Innovatie in het MKB: provinciale verschillen?
ir. C.C. van de Graaff drs. J.P.J. de Jong drs. A.P. Muizer
Zoetermeer, januari 2003
Dit onderzoek maakt deel uit van het programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap, dat wordt gefinancierd door het Ministerie van Economische Zaken.
Bestelnummer M200314
Voor alle informatie over MKB en Ondernemerschap: www.eim.nl/mkb-en-ondernemerschap.
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij EIM. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van EIM. EIM aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
The responsibility for the contents of this report lies with EIM. Quoting of numbers and/or text as an explanation or support in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of EIM. EIM does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.
2
Inhoudsopgave
1
Inl ei din g
5
2
Innov a tiv ite it al s me e rdi m en sio na al b eg ri p
7
3
S t ru c tuu r ke nm e rk en
9
4
Innov a ti ev e in spa nni ngen
13
5
Innov a ti ev e ou tpu t
15
6
Conc lu si es
17
Bij la g e I
Onderzoek naar innovatie
19
3
1
Inleiding
Achtergrond Innovatie vormt een belangrijke concurrentiefactor voor ondernemingen, en het belang ervan neemt almaar toe. Een aanwijzing hiervoor is dat de levenscyclus van producten als gevolg van toenemende concurrentie, hogere eisen van de afnemers en groei van de kennis op het terrein van technologie en markten - steeds korter wordt. Innovatie is ook een van de belangrijke pijlers van de concurrentiekracht van Nederlandse bedrijven. De innovativiteit van de Nederlandse bedrijven is van groot belang omdat zij zich op buitenlandse markten steeds minder met prijs en steeds meer met kwaliteit en kennis moeten onderscheiden. Macro-economisch gezien is innovatie een belangrijke bron van economische groei. Innovatie is dan ook een ‘hot item’. Dat is zichtbaar in de vele activiteiten op dit gebied van de nationale overheid, van regionale overheden, van kennisinstellingen, bedrijven, banken, en van belangenorganisaties en brancheorganisaties. Veel partijen zijn met innovatiestimulering bezig, maar in dit rapport staat met name de vraag centraal hoe de bedrijvigheid in de provincie kan worden gestimuleerd. In zijn begroting voor 2004 en volgende jaren kiest het Ministerie van EZ ervoor om minder middelen vrij te maken 1 voor regionaal beleid. Het accent komt te liggen op stimulering van de bedrijvigheid en innovatie in algemene zin, met als achterliggende gedachte dat provincies met een minder gunstige economische structuur het meest profiteren van generieke groei. Doel van het onderzoek Het onderhavige onderzoek heeft tot doel om de huidige stand van zaken met betrekking tot de innovativiteit van bedrijven in de verschillende provincies inzichtelijk te maken. In deze mini-rapportage kijken we specifiek naar provinciale verschillen in de innovativiteit van het midden- en kleinbedrijf (MKB). Is de innovativiteit van het MKB in provincies als Noord-Holland en Utrecht groter dan in pakweg Zeeland en Friesland? Het doel van deze mini-rapportage is niet om wetenschappelijk onderbouwde verklaringen te vinden voor geconstateerde verschillen in innovativiteit. Wel wordt inzicht gegeven in de mogelijke invloed van regiospecifieke aspecten op verschillen in innovativiteit. Hiermee wordt benadrukt dat de innovativiteit van een regio van een breed scala van factoren afhankelijk is, en dat het de moeite loont om bij de bepaling van het regionale innovatiebeleid met deze ‘gegeven’ factoren rekening te houden. Bron Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van de innovatiebarometer van EIM. De innovatiebarometer bestaat uit een set vragen over de innovativiteit van MKB-bedrijven, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen innovatieve inspanningen en innovatieve output. Voor het onderzoek zijn diverse indicatoren geselecteerd, namelijk de strategische aandacht van ondernemers voor innovatie, het gebruik van externe kennisnetwerken, samenwerking met andere bedrijven en kennisinstellingen ten behoeve van vernieuwingsinspanningen, en de omvang van product- en procesinnovatie. EIM legt deze
1
Ministerie van Economische Zaken (2003), Begroting 2004, Den Haag, pagina 18.
5
vragen jaarlijks voor aan een steekproef van Nederlandse ondernemers. Meer informatie hierover is in bijlage I van dit rapport opgenomen. Leeswijzer Alvorens in te gaan op de innovativiteit van de verschillende provincies, kijken we in hoofdstuk 2 naar het begrip innovativiteit, zoals dat door EIM wordt gehanteerd. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op niet direct te beïnvloeden structuurkenmerken die van invloed kunnen zijn op de innovativiteit van regio’s. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op de innovatieve inspanningen van MKB-bedrijven in de verschillende provincies. Gebruikt men bijvoorbeeld schriftelijk vastgelegde vernieuwingsplannen? Maakt men gebruik van een netwerk om kennis uit te wisselen of werkt men samen met andere bedrijven of kennisinstellingen om te kunnen innoveren? In hoofdstuk 5 volgt per provincie informatie over de innovatieve output van MKB-bedrijven. Welk percentage bedrijven heeft nieuwe producten of diensten op de markt gebracht of heeft vernieuwingen doorgevoerd in interne bedrijfsprocessen? De rapportage eindigt in hoofdstuk 6 met enkele conclusies.
6
2
Innovativiteit als meerdimensionaal begrip
Op de Europese Raad van Lissabon hebben de Lidstaten van de Europese Unie de ambitie geformuleerd om de Europese Unie binnen tien jaar te maken tot de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld die in staat is tot duurzame economische groei. De vraag is dan hoe innovatie in het MKB kan worden gemeten. Zoals hieronder blijkt, zijn R&D-uitgaven voor het MKB een minder geschikte maatstaf om te meten of de geformuleerde doelstellingen worden bereikt. R&D-uitgaven echter niet goed bruikbaar als indicator In Europees verband is onder meer afgesproken om te streven naar meer R&D door bedrijven. Men wil dat in 2010 de uitgaven aan R&D 3% van het BBP bedragen. R&Duitgaven of het aantal werknemers die zich bezighouden met R&D zijn de traditionele indicatoren om innovatieve inspanningen van bedrijven te meten. Dergelijke indicatoren stammen uit een tijdperk dat innovatie werd gedefinieerd als de ontwikkeling en toe1 passing van nieuwe technologieën of technologisch vernieuwde producten . In industriele sectoren is R&D zeer gebruikelijk, maar voor onderzoek in het brede MKB is het een minder geschikte indicator. Het merendeel van het MKB besteedt namelijk geen expliciete aandacht aan R&D. Combinatie van technologische en niet-technologische aspecten In de visie van EIM ligt de innovatiekracht van een bedrijf heel duidelijk in het harmonieuze samenspel van input-, proces- en outputaspecten. Het gaat daarbij om de combinatie van technologische (zoals het aantal innovaties en uitgaven aan R&D) en niettechnologische aspecten (zoals samenwerken met andere partijen). Innovativiteit is dan ook een meerdimensionaal begrip en heeft betrekking op meer dan alleen ‘puur technologische’ innovaties. Niet-technologische aspecten van innovatie (NTA) worden gedefinieerd als de bedrijfskundige aspecten die van invloed zijn op het vermogen van bedrijven om op ideeën te komen en deze met succes te ontwikkelen tot nieuwe technologieën of technologisch nieuwe of verbeterde producten. Het gaat daarbij onder andere om de volgende NTA: strategie & visie, organisatie & management, cultuur & leerklimaat, ontwikkeling, design & marketing, en menskracht & middelen. Innovativiteit kan worden gemeten door zo goed mogelijk aan te sluiten bij het innovatieproces zoals zich dat bij bedrijven in enge zin en in de keten in brede zin voordoet, met een onderscheid tussen input, proces en output. Kortweg kan dat als volgt beschreven worden. Input. Net zoals in het productieproces, zijn ook in het innovatieproces arbeid en kapitaal belangrijke inputfactoren. Hooggekwalificeerd personeel en voldoende middelen zijn twee randvoorwaarden waaraan voldaan moet zijn om überhaupt innovatief te kunnen zijn. Daarnaast worden immateriële investeringen steeds belangrijker, zoals uitgaven aan en aandacht voor R&D, bedrijfsopleidingen en software.
1
Tidd, J., J. Bessant & K. Pavitt (2001), Managing Innovation. Integrating Technological, Market, and Organizational Change. Wiley, Chichester.
7
Output. De output van het innovatieproces kan gemeten worden door het aantal octrooien en licenties, het aantal terreinen waarop vernieuwd wordt en het aantal product- en diensteninnovaties. Tevens is de betekenis van de innovaties van belang: welk percentage van de omzet wordt behaald met nieuwe producten/diensten die de afgelopen drie jaar op de markt zijn gebracht en wat is de ‘geografische nieuwheid’ van de innovaties (nieuw voor de bedrijfstak, het land, Europa of de wereld). Proces. De wijze waarop innovatie-input omgezet wordt in bovenbeschreven output is uiteraard ook een belangrijk aspect van de innovativiteit. Daarbij is van groot belang dat de vernieuwingsinspanningen in de bedrijfsstrategie zijn ingebed. Verder zijn de kwaliteit van het interne (productie)proces en de externe gerichtheid van het bedrijf in de vorm van samenwerking, klant- en marktoriëntatie van groot belang. Een samenvattend overzicht van geschikte indicatoren voor innovatieve input, processen en output is in figuur 1 opgenomen. Input- en procesindicatoren bepalen in feite de innovatieve inspanningen van bedrijven. De outputindicatoren verschaffen inzicht in de innovatieve output/resultaten van bedrijven. Dit onderscheid tussen innovatieve inspanningen en innovatieve output wordt in de volgende hoofdstukken van dit rapport gehanteerd. figuur 1
Indicatoren van innovativiteit ingedeeld naar input-, proces- en outputmaatstaven
Input • • • • • •
vernieuwingsinspanningen/R&D kennisgebruik gebruik nieuwe technologieën opleidingen geavanceerde bedrijfsmiddelen subsidiegebruik
Proces • voortdurend vernieuwen • vernieuwingsplan • certificering • organisatieverandering • klant- en marktonderzoek • samenwerking
innovatieve inspanningen
Output • octrooien en licenties • (deels) (deels)nieuwe nieuweproducten/diensten producten/diensten • omzet met (deels) (deels)nieuwe nieuwe producten/diensten • aantal vernieuwingsterreinen
innovatieve output Bron: EIM.
8
3
Structuurkenmerken Verschillen in innovativiteit tussen de provincies worden niet alleen veroorzaakt door verschillen in provinciaal of regionaal beleid, maar ook door moeilijk te beïnvloeden re1 giospecifieke kenmerken. In de Nulmeting Syntens uit 2000 zijn enkele van deze kenmerken geïnventariseerd, destijds met het doel om verklaringen te vinden voor verschillen in innovativiteit van de verschillende regio’s waarin Syntens opereerde. Hieronder gaan we in op − verschillen in de samenstelling van het bedrijfsleven naar sector − de aanwezigheid van kleine innovatieve bedrijven − de verhouding tussen productgerichte en productiegerichte industriële bedrijven − de aanwezigheid van kennisinfrastructuur − co-financiering van innovatie door overheden. Samenstelling van het bedrijfsleven Tussen regio’s onderling en ook daarbinnen kan sprake zijn van verschillen in de mate en aard van de economische bedrijvigheid. Verschillen in de innovativiteit van bedrijven kunnen voor een groot deel worden teruggevoerd op de sector waarin een bedrijf actief is. Bedrijven uit de zakelijke dienstverlening, industrie en financiële dienstverlening hou2 den zich intensiever met innovatie bezig en realiseren meer innovatieve output . Verder verschilt de bedrijvendichtheid per regio. Ter illustratie is in tabel 1 per provincie de verdeling van MKB-bedrijven naar sector weergegeven. tabel 1
Verdeling MKB-bedrijven naar sector in 2003, per provincie (in procenten) Zak.
Groningen Friesland Drenthe
Handel
Horeca
Vervoer
diensten*
Fin.
Pers.
Industrie*
Bouw
diensten*
diensten
9
11
33
8
7
21
3
9
11
14
33
9
6
17
2
8
9
13
36
8
5
19
2
9
Overijssel
10
12
36
7
4
20
3
8
Flevoland
9
12
32
5
6
27
2
6
10
13
33
6
5
23
3
8
7
11
30
5
4
31
5
6
Gelderland Utrecht Noord-Holland
7
12
30
7
7
27
3
7
Zuid-Holland
7
12
32
6
7
26
3
7
Zeeland
8
11
33
12
7
16
3
10
Noord-Brabant
10
13
33
6
5
23
3
7
Limburg
10
11
34
10
5
19
3
9
9
12
32
7
6
24
3
7
Nederland
* Innovatieve sectoren. Bron: EIM/BLISS, 2003.
1
2
Muizer, A.P., en Y.M. Prince (2000), Nulmeting Syntens, EIM, Zoetermeer. Zie De Jong, J.P.J. & P.A.N. ten Kroode (2003), Innovatie in het MKB: ontwikkelingen 1999-2003, EIM, Zoetermeer.
9
Een aantal stereotypen wordt door de tabel bevestigd. Zo tellen Zeeland en Limburg relatief veel horeca- en recreatiebedrijven. In Friesland, Drenthe en Zeeland behoren verhoudingsgewijs weinig bedrijven tot de zakelijke dienstverlening. Door deze verschillen kunnen in de genoemde provincies lagere niveaus van innovativiteit worden verwacht. Verschillen van één procent staan vaak gelijk aan de aanwezigheid van honderden bedrijven. Kleine innovatieve bedrijven zorgen voor veel vernieuwing in een regio Grootteklassekenmerken kunnen per regio verschillen, waarbij het vooral gaat om de vraag in welke mate starters en doorgroeiers (vaak kleine bedrijven) zijn over-, respectievelijk ondervertegenwoordigd ten opzichte van andere regionale vestigingen. Kleine bedrijven kunnen zeer innovatief zijn, vooral als ze sterk outputgeoriënteerd zijn in hun innovatieactiviteiten. Dit zijn bijvoorbeeld jonge ICT-bedrijven en spinoff-bedrijven rond technische universiteiten. Andere kleine bedrijven, en dan met name kleinschalige toeleveranciers en overige dienstverleners, zijn minder innovatief. Verhouding tussen productie- en productgerichte industriële bedrijven speelt een rol Binnen de industriële sector kan een onderscheid worden aangebracht tussen zelfspecificerende bedrijven (productbedrijven) en bedrijven die op specificatie produceren (productiebedrijven). Productiebedrijven produceren voornamelijk op specificatie voor andere partijen. Zij richten hun vernieuwingsinspanningen vooral op input- en op proceselementen en minder op outputelementen (zoals gehele of gedeeltelijke productvernieuwingen). Productiebedrijven worden ook wel ‘jobbers’ genoemd. Productgerichte bedrijven zijn zelfspecificerend. Zij richten hun vernieuwingsactiviteiten vooral op productontwikkeling en zijn in hun vernieuwingsinspanningen derhalve vooral outputgericht. Deze bedrijven zijn in het algemeen innovatiever dan productiebedrijven en zijn door hun outputoriëntatie beter in staat om vernieuwingsinspanningen te vertalen in bedrijfseconomische voordelen. Regio’s met relatief veel productgerichte bedrijven zijn dan ook innovatiever dan regio’s met relatief veel productiebedrijven. Ook hier speelt de bedrijfsomvang een rol. In het kleinbedrijf zijn vaak minder middelen beschikbaar voor innovatie. Hier worden dan ook minder vaak productontwikkelingstrajecten in gang gezet. Provincies met veel kleinschalige bedrijvigheid hebben dan een achterstandspositie. Aanwezigheid kennisinfrastructuur medebepalend voor aard van bedrijvigheid De aanwezige kennisinfrastructuur in een regio, met name onderwijsinstellingen, en hieraan gekoppeld de kwantiteit en kwaliteit van het beschikbare arbeidspotentieel, bepaalt voor een belangrijk deel de aanwezigheid van vooral jonge bedrijvigheid in een regio. Daarbij moet worden gedacht aan jonge ICT-bedrijven en spinoff-bedrijvigheid rond kennisinstellingen. Dergelijke bedrijvigheid heeft een positief effect op de innovativiteit van een regio. Beschikbaarheid cofinanciering Regionale verschillen doen zich ook voor in de beschikbaarheid van financiële middelen van provincies of de Europese overheid voor de financiering van regionale projecten. Europese projecten gericht op samenwerking in een bepaalde regio zullen ertoe kunnen leiden dat de samenwerkingsgraad van bedrijven in die specifieke regio hoger ligt dan het corresponderende cijfer voor regio’s zonder Europees samenwerkingsproject.
10
Samenvattend overzicht regionale kenmerken In tabel 2 is voor de bovenbesproken regionale kenmerken aangegeven hoe deze op de verschillende regio’s van Syntens van toepassing waren ten tijde van de Nulmeting. Hoewel een directe vertaling van de weergegeven regio’s naar provincies lastig is, geeft de tabel inzicht in potentiële verschillen die op regionaal niveau kunnen bestaan. tabel 2
Samenvattend overzicht regionale kenmerken Innovatieve
Innovatieve klei-
Productgerichte
Kennisinfra-
Co-
sectoren
ne bedrijven
industrie
structuur
financiering
+
-
-
+
Arnhem
-
+
Breda
-
-
+
+
Regio Alkmaar Amsterdam
+
Den Haag
+
+
Eindhoven
+
Enschede
+
+ +
+
+
+
+
+
-
+
+
-
+
-
-
+
Groningen Leeuwarden
-
Lelystad
+
Meppel
-
Middelburg
-
Rotterdam Utrecht
+
+
+
-
+
Venlo
+ +
+
+
+
Legenda: + betekent dat het kenmerk meer dan gemiddeld op de regio van toepassing is. - betekent dat het kenmerk minder dan gemiddeld op de regio van toepassing is. Bron: Nulmeting Syntens, bewerking door EIM.
11
4
Innovatieve inspanningen
De innovatieve inspanningen van bedrijven worden in dit onderzoek gemeten aan de hand van een combinatie van enkele input- en procesindicatoren. In deze studie is gekeken naar: − strategische aandacht voor innovatie (vastgelegd in een vernieuwingsplan) − gebruik van externe kennisnetwerken − samenwerking met andere bedrijven en/of kennisinstellingen om vernieuwingsprojecten uit te voeren. In figuur 2 is weergegeven hoe MKB-bedrijven (bedrijven met 0-100 werkzame personen) in de verschillende provincies scoren op deze indicatoren. figuur 2
Innovatieve inspanningen per provincie in 2003 (in procenten van het aantal MKB-bedrijven)
Bron: EIM/MKB-Beleidspanel, 2003.
Innovatie in het MKB vraagt ten eerste om strategische aandacht van de ondernemer voor vernieuwing en verandering, hetgeen vaak resulteert in een bedrijfscultuur die ondersteunend is aan innovatie. Strategie geeft richting en betekenis aan innovatieve inspanningen, leidt tot synergie tussen activiteiten in een bedrijf, is een middel om het belang van innovatie aan medewerkers te benadrukken en voorkomt dat zij innovatie zien als een ad-hocproces. In algemene zin is de strategische aandacht van MKB-
13
bedrijven voor innovatie gering te noemen. Bij 77% van het MKB ontbreekt een derge1 lijk plan nog volledig . Uit figuur 2 blijkt dat er op provinciaal niveau sprake is van bescheiden verschillen als het gaat om strategische aandacht voor innovatie. Gevraagd is of de ondernemer doelstellingen op het gebied van vernieuwing en verandering heeft die zijn vastgelegd in een schriftelijk plan. Voor de meeste provincies ligt het percentage bedrijven met strategische aandacht voor innovatie in de bandbreedte tussen 20 en 25%. In Zeeland is dit percentage het laagst (16%). De oververtegenwoordiging in Zeeland van minder innovatieve, kleine bedrijven (met name horeca) speelt hier een rol. Het inschakelen van een extern netwerk is voor MKB-bedrijven waardevol omdat het de eigen beperkingen kan compenseren. Contact onderhouden met externe partijen (klanten, toeleveranciers, concurrenten, etc.) biedt kansen om trends en ontwikkelingen uit de omgeving op te pikken. Hiervan kan het bedrijf gebruik maken om te vernieuwen en te verbeteren. In de meeste gebieden zegt 40 à 45% van de ondervraagde MKBbedrijven een extern netwerk (kennisinstituten, universiteiten, specialistische leveranciers) te gebruiken om kennis uit te wisselen (zie figuur 2). Bij deze indicator scoren Zeeland (36%) en Flevoland (33%) lager dan gemiddeld. Flevoland kent net als Zeeland relatief veel minder innovatieve kleine bedrijven. Drenthe (49%) vormt een positieve uitschieter. De relatief hoge scores van Drenthe zouden deels door de regiospecifieke kenmerken ‘cofinanciering via Europese steunprojecten’ en ‘aanwezigheid van relatief veel procesgerichte toeleveranciers’ (zie tabel 1) verklaard kunnen worden. Drenthe is echter ook een provincie die al relatief lang bezig is met innovatiebeleid en waar ook een organisatie als Syntens zeer actief is, met name in het 1-op-1 adviseren van bedrijven. Verder moet worden opgemerkt dat het aantal waarnemingen in de provincies Drenthe, Flevoland, Zeeland en Groningen relatief gering is, waardoor de scores voor deze provincies minder betrouwbaar zijn (zie ook bijlage I). Een goede relatie met toeleveranciers en andere partijen in de bedrijfsomgeving kan, behalve in een beter inzicht in klantenwensen en de realiseerbaarheid van innovatieve ideeën, resulteren in daadwerkelijke participatie van deze partijen in de ontwikkeling van nieuwe producten en diensten. Samenwerking met andere partijen kan uitkomst bieden om een tekort aan middelen te ondervangen en de risico's van het mislukken 2 van een innovatieproject te verkleinen . In vrijwel alle provincies zegt 30 à 35% van de MKB-bedrijven samen te werken met andere bedrijven of instellingen om vernieuwingen uit te werken (figuur 2). Drenthe vormt opnieuw de uitschieter naar boven (39%), Utrecht naar beneden (28%). Verder blijkt dat bedrijvendichtheid geen bepalende factor is voor de samenwerkingsgraad in een regio, getuige de gemiddelde scores van de dichtbevolkte provincies. Het is dus niet zo dat naarmate bedrijven dichter bij elkaar gehuisvest zijn, men ook meer geneigd is om bij elkaar binnen te lopen.
1
2
14
Daar staat tegenover dat veel MKB-bedrijven geen medewerkers in loondienst hebben (zelfstandigen zonder personeel). Het ligt niet voor de hand dat dit soort bedrijven een schriftelijk vastgelegd vernieuwingsplan hebben. Grote bedrijven hebben schaalvoordelen en kunnen vaak meerdere innovatieprojecten tegelijk uitvoeren. Dit biedt betere mogelijkheden voor risicospreiding.
5
Innovatieve output
Innovatieve inspanningen van MKB-bedrijven zijn er uiteindelijk op gericht om nieuwe producten of diensten op de markt te brengen, dan wel procesmatige verbeteringen 1 door te voeren. Beide leiden naar verwachting tot verbetering van de bedrijfsprestaties . Om de innovatieve output van bedrijven te meten is in onderhavig onderzoek gekeken naar: − recente introducties van nieuwe producten en/of diensten (in de afgelopen drie jaar) − recente introducties van producten/diensten die nieuw zijn voor de eigen bedrijfstak − recente verbeteringen en/of vernieuwingen in de interne bedrijfsprocessen. In figuur 3 is weergegeven welk percentage MKB-bedrijven per provincie dergelijke product- en procesinnovaties heeft gerealiseerd. figuur 3
Innovatieve output per provincie in 2003 (in procenten van het aantal MKBbedrijven)
Bron: EIM/MKB-Beleidspanel, 2003.
Circa één op de drie MKB-bedrijven geeft aan in de afgelopen drie jaar nieuwe producten en/of diensten op de markt te hebben gebracht (34%). Uit figuur 3 kan worden af-
1
Zie Tidd, J., J. Bessant & K. Pavitt (2001), Managing Innovation. Integrating Technological, Market, and Organiza-tional Change. Wiley, Chichester.
15
gelezen dat dit in de meeste provincies ongeveer op het gemiddelde niveau ligt. Alleen in Flevoland valt het percentage iets lager uit (24%). Het doorvoeren van verbeteringen en vernieuwingen in de interne bedrijfsprocessen is in het MKB veel meer aan de orde dan productinnovatie. Innovatie betekent voor de meeste MKB-ondernemers het doorvoeren van kleine, stapsgewijze verbeteringen die leiden tot verbetering van het bedrijfsresultaat. Voor 60% van de MKB-bedrijven geldt dat zij in de afgelopen drie jaar procesmatige verbeteringen hebben doorgevoerd. Op provinciaal niveau liggen de percentages in eenzelfde orde van grootte (zie figuur 3). Bij het meten van de innovatieve output van MKB-bedrijven is ook gekeken naar de mate waarin nieuwe producten en/of diensten radicaal vernieuwend zijn. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als een product of dienst geheel nieuw is voor de bedrijfstak. De ontwikkeling van radicale innovaties brengt meer risico’s met zich mee omdat de benodigde kennis, productiemiddelen en competenties afwijkend zijn van wat tot dan toe gebruikelijk is. Anderzijds kan het bedrijven ook meer opleveren in termen van omzet- en 1 rendementsgroei . Uit het onderzoek blijkt dat deze vorm van productinnovatie voor circa één op de zes MKB-bedrijven is weggelegd. De scores op deze indicator wijzen uit dat in veel provincies zo’n 15 à 20% van het MKB in de afgelopen drie jaar radicale innovaties (producten en/of diensten die nieuw zijn voor de eigen bedrijfstak) heeft geïntroduceerd. In de provincies Zeeland (13%), Drenthe (10%), Friesland (14%) en Groningen (13%) blijft dit percentage iets achter, maar de verschillen zijn niet groot. Noord-Holland scoort met 20% het beste op dit punt. Radicale innovatie is in de regel voorbehouden aan grotere, productgerichte bedrijven die in deze provincies minder goed vertegenwoordigd zijn. Verder is het algemene kennisniveau van invloed. In de genoemde provincies is - met uitzondering van Groningen - sprake van een kleiner aan2 bod van universitaire en HBO-opleidingen . Als gevolg daarvan is ook het aanbod van 3 hoogopgeleide medewerkers lager . Noord-Holland scoort daarentegen het beste op dit punt. In deze provincie is dan ook sprake van een relatief goed ontwikkelde kennisinfrastructuur en van een oververtegenwoordiging van innovatieve dienstverleners (met name in de regio Amsterdam, zie tabel 2) en van productgerichte toeleveranciers (regio Alkmaar, zie eveneens tabel 2).
1
2
3
16
Afuah, A. (2003), Innovation Management, strategies, implementation, profits, Oxford University Press, New York. CBS (1999), Innovatie en provincie 1999, regionale innovatieprofielen van het MKB in Nederland, CBS, Voorburg. Voor Groningen geldt dat de kennisinfrastructuur wel aanwezig is, maar dat studenten na afronding van de studie moeilijk voor de regio behouden kunnen worden.
6
Conclusies
In deze mini-rapportage is gekeken naar eventuele provinciale verschillen in de innovativiteit van het MKB. Uit een inventarisatie van structuurkenmerken blijkt dat de innovativiteit van een regio van een breed scala van factoren afhankelijk is, waaronder verschillen in de samenstelling van het bedrijfsleven naar sector, de aanwezigheid van kleine innovatieve bedrijven, de verhouding tussen productgerichte en productiegerichte industriële bedrijven, de aanwezige kennisinfrastructuur, en de mogelijkheden voor cofinanciering van innovatie door overheden. Afgaande op zes indicatoren blijken de innovatieve inspanningen van MKB-bedrijven beperkt uiteen te lopen. MKB-bedrijven houden zich in de verschillende provincies in vergelijkbare mate met innovatie bezig. Ook blijkt dat MKB-bedrijven vergelijkbare uitkomsten realiseren in termen van de introductie van nieuwe producten en/of diensten en procesmatige verbeteringen in de eigen bedrijfsprocessen. Op het terrein van radicale productvernieuwingen scoren de provincies Drenthe, Zeeland, Friesland en Groningen iets minder hoog. De (overigens kleine) verschillen zijn te verklaren door een geringer aantal productgerichte industriële bedrijven (die meer mogelijkheden hebben voor risicospreiding en daardoor eerder in staat zijn om radicale vernieuwingen door te voeren) in deze provincies. Verder is het algemene kennisniveau van invloed. In de genoemde provincies is - met uitzondering van Groningen - sprake van een kleiner aanbod van universitaire en HBO-opleidingen. Als gevolg daarvan is ook het aanbod van hoogopgeleide medewerkers lager. Al met al lijken de geconstateerde verschillen in structuurkenmerken met name een effect te hebben op de mate waarin MKB-bedrijven in de provincie tot radicaal vernieuwende innovaties komen. Het belang hiervan moet niet worden onderschat. Radicale innovaties hebben bij uitstek gevolgen voor de manier waarop MKB-bedrijven te werk gaan, kunnen bestaande kennis en vaardigheden overbodig maken, en kunnen sterke effecten hebben op de werkgelegenheid en welvaartsontwikkeling. Alleen daarom al loont het de moeite om een regionaal innovatiebeleid te voeren, gericht op het verbeteren van de genoemde structuurkenmerken. Voor provinciale beleidsmakers blijft het een uitdaging om hierop in te spelen.
17
Bijlage I Onderzoek naar innovatie In het innovatieonderzoek heeft lange tijd de nadruk gelegen op het investeren in research en development (R&D). De gangbare opvatting was dat R&D-uitgaven gepaard gaan met kennisopbouw en dat de verspreiding daarvan leidt tot innovaties in de vorm van nieuwe producten en processen. Meer en meer leeft echter de idee dat investeren in R&D alléén niet genoeg is voor het realiseren van vernieuwing. Met name voor nietindustriële sectoren zeggen R&D-maatstaven lang niet alles over de innovatie-intensiteit. Met de zgn. innovatiebarometer probeert EIM in deze lacune te voorzien. De innovatiebarometer meet de innovatieve outputs en de innovatieve inspanningen van het MKB door te kijken naar een brede set van indicatoren. Voor een volledig overzicht wordt verwezen naar http://www.eim.net/smartsite.dws?id=106. De innovatiebarometer is ook online te raadplegen op dit adres. Voor de dataverzameling is gebruik gemaakt van het MKB-Beleidspanel van EIM, een representatief panel van MKB-bedrijven uit de sectoren industrie, bouw, handel & reparatie, horeca, transport, zakelijke diensten, financiële diensten en persoonlijke diensten. Periodiek wordt dit onderzoek herhaald om zo de innovatie-intensiteit van het MKB in Nederland te volgen. Voor het onderhavige onderzoek heeft EIM gebruik gemaakt van alle bedrijven die in de periode 1999-2003 hebben deelgenomen. In tabel I.1 is het aantal waarnemingen per provincie vermeld. tabel I.1
Aantal waarnemingen per provincie
Provincie Groningen Friesland Drenthe
Aantal waarnemingen 82 122 85
Overijssel
185
Flevoland
50
Gelderland
372
Utrecht
219
Noord-Holland
525
Zuid-Holland
614
Zeeland
80
Noord-Brabant
445
Limburg
223
Nederland
3.002
Bron: EIM/MKB-beleidspanel.
Het gebruik van de op deze wijze verkregen dataset kent een belangrijke beperking, omdat niet van alle provincies evenveel bedrijven aanwezig zijn in de dataset. Hierdoor zijn de scores van een aantal provincies minder betrouwbaar. Met name voor Flevoland is dat het geval. Ook voor Zeeland, Groningen en Drenthe is het aantal waarnemingen gering.
19