Informatiepakket Centrum Regionale Kennisontwikkeling Versie juni 2010
Duaal Dissertatieprogramma Doctoraatprogramma Werken en Promoveren .................................................................................... 2 Centrum Regionale Kennisontwikkeling .............................................................................................. 2 Missie .................................................................................................................................................... 2 Duaal Promoveren in vogelvlucht .......................................................................................................... 3 Voorbereidende fase.............................................................................................................................. 3 Dissertatiefase ....................................................................................................................................... 3 Tien stappen naar de doctorstitel........................................................................................................... 3 Promotor................................................................................................................................................ 5 Van intake tot succes............................................................................................................................. 5 De intake ............................................................................................................................................... 6 Opleiding en competenties .................................................................................................................... 6 Promotor en promovendus .................................................................................................................... 6 Studie en onderzoeksverloop................................................................................................................. 6 Promotiecontract ................................................................................................................................... 7 Promovendi en kandidaten (juni 2010).................................................................................................. 8 Bob Zadok Blok jr................................................................................................................................. 8 Kees van Gageldonk.............................................................................................................................. 9 Richard 't Hart ..................................................................................................................................... 10 Willy van Harten ................................................................................................................................. 11 Rob Hogendoorn ................................................................................................................................. 12 Wil IJzereef ......................................................................................................................................... 14 Aad Kortekaas ..................................................................................................................................... 16 Margriet Krijtenburg ........................................................................................................................... 18 Kees Nagtegaal.................................................................................................................................... 20 Laurens Raijmakers............................................................................................................................. 22 Cor den Ridder .................................................................................................................................... 24 Pieter Slaman....................................................................................................................................... 26 Carel Tielenburg.................................................................................................................................. 27 Jos Winnink......................................................................................................................................... 29 Voorbeeld proefschrift: Berlijnse universiteit overleeft Wende door hoogleraren te ontslaan ...... 32 Recensie proefschrift: Humboldts erfenis ........................................................................................... 35 Motivatie voor proefschrift: De woordvoerder zag het fout gaan ....................................................... 37 Partners .................................................................................................................................................. 39 Contactinformatie .................................................................................................................................. 40
1
Doctoraatprogramma Werken en Promoveren Promoveren is een topprestatie. Promoveren met een baan stelt extra en bijzondere eisen. Zeker als het onderzoeksveld van de promotie bewust in de beroepspraktijk wordt gezocht. Deze dynamiek tussen onderzoek en beroep is de rode draad in dit nieuwe duale doctoraatprogramma. Met participatie van de graduate schools en hoogleraren van de Universiteit Leiden wordt dat sinds twee jaar bij Campus Den Haag aangeboden. 14 promovendi nemen daaraan nu succesvol deel. Gemiddeld elke maand voegt zich een nieuwe promovendus bij de heterogene en boeiende groep.
Centrum Regionale Kennisontwikkeling Duaal promoveren is zeer intensief èn biedt extra kansen. Daarom is voor deze groep deeltijdpromovendi door het Centrum Regionale Kennisontwikkeling een speciaal programma ontworpen. Met behulp van dit nieuwe programma werken talentvolle docenten en kenniswerkers uit onderwijs, bedrijfsleven en maatschappelijke instellingen samen met een promotor aan een dissertatie in combinatie met hun beroepspraktijk. Deze buitenpromovendus wordt ook wel deeltijdpromovendus genoemd. Het CRK werkt bij dit programma nauw samen met de faculteiten en hoogleraren van de Leidse universiteit. Deze treden als promotor op. Zij vertegenwoordigen de tientallen wetenschapsgebieden van de universiteit en kunnen daarom hun expertise aan promovendi beschikbaar stellen en de meest recente inzichten overdragen. De Leidse hoogleraren zijn wettelijk verantwoordelijk voor het wetenschappelijk niveau van de promoties. Dit programma karakteriseert zich door: intensieve begeleiding, maatwerk en een kleinschalige, persoonsgerichte onderzoeksomgeving.
Missie Wereld en beroep ontwikkelen zich voortdurend. Lokale en globale invloeden werken daarop in. Nieuwe uitdagingen dienen zich daardoor aan. Dat vraagt om kennis. Het Centrum Regionale Kennisontwikkeling verbindt met behulp van onderzoek de dynamiek van de beroepspraktijk met de dynamiek van de wetenschap. Door een duale opzet van werken en promoveren ontstaan nieuwe relaties tussen beroepspraktijk en onderzoek. De onderzoeksvraag vanuit de beroepspraktijk staat daarbij centraal. Intensieve coaching, focus en maatwerk karakteriseren de aanpak. Zo kunnen nieuwe vormen van interactie tussen praktijk en theorie opbloeien. Dat leidt tot nieuwe kennisketens. Een sterkere positie van bedrijven, instellingen, beroepssectoren en regio’s is daarvan het resultaat.
2
Duaal Promoveren in vogelvlucht Voorbereidende fase Het fundament voor het proefschrift wordt gelegd in de voorbereidende fase. In deze gemiddeld éénjarige selectieve periode wordt in de eerste plaats geleerd hoe een dissertatie- en onderzoeksplan wordt ontworpen. Samen met de promotor wordt gekeken hoe de beroepspraktijk van de kandidaatpromovendus daarbij kan worden betrokken. Vervolgens wordt bezien welke kennis en competenties nodig zijn om het promotieplan te kunnen uitvoeren. De ontbrekende kennis bij de kandidaat-promovendus wordt maatwerkgewijs aangeboden. Er worden zowel groepsgewijze als individuele sessies georganiseerd. Deze ingrediënten zorgen er voor dat er na afsluiting van de voorbereidende fase een uitgewerkt dissertatieplan ligt. Dat is tevens het inleidende hoofdstuk van het proefschrift waarin onderzoeksvraag, hypothese, onderzoeksopzet en onderzoeksproces nauwkeurig zijn beschreven. Dit plan wordt voorgelegd aan een kandidaat-promotor van een faculteit van de Leidse universiteit. Als deze hiermee instemt, kan worden begonnen aan de twee- tot driejarige dissertatiefase. Deze basale fase neemt 20 tot 50% van de werktijd in beslag, plus 8 uur eigen tijd per week. Daarnaast zal er enkele weken voltijds geschreven moeten worden.
Dissertatiefase Na de voorbereidende fase kan het dissertatietraject worden doorlopen in twee tot drie jaar. U blijft voor de helft van uw tijd beschikbaar voor uw werkzaamheden. De overige 50% wordt besteed aan het promotietraject. Daarnaast moet u rekenen op een wekelijkse investering van ongeveer tien uur van uw eigen vrije tijd. De uiteindelijke duur hangt af van uw competenties en de opzet van het onderzoek. Het doel is een compact en zo kort mogelijk traject te ontwerpen. Dat vergroot uw kans op succes. Er zijn dissertatietrajecten mogelijk waarbij de promovendus het onderzoeksthema zelf kiest. Daarnaast zijn er trajecten die vanuit de beroepspraktijk of kennisintensieve instellingen en organisaties worden ontworpen. Daar kunnen promovendi op intekenen.
Tien stappen naar de doctorstitel Het duale programma voor de deeltijdpromovendus richt zich volledig op de bijzondere situatie en wensen van iedere buitenpromovendus die in deeltijd aan een proefschrift wil werken dat is gericht op een thema uit haar of zijn beroepspraktijk. In de eerste fase van het programma wordt veel zorg besteed aan de begeleiding bij het ontwerp van de onderzoeksopzet en de keuze van een geschikte promotor uit het Leidse corps van 550 hoogleraren. Zo leiden de tien stappen van het duale programma met een hoog rendement naar een mooi proefschrift en een Leidse doctorstitel.
3
Oriëntatiefase (enkele weken tot enkele maanden) Stap 1: Verkenning van onderzoeksthema, benodigde opleiding en training, verkenning van financiering, van beschikbaarheid 50% werktijd en overige voorwaarden duaal dissertatietraject. Begeleiding door directeur CRK. De oriëntatiefase gebeurt in een informele setting, zonder kosten en verplichtingen. Stap 2: Vervaardigen van startdocument door kandidaat-promovendus met hoofdlijnen dissertatieplan, (voorlopige) keuze wetenschapsdiscipline en verkenning mogelijke promotor. Begeleiding door directeur CRK. Stap 3: Instemming van directeur CRK, werkgever en/of financiers met startdocument. Besluit van directeur CRK tot toelating tot voorbereidende fase. Afsluiting promotiecontract tussen promovendus, werkgever en directeur CRK. Voorbereidende fase (0,5 - 1,5 jaar) Stap 4: Uitwerking startdocument door kandidaat-promovendus tot eerste hoofdstuk dissertatie e/o artikel e/o plan voor onderzoekopzet; eerste contact met beoogd promotor. Opleiding, training en coaching. Begeleiding door directeur CRK. Halfjaarlijkse formele evaluatie met besluit van directeur CRK over al dan niet voortzetting van voorbereidende fase. Stap 5: Instemming beoogd promotor met opzet onderzoek en aanvaarding van promovendus door promotor, instemming van werkgever en/of financiers hiermee. Besluit toelating tot dissertatiefase. Dissertatiefase (2 - 3 jaar) Stap 6: Aanwijzing door decaan van promotor en inschrijving als promovendus bij een Leidse graduate school. Begeleiding van promovendus door primair promotor aangevuld door directeur CRK. Stap 7: Elk jaar formeel evaluatiegesprek met promotor en directeur CRK over voortgang en bereikte resultaten. Speciaal aandachtspunt daarbij is de tijdsbesteding aan de dissertatie en de combinatie met de beroepspraktijk. Zonodig afspraken over compensatie van te beperkte tijdsbesteding of extra tijd om dissertatieproces te kunnen versnellen. Opleiding, training en coaching. Jaarlijks besluit over al dan niet continuering. Stap 8: Goedkeuring manuscript door promotor. Stap 9: Aanvaarding manuscript door promotiecommissie. 4
Stap 10: Verdediging en promotie.
Promotor De promotor speelt een cruciale rol bij het werken aan een dissertatie of proefschrift. Onder haar of zijn leiding wordt de onderzoeksopzet ontworpen, wordt het onderzoek uitgevoerd en wordt het onderzoeksverslag geschreven. De promotor is de belangrijkste begeleider en opleider van de promovendus. De promotor staat borg voor de wetenschappelijke kwaliteit van het werk van de promovendus. De Wet op het Hoger Onderwijs bepaalt wie als promotor kan optreden, wie het ius promovendi heeft. Dat recht hebben uitsluitend hoogleraren van een universiteit. Leiden heeft zo’n 550 hoogleraren. Deze zijn afhankelijk van hun wetenschapsdisciplines in faculteiten en graduate schools georganiseerd. De graduate schools richten zich op wetenschappelijk onderzoek. Daarom zijn zij binnen de universitaire organisatie verantwoordelijk voor het onderzoek van promovendi of PhD-students. Aan het hoofd van een graduate school staat een dean. Zij of hij houdt daarmee ook toezicht op de kwaliteit van duale promotietrajecten. Deze 'spelregels' of waarborgen zijn beschreven in het promotiereglement van de Universiteit Leiden. De keuze van de promotor De keuze van de juiste promotor en de goede graduate school is een belangrijke succesfactor bij een dissertatietraject. Er bestaan immers veel wetenschapsgebieden en daarbinnen veel specialisaties. Bovendien richt elke hoogleraar zich op eigen thema’s. Belangrijk is daarbij aansluiting te vinden. Voor kandidaat-promovendi die van buiten de universiteit komen is dit een extra belangrijke factor voor hun welslagen, omdat ze meestal geen direct contact meer met een universiteit, faculteit of hoogleraar hebben. Daarmee missen ze bijvoorbeeld de actuele stand van de wetenschap in hun discipline. Een tweede factor die bij duale-promovendi een rol speelt is dat hun onderzoeksthema is gerelateerd aan hun beroepspraktijk en daardoor meestal niet direct aansluit bij de onderzoeksprogramma’s waaraan hoogleraren werken. Een derde aandachtspunt is de aansluiting bij een bepaalde wetenschapsdiscipline. De thema’s van de duale promovendi bestrijken nog al eens een keer meerdere disciplines en daarmee mogelijk meerdere wetenschapsdisciplines. De keuze van een goede promotor en de meest bij het onderwerp van de duale promovendus passende graduate school heeft door deze duale opzet extra aandacht nodig. Daar is de voorbereidende fase van het duale dissertatie-programma dan ook op gericht. Deze wordt afgesloten met een uitgewerkt en gedetailleerd dissertatie-voorstel aan de beoogd promotor. Alleen als deze daarmee instemt, kan aan het daadwerkelijke dissertatietraject worden begonnen.
Van intake tot succes
5
Het duale dissertatie-programma richt zich op de bijzondere omstandigheden en wensen van promovendi die in combinatie met de beroepspraktijk aan een proefschrift of dissertatie willen werken. Bij andere vensters op deze site zijn die beschreven. Omdat de groep van duale promovendi, hun omstandigheden en hun thema’s een grote diversiteit laten zien, en de Universiteit Leiden een kleinschalige en persoongerichte aanpak voorstaat, is het programma vooral op ‘maatwerk’ gericht. Het wordt afhankelijk van de wensen van promovendi en promotores ontworpen en ingevuld. Dat gebeurt binnen enkele hoofdlijnen die hier kort worden genoemd.
De intake Een basale succesfactor is dat de wensen en verwachtingen van de kandidaat-promovendus met de mogelijkheden van de duale promovendus overeenkomen. Anders gezegd: kan de universiteit de kandidaat bieden wat zij of hij wil en verwacht en beschikt de kandidaat over de competenties en mogelijkheden om een onderzoek in samenhang met de beroepspraktijk op te zetten, uit te voeren en uiteindelijk een proefschrift te schrijven. Tijdens de intakefase zal dat bij het Centrum Regionale Kennisontwikkeling worden getoetst.
Opleiding en competenties Afhankelijk van de opleiding en de competenties van de kandidaat wordt zonodig een opleidings- en ontwikkeladvies gegeven. Als het onderzoeksthema in dit stadium al voldoende houvast geeft gebeurt dat in samenspraak met een beoogd promotor. Bezien wordt of onderdelen van de opleidingen voor research-master en PhD aangeboden kunnen worden, of dat op een andere manier het ‘kennistekort’ kan worden opgeheven. Deze aanpak kan gericht zijn op een enkele kandidaat of op een groep kandidaten met vergelijkbare kennisbehoeften.
Promotor en promovendus Elders is al beschreven dat het succes van de duale-promovendus alleen maar tot stand kan komen met een uitstekende relatie tussen promotor en promovendus. Het programma richt er zich op die relatie te bevorderen en de extra condities te scheppen die voor duale promovendi nodig zijn. Cruciaal daarbij is de keuze van de goede promotor. Het Centrum Regionale Kennisontwikkeling begeleidt de kandidaatpromovendus daarbij. Dat gebeurt op basis van de totstandkoming van de eerste, dan nog globale opzet van het dissertatieplan. Het Centrum stelt daarvoor aan elke duale promovendus een persoonlijke coach beschikbaar. Deze begeleidt de kandidaat bij de ontwikkeling van het voorlopige dissertatieplan en biedt zonodig aanvullende opleiding aan.
Studie en onderzoeksverloop Als het onderzoeksthema een eerste uitwerking heeft gekregen wordt contact gezocht met een beoogd promotor. Samen met haar of hem wordt het globale dissertatieplan uitgewerkt tot een definitieve opzet. In deze fase wordt met de promotor wederom bezien of de kandidaat zich verder moet ontwikkelen voor de volgende fase. Als het dissertatieplan door de beoogd promotor wordt aanvaard zorgt de promotor ervoor dat het onderzoek van de duale promovendus in haar of zijn graduate school wordt verankerd. In samenhang hiermee worden afspraken gemaakt over de thuisbasis voor de promovendus: de graduate school of het Centrum Regionale Kennisontwikkeling. Uitgangspunt daarbij is dat de promovendus zijn doctorstitel behaalt bij een graduate school van de Leidse Universiteit. 6
De leiding van de begeleiding van de promovendus ligt altijd bij de promotor. Er kunnen co-promotores optreden. Dat kunnen bijvoorbeeld gepromoveerde lectoren van hogescholen zijn waar duale promovendi werken. De coach van de duale promovendus let op de speciale condities voor duale promovendi, op de interactie met de beroepspraktijk en op de voortgang van het promotieproces.
Promotiecontract Met de promovendus en werkgever wordt een promotiecontract afgesloten dat afgestemd is op individuele wensen en omstandigheden. Dat kan betekenen dat bijvoorbeeld een sabbatical wordt ingelast om de promotie te versnellen. Dit maatwerkcontract beschrijft de doelen en het verloop van het duale traject. Het promotiecontract richt zich speciaal op de bijzondere omstandigheden van de duale promovendus. Dit contract vult de algemene regels van het promotiereglement van de Universiteit Leiden aan. In dit contract wordt ook de financiering van het duale programma beschreven. De kosten zijn afhankelijk van de competenties en kennis van de promovendus, en de aard en duur van het dissertatieonderzoek. Voor verschillende beroepsgroepen bestaan scholings- en onderzoeksfondsen en andere subsidiemogelijkheden waarmee de kosten al dan niet volledig kunnen worden gefinancierd. Het Centrum Regionale Kennisontwikkeling bemiddelt hierbij.
7
Promovendi en kandidaten (juni 2010) Bob Zadok Blok jr. Onderzoekstitel: Creatieve technieken en het innovatief vermogen van informaticastudenten van hogescholen – Onderzoek naar de functionaliteit van creativiteitstechnieken. Tijdens mijn masteropleiding Mediatechnologie bij de Universiteit Leiden ben ik geïnteresseerd geraakt in hoe je creatieve vermogens van mensen kunt stimuleren. Innovatie is een ‘toverwoord’. Om innovaties te kunnen bewerkstelligen zijn ideeën noodzakelijk. Ideeën ontstaan door creativiteit. Creativiteit van mensen. Er zijn diverse manieren om creativiteit te bevorderen, waaronder zogenaamde creativiteitstechnieken. Ook bestaan er methoden om creatieve vermogens te meten. Het doel van mijn onderzoek is te ontdekken of creativiteitstechnieken daadwerkelijk het innovatief vermogen van mensen bevorderen. Mijn naam is Bob Zadok Blok jr. Ik ben docent aan de Hogeschool Leiden en coördinator van de minor ICT&Media. Deze minoropleiding incorporeert de aspecten techniek, media en creativiteit. Bij ICT&Media verzorg ik onder andere een module waarbij ik informaticastudenten leer creatief te zijn. Tevens ontwikkel ik een leerlijn Mediatechnologie voor de gehele Hogeschool. Ik ben nauw betrokken bij het Lectoraat ‘Toekomst in ICT’ bij de Hogeschool Leiden, dat onder leiding staat van Lector Hans Stavleu. Van 1988 tot 2002 was ik zelfstandig ondernemer in de mediatechnologie branche. Mijn bedrijf ontwikkelde en distribueerde wereldwijd multimedia en muziek soft- en hardware. Prof.dr. Bas Haring van de Faculteit der Wiskunde en Natuurwetenschappen is mijn promotor. Samen met hem heb ik in de voorbereidende fase het ruwe idee voor mijn onderzoek uitgewerkt, wat heeft geleidt tot een uitgewerkt dissertatieplan. Dr. Adriaan in ’t Groen, directeur van dit dissertatieprogramma, neemt mijn persoonlijke begeleiding voor zijn rekening. In de eerste fase van mijn promotietraject werk ik onder meer door literatuuronderzoek aan de precisering van het onderzoek, waaronder het valideren van de onderzoeksmethode. De voorlopige werktitel van mijn onderzoek luidt: “Werken creatieve technieken bij stimuleren van het innovatief vermogen van mensen?” Deze interdisciplinaire onderzoeksvraag, in combinatie met dit duaal promotietraject ervaar ik als een zeer boeiende en creatieve onderneming! Contact E-mail:
[email protected]
8
Kees van Gageldonk Onderzoekstitel: Lectoraten en de ontwikkeling van het binaire systeem in het hoger onderwijs in <ederland Lectoraten en de ontwikkeling van het binaire systeem in het hoger onderwijs in Nederland. Het hoger beroepsonderwijs in Nederland is sinds 1971 drastisch van aanzien veranderd, van een verzameling van ruim 450 veelal kleine instellingen tot een groep van minder dan 40 hogescholen, waarvan sommigen meer dan 25.000 studenten hebben. Deze hogescholen vormen samen met de universiteiten het hoger onderwijs in Nederland. De tweedeling in universiteiten en hogescholen wordt het binaire systeem in het hoger onderwijs genoemd. Ook andere landen kennen of kenden een binair systeem. In Nederland is het binaire systeem sinds 1971 regelmatig ter discussie gesteld, maar tot op heden steeds gehandhaafd. In landen als Groot Brittannië en Australië is de ontwikkeling anders geweest en zijn hogescholen omgevormd tot universiteiten of met bestaande universiteiten gefuseerd. In de jaren voorafgaand aan de invoering van lectoraten (2001) was er feitelijk zelfs een verbod op fusies tussen universiteiten en hogescholen. De sinds 2001 bestaande lectoraten geven in hogescholen de relatie vorm tussen onderzoek, onderwijs en beroepspraktijk. Het ontstaan van lectoraten kan deels worden bezien vanuit ontwikkelingen binnen het hbo, maar kan ook worden bezien tegen de achtergrond van het feit dat het binaire systeem in Nederland gehandhaafd bleef. Mijn promotieonderzoek richt zich op een historische analyse van de ontwikkeling van het binaire systeem van hoger onderwijs vanuit het perspectief van het hoger beroepsonderwijs sinds 1971. Daarbij ligt de nadruk op twee thema’s: (1) de ontwikkeling van het denken in Nederland over het binaire systeem in relatie tot wat er op dat terrein in het buitenland gebeurde en (2) de ontwikkeling van de positie van de hbo-docent in de jaren ’90 van de twintigste eeuw. De schaalvergroting kreeg toen voor een groot deel zijn beslag terwijl er tegelijkertijd bezuinigingen werden doorgevoerd, die leidden tot een lagere bekostiging per student en tot een onderwijsextensivering. Er kwam meer nadruk op zelfwerkzaamheid van studenten, waarbij de rol van de docent veranderde. Beide thema’s komen samen aan het eind van deze periode, vanaf 1999, toen het concept van de lector ontstond. De onderzoeksvraag is: onder welke omstandigheden en met welke doelstellingen is het concept van de lector ontstaan en wie speelden daarin een belangrijke rol? En, hoe verliep het proces van invoering en wie speelden daarin een belangrijke rol? De hypothese is dat het ontstaan van het concept van lectoraten niet alleen kan worden geplaatst tegen de achtergrond van de veranderingen in de positie van hbodocenten, maar dat ook het bredere kader van het binaire systeem mee moet worden genomen. Mijn promotor is prof.dr. Willem Otterspeer, hoogleraar universiteitsgeschiedenis aan de Universiteit Leiden. Ik ben voor 3 dagen in de week werkzaam als secretaris van de stichting kennisontwikkeling hbo (SKO) die van 2001 tot 2009 de invoering van lectoraten heeft gedaan. Daarvoor was ik werkzaam bij de HBO-raad en het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Ik ben in 1971 aan de Universiteit Leiden afgestudeerd als historicus.
9
Richard 't Hart Onderzoekstitel: De verhouding tussen gebeurtenissen en structurele factoren in de internationale politiek Met de val van de Berlijnse Muur en de déconfiture van de Sovjetunie viel eigenlijk ook het doek voor de wetenschappelijke theorieën en benaderingen die de ontwikkelingen in de internationale politiek wilden voorspellen door middel van het zoeken naar wetmatigheden. Geen van deze theorieën had ook maar in de verste verte voorzien dat dit kon gebeuren, laat staan de wijze waarop. De gebeurtenissen en de gevolgen van 11 september 2001 hebben dit beeld alleen maar bevestigd. Mijn fascinatie met (internationale) geschiedenis heeft geleid tot een dissertatieproject waarvan de voorbereidende fase reeds geruime tijd in de vrije uren heeft plaatsgevonden. Met deze dissertatie streef ik naar een herwaardering van het belang van de rol van gebeurtenissen (en personen) in de internationale politiek. Dit alles zonder de rol van structurele factoren te veronachtzamen. Uitgangspunt van dit onderzoek is de veronderstelling dat de ontwikkelingen in de internationale politiek zich niet noodzakelijkerwijs zo hebben moeten voordoen als ze zich uiteindelijk hebben voorgedaan. Met andere woorden: de (internationale) geschiedenis had ook anders kunnen verlopen. Ik wil een bijdrage leveren aan de verdere ontwikkeling van een analyse-instrumentarium dat gebaseerd is op het beginsel van de zogeheten contrafacticiteit. Dit niet met de bedoeling om bijvoorbeeld te gaan speculeren over hoe 2009 eruit zou hebben gezien zonder de Eerste Wereldoorlog. Deze analyseinstrumenten zullen worden ingezet ter verheldering van de feitelijke ontwikkelingen in de internationale politiek. Het uitgangspunt is steeds om te pogen met behulp van bepaalde vormen van counterfactual analysis een beter zicht te krijgen op het causale gewicht van een aantal geselecteerde gebeurtenissen in de geschiedenis van de internationale politiek. Hierbij is het van belang om er voortdurend van bewust te zijn dat historische processen zich in verschillende richtingen hadden kunnen ontwikkelen. Anders vervalt men in ‘de cognitieve dwingelandij van wijsheid achteraf’. Een duaal promotietraject is in mijn geval een ideale voortzetting van dit dissertatieproject dat onder supervisie staat van mijn promotor prof.dr. Wim van den Doel, hoogleraar Algemene Geschiedenis en Decaan van de Faculteit der Geesteswetenschappen. Het contrast tussen de stimulerende setting van het Centrum Regionale Kennisontwikkeling en het in de vrije tijd combineren van een dergelijk project met een drukke full-time baan is bijzonder groot. Ik verheug mij dan ook zeer op deze unieke kans die mij in staat stelt om daadwerkelijk gefocust te zijn op mijn dissertatie.
10
Willy van Harten Is hoogbegaafdheid een taboe? - Op weg naar excellentie van hoogbegaafde leerlingen in het <ederlandse onderwijs Over hoogbegaafdheid en hoe het onderwijs met hoogbegaafde leerlingen zou moeten omgaan, is inmiddels veel bekend. Deze informatie is vooral beschikbaar op universitair niveau, maar dringt maar mondjesmaat door tot basis- en middelbare scholen. Vermoedelijk wordt dit laatste veroorzaakt doordat in de opleidingen voor leerkrachten er weinig (gedegen) informatie over hoogbegaafdheid wordt overgedragen. Het onderwijs in Nederland lijkt vooral te zijn gericht op "de gemiddelde leerling" en de leerling met beperkt leervermogen. Voor de omgang met hoogbegaafde leerlingen lijkt sprake te zijn van een kennisparadox: er is veel kennis en literatuur beschikbaar, maar onvoldoende op het uitvoerende niveau bij de scholen. Door het gevoerde onderwijsbeleid lijkt de overheid een barrière opgeworpen te hebben om hoogbegaafde kinderen goed onderwijs te geven. Er zou zelfs sprake kunnen zijn van een taboe. Dit steekt schril af tegen de wil om van Nederland een "kennisland" te maken. Daaraan zouden hoogbegaafden een grote bijdrage kunnen leveren. Als bestuurskundige en als leerkracht in het basis- en middelbaar onderwijs, ben ik gefascineerd geraakt door dit onderwerp. Hoe kan het dat de overheid en het onderwijs niet in staat lijken te zijn om hoogbegaafden in hun kennisbehoefte tegemoet te komen? Ik vind het triest dat zoveel in potentie veelbelovende kinderen niet tot hun recht komen in het Nederlands onderwijssysteem. Mijn doel met dit onderzoek is na te gaan of er een taboe rust op het onderwijs aan hoogbegaafde leerlingen. Als dit het geval is, wil ik het ontstaan en het karakter van het taboe onderzoeken. Dat moet het mogelijk maken een veranderingsproces te ontwikkelen om het taboe op hoogbegaafdheid op te heffen. Zo kan voor hoogbegaafden de weg worden vrijgemaakt om in het Nederlandse onderwijs te kunnen en mogen excelleren. Onlangs ben ik de "oriëntatiefase" van het promotie-onderzoek ingegaan bij het Centrum Regionale Kennisontwikkeling bij de Campus Den Haag van de Universiteit Leiden. De professionaliteit en het enthousiasme van de medewerkers van het centrum bieden mij een ideale omgeving om een goed onderzoeksplan te ontwerpen. Dit plan zal aan een Leidse hoogleraar worden voorgelegd, en als zij of hij het een goed plan vindt kan ik aan de slag. Zo wil ik een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van een excellente leeromgeving voor hoogbegaafde leerlingen. Via deze site zal ik over het verloop van mijn onderzoek berichten.
11
Rob Hogendoorn Onderzoekstitel: 'Mind & Life' onder de loep: onderzoek van de ontmoetingen van de dalai lama met westerse wetenschappers De huidige, dankzij de populariteit van de veertiende dalai lama snel aan bekendheid winnende ontmoeting tussen boeddhisme en wetenschap fascineert mij in hoge mate. De laatste vijftien jaar heb ik daarmee zelf ook ervaring opgedaan dankzij gedachtewisselingen en interacties met deskundigen op het gebied van zowel het Tibetaans boeddhisme als wetenschap. In 1991 studeerde ik af als jurist aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. De jaren daarna combineerde ik mijn studie filosofie met de functie van coördinator van het Centrum voor toegepaste ethiek aan de Rotterdamse faculteit der wijsbegeerte. In 1993 gaf ik deze aanstelling en studie op om de aanzet te geven tot een onderzoek naar de filosofie van het recht vanuit Tibetaans boeddhistisch perspectief. Ik verbleef daartoe een jaar in India. Als onderzoeker aan het Central Institute of Highter Tibetan Studies en de Library of Tibetan Works and Archives verdiepte ik me onder meer in de poging van de Tibetaanse regering in ballingschap een grondwet voor Tibet te ontwerpen. Kort voor mijn vertrek naar India verschenen MindScience: An East-West Dialogue en Gentle Bridges: Conversations with the Dalai Lama on the Sciences of Mind, waarin verslag werd uitgebracht van ontmoetingen tussen de veertiende dalai lama en westerse wetenschappers. Ik las de boeken tijdens mijn verblijf en werd me ervan bewust dat de dalai lama’s persoonlijke belangstelling voor wetenschap en techniek meer dan oppervlakkig is. Vanaf dat ogenblik heb ik de kennelijke toenadering tussen boeddhisme en wetenschap nauwlettend gevolgd. Eenmaal terug in Nederland bleek grondslagenonderzoek naar Tibetaans boeddhistische rechtsfilosofie lastig inpasbaar in bestaande onderzoeksprogramma’s. Mijn partner begon haar opleiding tot huisarts, en een jaar later werd onze oudste zoon geboren. Vanaf dat moment nam ik de dagelijkse zorg voor onze (inmiddels) drie kinderen op me. Mijn vrije tijd besteedde ik zoveel mogelijk aan zelfstudie, met name op het gebied van bewustzijnsfilosofie, evolutietheorie, wetenschapsgeschiedenis en –filosofie, en boeddhisme. Aanzet Naarmate onze kinderen zelfstandiger werden hervatte ik meer bezigheden, onder meer als onbezoldigd fondsredacteur van een toonaangevende boeddhistische uitgeverij en als auteur van interviews en artikelen op het vlak van boeddhisme en wetenschap. Dat laatste bracht mij in contact met mijn huidige promotor, prof. dr. W.B. (Wim) Drees, als theoloog zelf expert op het gebied van godsdienst en wetenschap, en mijn co-promotor, dr. H.W.A. (Henk) Blezer, Tibetoloog en leider van een vijfjarig Vidi-onderzoeksproject naar de Tibetaans Bön traditie. In samenspraak met hen schreef ik het onderzoeksvoorstel, Probing ‘Mind & Life’:A Foundational Inquiry Into A Cross-Cultural Meeting of Indo-Tibetan Buddhism and the Sciences, dat als basis dient voor mijn promotie-onderzoek. Sindsdien ben ik als ‘buitenpromovendus’ (en dus onbezoldigd) verbonden aan het Leids Instituut voor Godsdienstwetenschappen 12
Onderzoek Mijn onderzoek richt zich in het bijzonder op de intellectuele en filosofische dynamiek van de bijna jaarlijks gehouden dialogen van de veertiende dalai lama met westerse wetenschappers, georganiseerd door het Mind & Life Institute. Deze thematische discussies nemen veelal een week in beslag en handelen over thema's ontleend aan bijvoorbeeld de psychologie, biologie of cosmologie, waarbij de dalai lama tevens wordt geïnformeerd over actuele ontwikkelingen binnen vakgebieden als neurowetenschap, evolutietheorie of natuurkunde. De bijeenkomst in 2007 werd geheel gewijd aan de dalai lama's eigen visie op wetenschap zoals neergelegd in zijn boek The Universe In A Single Atom: The Convergence Of Science and Spirituality. Ik laat mij bij mijn analyse van deze ontmoetingen onder meer leiden door de volgende onderzoeksvragen: Wat is het wetenschappelijke gehalte van de Mind & Life dialogen? In hoeverre kan de dalai lama’s inbreng binnen dit discours worden herleid tot zijn eigen intellectuele vorming als Tibetaans scholasticus en zijn filosofisch-religieuze achtergrond? Hoe verhoudt zijn benadering van godsdienst en wetenschap zich tot die van wetenschappers zelf? Deze ontmoetingen zijn met name interessant omdat de deelnemers vanuit wezenlijk verschillende achtergronden spreken, en hun jargon en begrippenapparaat vaak al doende op elkaar afstemmen. Door het langdurige culturele isolement van Tibet kent de Tibetaanse taal vrijwel geen modern wetenschappelijk vocabulaire, en vertaalwoorden en nieuwe begrippen moeten daarom vaak ter plekke worden bedacht. Juist door deze continue ‘vertaalslag’ werpen de dialogen veel licht op de (stilzwijgende) aannames en (onuitgesproken) verwachtingen van deelnemers. Dankzij het Mind & Life format, dat voorziet in informele, simultaan vertaalde thematische discussies en spontane interacties, leveren de ontmoetingen daarnaast een uniek perspectief op hedendaagse, real time patronen van (re)conceptualisering, cultuuroverdracht en kennisvorming. Naast literatuuronderzoek en achtergrondgesprekken met deelnemers en vertalers maak ik bij mijn onderzoek gebruik van een video-archief met de integrale, onbewerkte opnames van (vrijwel) alle tot nu toe gehouden gesprekken. De afgelopen jaren bezocht ik meerdere Mind & Life bijeenkomsten en onderwees ik Tibetaanse monniken over dit onderwerp tijdens een maand lange Science for Monks Workshop in het Sera-klooster in Zuid-India. Dissertatiefase De eerste fase van mijn onderzoek, tijdens welke ik dankzij een uitgebreid netwerk van informanten veel belangrijk bronnenmateriaal heb vergaard, is inmiddels afgesloten. Nu ben ik in een inspirerende en programmatische werkomgeving bij Campus Den Haag gestart met het schrijven van mijn dissertatie. Daarbij doe ik graag mijn voordeel met de stimulerende contacten met andere promovendi en deskundige, ervaren begeleiders en coaches. Contact E-mail:
[email protected] Telefoon: +31 (0)6 43 89 63 70
13
Wil IJzereef Onderzoekstitel: Levensverhalen van biculturele studenten - Sociaal culturele achtergronden en studiesucces bij hogeschoolstudenten We leven in een multiculturele samenleving. De hogeschool wordt steeds meer een 'global institution' door de toenemende internationalisering en de diversiteit in het hbo. Te veel biculturele jongeren maken hun studie niet af ondanks hun talenten en ideeën. Biculturele jongeren worden vaker en indringender geconfronteerd met meerdere culturen: de oorspronkelijke cultuur van de eigen groep, de lokale cultuur en de 'wereldcultuur'. De ontwikkeling van hun duale identiteit wordt beïnvloed door het moeten maken van extra keuzes en het opnieuw bepalen van de eigen positie. Daarom is het van belang dat jongeren, maar ook hun omgeving, in dit kader zicht krijgen op hun sociaal-culturele achtergronden en identiteiten. Naar de studieresultaten van studenten is veel onderzoek verricht. Effecten van sociaal-culturele factoren op gedrag zijn door kwantitatief onderzoek bekend, maar onvoldoende bekend is hoe verschillen in cultuur positief ingezet kunnen worden. Om studenten goed toe te rusten voor de toekomst en studie-uitval te voorkomen is het waardevol als er in samenspraak met studenten wordt gewerkt aan de onderwijsinhoud, die is gebaseerd op een actieve studiehouding, kennis over elkaar, een multicultureel bewustzijn en een zich ontwikkelende zelfreflectie bij docenten en studenten. Het delen van kennis en bevorderen van succesvolle zelfsturing en persoonlijke ontwikkeling, moeten leiden tot meer studiesucces, integratie, maatschappelijke en economische participatie (stage, betaald werk, ondernemerschap) en emancipatie. In mijn werk als docente bij De Haagse Hogeschool zie ik talentvolle, enthousiaste jongeren die hun studie niet altijd afmaken. Ik ben geïnteresseerd in gedrag van mensen en de drive en passie van jongeren. Door het optekenen van levensverhalen van biculturele jongeren en de belangrijke rol die mensen in hun omgeving daarbij spelen, hoop ik een bijdrage te leveren aan meer inzicht in de invloed van sociaal-culturele achtergronden op studiesucces. Op dit moment bevind ik mij in de voorbereidende fase waarbij ik heb gewerkt aan het onderzoeksontwerp en het literatuuronderzoek. Ik ben begonnen met de eerste dataverzameling en analyse. Daarmee verdiep ik de kennis over het thema van mijn onderzoek. Nu ben ik in de fase dat ik de eerste, (proef)interviews bij alumni van mijn hogeschool met een biculturele achtergrond afneem. Hun levens-, studie- en beroepsverhalen staan daarbij centraal. De focus van mijn onderzoek is gericht op de duale identiteitsontwikkeling van biculturele jongeren en de mensen in hun omgeving die daarbij een rol spelen. Bij De Haagse Hogeschool werk ik voor het lectoraat Ondernemen en Innoveren. Dit lectoraat werkt aan kennisontwikkeling in relatie tot ondernemerschap en innovatie door het uitvoeren van onderzoek, onderwijs en samenwerken met haar omgeving. Ik was projectleider van het praktijkgerichte cultuuronderzoek Succesvol Kleurrijk Ondernemerschap van het lectoraat Ondernemen en Innoveren. Daarin onderzocht ik hoe cultuur het gedrag van jonge 14
allochtone ondernemers beïnvloedt. Ik ben lid van de Kenniskring van het lectoraat Ondernemen en Innoveren. Daarnaast heb ik de Taskforce Succesvol Kleurrijk Ondernemerschap opgericht. Naast deze werkzaamheden ben ik hogeschooldocent aan de Academie voor Sociale Professies. Verder heb ik veel werkervaring met o.a. jongeren in het (jong) volwassenenonderwijs, mbo en hbo bij opleidingen als Sociaal Pedagogische Hulpverlening, Pedagogiek, Maatschappelijk Werk en Dienstverlening, Sociaal Pedagogisch Werk, Economie en Management. Ik heb HBO Cultureel Werk Agogisch en WO Arbeids- en Organisatiepsychologie gestudeerd. Mijn beoogd promotor is prof.dr. Wim Willems, hoogleraar aan de Faculteit Geesteswetenschappen. Dr. Adriaan in ’t Groen, directeur Centrum Regionale Kennisontwikkeling is mijn begeleider. Lector Saskia Harkema is de begeleider vanuit het lectoraat Ondernemen en Innoveren van De Haagse Hogeschool. Contact E-mail:
[email protected]
15
Aad Kortekaas Onderzoekstitel: Energie en innovatie in de kas Een van de grote maatschappelijke vraagstukken van onze tijd is het totstandbrengen van een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening. De uitdaging is om de komende decennia de afhankelijkheid te beëindigen van de fossiele brandstoffen waarop onze economie nu draait. Zoals we iedere dag in het nieuws kunnen lezen staat een ongestoorde energievoorziening onder toenemende druk als gevolg van klimaatverandering, internationale politieke spanningen en uitputting van energiebronnen. De overgang naar een samenleving met een duurzaam energiesysteem moet in veel opzichten nog gestalte krijgen. Het gaat daarbij niet alleen om technische vernieuwingen. Zeker zo belangrijk zijn de sociaaleconomische veranderingen die de overgang naar een ander energiesysteem met zich mee zal brengen. Wat mij daarbij boeit zijn de kansen en belemmeringen die een rol spelen bij de versnelling van het proces van overgang naar duurzame energie. Voor Nederland als kenniseconomie is innovatie van levensbelang. Maar ons land heeft last van de kennisparadox: hoewel we uitblinken in het produceren van hoogwaardige kennis bij universiteiten en kennisinstellingen lukt het vaak niet om deze om te zetten in succesvolle toepassingen in de markt. In mijn duale promotietraject wil ik op twee manieren de beroepspraktijk verbinden met de wetenschap. In de eerste plaats kan een onderzoek binnen het thema maatschappelijk verantwoord ondernemen kennis en kennisketens opleveren die verrijkend zijn voor de Kamer(s) van Koophandel in haar rol als stimulator van de economie in de regio. Door mijn keuze voor het onderwerp energie-innovaties in de glastuinbouw hoop ik daarnaast een bijdrage te leveren aan kennisontwikkeling en kennisvalorisatie voor de regionale economie. Mijn doel is om maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie in het onderzoek te verenigen. De glastuinbouw is in veel opzichten een bijzondere sector. Het is een pijler van de regionale economie, die in Westland en Oostland een aanzienlijk deel van het Nederlandse glasareaal omvat. Daarnaast is de tuinbouw interessant omdat de sector innovatief en energie-intensief is. En het is een van de weinige sectoren die, onder de noemer ‘de kas als energiebron’, werkt vanuit een concept waarmee op termijn de onafhankelijkheid van fossiele brandstoffen mogelijk lijkt. Dit neemt niet weg dat de stakeholders in de sector roepen dat het te langzaam gaat, dat het sneller moet. Dat is dan ook de achterliggende vraag van mijn onderzoek: kan het sneller en beter, en hoe? Ik ben nu bezig met een voorbereidend onderzoek om via gesprekken met sleutelpersonen in bedrijfsleven, wetenschap en overheid de juiste focus aan te brengen in de probleemstelling voor het onderzoek. Ik werk bij de Kamer van Koophandel Den Haag. Daar coördineer ik de activiteiten op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen. De Kamers van Koophandel in Nederland dragen door het geven van voorlichting bij aan de bewustwording van ondernemers over het onderwerp maatschappelijk verantwoord ondernemen. De Kamers doen dit door dit toch wat vage containerbegrip tastbaar te maken en het te koppelen aan voor het bedrijfsleven herkenbare thema’s als energie, duurzaam inkopen en personeelsbeleid.
16
Als mijn promotor treedt op: prof.dr. Jouke de Vries, wetenschappelijk directeur van Campus Den Haag en hoogleraar Bestuurskunde bij de Faculteit der Sociale Wetenschappen. Contact E-mail:
[email protected] Telefoon: 070-3287303 / 06-51214156
17
Margriet Krijtenburg Onderzoekstitel: De wortels van Europa en de multiculturele samenleving Mijn fascinatie is Europa. Ik ben op veel plaatsen in de wereld geweest. Ik zie om me heen hoe staten en gemeenschappen worstelen met hun culturele fundamenten. Ik vraag mij af welke betekenis de wortels van Europa kunnen hebben voor de ontwikkeling van een multiculturele samenleving zoals die zich nu op allerlei manieren manifesteert. Ik ben docente Spaans aan de academie voor Europese Studies en Communicatie Management van De Haagse Hogeschool. Mijn Masters in Europese Studies heb ik aan de universiteit van Amsterdam behaald. Eind 2002 ben ik teruggekeerd van een achtjarig verblijf in India, waar ik onder andere als directeur van het University Exchange Programme India Europe werkzaam ben geweest. Ik ben getrouwd en mijn man en ik hebben afwisselend voor korte of langere tijd pleegkinderen in huis. De multiculturele samenleving van India - en nu ook sinds jaren van Nederland - en de ontwikkeling van de Europese Unie hebben me altijd gefascineerd. Mijn ‘zorg’ is nu dat het er steeds meer op gaat lijken dat de economie het hoofddoel is geworden van de EU in plaats van een middel om de mens ten dienste te staan. In het kader van het lectoraat European Public Management op de Haagse Hogeschool heb ik met de lector, collega’s en studenten van de Academie Europese Studies in 2007 de eerste Europadag van onze opleiding mogen organiseren. De dag draaide om Schuman - vader van de Europese Unie - Gandhi en Johannes Paulus II. Deze drie persoonlijkheden menen dat eenheid alleen gerealiseerd kan worden en blijven voortbestaan op basis van respect voor de waardigheid van het individu. Ik ga hier in zekere zin bij mijn proefschrift dieper op in, zij het beperkt tot een exclusieve focus op Schuman. In september 2008 ben ik bij Universiteit Leiden - Campus Den Haag, Centrum Regionale Kennisontwikkeling als eerste promovenda van het duale dissertatieprogramma begonnen. Deze unieke mogelijkheid viel me ten deel dankzij het samenwerkingsverband dat er was ontstaan tussen De Haagse Hogeschool en Universiteit Leiden op het gebied van promoveren. Prof.dr. Paul Cliteur, hoogleraar encyclopedie van de rechtswetenschap bij de Faculteit der Rechtsgeleerdheid, is mijn promotor. Dr. Adriaan in ’t Groen, directeur van het duale dissertatieprogramma, faciliteert en stimuleert het schrijven aan het proefschrift. Zijn aandacht richt zich op een efficiënt promotieproces. Samen met Richard ’t Hart heeft hij o.a. ook geregeld dat wij als promovendi leerzame cursussen kunnen volgen als 'Philosophy and Government' en 'Argumentatieleer'. Dat ik me als promovenda in de watten gelegd voel bij het Centrum Regionale Kennisontwikkeling door de inspirerende omgeving aldaar en de mede-promovendi, maakt dat ik daar met veel plezier wekelijks bivakkeer om te werken aan mijn dissertatie. Promoveren is leuk, vooral als je de smaak te pakken hebt! Zo heb ik na een grondige literatuurstudie waarbij ik voortdurend excerpten en aantekeningen van de gelezen stof heb gemaakt, hoofdstukken heb geschreven en ingeleverd, eind april 2010 mijn vierde draft manuscript besproken met mijn promotor, Paul Cliteur. Mijn promotor stimuleert me voortdurend ook erg in dit schrijfproces door elke keer alles nauwgezet te lezen en op het geschrevene met opbouwend commentaar te reageren. Ook de 18
verhelderende en boeiende gesprekken met hem waardeer ik zeer. Ik heb mijn hele boek reeds geschreven, en er positief commentaar op gekregen: “De boom staat; er moeten nog wat meer ballen in gehangen worden om hem te verfraaien” aldus Paul Cliteur. En ja, waar ik nu precies over schrijf? Een onderwerp dat me als het kan steeds meer boeit, te weten de drijfveren van Robert Schuman, de Vader van de Europese Unie, om tot de Europese Eenwording te komen. Het feit dat Schuman, Adenauer, De Gasperi en Monnet, evenals andere Europese denkers als Maritain, Guardini en Brugmans eenzelfde soort ideaal voor ogen hadden waarbij de menselijke waardigheid centraal staat, werkt intrigerend. In het proefschrift leg ik het accent op de visie van Schuman op Europese eenheid waarbij ook de gedachten van eerder genoemde politici en filosofen een rol spelen en de sociale leer van de katholieke kerk van groot belang is. Schumans visie wordt gecontrasteerd en gecombineerd met de visie van Blackham, vader van het Modern Humanisme om die van Schuman nog scherper naar voren te doen komen. Blackham streeft naar een open maatschappij gebaseerd op het sociaal-agnosticisme en Schuman naar een maatschappij gebaseerd op het christelijk humanisme. De natuurwet wordt daarop naar voren gebracht als de morele wet waarin beide visies kunnen samenkomen omdat deze los staat van geloof en voor alle mensen geldt. De werking van de natuurwet wordt geïllustreerd door de weergave van het Solidariteitsgebeuren in Polen dat uiteindelijk het communisme heeft doen wankelen. De rol van de waardigheid van het individu staat daarbij centraal en de solidariteitsgedachte die daaruit voortvloeit. Voor het hedendaags beleid van Europa zou Schumans nadruk op de waardigheid van de mens en de daaruit voortvloeiende solidariteit - die ook het universele gemeenschappelijke belang in ogenschouw neemt - waarschijnlijk de nodige aanpassingen betekenen. Gaat bijvoorbeeld protectionisme niet in tegen Schuman’s gedachtegoed? Mijn proefschrift zal dit soort vragen niet beantwoorden, maar wel een Schumanreferentiekader bieden waartegen de beleidslijnen van de EU tegen het licht dienen te worden gehouden willen ze beantwoorden aan de oorspronkelijk bedoelde Europese eenwording. Contact E-mail:
[email protected]
19
Kees
Ik heb politieke wetenschappen en bestuurskunde gestudeerd aan de Universiteit Leiden. Op dit moment ben ik in dienst van Universiteit Leiden - Campus Den Haag en gedetacheerd bij het Montesquieu Instituut te Den Haag. Ook ben ik docent bij het Instituut Bestuurskunde van de Universiteit Leiden. Als mijn promotor treedt prof.dr. Jouke de Vries op, wetenschappelijk directeur van Campus Den Haag en hoogleraar Bestuurskunde.
21
Laurens Raijmakers Onderzoekstitel: Thorbecke's staat nu Revolutiejaar 1848 betekende voor veel landen in Europa een grote omwenteling. In Frankrijk luidde de val van burgerkoning Lodewijk Philips tegelijk het begin in van de Tweede Republiek. In de Habsburgse landen werd een nieuwe grondwet ingevoerd en abdiceerde de keizer ten gunste van zijn neef Frans-Jozef. In veel van de Duitse staten kwamen liberale regeringen aan de macht en in Frankfurt kwam het eerste vrij gekozen Duitse parlement bijeen. Het revolutionaire klimaat ging niet aan Nederland voorbij. Om te voorkomen dat ook hier een revolutie uitbrak stemde Koning Willem II in met wijziging van de grondwet. Onder leiding van de liberaal Johan Rudolph Thorbecke werd een ontwerp voor de grondwet opgesteld. Later dat jaar werd dit ontwerp ook daadwerkelijk ingevoerd. Belangrijke elementen in de nieuwe grondwet waren de invoering van het principe van de Koninklijke onschendbaarheid en de eraan gekoppelde ministeriële verantwoordelijkheid. De nieuwe grondwet regelde ook de verhouding tussen de drie bestuurslagen rijk, provincies en gemeenten. De hiërarchie tussen rijk, provincies en gemeenten werd afgezwakt en elk van deze drie bestuurslagen kreeg een grote mate van autonomie. De bestuurlijke inrichting van ons land in drie bestuurslagen heeft zich ontwikkeld tot wat we noemen de ‘gedecentraliseerde eenheidsstaat’ en is in latere jaren ook wel het Huis van Thorbecke gaan heten. De typering van ons staatsbestel als een huis, is een beeldende gebleken. Velen die zich een mening vormen over het stelsel gebruiken de metafoor van het huis en voegen er meestal andere bouwkundige termen aan toe. Het huis wordt gerenoveerd, verbouwd of zelfs gesloopt. Etages worden opnieuw ingericht, fundamenten worden versterkt, muren en muurtjes worden verplaatst. Op het dak is zelfs een Europese verdieping geplaatst. Veelvuldig ook staat het huis op instorten of in de steigers en niet zelden moet het gestut worden. Over de herinrichting van ons staatsbestel is in de afgelopen 50 jaar veel gediscussieerd. Aan de lange lijst met plannen en voorstellen lijkt geen einde te komen. Veelal richt de discussie zich daarbij op de structuur van drie lagen en meer in het bijzonder de middelste laag, de provincies. Volgens Zijderveld is “de tussenetage de meest kwetsbare: je hebt altijd last van de bedillerige bovenbuurman en je wordt voortdurend lastiggevallen door opdringerige en rumoerige benedenburen”. Ondanks de vele concrete voorstellen voor een grondige herziening van inrichting van het openbaar bestuur heeft geen enkele het tot nu toe gered. De oprichting van de provincie Flevoland, regiovorming via WGR en WGR-plus en het oprichten en vervolgens weer afschaffen van het Openbaar Lichaam Rijnmond, lijken de meest vergaande wijzigingen te zijn. De vraag die dit bij mij oproept is: waarom staat de bestuurlijke inrichting vrijwel permanent op de politieke agenda en verandert er uiteindelijk zo weinig? Komt dit door de manier waarop Nederland wordt bestuurd, heeft het te maken met de wisselende regeringscoalities, of is het ontwerp van Thorbecke toch beter gefundeerd dan velen denken? In het duale promotieprogramma heb ik net de eerste stappen gezet om mijn onderwerp verder in te kaderen. In het vervolgtraject wil ik me eerst verdiepen op de fundamenten van het Huis van Thorbecke. 22
Vragen waar ik me daarbij op richt zijn bijvoorbeeld: hoe is de structuur van drie bestuurslagen in de grondwet gekomen, welke argumenten gebruikte Thorbecke en de grondwetscommissie daarvoor en hoe werd er in 1848 op gereageerd? Ik werk als stafadviseur van de provinciesecretaris bij de Provincie Zuid-Holland. Via mijn werk ben ik dus direct betrokken bij de voortdurende discussie die ik hiervoor beschreef. Zuid-Holland is een provincie waarin de positie en rol van het midden-bestuur misschien wel het meest van belang is. Het is een provincie met twee grote steden, gekenmerkt door een sterk verstedelijkt gebied én een fors deel van het landelijke Groene Hart. Bestuurlijke drukte en verlammende competitie tussen bestuurslagen zijn daarbij reële gevaren die van invloed zijn op dit voor Nederland zo belangrijke deel van de Randstad. Mijn promotor is prof.dr. Wim Voermans, Hoogleraar Staats- en bestuursrecht bij de Faculteit Rechtsgeleerdheid, Vice-president of the International Association for Legislation, en Dean of the European Academy of Law and Legislation. Contact E-mail: lm.raijmakers@pzh.nl
23
Cor den Ridder Onderzoekstitel: <ederland en het Duitse Rijk - <eutraliteitspolitiek, bedrijfsleven en defensiestrategie - augustus 1939 - augustus 1940 Nederland was voor de Tweede Wereldoorlog neutraal. Het hield zich naar buiten toe afzijdig in conflicten tussen de grootmachten en wilde zich ook niet door middel van verdragen aan een of meerdere grootmachten binden. Maar sinds het midden van de jaren ’30 gaat Duitsland voor Nederland een bedreiging vormen. Zeker als Duitsland in 1936 het verdrag van Locarno opzegt, komt het Nederlandse veiligheidsbeleid, dat tot dan toe volledig gericht was geweest op de Volkenbond, op losse schroeven te staan. Nederland valt dan terug op zijn traditionele neutraliteitspolitiek. De Nederlandse regering heeft kost wat kost getracht om buiten een nieuwe oorlog te blijven. Dat was de kern van haar veiligheidsbeleid, net als tijdens de Eerste Wereldoorlog. Ze heeft daarvoor eerst geprobeerd om van alle West-Europese grootmachten veiligheidsgaranties te krijgen. Toen dat niet lukte en het na de zomer van 1939 steeds duidelijker werd dat Duitsland bij een eventuele aanval op Frankrijk ook het Nederlandse grondgebied zou schenden, bleef de Nederlandse regering naar buiten toe officieel vasthouden aan haar ‘strikte neutraliteit’, maar heeft een aantal ministers onder druk van de oorlogsdreiging die neutraliteit ‘innerlijk’ laten varen. Met medeweten van die ministers heeft de legerleiding informeel toenadering tot België, Engeland en vooral Frankrijk gezocht. Nederland hoopte dat Frankrijk en Engeland militair zouden helpen bij een Duitse aanval. Tussen Frankrijk en Nederland bestonden daarover geheime militaire contacten en plannen. Natuurlijk, aan deze geheime contacten tussen het neutrale Nederland en de Geallieerden zijn in de naoorlogse historiografie talloze publicaties gewijd, inclusief een zeer recent verschenen dissertatie. In deze publicaties worden de contacten die er bestonden tussen Nederland en het Duitse Rijk weliswaar terloops aangestipt, ze krijgen echter nooit die aandacht die ze in de dynamiek van die tijd verdienen. Ook aan de Nederlandse neutraliteitspolitiek zijn talloze afzonderlijke studies gewijd; aan de relatie tussen het Nederlandse en Duitse bedrijfsleven in het Interbellum en de Nederlandse defensiestrategie ook. Maar de samenhang tussen deze afzonderlijke elementen in de verhouding tussen Nederland en het Duitse Rijk komt alleen in terzijdes ter sprake. Naar de - in naoorlogse ogen - heikele diplomatieke, economische en militaire relaties met Duitsland in de maanden voor de Duitse inval is nooit systematisch onderzoek verricht.. ‘Harde bewijzen’ daarvoor zijn daarom nooit gevonden. Wat mij in mijn onderzoek enorm intrigeert is de vraag, waarom men van Nederlandse zijde - toen er uiteindelijk ‘innerlijk’ afstand genomen was van het neutraliteitsprincipe door geheime toenadering te zoeken tot Frankrijk en Engeland - in een laatste poging om Nederland of een deel daarvan buiten de oorlog te houden ook geen stappen heeft ondernomen richting Duitsland. Terwijl daar toch vanuit een gezamenlijk economisch en militair belang alle rede voor was. “Afzijdigheid” betekende in de ogen van de toenmalige regering toch “afzijdigheid in alle richtingen”? Waarom Duitsland dan op voorhand uitsluiten in een alles of niets poging? Zeker als je de speciale band in ogenschouw neemt, die Nederland met Duitsland in het Interbellum had. Nederland was immers sinds de Eerste Wereldoorlog 24
en ondanks het Verdrag van Versailles op allerlei terreinen innig met zijn buurland verbonden. Niet alleen op cultureel, maar ook op militair en economisch gebied waren er tot in de Bezettingstijd goede relaties. Bovendien zinspeelde de Duitse regering meermaals op de mogelijkheid van een politieke oplossing voor het “Nederlandse probleem” bij een aanval op West-Europa. Duitsland heeft daar na de Poolse veldtocht meermaals stappen toe ondernomen. In welke mate is de Nederlandse regering daarop ingegaan? Wat waren daar de gevolgen van? Dit zijn de kernvragen van mijn promotieonderzoek. Mijn naam is Cor den Ridder. Ik heb Geschiedenis gestudeerd aan de Leidse Universiteit. Bijna twintig jaar was ik leraar geschiedenis in het voortgezet onderwijs. De afgelopen twee jaar werkte ik als onderwijscoördinator bij de Koninklijke Bibliotheek in het kader van het Geheugen van Nederland. Mijn hoofdtaak was het stimuleren van het (her)gebruik van gedigitaliseerde erfgoedcollecties van het Geheugen in het voortgezet onderwijs.
25
Pieter Slaman Tweehonderd jaar studiefinanciering. De ontwikkeling van de studiefinanciering in haar politieke en staatkundige context Mijn naam is Pieter Slaman. Aan de Universiteit Leiden heb ik geschiedenis gestudeerd met een minor politicologie. Aansluitend heb ik de masteropleiding 'History of Political Cultures and National Identities' gevolgd, en daarna de interdisciplinaire master 'European Union Studies'. Tijdens mijn studie en na afloop ervan ben ik onderzoeksassistent geweest van de Leidse hoogleraar voor universiteitsgeschiedenis, prof.dr. Willem Otterspeer. Dit werk bracht mij in de twintigste eeuwse archieven van de verschillende Leidse faculteiten. Hier ligt een prachtig verhaal verborgen van de constante haat-liefdeverhouding van wetenschap en politiek, van de verwoede pogingen om kennis ongestoord te laten groeien in een zeer veranderlijke, soms zelfs vijandige omgeving. Het spanningsveld dat deze tegenstelling oproept heeft zeer mijn interesse gewekt. Ik sta nu aan het begin van mijn promotieonderzoek, dat direct aansluit bij deze achtergrond. In 2015 bestaat de studiefinanciering tweehonderd jaar. Om daarbij stil te staan hebben initiatiefnemers vanuit de Universiteiten Utrecht, Groningen en Leiden samen met het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen het plan opgevat om historisch onderzoek te verrichten naar de effecten van studiefinanciering. De resultaten van het onderzoek zullen bij het tweede eeuwfeest worden gepresenteerd. Door dit initiatief krijgen bij de drie universiteiten van Groningen, Utrecht drie onderzoekers de kans over een facet van studiefinanciering een dissertatie te schrijven. Ik zal mij toeleggen op de politieke en staatkundige achtergrond van het onderwerp. Prof.dr. Otterspeer zal als mijn promotor optreden. Dr. Adriaan in 't Groen zorgt als directeur van het Centrum Regionale Kennisontwikkeling voor de dagelijkse counseling. Hij kent het thema studiefinaciering goed omdat hij als woordvoerder van toenmalig minister Deetman de invoering van een nieuw stelsel van studiefinanciering van zeer nabij heeft meegemaakt. Ik bevind mij nu in de eerste fase van het onderzoek. Door het onderwerp vanuit verschillende perspectieven te benaderen probeer ik te komen tot een precieze vraagstelling en een methode van aanpak. Aan het einde van de zomer van 2010 presenteer ik mijn plan in de begeleidingsgroep van de drie universiteiten en het ministerie. Zo moet er een mooi en gevarieerd drieluik ontstaan. Daarna kan ik concreet aan het werk. Ik ben zeer gelukkig met deze kans en zie ernaar uit aan de slag te gaan.
26
Carel Tielenburg Onderzoekstitel: Politiek en Veiligheid Hoe gaat de politiek om met het thema veiligheid? Deze vraag is de aanleiding voor mijn dissertatieonderzoek. Veiligheid is immers nog steeds een veelbesproken onderwerp in het publieke debat en neemt daarom een voorname plaats in op de politieke en op de beleidsagenda in Nederland. In reactie op de risico’s die op tal van terreinen in kaart worden gebracht, en de (ernstige) incidenten die zich soms voordoen, komt er nieuw beleid tot stand, volgen er nieuwe maatregelen, worden normen aangescherpt, worden bevoegdheden van opsporings- en veiligheidsdiensten uitgebreid, etc. Dit is niet alleen het geval bij de bestrijding van terrorisme en (zware) criminaliteit, of bij de beheersing van crises en rampen, maar het geldt in toenemende mate ook voor terreinen als bijvoorbeeld sport, jeugdzorg, onderwijs en gezondheidszorg. De houding van de politiek ten opzichte van veiligheid en de wijze waarop de politiek met dit thema omgaat, is het onderwerp van dit onderzoek. De afgelopen jaren is die houding ons inziens sterk gewijzigd, vooral in het zogenaamde ‘post 9/11’-tijdperk, maar ook daarvoor, gedurende het laatste decennium van de vorige eeuw, waren er al duidelijke veranderingen bespeurbaar. In de politiek was men geneigd veiligheid te zien als een ‘technisch’ vraagstuk, meer een zaak van specialisten. Maar de afgelopen jaren is duidelijk geworden dat veiligheidsvraagstukken vaak lastige en weerbarstige problemen zijn. Met dergelijke situaties zijn specialisten niet gewend om te gaan, burgers vaak evenmin. Maar politici en bestuurders worden in hun dagelijkse praktijk veelvuldig met dergelijke beslissituaties geconfronteerd. Daarom is ‘veiligheid’ thans een lastige opgave voor de politiek. Vandaar dat het interessant is na te gaan hoe hiermee wordt omgegaan. Ik ben als hogeschooldocent verbonden aan de opleiding Integrale Veiligheidskunde (IVK) van de Academie Bestuur, recht en veiligheid aan de Haagse Hogeschool (HHS). Deze bacheloropleiding wordt sinds 2003 door zes verschillende hogescholen, verspreid over het land, aangeboden. Als docent verzorg ik onderwijs in vakken die met beleid, bestuur en veiligheid te maken hebben. Ook ben ik actief in diverse vormen van projectonderwijs. Daarnaast werk ik op dit moment aan een uitgebreide onderzoeksopzet voor mijn promotie. Mijn deelname aan een tweetal buitenlandse congressen, één in Kaapstad (2008) en één in Chicago (2009), waar ik in beide gevallen een paper heb gepresenteerd, heeft mij tot de conclusie gebracht dat er internationaal weliswaar steeds meer onderzoek wordt gedaan naar veiligheid, maar dat er nog betrekkelijk weinig aandacht wordt besteed aan de probleemstelling die ik hierboven globaal heb samengevat. Daar hoop ik met mijn onderzoek verandering in te brengen. Het idee om te promoveren heb ik al langer, maar het heeft steeds duidelijkere contouren gekregen sinds ik bij de opleiding IVK werk. Ik ben uiteindelijk over de streep getrokken toen ik vernam dat er samenwerkingsafspraken waren gemaakt tussen de Universiteit Leiden en de Haagse Hogeschool over de mogelijkheid van duaal promoveren. Na een eerste kennismakingsgesprek ben ik meteen enthousiast aan de slag gegaan. Mijn werkgever, i.c. de directeur van de Academie Bestuur, recht en veiligheid, en de algemeen directeur lectoraten verleenden hierbij hun medewerking. De voorbereidende fase kon ik, 27
na deze ‘vliegende start’, versneld doorlopen. Ik werk nu, zoals eerder vermeld, aan een uitgewerkt dissertatieplan voor mijn promotor prof.dr. Jouke de Vries.
28
Jos Winnink Het vroegtijdig identificeren van nieuwe technologische ontwikkelingen en het inschatten van het te verwachten ontwikkelingstraject Mijn belangstelling gaat uit naar het gedrag van dynamische systemen. Het bepalen van het moment waarop een verandering zich voor het eerst manifesteert en de wijze waarop het systeem vervolgens evolueert hebben mijn interesse. In dit onderzoek richt ik mij op technologische vernieuwingen. Nieuwe ontwikkelingen ontstaan op willekeurige momenten. Pas na verloop van tijd blijkt of een ontwikkeling succesvol is. Er kunnen (tientallen) jaren verlopen tussen het moment van een ontdekking of het ontstaan van een idee en een eventuele succesvolle toepassing ervan. Voor mij zit de uitdaging in het zo vroegtijdig mogelijk herkennen van nieuwe ontwikkelingen en het inschatten van het verdere verloop. Bij de start van mijn promotietraject luidt de werktitel "Het vroegtijdig identificeren van nieuwe technologische ontwikkelingen en het inschatten van het te verwachten ontwikkelingstraject". Wie ben ik Mijn naam is Jos Winnink. Na mijn eindexamen HBS-B ben ik begonnen aan een studie Sterrenkunde in Groningen, die ik niet heb afgerond. Vervolgens ben ik na een opleiding MO-A Natuur- en Scheikunde en een kandidaatsexamen Natuurkunde afgestudeerd in de Analytische Scheikunde (Chemometrie) aan de Universiteit van Amsterdam. Mijn werkzame leven ben ik begonnen als statistisch medewerker bij het Centraal Planbureau. Na enkele jaren werd de roep van de informatica zo sterk dat ik de dataverwerking en -analyse heb verlaten om mij te richten op informatica en automatisering. Sinds 1998 werk ik bij wat tegenwoordig heet NL Octrooicentrum dat één van de divisies is van Agentschap NL. Op dit moment in de functie van senior beleidsadviseur. Vanaf eind 2003 houd ik mij (samen met enkele collega’s) bezig met het uitvoeren van statistische analyses van gegevens die in octrooidatabanken liggen opgeslagen. Deze analyses leveren informatie op die als onderbouwing voor het (innovatie)beleid in Nederland kan worden gebruikt. Daarmee ben ik weer terug bij mijn "roots": het verwerken en analyseren van grote hoeveelheden data. Ik ben getrouwd en heb twee zoons, die inmiddels allebei zijn afgestudeerd. Waarom In mijn huidige werk word ik geconfronteerd met het feit dat de beschikbare informatie aanzienlijk achterloopt op de actuele situatie. Voortdurend kijken we in het verleden, maar gevraagd wordt vaak om een "blik op de toekomst". Met mijn onderzoek hoop ik deze kloof te kunnen dichten. Inbedding bij Universiteit Leiden Het Centrum voor Wetenschaps- en Technologiestudies (CWTS) biedt de wetenschappelijke setting voor mijn onderzoek. Prof. Ton van Raan is mijn beoogd promotor. Het onderwerp van mijn onderzoek ligt dicht bij de onderzoeksthema's van prof. Robert Tijssen, die eveneens is verbonden aan het CWTS, en mijn onderzoeksbegeleider zal zijn. Mijn persoonlijke coach in dit traject is dr. Adriaan in 't Groen, directeur van het Centrum Regionale Kennisontwikkeling van Universiteit Leiden - Campus Den Haag, waar het duaal promotieprogramma haar thuisbasis heeft.
29
De voorbereidende fase Het voorbije jaar heb ik besteed aan het eerste gedeelte - de voorbereidende fase - van mijn promotietraject. In januari 2009 ben ik begonnen me in te lezen in het onderwerp. Veel is er vanuit verschillende invalshoeken onderzocht en gepubliceerd over de ontwikkeling van wetenschap en technologie. De zoektocht in de literatuur leverde een groot aantal interessante en relevante publicaties op. Het spectrum aan onderwerpen liep van wetenschapsfilosofie, via chaotische systemen en modelmatige benaderingen naar (historische) onderzoeken over de ontwikkeling van wetenschap en technologie aan de hand van casestudies. De vraag die zich opdringt bij de aanwezigheid van zoveel informatie is “Wat kan ik daar nog aan toevoegen?”. Deze vraag werd des te indringender toen ik een artikel uit 1977 met de titel “A Very Early Warning System for the Rapid Identification and Transfer of New Technology” tegenkwam. Het onderwerp van dit artikel leek op het eerste gezicht een grote overlap te vertonen met mijn eigen onderwerp. Bij nadere bestudering van het artikel bleek gelukkig dat er voldoende ruimte overbleef voor mijn eigen onderzoek. De literatuurverkenning leverde ook ideeën op voor nieuwe extra onderwerpen, die als het ware smeekten om onderzocht te worden. “De valkuil van elke promovendus is onvoldoende focusseren!” en “Het moet geen levenswerk worden!” werd mij voorgehouden. Ik heb keuzes moeten maken en onderwerpen moeten schrappen om het promotieonderzoek realistisch te houden. Deze voorbereidende fase heb ik gebruikt om een concreet voorstel voor het eigenlijke promotieonderzoek te ontwikkelen. De resultaten van een eerste globale literatuurverkenning vormen samen met het oorspronkelijke globale idee de basis van dit onderzoeksvoorstel. Verder bevat het voorstel de afbakening van het onderzoeksonderwerp en de onderzoeksvraag. Hiermee is dit onderzoeksvoorstel een nadere invulling en uitwerking geworden van het globale idee dat als uitgangspunt diende. 18 november 2009 - De eerste horde is genomen Ik heb dit onderzoeksvoorstel op 18 november 2009 besproken met prof. Ton van Raan, prof. Robert Tijssen en dr. Adriaan in ’t Groen. De conclusie van deze bespreking was dat het voorstel een voldoende basis biedt voor een dissertatie. Dit betekent in CRK-termen een ‘GO’. Met dit ‘GO’ is de voorbereidende fase afgesloten en heb ik de eerste horde van betekenis in mijn duale promotietraject genomen. Het “echte” werk kan nu beginnen. Terugkijkend op de voorbereidende fase Aan de voorbereidende fase heb ik ruim tien maanden besteed. Van januari tot en met augustus, twee weken zomervakantie uitgezonderd, heb ik wekelijks gemiddeld 16 à 20 uur aan deze fase besteed. De tijdbesteding was verdeeld over één hele werkdag en uren ’s-avonds en in de weekeinden. Vanaf september heb ik het aantal hele dagen uitgebreid naar twee om daarmee de intensiteit op te voeren. Het totaal aantal uren per week is inmiddels toegenomen tot om en nabij de 30. De genoemde uren zijn bruto uren. Naar mijn inschatting is ruim de helft van deze uren direct ten goede zijn gekomen aan het onderzoek en de resterende uren lijken op het eerste gezicht tijdverlies.
30
Het tijdverlies kende een aantal oorzaken. Allereerst is er het “normale” tijdverlies zoals koffie- en theedrinken; gesprekken met collega promovendi en de coach; bijzondere gebeurtenissen op de Campus Den Haag; de zo nu en dan voorkomende off day (: een dag dat er niets uit je handen komt) en het schrijven van deze tekst en andere documenten, die samenhangen met het promotietraject maar er niet echt deel van uitmaken. Maar ook is er tijdverlies door activiteiten die zich op termijn terugbetalen. Zo zocht ik in het begin breed naar mogelijk relevante informatie. Om zicht te houden op de gevonden literatuur houd ik vanaf het begin een literatuurdatabase bij. De informatie in deze database gebruik ik voor een geordende en geannoteerde levende literatuurlijst. Van deze werkwijze, die tijd kost, verwacht ik dat de geïnvesteerde tijd zich in de loop van het onderzoek zal terugbetalen. Naast de genoemde min of meer “mechanische” oorzaken ontstaan er (althans bij mij, maar ik heb dit ook van anderen vernomen) mentale processen, die hun tijd opeisen. Wetenschappelijk onderzoek vereist een (deels) andere wijze van naar de wereld kijken. Als duaal promovendus moet je voor een deel als het ware opnieuw geprogrammeerd worden om je deze manier van kijken (weer) eigen te maken. Eén van de effecten is het ontstaan van een zekere onthechting van het gewone werk. De processen in het hoofd zorgen er voor dat het omschakelen tussen de twee werksituaties -het dagelijks werk en het promotieonderzoek- allengs meer moeite kost. Het kost voortdurend meer moeite omdat de beide werelden steeds verder uit elkaar gaan lopen en ook elk hun eigen dynamiek kennen. Voortschrijdend inzicht was dat de oorspronkelijke werktitel van het onderzoek te “vaktechnisch” was en daardoor niet geschikt als titel van een proefschrift. Kortom een nieuwe titel was nodig. Het onderzoek gaat nu onder de titel “Early prediction of scientific impacts on R&D dynamics: theory, models and examples of now- and forecasting” door het leven. Hoe nu verder? Hoe nu verder? Eén van de eerste zaken die nu geregeld moest worden was de inschrijving als promovendus bij één van de Graduate Schools bij de Universiteit Leiden. Voor mij is dat de Graduate School van de Faculteit der Sociale Wetenschappen. De decaan van de faculteit heeft prof. Ton van Raan formeel als mijn promotor aangewezen. Om het onderzoek verder in goede banen te leiden zal er een werkplan moeten komen en moet er een begroting worden opgesteld. Naast financiën is het zaak om de benodigde ondersteuning voor mijn onderzoek tijdig aan te geven zodat deze ondersteuning kan worden ingepast in de lopende activiteiten van het CWTS. Eén van de consequenties van de overgang naar de fase van het feitelijke promotieonderzoek is dat ik de omgeving van het CRK in Den Haag voor een deel van mijn tijd zal verruilen voor het Willem Einthovengebouw in Leiden waar het CWTS is gevestigd. Ik realiseer me dat ik nog een lange weg heb te gaan maar zie steeds duidelijker dat het een boeiende en inspirerende tocht zal zijn. Contact E-mail: j.j.winnink@umail.leidenuniv.nl Telefoon: 070 - 320 43 81 (na 19.00)
31
Voorbeeld proefschrift: Berlijnse universiteit overleeft Wende door hoogleraren te ontslaan Bij de Berlijnse Wende voltrekt zich een drama met verliezers, overlevers en winnaars. De achtergrond hiervan is het ‘drama’ van de Duitse geschiedenis met zijn grote dominantie van de staat en schoksgewijze omwentelingen. Het opengaan van het IJzeren Gordijn op 9 november 1989 heeft twee schijnbaar tegenstrijdige effecten voor de in Oost-Berlijn gelegen Humboldt-Universiteit: de universiteit overleeft en past zich snel aan de spelregels van het verenigde Duitsland aan. Tegelijkertijd verliest tweederde van haar Oost-Duitse hoogleraren zijn baan. . De universiteit kan de overgang van een socialistischcommunistische naar een westerse staatsvorm slechts overleven door het leeuwendeel van haar hooglerarencorps te ontslaan. Deze paradox ontstaat door de staatkundige keuzes die bij de Wende door de twee Duitse staten DDR en de BRD worden gemaakt. Deze keuzes houden verband met de bijzondere Duitse historische ontwikkeling.
Verliezers, winnaars en overlevers Deze conclusie trekt Adriaan in ’t Groen na jarenlang onderzoek van de biografieën van professoren in het voormalige Oost-Berlijn. De Wende leidt tot een grote groep ‘verliezers’, maar ook tot een groep ‘winnaars’ die de vrijgekomen functies gaat vervullen. Er is een kleine, derde groep van ‘overlevers’ die hun functie bij de overgang van de DDR naar het verenigde Duitsland behouden. Bijzondere geschiedenis Duitsland Aan de vooravond van de twintigste verjaardag van de Berlijnse Wende en het tweehonderd jaar bestaan van de Humboldt-Universiteit laat In ‘t Groen in zijn proefschrift De Wende en Humboldts erfenis: de utopie voorbij (verschijningsdatum 9 november 2009) de invloed zien die de dramatische Duitse geschiedenis op het leven en werk van professoren heeft. Door de dominante rol die de staat in alle typen Duitse samenlevingen vervult en door de bijzondere, schoksgewijze Duitse historische ontwikkeling heeft de Duitser minder keuzes bij de inrichting van zijn leven.
32
Onderwijs en onderzoek De verschillende Duitse staatsvormen en de overgangen van bijvoorbeeld de Hitler-staat naar die van de DDR en vervolgens bij de Wende naar die van de BRD, hebben een dominant effect op de levenslopen van Duitsers. In ’t Groen legt bloot dat ook onderwijs en onderzoek hierdoor in hoge mate worden beïnvloed. Daardoor komen de professoren bij een extreme verandering van staatsvorm, zoals de Berlijnse Wende, klem te zitten tussen het primaat van de staat en dat van de wetenschap. Het grootste gedeelte van het wetenschappelijke kader van de Humboldt-Universiteit is ontslagen om deze universiteit als instelling te redden.
deze gedetailleerd in kaart. Daaruit blijkt dat een maatschappelijk-politiek systeem grote invloed op onderwijs en onderzoek heeft. De Humboldt-Universiteit is in drieërlei opzicht een bijzondere universiteit. Ze stond model voor de meeste westerse universiteiten, ze heeft de meeste Nobelprijswinnaars voortgebracht en ze was kaderschool van de Socialistische Eenheidspartij van de DDR. Daarom koos In ´t Groen deze universiteit voor zijn onderzoek. De ‘partneruniversiteit’: afscheid van staatsdominantie Het gedachtegoed van de oprichter van Humboldt-Universiteit, Wilhelm von Humboldt, en het onderzoek van de gevolgen van de Wende voor universiteit en professoren hebben In ’t Groen geïnspireerd tot het schetsen van een nieuw type universiteit: de ‘partneruniversiteit’. Dat is een universiteit waarin ‘variëteit’ centraal staat. Variëteit aan visies, aan wetenschapsbenaderingen, aan studenten en wetenschappers en een variëteit aan partners waarop de universiteit is gefundeerd. Deze ‘partneruniversiteit’ neemt geen afscheid van de staat als partner van de universiteit. Afscheid wordt genomen van de dominantie van de staat. De ‘partneruniversiteit’ kan beter groeien en bloeien, omdat ze vanuit gevarieerde bronnen wordt gevoed. Met deze visie op de idee universiteit wil In ’t Groen het gedachtegoed van Wilhelm von Humboldt in een actuele maatschappelijke context plaatsen, waarbij het ‘globale’ en het ‘locale’ met elkaar wedijveren. De Wende en Humboldts erfenis, De utopie voorbij • Adriaan in ’t Groen • www.lup.nl Leiden University Press Dissertaties • ISBN 978 90 8728 069 7 • € 39,50 • Paperback, 300 pagina’s
34
Recensie proefschrift: Humboldts erfenis
studenten al vroeg en scherp op kwaliteit geselecteerd, maar anders dan in het Westen ook werd voor de studenten bepaald wat hun studierichting zou worden. De uitval uit het onderwijs was erg klein en bijna iedereen studeerde ook binnen de daarvoor gestelde tijd af. Dat is nu allemaal heel anders. Er zijn veel meer studenten en er is minder staf, de afstand tot de hoogleraren is weer erg groot, studenten zijn vrij in hun studiekeuze en kunnen ook veel langer over hun studie doen dan in de tijd van de DDR. Het is een beetje een paradox, maar In 't Groen constateert terecht dat het opmerkelijk is dat in de sterk geïndividualiseerde samenleving van na de Wende de universiteit een massa-universiteit geworden is, terwijl in de collectivistische samenleving van de DDR de universiteit, zeker de Humboldt Universiteit, juist heel selectief te werk ging. Dat betekende overigens niet dat de beste studenten en hoogleraren ook veel voorzieningen werden geboden. Er was onvoldoende en ook steeds minder geld voor laboratoria en practica, er was geen geld voor moderne computers of de internationale wetenschappelijke tijdschriften. Het onderwijs kreeg daardoor een steeds theoretischer karakter en verloor de verbinding met de internationale ontwikkelingen. Alles in de DDR werd centraal geregeld en beslist in een voor ons moeilijk te begrijpen dubbelstructuur van partij en overheid. Lidmaatschap van de SED leverde betere kansen en ook voordelen op, maar het was juist voor academici helemaal niet zo gemakkelijk lid van de partij te worden. Men vreesde een overheersing van hoogopgeleiden over de boeren en arbeiders, die toch de ruggengraat van de socialistische samenleving vormden. Niet meer dan de helft van de hoogleraren was lid van de partij en een belangrijk deel was dat ook echt uit overtuiging. Een griezelig detail is wel dat de belangrijkste partijlidhoogleraren en -directeuren in het geheim werden uitgerust met een pistool. Gebruikt zijn de wapens nooit, maar in opdracht van de binnenlandse veiligheidsdienst was aan de universiteit onderlinge spionage algemeen. In 't Groen heeft met veel hoogleraren, de 'verliezers', de 'winnaars' en de 'overlevers' gesproken en in hun geschiedenis de patronen herkend die naar zijn idee typisch zijn voor de Duitse universitaire wereld. Wilhelm von Humboldt heeft de Duitsers niet alleen het ideaal van de Bildung gegeven, maar ook welbewust de universiteit als de plaats bij uitstek waar Bildung tot stand moet komen, verbonden met de staat. De verbinding tussen de moderne, verlichte staat en de wereld van wetenschap en kennis wordt in zijn opvatting gevonden in de door de staat bepaalde selectie van hoogleraren. Na de Wende kwam de Humboldt Universiteit onder het gezag van de regering van de stad Berlijn te staan en het stadsbestuur (Senat) werd daarmee ook verantwoordelijk voor de benoeming van nieuwe hoogleraren. In 't Groen ziet dan ook de opmerkelijke continuïteit van het instituut universiteit in de toch zeer wisselvallige Duitse geschiedenis van de laatste tweehonderd jaar als een direct gevolg van de sterke band met de staat. Tegelijkertijd leidt dat er ook toe dat bij een fundamentele politieke verandering de hoogleraren de kans lopen te worden uitgewisseld. De universiteit is niet van hen, zij zijn er met de universiteit voor de staat. Dat was zo in het Pruisen van de negentiende eeuw, tijdens het keizerrijk, onder Hitler, daarna onder de DDR en nu dus het nieuwe herenigde Duitsland.
36
Motivatie voor proefschrift: De woordvoerder zag het fout gaan ScienceGuide - woensdag 18 november 2009 Door: Adriaan in 't Groen Waar was u toen de Muur viel? Als vijfde in deze serie op ScienceGuide Adriaan In 't Groen, destijds woordvoerder op het ministerie van Onderwijs. "Dat moment van 9 november 1989 heeft me nooit meer losgelaten. Het heeft me achtervolgd." De woordvoerder kwam er niet uit. Hij moest improviseren om vragen van journalisten te kunnen beantwoorden. Ik was als woordvoerder van een minister in crisistijd op mijn hoede. Dit gaat fout! Ik roep mijn Duitse vrouw Gisela: 'Het is gebeurd. Stil!' Dat was mijn moment op 9 november 1989 om 18.57 uur toen ik de woordvoerder van het Politbureau Günter Schabowski live op tv hoorde zeggen: "Privatreisen nach dem Ausland können ohne Vorliegen von Voraussetzungen beantragt werden. Die Genehmigungen werden kurzfristig erteilt." Dat kon niet goed zijn! Later blijkt dat de mediadruk in die dagen zo groot was dat Schabowski niet aanwezig kon zijn bij de vergadering van het centrale comité, waardoor hij onbekend was met de details van de regeling. Bovendien bevatte het wetsontwerp fouten en onduidelijkheden. Zo kon het gebeuren dat hij op een aanvullende vraag van een journalist wanneer deze regeling van kracht wordt half stotterend het verkeerde antwoord geeft: ":ach meiner Kenntnis ist das sofort, unverzüglich." Ik zat op het puntje van mijn stoel. Ik werd onrustig. Dit kon toch niet de bedoeling zijn. Ik wilde nu niet gaan eten! Het ging maar door. De persbureaus AP en dpa melden dat de DDR haar grenzen heeft geopend. Duizenden Oost-Berlijners kunnen hun oren niet geloven. Ik zie live op tv dat ze naar de grensovergangen gaan om zelf te kunnen zien wat er aan de hand is. De menigte voor de gesloten slagbomen zwelt snel aan. Het is een half uur voor middernacht. Dat kan fout gaan. Er wordt nog steeds niet gegeten in huize In 't Groen. En dan gebeurt het. De snel groeiende menigte DDR-burgers wordt plotseling door twee grenssoldaten van de DDR doorgang naar het westen verleend. Zichtbaar zonder controle! Dit kan niet waar zijn. Gisela gaat onrustig slapen. Ik drink het derde glas wijn. Flarden met eigen belevenissen trekken voorbij. Daar zijn de crisesmomenten waarbij ik voor mijn baas, Onderwijsminister Deetman, de pers te woord moest staan. Ik denk aan de vele malen dat ik met mijn vrouw en kinderen bij ons vaste vakantiehuisje in het Werratal langs het IJzeren Gordijn wandel. Er wordt een waarschuwingsschot afgevuurd omdat mijn kinderen Esther en Floriaan mij terugroepen omdat ik de grens tussen West en Oost niet wil accepteren. Ik wil het IJzeren Gordijn aanraken. Ik denk terug aan de heftige discussie met mijn Duitse familie nadat ik ze tien jaar voor de Wende verteld had van onze zoveelste gezinswandeling langs het IJzeren Gordijn en verzucht had dat zij het nog zouden meemaken dat aan dit onrecht een einde zou komen: 'Zoiets onmenselijks kan nooit blijven bestaan.' Esther, Gisela en Floriaan keken ongelovig. Ik zette krachtig aan: 'Ze zouden aan hun gestorven vader
37
denken als ze ooit met eigen ogen konden zien dat deze onzin was opgeruimd en ze niet langer meer bang hoefden te zijn voor de wild blaffende herdershonden.' Het is veel sneller gegaan. Niemand had dat verwacht. Een zorgvuldig, kostbaar en langdurig opgebouwd veiligheidssysteem, dat alleen al aan de grenzen van de DDR tussen 1949 en 1989 899 dodelijke slachtoffers heeft gekost, stort door een opeenstapeling van schijnbaar toevallige gebeurtenissen ineen. Dat moment van 9 november 1989 heeft me nooit meer losgelaten. Het heeft me achtervolgd. Het heeft geleid tot een onderzoek naar de effecten van deze Wende op mijn werkterrein, de universiteiten. Uiteindelijk heeft het na veel Berlijnse reizen en gesprekken met teintallen Zeitzeugen een proefschrift opgeleverd dat, 20 jaar na de Wende, verschijnt:
De Wende en Humboldts erfenis: de utopie voorbij (Leiden University Press, ISBN 978 90 8728 069 7). Lees de bespreking op ScienceGuide.
38
Partners Het Centrum Regionale Kennisontwikkeling werkt samen met kennisintensieve bedrijven en instellingen. Enkele participerende organisaties zijn: • Kamer van Koophandel Den Haag • De Haagse Hogeschool • Hogeschool Leiden • Hogeschool INHolland • Provincie Zuid-Holland • regionale gymnasia • Leiden Bio Science Park Het CRK en partners werven, bemiddelen en werken samen bij de financiering van dissertatieonderzoek. Voor verschillende beroepsgroepen en beroepssectoren bestaan scholings- en onderzoeksfondsen en andere financieringsmogelijkheden. Voor informatie over samenwerking met de Kamer van Koophandel Den Haag en bedrijven in de regio kunt u contact opnemen met Drs. Cees Broeksma. Voor informatie over samenwerking met hogescholen en gymnasia kunt u contact opnemen met Drs. Kees van Gageldonk. Voor overige vragen over samenwerking kunt u contact opnemen met Dr. Adriaan in 't Groen MPA.
39
Contactinformatie Voor informatie over in deeltijd promoveren, duaal programma en samenwerkingsmogelijkheden kunt u contact opnemen met het Centrum Regionale Kennisontwikkeling. Bezoekadres Het Centrum Regionale Kennisontwikkeling is tijdelijk gehuisvest binnen het CAOP, kennis- en dienstencentrum op het gebied van arbeidszaken in het publieke domein. Bezoekers kunnen zich melden bij de receptie van CAOP op het adres hieronder vermeld. Bezoekadres: Lange Voorhout 9 2514 EA Den Haag Postadres: Campus Den Haag Centrum Regionale Kennisontwikkeling Postbus 13228 2501 EE Den Haag Informatie en afspraken Voor het maken van afspraken met medewerkers of meer informatie over het Centrum Regionale Kennisontwikkeling kunt u contact opnemen met Pam de Groot (officemanager): Telefoon: 070 376 5414 (CAOP) Telefoon mobiel: 06 2168 9229 E-mail: pdegroot@denhaag.leidenuniv.nl Bij geen gehoor kunt u altijd contact opnemen met het secretariaat van Campus Den Haag via telefoonnummer 070-3021070. Website: www.campusdenhaag.nl/crk
40