Researchers op ondernemerspad Internationale benchmarkstudie naar spin-offs uit kennisinstellingen
In opdracht van: Ministerie van Economische Zaken
Den Haag, juni 2003
Colofon Uitgave
Directie Infrastructuur en Innovatie Directoraat-Generaal voor Innovatie Ministerie van Economische Zaken, Den Haag Contactpersonen
drs. M. Kreijen (
[email protected]), Ministerie van Economische Zaken ir. J.J. van Tilburg (
[email protected]), Top Spin International Aan deze publicatie kunnen geen rechten worden ontleend. Publicatienummer 03I20 Drukwerkrealisatie
Sectie Drukwerk, Ministerie van Economische Zaken Vormgeving en Opmaak
Opmaakcentrum, Ministerie van Economische Zaken 14052003-1448_DGI
EZ Onderzoeksreeks
De EZ onderzoeksreeks bevat publicaties die beogen een bijdrage te leveren aan het wetenschappelijke en maatschappelijke debat op beleidsrelevante onderwerpen. Een redactieraad bewaakt de kwaliteit van de studies. De EZ onderzoeksreeks is begin 2003 van start gegaan als een EZ-brede reeks. EZ Beleidsstudies
EZ beleidsstudies presenteren beleidsonderbouwend en -evaluerend onderzoek dat toegankelijk is voor een breed publiek. Met de studies wordt beoogd de ’stakeholders’ van EZ te informeren: bedrijfsleven, kennisinstellingen en universiteiten, collega-departementen en intermediaire
2
Researchers op ondernemerspad
Inhoudsopgave Voorwoord
5
Samenvatting
7
1. Inleiding
15
2. Onderzoeksaanpak
17
2.1 Doelstelling en doelgroep 2.2 Onderzoeksvragen 2.3 Uitvoering van het onderzoek 2.4 Benchmarkstudie 2.5 Rapportage 3. Resultaten veldonderzoek Nederland
3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
Spin-off beleid Motivatie Aantal en kenmerken spin-offs Ondersteuning van spin-offs Omgeving
4. Internationale benchmark
4.1 Vergelijking internationaal spin-off beleid 4.1.1 Spin-off beleid 4.1.2 Spin-off stimulering binnen universiteiten 4.1.3 Uitgaven aan R&D 4.2 Vergelijking spin-off praktijk internationale universiteiten 4.2.1 Spin-off beleid 4.2.2 Motivatie 4.2.3 Aantal en kenmerken spin-offs 4.2.4 Ondersteuning van spin-offs 4.2.5 Omgeving 4.3 Best practise 5. Conclusies en aanbevelingen
5.1 Conclusies 5.2 Aanbevelingen 5.2.1 Aanbevelingen aan de nationale overheid 5.2.2 Aanbevelingen aan kennisinstellingen 5.2.3 Aanbevelingen aan andere organisaties 5.2.4 Aanbevelingen voor nader onderzoek 5.3 Slotwoord
Researchers op ondernemerspad
17 18 19 21 22 23
23 27 29 33 44 49
49 49 51 52 53 53 55 56 60 74 77 79
79 87 87 93 95 96 98
3
Bijlagen
99
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
99 100 102 103 104 106 107 108 110 112
Lijst afkortingen Definitie spin-offs Onderzoek per kennisinstelling Spin-off ratio’s Inspirerende kennisinstellingen t.a.v. spin-offs Inspirerende spin-off programma’s Ervaringen en Best Practice Spin-off maatregelen in 8 landen Onderzoeksvragen Literatuur
Separate bijlage
• Beschrijving spin-off situatie per kennisinstelling • (Best) practices spin-off bevordering
Missie EZ
Het Ministerie van Economische Zaken bevordert duurzame economische groei in Nederland. Wij voelen ons verantwoordelijk voor goed werkende markten, ook internationaal. Markten waarin ondernemerszin zich kan ontplooien, iedere ondernemer gelijke kansen heeft, er voor consumenten optimale keuzevrijheid is en vitale publieke belangen goed geborgd zijn. Wij richten ons niet alleen op de markt van vandaag, maar ook op de markt van morgen. Wij stimuleren vernieuwingszin in alle sectoren van de economie. Missie DG Innovatie
Het directoraat-generaal voor Innovatie richt zich op het versterken van de innovatiekracht van de Nederlandse economie op het gebied van kennis, technologie, arbeid en innovatief ondernemerschap. De inzet van het innovatiebeleid is om de innovatiekracht in 2005 tenminste op het niveau van het EU-gemiddelde te brengen en in 2010 op het niveau van de kopgroep van EU-landen.
4
Researchers op ondernemerspad
Voorwoord Universiteiten en onderzoeksinstellingen zijn belangrijke producenten van kennis. Dat deze kennis van hoge kwaliteit is blijkt wel uit het feit dat onze publieke kennisinstellingen tot ver over onze landsgrenzen goed staan aangeschreven. De academische kennis vindt echter nog onvoldoende zijn weg naar het bedrijfsleven en leidt onvoldoende tot nieuwe producten en economische vernieuwing. Een manier om de academische wereld en het bedrijfsleven dichter bij elkaar te brengen is via de creatie van spin-offs. Daarbij zie ik een spin-off als een onderneming die start met kennis die ontwikkeld is binnen de muren van een kennisinstelling. Zij genereren daarbij waarde uit publiek gefinancierd onderzoek en leveren zo een belangrijke bijdrage aan de innovatiekracht van onze economie. Een bijkomend voordeel is dat de kennisinstelling veel kan leren van de wijze waarop de onderneming de kennis gebruikt. Daarnaast levert het de kennisinstelling een versterking van de netwerken met het bedrijfsleven op. Tot nu toe was er echter nog maar weinig bekend over het fenomeen spin-off. Zo liepen de schattingen van het aantal jaarlijkse spin-offs in Nederland bijvoorbeeld uiteen van 30 tot 1200. Onbekend maakt onbemind. Dat geldt zowel voor onderzoekers (de potentiële spinoffs) en de bestuurders van kennisinstellingen als voor beleidsmakers. Daarom heeft het Ministerie van Economische Zaken Top Spin International opdracht gegeven een internationale benchmarkstudie naar het spin-off beleid van publieke kennisinstellingen te doen. Dit boek vormt de weergave van dit onderzoek dat een schat aan informatie heeft opgeleverd waar u en ik de nodige lessen uit kunnen trekken. In vergelijking met andere landen lijkt het spin-off beleid aan de Nederlandse kennisinstellingen nog niet zo goed uit de verf te komen. Mijns inziens is er ruimte voor verbetering, zowel op het niveau van de kennisinstellingen als op het niveau van de overheid. De uitkomsten van dit boek vormen dan ook nuttige input voor de herziening van het technostartersbeleid waar EZ hard aan werkt.
Rein Bemer, directeur-generaal van Innovatie, Ministerie van Economische Zaken
Researchers op ondernemerspad
5
6
Researchers op ondernemerspad
Samenvatting De Internationale benchmarkstudie naar spin-offs uit kennisinstellingen is in het najaar van 2002 uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Economische Zaken door Top Spin International. De doelstelling van het onderzoek is het in kaart brengen van de wijze waarop de publieke Nederlandse kennisinstellingen, namelijk de universiteiten en onderzoeksinstellingen, omgaan met het commercialiseren van kennis d.m.v. spin-offs. Het onderzoek is uitgevoerd bij 14 universiteiten en 15 researchinstellingen in Nederland. Via een benchmark met de spin-off praktijk van 7 buitenlandse universiteiten en het nationale spin-off beleid in het buitenland wordt de Nederlandse situatie in internationaal perspectief geplaatst. De landen waar het buitenlandse onderzoek heeft plaatsgevonden zijn: België, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten van Amerika. Bij de uitvoering van het onderzoek is per kennisinstelling met meerdere informanten contact gelegd om het onderwerp van verschillende kanten te kunnen onderzoeken, zowel op beleid niveau als op uitvoerend niveau. Naast de 101 medewerkers van de kennisinstellingen zijn ook buitenstaanders in het onderzoek betrokken om een zo objectief mogelijk beeld te verkrijgen. Dit betreft 26 spin-off ondernemers en 27 vertegenwoordigers van regionale ontwikkelingsorganisaties. In totaal hebben er 153 respondenten meegewerkt aan het onderzoek. Uiteindelijk zijn de resultaten geaccordeerd door de kennisinstellingen. Spin-off beleid
Het stimuleren van spin-offs wordt belangrijk gevonden door de meerderheid van de kennisinstellingen: 60% van de researchinstellingen, 71% van de Nederlandse universiteiten en 85% van de onderzochte buitenlandse universiteiten. Slechts 17% van de Nederlandse kennisinstellingen acht spin-off stimulering in het geheel niet van belang. Het belang blijkt ook uit de hoeveelheid stimuleringsactiviteiten die voor spin-offs worden georganiseerd. De meeste activiteiten vinden plaats bij universiteiten, wel 2 of 3 keer zoveel als bij researchinstellingen. De meest voorkomende stimuleringsactiviteiten voor spin-offs zijn: • Ondersteuning door management advies • Contacten via ondernemersnetwerken • Beschikbaarheid van incubator huisvesting • Benutting van octrooien en licenties • Het gebruik van technische faciliteiten Het spin-off beleid is ook in beweging en bij 52% van de Nederlandse kennisinstellingen is men bezig met plannen voor nieuwe ondersteuningsactiviteiten voor spin-offs. De belangrijkste nieuwe activiteiten betreffen: • De ontwikkeling van een science park en • Het traceren van vindingen met spin-off potentie Een belangrijke conclusie is dat kennisinstellingen worstelen met de continuïteit van de spin-off stimuleringsactiviteiten. Belangrijke interne factoren die de continuïteit ondersteunen zijn: • Champions, mensen op sleutelposities die spin-off ondersteuning promoten. • Beleidsmatig en organisatorische verankering bijvoorbeeld door opname van spinoffbevordering in het instellingsbeleid of het opzetten van een holdingconstructie.
Researchers op ondernemerspad
7
Een externe factor is dat de wettelijke taakformulering van universiteiten niet erg duidelijk is over het commercialiseren van kennis. Het wordt niet expliciet verboden maar er is ook geen enkele aanmoediging. Motivatie voor spin-off bevordering
Het blijkt dat men veel argumenten heeft om spin-offs te stimuleren. De belangrijkste motieven zijn: • Versterking van de relatie met het bedrijfsleven • Het carrière perspectief voor de medewerkers verbeteren • Versterking van het imago van de kennisinstelling • Voldoen aan de missie van maatschappelijke betrokkenheid • Vergroting van de 3e geldstroom • Versterking van het eigen onderzoek Men ziet ook nadelen aan de bevordering van spin-offs, de belangrijkste zijn: • De risico’s op financieel en juridisch gebied • Het gaat ten koste van de aandacht voor de primaire activiteiten onderwijs en onderzoek • De benodigde expertise en tijd voor spin-off stimulering ontbreekt • Het verlies van goede medewerkers Wanneer men de balans opmaakt tussen de baten en de kosten valt deze voor de meeste kennisinstellingen (72%) positief uit. Aantal spin-offs
Het aantal spin-offs dat bij de 29 kennisinstellingen ontstaat op jaarbasis is geschat op 107 per jaar. Bij de Nederlandse universiteiten ligt het gemiddelde op 6,4 spin-offs per jaar, bij de researchinstellingen op 1,3 en bij de 7 onderzochte buitenlandse universiteiten op 7,1. De gemiddelde spin-off index van de Nederlandse kennisinstellingen is 1,88 hetgeen wil zeggen het jaarlijkse aantal spin-offs per 1000 medewerkers. Aan het eind van de samenvatting is een tabel met de spin-off index per kennisinstelling opgenomen. Aangezien in de meeste gevallen het aantal spin-offs niet systematisch wordt geregistreerd, betreft het genoemde aantal een schatting. Vermoedelijk zal het werkelijke aantal spin-offs zeker enkele tientallen procenten hoger liggen. Universiteiten met een hoge spin-off index zijn gesitueerd buiten de Randstad en spelen een belangrijke rol in de regionale economische ontwikkeling. De buitenlandse universiteiten met een hoge spin-off index zijn gesitueerd in landen met het meest expliciete spin-off beleid: het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland en België (regionale aanpak). Kenmerken van spin-offs
De modale spin-off ondernemer is een onderzoeker, die werkzaam is bij een kennisinstelling en eigen baas wil worden. Hij of zij wil de uitdaging aangaan om zelf zijn technologische vinding te commercialiseren. Deze man/vrouw beschikt niet over ondernemerseigenschappen en is niet bekend met het starten van een bedrijf. Hij maakt daarom dankbaar gebruik van ondersteuning door huisvesting en het gebruik van de technische faciliteiten van de kennisinstelling. Tevens benut hij de aangeboden management advisering betreffende marketing en financiering. Er wordt nog gesproken over de mogelijkheden om een licentie te krijgen en een participatie van de kennisinstelling in het aandelen kapitaal van het spin-off bedrijf.
8
Researchers op ondernemerspad
Ondersteuning van spin-offs
De spin-off ondersteuning door de kennisinstellingen wordt door de meeste respondenten beoordeeld met een rapportcijfer 7- bij de Nederlandse en buitenlandse universiteiten en een 6+ bij de researchinstellingen. Als belangrijkste ondersteuningsactiviteiten noemden de spin-off ondernemers het gebruik van de onderzoeksfaciliteiten van de kennisinstelling en technische en management advisering. Ongeveer de helft van alle kennisinstellingen participeert in spin-offs. Soms is daarvoor een aparte holdingorganisatie opgericht en soms doet men het via een participatie maatschappij. De meest voorkomende financiële ondersteuning is het verstrekken van een (renteloze) lening aan de spin-off ondernemers. Dit komt voor bij 71% van de onderzochte buitenlandse universiteiten, 50% van de Nederlandse universiteiten en 13% van de researchinstellingen. Het sluiten van een licentieovereenkomst vindt plaats bij 47% van de researchinstellingen, 72% van de Nederlandse universiteiten en 86% van de onderzochte buitenlandse universiteiten. Octrooioverdracht komt relatief meer voor bij universiteiten (70%) en minder bij de researchinstellingen (13%). Ondersteuning van spin-offs door het aanbieden van huisvesting binnen de eigen gebouwen komt veel voor bij 43% van de Nederlandse universiteiten en 71% van de buitenlandse universiteiten. Bij de andere kennisinstellingen komt het soms voor en bij 25% van de Nederlandse kennisinstellingen wordt nooit eigen huisvesting aangeboden aan spin-offs. Een andere vorm van spin-off huisvesting in de directe nabijheid van de kennisinstellingen is een incubatorgebouw, waarin naast ruimte ook kantoor diensten en management ondersteuning wordt geboden. Incubators zijn beschikbaar bij 53% van de researchinstellingen, 79% van de Nederlandse universiteiten en 86% van de buitenlandse universiteiten. Totaal zijn er 25 à 30 incubators in Nederland getraceerd. Bij sommige kennisinstellingen zijn meerdere incubators beschikbaar. Er is geen scherpe scheidslijn getrokken tussen incubators en bedrijfsverzamelgebouwen. Alle Nederlandse universiteiten zijn ook financieel of organisatorisch betrokken bij de ‘incubator’. Bij de andere kennisinstellingen is dat maar bij de helft het geval. De meeste universiteiten (71%) en de helft van de researchinstellingen (43%) bevindt zich ook op of nabij een science park. Een science park blijkt het meest genoemd te worden als spin-off stimuleringsactiviteit die in ontwikkeling is. Geconcludeerd wordt dat spin-off ondersteuning beter kan. Een belangrijk aanknopingspunt voor deze verbetering zijn de belemmeringen en knelpunten die de kennisinstellingen ervaren bij spin-off bevordering, namelijk: • Beperkte financiële middelen beschikbaar om spin-offs te stimuleren. • Er is een spanningsveld tussen de formeel opgedragen taak en het commercialiseren van kennis. • Door het ontbreken van een ondernemende cultuur is er een beperkt draagvlak voor spin-off stimulering. • Er is binnen de kennisinstellingen onvoldoende expertise beschikbaar voor spin-off ondersteuning. • Kennisinstellingen hebben onvoldoende fysieke ruimte, faciliteiten en menskracht beschikbaar voor spin-off stimulering. Verschillen tussen universiteiten en researchinstellingen geven geen aanleiding voor een aparte benadering van spin-offs. Best practice
Alle universiteiten en de meeste researchinstellingen (80%) zijn bekend met inspirerende spinoff voorbeelden elders. Opvallend hoog scoren de volgende Nederlandse kennisinstellingen: de universiteiten van Twente, Maastricht en Leiden, alsmede TNO. Hoogscorende buitenlandse
Researchers op ondernemerspad
9
kennisinstellingen zijn: de universiteiten van Leuven, Stanford, Cambridge en het MIT, alsmede het Fraunhofer Instituut. Er zijn 25 spin-off stimuleringsactiviteiten als best practice of als praktijkcases beschikbaar gekomen. Daarvan komen er 9 van Nederlandse universiteiten, 4 van Nederlandse researchinstellingen en 12 van kennisinstellingen in het buitenland. Omgeving
Het starterklimaat op de kennisinstellingen ervaart men als stimulerender dan het algemene starterklimaat in Nederland. Op de onderzochte universiteiten in Nederland en in het buitenland ervaart 60% een stimulerend starterklimaat en op de researchinstellingen is dat 27%. Hinderlijke wetgeving wordt vooral door de Nederlandse universiteiten geconstateerd (79%) en in iets mindere mate bij de 7 buitenlandse universiteiten (57%) en de researchinstellingen (47%). De knelpunten in de wet- en regelgeving betreffen vooral de officiële taak van de kennisinstellingen, de financiering en regelgeving m.b.t. intellectueel eigendom. Zich inlevend in de huid van een minister van EZ of OC&W hebben de 116 respondenten samen 196 beleidsaanbevelingen aangedragen voor spin-off bevordering. De belangrijkste aanbevelingen betreffen: • Meer financiële middelen voor startkapitaal en de continuïteit van spin-off programma’s. • Betere inzet van financiële middelen door aandacht voor doorstarters. • Betere informatieverstrekking en professionalisering van spin-off ondersteuning. • Verbeteringen in de wet- en regelgeving en verwijdering van fiscale barrières. Een groot deel van de universiteiten (79%) en een klein deel van de researchinstellingen (27%) werkt samen met externe organisaties t.a.v. spin-off bevordering. De belangrijkste partners zijn bedrijven en regionale ontwikkelingsorganisaties. De samenwerking met het bedrijfsleven betreft o.a. netwerken, advisering en gezamenlijke spin-off projecten. Bij de 7 buitenlandse universiteiten spelen participatie maatschappijen een relatief belangrijker rol dan in Nederland. Het blijkt dat spin-offs zelf geen geld opleveren voor de kennisinstellingen. Incidenteel wordt er door de verkoop van aandelen wel eens een klapper gemaakt, zoals Crucell bij de Universiteit van Utrecht. Voor de financiering van spin-off programma’s zal derhalve uit andere bronnen geput moeten worden. Spin-off beleid centrale overheden
In geen van de onderzochte landen is een specifiek spin-off beleid geconstateerd. In het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Duitsland is het meest expliciete spin-off beleid aangetroffen. Veelal maakt spin-off beleid deel uit van innovatie-, fiscaal- of starterbeleid. Een regionale component in spin-off beleid is vooral aangetroffen in België en voor een deel ook in Nederland. Er is geen specifieke spin-off wetgeving aangetroffen. In Frankrijk kent men echter sinds 1999 wel de “Wet op innovatie en onderzoek” die het onderzoekers gemakkelijker maakt in spin-offs te participeren. Men schat dat dit heeft geleid tot een vervijfvoudiging van het aantal spin-offs. In de verschillende landen zijn totaal 21 spin-off maatregelen geïnventariseerd. In de meeste landen worden geen drastische beleidswijzigingen voorzien t.a.v. spin-off beleid. In Verenigd Koninkrijk staat echter wel een grootschalige reorganisatie van de ondersteuning van het bedrijfsleven voor de deur. Een van de aandachtspunten daarbij is spin-off bevordering. In een aantal landen zal de komende jaren zwaarder ingezet worden op het commercialiseren van kennis. In de officiële taakstelling van universiteiten wordt in België en Duitsland wel expliciet gesproken over technologietransfer en het vercommercialiseren van kennis. In andere landen
10
Researchers op ondernemerspad
(Denemarken en Finland) staat dit niet zo expliciet vermeld in de wetten. In de VS zijn de taken van de universiteiten niet in wetten vastgelegd maar in de mission-statements van de universiteiten. Het beleid met betrekking tot intellectueel eigendom is de afgelopen jaren sterk in ontwikkeling geweest. De algemene tendens is dat de kennisinstellingen het eigendomsrecht hebben van de vindingen. Alleen in Finland ligt dit nog bij de onderzoekers. Regelingen betreffende ondernemingsactiviteiten van universitaire medewerkers betreffen het stimuleren van de mobiliteit van de onderzoekers, incubators en financiële ondersteuning van spin-offs. Aanbevelingen
De uitkomsten van het onderzoek leiden tot een groot aantal aanbevelingen zowel voor de centrale overheid als voor de kennisinstellingen en andere betrokkenen. Hierna volgen de belangrijkste aanbevelingen aan de nationale overheid: • Kom op korte termijn met een substantiële en integrale ondersteuning van spin-off programma’s vanuit een bottom-up benadering. Pas de SIT-regeling aan, zodat een betere aansluiting gevonden wordt op de specifieke situatie van de kennisinstellingen. Het Duitse Exist programma wordt als voorbeeld gesteld voor een integrale bottom-up benadering. • Zorg voor een eenduidige formele taakomschrijving voor kennisinstellingen waarin spinoffbevordering is opgenomen en een plaats is gegeven in het allocatiemodel van middelen. • Draag bij de aan financiering van spin-offs, en de continuïteit van spin-off programma’s en de infrastructuur voor spin-offs. • Bevorder de professionalisering van spin-off ondersteuning en goed functionerende netwerken voor onderlinge afstemming tussen overheden, kennisinstellingen en bedrijven. Aanbevelingen voor kennisinstellingen
• Veranker het spin-off beleid in de strategie, de organisatiestructuur in regelingen en cultuur. • Stimuleer ondernemerschap bij medewerkers en in het onderwijs. • Professionaliseer de spin-off ondersteuning met als aandachtspunten o.a. het intellectueel eigendom en participaties en breng de huidige spin-offs in kaart. Aanbevelingen aan andere organisaties
• Ontwikkel samenwerkingsmogelijkheden m.b.t spin-offs tussen kennisinstellingen bedrijven, dienstverleners en decentrale overheden. • Koppel het private spin-off potentieel aan de publieke kennisinstellingen. Aanbevelingen voor nader onderzoek betreffen:
• Wettelijke en fiscale mogelijkheden voor spin-off bevordering. • Spin-offs vanuit andere kennisinstellingen als academische ziekenhuizen en private R&D laboratoria in kaart brengen. • Regelmatig monitoren van het ontstaan van nieuw ondernemerschap vanuit Nederlandse kennisinstellingen. • Kwalitatief en kwantitatief inventariserend onderzoek naar incubators en science parks. Slotwoord
Concluderend kan gesteld worden dat er in de Nederlandse kennisinstellingen een grote potentie is voor de realisatie van vele nieuwe spin-off bedrijven. Er is in de onderzoeksgemeenschap al een redelijk grote commitering voor het stimuleren van spin-off bedrijven. Een gezamenlijke aanpak met nationale en regionale overheden en met het bedrijfsleven zal ongetwijfeld leiden tot een verdere toename van de kwaliteit en kwantiteit van de spin-offs
Researchers op ondernemerspad
11
uit de Nederlandse kennisinstellingen. De intensivering van deze inzet is ook in internationale context van belang omdat Nederland bepaald niet voorop loopt t.a.v. de bevordering van commercialisering van kennis via spin-offs. Het is dan wel van belang dat de uit het onderzoek voortgekomen aanbevelingen niet onderuit zullen gaan op het glibberige pad tussen de Ivoren Toren van de academische vrijheid en het Gouden Kalf van de vrijheid van ondernemerschap1. Verwacht mag worden dat een gezamenlijke intensivering van het spin-off beleid op termijn zal leiden tot een flinke versterking van de Nederlandse economie enerzijds en tot verbetering van de concurrentiepositie van de Nederlandse kennisinstellingen anderzijds.
1
12
Citaat: mevrouw dr. C.A.M. Baas - Hoffschulte
Researchers op ondernemerspad
Tabel 1 Spin-off index per kennisinstelling: jaarlijkse aantal spin-offs per 1.000 fte’s Kennisinstelling
Aantal spin-offs*
Fte’s**
Spin-off index***
Universiteit van Amsterdam Vrije Universiteit Amsterdam Technische Universiteit Delft Technische Universiteit Eindhoven Erasmus Universiteit Rotterdam Rijksuniversiteit Groningen Universiteit Leiden Universiteit Maastricht Universiteit Nijenrode Universiteit Nijmegen Universiteit Tilburg Universiteit Twente Universiteit Utrecht Universiteit Wageningen (=WUR) GeoDelft Marin Wageningen ECN Petten NLR Amsterdam TNO Delft WL Delft Dutch Polymer Inst. Eindhoven NIMR Delft Top inst. Voedselwet. Wageningen Telematica Instituut Enschede CWI Amsterdam Estec Noordwijk JRC Petten Universiteit Aarhus (DK) Universiteit Helsinki (FL) Universiteit Kaiserslautern (DL) Universiteit Luik (BE) Universiteit Montpellier2 (FR) Baylor College of Medicine (VS) Universiteit Loughborough (UK) Totaal/gemiddeld Nl universiteiten Totaal/gem. Nl researchinstellingen Totaal/gemiddeld Nederland Totaal/gemiddeld Buitenland Totaal/gemiddeld
4 1,5 10 7 5 6 3 10 0 10 0 20 3 10 0,3 0,7 3 1 4 0,3 0 0 0 1 1 5 1 6 10 7 10 10 3 4 89,5 17,3 106,8 50 156,8
3627 2935 4875 2513 2827 4296 3283 2443 361 2911 1157 2546 5185 7000 130 130 895 729 5180 310 133 85 125 75 126 1700 1200 2421 4300 710 2600 2380 6521 800 45959 10818 56777 19732 76509
1,10 0,51 2,05 2,79 1,77 1,40 0,91 4,09 0,00 3,44 0,00 7,86 0,58 1,43 2,31 5,38 3,35 1,37 0,77 0,97 0,00 0,00 0,00 13,33 7,94 2,94 0,83 2,48 2,33 9,86 3,85 4,20 0,46 5,00 1,95 1,60 1,88 2,53 2,05
Bron: Interviews en jaarverslagen * Gemiddeld aantal spin-offs per jaar in de laatste 3 jaar (1999 - 2001) ** Bron: VSNU/WOPI voor Nederlandse universiteiten betreffende 2001 *** Spin-off index is: jaarlijkse aantal spin-offs per 1000 medewerkers of studenten of aantal spin-offs per 100 mjn. euro omzet/inkomsten
Researchers op ondernemerspad
13
14
Researchers op ondernemerspad
1 Inleiding Voor u ligt het eindrapport van de internationale benchmarkstudie naar het stimuleren van spin-offs uit kennisinstellingen. Het starten van een onderneming met kennis die ontwikkeld is binnen de muren van een kennisinstelling (spin-off) is een goede methode om kennis commercieel tot toepassing te laten komen. Spin-offs zijn dan ook van groot belang voor de Nederlandse economie. Spin-offs uit kennisinstellingen genereren immers waarde uit publiek gefinancierd onderzoek en leveren zo een belangrijke bijdrage aan de innovatiekracht van de Nederlandse economie. De reden voor het onderzoek was dat er bij het ministerie van Economische Zaken nog te weinig zicht bestond op het huidige en beoogde beleid van de Nederlandse kennisinstellingen ter bevordering van spin-offs. Hoewel universiteiten, onderzoeksinstellingen en HBO’s steeds actiever worden in het (helpen) opzetten van kleine bedrijven die kennis doorontwikkelen en vervolgens commercieel benutten, het stimuleren van spin-offs door de Nederlandse kennisinstellingen achter te blijven bij andere landen. Om deze hypothese in de praktijk te toetsen heeft het Ministerie van Economische Zaken besloten tot het doen van een internationale benchmarkstudie naar het stimuleren van spin-offs door publieke kennisinstellingen en de resultaten daarvan. Voorafgaand aan het onderzoek heeft MERIT in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken een vergelijkend literatuuronderzoek naar spin-offs uit kennisinstellingen uitgevoerd (Wintjes 2002). De belangrijkste conclusie van dit onderzoek is dat er een dringende behoefte is aan empirisch onderzoek naar het fenomeen spin-off en het beleid van kennisinstellingen ter bevordering van spin-offs en de knelpunten daarbij omdat de literatuur op deze punten niet eenduidig is. Met spin-offs worden in dit onderzoek nieuwe bedrijven bedoeld die ontstaan vanuit kennisinstellingen. De kennisinstellingen worden in het verslag onderscheiden in universiteiten en in researchinstellingen. De volgende definitie van spin-offs2 is in het onderzoek gebruikt: Een spin-off uit een kennisinstelling is een nieuw bedrijf dat recent verworven kennis, ontwikkeld in deze kennisinstelling, gebruikt als substantiële bijdrage voor de start-up. In bijlage 2 is deze definitie nader toegelicht. Spin-offs zijn in Nederland als fenomeen onderkend sinds het begin van de tachtiger jaren3. In de zeventiger jaren is in het kader van het Nederlandse industriebeleid een groot accent gelegd op innovatie bevordering. Een van de resultaten daarvan was de instelling van transferpunten bij de Nederlandse universiteiten. Nieuwe technologische kennis was immers een van de belangrijkste bronnen van vernieuwing van industriële producten en processen: innovatie. Op allerlei manieren is er aan gewerkt om de nieuwe kennis bij het bedrijfsleven te brengen. In de loop van de tijd is gebleken dat het veel beter werkt als ondernemers kennis komen halen. Kennis halen is echter niet zo eenvoudig gezien het grote cultuurverschil tussen kennisinstellingen en het bedrijfsleven. Toen werd het fenomeen spin-offs ontdekt. Spin-off ondernemers komen voort uit de kennisinstellingen en zijn dus goed vertrouwd met de cultuur aldaar. 2 3
Wintjes, R., J.J. van Tilburg, P.C. van der Sijde en M. Hocke; Spin-ofs uit kennisinstellingen, een vergelijkend literatuuronderzoek; Ministerie van Economische Zaken, maart 2002 Van der Meer, J.D. en J.J. van Tilburg; Spin-offs uit de Nederlandse kenniscentra; Onderzoek in opdracht van Ministerie van Economische Zaken, oktober 1983
Researchers op ondernemerspad
15
Wanneer zij met de verworven kennis een bedrijf willen gaan opzetten zijn ze wel genoodzaakt de markt op te gaan. Spin-off ondernemers overbruggen daarmee de kloof tussen research en commercie op een hele goede manier. In dit rapport zal eerst het doel en de onderzoeksopzet nader worden toegelicht. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 de resultaten van het veldonderzoek bij de Nederlandse kennisinstellingen aan de orde. In hoofdstuk 4 staat de benchmark centraal. Daar wordt de situatie van spin-off bevordering bij kennisinstellingen beschreven en vergeleken met de situatie in Nederland. Enerzijds gaat het om de praktijk bij 7 universiteiten in 7 landen: België, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten van Amerika. Anderzijds komt het spin-off beleid in genoemde landen en Nederland aan de orde. Hoofdstuk 5 bevat de aanbevelingen die op basis van het onderzoek zijn opgesteld. Enerzijds zijn de aanbevelingen bestemd voor de nationale overheid in Nederland en anderzijds voor de kennisinstellingen zelf en andere organisaties, zoals het bedrijfsleven en regionale overheden. In een separate bijlage zijn de beschrijvingen van de spin-off situatie per kennisinstelling opgenomen, alsmede (best) practice beschrijvingen.
16
Researchers op ondernemerspad
2 Onderzoeksaanpak In dit hoofdstuk wordt het doel van het onderzoek beschreven en uitgewerkt in de onderzoeksvragen. Verder is aangegeven hoe het onderzoek is aangepakt en hoe de onderzoeksvragen zijn geoperationaliseerd in de onderzoeksinstrumenten. Tevens komt aan de orde hoe de benchmark is opgezet. Tenslotte wordt de opzet van de rapportage toegelicht. 2.1
Doelstelling en doelgroep
Het doel van het onderzoek is het in kaart brengen van de wijze waarop de publieke Nederlandse kennisinstellingen, namelijk de universiteiten en onderzoeksinstellingen, omgaan met het commercialiseren van kennis d.m.v. spin-offs. Het doel van het onderzoek is hieronder schematisch weergegeven. Figuur 2.1.1 Doel van het onderzoek in schema
Spin-off praktijk NL kennisinstelling
Spin-off praktijk buitenlandse kennisinstelling
Beleid kennis-exploitatie buitenlandse overheden
Vergelijken Benchmark
Leren
Kennisinstellingen
Kennisinstellingen
Overheid
Praktijk
Beleid
Beleid
Een uitgangspunt is dat de resultaten bruikbaar dienen te zijn voor nieuw beleid van overheden en kennisinstellingen alsmede inspirerend zullen zijn voor de praktijk van spin-off ondersteuning in Nederland.
Researchers op ondernemerspad
17
Het onderzoek is in Nederland uitgevoerd bij 14 universiteiten, bij 13 publieke researchinstellingen, alsmede bij NWO en KNAW. Tevens zijn 7 universiteiten in het buitenland onderzocht, zodat de Nederlandse bevindingen in een internationaal perspectief geplaatst kunnen worden. In navolgende tabel is een indeling gemaakt van de onderzochte instellingen. Tabel 2.1.1 Aantal en typering onderzochte kennisinstellingen Kennisinstellingen die zijn onderzocht Nederlandse universiteit met academisch ziekenhuis Nederlandse universiteit zonder academisch ziekenhuis Buitenlandse universiteit Groot Technologisch Instituut (GTI) Technologisch Top Instituut (TTI’s) Overige researchinstellingen Overkoepelende organisaties NWO en KNAW Totaal
8 6 7 5 4 4 2 36
In bijlage 3 zijn de onderzochte instellingen met name genoemd. Daarbij kan worden aangetekend dat de Dienst Landbouwkundig Onderzoek en de Landbouw Universiteit Wageningen zijn samengegaan als Wageningen University Research (WUR). De WUR is derhalve in totaliteit als één instelling onder de categorie universiteiten meegenomen. Tevens zijn de NWO en de KNAW in het onderzoek betrokken. Deze organisaties zijn benaderd met een aangepaste vragenlijst gezien hun overkoepelende functie. Daarin is in beperkte mate ook ingegaan op het spin-off beleid naar de onderzoeksinstellingen die zij zelf beheren. Beide instellingen zijn meegenomen in de categorie onderzoeksinstellingen. In het onderzoek wordt de Nederlands spin-off praktijk in een internationaal perspectief geplaatst door het te benchmarken met de praktijk bij universiteiten in zeven landen en met het nationale beleid betreffende spin-offs in België, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten van Amerika. De centrale vraag is:
Hoe en in welke mate wordt het commercialiseren van kennis, die ontwikkeld is binnen de muren van de kennisinstelling, door middel van spin-offs gestimuleerd?
2.2
Onderzoeksvragen
Deze centrale vraag is uitgewerkt in de 34 onderzoeksvragen, zie bijlage 9. De onderzoeksvragen zijn gerangschikt onder vier thema’s. De samenhang tussen deze thema’s en onderzoeksvragen is in navolgend schema aangegeven.
18
Researchers op ondernemerspad
Figuur 2.2.1 Samenhang onderzoeksvragen
Algemeen, beleid en motivatie Beleid van de kennisinstelling Vraag 1 -10
2.3
Geinterviewde kennisinstelling
Kenmerken spin-offs Vraag 11-15
Ondersteuning van spin-offs Operationele spin-off activiteiten Vraag 16-27
Omgeving Interactie met de omgeving Vraag 28-34
Uitvoering van het onderzoek
Centraal in het onderzoek staat het veldonderzoek naar spin-offs uit de Nederlandse kennisinstellingen. Bij de aanpak van het onderzoek is het van belang te realiseren dat spin-offs geen core-business zijn van kennisinstellingen en dat externe organisaties vaak ook belang hebben bij de realisatie van spin-offs. Immers het woord ‘spin-off’ geeft zelf al aan dat het een bijverschijnsel betreft. In eerder onderzoek bleek dat er bij veel kennisinstellingen op centraal niveau maar heel beperkt zicht is op spin-offs4. De ontwikkeling van spin-offs uit kennisinstellingen kan vanuit twee benaderingen plaatsvinden. Een mogelijkheid is dat de researchinstellingen of universiteit zelf spin-off ondersteuning realiseren. Dit wordt wel het ‘university model’ genoemd5. Indien spin-offs vanuit of in nauwe samenwerking met de (regionale) omgeving wordt gestimuleerd, spreken we over het ‘partnership model’. Daarom is in dit onderzoek gewerkt volgens een benadering vanuit verschillende invalshoeken om zo toch een goed beeld te kunnen krijgen van wat er werkelijk gebeurt. Binnen de kennisinstellingen zijn informanten benaderd op bestuursniveau, op centraal uitvoerend niveau alsmede op decentraal uitvoerend niveau. Daarnaast zijn ook spin-off ondernemers zelf benaderd en vertegenwoordigers van regionale ontwikkelingsorganisaties. Veel vragen werden aan meerdere informanten gesteld om de antwoorden te kunnen toetsen. Voor elk type informant is een aparte vragenlijst opgesteld. Het veldonderzoek is gestart met een tweetal interviews per kennisinstelling: • Op het beleidsniveau met de portefeuillehouder uit het College van Bestuur of de directie. • Met een centrale operationele manager, bijvoorbeeld het hoofd van de holding of het transferbureau.
4 5
Van der Meer, J.D. en J.J. van Tilburg; Spin-offs uit de Nederlandse kenniscentra; Onderzoek in opdracht van Ministerie van Economische Zaken, oktober 1983 Bolton, W.K. en Davies, P.T.; University Infrastructure to Improve Lankages with Industry, Wolfson College Publication, Cambridge, UK, 1992
Researchers op ondernemerspad
19
Daarna zijn maximaal een drietal informanten per kennisinstelling telefonisch benaderd, verdeeld over de volgende groepen: • Interne sleutelpersonen. Om uit de eerste hand de best practice te kunnen registreren is met een sleutelpersoon binnen de kennisinstellingen gesproken, vooral over een eigen concrete spin-off activiteit (best practice). • Spin-off ondernemers. Belangrijk is de perceptie van de uiteindelijke doelgroep. Daarom hebben ook interviews plaatsgevonden met spin-off ondernemers. • Externe actoren. De indruk die in de directe omgeving van de kennisinstelling bestaat over de spin-off ondersteuning zijn geïnventariseerd via regionale actoren, bijvoorbeeld vertegenwoordigers van regionale ontwikkelingsorganisaties, provincies en gemeentes. Deze informanten bekijken het niet alleen vanuit een ander perspectief maar kunnen er ook een bijdrage aan leveren. Hierna volgt het overzicht van het aantal informanten. In bijlage 3 is aangegeven hoeveel personen per instelling zijn benaderd. Tabel 2.3.1 Overzicht informanten, totaal 153 Informanten veldonderzoek Intern
aantal
CvB of Directie
29
Centrale operationele sleutelpersonen Interne sleutelpersoon
49 22
Extern Regionale ontwikkleing Spin-off ondernemers
Aantal 27 26
Om tot een internationale vergelijking te kunnen komen is op exact dezelfde wijze een onderzoek gedaan bij een universiteit in de benchmarklanden. Daartoe zijn de universiteiten door de onderzoekers uit de betreffende landen in een rangorde geplaatst m.b.t. de mate van spin-off ondersteuning. De mate van spin-off stimulering is door de betreffende onderzoekers ingeschat op basis van hun expertise en de onderzoeksgegevens die hen ter beschikking stonden. Om een goede vergelijking te kunnen maken met de Nederlandse situatie is een universiteit uit de middenmoot gekozen voor het spin-off onderzoek. Deze universiteit is in overleg met de projectmanager bepaald op basis van praktische overwegingen van bereikbaarheid. De volgende universiteiten zijn voor het onderzoek geselecteerd: • België: Universiteit van Luik. • Denemarken: Universiteit van Aarhus. • Duitsland: Universiteit van Kaiserslautern. • Finland: Universiteit van Helsinki. • Frankrijk: Universiteit van Montpellier-2. • UK: Universiteit van Loughborough. • VS: Baylor College of Medicine. De nationale context betreffende het overheidsbeleid is voor alle benchmarklanden inclusief Nederland globaal in kaart gebracht via de volgende thema’s: • Schets van het nationale beleidskader. • Relevante wettelijke kaders. • Maatregelen van nationale overheid voor spin-off stimulering. • Beschikbare data m.b.t. universitaire spin-offs. 20
Researchers op ondernemerspad
Bij de uitvoering van de beleidsstudie is gebruik gemaakt van bestaande informatiebronnen en netwerken, zoals het Europese Trendchart netwerk. De best practice cases zijn deels door de informanten uit het veldonderzoek aangedragen. Onderzoek vanuit bestaande informatiebronnen en via bestaande netwerken resulteerde in additionele buitenlandse best practice cases. Daartoe is gebruik gemaakt van de contacten met 20 Europese universiteiten via het onderzoek dat TSI uitvoert in samenwerking met de Association of European Universities (AEU), met 31 universiteiten uit het UNISPIN netwerk en met 26 consultants uit het expertnetwerk van TSI. De keuze van de best practice cases is gebaseerd op de volgende overwegingen: • Cases van de instellingen, die inspirerend hebben gewerkt voor de Nederlandse kennisinstellingen. • Het verkrijgen van een diversiteit t.a.v. spin-off. ondersteuningsinstrumenten. • Internationale spreiding. Het overzicht van de best practice cases is vermeld in bijlagen 3 en 5-7. De best practice cases zijn integraal vermeld in de separate bijlage. 2.4
Benchmarkstudie
Het onderzoek heeft het karakter van een internationale benchmark: leren door te vergelijken. Bij deze studie is gekozen voor een top-down benadering, waar een buitenstaander (in dit geval een overheidsorganisatie) de benchmark uitvoert. Het alternatief is een bottom-up benadering, waar de benchmark door de betreffende organisaties zelf wordt uitgevoerd. Dat is in dit geval niet aan de orde maar het is wel een optie voor vervolgonderzoek. De doelen voor de benchmark zijn: • Een beoordeling te krijgen hoe Nederland scoort t.o.v. andere landen. Daarbij is door de opdrachtgever aangegeven dat het met name gaat om de kwalitatieve beantwoording van de onderzoeksvraag, dus het beschrijven van de interessante ervaringen uit het buitenland en wat we daarvan zouden kunnen leren. • Een aanduiding van de context per land, in termen van wet- en regelgeving. • Een kwantitatieve onderbouwing is van belang om de uitkomsten in een bepaald perspectief te kunnen plaatsen. Er dient zoveel mogelijk statistisch verantwoord gewerkt te worden, maar het gaat toch vooral om de leereffecten voor Nederland. • Nieuwe ideeën opdoen voor spin-off beleid van het ministerie en van de kennisinstellingen zelf. De uitkomsten van de benchmark zijn in hoofdstuk 4 beschreven. Hierbij dient wel de kanttekening te worden geplaatst dat de vergelijking vanwege een aantal redenen een vertekening geeft: • Er kan sprake zijn van politiek getinte uitspraken. Interne sleutelpersonen bij de Nederlandse kennisinstellingen zouden zich wel eens negatiever over het spin-off beleid van hun eigen instelling kunnen uitspreken, dan ze werkelijk zijn, om vanuit EZ meer stimulerende maatregelen te entameren. Bij buitenlandse universiteiten speelt deze overweging niet. Deze bias wordt grotendeels gecorrigeerd door meerdere informanten te raadplegen voor dezelfde vragen. • In het buitenland is alleen een universiteit uit de middenmoot in het onderzoek betrokken. Een combinatie van 7 universiteiten uit de middenmoot (mediaan) geeft een ander beeld dan het gemiddelde van alle universiteiten. Dit is een belangrijke beperking in de vergelijkingsmogelijkheden van de Nederlandse en de buitenlandse universiteiten. Researchers op ondernemerspad
21
2.5
Rapportage
In navolgend schema is aangegeven wat de relatie is tussen de verschillende onderzoekselementen en de eindrapportage. Figuur 2.5.1 Relatie tussen onderzoekselementen en eindrapportage. Onderzoek
Rapportage
Verslag per kennisinstelling Veldonderzoek Nederland (Best) practise beschrijvingen
Antwoorden op onderzoeksvragen Internationaal veldonderzoek Verslag per kennisinstelling
Internationaal onderzoek naar spin-off praktijk vanuit bestaande netwerken
(Best) Practice beschrijvingen
Internationaal onderzoek naar spin-off beleid vanuit bestaande netwerken
Beleidsoverzicht
Eindrapportage
22
Researchers op ondernemerspad
3 Resultaten veldonderzoek Nederland Deze paragraaf bevat de resultaten van het veldonderzoek bij de Nederlandse kennisinstellingen. Een korte samenvatting van de spin-off situatie per kennisinstelling staat in de separate bijlage. De uitkomsten worden onderscheiden naar type kennisinstelling: universiteit of researchinstelling. 3.1
Spin-off beleid
Ondernemende kennisinstellingen
De meeste beleidsverantwoordelijken bij de kennisinstellingen (72%) beschouwen hun organisatie als een ondernemende kennisinstelling. Tabel 3.1.1 Zelfbeoordeling van kennisinstelling als ondernemende kennisinstelling (in procenten) exclusief NWO en KNAW Ondernemende kennisinstelling? Ja, vanwege marktgerichte oriëntatie Ja, vanwege ondernemerschap bevordering Nee
Nederlandse universiteiten N=14 36 36 29
Nederlandse research instellingen N=13 60 13 27
De betiteling van ‘ondernemende kennisinstelling’ heeft bij 60% van de researchinstellingen en 36% van de universiteiten betrekking op de marktgerichte oriëntatie van de instelling. Er wordt dan gerefereerd aan de uitgebreide samenwerking in projecten met het bedrijfsleven en zegt men: “Een groot deel onze inkomsten komt immers van het bedrijfsleven”. Een kleiner deel van de kennisinstellingen (35%) denkt bij de term ‘ondernemende kennisinstelling’ aan ondernemerschap bevordering via spin-offs. In dit geval zijn dat vooral de universiteiten (36%) en in mindere mate de researchinstellingen (13%). Men duidt hier onder andere op de aandacht die er besteed wordt om medewerkers vertrouwd te maken met ondernemen, aan de organisatorische regeling die men voor spin-off bevordering heeft ontwikkeld en aan de kennisoverdracht via spin-offs. Dan is er nog een deel (28%) van de kennisinstellingen dat zich niet als ‘ondernemend’ wil karakteriseren. Dit betreft in gelijke mate universiteiten als researchinstellingen. In sommige gevallen geeft men aan dat men zover (nog) niet is en in andere gevallen ziet men ondernemend zijn ook niet als taak: “Onze researchinstelling is tot heden primair wetenschappelijk georiënteerd” en “Het hogere kader van onze universiteit beschouwt fundamenteel onderzoek als bepalend en de rest als bijzaak”. Spin-offs als onderwerp van beleid
Aan de beleidsverantwoordelijken van de kennisinstellingen is gevraagd hoe belangrijk het voor hun kennisinstelling is om spin-offs te stimuleren. Voor tweederde (65%) is dit van redelijk dan wel groot belang. De kennisinstellingen waar men spin-off stimulering niet van belang acht zijn:
Researchers op ondernemerspad
23
• Universiteiten zonder technologie component: de Universiteit van Tilburg en Nijenrode. T.a.v. laatstgenoemde moet wel worden vermeld dat er veel wordt gedaan aan het stimuleren van ondernemerschap. • Researchinstellingen gericht op grootschalige projecten als weg- en waterbouw, scheepsbouw en lucht- en ruimtevaart: het WL, Marin en het NLR Tabel 3.1.2 Belang van spin-off stimulering voor kennisinstellingen (in procenten) Belang spin-off stimulering Van groot belang Van redelijk belang Van beperkt belang Niet belangrijk
Nederlandse universiteiten N=14
Nederlandse research instellingen N=15
14 57 14 14
27 33 20 20
Beleid en bestuursverantwoordelijkheid voor spin-offs
Een meerderheid van de topbestuurders van de kennisinstellingen (62%) geeft aan dat er een spin-off beleid is. De meeste (52%) vinden ook dat ze daar zelf voor verantwoordelijk zijn. Andere functies of instanties die als verantwoordelijken worden aangegeven zijn: • Hoofd holding (10%) • Faculteiten (7%) • Directeur strategie en beleid (3%) • STW (3%) Verankering spin-off beleid
Het spin-off beleid is bij de helft van de universiteiten en 33% van de researchinstellingen vastgelegd in het strategisch plan of in beleidsnotities, besluiten e.d. Circa 25% van de kennisinstellingen is van plan het spin-off beleid binnenkort vast te leggen. Bij het vastleggen is het spin-off beleid meestal een aspect van beleid omtrent intellectueel eigendom, holdingconstructies, participatiebeleid en kennisexploitatie. Tabel 3.1.3 Mate waarin het spin-off beleid is vastgelegd (in procenten) Spin-off beleid Is duidelijk vastgelegd Zal binnenkort worden vastgelegd Is niet vastgelegd
Nederlandse universiteiten N=14 50 21 29
Nederlandse research instellingen N =15 33 27 40
Champions
Een enthousiaste en invloedrijke promotor van spin-offs noemen we een ‘champion’. Deze personen vormen vaak de condensatiekern van activiteiten voor spin-off bevordering en zijn een sleutelfactor bij de realisatie van spin-off beleid. Champions worden gesignaleerd bij 64% van de universiteiten en bij 46% van de researchinstellingen. Bij eenderde van de kennisinstellingen worden er zelfs 3 of meer champions genoemd. Champions zijn zowel werkzaam in beleidsbepalende organen (directeur, rector, afdelingshoofd) als op het operationele vlak van spin-off bevordering (holding, transferbureau, docent, onderzoeker). 24
Researchers op ondernemerspad
Periode
Een belangrijk deel van de kennisinstellingen (76%) ondersteunt voor 1996 nog geen spin-offs. Tabel 3.1.4 Startjaar spin-off stimulering Startjaar spin-off ondersteuning 1980 - 1989 1990 - 1994 1995 - 1999 2000 - 2002 Niet actief Geen antwoord
Nederlandse universiteiten N=14 21 7 36 21 14 -
Nederlandse research instellingen N =15 7 13 33 7 27 13
Spin-off beleid in concrete ondersteuningsactiviteiten
Het spin-off beleid komt tot uitdrukking in de concrete ondersteuningsactiviteiten die spontaan door tenminste 1 van de gemiddeld 4 informanten per kennisinstelling worden genoemd. Het gaat om een diversiteit van activiteiten. In de volgende tabel zijn deze weergegeven. Daarbij is een onderscheid gemaakt naar activiteiten die in ontwikkeling zijn en operationele activiteiten. Alle universiteiten op één na geven aan, tenminste één van de genoemde spin-off activiteiten operationeel te hebben. Van de researchinstellingen heeft 73% tenminste een spin-off stimuleringsactiviteit operationeel en 20% heeft er geen operationeel en geen in ontwikkeling. Tevens blijkt dat 64% van de Nederlandse universiteiten en 53% van de researchinstellingen nieuwe stimuleringsactiviteiten voor spin-offs in ontwikkeling hebben. Tabel 3.1.5 Mate waarin spin-off stimuleringsactiviteiten operationeel of in ontwikkeling zijn per kennisinstelling Spin-off stimuleringsactiviteit Tenminste een operationeel Geen operationeel maar wel in ontwikkeling Geen operationeel en geen in ontwikkeling
Nederlandse universiteiten N=14 93% 7%
Nederlandse research instellingen N =15 73% 7% 20%
Het spin-off beleid is in beweging, want bij ongeveer de helft van de kennisinstellingen (52%) wordt verwacht dat het spin-off beleid in de komende tijd zal worden aangepast. Door 17% van de kennisinstellingen (4 kennisinstellingen en 1 universiteit) is geen enkele ondersteuningsactiviteit voor spin-offs genoemd, ook niet voor de toekomst.
Researchers op ondernemerspad
25
Tabel 3.1.6 Huidige en in ontwikkeling zijnde activiteiten van 29 Nederlandse kennisinstellingen voor spin-off stimulering (in procenten). Spin-off stimuleringsactiviteiten Management advies Aparte incubator Octrooien en licenties Technische faciliteiten Ondernemersnetwerk Training Awareness Technisch advies Kantoorfaciliteiten Participaties Promotie en acquisitie Leningen Science park Scouting Subsidies Anders
Operationeel N=29
In ontwikkeling N=29
38 34 34 34 38 31 31 28 28 28 24 24 17 17 10 31
Totaal
21 38 34 34 31 34 34 34 38 31 38 31 48 41 38 28
59 72 68 68 69 65 65 62 66 59 62 55 65 58 48 59
Bij universiteiten vinden veel meer activiteiten plaats voor spin-off ondersteuning dan bij researchinstellingen. De genoemde ondersteuningsactiviteiten zijn bij gemiddeld 1 op de 2 universiteiten operationeel en bij de researchinstellingen ligt dit op een gemiddelde van 1 op de 7. Wel blijkt dat er met name bij de researchinstellingen veel ondersteuningsactiviteiten in ontwikkeling zijn. Tabel 3.1.7 Huidige operationele activiteiten van kennisinstellingen voor spin-off stimulering (in procenten). Activiteiten spin-off stimulering Management advies Aparte incubator Octrooien en licenties Technische faciliteiten Ondernemersnetwerk Training Awareness ondernemerschap Technisch advies Kantoorfaciliteiten Participaties Promotie en acquisitie Leningen Science park Traceren kennispotentie Subsidies Anders
26
Nederlandse universiteiten N=14 57 64 50 57 57 64 36 43 43 36 36 43 36 29 14 29
Nederlandse researchinstellingen N=15 20 7 20 13 20 27 13 13 20 13 7 7 7 33
Researchers op ondernemerspad
Beoordeling van spin-off beleid.
Het beeld dat de interne sleutelpersonen en de externe actoren hebben van het spin-off beleid van de universiteiten is in gelijke mate stimulerend dan wel neutraal (ca. 40%). In een enkel geval wordt het beleid als remmend gekwalificeerd. 3.2 Motivatie Motieven
Op de vraag om motieven voor kennisinstellingen om spin-offs bevordering te noemen wordt door de verschillende informanten een diversiteit aan motieven genoemd. De genoemde voordelen hebben betrekking op vrijwel alle belangrijke beleidsgebieden. De top 5 betreft de volgende gebieden: personeel, commercieel, externe communicatie, financiën en missie. Motieven die ook een belangrijke rol spelen zijn: onderzoek, onderwijs (geldt niet voor de researchinstellingen), marktgerichtheid en de regionale functie en werkgelegenheid. Geen van de researchinstellingen noemt overigens de regiofunctie als motief. Tabel 3.2.1 Motieven voor kennisinstellingen om spin-offs te stimuleren (in procenten) Motief Carrièreperspectief voor medewerkers verbeteren Versterken relatie bedrijfsleven Imago kennisinstelling versterken Vergroten 3e geldstroom Voldoen aan de missie (maatschappelijke betrokkenheid) Versterken eigen onderzoek Bevorderen marktgerichtheid instituut Creëren van werkgelegenheid Aantrekkelijker worden voor nieuwe studenten Regionale functie vervullen Cultuurverandering medewerkers Anders Geen
Nederlandse universiteiten N=14 64 64 86 64 71 36 43 50 57 50 21 29 -
Nederlandse research instellingen N=15 47 47 20 33 27 47 33 20 13 60 20
Nadelen
De verschillende informanten in en rond de kennisinstellingen zien ook nadelen bij het stimuleren van spin-offs. Hoewel er minder nadelen dan voordelen worden gezien heeft het onderzoek toch 65 uitspraken van betrokkenen opgeleverd omtrent nadelen. In navolgende tabel zijn ze gerubriceerd. Bij de nadelen kunnen drie zwaartepunten worden onderscheiden, namelijk: risico, focus en expertise. • Risico: Het levert financiële en juridische risico’s en problemen op. • Focus: Het gaat ten koste van de primaire activiteiten. • Expertise: De benodigde expertise voor spin-off stimulering ontbreekt.
Researchers op ondernemerspad
27
Tabel 3.2.2 Nadelen voor kennisinstellingen t.g.v. de bevordering van spin-offs (in procenten) Nadeel Financieel (risico e.d.) Leidt af van primaire taken (onderzoek en onderwijs) Legt beslag op tijd en management capaciteit Waterdichte afspraken moeilijk (claims/geheimhouding/…) Verlies goede medewerkers Verloren gaan van kennis voor het instituut Management onvoldoende toegerust (voor begeleiding) Wetenschappelijk imago wordt geschaad Anders - Cultuurverschillen - Interne organisatie Geen
Nederlandse universiteiten N=14
Nederlandse researchinstellingen N=15
50 36 29 29 21 7 14 36
20 33 27 13 33 -20 7 27
36
40
Afweging voor- en nadelen
Door de beleidsverantwoordelijke personen zijn de voor- en nadelen van spin-off stimulering afgewogen. De balans valt voor de meeste personen positief uit: 72%. Voor 3 % van de kennisinstellingen zijn de voor- en nadelen in evenwicht en voor 7% negatief. De overigen (18%), veelal van de researchinstellingen, hebben zich niet hierover uitgesproken. Kosten versus baten
De centrale operationele contactpersonen hebben geen of geen duidelijk beeld van de kosten en baten van spin-off stimulering. Soms verwijst men daarvoor naar de directeuren van de holding of naar de spin-off ondernemers zelf. Een klein deel van de kennisinstellingen (17%) kan de kosten en baten voor een deel kwantificeren. De kosten betreffen met name: • Tijd van medewerkers voor advies en coördinatie en • Gebruik van faciliteiten. De baten betreffen vooral: • Inkomsten uit incubator, advisering, verhuur faciliteiten. • Verkoop van aandelen en licentie-inkomsten. • Subsidie inkomsten. • Extra carrière mogelijkheden. • Imagoverbetering kennisinstelling. • Bijdrage aan realiseren wetenschappelijke en maatschappelijke functies kennisinstelling. Naast kosten en baten zijn er ook investeringen zoals een participatiebudget. De kennisinstellingen houden voor het merendeel (72%) niet structureel bij wat wordt uitgegeven aan spin-off stimulering. De 5 instellingen die dat wel doen verwijzen naar specifieke deelactiviteiten waarvan een goede financiële administratie is.
28
Researchers op ondernemerspad
3.3 Aantal en kenmerken spin-offs Aantal spin-offs
Het aantal spin-offs dat er in de recente periode per jaar ontstaat is gemiddeld 6,4 per universiteit en 1,3 per researchinstelling in Nederland. Totaal is dat bij de onderzochte Nederlandse kennisinstellingen 107 per jaar. Het hoogste aantal spin-offs is geconstateerd bij de drie technische universiteiten alsmede Maastricht, Wageningen en Nijmegen. Samen leveren ze 67 spin-offs (63%) per jaar op. Bij de researchinstellingen scoren TNO, Estec en ECN in absolute zin het hoogste. Het aantal spin-offs in relatie tot omvangindicatoren van de kennisinstellingen bepaalt de zogenaamde spin-off index. De spin-off index is het jaarlijkse aantal spin-offs per 1000 medewerkers of studenten of het aantal spin-offs per 100 miljoen euro omzet/inkomsten. Kennisinstellingen met een hoge spin-off index zijn: de universiteiten uit Twente, Eindhoven, Nijmegen en Maastricht, alsmede het Telematica Instituut, CWI, Marin en ECN. Zie ook navolgende tabel en bijlage 4. Tabel 3.3.1 Gemiddelde spin-off index6 van de Nederlandse kennisinstellingen Spin-off index= Aantal spin-offs per 100 mjn euro omzet 1000 fte 1000 studenten
Nederlandse universiteiten N=14 2,09 1,95 0,52
Nederlandse research instellingen N=15 2,36 1,60 -
Er is een redelijke zekerheid over het aantal spin-off dat jaarlijks ontstaat vanuit de kennisinstellingen. Bij ongeveer de helft (48%) van de kennisinstellingen is er tenminste 1 informant die beschikt over een gemeten aantal spin-offs. Dit betreft meestal geen uitputtende inventarisatie. Bij de andere helft (48%) van de kennisinstellingen is het aantal geschat. Een klein deel (4%) heeft geen idee van het aantal spin-offs. Er is een redelijke overeenkomst tussen de schattingen die worden gemaakt. De schattingen in de genoemde aantallen spin-offs tussen de verschillende informanten per kennisinstelling loopt bij 55% van de kennisinstellingen niet verder uiteen dan 20%. Het aantal spin-off bedrijven blijft volgens 62% van de informanten gedurende de laatste drie jaar stabiel. Dit is voor beide typen kennisinstellingen gelijk.
6
De spin-off index is het jaarlijkse aantal spin-offs per 1000 medewerkers of studenten of het aantal spin-offs per 100 miljoen euro omzet/inkomsten.
Researchers op ondernemerspad
29
Tabel 3.3.2 Ontwikkeling aantal spin-off in de afgelopen 3 jaar (in procenten) Ontwikkeling aantal spin-offs
Nederlandse universiteiten N=14
Toename Gelijk Afname Anders Geen antwoord
Nederlandse research instellingen N=15
14 64 7 14
60 13 27
Technologiegebied van de spin-offs
Het grootste deel van de spin-offs uit de kennisinstellingen is technologisch van aard (technologische spin-offs leveren producten en diensten met een technische component). Bij 48% van de kennisinstellingen geldt dat 80 - 100% van de spin-offs technologisch is. Tabel 3.3.3 Deel van de spin-offs dat technologisch is (in procenten) Deel technologisch 80 – 100% 60 – 79% 40 – 59% 20 – 39% 0 – 19% Geen antwoord
Nederlandse universiteiten N=14 36 21 14 14 7 7
Nederlandse research instellingen N=15 60 7 7 27
Als gekeken wordt naar de technologie waarop de spin-offs zich vooral richten blijkt dat er duidelijke verschillen zijn. Een aantal universiteiten heeft een sterk accent op Life Sciences, namelijk Leiden, Utrecht, Wageningen, VU Amsterdam en Groningen. Een ICT zwaartepunt ligt bij spin-offs van de researchinstituten CWI, JRC en het Telematica Instituut en bij de Universiteit van Amsterdam. Bij 40% van de researchinstellingen ligt het technologische zwaartepunt buiten de ICT en Life sciences. In navolgende tabel is aangegeven bij welk deel van de kennisinstellingen een zwaartepunt ligt t.a.v. een bepaald technologiegebied. Er is sprake van een zwaartepunt als meer dan 60% van de spin-offs uit dat gebied komen.
30
Researchers op ondernemerspad
Tabel 3.3.4 Verdeling spin-offs over verschillende technologiegebieden (in procenten) Nederlandse research instellingen N=15
Buitenlandse universiteiten N=7
26
-
43
ICT
7
20
-
Overige technologie
7
40
-
Zwaartepunt spin-offs (>60%) Life sciences
Nederlandse universiteiten N=14
Herkomst spin-off ondernemers
De meeste spin-off ondernemers waren medewerkers van de kennisinstellingen voor ze hun bedrijf zijn gestart. Dit geldt vooral voor de researchinstellingen. Voor universiteiten vormen de “doorstromers”, promovendi en afgestudeerden eveneens een belangrijke bron van herkomst. Ondernemers van buitenaf, zowel individuen als bedrijven in de vorm van een joint venture vormen ook een belangrijk potentieel, vooral voor de researchinstellingen, die nauwelijks doorstromers kennen zoals de universiteiten. In de volgende tabel zijn de accentgebieden van de herkomst van de ondernemers aangegeven. Er is sprake van een accentgebied als meer dan 40% van de spin-offs wordt opgericht door ondernemers vanuit die bepaalde achtergrond. Tabel 3.3.5 Herkomst van de ondernemers die de spin-off bedrijven starten, verdeeld naar accentgebieden. (in procenten) Accentgebied herkomst ondernemers (>40%) Medewerkers Aio’s of gepromoveerden Afgestudeerden Studenten Ondernemers van buitenaf Joint venture met bedrijf of instelling Volledig in eigendom kennisinstelling
Nederlandse universiteiten N=14
Nederlandse research instellingen N=15
29 21 21 7 7 7
40 7 27 13
Motieven voor spin-off ondernemers om te starten
De top 3 motieven om een bedrijf te beginnen zijn gelijk voor ondernemers van spin-off bedrijven. Dit komt overeen met de top 3 van startende ondernemers in het algemeen, zoals vastgesteld is in een landelijke onderzoek van het EIM (1998). Deze top 3 is: • De uitdaging oppakken. • De wens om eigen baas te zijn. • Specifieke werkzaamheden te kunnen verrichten, wat anders niet zou kunnen. De medewerkers van kennisinstellingen hebben een goed beeld van de motieven. Voor spin-off starters spelen de volgende motieven niet of in mindere mate in vergelijking met gewone starters (uit EIM onderzoek):
Researchers op ondernemerspad
31
• • • •
Vanzelf ingegroeid. Betere mogelijkheden om gezin en arbeid te combineren. Ontevreden over baan of loondienst. Beschikbaarheid eigen financiële middelen
Tabel 3.3.6 Motieven voor Nederlandse spin-off ondernemers om een bedrijf te starten (in procenten). Informanten Motieven Ondernemers Medewerkers
Volgens ondernemers zelf
Volgens medewerkers kennisinstelling
Spin-off ondernemers N=19
Centrale informant N=29
Starters algemeen EIM (1998)
Sleutel persoon N=15
Uitdaging
58
63
48
53
Wens om ‘eigen baas’ te zijn
58
60
48
53
Specifieke werkzaamheden kunnen verrichten
37
42
33
53
Mogelijkheid om meer geld te verdienen dan in loondienst
26
28
43
40
Ontdekking van ‘gat in de markt’
16
14
29
20
Ontevreden over baan of loondienst
11
35
10
13
Gunstige economische conjunctuur
5
15
-
7
Dreigende werkloosheid
-
6
14
7
Beschikbaarheid eigen financiële middelen
-
19
5
7
Vanzelf ingegroeid
-
29
-
7
Werkloosheid, geen baan kunnen vinden
-
10
5
-
Uit de nood geboren door privé omstandigheden
-
6
-
-
Betere mogelijkheden om gezin en arbeid te combineren
-
23
-
-
26
-
43
27
Anders
Belemmeringen bij de start voor spin-off ondernemers
Als belangrijkste belemmeringen voor het starten van een spin-off bedrijf geven de ondernemers aan: • Het ontbreken van ondernemerseigenschappen en • Onbekendheid met het starten van een bedrijf. Daarna volgen: • Verliezen zekere arbeidspositie. • Financieringsproblemen. • Afstand tot de markt en • Het ontbreken van een positieve houding van de kennisinstelling.
32
Researchers op ondernemerspad
Tegen de verwachting van de inschatting van de medewerkers in scoren de volgende belemmeringen niet of nauwelijks: • Problemen bij de verwerving van octrooien of licenties. • Gebrek aan beschikbare huisvesting en faciliteiten. • Verliezen leuke onderzoeksbaan. Tabel 3.3.7: Belemmeringen voor spin-off ondernemers om een bedrijf te starten (in procenten) Informanten
Belemmeringen Ondernemers - Medewerkers
Volgens spin-off ondernemers N=19
Volgens medewerkers kennisinstelling Centrale informant N=29
Sleutel persoon N=15
Geen ondernemerseigenschappen, het zijn echte onderzoekers
37
14
40
Onbekendheid met het starten van een bedrijf (kennis ontbreekt)
26
7
13
Goede CAO verliezen en onzekerheid over nieuwe status
21
28
13
Financieringsproblemen
21
17
33
Afstand tot de markt
21
14
20
Geen positieve houding in kennisinstelling t.o.v. spin-offs
21
3
13
Administratieve rompslomp, zoals belastingen
16
10
7
Verbod op ondernemende activiteiten / nevenwerkzaamheden
11
3
-
Verliezen leuke onderzoeksbaan
5
14
13
Geen duidelijk aanspreekpunt
5
7
-
Onduidelijk beleid hierover bij kennisinstelling
5
3
-
Beschikbaarheid huisvesting en faciliteiten onduidelijk en/of afwezig
-
7
-
Moeilijk om octrooien of licenties te verkrijgen
-
17
26
11
28
20
Anders 3.4 Ondersteuning van spin-offs Beoordeling spin-off ondersteuning
Bij ongeveer de helft van de kennisinstellingen is men het er over eens dat er voldoende ondersteuning aan spin-offs is gegeven tijdens de startfase. Bij eenderde van de kennisinstellingen bestaat er verschil van mening over of de ondersteuning aan spin-offs voldoende is. Bij 2 researchinstellingen vindt men de ondersteuning unaniem onvoldoende. De externe informanten zijn iets negatiever in hun oordeel over de spin-off ondersteuning. Bij 36% van de universiteiten vindt de externe actor deze ondersteuning onvoldoende. Bij researchinstellingen onthouden de meeste externe respondenten zich van een mening (67%).
Researchers op ondernemerspad
33
De kwaliteit van de spin-off ondersteuning door de kennisinstelling is door de informanten beoordeeld met een rapportcijfer. Het gemiddelde rapportcijfer voor de Nederlandse kennisinstellingen ligt op een 7- bij de universiteiten en op een 6+ bij researchinstellingen. De spreiding in de beoordelingen is vrij laag. Tabel 3.4.1 Rapportcijfer spin-off ondersteuning door alle informanten per kennisinstelling (in procenten) Rapportcijfer spin-off ondersteuning 1-4 5 6 7 8 9-10 Geen antwoord
Nederlandse universiteiten N=14 7 14 64 7 7
Nederlandse research instellingen N=15 40 20 7 33
De spin-off ondernemers hebben aangegeven wat zij ervaren hebben als de belangrijkste ondersteuningsactiviteit bij de start van hun bedrijf. Het gebruik van onderzoeksfaciliteiten en advies is voor de ondernemers vanuit de universiteiten het belangrijkste geweest. Door de andere spin-off ondernemers wordt elke van de ondersteuningshulpmiddelen wel eens genoemd behalve training, overname van octrooien en zaaikapitaal (risicodragend vermogen in een zeer vroege fase). Tabel 3.4.2 Spin-off ondersteuning die voor spin-off ondernemer het belangrijkste is geweest. (in procenten) Belangrijkste spin-off ondersteuning Advies Training Netwerken Gebruik imago instelling Gebruik onderzoeksfaciliteiten Gebruik speciale apparatuur Huisvesting Overname octrooien Licentie overeenkomst (Renteloze) leningen Zaaikapitaal Risico kapitaal Anders
34
Nederlandse universiteiten N=12 25 8 25 8 8 25
Nederlandse researchinstellingen N=7 14 14 14 14 43
Researchers op ondernemerspad
Best Practice
Er zijn door de respondenten totaal 24 Nederlandse ondersteuningsactiviteiten als mogelijke best practice-case bestempeld. Onder best practice worden ondersteuningsactiviteiten verstaan die succesvol zijn en voor andere kennisinstellingen leerzaam kunnen zijn. De genoemde cases komen vooral van de universiteiten en zijn redelijk gespreid over de verschillende mogelijkheden. Training scoort relatief hoog, alsmede octrooien en licenties. Daarvan zijn er 15 op schrift gesteld en opgenomen in de separate bijlage. Niet alle cases zijn ook best practice, soms betreft het een recent gestart project. Door de buitenlandse respondenten zijn 5 best practices aangereikt. Tabel 3.4.3 Ondersteuningsactiviteiten voor spin-offs die als Best Practice geschikt zijn (aantallen) Activiteiten spin-off stimulering Management advies Technisch advies Training Technische faciliteiten Kantoorfaciliteiten Aparte incubator Science park Scouting Octrooien en licenties Leningen Participaties Ondernemersnetwerk Promotie en acquisitie Anders Totaal
Nederlandse universiteiten N=14
Nederlandse researchinstellingen N=15
1 1 4 1 1 1 1 1 2 1 1 1 5
1 2
21
3
Bevordering awareness bij studenten
Spin-off bevordering door studenten bewust te maken van de mogelijkheden om een spin-off bedrijf te starten vindt bij de meeste Nederlandse universiteiten (79%) wel plaats en bij een aantal universiteiten zelfs in sterke mate (29%). Tabel 3.4.4 Mate waarin studenten worden gestimuleerd om voor ondernemerschap te kiezen (in procenten) Mate van stimulering van studenten Sterk Redelijk Nauwelijks Niet
Nederlandse universiteiten N=14 29 50 14 7
Participaties in spin-offs
Het participeren in spin-offs door kennisinstellingen is bij ruim de helft van de kennisinstellingen duidelijk aan de orde en zo’n 30% zoekt actief naar mogelijkheden voor participaties.
Researchers op ondernemerspad
35
Daarnaast is er zo’n 40% van de kennisinstellingen, die in het geheel niet participeert in spin-offs. Bij de actieve participanten blijkt de holdingconstructie een belangrijke rol te spelen. De meer reactief ingestelde respondenten benutten de mogelijkheden die zich voordoen, met name als er synergie is. De instellingen die niet participeren mogen het niet, zijn het er intern nog niet over eens of ze dat wel ambiëren of ze vinden dat participeren een taak is van anderen, zoals venture capitalists. Tabel 3.4.5 Participatiebeleid van de kennisinstellingen volgens de directie of het CvB (in procenten) Participatiebeleid Actief, we zoeken naar geschikte participaties Reactief: we participeren soms We participeren niet Anders Geen antwoord
Nederlandse universiteiten N=14 29 36 36 -
Nederlandse researchinstellingen N=15 27 20 47 7
De mate waarin wordt geparticipeerd in spin-offs loopt sterk uiteen. Sommige instellingen participeren in vrijwel alle spin-offs (20%). Tabel 3.4.6 Deel van de spin-offs waarin de kennisinstelling heeft geparticipeerd (in procenten) Deel van de spin-offs waarin is geparticipeerd 100% 80-99% 60-79% 40-59% 20-39% 1-19% 0% Onbekend Anders Geen antwoord
Nederlandse universiteiten N=14 7 14 14 7 7 21 14 14
Nederlandse researchinstellingen N=15 20 13 7 33 27
De keuze om te gaan participeren wordt niet primair bepaald door de winstpotentie. De inhoudelijke aansluiting van het vakgebied en de meerwaarde voor het onderzoek zijn van gelijk belang. Er is weinig bekend over de omvang van de participaties. In de 17% waar wel iets hierover wordt gemeld blijkt de omvang van de participaties uiteen te lopen van 25.000 euro tot boven de miljoen euro. De externe actoren vinden in meerderheid dat de kennisinstellingen op een goede wijze omgaan met het participeren in spin-offs. Als toelichting daarop meldt men de jarenlange ervaring, een financiële ondersteuning van de gemeente, de drempelverlagende werking van de holding, de betrokkenheid die het oplevert. Een persoon merkt op: “Universiteit is
36
Researchers op ondernemerspad
terughoudend, en dat is vooralsnog goed” Voor een derde deel van de kennisinstellingen wordt het participatiebeleid door de externe actoren als niet goed beoordeeld. De reden daarvoor is o.a. dat er nog niets of te weinig aan wordt gedaan. Ook wijst men op conflicterende belangen en derhalve op scheiding van besluitvorming en eigendom. Screening
Een minderheid van de Nederlandse kennisinstellingen (35%) heeft een, veelal intuïtieve, methodiek voor het screenen van onderzoek op spin-off potentie, ook wel aangeduid met ‘scouting’. Bij de TU Eindhoven worden bijvoorbeeld studenten in het kader van een ondernemerschaptraining ingezet om spin-off mogelijkheden in de technische faculteiten te traceren. Zie de betreffende best practice beschrijving. Advies, promotie en netwerken
Spin-off ondernemers worden door 2/3 van de universiteiten ondersteund met verschillende vormen van advies, promotie en netwerken. Het aanbod van de researchinstellingen ligt gemiddeld lager, namelijk op 40%. De spin-off ondernemers, die gevraagd zijn welke ondersteuning zij ontvangen hebben, melden over het algemeen iets minder ondersteuning, vooral t.a.v. contacten met marktpartijen en training. Een uitzondering wordt gevormd door de ervaren publicitaire ondersteuning van spinoff ondernemers door researchinstellingen, dat ligt iets hoger. Tabel 3.4.7 Door kennisinstellingen aangeboden en door spin-off ondernemers ontvangen ondersteuning door advies, promotie en netwerken (in procenten) Ondersteuning door advies, promotie en netwerken Advies Netwerken Gebruik imago kennisinstelling Contacten met marktpartijen Coaching Training Publiciteit Overig
Nederlandse universiteiten
Nederlandse researchinstellingen
Aanbod N=14
Aanbod N=15
86 71 64 64 64 64 57 14
Ontvangen N=12 58 25 50 25 42 8 17 42
40 60 40 53 40 20 13 20
Ontvangen N=7 43 29 71 14 43 29 57
De ondersteuning door advies, promotie en netwerken wordt voor het merendeel door de kennisinstellingen zelf gefinancierd. Bij de Nederlandse kennisinstellingen wordt in beperkte mate van subsidies gebruik gemaakt voor de financiering van deze ondersteuning. De spinoff ondernemer zelf draagt alleen bij enkele universiteiten een deel van de kosten. Dit komt overeen met de opgave van de spin-off ondernemers zelf. Financiële ondersteuningsmogelijkheden
(Renteloze) leningen zijn de meest voorkomende financiële ondersteuningsvorm voor spin-offs. Het komt vooral voor bij universiteiten (50%). Risicokapitaal, zaaikapitaal en subsidies komen allemaal in beperkte mate voor. Als andere financiële ondersteuningsmogelijkheden worden genoemd: de financiering van feasibility studies en kostenbesparing door gratis gebruik van diensten.
Researchers op ondernemerspad
37
Tabel 3.4.8 Beschikbare en door spin-off ondernemers ontvangen financiële ondersteuning (in procenten) Financiële ondersteuning (Renteloze) leningen Subsidie Zaaikapitaal Risico kapitaal Anders
Nederlandse universiteiten
Nederlandse researchinstellingen
Aanbod N=14
Aanbod N=15
Ontvangen N=12
50 14 14 21 14
25 8 8 17 17
Ontvangen N=7
13 7 13 20
29 29 43
Intellectueel eigendom
Het inzicht in het aantal octrooien is beperkt. In de jaarverslagen wordt er soms melding van gemaakt. De definitie kan verschillen. Zo meldt de TUE in haar jaarverslag 50 octrooien en specificeert dat dit 2 verleende octrooien betreft, 5 die door de TUE zijn aangevraagd en 43 die niet door de universiteit zelf zijn aangevraagd. Via de respondenten wordt van de helft van de kennisinstellingen bekend dat ze in 2001 vindingen hebben geoctrooieerd. Voor 5 kennisinstellingen gaat dat om 10 of meer octrooien. Dit komt overeen met de cijfers van de buitenlandse respondenten. Tabel 3.4.9 Aantal nieuwe octrooien in 2001 per kennisinstelling (in procenten) Aantal octrooien in 2001 >100 50 - 99 20 - 49 10 - 19 1-9 0 Niet bekend Geen antwoord
Nederlandse universiteiten N=14 14 7 43 7 14 14
Nederlandse researchinstellingen N=15 7 7 27 7 20 33
Over licenties is nog minder bekend, er wordt nauwelijks over gerapporteerd in de jaarverslagen. De helft van de respondenten kan informatie geven over het aantal licenties. Bij die instellingen is het 0 of in de categorie 1-9. In enkele gevallen ligt het aantal licenties hoger. De informant van de universiteit die het aantal tussen de 100 en 200 inschat noemt dit wel ‘natte vingerwerk’.
38
Researchers op ondernemerspad
Tabel 3.4.10 Totaal aantal verstrekte licenties in 2001 per kennisinstelling (in procenten) Aantal licenties in 2001 >200 100 - 200 50 - 99 20 - 49 10 - 19 1-9 0 Niet bekend Geen antwoord
Nederlandse universiteiten N=14
Nederlandse researchinstellingen N=15
7 29 14 29 21
7 20 27 7 40
De hoogste inkomsten uit licenties worden gerapporteerd door JRC, meer dan 100 miljoen euro, en TNO en de Universiteit van Utrecht, beide in de categorie 2-10 miljoen euro in 2001. Bij de andere kennisinstellingen is dit onder de 1 miljoen euro. Tabel 3.4.11 Inkomsten uit licenties in 2001 per kennisinstelling (in procenten) Inkomsten uit licenties in 2001 X 1.000 euro >100.000 10.000 – 99.999 2.000 – 9.999 1.000 – 1.999 200 - 999 100 - 199 20 - 99 10 - 19 <10 Niet bekend Geen antwoord
Nederlandse universiteiten N=14 7 14 14 36 29
Nederlandse researchinstellingen N=15 7 7 13 7 7 27 33
Overige inkomsten uit octrooien in 2001 worden als hoogste gesignaleerd door TNO en de universiteit van Maastricht, beide in de range van 2-10 miljoen euro. Verder worden geen overige inkomsten uit octrooien gerapporteerd boven de 100.000 euro. Een aantal kennisinstellingen is sterk georiënteerd op het sluiten van licentie overeenkomsten met hun spin-off bedrijven. De instellingen die hierin hoog scoren (76-100%) zijn: Wageningen University Reseach, JRC en het CWI. In de tweede categorie (51-75%) zitten de universiteit van Leiden en het Telematica Instituut.
Researchers op ondernemerspad
39
Tabel 3.4.12 Deel van de spin-offs waarmee de kennisinstelling een licentieovereenkomst heeft gesloten (in procenten) Deel licentieovereenkomst
Nederlandse universiteiten N=14
76 - 100% 51 – 75% 26 – 50% 11 – 25% >0 – 10% In geen enkel geval Onbekend Geen antwoord
Nederlandse researchinstellingen N=15
7 7 21 14 21 21 7
20 7 20 27 7 20
Octrooioverdracht komt het meeste voor bij de universiteiten. In Nederland wordt dit in belangrijke mate gedaan bij de universiteiten van Wageningen en Groningen. Tabel 3.4.13 Deel van de spin-offs waarbij er sprake is van octrooioverdracht (in procenten) Deel octrooioverdracht 26 - 100% 11 – 25% >0 – 10% In geen enkel geval Onbekend Geen antwoord
Nederlandse u niversiteiten N=14
Nederlandse researchinstellingen N=15
14 7 43 21 7 7
7 7 53 7 27
Afspraken over eigendom en vergoeding van het gebruik van kennis door spin-offs wordt bij de helft van de kennisinstellingen gemaakt. In 78% van de gevallen gebeurt dat naar tevredenheid van de spin-off ondernemers. Huisvesting en faciliteiten
Universiteiten bieden vaker huisvesting aan dan researchinstellingen. De onderzoeksfaciliteiten zijn in gelijke mate beschikbaar (60%). Aanschaf van apparatuur speciaal voor spin-offs komt weinig voor (7%). Dit betreft dan bijvoorbeeld apparatuur die beide partijen nodig hebben of een joint venture.
40
Researchers op ondernemerspad
Tabel 3.4.14 Mate waarin kennisinstellingen aan spin-offs huisvesting aanbieden in de eigen gebouwen (in procenten) Aanbod huisvesting in eigen gebouwen Vaak Soms Nooit Geen antwoord
Nederlandse universiteiten N=14
Nederlandse researchinstellingen N=15
43 36 21 -
60 27 13
Veel spin-off ondernemers hebben gebruik gemaakt van onderzoeksfaciliteiten en huisvesting van de kennisinstellingen. Als andere ondersteuning die men heeft ontvangen worden genoemd: raamovereenkomst voor octrooien e.d., gebruik bibliotheek e.d., salaris werd de eerste maanden doorbetaald, inzet van een tiental studenten, juridische ondersteuning en het gebruik van stafdiensten. Tabel 3.4.15 Ontvangen ondersteuning door spin-off ondernemers (in procenten) Ontvangen ondersteuning
Gebruik onderzoeksfaciliteiten Gebruik speciale apparatuur Huisvesting Overname octrooien Licentie overeenkomst Overig
Nederlandse universiteiten N=14
Nederlandse researchinstellingen N=7
75 33 67 25 33
29 43 29 29
Betaling voor huisvesting, faciliteiten en octrooien/licenties
Ongeveer de helft van de spin-off ondernemers heeft volgens eigen opgave niet voor de ondersteuning via huisvesting, faciliteiten, octrooien of licenties moeten betalen, de andere helft wel Incubators
Incubators voor spin-off bedrijven zijn beschikbaar bij de meeste kennisinstellingen (66%) en bij 10% is er een te verwachten. Bij 41% van de kennisinstellingen zijn er zelfs meerdere incubators. De oppervlakte van de incubator ligt meestal (66%) tussen de 2.000 en 10.000 m2. Het totaal aantal getraceerde incubators komt uit op: 25 à 30. De grens tussen bedrijfsverzamelgebouw en incubator is hierbij niet scherp te trekken.
Researchers op ondernemerspad
41
Tabel 3.4.16 Aantal incubators dat voor de spin-offs uit de kennisinstelling beschikbaar is (in procenten) Aantal incubators
Nederlandse universiteiten N=14
1 incubator 2 incubators 3 of meer incubators Geen incubators maar er zijn wel plannen voor Geen incubators, wel bedrijfsverzamelgebouwen Geen incubators Geen antwoord
Nederlandse researchinstellingen N=15
14 36 29 14 7 -
33 13 7 7 7 13 20
Incubators met een focus op vakgebieden komen vooral voor rond universiteiten. De helft van de universiteiten heeft een incubator met een focus op life sciences. Tabel 3.4.17 Mate waarin de incubators zijn gefocust op een vakgebied (in procenten) Focus incubator op vakgebied
Nederlandse universiteiten N=14
Ja, op ICT Ja, op Life sciences Ja, op vakgebieden kennisinstelling Ja, op andere vakgebieden Nee Anders Geen antwoord
Nederlandse researchinstellingen N=15
50 7 14 21 14 7
7 13 7 40 33
De meeste Nederlandse universiteiten (78%) zijn zelf ook betrokken bij de incubators in financieel en/of in organisatorisch opzicht. Bij de researchinstellingen is dat duidelijk minder het geval. Tabel 3.4.18 Mate waarin kennisinstelling is betrokken bij incubator(s) (in procenten) Betrokkenheid bij incubators
Ja, financieel Ja, organisatorisch Ja, financieel en organisatorisch Ja, overig Nee Geen antwoord
Nederlandse universiteiten N=14 7 14 57 7 14 -
Nederlandse researchinstellingen N=15 7 7 7 47 33
De begeleiding vanuit de incubators wordt door de diverse informanten vooral ingeschat rond een 7 en een 8. Er wordt maar 1 onvoldoende gegeven.
42
Researchers op ondernemerspad
Science park
Een science park is voor de meeste universiteiten (71%) al een bekend fenomeen. Ook de helft van de researchinstellingen maakt er al deel van uit. Tabel 3.4.19 Aanwezigheid van een science park (in procenten) Is er een science park
Ja Nee Geen antwoord
Nederlandse universiteiten N=14 71 29 -
Nederlandse researchinstellingen N=15 47 27 27
De financiële en organisatorische betrokkenheid van de kennisinstellingen bij science parks ligt duidelijk lager dan bij incubators. Toch is het een substantieel deel (40%) van de universiteiten, dat zelf ook betrokken is bij het science park. Bij de researchinstellingen is dat met 13% duidelijk minder het geval. Er is geen eenduidig toelatingsbeleid voor science parks. Bij een deel van de science parks is de vestiging beperkt tot science (38%) of tot een bepaalde technologie (23%) gerelateerde bedrijven (agrarisch, geometica, alternatieve energiebronnen en biomedisch) terwijl andere science parken (38%) open staan voor alle bedrijven. In het geval er een technologiefocus is voor het science park betreft dit altijd andere technologiesectoren dan ICT en Life sciences. Het cijfer voor de begeleiding bij science parks ligt net als bij incubators rond de 7 en 8. Aan een science park wordt een onvoldoende gegeven. Belemmeringen
De verschillende respondenten noemden gezamenlijk 131 belemmeringen en knelpunten waar de kennisinstelling tegen aan loopt (liep) bij het stimuleren van spin-offs. In de navolgende tabel zijn de hoofdthema’s genoemd. Bij de belemmeringen en knelpunten kunnen drie duidelijke zwaartepunten worden onderscheiden, namelijk: geld, taak en cultuur. • Geld: Er zijn beperkte financiële middelen beschikbaar en spin-off stimulering kost geld. • Taak: Daarnaast is er een spanningsveld tussen de formeel opgedragen taken en het commercialiseren van kennis. • Cultuur: Het ontbreken van een ondernemende cultuur biedt een beperkt draagvlak voor spin-off stimulering.
Researchers op ondernemerspad
43
Tabel 3.4.20 Belemmeringen en knelpunten voor kennisinstellingen bij het stimuleren van spin-offs (in procenten) Categorie
Nederlandse universiteiten N=14
Nederlandse research instellingen N=15
• Financieel - beschikbaarheid risicodragend vermogen - Beperkte financiële middelen
86
40
• Ontbreken van faciliteiten, gebouw en of mankracht
64
13
• Spanning tussen universitaire taken en commercie • Onvoldoende intern draagvlak - Ontbreken ondernemend klimaat • Onderzoekers zijn geen ondernemers
64
7
43
20
43
13
7
13
71
40
• Geen • Overige - Geen geschikte organisatie - Onduidelijk beleid - Geen deskundigheid - Overheid belemmert - Bescherming van kennis
3.5 Omgeving Startersklimaat
Het starterklimaat in Nederland wordt gemiddeld door 29% van de respondenten als stimulerend beoordeeld. Door 38% wordt het Nederlandse starterklimaat neutraal beoordeeld en 22 % vindt het remmend. Door de respondenten van de universiteiten wordt het positiever beoordeeld dan die van de researchinstellingen. Tabel 3.5.1 Beoordeling van het starterklimaat door de informanten (in procenten) Starterklimaat in Nederland Stimulerend Neutraal Remmend Anders Gen antwoord
Nederlandse universiteiten N=40 40 35 23 3 -
Nederlandse researchinstellingen N=28 14 43 21 14 7
Het starterklimaat in de kennisinstellingen wordt positiever beoordeeld dan dat van Nederland als geheel. Het starterklimaat in de kennisinstellingen wordt door de verschillende informanten bij universiteiten duidelijk positiever beoordeeld dan bij researchinstellingen. Onderling verschillen de informanten ook van mening. De externe informanten zijn het minst positief en de spin-off ondernemers zijn opvallend negatief over het starterklimaat op de researchinstellingen.
44
Researchers op ondernemerspad
Tabel 3.5.2 Beoordeling van het starterklimaat in de kennisinstelling volgens de centrale informanten (in procenten) Starterklimaat in kennisinstelling volgens centrale informant Stimulerend Neutraal Remmend
Nederlandse universiteiten N=14 64 36 -
Nederlandse researchinstellingen N=15 27 `67 7
Tabel 3.5.3 Beoordeling van het starterklimaat in de kennisinstelling volgens de spin-off ondernemers (in procenten) Starterklimaat in kennisinstelling volgens spin-off ondernemer Stimulerend Neutraal Remmend
Nederlandse universiteiten N=12 58 42 -
Nederlandse researchinstellingen N=7 14 29 43
Hinderlijke wetgeving
Het blijkt dat 62% van de Nederlandse kennisinstellingen, vooral de universiteiten, hinderlijke wetgeving ervaart. Tabel 3.5.4 Beoordeling of kennisinstelling hinderlijke wetgeving ziet voor de bevordering van spin-offs (in procenten) Hinderlijke wetgeving Ja Nee Geen antwoord
Nederlandse universiteiten N=14 79 21 -
Nederlandse researchinstellingen N=15 47 47 7
In totaal hebben 28 Nederlandse respondenten op de vraag naar hinderlijke wetgeving een gemotiveerd antwoord gegeven. Er waren 8 respondenten die geen hinderlijke wetgeving ervaarden. De problemen die men ziet kunnen als volgt worden gerubriceerd:
Researchers op ondernemerspad
45
Tabel 3.5.5 Themagebieden waarbinnen hinderlijke wetgeving is geconstateerd t.a.v. het bevorderen van spin-offs (aantal) Hinderlijke wetgeving
Aantal
Past niet binnen de missie (zoals omschreven in de wetgeving) Belemmeringen in de regelgeving m.b.t. arbo en milieu Belemmeringen in de regelgeving m.b.t. bescherming intellectueel eigendom Financieel Belemmeringen in de regelgeving algemeen Overig (Biotechnologie, commercieel onderwijs en ondernemen)
9 2 5 6 4 3
Totaal Gewenst overheidsbeleid
Zich inlevend in de huid van de minister van EZ of OC&W kwamen de 116 respondenten op deze vraag samen tot 196 aanbevelingen om het overheidsbeleid t.a.v. spin-offs verbeteren. Tabel 3.5.6 Indeling mogelijke beleidsmaatregelen betreffende spin-off bevordering, genoemd door respondenten in geval ze minister van EZ of OC&W zouden zijn (feitelijke aantallen) Aantal aanbevelingen
Hoofdcategorie
Subcategorie
Meer financiële middelen
Startkapitaal voor spin-offs Oprichten fonds voor startkapitaal Ook financiering voor continuiteit van programma’s Doorgroei van kwantiteit naar kwaliteit van de spin-offs Aandacht voor doorstarters Meer geld voor onderzoek bij de kennisinstelling. Promotie Professionalisering van spin-off begeleiding Betere communicatie tussen overheid en kennisinstellingen Aandacht naar het bedrijfsleven Vergroten inzicht in en/of vereenvoudiging van de weten regelgeving Bestaande regelingen verbeteren Spin-off bevordering plaatsgeven binnen doelstellingen (missie) kennisinstellingen Meer beleidsruimte en faciliteiten voor spin-off beleid Eisen stellen aan kennisinstellingen Beter octrooibeleid Beleidsoverlap EZ en OC&W Minder rompslomp Financiering door fiscale regelgeving
Betere inzet financiële middelen Verbetering van de informatieverstrekking
Verbetering wet- en regelgeving
Verwijderen fiscale barrières Laat de markt werken
46
24 14 6 12 3 6 9 13 5 7 14 13 9 13 4 9 5 3 9 5
Researchers op ondernemerspad
Samenwerking met externe organisaties
Volgens de centrale informant werkt 79% van de universiteiten samen met externe organisaties in de omgeving t.a.v. de bevordering van spin-offs. Bij de researchinstellingen is dat 27%. Regionale ontwikkelingsorganisaties worden door de Nederlandse universiteiten het meest (71%) genoemd als externe samenwerkingspartner bij spin-off bevordering. Ook bedrijven scoren hoog: 50%. Andere organisaties die nog worden genoemd zijn: gemeentes, provincie, Kamer van Koophandel, Dreamstart en Syntens. Tabel 3.5.7 Mate waarin kennisinstellingen samenwerken met verschillende externe organisaties in het kader van bevordering van spin-offs (in procenten) Samenwerking met externe organisaties Regionale ontwikkelingsorganisaties Bedrijven Participatie maatschappijen Banken HBO Branche of bedrijfsorganisaties Anders
Nederlandse universiteiten N=14
Nederlandse researchinstellingen N=15
71 50 43 43 43 29 57
7 13 13 7 7
De volgende samenwerkingsvormen met regionale partners worden genoemd: • Deelname in regionale projecten. • Gezamenlijke spin-off activiteiten. • Internationaal acquisitienetwerk. • Subsidieverwerving. • Risicofinanciering. • Gastcollege’s. • Inschakelen externe expertise (intellectueel eigendom etc). • Projectontwikkeling betreffende terreinen. • Netwerken. Samenwerking met bedrijfsleven
Na polsing van alle informanten blijkt 79% van de universiteiten samen te werken met het bedrijfsleven t.a.v. spin-off bevordering. Bij de researchinstellingen is er bij 47% sprake van samenwerking met het bedrijfsleven op het gebied van spin-off bevordering. Enkele van de kennisinstellingen die niet met het bedrijfsleven samenwerken t.a.v. spin-off bevordering geven aan dat er wel contacten zijn met venture capitalists. De wijze waarop kennisinstellingen met het bedrijfsleven samenwerken heeft een divers karakter en het gebeurt op meerdere manieren tegelijk. Het meest voorkomend is een formele samenwerking in spin-off programma’s, zoals t.a.v. incubators en venture capital.
Researchers op ondernemerspad
47
Tabel 3.5.8 Wijze waarop kennisinstellingen samenwerken met het bedrijfsleven in het kader van spin-off bevordering (in procenten) Samenwerkingsvorm met het bedrijfsleven Informatie uitwisseling Ad hoc samenwerking Informele samenwerking in spin-off ondersteuningsprojecten Formele samenwerking in spin-off programma’s (incubators, venture capital e.d.) Anders
Nederlandse universiteiten N=14
Nederlandse researchinstellingen N=15
21 36 36
33 27 13
43
20
29
13
Deze samenwerking heeft verschillende concrete uitingsvormen, zo blijkt uit de toelichting van de informanten: structuur (”door er heel pragmatisch mee om te gaan, de vorm moet de inhoud volgen”), promotioneel (“door beleid en plannen bekend maken”), netwerken (“transfer functionaris is actief in netwerken en houdt het contact met het bedrijfsleven warm en kan ze daardoor inschakelen waar zinvol”), (“door actief te participeren in de regionale kenniskring”), projecten (“joint ventures” en “samenwerking in diverse projecten”), financieel ( “bijzondere leerstoelen”), advisering spin-off ondernemers (“binnen spin-off regeling via business mentor”) en door overdracht van octrooien. Inspirerende voorbeelden
Alle universiteiten en 80% van de researchinstellingen heeft een indruk van wat andere kennisinstellingen doen op het gebied van spin-off bevordering. Er zijn 39 kennisinstellingen genoemd, die inspirerend zijn m.b.t. het bevorderen van spin-offs. Daarvan komen er 10 uit Nederland. Het hoogste in Nederland scoren: Universiteit Twente, TNO, Universiteit van Leiden en Universiteit van Maastricht Het hoogste in het buitenland scoren: Universiteit van Leuven, MIT, Stanford, Cambridge university, Fraunhofer / GMD, Oxford, Berkeley De volledige lijst is opgenomen in bijlage 5. Daarnaast zijn door de respondenten ook 37 inspirerende spin-off programma’s genoemd, waaronder 12 uit Nederland. Het hoogste scoren hierbij: • Tijdelijke Ondernemers Plaatsen (TOP) en University Student Enterprises (USE) van de Universiteit Twente. • Spin-off Informatica (SOIL) van de Universiteit van Leiden. • TNO Management BV (TMB). • Biopartner. • SIT regeling. • ICES / KIS.
48
Researchers op ondernemerspad
4. Conclusies benchmark In dit hoofdstuk wordt een vergelijking gemaakt van de Nederlandse situatie met het buitenland. De eerste paragraaf betreft het spin-off beleid van de centrale overheden in 8 landen. In de tweede paragraaf wordt de spin-off ondersteuning bij de Nederlandse universiteiten vergeleken met de spin-off ondersteuning bij de 7 buitenlandse universiteiten. Deze universiteiten bieden een goede referentie omdat ze zijn gekozen uit de middenmoot van de ranking naar de mate van spin-off ondersteuning. 4.1 Vergelijking internationaal spin-off beleid
Het onderzoek naar het spin-off beleid betreft de volgende landen: Nederland, België, Denemarken, Duitsland, Groot-Brittannië, Frankrijk, Finland en de Verenigde Staten. Het doel van de onderhavige deelstudie is het in kaart brengen van de wetgeving en het nationale beleid ten aanzien van spin-offs in de geselecteerde landen met als doel het Nederlandse beleid te benchmarken. Het onderzoek is in belangrijke mate gebaseerd op de bevindingen van “The European Trendchart on Innovation”. Deze deelstudie was in onderzoekstijd beperkt van opzet, en dient dan ook gezien te worden als een quick scan. Het is dan ook niet te vermijden dat de landenformats onvolledig zullen zijn. Door gebruik te maken van het omvangrijke voorwerk van “The European Trendchart on Innovation” komen de belangrijkste beleidslijnen in ieder geval aan bod. 4.1.1 Spin-off beleid Huidig beleid
Geen van de onderzochte landen blijkt een specifiek spin-off beleid te hebben. Het meest expliciet in hun beleidsmatige prioriteit voor spin-offs zijn wellicht het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Duitsland, maar ook deze landen kennen geen specifiek spin-off beleid. Vaak is het stimuleren van spin-offs onderdeel van het nationale innovatie-, ondernemerschaps- en/ of startersbeleid. De programma’s gericht op het opzetten en runnen van incubators vallen meestal onder een van deze beleidsvelden. Daarnaast worden spin-offs ook gestimuleerd via reguliere maatregelen zoals onder meer fiscale regelingen. Het (deel)beleid gericht op het stimuleren van spin-offs kent doorgaans de volgende aandachtsgebieden: • Het opzetten en runnen van incubators. Incubators zijn een wijdverspreide vorm van spin-off (en start-up) ondersteuning. Sommige landen, zoals Frankrijk, hebben dit type instrument zelfs in het hart van hun spin-off beleid geplaatst. • Het stimuleren van kennisoverdracht van kennisinstellingen naar bedrijven, en dan met name het MKB. • Financieren van start-ups. • Bedrijfskundige ondersteuning van start-ups. • Het versoepelen van regels en het verlagen van drempels voor startende bedrijven. • Het vergemakkelijken van (flexibele vormen van) “human mobility” tussen wetenschap en bedrijfsleven. • Het versterken van de capaciteit van het bedrijfsleven om nieuwe technologieën te kunnen absorberen. • Het stimuleren van ondernemerschap in zijn algemeenheid.
Researchers op ondernemerspad
49
In enkele landen is er een sterke nadruk op de rol die de regio kan spelen in het spin-off beleid. Incubators hebben uiteraard per definitie een sterke regionale binding en uitstraling, maar in sommige landen krijgt de regio een nadrukkelijkere plaats in het stimuleren van spin-offs vanuit landelijk beleid dan in andere landen. Ook in Nederland zien we dat initiatieven zoals Biopartner een sterke regionale component hebben. In België is spin-off beleid overigens een taak van de regio’s en gemeenschappen en wordt er op landelijk nivo maar in zeer beperkte mate beleid op dit vlak ontwikkeld. Dat het stimuleren van het starten van bedrijven door universitair medewerkers beleidsmatig niet altijd even wenselijk is, blijkt in Denemarken. Hier ontwikkelt de overheid bewust geen beleid dat gericht is op het starten van bedrijven door academici vanwege het nijpend tekort aan goede academici voor de universiteiten en onderzoeksinstellingen. Specifieke wetgeving
We zijn in de meeste landen geen specifieke wetgeving ten aanzien van spin-offs op het spoor gekomen. Frankrijk kent sinds 1999 de (vrij vertaald) “Wet op innovatie en onderzoek” met als doel de creatie van innovatieve technologiebedrijven te promoten. Deze wet is erop gericht het voor onderzoekers en wetenschappers makkelijker te maken in start-ups te participeren die hun werk commercieel exploiteren. Tevens beoogt deze wet een vereenvoudiging van de fiscale en juridische regelgeving ten aanzien van spin-offs. Men schat dat deze wet tot een vervijfvoudiging van het aantal spin-offs geleid heeft. De VS kent de uit 1980 stammende “Bayh-Dole Act” die van groot belang is als kader voor kennisoverdracht en spin-off stimulering. Verder kent de VS de “rights to inventions made by nonprofit organisations and Small business Firms” die een aantal zaken m.b.t. technologietransfer regelt. Nederland kent echter geen specifieke wetgeving ter stimulering van spin-offs. Spin-off maatregelen
Per land zijn de belangrijkste spin-off maatregelen geïnventariseerd. In de navolgende tabel is het aantal maatregelen per land weergegeven. In bijlage 8 is per land een beknopte beschrijving van deze maatregelen opgenomen. Tabel 4.1.1.1 Aantal spin-off maatregelen per land Aantal geinventariseerde spin-off maatregelen in de 8 benchmark landen Land
Aantal
België
4
Denemarken
3
Duitsland
3
Finland
2
Frankrijk
3
Nederland
4
Verenigd Koninkrijk
1
Verenigde Staten van Amerika
1
Evaluatie
Aangezien er vaak geen sprake is van een specifiek landelijk spin-off beleid, zijn er nauwelijks evaluaties te vinden van spin-off beleid op nationaal nivo. Wel zijn er diverse evaluaties van specifieke spin-off maatregelen, zoals incubators, venture capital maatregelen e.d. Daarnaast
50
Researchers op ondernemerspad
zijn er diverse studies uitgevoerd door onderzoekscentra of universiteiten voor hun eigen spin-off stimuleringsbeleid. Maar deze zijn, voor zover bekend, niet geaggregeerd op nationaal niveau. Toekomstig beleid
Doorgaans hebben we geen indicaties gevonden dat er drastische beleidsmatige ontwikkelingen op stapel staan ten aanzien van universitaire spin-off stimulering. In een enkel geval is het aantreden van een nieuwe regering een aanleiding tot beleidsherziening, met name indien de nieuwe regering overgaat tot een herinrichting en herverdeling van de beleidsvelden van de diverse departementen (zoals onlangs in Denemarken). In het Verenigd Koninkrijk staat er echter wel een grootschalige reorganisatie van ondersteuning aan het bedrijfsleven op stapel. Eén van de aandachtspunten daarbij is het verder benadrukken van het bedrijfsmatige aspect van spin-off bevordering. In de meeste landen is daarentegen eerder sprake van een stroomlijning van beleid, een verdere doorontwikkeling van initiatieven, dan wel het aanpassen van beleid aan recente trends en ontwikkelingen in de omgeving. In een aantal landen zal de komende jaren zwaarder ingezet gaan worden op het commercialiseren van kennis. Uit de beleidsvoornemens van een aantal landen blijkt echter dat het tegengaan van een verdere versnippering van de initiatieven een belangrijk aandachtspunt is. Een soortgelijke conclusie heeft de Nederlandse overheid ook getrokken op basis van de ervaringen met het huidige beleid. Wellicht kan een integraal spin-off beleid op nationaal niveau (waar mogelijk in samenwerking met regionale overheden uitvoering aan gegeven wordt) een kader bieden dat bijdraagt aan een stroomlijning van de initiatieven en een verdere versnippering kan tegengaan. 4.1.2 Spin-off stimulering binnen universiteiten Taken universiteiten
De mate van autonomie van universiteiten verschilt sterk tussen de landen. In een aantal landen (zoals Duitsland en België) wordt technologie transfer en het vercommercialiseren van kennis (dus inclusief start-ups) in de wet expliciet tot één van de taken van universiteiten genoemd. Andere landen kennen wel een aantal wettelijk vastgelegde taken van universiteiten, maar daar staat spin-off stimulering niet expliciet in vermeld (Denemarken en Finland). In Nederland hebben de universiteiten de wettelijke taak meegekregen om “kennis over te dragen ten behoeve van de maatschappij”. In de VS zijn de taken van universiteiten echter niet in wetten vastgelegd, maar in de mission statements van de universiteiten. Daardoor is er een grote heterogeniteit aan type universiteiten (zowel onder de publieke als onder de private universiteiten) en de aandacht die iedere universiteit afzonderlijk heeft voor onderzoek, onderwijs en dienstverlening aan de gemeenschap. Die laatste taak (waar men kennisoverdracht onder kan rekenen) past overigens historisch bij de publiek gefinancierde universiteiten. In Finland wil men dat de universiteiten die taak (het ten goede laten komen van kennis aan de maatschappij) nadrukkelijker op zich gaan nemen voor de regio waarin ze gevestigd zijn. In Engeland maakt men een onderscheid tussen de missie van de diverse instituten. Wereldklasse onderzoeksinstituten moeten per definitie in mondiale markten meedoen en hun uitstraling naar de regio is aanzienlijk beperkter dan die van ‘middle-of-the-road’ instituten. Intellectueel eigendom en eigendomsrecht
Het hele beleid met betrekking tot intellectueel eigendom is de afgelopen jaren in diverse landen sterk in ontwikkeling geweest. De algemene tendens in Europa en de VS is om het
Researchers op ondernemerspad
51
eigendomsrecht van universitaire vindingen uit publiek gefinancierd onderzoek bij de instelling te leggen. In sommige landen is dit pas vrij recent van kracht geworden. In Denemarken zijn universiteiten pas sinds 2000 de eigenaren van de onderzoeksresultaten en in Duitsland vanaf 1999. In Finland daarentegen ligt het intellectueel eigendom echter nog steeds bij de onderzoeker van de universiteit en niet bij de universiteit. Er zijn echter plannen om dit te wijzigen nu universitaire besturen steeds meer interesse tonen in de mogelijkheden die er zijn in het vercommercialiseren van kennis. Regelingen aangaande ondernemingsactiviteiten universitaire medewerkers
Regelingen ter stimulering van ondernemingsactiviteiten zijn in te delen in: • Het stimuleren van de mobiliteit van mensen tussen wetenschap en bedrijfsleven. Denemarken kent diverse maatregelen die dit beogen. En in de VS is dit bijna ingebakken in de afwijkende aanstellingsstructuur. Hier is wetenschappelijk personeel doorgaans maar voor 9 maanden per jaar aangesteld (ook de ‘vaste’ aanstellingen). Eén van de veel gebruikte mogelijkheden om in die resterende 3 maanden aan inkomsten te komen is het starten van een bedrijf. Frankrijk kent bijvoorbeeld het “Technological Research Diploma” dat enerzijds voor het MKB de toegang tot onderzoek aan universiteiten verbeterd en anderzijds de student een werkervaring biedt tijdens zijn studie. • Incubatorachtige maatregelen. Deze komen we in alle landen tegen. Vrijwel iedere aan een universiteit gerelateerde incubator heeft speciale faciliteiten voor start-ups vanuit de kennisinstelling. • Financiële ondersteuning voor spin-offs. Diverse landen kennen maatregelen die het verkrijgen van startkapitaal of aanloopleningen voor universitaire spin-offs vergemakkelijken. Vaak zijn dit echter maatregelen die door de universiteiten zelf ingesteld zijn. 4.1.3 Uitgaven aan R&D
Als we kijken naar de uitgaven aan R&D als percentage van het Bruto Binnenlands Product, dan is Finland met een grote afstand de koploper (3,66%). Het Verenigd Koninkrijk is hekkensluiter (van de acht onderzochte landen welteverstaan), met Nederland en België op de hielen. Zoals bekend wordt in Nederland (publiek en privaat) een relatief laag aandeel van het Bruto Nationaal Product aan R&D besteed. Ter illustratie: in de VS en Finland vormen de R&Dbestedingen van het bedrijfsleven alleen al een hoger deel van het BNP dan de totale R&Dbestedingen (publiek en privaat) in Nederland. Nederland is al helemaal de hekkensluiter wat het aandeel van de private R&D-bestedingen als deel van het BNP betreft. Daar staat dan weer tegenover dat er alleen Finland een hoger deel van haar BNP aan publieke R&D besteedt dan Nederland. Tabel 4.1.3.1 R&D Uitgaven als % van het BNP (2001) UK
B
NL
DK
F
D
USA
FIN
Public
0,66%
0,56%
0,88%
0,75%
0,77%
0,72%
0,66%
0,98%
Business
1,21%
1,45%
1,14%
1,32%
1,36%
1,80%
2,04%
2,68%
Total
1,87%
2,01%
2,02%
2,07%
2,13%
2,52%
2,70%
3,66%
Bron: Trendchart on Innovation 2001
52
Researchers op ondernemerspad
Als we alleen kijken naar de verhoudingen tussen publieke en private financiering van R&D (zonder de totalen in ogenschouw te nemen), dan blijkt dat Nederland het laagste aandeel private R&D-financiering kent en het hoogste aandeel publieke financiering van de acht onderzochte landen. Daar waar de verhouding in Nederland bijna 50:50 is, is die in de VS 25:75. Tabel 4.1.3.2 R&D Uitgaven Publiek versus Privaat. USA
FIN
B
D
UK
DK
F
NL
Public
24%
27%
28%
29%
35%
36%
36%
44%
Private
76%
73%
72%
71%
65%
64%
64%
56%
Bron: European Trendchart on Innovation 2001 4.2 Vergelijking spin-off praktijk internationale universiteiten
In dit hoofdstuk wordt de spin-off praktijk bij de 14 Nederlandse universiteiten vergeleken met 7 buitenlandse universiteiten die daar een soort mediaan positie innemen t.a.v. spin-off bevordering. De vergelijking mag dus beslist niet gegeneraliseerd worden naar alle buitenlandse universiteiten. Als in dit hoofdstuk over de buitenlandse universiteiten wordt gesproken, betreft dat de 7 respondenten uit het onderzoek. 4.2.1 Spin-off beleid Ondernemende kennisinstellingen
De 7 buitenlandse universiteiten (86%) bestempelen zich nog meer dan de Nederlandse universiteiten (71%) als ondernemende kennisinstelling. Belang om spin-offs te stimuleren
Het stimuleren van spin-offs wordt door de 7 universiteiten in het buitenland veel vaker (71%) van groot belang geacht dan in Nederland (14%). Tabel 4.2.1.1 Belang van spin-off stimulering voor kennisinstellingen. Belang spin-off stimulering Van groot belang Van redelijk belang Van beperkt belang Niet belangrijk
Nederlandse universiteiten N=14 14 57 14 14
Buitenlandse universiteiten N=7 71 14 14 -
Champions
Alle 7 buitenlandse universiteiten kennen een spin-off champion, terwijl 57% van de Nederlandse universiteiten er een signaleert. Spin-off beleid in concrete ondersteuningsactiviteiten
De Nederlandse ondersteuningsactiviteiten voor spin-offs komen ook voor in het buitenland. Relatief hoger scoren in het buitenland:
Researchers op ondernemerspad
53
• Screenen van spin-off mogelijkheden. • Awareness van ondernemerschap. • Science park. Bij het zoeken naar een mogelijke verklaring voor deze verschillen hebben de onderzoekers, vanuit hun 15 jaar internationale ervaring op dit gebied, geconstateerd dat buitenlandse universiteiten in sterkere mate participeren in Europese programma’s. Gedacht kan worden aan het UNISPIN programma, dat gericht was op de awareness en ontwikkeling van spin-off mogelijkheden en het Science Park Consultancy Scheme, dat gericht was op de ontwikkeling van science parks. Tabel 4.2.1.2 Huidige operationele activiteiten van kennisinstellingen voor spin-off stimulering, die spontaan door tenminste 1 informant zijn genoemd (in procenten) Activiteiten spin-off stimulering Training Aparte incubator Management advies Technische faciliteiten Ondernemersnetwerk Octrooien en licenties Technisch advies Kantoorfaciliteiten Leningen Participaties Awareness van ondernemerschap Promotie en acquisitie Science park Screenen van spin-off mogelijkheden Subsidies Anders
Nederlandse universiteiten N=14 64 64 57 57 57 50 43 43 43 36 36 36 36 29 14 29
Buitenlandse universiteiten N=7 71 71 43 71 71 71 43 14 57 43 86 43 71 86 14
Beoordeling van spin-off beleid
Alle buitenlandse sleutelpersonen vinden het spin-off beleid van hun kennisinstelling stimulerend. Het spin-off beleid wordt door de interne sleutelpersonen van de universiteiten in het buitenland aanmerkelijk positiever beoordeeld dan door hun collega’s in Nederland. Van hen vindt 36% het beleid stimulerend. De beoordeling van de externe actoren in Nederland en in het buitenland komt overeen: ongeveer de helft beoordeelt het beleid als neutraal en de andere helft als stimulerend.
54
Researchers op ondernemerspad
Tabel 4.2.1.3 Beoordeling van spin-off beleid door de interne sleutelpersoon (in procenten) Beoordeling spin-off beleid door interne sleutelpersoon
Nederlandse universiteiten N=14
Stimulerend Neutraal Remmend Anders Geen informant
Buitenlandse universiteiten N=7
36 43 7 7 7
100 -
4.2.2 Motivatie Motieven
De motieven van Nederlandse universiteiten om spin-offs te stimuleren komen in grote lijnen overeen. Er zijn enkele verschillen. Bij de onderzochte universiteiten in het buitenland speelt het argument van de bevordering van de marktgerichtheid van de kennisinstelling een grotere rol dan in Nederland. Het creëren van werkgelegenheid wordt in het buitenland echter minder als drijfveer genoemd. Tabel 4.2.2.1 Motieven voor kennisinstellingen om spin-offs te stimuleren (in procenten) Motief Imago kennisinstelling versterken Voldoen aan de missie (maatschappelijke betrokkenheid) Carrièreperspectief voor medewerkers verbeteren Versterken relatie bedrijfsleven Vergroten 3e geldstroom Aantrekkelijker worden voor nieuwe studenten Creëren van werkgelegenheid Regionale functie vervullen Bevorderen marktgerichtheid instituut Versterken eigen onderzoek Cultuurverandering medewerkers Anders Geen
Nederlandse universiteiten N=14 86 71 64 64 64 57 50 50 43 36 21 29 -
Buitenlandse universiteiten N=7 71 71 86 71 71 43 29 71 86 71 29 7 -
Nadelen
Elk van de 7 buitenlandse universiteiten ervaart nadelen aan het stimuleren van spin-offs, in Nederland is dat 64% van de universiteiten. Er zijn een aantal nadelen die in Nederland wel worden ervaren maar niet in het buitenland. Deze nadelen zijn: • Financieel (risico e.d.). • Verlies goede medewerkers. • Management onvoldoende toegerust (voor begeleiding).
Researchers op ondernemerspad
55
Tabel 4.2.2.2 Nadelen voor kennisinstellingen t.g.v. de bevordering van spin-offs Nederlandse universiteiten N=14
Nadeel Financieel (risico e.d.) Leidt af van primaire taken (onderzoek en onderwijs) Legt beslag op tijd en management capaciteit Waterdichte afspraken moeilijk (claims/geheimhouding/…) Verlies goede medewerkers Management onvoldoende toegerust (voor begeleiding) Verloren gaan van kennis voor het instituut Wetenschappelijk imago wordt geschaad Anders Cultuurverschillen Interne organisatie Geen
Buitenlandse universiteiten N=7
50 36 29 29 21 14 7 -
29 29 29 14 -
36
43
36
-
Afweging voor- en nadelen
Net als in Nederland (79%) valt voor de meeste buitenlandse universiteiten de afweging van kosten en baten positief uit (86%). Kosten versus baten
Door 43% van de onderzochte buitenlandse universiteiten worden de uitgaven aan spin-offs bijgehouden, in Nederland is dat 17%. De buitenlandse universiteiten gaven hier de volgende toelichting bij: • Als een overheidsinstelling moeten alle kosten en inkomsten in het budget worden opgenomen en in detail worden gerapporteerd. • Wij brengen de financiële investeringen in spin-off bedrijven in kaart en de resultaten moeten in detail worden gerapporteerd. • Wij houden het bij vanuit professioneel management en een betere transparantie. 4.2.3 Aantal en kenmerken spin-offs Aantal spin-offs
Het jaarlijkse aantal spin-offs bij de 7 buitenlandse universiteiten bedraagt gemiddeld 7 tegen 6,4 in Nederland. De spin-off index per omzet en fte ligt in het buitenland hoger. Per student is de spin-off index ongeveer gelijk. Tabel 4.2.3.1 Gemiddelde spin-off index Spin-off index= Aantal spin-offs per
Nederlandse universiteiten N=14
Buitenlandse universiteiten N=7
100 mjn euro omzet 1000 fte 1000 studenten
2,09 1,95 0,52
3,15 2,53 0,46
56
Researchers op ondernemerspad
Bij de Nederlandse universiteiten geeft iets meer dan de helft (57%) aan dat er metingen worden gedaan naar het aantal spin-offs, in het buitenland is dat het geval bij iets minder dan de helft (43%). Het aantal spin-off bedrijven blijft bij de Nederlandse universiteiten voor het merendeel (64%) gedurende de laatste drie jaar stabiel. In het buitenland wordt een toename van het aantal spinoffs bespeurd bij de onderzochte 3 universiteiten in Finland, België en de UK. Tabel 4.2.3.2 Ontwikkeling aantal spin-off in de afgelopen 3 jaar (in procenten) Ontwikkeling aantal spin-offs Toename Gelijk Afname Anders Geen antwoord
Nederlandse universiteiten N=14
Buitenlandse universiteiten N=7
14 64 7 14
43 29 29 -
Technologiegebied van de spin-offs
In het buitenland is een groter deel van de spin-offs technologisch van aard. 71% van de universiteiten meldt daar dat 80-100% van de spin-offs technologisch van aard is tegen 36% van de Nederlandse universiteiten. Tabel 4.2.3.3 Deel van de spin-offs dat technologisch is (in procenten) Deel technologisch 80 – 100% 60 – 79% 40 – 59% 20 – 39% 0 – 19% Geen antwoord
Nederlandse universiteiten N=14 36 21 14 14 7 7
Buitenlandse universiteiten N=7 71 29 -
Het accentgebied van de technologie ligt bij de 7 buitenlandse universiteiten in wat sterke mate in de life sciences (43%) dan in Nederland (26%). Tabel 4.2.3.4 Verdeling spin-offs over verschillende technologiegebieden. Er is sprake van een accentgebied als meer dan 60% van de spin-offs uit dat gebied komen (in procenten) Accentgebieden spin-offs (>60%) Life sciences ICT Overige technologie
Researchers op ondernemerspad
Nederlandse universiteiten N=14 26 7 7
Buitenlandse universiteiten N=7 43 -
57
Herkomst spin-off ondernemers
De belangrijkste herkomst van ondernemers zijn de medewerkers van de universiteiten. Dat is in het buitenland in sterkere mate het geval (57%) dan in Nederland (29%). Afgestudeerden worden door de 7 buitenlandse universiteiten minder als belangrijke bron van ondernemers opgegeven. Tabel 4.2.3.5 Herkomst van de ondernemers die de spin-off bedrijven starten, verdeeld naar accentgebieden. Er is sprake van een accentgebied als meer dan 40% van de spin-offs wordt opgericht door ondernemers vanuit die bepaalde achtergrond (in procenten) Accentgebieden herkomst ondernemers (>40%) Medewerkers Aio’s of gepromoveerden Afgestudeerden Studenten Ondernemers van buitenaf Joint venture met bedrijf of instelling Volledig in eigendom kennisinstelling
Nederlandse universiteiten N=14 29 21 21 7 7 7
Buitenlandse universiteiten N=7 57 29 14 -
Motieven voor spin-off ondernemers om te starten
De motieven van ondernemers om een spin-off bedrijf te starten in Nederland komen sterk overeen met die uit het buitenland. Gekeken is naar de motieven van ondernemers volgens de informanten van de universiteiten en naar de motieven van de ondernemers zelf. Een duidelijk verschil is dat de mogelijkheid om meer geld te verdienen dan in loondienst in het buitenland duidelijk meer aanspreekt en daar zelf op de eerste plaats uitkomt.
58
Researchers op ondernemerspad
Tabel 4.2.3.6 Motieven voor spin-off ondernemers om een bedrijf te starten, een vergelijking tussen Nederland en het buitenland (in procenten) Informanten
Nederland
Buitenland
Motieven Nederland - Buitenland
Spin-off ondernemers N=19
Universiteits medewerkers N=29
Spin-off ondernemers N=7
Universiteits medewerkers N=7
Uitdaging
58
51
57
71
Wens om ‘eigen baas’ te zijn
58
51
57
50
Specifieke werkzaamheden kunnen verrichten
37
43
43
43
Mogelijkheid om meer geld te verdienen dan in loondienst
26
42
86
64
Ontdekking van ‘gat in de markt’
16
25
29
21
Ontevreden over baan of loondienst
11
12
-
21
Gunstige economische conjunctuur
5
4
-
7
Beschikbaarheid eigen financiële middelen
-
6
14
7
Dreigende werkloosheid
-
11
-
14
Vanzelf ingegroeid
-
4
-
-
Werkloosheid, geen baan kunnen vinden
-
3
-
7
Betere mogelijkheden om gezin en arbeid te combineren
-
-
-
7
Uit de nood geboren door privé omstandigheden
-
-
-
7
26
-
43
43
Anders
Belemmeringen bij de start voor spin-off ondernemers
De medewerkers van de 7 buitenlandse kennisinstellingen zien het gebrek aan ondernemerseigenschappen net als de Nederlandse informanten als belangrijkste belemmering. De buitenlandse spin-off ondernemers zien dit belangrijkste knelpunt echter in het geheel niet als knelpunt. Bij hen spelen financieringsproblemen een veel belangrijkere rol.
Researchers op ondernemerspad
59
Tabel 4.2.3.7 Belemmeringen voor spin-off ondernemers om een bedrijf te starten, een vergelijking tussen Nederland en het buitenland (in procenten) Nederland
Buitenland
Belemmeringen Nederland - Buitenland
Spin-off ndernemers N=19
Universiteitsmedewerkers N=44
Spin-off ndernemers N=7
Universiteitsmedewerkers N=14
Geen ondernemerseigenschappen, het zijn echte onderzoekers
39
52
-
57
Onbekendheid met het starten van een bedrijf (kennis ontbreekt)
28
9
14
50
Financieringsproblemen
22
23
43
21
Afstand tot de markt
22
16
14
36
Geen positieve houding in kennisinstelling t.o.v. spin-offs
22
7
14
-
Goede CAO verliezen en onzekerheid over nieuwe status
22
23
-
14
Administratieve rompslomp, zoals belastingen
17
9
-
-
Verbod op ondernemende activiteiten / nevenwerkzaamheden
11
2
-
-
Geen duidelijk aanspreekpunt
6
5
14
-
Verliezen leuke onderzoeksbaan
6
14
-
14
Onduidelijk beleid hierover bij kennisinstelling
6
2
-
-
Beschikbaarheid huisvesting en faciliteiten onduidelijk en/of afwezig
-
5
-
-
Moeilijk om octrooien of licenties te verkrijgen
-
20
-
7
11
25
43
29
Informanten
Anders 4.2.4 Ondersteuning van spin-offs
Beoordeling spin-off ondersteuning
Bij de 7 buitenlandse universiteiten wordt de spin-off ondersteuning vaker met een voldoende beoordeeld (71%) dan bij de Nederlandse universiteiten (50%). Deze beoordeling komt overeen met die van de externe informanten. Ook het gemiddelde rapportcijfer voor de spin-off ondersteuning is gelijk: een 7-.
60
Researchers op ondernemerspad
Tabel 4.2.4.1 Beoordeling spin-off ondersteuning door alle interne informanten per kennisinstelling (in procenten) Beoordeling spin-off ondersteuning door alle interne informanten
Nederlandse universiteiten N=14
Voldoende, volgens ieder Voldoende, volgens de meeste Meningen verdeeld Onvoldoende, volgens de meeste Onvoldoende, volgens ieder Geen antwoord
Buitenlandse universiteiten N=7
36 14 43 7
43 29 29 -
Belangrijkste ondersteuningsactiviteit
Voor wat betreft de beoordeling van de belangrijkste ondersteuning die de spin-off ondernemers ondervonden hebben van de universiteit is het beeld totaal verschillend. Alleen ‘risico kapitaal’ komt overeen, zie navolgende tabel. Tabel 4.2.4.2 Spin-off ondersteuning die voor spin-off ondernemer het belangrijkste is geweest. (in procenten) Belangrijkste spin-off ondersteuning Advies Gebruik onderzoeksfaciliteiten Huisvesting Netwerken Risico kapitaal Zaaikapitaal (Renteloze) leningen Training Gebruik speciale apparatuur Overname octrooien Gebruik imago instelling Licentie overeenkomst Anders
Nederlandse universiteiten N=12 25 25 8 8 8 25
Buitenlandse universiteiten N=7 14 14 14 14 14 14 14
Best Practice
De best practice die vanuit het buitenland wordt genoemd heeft een tweetal zwaartepunten namelijk: • Screening onderzoek op spin-off potentieel en • Promotie en aquisitie Bij de Nederlandse universiteiten ligt een accent bij • Training en • Octrooien en licenties
Researchers op ondernemerspad
61
Tabel 4.2.4.3 Ondersteuningsactiviteiten voor spin-offs die als Best Practice geschikt zijn (aantallen) Activiteiten spin-off stimulering Training Screening spin-off potentie Promotie en acquisitie Octrooien en licenties Management advies Technisch advies Technische faciliteiten Kantoorfaciliteiten Aparte incubator Science park Leningen Participaties Ondernemersnetwerk Anders Totaal
Nederlandse universiteiten N=14 4 1 1 2 1 1 1 1 1 1 1 1 5 21
Buitenlandse universiteiten N=7 1 3 3 1 1 1 1 1 1 13
Bevordering awareness bij studenten
Spin-off bevordering vindt bij de meeste Nederlandse universiteiten (79%) wel plaats, bij een aantal universiteiten zelf in sterke mate (29%). Ook in het buitenland worden studenten in bijna gelijke mate gestimuleerd tot het starten van een spin-off bedrijf. Tabel 4.2.4.4 Mate waarin studenten worden gestimuleerd om voor ondernemerschap te kiezen (in procenten). Mate van stimulering van studenten Sterk Redelijk Nauwelijks Niet
Nederlandse universiteiten N=14 29 50 14 7
Buitenlandse universiteiten N=7 14 57 29 -
Participaties in spin-offs
Het participeren in spin-offs is bij ruim de helft van de kennisinstellingen duidelijk aan de orde, zowel in Nederland als in het buitenland. In het buitenland zijn de universiteiten iets actiever (43% versus 29%).
62
Researchers op ondernemerspad
Tabel 4.2.4.5 Participatiebeleid van de kennisinstellingen volgens de directie of het CvB (in procenten) Participatiebeleid Actief, we zoeken naar geschikte participaties Reactief: we participeren soms We participeren niet
Nederlandse universiteiten N=14
Buitenlandse universiteiten N=7
29 36 36
43 14 43
De 7 buitenlandse universiteiten zijn iets explicieter in hun beleid t.a.v. wel of niet participeren dan de Nederlandse universiteiten. Dat komt ook tot uitdrukking in de mate waarin wordt geparticipeerd in spin-offs en in de gemiddelde omvang van de participaties (relatief meer grotere participaties of geen participaties). Tabel 4.2.4.6 Deel van de spin-offs waarin de kennisinstelling heeft geparticipeerd (in procenten) Deel van de spin-offs waarin is geparticipeerd 100% 80-99% 60-79% 40-59% 20-39% 1-19% 0% Geen antwoord
Nederlandse universiteiten N=14 7 14 14 7 7 21 14 14
Buitenlandse universiteiten N=7 29 14 29 29 -
De keuze om te gaan participeren wordt bij de 7 buitenlandse universiteiten in sterkere mate bepaald door de aansluiting op het vakgebied van de universiteit dan bij hun Nederlandse collega’s. Tabel 4.2.4.7 Overwegingen waardoor de keuze voor participatie wordt bepaald, volgens de centrale informant (in procenten) Participatie criteria Vakgebied sluit aan Onderzoekspotentie Winstpotentie Overig
Researchers op ondernemerspad
Nederlandse universiteiten N=14 29 36 36 29
Buitenlandse universiteiten N=7 57 43 43 14
63
Screening spin-off potentie
Een minderheid (35%) van de Nederlandse kennisinstellingen heeft een methodiek voor het screenen van onderzoek op spin-off potentie, maar in het buitenland heeft elke universiteit er een. Illustratief is dat een lid van een College van Bestuur (VS) in dit verband het woord gebruikt “dredging”. To dredge betekent “uitbaggeren” of “opdreggen” Hij licht dit als volgt toe: “Ik gebruik dit woord omdat we als centraal management zeer agressief en proactief te werk moeten gaan richting onze onderzoekers. We moeten uit hen de kennis en de innovatie “trekken”, teneinde het overzicht te behouden over het intellectuele eigendom (met commerciële potentie) binnen de universiteit. De faculteitsmedewerkers zijn allemaal erg druk. Het vormt een uitdaging om hen zo ver te krijgen dat ze hun tijd en aandacht gaan richten op commercialiseringactiviteiten. Dus we moeten “baggeren” teneinde de innovaties naar boven te halen. Dat is op zich een uitdagende opdracht”. Advies, promotie en netwerken
De mate waarin Nederlandse universiteiten spin-offs ondersteunen door advies, promotie en netwerken komt sterk overeen met het aanbod van de buitenlandse universiteiten. De 7 buitenlandse universiteiten besteden relatief meer aandacht aan ondersteuning bij het leggen van contacten met marktpartijen en publicitaire ondersteuning. Spin-off ondernemers zelf ervaren in het buitenland meer ondersteuning door netwerken en publiciteit en minder coaching. Tabel 4.2.4.8 Door kennisinstellingen aangeboden en door spin-off ondernemers ontvangen ondersteuning door advies, promotie en netwerken (in procenten) Ondersteuning door advies, promotie en netwerken
Advies Netwerken Gebruik imago kennisinstelling Contacten met marktpartijen Coaching Training Publiciteit Overig
Nederlandse universiteiten
Buitenlandse universiteiten
Aanbod N=14
Ontvangen N=12
Aanbod N=7
Ontvangen N=7
58 25 50 25 42 8 17 42
71 86 71 100 71 57 86 14
57 71 57 14 29 57 29
86 71 64 64 64 64 57 14
De ondersteuning door advies, promotie en netwerken wordt voor het merendeel door de kennisinstellingen zelf gefinancierd. Bij de Nederlandse kennisinstellingen wordt, in tegenstelling tot het buitenland, in beperkte mate van subsidies gebruik gemaakt voor de financiering van deze ondersteuning. In het buitenland zijn subsidies de belangrijkste financieringsbron. De spin-off ondernemer zelf draagt alleen bij enkele Nederlandse universiteiten een deel van de kosten. Dit komt overeen met de opgave van de spin-off ondernemers zelf.
64
Researchers op ondernemerspad
Tabel 4.2.4.9 Financieringsvorm voor spin-off ondersteuning door advies, promotie en netwerken (in procenten) Nederlandse universiteiten N=14
Financiering ondersteuning door advies, promotie en netwerken Kennisinstelling zelf (formeel en informeel) Subsidies Combinatie kennisinstelling en subsidies Combinatie kennisinstelling, subsidies en spin-off ondernemer Overig Anders Geen antwoord
Buitenlandse universiteiten N=7
50 7 14 7 7 14
14 43 43 -
Tabel 4.2.4.10 Mate waarin de spin-off ondernemers voor de ondersteuning door advies, promotie en netwerken heeft moeten betalen, volgens opgave van de spin-off ondernemers (in procenten) Moest ondernemer betalen?
Nederlandse universiteiten N=12
Buitenlandse universiteiten N=7
Ja Nee Geen antwoord
17 75 8
100 -
Financiële ondersteuningsmogelijkheden
(Renteloze) leningen zijn de meest voorkomende financiële ondersteuningsvorm voor spin-offs. Het komt voor bij de helft van de universiteiten in Nederland en bij 71% van de 7 buitenlandse universiteiten. Zaaikapitaal staat in het buitenland op de tweede plaats (43%). Tabel 4.2.4.11 Beschikbare en door spin-off ondernemers ontvangen financiële ondersteuning (in procenten) Financiële ondersteuning
(Renteloze) leningen Zaaikapitaal Subsidie Risico kapitaal Anders
Nederlandse universiteiten
Buitenlandse universiteiten
Aanbod N=14
Ontvangen N=12
50 14 14 21 14
25 8 8 17 17
Aanbod N=7 71 43 14 29
Ontvangen N=7 29 29 29
Intellectueel eigendom
Zowel in Nederland als in het buitenland heeft circa 2/3 van de onderzochte universiteiten in 2001 vindingen geoctrooieerd. Het cumulatieve aantal octrooien per universiteit loopt sterk uiteen. In het buitenland is de spreiding van het aantal octrooien tussen de universiteiten groter dan in Nederland. De informatie over het aantal octrooien is niet eenduidig. Soms zijn er dubbeltellingen en soms worden octrooien van bedrijven op universitair onderzoek wel gegerekend en soms niet.
Researchers op ondernemerspad
65
Tabel 4.2.4.12 Aantal nieuwe octrooien in 2001 per kennisinstelling (in procenten) Aantal octrooien in 2001 20 - 49 10 - 19 1-9 0 Niet bekend Geen antwoord
Nederlandse universiteiten N=14 14 7 43 7 14 14
Buitenlandse universiteiten N=7 29 14 29 29 -
Over licenties is nog minder bekend, er wordt nauwelijks over gerapporteerd in de jaarverslagen. In 2001 heeft 57% van de buitenlandse universiteiten licenties verstrekt tegen 36% van de Nederlandse universiteiten. Tabel 4.2.4.13 Totaal aantal verstrekte licenties in 2001 per kennisinstelling (in procenten) Aantal licenties in 2001 100 - 200 50 - 99 20 - 49 10 - 19 1-9 0 Niet bekend Geen antwoord
Nederlandse universiteiten N=14 7 29 14 29 21
Buitenlandse universiteiten N=7 14 14 29 43 -
Tabel 4.2.4.14 Totaal aantal verstrekte licenties t/m 2001 per kennisinstelling (in procenten) Aantal licenties t/m 2001 >200 100 - 200 50 - 99 20 - 49 10 - 19 1-9 0 Niet bekend Geen antwoord
Nederlandse universiteiten N=14 14 14 7 7 7 29 21
Buitenlandse universiteiten N=7 14 29 14 43 -
Hoogste inkomsten uit licenties worden gerapporteerd door de universiteiten van Utrecht, Luik, Loughborough en Baylor College of Medicine.
66
Researchers op ondernemerspad
Tabel 4.2.4.15 Inkomsten uit licenties in 2001 per kennisinstelling (in procenten) Inkomsten uit licenties in 2001 X 1.000 euro 2.000 – 9.999 1.000 – 1.999 200 - 999 100 - 199 20 - 99 10 - 19 <10 Niet bekend Geen antwoord
Nederlandse universiteiten N=14
Buitenlandse universiteiten N=7
7 14 14 36 29
43 29 29
Een aantal kennisinstellingen is sterk georiënteerd op het sluiten van licentie overeenkomsten met hun spin-off bedrijven. De instellingen die hierin hoog scoren (76-100%) zijn: Wageningen University Reseach, Baylor College of Medicine en de universiteit van Helsinki. In de tweede categorie (51-75%) zitten de universiteit van Leiden, Luik en Loughborough. Vooral de universiteiten in het buitenland sluiten relatief veel licentieovereenkomsten af met hun spinoffs. Tabel 4.2.4.16 Deel van de spin-offs waarmee de kennisinstelling een licentieovereenkomst heeft gesloten (in procenten) Deel licentieovereenkomst 76 - 100% 51 – 75% 26 – 50% 11 – 25% >0 – 10% In geen enkel geval Onbekend Geen antwoord
Nederlandse universiteiten N=14 7 7 21 14 21 21 7
Buitenlandse universiteiten N=7 29 29 14 14 14 -
Octrooioverdracht komt ongeveer bij 2/3 van de Nederlandse en buitenlandse universiteiten voor. Bij de buitenlandse universiteiten gebeurt dat wel bij een groter deel van de spin-offs (43%) dan bij de Nederlandse universiteiten (14%).
Researchers op ondernemerspad
67
Tabel 4.2.4.17 Deel van de spin-offs waarbij er sprake is van octrooioverdracht (in procenten) Deel octrooioverdracht 26 - 100% 11 – 25% >0 – 10% In geen enkel geval Onbekend Geen antwoord
Nederlandse universiteiten N=14 14 7 43 21 7 7
Buitenlandse universiteiten N=7 43 29 29 -
Afspraken over eigendom en vergoeding van het gebruik van kennis door spin-offs wordt bij ongeveer de helft van de universiteiten gemaakt, zowel in Nederland als in het buitenland. Tabel 4.2.4.18 Werkwijze kennisinstelling t.a.v. het maken van afspraken over eigendom en vergoeding voor overdracht van kennis (in procenten) Afspraken over eigendom en vergoeding Altijd Meestal Soms Nooit Geen antwoord
Nederlandse universiteiten N=14
Buitenlandse universiteiten N=7
36 21 21 14 7
29 29 43 -
Illustratief voor het belang dat de universiteit toekent aan het verstrekken van licenties aan spinoffs is de opmerking van de rector van de Universiteit van Luik: “Ik zie een onderzoeker liever zijn eigen bedrijf starten in plaats van dat deze kennis via een licentie overeenkomst verkocht wordt aan bijvoorbeeld een multinational, die er dan vervolgens niets meer doet”. Huisvesting en faciliteiten
Alle 7 universiteiten in het buitenland bieden huisvesting aan spin-offs aan in Nederland betreft dat 79% van de universiteiten. Ook zijn de onderzoeksfaciliteiten van de universiteiten in het buitenland bij elke universiteit beschikbaar voor spin-offs, in Nederland is dat bij 57% van de universiteiten. Er is slechts een Nederlandse universiteit die speciaal voor spin-offs apparatuur aanschaft, de universiteit van Leiden. Tabel 4.2.4.19 Mate waarin kennisinstellingen aan spin-offs huisvesting aanbieden in de eigen gebouwen (in procenten) Aanbod huisvesting in eigen gebouwen Vaak Soms Nooit
68
Nederlandse universiteiten N=14
Buitenlandse universiteiten N=7
43 36 21
71 29 -
Researchers op ondernemerspad
Tabel 4.2.4.20 Mate waarin spin-offs toegang hebben tot de onderzoeksfaciliteiten van de kennisinstellingen (in procenten) Toegang tot onderzoeksfaciliteiten Ja, volgens regeling Ja, informeel Nee Anders
Nederlandse universiteiten N=14 36 21 21 21
Buitenlandse universiteiten N=7 86 14 -
De ondersteuning die spin-off ondernemers hebben ontvangen betreffende huisvesting technische faciliteiten en octrooien komt op veel punten overeen tussen Nederland en het buitenland. Verschillen zijn dat de spin-off ondernemers in het buitenland vaker ondersteuning aangeven door: • Gebruik van speciale apparatuur • Licentie overeenkomst Tabel 4.2.4.21 Ontvangen ondersteuning door spin-off ondernemers (in procenten) Ontvangen ondersteuning Gebruik onderzoeksfaciliteiten Huisvesting Gebruik speciale apparatuur Overname octrooien Licentie overeenkomst Overig
Nederlandse universiteiten N=12 75 67 33 25 33
Buitenlandse universiteiten N=7 86 71 71 29 29 14
Betaling voor huisvesting, faciliteiten en octrooien/licenties
Ruim de helft van de spin-off ondernemers (42%) heeft niet voor de ondersteuning via huisvesting, faciliteiten, octrooien of licenties moeten betalen. Dat ligt in Nederland en het buitenland op hetzelfde niveau. Incubators
Vrijwel alle (80-85%) van de universiteiten hebben een incubatorgebouw beschikbaar voor spin-off bedrijven in hun directe omgeving. Dit geldt zowel voor Nederlandse als voor de 7 onderzochte buitenlandse universiteiten. De oppervlakte van deze incubators varieert van minder dan 2.000 m² tot meer dan 10.000 m².
Researchers op ondernemerspad
69
Tabel 4.2.4.22 Aantal incubators dat voor de spin-offs uit de kennisinstelling beschikbaar is (in procenten) Aantal incubators
Nederlandse universiteiten N=14
1 incubator 2 incubators 3 of meer incubators Geen incubators maar er zijn wel plannen voor Geen incubators, wel bedrijfsverzamelgebouwen Anders
Buitenlandse universiteiten N=7
14 36 29 14 7
29 29 29 14 -
Tabel 4.2.4.23 Totale oppervlakte van de beschikbare incubators voor spin-offs uit de kennisinstelling (in procenten) Oppervlakte incubators
Nederlandse universiteiten N=14
Buitenlandse universiteiten N=7
Meer dan 10.000 m2 5.000 – 10.000 m2 2.000 – 5.000 m2 Minder dan 2.000 m2 Geen Geen antwoord
14 21 21 7 21 14
14 14 14 29 14 14
Incubators met een focus op bepaalde vakgebieden komen meer voor bij de Nederlandse universiteiten (73%) dan bij de 7 buitenlandse universiteiten (43%). Bij de Nederlandse universiteiten ligt de focus vooral op Life sciences (50%) en bij buitenlandse universiteiten scoort de vakgebieden van de universiteit hoger (29%). Tabel 4.2.4.24 Mate waarin de incubators zijn gefocust op een vakgebied (in procenten) Focus incubator op vakgebied Ja, op ICT Ja, op Life sciences Ja, op vakgebieden kennisinstelling Ja, op andere vakgebieden Nee Anders Geen antwoord
Nederlandse universiteiten N=14 50 7 14 21 14 7
Buitenlandse universiteiten N=7 14 29 57 -
De meeste Nederlandse universiteiten (78%) zijn zelf ook betrokken bij de incubators in financieel en/of in organisatorisch opzicht. Bij de researchinstellingen en buitenlandse universiteiten is dat duidelijk minder het geval (43%).
70
Researchers op ondernemerspad
Tabel 4.2.4.25 Mate waarin kennisinstelling is betrokken bij incubator(s) (in procenten) Betrokkenheid bij incubators Ja, financieel Ja, organisatorisch Ja, financieel en organisatorisch Ja, overig Nee
Nederlandse universiteiten N=14
Buitenlandse universiteiten N=7
7 14 57 7 14
14 29 57
De begeleiding vanuit de incubators wordt bij de Nederlandse universiteiten ingeschat rond een 7+. Dit gemiddelde komt overeen met de gemiddelde beoordeling bij de buitenlandse universiteiten met dat verschil dat daar de incubators of goed (rapportcijfer 8-9) of mager (rapportcijfer 4-6) worden beoordeeld. Tabel 4.2.4.26 Beoordeling begeleiding vanuit de incubators door een gemiddeld rapportcijfer (in procenten). Beoordeling begeleiding vanuit incubators Rapportcijfer: 3 of lager Rapportcijfer: 4-5 Rapportcijfer: 6 Rapportcijfer: 7 Rapportcijfer: 8 Rapportcijfer: 9-10 Geen antwoord
Nederlandse universiteiten N=14
Buitenlandse universiteiten N=7
7 43 36 14
14 14 43 14 7
Science park
De meeste universiteiten (71%), zowel in als buiten Nederland beschikken over een science park. Er is geen eenduidig toelatingsbeleid voor science parks. Bij de 7 buitenlandse science parks wordt in 43% van de gevallen aangegeven dat alle bedrijven welkom zijn, in Nederlands is dat zo bij 29% van de science parks. Tabel 4.2.4.27 Type bedrijven die op science park worden toegelaten (in procenten) Toelatingsbeleid science parks Alle bedrijven Science gerelateerde bedrijven Alleen bedrijven in bepaalde technologiesector Geen antwoord
Nederlandse universiteiten N=14 29 29 7 36
Buitenlandse universiteiten N=7 43 29 14 14
Een technologie focus komt bij science parks weinig voor. Het wordt gerapporteerd bij 14% van de Nederlandse en bij 28% van de buitenlandse universiteiten.
Researchers op ondernemerspad
71
Tabel 4.2.4.28 Mate waarin de science parks zijn gefocust op een vakgebied (in procenten) Technologiefocus science parks ICT Life Sciences Andere technologiesector Geen technologie beperkingen Anders Geen antwoord
Nederlandse universiteiten N=14 14 29 7 50
Buitenlandse universiteiten N=7 14 14 43 14
De financiële en organisatorische betrokkenheid van de kennisinstellingen bij science parks ligt duidelijk lager dan bij incubators. Toch is het een substantieel deel (43%) van de universiteiten, zowel in Nederland als in het buitenland, dat zelf ook betrokken is bij het science park. In Nederland ligt het accent meer op een organisatorische betrokkenheid en in het buitenland op een financiële betrokkenheid. Tabel 4.2.4.29 Mate waarin kennisinstelling is betrokken bij science park (in procenten) Betrokkenheid bij science park Ja, financieel Ja, organisatorisch Ja, financieel en organisatorisch Nee Anders Geen antwoord
Nederlandse universiteiten N=14 29 14 29 7 21
Buitenlandse universiteiten N=7 29 14 57 -
De beoordeling van de begeleiding van spin-off bedrijven vanuit science parks ligt op het rapportcijfer 7 en hoger. Zowel in Nederland als in het buitenland krijgt 7% van de science parks een onvoldoende beoordeling. Tabel 4.2.4.30 Beoordeling begeleiding vanuit science park (gemiddeld rapportcijfer) Beoordeling begeleiding vanuit science park Rapportcijfer: 3 of lager Rapportcijfer: 4-5 Rapportcijfer: 6 Rapportcijfer: 7 Rapportcijfer: 8 Rapportcijfer: 9-10 Geen antwoord
72
Nederlandse universiteiten N=14 7 14 7 71
Buitenlandse universiteiten N=7 7 29 14 14 29
Researchers op ondernemerspad
Belemmeringen
Bij de belemmeringen en knelpunten die door de universiteiten worden gezien bij de ondersteuning van spin-offs komen in grote lijnen overeen. T.a.v. twee punten ervaren de 7 buitenlandse universiteiten minder belemmeringen: • Financieel, zoals beperkte financiële middelen en tekort aan risicodragend vermogen om te participeren. • Ontbreken van faciliteiten, gebouw en of mankracht. Tabel 4.2.4.31 Belemmeringen en knelpunten voor kennisinstellingen bij het stimuleren van spin-offs (in procenten) Categorie
Nederlandse universiteiten N=14
Financieel Ontbreken van faciliteiten, gebouw en of mankracht Spanning tussen universitaire taken en commercie Onvoldoende intern draagvlak Onderzoekers zijn geen ondernemers Geen Overige
86 64 64 43 43 7 71
Buitenlandse universiteiten N=7 43 29 57 43 57 57
Hierna worden een aantal concrete belemmeringen van de buitenlandse universiteiten genoemd: Universiteit van Luik (België): • Sommige researchers zien als universitaire taken alleen onderwijs en onderzoek. • Sommige researchers hebben een te hoge verwachting van een financieel rendement van spin-offs: de mythe van ‘de jackpot’. Universiteit van Aarhus (Denemarken): • Gebrek aan geld. • Gebrek aan commercieel inzicht bij researchers en staf. • De nieuwe Deense octrooiwet (2000) stimuleert researchers niet tot spin-off activiteiten. • Het past niet bij de cultuur en het levert geen voordelen op voor researchers. Universiteit van Montpellier - 2 (Frankrijk): • Ruimtegebrek. • Geen knelpunten meer sinds de Law Allègre van 1999. Sindsdien moeten de universiteiten zichzelf financieren en spin-off programma’s passen daarbij. Universiteit van Helsinki (Finland): • Meeste researchers hebben negatieve houding t.o.v. commerciële activiteiten. • Spin-offs staan haaks op de universitaire traditie en sommige professoren hebben geen idee van ondernemerschap. Universiteit van Loughborough (Verenigd Koninkrijk): • Financiering vinden voor de spin-offs. • Beschikbaarheid van tijd voor ondersteuning van spin-offs.
Researchers op ondernemerspad
73
Baylor College of Medicine (Verenigde Staten van Amerika): • Financiering van de spin-off ondersteuningsorganisatie en octrooikosten. • Commerciële afscherming van vindingen wordt belemmerd door de (te) snelle publicaties van researchers. • Te weinig venture capital. • Te weinig gekwalificeerde ondernemers. 4.2.5 Omgeving Starterklimaat
Het starterklimaat in de universiteiten wordt door de verschillende informanten anders beoordeel. Het starterklimaat op de Nederlandse universiteiten wordt positiever beoordeeld dan bij de 7 buitenlandse universiteiten, behalve in de ogen van de interne sleutelpersonen. Er zijn in Nederland meer spin-off ondernemers die het starterklimaat op de universiteit als stimulerend bestempelen (58%) dan hun collega’s in het buitenland (29%). Opvallend is ook de negatieve beoordeling door 43% van de externe informanten in het buitenland tegen 8% in Nederland. Tabel 4.2.5.1 Beoordeling van het starterklimaat in de kennisinstelling volgens de centrale informanten (in procenten) Starterklimaat in kennisinstelling volgens centrale informant
Nederlandse universiteiten N=14
Stimulerend Neutraal Remmend
64 36 -
Buitenlandse universiteiten N=7 57 29 14
Tabel 4.2.5.2 Beoordeling van het starterklimaat in de kennisinstelling volgens de interne sleutelpersonen (in procenten) Starterklimaat in kennisinstelling volgens interne sleutelpersonen Stimulerend Neutraal Remmend
Nederlandse universiteiten N=13 31 54 15
Buitenlandse universiteiten N=7 71 14 14
Tabel 4.2.5.3 Beoordeling van het starterklimaat in de kennisinstelling volgens de spin-off ondernemers (in procenten) Starterklimaat in kennisinstelling volgens spin-off ondernemer Stimulerend Neutraal Remmend
74
Nederlandse universiteiten N=12 58 42 -
Buitenlandse universiteiten N=7 29 57 14
Researchers op ondernemerspad
Tabel 4.2.5.4 Beoordeling van het starterklimaat in de kennisinstelling volgens de regionale actoren (in procenten) Starterklimaat in kennisinstelling volgens regionale actor
Nederlandse universiteiten N=13
Buitenlandse universiteiten N=7
38 54 8
29 29 43
Stimulerend Neutraal Remmend Hinderlijke wetgeving
Het blijkt dat bij 79% van de Nederlandse universiteiten hinderlijke wetgeving constateert tegen 57% van hun buitenlandse collega’s. Door de buitenlanders worden de volgende wettelijke knelpunten gesignaleerd: • In Denemarken zijn er wettelijke beperkingen om aandelen te verkrijgen van startende bedrijven. • In Frankrijk bezit de researcher volgens de wet alle eigendomsrechten. In de praktijk blijkt het echter geen probleem om met researchers contracten te maken over octrooieren en licentiëren. • In het Verenigd Koninkrijk zijn er fiscale regelingen die het voor business angels moeilijk maken om te participeren in een vroege fase van de spin-offs: er gaat veel administratieve rompslomp mee gepaard. Daarnaast zijn de kosten van het octrooieren voor universiteiten te hoog. Tabel 4.2.5.5 Beoordeling of kennisinstelling hinderlijke wetgeving ziet voor de bevordering van spin-offs (in procenten). Hinderlijke wetgeving Procenten Ja Nee
Nederlandse universiteiten N=14 79 21
Buitenlandse universiteiten N=7 57 43
Gewenst overheidsbeleid
De respondenten van de buitenlandse universiteiten hebben enkele ideeën om spin-offs te ondersteunen als zij minister van EZ of OC&W zouden zijn: België
• In België behoren deze onderwerpen tot de taken van de regionale overheden en niet langer tot die van de centrale overheid. Het fiscale stelsel wordt echter wel centraal geregeld. De centrale overheid zou ondernemers een fiscaal voordeel moeten geven voor leningen die worden aangegaan om de start van het bedrijf te financieren. Denemarken:
• Maak het voor universiteiten mogelijk om te participeren in spin-offs. • Ga door met het bestemmen van overheidsgeld als zaaikapitaal voor ondernemers.
Researchers op ondernemerspad
75
Frankrijk
• Aandacht geven aan fiscale zaken in de initiële fase van spin-offs. Verenigd Koninkrijk
• Vermindering van de fiscale bureaucratie om het voor investeerders mogelijk te maken in een vroeger stadium risicodragend te investeren. • Subsidies voor universiteiten om het octrooieren van technologische vindingen te kunnen financieren. Verenigde Staten van Amerika
• Publiek geld bestemmen voor de opzet van een goede structuur voor technologie transfer. In de staten Georgia, Michigan en North Carolina is dat succesvol gedaan. • ‘Tax breaks’ voor het aantrekken van sleutelbedrijven om een nieuw life-science cluster te realiseren. • Grotere belastingvoordelen voor R&D via public private partnerships. • Belasting voordelen voor ondernemers van spin-off bedrijven vanwege het hoge risico dat ze lopen. Samenwerking met externe organisaties
Alle 7 buitenlandse universiteiten werken samen met externe organisaties in het kader van spin-off bevordering. In Nederland is dat 79% van de universiteiten. Tabel 4.2.5.6 Samenwerking met andere organisaties t.a.v. spin-off bevordering (in procenten) Samenwerking met andere organisaties Ja Nee
Nederlandse universiteiten N=14 79 21
Buitenlandse universiteiten N=7 100 -
De buitenlandse universiteiten werken met dezelfde soort organisaties samen als de Nederlandse universiteiten behalve het HBO. Dit hangt vermoedelijk samen met de wisselende positie van de ‘polytechnical schools’ in het buitenland en het verminderende onderscheid met universiteiten. Buitenlandse universiteiten werken relatief meer samen met bedrijven, participatiemaatschappijen en branche- of bedrijfsorganisaties. Tabel 4.2.5.7 Mate waarin kennisinstellingen samenwerken met verschillende externe organisaties in het kader van bevordering van spin-offs (in procenten) Samenwerking met externe organisaties Regionale ontwikkelingsorganisaties Bedrijven Participatiemaatschappijen Banken HBO Branche- of bedrijfsorganisaties Anders
76
Nederlandse universiteiten N=14
Buitenlandse universiteiten N=7
71 50 43 43 43 29 57
57 86 71 43 57 43
Researchers op ondernemerspad
Samenwerking met bedrijfsleven
Van de Nederlandse universiteiten werkt 79% samen met het bedrijfsleven t.a.v. spin-off bevordering. Bij de buitenlandse universiteiten is dat 100%. In het buitenland vindt de samenwerking meer op basis van formele afspraken plaats en minder op ad hoc basis. Tabel 4.2.5.8 Wijze waarop kennisinstellingen samenwerken met het bedrijfsleven in het kader van spin-off bevordering (in procenten) Samenwerkingsvorm met het bedrijfsleven Informatie uitwisseling Ad hoc samenwerking Informele samenwerking in spin-off ondersteuningsprojecten Formele samenwerking in spin-off programma’s (incubators, venture capital e.d.) Anders
Nederlandse universiteiten N=14
Buitenlandse universiteiten N=7
21 36 36
43 14 43
43
86
29
43
Inspirerende voorbeelden
Alle universiteiten kennen inspirerende voorbeelden van andere kennisinstellingen op het gebied van spin-off bevordering. Totaal zijn 10 Nederlandse en 29 buitenlandse kennisinstellingen genoemd. In bijlage 5 en 6 worden de genoemde kennisinstellingen en programma’s weergegeven. De Universiteit Twente is de enige Nederlandse kennisinstelling die door een buitenlandse universiteit als inspirerende kennisinstelling wordt genoemd. Er zijn 4 kennisinstellingen die meer dan 1 keer door de buitenlandse universiteiten worden genoemd: de universiteiten van Leuven, Stanford, Cambridge en het MIT. Ook de Nederlandse kennisinstellingen hebben hier inspiratie aan ontleend. 4.3 Best practice en ervaringen
In bijlage 7 is een overzicht met in totaal 25 best practice cases en ervaringen opgenomen. Niet alle beschrijvingen kunnen als best practice worden gekwalificeerd, bijvoorbeeld omdat het soms gaat om spin-off ondersteuningsactiviteiten die net zijn gestart. Dertien uit Nederlandse universiteiten en onderzoeksinstellingen. Vijf cases komen voort uit het internationale veldonderzoek. Zeven buitenlandse best practice cases tenslotte werden aangeleverd via het TSI-netwerk of kwamen uit het lopende CAEP-project (Columbus Academic Entrepreneurship Programma) naar voren. De Best practice cases belichten een aspect van het totale spectrum aan spin-off ondersteuningsinstrumenten. In onderstaand overzicht zijn de belichte aspecten aangegeven onder “ondersteuningscategorieën”. Hierin zijn 5 blokken te onderscheiden: • Training en advies. • Facilitering. • Commercialisering en intellectueel eigendom. • Financiën en • Promotie en bewustwording.
Researchers op ondernemerspad
77
Omdat deze groep best practice cases geen uitgebalanceerde weergave is van datgene wat er op spin-off gebied in de wereld plaatsvindt, moeten slechts zeer terughoudend conclusies uit het onderzoek worden getrokken. Een paar dingen vallen op, te weten: • De Europese programma’s vertonen veel meer spreiding over het gehele scala van ondersteuningscategorieën dan de Amerikaanse cases. Bij deze laatste ligt de nadruk vooral op het commercialiseren van kennis voor het instituut via spin-offs. Bij de Europese voorbeelden gaat het meer om het realiseren van nieuwe bedrijvigheid. • De “klassieke” universiteiten (UvA - UU) met een best practice case over hun Holding doen met hun Holding mee, terwijl de twee technische universiteiten (TUE en UT) met een geïntegreerd ondersteuningspakket als voorbeeld komen.
78
Researchers op ondernemerspad
5 Conclusies en aanbevelingen Op basis van het onderzoek zijn een aantal conclusies en aanbevelingen opgesteld. Deze komen voort uit de analyse van de uitkomsten, zowel nationaal als internationaal, uit de observaties van de onderzoekers. 5.1 Conclusies
Deze paragraaf bevat het resultaat van de analyse van de onderzoeksuitkomsten. Deze analyse leidt tot een of meer conclusies per onderzoeksthema. De conclusies zijn geordend naar de hoofdthema’s uit het onderzoek. 1. Algemeen
• De meeste Nederlandse universiteiten (71%) en researchinstellingen (60%) onderkennen het belang van spin-off stimulering. Ze zijn daar ook concreet mee bezig of hebben plannen in voorbereiding. Vrijwel alle universiteiten (93%) hebben tenminste een spin-off activiteit operationeel. Er is bij de researchinstellingen ook een ruime meerderheid (73%) die al concreet een of meer ondersteuningsactiviteiten voor spin-offs operationeel heeft. Bovendien heeft een meerderheid van de Nederlandse universiteiten (64%) en researchinstellingen (53%) nieuwe stimuleringsactiviteiten voor spin-offs in ontwikkeling. 2. Beleid
• Kennisinstellingen worstelen met de continuïteit van de spin-off stimuleringsactiviteiten. Het probleem van de continuïteit van spin-off stimulering blijkt ook als we een vergelijking maken met de situatie van 20 jaar geleden. In een vergelijkbaar onderzoek onder de Nederlandse universiteiten in 19827 bleek er toen reeds bij 85% van de universiteiten in principe een positieve houding te zijn t.o.v. het stimuleren van spin-offs. Bij 54% van de universiteiten vonden er op beperkte schaal ook al stimuleringsactiviteiten voor spin-offs plaats en bij 39% waren daar plannen voor. Opvallend is dat de meeste universiteiten (93%) uit het huidige onderzoek aangeven dat de spin-off activiteiten na 1984 zijn gestart en 70% geeft zelfs aan dat de spin-off activiteiten na 1995 zijn gestart. Hieruit kan worden geconcludeerd dat men de vroegere activiteiten is vergeten of dat de activiteiten tussentijds zijn gestopt. Het valt wellicht niet mee om spin-off stimulering gedurende de tijd te continueren en te komen tot een realisatie van de plannen. Belangrijk is ook dat veel spin-off activiteiten door zogenaamde ‘champions’ worden gerealiseerd. Wanneer de champions vertrekken valt de spin-off stimulering gemakkelijk weg. Een externe oorzaak voor de continuiteitsproblemen is dat de wettelijke taak voor de universiteiten niet erg duidelijk is over het commercialiseren van kennis in meer algemene zin en over spin-off stimulering in het bijzonder. Het wordt niet expliciet verboden maar bepaald ook niet aangemoedigd, zie de betreffende tekst uit de Wet Hoger Onderwijs:
7
Van der Meer & van Tilburg; Spin-offs uit de Nederlandse kenniscentra; Onderzoek in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, oktober 1983
Researchers op ondernemerspad
79
Artikel; 1.3. Universiteiten, hogescholen en de Open Universiteit 1. Universiteiten hebben het verzorgen van wetenschappelijk onderwijs en het verrichten van wetenschappelijk onderzoek tot taak. In elk geval verzorgen zij initiële opleidingen, verrichten zij wetenschappelijk onderzoek, voorzien zij in de opleiding tot wetenschappelijk onderzoeker of technologisch ontwerper en dragen zij kennis over ten behoeve van de maatschappij. Veel universiteiten voelen zich niet gestimuleerd door deze formulering. Dit is begrijpelijk omdat in de eerste zin van de wetstekst alleen onderwijs en onderzoek als taak worden genoemd. De tweede zin lijkt een uitwerking van deze twee taken. Kennisoverdracht naar de maatschappij is ook heel goed mogelijk via onderwijs, bijvoorbeeld door wat afgestudeerden voor de maatschappij betekenen. Onderzoeksresultaten worden bijvoorbeeld via publicaties aan de maatschappij overgedragen. Een uitwerking van kennisoverdracht naar de maatschappij in de richting van commercialisatie van kennis ontbreekt geheel. Daarbij komt dat hier geen extra middelen via het bekostigingsmodel beschikbaar zijn. Een belangrijke overweging is voorts dat publieke gelden niet voor private doeleinden ingezet mogen worden. In een aantal andere landen, zoals Duitsland en België wordt technologietransfer en het commercialiseren van kennis in de wet expliciet als een van de taken van de universiteit genoemd. • De continuïteit van spin-off ondersteuning hangt samen met de wijze waarop het spin-off beleid is verankerd binnen de kennisinstellingen. Voor de verankering zijn verschillende mogelijkheden: - Opname in beleidsnotities. - Champions. - Structuren. - Instrumenten. Het spin-off beleid van kennisinstellingen is bij de helft van de universiteiten en eenderde van de researchinstellingen schriftelijk vastgelegd. Dit gebeurt bijvoorbeeld als aspect van het instellingsbeleid voor kennisexploitatie of als onderdeel van een beleidsstuk omtrent onderwerpen als intellectueel eigendom, participatiebeleid en holdingconstructies. Een kwart van de kennisinstellingen is van plan het spin-off beleid binnenkort vast te leggen. Spin-off champions zijn een belangrijke succesfactor om spin-off stimulering van de grond te krijgen. Zij kunnen weerstanden en impasses doorbreken, bijvoorbeeld als er onduidelijkheid is omtrent de officiële taak. Bij eenderde van de Nederlandse kennisinstellingen worden drie of meer champions getraceerd, hetgeen van groot belang is voor de continuïteit. Mensen die op dit gebied naam hebben gemaakt zijn professor Harry van den Kroonenberg die de spin-off beleid bij de Universiteit Twente en bij ECN van de grond heeft gekregen en professor Koenraad Debackere die het spin-off beleid bij Leuven R&D vorm en bekendheid heeft gegeven. Structurele organisatorische inbedding van spin-off ondersteuning is veel gevonden bij de transferpunten en holdingorganisaties. Bij veel kennisinstellingen worden transferpunten echter afgebouwd of gesloten en wordt gezocht naar andere organisatorische inbedding van spin-off ondersteuning of wordt dat ook afgebouwd. Holdingconstructies zijn juist in opkomst. De belangrijkste drijfveer daarvoor is dat via deze constructies een goede mogelijkheid bestaat om te participeren in spin-offs. Ook is er bij veel kennisinstellingen een incubator in de directe omgeving, maar vaak opereren deze op enige afstand van de kennisinstelling. Daarom is het de vraag of incubators een goede organisatorische inbedding kunnen geven voor spinoff programma’s. Commitment van de kennisinstelling mag niet ontbreken. In die gevallen
80
Researchers op ondernemerspad
waar incubators sterk verweven zijn met de kennisinstelling, zoals dat bij de Universiteit Utrecht en de Tue het geval is, kan wel een goede inbedding voor het spin-off programma worden gevonden bij de incubatororganisatie. Andere structuur elementen zijn science parks, onderzoekscentra voor ondernemerschap en business schools. Instrumenten voor spin-off stimulering zoals een cursus ondernemerschap die deel uitmaakt van het curriculum en regelingen voor Tijdelijke Ondernemers Plaatsen worden door verschillende universiteiten toegepast. Omdat deze veelal op projectmatige basis plaatsvinden is de financiering een steeds terugkerend probleempunt. 3. Motivatie
• De kennisinstellingen zien vooral voordelen om spin-offs te stimuleren en succesvolle kennisinstellingen vinden een oplossing voor de nadelen. De voordelen hebben zowel betrekking op het voldoen aan de missie m.b.t. de maatschappelijke betrokkenheid, het versterken van het externe netwerk (imago, relatie bedrijfsleven en meer 3e geldstroom) als op interne voordelen als het versterken van het eigen onderzoek en de verbetering van het carrièreperspectief voor de medewerkers. Er worden ook nadelen gesignaleerd, maar deze wegen duidelijk minder zwaar en succesvolle instellingen vinden er oplossingen voor. De meestgenoemde nadelen betreffen: - Financiële en juridische risico’s. - Spin-off stimulering gaat ten koste van de aandacht voor primaire activiteiten. - De benodigde expertise en tijd voor spin-off stimulering ontbreekt. - Het verlies van goede medewerkers. Het meest genoemde nadeel betreft de financiële en juridische risico’s. Het is immers van groot belang dat het onderwijs en het onderzoek bij kennisinstellingen geen enkele schade mag ondervinden van financiële avonturen. Dit nadeel kan worden opgelost door goede afspraken te maken in een transparante omgeving, bijvoorbeeld door de spin-offs onder te brengen in een aparte holding, die de benodigde expertise in huis heeft. Er zijn verschillende Best Practice cases beschikbaar van universitaire holdings in Nederland, namelijk van de universiteiten van Utrecht, Maastricht, Groningen en Amsterdam. Via deze holdings wordt ook het nadeel ondervangen dat de benodigde tijd en expertise voor spin-off stimulering ontbreekt. Andere kennisinstellingen lossen het probleem van ontbrekende expertise op door expertise van buitenaf in te schakelen, zie de Best Practice beschrijvingen van de universiteiten van Nijmegen, Eindhoven en Twente. Een ander nadeel, namelijk dat spin-off stimulering ten koste gaat van de aandacht voor primaire activiteiten, speelt niet bij kennisinstellingen die succes hebben met spin-off stimulering en geleerd hebben er mee om te gaan. De Universiteit Twente gebruikt spin-offs juist als promotiemiddel door zich te afficheren als ‘Ondernemende universiteit’. Daarmee worden studenten juist aangetrokken. Het onderzoek op deze universiteit vaart er ook wel bij. Zo heeft het Mesa+ instituut, dat werkzaam is op het gebied van de nano- en microsysteemtechnologie, zich fysiek omgeven door spin-off bedrijven. Deze bedrijven vergroten en flexibiliseren het research potentieel en zorgen voor de toepassing van de gegenereerde kennis. Daardoor kunnen de onderzoekers zich meer concentreren op het feitelijke onderzoek. Het nadeel van gebrek aan tijd en expertise lossen sommige kennisinstellingen op door gebruik te maken van externe deskundigen en subsidies om expertise aan te kunnen trekken. Het nadeel van het verlies van goede medewerkers lost men deels op door ze dichtbij te houden. Een goede oplossing is door de researchinstelling CWI ontwikkeld door de medewerkers die een spin-off bedrijf gaan starten een terugkomgarantie te geven. Enerzijds
Researchers op ondernemerspad
81
stimuleert zo’n garantie medewerker om een spin-off bedrijf te starten door het spannen van een vangnet. Anderzijds verlaagt het de drempel voor ondernemers om weer terug te komen. In 2002 zijn zo drie CWI medewerkers extra gemotiveerd weer bij de researchinstelling teruggekomen, zie hiervoor ook de Best Practice beschrijving. 4. Kwantitatieve kenmerken van spin-offs
• Er zijn jaarlijks tenminste 107 spin-offs gegenereerd De meeste spin-offs, circa 90, komen van de universiteiten. Het werkelijke aantal spin-offs uit de kennisinstellingen die deelnamen in het onderzoek ligt vermoedelijk minstens enkele tientallen procenten hoger. Een hogere aantal hangt samen met de volgende overwegingen: - Spin-offs worden meestal niet geregistreerd, behalve de spin-offs die meedoen aan spin-off ondersteuningsprogramma’s of waarmee een formele overeenkomst is aangegaan, bijvoorbeeld m.b.t. een licentieovereenkomst of een participatie. - Het zicht op spin-offs is beperkt bij de grotere kennisinstellingen, omdat ze er verder vanaf staan. De definitie van spin-offs laat enige interepretatieruimte, vooral waar men op basis van inschatting het aantal spin-offs heeft bepaald. - Spin-off bedrijven van studenten en afgestudeerden onttrekken zich meer aan de waarneming omdat met deze ondernemers geen formele arbeidsrelatie is geweest. - Er is een grijs gebied omdat er ook nieuwe bedrijven zijn ontstaan vanuit de kennisinstellingen die niet vallen onder de definitie van spin-offs. Een reden kan zijn dat de gebruikte kennis niet van doorslaggevend belang was voor de start maar wel een zekere rol heeft gespeeld. De onzekerheid over het aantal spin-offs blijkt bijvoorbeeld uit een onderzoek dat de TU Delft in 2000 heeft laten uitvoeren naar alumni die zelf een bedrijf hebben opgericht (Bartels, 2000). De conclusie is dat er jaarlijks bijna 260 bedrijven zijn opgericht. Daarvan is 10% voor of tijdens de studie opgericht, 6% in het afstudeerjaar en 18% in de eerste 2 jaar na het afstuderen. Totaal gaat dit om bijna 90 bedrijven per jaar. Het is niet duidelijk in welke mate deze bedrijven vallen onder de spin-off definitie dat het gaat om ‘recent verworven kennis, die is ontwikkeld op de kennisinstelling en die wordt gebruikt als een substantiële bijdrage voor de start-up’. Volgens de informanten van de TU Delft zijn er jaarlijks ca. 10 spin-offs die onder deze definitie vallen. Met het oog op het totaal aantal spin-offs uit de Nederlandse kennisinstellingen dient men zich te realiseren dat niet alle Nederlandse publieke researchinstellingen in het onderzoek zijn betrokken evenmin als de private researchinstellingen. • Spin-off index relativeert absolute aantal spin-offs Naast het absolute aantal spin-offs is ook het relatieve aantal spin-offs van belang. Een indicatie hiervan geeft de spin-off index. Deze kan o.a. worden uitgedrukt in het aantal spin-offs per 1000 medewerkers. Er zijn grote verschillen in deze spin-off index. In navolgende tabel zijn de instellingen gerangschikt in 3 categorieën.
82
Researchers op ondernemerspad
Tabel 5.1.1 Indeling van kennisinstellingen naar spin-off index (per fte) Kennisinstelling
Spin-off index 0–1
Spin-off index 1–3
Spin-off index meer dan 3
Nederlandse universiteiten
Nijenrode Tilburg VU Amsterdam Utrecht Leiden
U.v. Amsterdam Groningen WUR Erasmus TU Delft TU Eindhoven
Nijmegen Maastricht Twente
Nederlandse researchinstellingen
DPI Eindhoven NIMR Delft WCFS Wageningen JRC Petten TNO Delft WL Delft
GeoDelft NLR Amsterdam Estec Noordwijk
ECN Petten Marin Wageningen CWI Amsterdam Telematica Instituut Enschede
Buitenlandse universiteiten
Baylor College of Medicine
Helsinki Aarhus
Luik Montpellier2 Loughborough Kaiserslautern
Wanneer gekeken wordt naar kenmerken van de hoog scorende kennisinstellingen vallen de volgende dingen op: - De universiteiten buiten de Randstad en met een belangrijke rol in de regionale economische ontwikkeling scoren veel spin-offs: Maastricht, Twente en Nijmegen. - Kennisinstellingen met een zeer gedreven bestuurder (op het gebied van spin-offs) scoren hoog: zowel de Universiteit Twente als ECN hebben professor Harry van den Kroonenberg als bestuurder gehad. - In tegenstelling tot de andere “jonge” kennisinstellingen heeft het Telematica Instituut een hoge spin-off ratio. Dit hangt waarschijnlijk samen met de mogelijkheden voor spinoffs om “mee te liften” op de spin-off ondersteuning van de Universiteit Twente (o.a. de TOP-regeling). - Landen die in hun beleid het meest expliciet zijn t.a.v. spin-offs herbergen de best scorende buitenlandse universiteiten: het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland en België (regionale aanpak). - De drempel om een spin-off te starten kan worden verlaagd, als er een vangnet is. Zo heeft het CWI een hele expliciete terugkom regeling voor medewerkers die een spin-off bedrijf starten (Best practice beschrijving is beschikbaar). M.b.t. Nijenrode moet wel de kanttekening worden geplaatst dat deze universiteit in zijn geheel gericht is op ondernemerschap en dat een belangrijk deel van de afgestudeerden ondernemer wordt. Er is echter geen sprake van wetenschappelijke kennis die op Nijenrode is ontwikkeld en die door deze ondernemers op de markt wordt gebracht. Wel is er bij Nijenrode interesse om de eigen bedrijfskundig georiënteerde ondernemers te koppelen aan de technisch georiënteerde spin-off ondernemers van andere kennisinstellingen.
Researchers op ondernemerspad
83
5. Kwalitatieve kenmerken van spin-offs
• De modale spin-off ondernemer De modale spin-off ondernemer is een onderzoeker, die werkzaam is bij een kennisinstelling en eigen baas wil worden. Hij/zij wil de uitdaging aangaan om zelf zijn technologische vinding te commercialiseren. Deze man/vrouw beschikt niet over ondernemerseigenschappen en is niet bekend met het starten van een bedrijf. Hij/zij maakt daarom dankbaar gebruik van ondersteuning door huisvesting en het gebruik van de technische faciliteiten van de kennisinstelling. Tevens benut hij/zij de aangeboden management advisering betreffende marketing en financiering. Er wordt nog gesproken over de mogelijkheden om een licentie te krijgen en een participatie van de kennisinstelling in het aandelen kapitaal van het spin-off bedrijf. • Verschillen tussen universiteiten en researchinstellingen zijn niet van cruciaal belang t.a.v. spin-off stimulering. Er zijn belangrijke verschillen tussen universiteiten en researchinstellingen. Deze zijn in navolgende tabel weergegeven. Tabel 5.1.2 Typerende verschillen tussen universiteiten en researchinstellingen met het oog op spin-offs Typering t.a.v. spin-offs Universiteiten
Researchinstellingen
Relatief grote organisaties Valt onder ministerie OC&W
Relatief kleine organisaties (m.u.v. TNO) Valt deels onder een ander ministerie
Ruimte voor eigen preferenties van promovendi Relatief weinig ruimte voor eigen voorkeuren en hoogleraren Minder dominante invloed bedrijfsleven op onderzoek
Dominante invloed bedrijfsleven op onderzoek
Onderwijs en onderzoek Veel ervaring met spin-offs
Alleen onderzoek Weinig ervaring met spin-offs
Veel operationele activiteiten voor spin-off bevordering
Relatief veel plannen voor spin-off bevordering
Studenten
Geen studenten
Sterke displacement factor: veel tijdelijke kennisdragers zoals studenten en promovendi
Wisselende displacement factor. De meeste researchinstellingen hebben circa 10% tijdelijke arbeidscontracten maar sommige er relatief veel, zoals het NIMR (82%) en het CWI (54%).
Om te kunnen beoordelen in hoeverre deze verschillen ook relevant zijn voor het ontstaan van spin-offs maken we gebruik van de vier-factoren theorie van professor Albert Shapiro (1981). Hij onderscheidt vier verschillende factoren die het ontstaan van nieuwe bedrijven bevorderen, namelijk: - Breuk in de levensloop (displacement), bijvoorbeeld door beëindiging van een dienstverband of bij afstuderen. - Psychologische geaardheid tot handelen; de drang om eigen baas te zijn - Een stimulerend voorbeeld: niets is zo stimulerend als een collega die met succes een eigen bedrijf is gestart: “if he can do it I can do it”. - De beschikbaarheid van bronnen zoals financiers, klanten en faciliteiten.
84
Researchers op ondernemerspad
In zijn algemeenheid lijkt er vooral t.a.v. de ‘displacement’ factor een duidelijk verschil te liggen, immers de researchinstellingen hebben geen studenten en aio’s. Na afloop van hun studie of contract is er een breuk in hun carrièrelijn met een verhoogde kans op het starten van een bedrijf. Aangezien de spin-off index van beide type instellingen ongeveer gelijk is zou er wel eens een groot potentieel aan ondernemerschap onbenut kunnen zijn. Ook is het mogelijk dat er wel heel wat studenten en afgestudeerden wel een bedrijf starten maar dat dit zich buiten het gezichtsveld van de universitaire medewerkers afspeelt. Een andere bron van displacement is tijdelijk personeel. Gemiddeld komt dit bij researchinstellingen uit op circa 10%. Relatief hoog scoren het NIMR (82%) en het CWI (54%). Het NIMR is nog relatief jong en heeft derhalve nog weinig tijd gehad om spin-offs te genereren en het CWI heeft een hoge spin-off index. Verschillen m.b.t. de andere drie factoren van Shapiro zijn meer afhankelijk van het instellingsbeleid, zoals het profiel van aan te trekken medewerkers, bekendheid geven aan voorbeelden van spin-off ondernemers en het beschikbaar stellen van ondersteunende faciliteiten aan spinoffs. Verschillen in benadering van beide typen kennisinstellingen m.b.t. spin-offs zijn derhalve alleen te motiveren vanuit verschillen in beleid vanuit de aansturende financierende of betrokken organisaties 6. Ondersteuning van spin-offs
• Spin-off ondersteuning kan beter Spin-off ondersteuning heeft de aandacht bij de meeste kennisinstellingen. Een groot deel van de kennisinstellingen is ook daadwerkelijk bezig met ondersteuningsactiviteiten en er zijn ook veel plannen in ontwikkeling. De actieve kennisinstellingen werken aan uitbouw, verbetering en continuïteit van de stimuleringsactiviteiten. Het gaat bij de spin-off ondersteuning vooral om advies, netwerken, huisvesting, faciliteiten, financiering en de beschikbaarstelling van kennis. Bij de helft van de kennisinstellingen vindt de spin-off ondersteuning voldoende, maar er zijn ook veel geluiden dat het beter kan. De verbeteringsmogelijkheden hangen samen met het oplossen van knelpunten en belemmeringen. Dit betreft de volgende onderwerpen: - Financiering van spin-offs en spin-off ondersteuning. - Spanning tussen officiële taken en commerciële activiteiten. - Beschikbaarheid gebouwen, faciliteiten en menskracht. - Het interne draagvlak is zwak, er is geen ondernemende cultuur. - Er is onvoldoende deskundigheid binnen de kennisinstelling. • Er is Best practice Bij vrijwel alle kennisinstellingen kent men inspirerende kennisinstellingen of programma’s op het gebied van spin-off bevordering. De Universiteit Twente scoort hoog. Er worden meerdere ondersteuningsactiviteiten van de UT genoemd, namelijk: het programma Tijdelijke Ondernemers Plaatsen (TOP), de spin-off bevordering rond het UT researchinstituut Mesa+, de incubator BTC-Twente, de University Student Enterprises (USE) en de positionering als ‘ondernemende universiteit’. TNO scoort hoog met de TNO Management BV (TMB). Ook de Universiteiten van Leiden en Maastricht scoren hoog. Van Twente en Maastricht is een Best practice beschrijving opgenomen. Een buitenlandse kennisinstelling die opvallend hoog scoort als inspirerende kennisinstelling is de Universiteit van Leuven met de organisatie Leuven Research & Development (LRD). Op de 2e plaats staan de universiteiten uit de VS en met namen MIT en Stanford. Daarnaast worden
Researchers op ondernemerspad
85
in het buitenland de universiteiten van Cambridge en Oxford meer dan een keer genoemd, alsmede de researchinstelling Fraunhofer. Van Leuven, MIT en Cambridge zijn in de bijlage Best practice beschrijvingen opgenomen. Er zijn 25 Best practice beschrijvingen van spin-off stimulering opgenomen in de separate bijlage. Sommige beschrijvingen betreffen één stimuleringsactiviteit, maar andere betreffen meerdere activiteiten. Er zijn ook beschrijvingen, die wel interessant zijn maar nog niet als Best Practice getypeerd kunnen worden. Dit zijn bijvoorbeeld activiteiten die net van start zijn gegaan. Bij de spin-off ondernemers vanuit de Nederlandse universiteiten scoren vooral advies en het gebruik van onderzoeksfaciliteiten hoog. Bij researchinstellingen en de buitenlandse universiteiten heeft de ondersteuning door financiële middelen, octrooien en licenties en speciale apparatuur hoger gescoord bij de spin-off ondernemers. Een verklaring voor dit verschil zou kunnen zijn dat de Nederlandse universiteiten in mindere mate gericht waren op financiële participaties en de overdracht van intellectueel eigendom. 7.
Omgeving
• Overheidsbeleid vanuit een bottom-up benadering
Enkele landen hebben de conclusie getrokken dat spin-offs actief gestimuleerd moeten worden door de initiatieven van kennisinstellingen zelf te ondersteunen en ruimte te geven. Zo heeft het Duitse Exist programma een enorme bewustwording onder universiteiten tot gevolg gehad en veel universiteiten hebben een eigen spin-off programma ontwikkeld. Het Exist programma onderscheidt zich van de Nederlandse benadering omdat men een bottom-up benadering heeft gekozen. De universiteiten stellen zelf hun spin-off programma op en de overheid bepaalt welke programma’s financiële ondersteuning krijgen. In Frankrijk en ook in Italië en Portugal worden formele drempels weggenomen door medewerkers van de universiteiten expliciet de ruimte te geven om spin-offs te bevorderen. In Nederland is meer een top-down benadering gevolgd. Door de centrale overheid zijn vanuit het overheidsbeleid verschillende stimuleringsprogramma ontwikkeld waarbinnen de kennisinstellingen met passende plannen kunnen komen. Dit heeft tot gevolg dat de kennisinstellingen hun eigen plannen dan moeten aanpassen of herschrijven in het stramien van de overheid. Wanneer wordt uitgegaan van de visie die leeft bij de kennisinstellingen en deze wordt ondersteund, zowel vanuit centrale als vanuit decentrale overheden en andere organisaties, wordt via deze bottom-up benadering tegelijkertijd de integratie van beleid bewerkstelligd. • Spin-offs leveren veel op, maar nauwelijks inkomsten voor de kennisinstellingen Kun je met spin-off ondersteuning geld verdienen? Indien deze vraag positief beantwoord wordt, dan is alleen aanloopfinanciering van overheidswege wenselijk. Indien dat niet het geval is, dan is een structurele basisfinanciering nodig. Het blijkt dat spin-offs zelf geen geld opleveren. Inkomsten worden gegenereerd via licentie inkomsten of via een opslag. Als er winst gemaakt wordt is dat via de verkoop van licenties, dit kan lang duren voordat er rendement komt. Een klapper als Crucell bij de Universiteit van Utrecht (zie Best practice) is uitzondering en geen regel. Het Patenting en Licencing Office van het MIT geeft ook aan dat er binnen 5 jaar geen break-even verwacht moet worden, zie Best Practice. De Universiteit van Leuven, de meest inspirerende buitenlandse kennisinstelling, financiert de 30 medewerkers van Leuven R&D (LRD) uit een verplicht opslagpercentage op alle 3e geldstroomprojecten. Het merendeel van de LRD medewerkers houdt zich bezig met de contracten en het beheer en de financiële afhandeling daarvan. Daarnaast houden 2 medewerkers zich bezig met octrooien en 2 met spin-offs. De Nederlandse transferpunten, die
86
Researchers op ondernemerspad
zich meestal met spin-offs hebben beziggehouden blijken geen succes. Ze worden uitgehold of opgeheven. De conclusie is dat spin-off stimulering altijd geld kost. Waarom dan toch spin-offs stimuleren? Het levert indirect veel meerwaarde op, in de vorm van: kennistransfer, hoogwaardige werkgelegenheid, economische groei en diversiteit. Daarom zal er een structurele financieringsoplossing aangedragen moeten worden. Hiervoor zijn verschillende opties: Via allocatiemodel van middelen in de basisfinanciering (OC&W), via een verplichte opslag op alle contractresearch (model Leuven), via een financiering van de continuïteit van spin-off programma’s (aanbeveling 8). 5.2 Aanbevelingen
Een belangrijke bron voor de aanbevelingen zijn de knelpunten, belemmeringen en nadelen zoals die door de respondenten zijn ervaren. Daarnaast zijn er de maatregelen die de respondenten zouden nemen wanneer zij minister van EZ of OC&W zouden zijn. Ook deze zijn verwerkt in de aanbevelingen. De letterlijke weergave van de aanbevelingen en knelpunten van de Nederlandse respondenten is opgenomen in de separate bijlage I. De aanbevelingen zijn geordend naar partijen die als uitvoerders van de aanbevelingen vooral in aanmerking komen. Eerst worden een of meer hoofdaanbevelingen genoemd. Daarna volgt een uitwerking in meer specifieke aanbevelingen. 5.2.1 Aanbevelingen aan de nationale overheid
De aanbevelingen worden aan de nationale overheid gerubriceerd onder de titels: • Focus in het beleid. • Taakstelling, wet- en regelgeving. • Financiering. • Professionalisering spin-off ondersteuning. • Infrastructuur • Informatie, communicatie en netwerken Focus in het beleid Aanbeveling 1. De tijd is rijp! Het is goed om nu de ondersteuning van spin-offs uit kennisinstellingen te bevorderen vanuit een substantiële integrale aanpak door de centrale overheid via een bottom-up benadering
De meeste kennisinstellingen zijn gemotiveerd om het ontstaan van spin-offs te bevorderen maar lopen aan tegen knelpunten. Deze knelpunten betreffen de officiële taak van de universiteiten en researchinstellingen, de financiële situatie en financieringsstructuur en de beperkte expertise betreffende commercialisering van kennis. Ook zijn er op dit moment veel kennisinstellingen bezig met plannen voor de realisatie van nieuwe activiteiten van spin-off ondersteuning. Een beleidsinitiatief als de SIT-regeling wordt heel serieus opgepakt bij veel kennisinstellingen en ondanks zwakke kanten van de regeling is de helft van de kennisinstellingen er toch positief over. Ook in het buitenland wordt zeer positief gereageerd op overheidsinitiatieven, zoals het Exist programma van de Duitse overheid. Daar formuleren de universiteiten hoe het spin-off programma er uit ziet (bottom-up) en stelt de centrale overheid de middelen beschikbaar. Een bottom-up benadering zorgt voor een goede aansluiting op bestaande activiteiten en plannen daarvoor en derhalve voor een goed geïntegreerde aanpak van de gezamenlijke centrale overheden in afstemming met het bedrijfsleven.
Researchers op ondernemerspad
87
Aanbeveling 2. Volg een tweesporenbeleid! Maak onderscheid tussen ondernemer gerichte en instituutgerichte stimulering
Goed ondernemerschap is de belangrijkste succesfactor voor spin-off creatie. Bij een eenzijdige focus op kennis, door bijvoorbeeld een fixatie op octrooien en licenties, komt ondernemerschap in de knel. In onderstaande tabel zijn de verschillen per benadering aangegeven door kenmerkende trefwoorden. Tabel 5.2.1.1 Typering “ondernemer” gerichte benadering en “instituut”gerichte benadering Focus Spoor 1: De ondernemer als kennisdrager
Spoor 2: Het instituut als kennisdrager
Ondernemende cultuur
Goede procedures
Awareness bij mensen over “ondernemerschap”
Traceren van opportunities (scouting)
Tijdelijke kennisdragers: Studenten, aio’s, medewerkers in tijdelijke dienst en externe ondernemers
Vaste kennisdragers: Onderzoekers
Ondernemersvaardigheden van bij onderzoekers en studenten
Intellectueel eigendom: Octrooieren van vindingen
Businessplannen
Licentiecontracten en octrooioverdracht
Risico bij ondernemer
Risico bij kennisinstelling
Leningen
Participaties en venture capital
In de spin-off stimulering dient onderscheid te worden gemaakt tussen de ondernemer met een idee voor een spin-off bedrijf (individueel ondernemerschap) en ondernemerschap gevoed door resultaten uit research (institutioneel ondernemerschap). Aanbeveling 3. Wees gereserveerd t.a.v. een focus op bepaalde technologiegebieden
De primaire succesfactor bij spin-off ontwikkeling ligt in het ondernemerschap. Ondernemers zijn de beste zoekers naar de markt omdat ze daarvan moeten leven. Leg dus bij maatregelen geen restricties op de technologie. Bij een focus op ICT of Life sciences worden bepaalde technologie gebieden, zoals bijvoorbeeld nanotechnologie, lasertechnologie of mechatronica, tekort gedaan. Een brede basis voor de technologische infrastructuur is immers van belang om flexibel in te kunnen springen op nieuwe maatschappelijke vragen en spin-off ondernemers zijn daarvoor een uitstekend mechanisme. In de voorwaardenscheppende sfeer is het wel goed om rekening te houden met verschillen in technologiegebieden zoals bijvoorbeeld de lange ontwikkelingstijden in de biotechnologie. Een veel geschikter instrument om een technologiefocus te geven is de allocatie van onderzoeksgelden. Taakstelling, wet- en regelgeving Aanbeveling 4. Het ministerie van OC&W zal zich duidelijk uit moeten spreken over de taak en aansturing van universiteiten m.b.t. het commercialiseren van kennis en met name t.a.v. spin-offs
De maatschappelijke dienstverlening is weliswaar expliciet als taak voor universiteiten genoemd in de wettelijke doelstelling, maar het is niet uitgewerkt De huidige formulering blijkt tot misverstanden te leiden. Daarnaast lijkt er in het allocatiemodel van middelen door OC&W nog geen plaats te zijn voor de functie van kenniscommercialisatie en in het bijzonder van spin-off bevordering. Dit leidt tot veel reserves bij het bestuur van universiteiten. Een opname
88
Researchers op ondernemerspad
hiervan in het allocatiemodel zal, hoe beperkt van omvang ook, een grote stimulans betekenen voor de universiteiten. Kennisoverdracht, de commercialisering van kennis en spin-offs in het bijzonder zouden als aandachtspunt bij visitaties opgenomen dienen te worden. Researchinstellingen hebben hun opdracht voor een deel vanuit andere ministeries gekregen. Ook voor de researchinstellingen is een expliciete taakstelling t.a.v. de commercialisatie van kennis en spinoffs van belang. Laat kennisinstellingen ook expliciet weten dat experimenten met spin-offs worden toegejuicht. Welke experimenten de kennisinstellingen willen doen is aan hen. Experimenteerbudgetten zoals het programma “Onderwijs en ondernemen” zijn een goede stimulans hiertoe. Aanbeveling 5. Neem spin-off bevordering op bij programmafinanciering
Kennisinstellingen zijn, mede ten gevolge van de verkrappende financiering, steeds zakelijker geworden. Derhalve zullen de partijen, die belang hebben bij spin-offs, de bevordering daarvan dan ook expliciet in hun contracten met de kennisinstellingen op moeten nemen. Dit betekent dat kennisvalorisatie en in het bijzonder ook spin-off bevordering binnen de programmabudgetten en condities van o.a. ICES/KIS een plaats dienen te krijgen. Niet te zacht of te vrijblijvend. De spin-off output zal dan ook gerapporteerd dienen te worden. Een voorbeeld van meeweging van het utilisatie aspect is de Technologiestichting STW. In de STW programma’s zijn wetenschappelijke kwaliteit en utilisatie de criteria waarop voorstellen ex ante worden beoordeeld. Beide criteria wegen bij de selectie even zwaar. Aandachtspunten bij het STW criterium utilisatie zijn: • Reputatie van onderzoekers wat betreft toepassing van resultaten uit eigen onderzoek. • Sterke en zwakke punten van het utilisatieplan. • Haalbaarheid van de toepassing. • Economisch belang van het onderzoek • Octrooipositie. • Gebruikers en hun bijdragen aan (de kosten van) het onderzoek. De beoordeling van spin-offs valt onder het eerste aandachtspunt. Vooral bij ex post beoordelingen is het ontstaan van spin-off bedrijven heel goed als indicator te gebruiken. Financiering van ondernemers Aanbeveling 6. Leningen voor spin-offs
Voorzie kennisinstellingen van (de toegang tot) financiële middelen die bedoeld zijn voor spinoff ondernemers om hun een renteloze lening te kunnen verstrekken voor levensonderhoud gedurende het eerste jaar van het bedrijf. Dit blijkt momenteel het belangrijkste financieringsmiddel te zijn voor spin-offs uit kennisinstellingen. Het is van belang dat deze financieringsmogelijkheid dicht bij de spin-off begeleiding zit en een zeer snelle besluitvorming mogelijk is. Dit financieringsmodel wordt toegepast binnen de Tijdelijke Ondernemers Plaatsen regelingen bij verschillende universiteiten. Een spin-off ondernemer krijgt een persoonlijke lening van circa 1.000,00 euro per maand. Aanbeveling 7. Verlaging financieringsdrempel door nationaal fonds voor seed- en preseed financiering
Start een nationaal fonds voor risicodragende investering in kansrijke research spin-offs i.s.m. participatiemaatschappijen. Het accent van het fonds moet liggen op verlaging van de investeringsdrempel: geen binaire benadering met alleen ‘snelle groeiers’ en ‘alle starters’. De werkelijkheid komt meer overeen met een continuüm in een piramide model. Daarin is
Researchers op ondernemerspad
89
er aandacht nodig voor starters in alle groeifasen. Met name in het middensegment is veel meer aandacht nodig. Dit betreft de doorstarters met groeipotentie. De meeste participatie maatschappijen selecteren alleen de high potentials en laten de rest afvallen. Hierdoor gaat een groot potentieel aan kansrijke starters, de subtop, verloren. Het nationale fonds zal gericht moeten zijn op die doorstarters die voor de participatie maatschappijen (nog) niet interessant genoeg zijn. Regionale uitvoering is wenselijk gezien de regionale inbedding en verankering naar de kennisinstellingen. Aandachtspunten zijn een mogelijke verbinding met de holdingmaatschappijen van de kennisinstellingen en de benutting van business angels. Figuur 5.2.1.1 Continuüm van spin-offs Participatie maatschappijen
Groeipotentie spin-offs
midden segment
starters
Financiering kennisinstellingen voor spin-off ondersteuning Aanbeveling 8. Financiering voor de continuïteit spin-off programma’s
De financiering van de continuïteit van spin-off programma’s is altijd een probleem. Enerzijds komt dat omdat er meestal alleen externe financiering voor de start gevonden kan worden en anderzijds omdat er geen interne financiering binnen de kennisinstelling beschikbaar is en deze programma’s geen financieel rendement opleveren. Soms is dat wel het geval bij participaties maar gemiddeld zeker niet op korte termijn. Er zal dus gezocht moeten worden naar een permanente financiering van goed lopende programma’s. De focus zal daarbij moeten liggen op de integrale spin-off aanpak per kennisinstelling en niet op deel programma’s. De aanbeveling is een financiële ondersteuning te bieden aan de exploitatie van bestaande succesvolle spin-off programma’s van kennisinstellingen op basis van een substantiële financiering (bijvoorbeeld 50%) voor een wat langere periode ( bijvoorbeeld 5 jaar). Jaarlijks zou men bijvoorbeeld de beste 5 aanvragen kunnen honoreren. Een optie is het om in 2e periode van 5 jaar nog een beperkt maar toch niet te veronachtzamen deel te financieren (bijvoorbeeld 20%). Mogelijke succescriteria zijn de kwaliteit van de output, de kosten – baten verhouding en de causaliteit. Doel moet zijn het vergroten van het aantal spinoffs, het verbeteren van de kwaliteit en het verhogen van de slaagkans. Op korte termijn zou gedacht kunnen worden aan financiering vanuit EZ middelen. Op termijn kan continuïteit het beste worden gegarandeerd als er een koppeling wordt gelegd met het allocatiebeleid van het primair financierende ministerie, zie figuur 5.2.1.2
90
Researchers op ondernemerspad
Figuur 5.2.1.2 Dekking continuïteit spin-off programma’s
Dekking kosten spin-off ondersteuning
Exploitatie dekking door EZ
Financiering uit allocatiebeleid
Tijd
Professionalisering spin-off ondersteuning Aanbeveling 9. Bevorder professionalisering van spin-off ondersteuning
De spin-off ondersteuning van de kennisinstellingen wordt niet met een onvoldoende beoordeeld, maar het kan beslist beter: universiteiten 7- en researchinstellingen 6+. De kennisinstellingen krijgen door spin-offs ondersteuning te bieden wel te maken met voor hen onbekende disciplines als marketing, recht en financiering. De onderwerpen waarop professionalisering wenselijk is zijn o.a.: octrooien en licenties, participaties en de waardering van kennis, incubatormanagement, business planning, (Europese) subsidieverwerving en marktanalyse. Soms wordt daarvoor externe expertise betrokken en soms probeert men het gewoon zelf te doen. Samenwerking met experts vanuit het bedrijfsleven en andere kennisinstellingen voorkomt dat men het wiel opnieuw probeert uit te vinden. Gezien het belang van spin-off stimulering wordt aanbevolen om de spin-off dienstverleners te ondersteunen met de ontwikkeling van hun professionaliteit. Dit zou op landelijk niveau kunnen plaatsvinden in het kader van de professionalisering van kennistransfer als geheel aangezien spin-off bevordering daar een integraal onderdeel van uitmaakt. Afstemming met reeds lopende initiatieven en netwerken zoals dat van het VSNU met vertegenwoordigers van universiteiten in het kader van het 6e Kader Programma van de EU is wenselijk. Er zal rekening mee gehouden moeten worden dat er voor investeringen in professionalisering bij kennisinstellingen vermoedelijk weinig middelen beschikbaar zijn. Gezien de jarenlange ervaring met spin-off bevordering en de beschikbare best practice is voldoende potentieel voorhanden om deze professionalisering voor een deel vorm te geven op basis van ‘leren van elkaar’. Infrastructuur Aanbeveling 10. Ontwikkeling managementdiensten in incubators
Incubators zijn een belangrijk hulpmiddel voor spin-off ondersteuning, vooral voor de universiteiten. Hoewel de dienstverlening vanuit incubators best goed wordt gewaardeerd is het de praktijk dat de incubators veelal leveranciers zijn van bedrijfsruimte en kantoordiensten op maat. Managementdienstverlening betreffende training, financiering, management advisering en technische advisering, staat bij veel incubators nog in de kinderschoenen of ontbreekt geheel. Dit hangt samen met het ontbreken van de financiële middelen daarvoor. In een Europese benchmark naar business incubators8 wordt ook geconstateerd dat veel
8
CSES; Benchmarking of Business Incubators; EU- DG Enterprise, februari 2002
Researchers op ondernemerspad
91
incubators niet zonder publieke gelden kunnen opereren. Nadere studie op een invulling van de management diensten wordt aanbevolen. Daarbij is virtuele dienstverlening een aandachtspunt. Aanbeveling 11. Science park management ontwikkelen
Vestigingslocaties rond kennisinstellingen worden wel bestempeld als science park. Voor spinoffs is vestiging op zo’n locatie, nadat de incubator is verlaten, een goede mogelijkheid om de interactie met de kennisinstelling intact te houden. Ook is zo’n locatie een aantrekkelijke plek voor bedrijven van elders die interactie met de kennisinstelling zoeken. De indruk bestaat dat het management van science parks grotendeels door projectontwikkelaars wordt uitgevoerd, die zich uitsluitend richten op financieel rendement. Nieuwe ontwikkelingen rond parkmanagement van industrieterreinen kunnen een interessante mogelijkheid zijn om de dienstverlening aan spin-offs te verbeteren. Aanbeveling 12. SIT regeling aanpassen
De SIT regeling richt zich op een belangrijk ondersteuningsgebied voor spin-offs, namelijk de realisatie van incubatorfaciliteiten. De gekozen uitvoeringsvorm sluit echter onvoldoende aan op de praktijk bij de kennisinstellingen. Aanbevolen wordt de regeling aan te passen met name t.a.v. de vereiste financiering door de kennisinstellingen en t.a.v. de aansluiting op de specifieke situatie bij de kennisinstellingen. Gestreefd moet worden de regeling in te passen in een integrale benadering van het spin-off beleid en activiteiten van universiteiten en researchinstellingen. Daarbij zou ook ruimte moeten zijn voor aspecten als awareness bevordering, ondernemerstraining, licenties en bedrijfsfinanciering. Informatie en communicatie Aanbeveling 13. Zorg voor afstemming met collega ministeries
Bevordering van spin-offs uit kennisinstellingen en met name uit universiteiten raakt zowel het beleid van EZ als dat van OC&W. Elk ministerie kijkt er echter vanuit een andere optiek tegenaan en heeft andere belangen. Gezamenlijke gedachtevorming bij de opzet van een integraal ondersteuningsbeleid voor spin-offs is derhalve van groot belang. Immers in breder verband en op langere termijn heeft de overheid via diverse departementen uiteindelijk één gezamenlijk belang. Ook ministeries als V&W, LNV en VWS zouden in de afstemming betrokken kunnen worden, gezien hun relatie met kennisinstellingen. Aanbeveling 14. Leer de praktijk kennen: mensen en aanpak
Zorg voor interactie tussen de beleidsmakers van de overheid en de kennisinstellingen. Daarom is het voor centrale beleidsfunctionarissen van belang om relaties op te bouwen met de operationele en de beleidsfunctionarissen van de kennisinstellingen. Dat kan door bezoeken te brengen bij spin-off programma’s van kennisinstellingen, seminars en werkgroepen. Ook detachering van ministeriële medewerkers bij kennisinstellingen en gezamenlijke studiereizen met spin-off champions zijn goede mogelijkheden. Dat helpt bij de benutting van de ervaringen en de behoefte uit de praktijk bij de ontwikkeling van nieuw beleid. Ondersteuningsmaatregelen dienen immers goed afgestemd te zijn op de behoefte in de praktijk. Nieuwe maatregelen kunnen zo ook interactief en vanuit het werkveld tot stand komen. Aanbeveling 15. Maak spin-off praktijk zichtbaar
Maak zichtbaar wat kennisinstellingen en ministeries doen om spin-offs te bevorderen. Toon de variëteit van benaderingen en instrumenten. Spin-off ondersteuning is voor de meeste
92
Researchers op ondernemerspad
medewerkers van kennisinstellingen een nieuwe en onbekende activiteit. Extra ondersteuning van buitenaf om de benodigde kennis en vaardigheden daarvoor te verwerven lijkt wenselijk. EZ zou hierbij een stimulerende en bemiddellende rol kunnen vervullen die leidt tot het beschikbaar komen van bijvoorbeeld publicaties (over best practice cases,…), trainingen, seminars en netwerken. Maak gebruik van de ‘champions’ uit de kennisinstellingen. Benut ook de ervaringen uit het buitenland. De onderhavige benchmarkstudie is reeds een belangrijke bijdrage hiertoe. 5.2.2 Aanbevelingen aan kennisinstellingen
De aanbevelingen aan de kennisinstellingen worden gerubriceerd onder de titels: • Spin-off beleid • Ondersteuning van spin-offs • Omgeving Spin-off beleid Aanbeveling 16. Veranker spin-off beleid
Zorg dat het spin-off beleid van de kennisinstellingen goed wordt verankerd in strategie, organisatiestructuur, regelingen en cultuur. De feitelijke spin-off ondersteuning bij kennisinstellingen is sterk afhankelijk van wie er aan het roer staat en van de aanwezigheid van champions. Aanbevolen wordt om wat er gerealiseerd is te consolideren door het vast te leggen in beleidsnota’s, budgetten, organisatorische structuren als holdings, regelingen betreffende octrooien en licenties participaties en in regelingen voor de medewerkers. Aanbeveling 17. Breng spin-offs in kaart
Onderzoek welke spin-off bedrijven zijn ontstaan vanuit de eigen kennisinstelling en geef bekendheid aan de voorbeelden. Onderzoek ook wat de ervaringen zijn geweest van de spin-offs ondernemers bij het oprichten van hun bedrijf en houdt daar rekening mee in de ontwikkeling van de spin-off ondersteuningsactiviteiten. Daarnaast zou in kaart gebracht moeten worden wat de kosten en baten zijn geweest voor de kennisinstelling en hoe die eruit zou kunnen zien voor de toekomst, zowel materieel als immaterieel. Aanbeveling 18. Stimuleer ondernemerschap bij medewerkers
Voor de ontwikkeling van een stimulerend klimaat voor spin-offs is het van belang de medewerkers aan te moedigen tot het starten en ondersteunen van spin-offs. Aanknopingspunten hierbij zijn: • Maak onderscheid tussen ondersteuning van spin-off ondernemers en kennismanagement, zoals betreffende intellectueel eigendom. Het gevaar bestaat dat een kennisinstelling zich beperkt tot een eenzijdige focus op intellectueel eigendom, zonder oog te hebben voor de ondernemers. Daardoor mist men de boot. Uiteindelijk zijn het de ondernemers die een bedrijf tot een succes maken. • Bouw verder op wat er is. Probeer niet de hele cultuur te veranderen maar bouw voort op en versterk ondernemende initiatieven, volgens de strategie van ‘fine-tuning’. Zet de successen voor het voetlicht en koester de champions. • Geef ruimte aan spin-offs. Geef de onderzoekers die wel ondernemend zijn ondersteuning en ‘ruimte’. Benut ook ondernemerschap van buiten de kennisinstelling. • Het is van belang om in het HRM beleid spin-offs expliciet een plaats te geven. Het geeft diversiteit van carrièremogelijkheden. Zonder spin-off ondersteuning zullen ondernemende
Researchers op ondernemerspad
93
medewerkers immers toch wel vertrekken of misschien helemaal niet komen. Gedacht zou kunnen worden aan: mogelijkheid tot bedrijfsvestiging dicht bij of in kennisinstelling en terugkom mogelijkheid voor als het tegen valt. • Beoordeel medewerkers ook op spin-offs. Laat bij de beoordeling van de onderzoekers naast indicatoren als aantal publicaties ook de ondersteuning van commercialisering van kennis, mobiliteit, contacten met het bedrijfsleven en ondersteuning van spin-offs meewegen. • Zorg voor trainingsaanbod in ondernemersvaardigheden. Deze zijn van belang voor organisaties die moeten opereren in de markt. Kennisinstellingen moeten steeds zakelijker worden en krijgen te maken met commerciële partijen. Om in dit spanningsveld succesvol te kunnen opereren zijn ondernemersvaardigheden wenselijk op meerdere niveaus in de organisatie. Aanbeveling 19 Bevorder ondernemerschap in het onderwijs
De bewustheid van de mogelijkheden om een eigen bedrijf te starten is vooral voor studenten en tijdelijke medewerkers van groot belang en kan niet vroeg genoeg beginnen. Dat kan o.a. door ondernemerschap te integreren in het onderwijs op de universiteiten. Mogelijkheden hiertoe zijn bijvoorbeeld: • Verplicht stellen van het vak ondernemerschap. • Ondernemers kwaliteiten opnemen als output eisen. • Speakers academy – gastcollege’s van ondernemers. • In stages bij de student aandacht vragen voor het aspect ondernemerschap. De Universiteit van Nyenrode is hier een goed voorbeeld van, zie de best practice case. Universiteiten dienen zich bewust te zijn van de kracht van displacement. Displacement is een van de vier startfactoren bij het ontstaan van nieuwe bedrijven, die Shapiro9 heeft geïdentificeerd. Displacement betekent een breuk in de levensloop. Mensen hebben een grotere geneigdheid om een bedrijf te starten op het moment dat ze op een breuk in hun carrière zijn aangekomen. Afstuderen is zo’n moment. Universiteiten beschikken daarmee over een kostbaar potentieel van ondernemerschap! De andere startfactoren van Shapiro zijn: • Psychologische geaardheid tot handelen. Deze factor zal meer van toepassing zijn op studenten dan op de medewerkers. • Een stimulerend voorbeeld: “ If he can do it I can do it.” Geef daarom bekendheid aan spinoff voorbeelden. • Beschikbaarheid van bronnen. Wat dit punt betreft beiden kennisinstellingen ook unieke mogelijkheden. Ondersteuning van spin-offs Aanbeveling 20. Professionalisering van spin-off ondersteuning
Zorg voor ontwikkeling van professionaliteit bij de medewerkers die betrokken zijn bij de spinoff ondersteuning. Zie hiervoor ook aanbeveling 9. De uitvoering kan plaatsvinden in het kader van professionalisering van kennistransfer als totaal. Aanbeveling 21. Professionalisering van beleid m.b.t. intellectueel eigendom
Het beleid en de uitvoering van octrooieren en licentie verlening is bij veel kennisinstellingen nog niet erg ontwikkeld. Nadere aandacht hiervoor wordt aanbevolen door bijvoorbeeld het benutten van expertise van de voorlopers op dit gebied, benutten van buitenlandse ervaring,
9
94
Shapiro, A.; Shapiro’s Laws; In Business, May – June 1981, pp. 14-17
Researchers op ondernemerspad
voortbouwen op initiatieven van VSNU op dit gebied en netwerkvorming. Met name bij het bedrijfsleven is veel ervaring, waarvan geleerd kan worden. Gezien de huidige samenwerking op dit gebied tussen bedrijfsleven en kennisinstellingen is een goede afstemming hierover van belang. Er zal op gelet dienen te worden dat de aandacht voor intellectueel eigendom niet ten koste gaat van de aandacht voor de spin-off ondernemers zelf. Een beleid m.b.t. intellectueel eigendom mag geen excuus zijn voor het ontbreken van een spin-off beleid. Aanbeveling 22. Verbeter constructies voor participaties
Veel kennisinstellingen hebben een holding constructie gemaakt om in spin-offs te kunnen participeren. Aanbevolen wordt om per kennisinstelling te analyseren of deze constructie wenselijk is en (als er reeds een holdingconstructie operationeel is) na te gaan of er ook voldoende gebruik van wordt gemaakt. Er kan op dit gebied ook veel van andere kennisinstellingen worden geleerd. Aanbeveling 23. Stimuleer ondernemersnetwerken
Veel zaken komen via-via tot stand. Werk mee aan de realisatie van netwerken met ondernemers rond de kennisinstelling en de participatie van medewerkers van de kennisinstelling daarin. Naast incidentele netwerk bijeenkomsten kan ook gedacht worden aan een meer permanente vorm zoals een vereniging van spin-off ondernemers. Ook kan gedacht worden aan mentorschap van bestaande ondernemers, contacten met venture capitalists en business angels en het inschakelen van ondernemers bij het traceren van business opportunities, Vanuit een markgerichte (ondernemers)optiek worden andere kansen gezien dan vanuit het gezichtspunt van een onderzoeker. Daarom is vroegtijdige betrokkenheid van ondernemers bij spin-off ontwikkeling essentieel. Zo kan eraan gedacht worden om ondernemende studenten in te zetten bij het opsporen van kansrijke mogelijkheden. De Technische Universiteit Eindhoven heeft hier goede ervaringen mee. Omgeving Aanbeveling 24. Participeer in infrastructurele ondersteuning
De fysieke infrastructuur voor spin-offs zoals incubators en science parks zijn belangrijke gezichtsbepalende elementen. Aanbevolen wordt hierin, samen met regionale partners, een formele rol te (blijven) spelen en zo het spin-off beleid te verankeren. 5.2.3 Aanbevelingen aan andere organisaties Aanbeveling 25. Inzet externe professionaliteit
Er is buiten kennisinstellingen veel management expertise beschikbaar die een meerwaarde zou kunnen opleveren voor de bevordering van spin-offs Daarbij kan gedacht worden aan bedrijven, banken, venture capitalists, projectontwikkelaars, adviesbureaus en (semi) overheidsorganisaties als Syntens, Kamers van koophandel, provinciale overheden, gemeentes en regionale ontwikkelingsmaatschappijen. Een voorwaarde is wel dat er bij de externe partijen heel sterk rekening gehouden moet worden met de cultuur binnen de kennisinstellingen. Aanbeveling 26. Koppel het technologisch spin-off potentieel van bedrijven en kennisinstellingen
Het bedrijfsleven beschikt over een enorm potentieel aan hoogwaardige kennis. Een voordeel t.o.v. researchinstellingen is dat bij bedrijven een sterke relatie met de markt ligt. In een driehoeksbenadering tussen kennisinstellingen, (grote) bedrijven en spin-offs ligt een groot
Researchers op ondernemerspad
95
synergetisch potentieel. Niet alleen ligt hierin extra voordeel voor de spin-off ondernemers, maar ook de kennisinstellingen en de bedrijven kunnen in een driehoeksbenadering meer voor elkaar betekenen. Aanknopingspunten zijn o.a. facility sharing en corporate venturing. Figuur 5.2.3.1 Spin-off bevordering in samenwerking tussen kennisinstellingen, (grote) bedrijven en spin-off bedrijven (Groot) bedrijf
Markt
Spin-off bedrijf
Ondernemerschap
Research
Kennisinstelling
Aanbeveling 27 Decentraal spin-off beleid
Regionale en lokale overheden zijn belangrijke spelers m.b.t. spin-off bevordering. Voor een regio is een kennisinstelling immers een belangrijke pijler voor de economische ontwikkeling. Decentrale overheden hebben veel beter zicht op de specifieke situatie van de kennisinstellingen in hun werkgebied dan centrale overheden, door persoonlijke relaties en inzicht in regionale contextuele aspecten. Vanuit een goede interactie met de kennisinstelling ligt er voor decentrale overheden derhalve een taak om een gericht regionaal spin-off beleid te entameren betreffende de aanwezige kennisinstellingen. 5.2.4 Aanbevelingen voor nader onderzoek
Vanuit het onderzoek is een aantal suggesties naar voren gekomen voor nader onderzoek. •
Onderzoek naar wettelijke en fiscale mogelijkheden voor de bevordering van spin-offs
Inventariseer knelpunten in de wet- en regelgeving
Breng de wettelijke regelgeving voor spin-off ondernemers in kaart en analyseer deze op knelpunten i.s.m. ondernemers en kennisinstellingen, teneinde de werkelijke knelpunten zichtbaar te maken en aan te kunnen pakken en mythevorming te ontzenuwen. Financiering via de fiscus
Onderzoek de mogelijkheden om door fiscale faciliteiten bij te dragen aan de financiering van kennisintensieve bedrijven. Speciale aandachtspunten kunnen zijn het BTW probleem bij samenwerking met van BTW vrijgestelde instellingen, een grace period, de durfkapitaalregeling en het gebruik van de WBSO.
96
Researchers op ondernemerspad
•
Spin-off onderzoek bij andere kennisinstellingen
Medische faculteiten
Medische faculteiten en academische ziekenhuizen vormen een groot potentieel voor spinoffs. Deze zijn in het onderhavige onderzoek niet expliciet meegenomen en verdienen beslist aandacht. Bedrijfsleven
De private uitgaven aan R&D zijn hoger dan de publieke uitgaven aan R&D in Nederland. Bij het denken aan spin-offs uit kennisinstellingen moet dit private kennispotentieel niet worden vergeten. Verschillende grote bedrijven zijn actief bezig met ondernemende vormen van new business development zoals corporate venturing en spin-offs. Voor een deel sluit spin-off bevordering aan op het bedrijfsbeleid maar voor een deel valt het er buiten. Via een onderzoek zou in kaart gebracht kunnen worden in welke mate spin-offs vanuit private kennisinstellingen of bedrijven plaatsvinden en wat daarbij de knelpunten zijn. Tevens zou nagegaan kunnen worden of nieuwe mogelijkheden verkend en ondersteund zouden moeten worden om de kwantiteit en de kwaliteit van spin-offs te bevorderen. Daarbij zou ook de interactie met publieke kennisinstituten moeten worden meegenomen. HBO
Het HBO heeft weliswaar niet zo’n R&D potentieel als universiteiten en researchinstellingen maar heeft in de vorm van de afstudeerders wel een enorm potentieel aan potentiële ondernemers. Een onderzoek naar de stand van zaken met spin-offs kan zicht geven op de potentie van het HBO. Daarbij is de interactie met bedrijven, researchinstellingen en universiteiten een aandachtspunt. In dit verband dient opnieuw te worden opgemerkt dat dit onderzoek niet voorziet in een nulmeting voor de doelgroep hoger beroepsonderwijs. •
Onderzoek naar (potentieel) ondernemerschap
Periodiek onderzoek bij alle spin-offs per kennisinstelling
Daarbij kan aandacht worden gegeven aan een effectmeting gerelateerd aan de (al dan niet beoogde) voordelen voor de kennisinstelling, aan aantallen en aan de ervaringen van de spinoff ondernemers. Het initiatief tot een dergelijk onderzoek ligt op de weg van de kennisinstellingen zelf wellicht in samenwerking met regionale belanghebbenden. Monitor voor spin-offs
Ontwikkeling van een regelmatige monitor waardoor EZ geïnformeerd blijft over de ontwikkelingen t.a.v. spin-offs bij kennisinstellingen. Gedacht zou kunnen worden aan de koppeling aan ondersteuningsmaatregelen van het ministerie m.b.t. spin-offs. Ondernemerschap bij studenten en alumni
Studenten vormen een belangrijk potentieel voor toekomstig high-tech ondernemerschap. Universiteiten hebben er ook wel oog voor maar het zicht erop is beperkt. Onderzoeksvragen zouden kunnen zijn: In welke mate leeft ondernemerschap onder studenten. Hoe zit het met ondernemersvaardigheden en de interesse in de start van een spin-off bedrijf. Hoeveel hebben er al een eigen bedrijf gestart? Is er een relatie met de kennis van de universiteit? Wat verwacht men van de kennisinstelling en hoe reageert de kennisinstelling op studentondernemerschap?
Researchers op ondernemerspad
97
•
Onderzoek betreffende specifieke ondersteuningsmechanismen voor spin-offs
Incubators
Er zijn veel incubators en/of bedrijfsverzamelgebouwen in Nederland, maar ze zijn niet goed in kaart gebracht. Een Europese benchmark gaf een zeer onvolledig en foutief beeld van de Nederlandse situatie (CSES 2002). Op sommige plaatsen worden de incubators wel goed in kaart gebracht, zoals door REDE in Eindhoven. Er valt nog veel te leren op het gebied van incubators en voortbouwend op de Europese benchmark zou een nationale benchmark daar een belangrijke bijdrage aan kunnen leveren. Aandachtspunten zijn bijvoorbeeld nieuwe trends als virtuele dienstverlening10 en het onderscheid met bedrijfsverzamelgebouwen. Science parks
Science parks vormen een vervolg stap voor infrastructurele spin-off ondersteuning na de incubator fase. Science parks worden het meest genoemd (48%) als spin-off activiteit die in ontwikkeling is. Voorgesteld wordt om in kaart te brengen hoe science parks zich ontwikkelen in Nederland, welke nieuwe ontwikkelingen er gaande zijn in Nederland en in het buitenland, zoals parkmanagement en welke knelpunten zich daarbij voordoen. Nader onderzoek best practice
In het onderzoek is veel Best practice naar boven gekomen. Nadere analyse en aanvulling hiervan is wenselijk. De nationale en internationale voorbeelden van spin-off bevordering dienen dan zo in kaart te worden gebracht dat ze gebruikt kunnen worden voor cultuuromslag en inspiratie bij Nederlandse kennisinstellingen. 5.3 Slotwoord
Het onderzoek heeft een aangetoond dat er in de Nederlandse kennisinstellingen een grote potentie is voor de realisatie van vele nieuwe spin-off bedrijven. Er is in de onderzoeksgemeenschap al een redelijk grote commitering voor het stimuleren van spin-off bedrijven. Een gezamenlijke aanpak met nationale en regionale overheden en met het bedrijfsleven zal ongetwijfeld leiden tot een verdere toename van de kwaliteit en kwantiteit van de spin-offs uit de Nederlandse kennisinstellingen. De intensivering van deze inzet is ook in internationale context van belang omdat Nederland bepaald niet voorop loopt t.a.v. de bevordering van commercialisering van kennis via spin-offs. Het is dan wel van belang dat de uit het onderzoek voortgekomen aanbevelingen niet onderuit zullen gaan op het glibberige pad tussen de Ivoren Toren van de academische vrijheid en het Gouden Kalf van de vrijheid van ondernemerschap11. Verwacht mag worden dat een gezamenlijke intensivering van het spin-off beleid op termijn zal leiden tot een flinke versterking van de Nederlandse economie enerzijds en tot verbetering van de concurrentiepositie van de Nederlandse kennisinstellingen anderzijds.
10 Zie Van Tilburg (2002) met o.a. het voorbeeld van BTC Twente dat een virtueel netwerk van regionale R&D bedrijven heeft ontwikkeld. Daarin werken publieke researchinstellingen en private R&D bedrijven, zoals spin-offs van de UT, samen onder de naam NetLab Twente. 11 Citaat: mevrouw dr. C.A.M. Baas - Hoffschulte
98
Researchers op ondernemerspad
Bijlage 1: Lijst afkortingen -
AIO BNP CAEP CBS EZ FTE GTI HBO HRM ICT KNAW KvK MKB NWO OC&W SIT STW TOP TSI TTI VSNU WUR
Assistent In Opleiding Bruto Nationaal Produkt Columbus Academic Enterpreneurship Programme Centraal Bureau voor de Statistiek Ministerie van Economische Zaken Full Time Equivalenten Grote Technologische Instituten Hoger Beroeps Onderwijs Human Resources Management Informatie en Communicatie Technologie Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen Kamer van Koophandel Midden en Klein Bedrijf Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen Subsidieregeling Infrastructuur Technostarters Stichting voor de Technische Wetenschappen Tijdelijke Ondernemers Plaatsen Top Spin International Technologische Top Instituten Vereniging van Universiteiten Wageningen University Research
Researchers op ondernemerspad
99
Bijlage 2: Definitie van spin-offs In het onderzoek is de volgende definitie van spin-offs gehanteerd: “Een spin-off uit een kennisinstelling is een nieuw bedrijf dat recent verworven kennis, ontwikkeld in deze kennisinstelling, gebruikt als substantiële bijdrage voor de start-up”. Toelichting op deze definitie • Een substantiële bijdrage
Dit begrip heeft betrekking op het feit dat de onderneming niet gestart zou zijn zonder de in de kennisinstelling ontwikkelde kennis. • Kennis
De definitie gaat uit van een brede interpretatie van de “overdrachtsvorm” van kennis. Dit betekent dat het kan gaan om een licentie van een technologie die ontwikkeld is door onderzoekers van een kennisinstelling, maar ook om persoonlijke inzichten of een visie die een medewerker of een student heeft verworven met het doen van onderzoek bij de kennisinstelling. In het laatste geval gaat het om informele kennis die wordt overgedragen doordat de betreffende persoon deze kennis meebrengt als (mede)oprichter. • Recent verworven
De toevoeging ‘recent verworven kennis’ houdt in dat de oprichter van een onderneming die in het verre verleden bij de kennisinstelling in dienst is geweest (of heeft gestudeerd) niet als spin-off wordt betiteld. Wanneer het gaat om zogenaamde taciete of stilzwijgende, niet gecodificeerde kennis die slechts belichaamd is in een persoon, dan dient de verbondenheid van deze persoon aan de kennisinstelling niet langer dan een jaar in het verleden te liggen. • Nieuw bedrijf
Categorieën van startende ondernemers zijn: - Medewerkers van de kennisinstelling - AIO’s en gepromoveerden van de kennisinstelling - Afgestudeerden van de kennisinstelling - Studenten - Ondernemers van buiten de kennisinstelling - Joint ventures met bestaande bedrijven of instellingen - Bedrijven geheel in eigendom van de kennisinstelling Het kan dus ook dat het om een joint venture tussen een kennisinstelling en een gevestigde onderneming gaat. De onderzoeker/medewerker van de kennisinstelling hoeft dus niet per definitie de oprichter van de spin-off zijn. Tijdens de interviews is gewerkt met navolgende showcard.
100
Researchers op ondernemerspad
Showcard: Definitie van spin-off bedrijven
Een spin-off uit een kennisinstelling is een nieuw bedrijf dat recent verworven kennis, ontwikkeld in deze kennisinstelling, gebruikt als substantiële bijdrage voor de start-up. Om als spin-off bedrijf aangemerkt te worden dienen bedrijven aan twee punten te voldoen: 1. Kennis is ontwikkeld binnen de instelling:
• Geen start zonder deze kennis. • Formele (licentie,..) of informele kennis. • Recente relatie (< 1 jaar). 2. Nieuw bedrijf opgezet door:
• Ondernemers vanuit kennisinstelling: - Medewerkers (ook parttime). - AIO’s, gepromoveerden. - Afgestudeerden. - Studenten (ingeschreven bij KvK). • Ondernemers van buiten de instelling: - Personen die de ontwikkeling van hun businessidee samen met de kennisinstellingen willen realiseren. - Personen die als koppel een bedrijf starten samen met een ondernemende onderzoeker. • Rechtspersonen die een spin-off bedrijf starten: - Onderzoeksinstelling zelf. - Andere bedrijven of instellingen. Niet onder de definitie vallen
• Ex-medewerkers of afgestudeerden die na 1 jaar alsnog een bedrijf starten zonder recente relatie met de instelling. • Latere afsplitsingen van reeds bestaande spin-offs.
Researchers op ondernemerspad
101
Bijlage 3: Onderzoek per kennisinstelling Kennisinstelling Universiteit van Amsterdam Vrije Universiteit Amsterdam Technische Universiteit Delft Technische Universiteit Eindhoven Erasmus Universiteit Rotterdam Rijksuniversiteit Groningen Universiteit Leiden Universiteit Maastricht Universiteit Nijenrode Katholieke Universiteit Nijmegen Universiteit Tilburg Universiteit Twente Universiteit Utrecht Wageningen University Research (WUR)* KNAW Amsterdam NWO Den Haag GeoDelft Marin Wageningen ECN Petten NLR Amsterdam TNO Delft WL Delft Dutch Polymer Inst. Eindhoven (DPI) NIMR Delft Wageningen Centre for Food Sciences (WCFS) Telematica Instituut Enschede CWI Amsterdam Estec Noordwijk JRC Petten Universiteit Aarhus (DK) Universiteit Helsinki (FI) Universiteit Kaiserslautern (D) Universiteit Luik (BE) Universiteit Montpellier 2 (F) Baylor College of Medicine (VS) Universiteit Loughborough (UK) Totaal
Personen bezocht
Telefonische interviews
2 3 3 3 3 3 3 2 5 2 2 2 2 2 2 2 1 3 2 1 1 2 3 2 2 2 2 1 1 2 2 2 2 2 2 2 78
3 3 3 3 3 3 3 3 1 3 1 3 3 3 1 1 1 1 3 1 1 1 1 1 3 1 3 3 3 3 3 3 3 75
Best practice case 1 1 1 1 1 1 1 1 2 1 1 1 1 1 1 1 17
*) Universiteit Wageningen en DLO zijn samengegaan in WUR
102
Researchers op ondernemerspad
Bijlage 4: Spin-off ratio’s Jr 99-01 Kennisinstelling Universiteit van Amsterdam
Aantal * spin-offs
Gegevens 2001 Omzet mjn euro
Spin-off index**** per
Fte’s**
Students ***
100 mjn omzet
1000 fte’s
1000 students
4
356
3627
21900
1,12
1,10
0,18
Vrije Universiteit Amsterdam
1,5
251
2935
14200
0,60
0,51
0,11
Technische Universiteit Delft
10
410
4875
13300
2,44
2,05
0,75
Technische Universiteit Eindhoven
7
206
2513
6560
3,40
2,79
1,07
Erasmus Universiteit Rotterdam
5
316
2827
15210
1,58
1,77
0,33
Rijksuniversiteit Groningen
6
435
4296
18990
1,38
1,40
0,32
Universiteit Leiden
3
356
3283
14388
0,84
0,91
0,21
Universiteit Maastricht
10
223
2443
11150
4,48
4,09
0,90
Universiteit Nijenrode
0
?
361
400
?
0,00
0,00
Universiteit Nijmegen
10
373
2911
14000
2,68
3,44
0,71
Universiteit Tilburg
0
75
1157
9480
0,00
0,00
0,00
Universiteit Twente
20
190
2546
6300
10,53
7,86
3,17
Universiteit Utrecht
3
546
5185
22420
0,55
0,58
0,13
Universiteit Wageningen (=WUR)
10
539
7000
4660
1,86
1,43
2,15
GeoDelft
0,3
20
130
1,50
2,31
Marin Wageningen
0,7
24
130
2,87
5,38
ECN Petten
3
90
895
3,33
3,35
NLR Amsterdam
1
57
729
1,76
1,37
TNO Delft
4
449
5180
0,89
0,77
0,3
31
310
0,97
0,97
Dutch Polymer Inst. Eindhoven
0
21
133
0,00
0,00
NIMR Delft
0
10
85
0,00
0,00
Top inst. Voedselwet. Wageningen
0
14
125
0,00
0,00
Telematica Instituut Enschede
1
5
75
20,00
13,33
CWI Amsterdam
1
12
126
8,48
7,94
Estec Noordwijk
5
?
1700
?
2,94
JRC Petten
1
?
1200
?
0,83
Universiteit Aarhus (DK)
6
237
2421
21588
2,53
2,48
0,28
Universiteit Helsinki (FL)
10
542
4300
37200
1,85
2,33
0,27
7
104
710
8480
6,73
9,86
0,83
Universiteit Luik (BE)
10
255
2600
15000
3,92
3,85
0,67
Universiteit Montpellier2 (FR)
10
?
2380
13450
?
4,20
0,74
Baylor College of Medicine (VS)
3
300
6521
1292
1,00
0,46
2,32
Universiteit Loughborough (UK)
4
150
800
10697
2,67
5,00
0,37
Totaal/gemiddeld Nl universiteiten
89,5
4276,8
45959
172958
2,09
1,95
0,52
Totaal/gem. Nl researchinstellingen
17,3
733,35
10818
2,36
1,60
Totaal/gemiddeld Nederland
106,8
5010,2
56777
172958
2,13
1,88
0,62
Totaal/gemiddeld Buitenland
50
1588
19732
107707
3,15
2,53
0,46
156,8
6598,2
76509
280665
2,38
2,05
0,56
WL Delft
Universiteit Kaiserslautern (DL)
Totaal/gemiddeld
Bron: Interviews en jaarverslagen * Gemiddeld aantal spin-offs per jaar in de laatste 3 jaar ** Bron: VSNU/WOPI voor Nederlandse universiteiten *** Bron: CBS **** Spin-off index is: jaarlijkse aantal spin-offs per 1000 medewerkers of studenten of aantal spin-offs per 100 mjn. euro omzet/inkomsten
Researchers op ondernemerspad
103
Bijlage 5: Inspirerende kennisinstellingen t.a.v. spin-offs Instelling Nederland
Genoemd
Best
Nl.
Pr.
Universiteit Twente
Buit.
11
1
Toelichting
x
TOP/Mesa+/BTC-Twente/USE/ond. Un.
TNO
4
Universiteit Maastricht
3
Universiteit Leiden
3
Universiteit van Amsterdam
1
x
holding
TU Eindhoven
1
x
training
RU Groningen
1
x
octrooieren en licentieren
TU Delft
1
Universiteit van Utrecht
1
x
holding
CWI Amsterdam
1
x
x
Universiteit van Nijmegen
x
Universiteit van Nijenrode
x
Wageningen University Research
x
NWO
xx
Geo Delft
x
Totaal Nederland
10
Instelling Buitenland
Land
Universiteit van Leuven
1
13
Genoemd
Best
Toelichting
Nl.
Buit.
Pr.
Belgie
9
2
x
MIT
VS
6
3
x
Stanford University
VS
3
4
Cambridge University
UK
2
2
Fraunhofer/GMD Focus te Berlijn
Duitsland
3
Oxford
UK
2
Berkeley
VS
2
Vlaams Instituut Biotech (VIB)
Belgie
1
Universiteit Briish Columbia Vancouver
Canada
Munster
Duitsland
1
Rheinland
Duitsland
1
DLR
Duitsland
1
European Business School Oestrich Winkel
Duitsland
Danish Hydraulics Institute
Denemarken
Universiteit Helsinki
Finland
Commissariat Energy Atomique
Frankrijk
1
fonds 100mjn euro voor part.
INRIAC
Frankrijk
1
transfer
104
x
R&D afdeling Debackere, spin-offs
The Generics Group technopark
1
werknemers zonder vast contract 1
leerstoel internatioaal gerichte activiteiten
1 1
x
Researchers op ondernemerspad
vervolg Genoemd
Best
Instelling Buitenland
Land
Warwich University
UK
1
Cranfield
UK
1
Algemeen
UK
1
Dayton
VS
1
I-CAIR instituut Chicago
VS
1
Kellogg University
VS
1
Babson College
VS
1
North Carolina State University
VS
1
UCLA
VS
1
Algemeen
VS
4
Karolinska Institutet
Zweden
Universiteit Luik
Belgie
Universiteit Aarhus
Denemarken
DTI
Denemarken
x
Universiteit Kaiserslautern
Duitsland
x
Zenit
Duitsland
x
KEIM (Exist)
Duitsland
x
Ecole des Mines
Frankrijk
x
Universiteit Loughborough
UK
x
Baylor College of Medicine
VS
x
Nl.
Buit.
Pr.
nieuwe bedrijven universiteit vliegtuigind.
in 2000 nieuwe campus deels spin-offs
1 x
Totaal buitenland
25
8
12
Totaal generaal
35
9
25
Researchers op ondernemerspad
Toelichting
105
Bijlage 6: Inspirerende spin-off programma’s Programma’s
Land
Genoemd Nl.
Buit.
Toelichting
Nederland Universiteit Twente
Nederland
6
TOP, USE
Universiteit Leiden / Liacs
Nederland
2
SOIL (Spin-off Informatica Leiden)
TNO
Nederland
2
TMB
Biopartners
Nederland
2
SIT
Nederland
2
ICES/KISS
Nederland
2
Twinning
Nederland
1
Onderwijs en Ondernemen
Nederland
1
New Venture
Nederland
1
TU Eindhoven
Nederland
1
TOP
Universiteit Groningen
Nederland
1
wijze waarop AIO’s worden gestimuleerd
STW
Nederland
1
Totaal Nederland
12
Buitenland EU Subsidies
EU
1
U Trans project EU
België
1
Euregio-Maas-Rhein Interreg
België
1
Saar-Lor-Lux Interreg
België
1
Danish State funding
Denemarken
Fraunhofer
Duitsland
1
Munchen Biotech
Duitsland
1
Exist
Duitsland
1
Business Angels Netwerk
Duitsland
1
FiTour (Rhineland Palatinate)
Duitsland
1
Kamers van Koophandel advisering
Duitsland
1
Business plan wedstrijden
Duitsland
Commissariat Energy Atomique
Frankrijk
1
Sciencepark univ. van Oulu
Finland
1
Licentia Ltd
Finland
Spinno
Finland
Cambridge Phenomenon
UK
1
Stanford aanpak
VS
1
Dayton
VS
1
Enterprise Forum Chicago
VS
1
Entrepreneurial progr. Babson
VS
1
SBIR programma van het NIH
VS
1
Bay-Dole Act 1980
VS
Algemeen
VS
Spin-off programma Karolinska Institutet
Zweden
1
1 fonds 100mjn euro voor participaties 1
Samenwerking met Nokia Samenwerking Helsinki University of Technology
1 1
8% budget is voor starters 1
1 1
Totaal buitenland
11
15
Totaal generaal
23
15
106
Universitaire innovatie infrastructuur
Researchers op ondernemerspad
Bijlage 7: Ervaringen en Best practice
x
Techn. Universiteit Eindhoven
x
x
Rijksuniversiteit Groningen
Nederlandse Kennisinstellingen
Bewustwording
Promotie & acquisitie
Ondernemers netwerken
Terugkeergarantie
Subsidie
Participeren
Lening
Commercialisering
Patenting & Licencing
Scouting/tracing
x
Universiteit van Amsterdam
Universiteit van Maastricht
Holding
Science Park
Aparte incubator
Kantoorfaciliteiten
Technische faciliteiten
Bedrijfsplan competitie
Training
Technisch advies
Ervaringen en Best Practice Spin-off programma’s Nederland
Management advies
Ondersteuningscategorieën
x x
x
x
x
x
x
x
x x
x
x
Universiteit Nijenrode Kath. Univ. Nijmegen
x
Universiteit Twente
x
Universiteit van Utrecht
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x x
x
x
x
x
x
x
x
x
Wageningen Universiteit Res.
x x
CWI – Amsterdam x
Geo Delft NWO BioPartner
x
NWO STIGON
x
x
x
x
x
x
x
x
Univ. Kaisers-Lautern -D
Kennisinstellingen buitenland
Univ. Helsinki - Fi
x
x
Baylor College - VS
x x
DTI - DK
x
EMA - F
x
Keim - D
x
Leuven R&D - B
x
x
Bewustwording
Promotie & acquisitie
Ondernemers netwerken
x x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
Researchers op ondernemerspad
x
x
x
x
x
x
x
x
x x
Terugkeergarantie
Subsidie
x
x x
Participeren
Lening
Commercialisering
x
x
x
Patenting & Licencing
Scouting/tracing
Holding
x
x
MIT - VS Zenit - D
x
x
Univ. Loughborough - UK
Cambridge - UK
Science Park
Univ. Luik - B
Aparte incubator
Kantoorfaciliteiten
Technische faciliteiten
Bedrijfsplan competitie
Training
Technisch advies
Ervaringen en Best Practice Spin-off programma’s Buitenland
Management advies
Ondersteuningscategorieën
x
x x
x
x
107
Bijlage 8: Spin-off maatregelen in 8 landen De belangrijkste spin-off maatregels in de 8 benchmarklanden Land
Naam
Doelstelling
België
Incubatie en Innovatie Centra (Vlaanderen).
Faciliteren van het proces van het creëren van spin-off bedrijven.
België
Transfercentra (Vlaanderen).
1. ondersteunen van technologie diffusie rol van universiteiten. 2. ontwikkel een universitaire cultuur waar innovatief ondernemerschap een belangrijke rol speelt.
België
Transfercentra (Wallonië).
Stimuleren van de exploitatie van onderzoeksresultaten van universiteiten.
België
FIRST Spin-off (Wallonië).
Stimuleren van de exploitatie van onderzoeksresultaten van universiteiten.
Denemarken
Technology Incubators.
Bridge research, innovative companies, and finance in order to transform research ideas into commercially sustainable projects and enterprises.
Denemarken
Action plan for entrepreneurship
Foster entrepreneurship in the country through improving education methods.
Denemarken
Equity Guarantee Programme
(Venture Capital Companies).
Duitsland
EXIST (and EXIST-Transfer)
Promote a culture of entrepreneurship at universities; Translation of research findings in economic wealth; Encouragement of business ideas and start-up creation at universities and research institutions; Rise in number of innovative start-ups and secure jobs.
Duitsland
Bioregio/Bioprofile
Develop Biotechnology profiles in regions and promote the commercialisation of new biotechnology research results.
Duitsland
EXIST-Seed
Promote a culture of entrepreneurship at universities; Translation of research findings in economic wealth; Encouragement of business ideas and start-up creation at universities and research institutions; Rise in number of innovative start-ups and secure jobs.
Finland
SPINNO Business Development Centre
Finland
TULI Scheme
Transform results of R&D projects at universities and R&D institutions, into commercial ventures.
Frankrijk
Regional incubators (and seed capital funds)
Create better interfaces between research structures and the business world; Enhance commercialisation of research
Frankrijk
Innovation support
Accompany innovation activities in companies. (not solely targeted to academic spin-offs)
108
Foster creation, growth and internationalisation of high tech companies; increase employment; Maximise society’s benefits from investments in research; (not solely targeted to academic spin-offs)
Researchers op ondernemerspad
De belangrijkste spin-off maatregels in de 8 benchmarklanden Land
Naam
Doelstelling
Frankrijk
Competition for creation of new innovative enterprises
Rise the number of new, innovative companies in France.
Nederland
Subsidieregeling Infrastructuur Technostarters
Doel: het verbeteren van de oriëntatie bij kennisinstellingen op kennisoverdracht en kennisexploitatie, door hen te stimuleren een goede infrastructuur en ondersteuning aan technostarters aan te bieden. Uiteindelijke doel: verhoging van het aantal technostarters in Nederland.
Nederland
BioPartner
Verbeteren van de concurrentiekracht van de Nederlandse Life Science industrie door het verhogen van het aantal life science start-ups.
Nederland
Dreamstart
Het scheppen van een zo gunstig mogelijk klimaat voor ondernemers die in Nederland een op technologie gebaseerd bedrijf willen opzetten. Dreamstart is een marktplaats, een platform waar alle partijen die betrokken zijn bij technostarters elkaar kunnen ontmoeten.
Verenigd Koninkrijk
Science Enterprise Challenge
To promote the teaching and practice of commercialisation and entrepreneurship in university science and technology faculties.
SBIR, Small Business Innovation Research Program:
De SBIR stimuleert dat bedrijven hun technologisch potentieel nader exploreren en het geeft een incentive voor de commercialisering hiervan. Het programma is open voor alle Amerikaanse bedrijven tot 500 werknemers (m.a.w. MKB). De SBIR wordt veel gebruikt door universiteiten of door aan hen gelieerde instellingen (incubators, science parks) om spin-off bedrijven te financieren.
Verenigde Staten van Amerika
Researchers op ondernemerspad
109
Bijlage 9: Onderzoeksvragen • Algemeen
1. Hoe en in welke mate wordt het commercialiseren van kennis, die ontwikkeld is binnen de muren van de kennisinstelling, door middel van spin-offs gestimuleerd? • Beleid t.a.v. spin-offs
2. 3. 4. 5.
Beschouwt u uw kennisinstelling als een ondernemende kennisinstelling en waarom (niet)? Wat is het beleid van uw instelling t.a.v. spin-offs? Wie is verantwoordelijk voor het spin-off beleid van de kennisinstelling? Hoe lang is de kennisinstelling al actief op het gebied van spin-off stimulering en in welke vakgebieden/faculteiten? 6. Hoe past spin-off bevordering in het instellingsbeleid? 7. Welke relatie bestaat er tussen spin-offs en aanpalende beleidsgebieden? • Motivatie
8. Welk voordeel ziet en/of heeft de kennisinstelling bij het stimuleren van spin-offs, wat zijn de motieven? 9. Of: Wat is/zijn de reden(en) waarom de kennisinstelling geen beleid voert op het gebied van spin-offs? 10. Hoe beoordeelt u het resultaat van spin-off stimulering t.o.v. de kosten en inspanningen? • Kenmerken van de spin-offs
11. Hoeveel spin-offs kent de kennisinstelling op jaarbasis? (spin-offs volgens bovenstaande definitie). 12. In welke sectoren zijn deze spin-offs werkzaam (bijv. ICT, life sciences etc. maar ook technologisch versus niet-technologisch)? 13. Wie is de oprichter van de spin-off onderneming? 14. Wat is/zijn in de optiek van de kennisinstelling de belangrijkste belemmering(en) voor de onderzoeker/medewerker voor het starten van een spin-off onderneming? 15. Wat zijn in de optiek van de kennisinstelling de belangrijkste motieven van de oprichter(s) van de spin-off onderneming? • Ondersteuning van spin-offs
16. Hanteert de kennisinstelling een methodiek om onderzoeksprojecten te screenen op spinoff potentie? 17. Welke ‘zachte hulp’ (advies, coaching) biedt de kennisinstelling aan spin-offs en hoe wordt deze gefinancierd? 18. Worden met de spin-off afspraken gemaakt/contracten gesloten over het eigendom van de te exploiteren kennis en over de opbrengsten daarvan? 19. Welke spin-off ondersteuningsactiviteiten beschouwt u als best practice? Wilt u hierover nadere (schriftelijke) informatie verschaffen om deze te kunnen beschrijven?
110
Researchers op ondernemerspad
20. Wie zijn volgens u de champions voor spin-off bevordering vanuit deze instelling? En wie waren dat in het verleden? 21. (Alleen voor universiteiten) In welke mate worden studenten van uw kennisinstelling gemotiveerd om voor ondernemerschap te kiezen? 22. Wordt er volgens u voldoende ondersteuning gegeven aan spin-off uit uw instelling in de startfase? 23. Zijn er incubators beschikbaar voor spin-offs vanuit uw kennisinstelling? 24. Biedt uw kennisinstelling huisvestingsfaciliteiten aan spin-offs? 25. Hebben spin-offs toegang tot onderzoeksfaciliteiten van uw instelling en zo ja hoe is dat geregeld? 26. Hoe beoordeelt u de beschikbaarheid van venture capital voor spin-offs uit uw kennisinstelling? 27. Tegen welke belemmeringen/knelpunten/nadelen loopt (liep) de kennisinstelling aan bij het stimuleren van spin-offs? • Omgeving
28. Wordt de kennisinstelling door de huidige wet- en regelgeving gehinderd in het genereren van spin-offs? 29. Hoe is volgens u het overheidsbeleid t.a.v. spin-offs en hoe zou dat kunnen verbeteren? (Onderscheid naar ministeries maken) 30. Heeft u een subsidieaanvraag in het kader van de SIT regeling overwogen? 31. Hoe beoordeelt u het technostarters klimaat in Nederland? 32. Hoe en in welke mate wordt samengewerkt met het bedrijfsleven waar het gaat om spin-off stimulering? 33. Is er sprake van samenwerking andere instellingen zoals HBO, regionale ontwikkelingsorganisaties, financiers etc. 34. Heeft u een indruk van wat andere (inter)nationale kennisinstellingen doen op het gebied van spin-off bevordering?
Researchers op ondernemerspad
111
Bijlage 10: Literatuur • Bais, J.; Startende ondernemers in 1998; EIM, Zoetermeer, december 1998 • Bolton, W.K. en Davies, P.T.; University Infrastructure to Improve Lankages with Industry, Wolfson College Publication, Cambridge, UK, 1992 • Bureau Bartels; Kennis, bedrijvigheid en creativiteit: De economische en technologische impact van ondernemingen en ingenieurs voortgekomen uit de TU Delft; TU Delft, juni 2000 • CSES; Benchmarking of Business Incubators; EU- DG Enterprise, februari 2002 • Shapiro, A.; Shapiro’s Laws; In Business, May – June 1981, pp. 14-17 • Meer, J.D. van der en Tilburg, J.J. van; Spin-offs uit de Nederlandse kenniscentra; Onderzoek in opdracht van Ministerie van Economische Zaken, oktober 1983 • Tilburg, J.J. van, Sijde, P.C. van der, Molero, J. en Casado, P.; Virtual incubation of research spin-offs; Entrepreneurship and innovation; november 2002. • Wintjes, R., Tilburg, J.J. van, Sijde, P.C. van der en Hocke, M.; Spin-ofs uit kennisinstellingen, een vergelijkend literatuuronderzoek; Ministerie van Economische Zaken, maart 2002
112
Researchers op ondernemerspad
Researchers op ondernemerspad
113
114
Researchers op ondernemerspad