1
Auteur: Datum:
Johanvan der Lingen 2015-11-18
Hoofd en bedekking van man en vrouw Introductie Deze studie diept de betekenis van 1 Korinthe 11:2-16 en 2 Korinthe 3:1-18 uit. De Herziene Statenvertaling plaatst boven 1 Korinthe 11:2-16 het kopje “Positie van de vrouw in de gemeente”. Maar gaat het daar daadwerkelijk over? Bij het lezen van deze tekst zijn verschillende benaderingen mogelijk. Sommigen zullen bij het lezen van deze verzen de nadruk leggen op de regels voor hoofdbedekking (of haardracht), terwijl anderen ‘hoofd’ opvatten als een beeld van een gezagsverhouding. In deze studie willen we beide aspecten aan elkaar koppelen en veel aandacht schenken aan de betekenis van deze passage in het licht van de relatie tussen Elohim en de mens. Daarbij kijken we ook naar de Griekse grondtekst en zetten met behulp daarvan de teksten in het grotere verband van de Bijbel.
Eerste kerntekst: 1 Korinthe 11:2-16 2 3 4 5 6
7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
En ik prijs u, broeders, omdat u in alles aan mij denkt en aan de overleveringen vasthoudt, zoals ik die aan u heb overgeleverd. Maar ik wil dat u weet dat Christus het Hoofd is van iedere man en de man het hoofd van de vrouw en God het Hoofd van Christus. Iedere man die bidt of profeteert en iets op zijn hoofd heeft, onteert zijn hoofd. Iedere vrouw echter die bidt of profeteert met onbedekt hoofd, onteert haar eigen hoofd, want het is precies hetzelfde alsof zij kaalgeschoren is. Want als een vrouw het hoofd niet bedekt heeft, laat zij zich dan ook maar kaalknippen. Als het echter voor een vrouw schandelijk is kaalgeknipt of kaalgeschoren te zijn, laat zij dan het hoofd bedekken. Een man moet het hoofd namelijk niet bedekken, omdat hij het beeld en de heerlijkheid van God is. De vrouw is echter de heerlijkheid van de man. De man immers is niet uit de vrouw, maar de vrouw uit de man. Want ook is een man niet geschapen omwille van de vrouw, maar een vrouw omwille van de man. Daarom moet de vrouw een teken van gezag op het hoofd hebben, omwille van de engelen. Evenwel is de man niet zonder de vrouw, en de vrouw niet zonder de man, in de Heere. Want zoals de vrouw uit de man voortkomt, zo is ook de man er door de vrouw, maar alle dingen zijn uit God. Oordeel bij uzelf: is het gepast dat een vrouw met onbedekt hoofd tot God bidt? Of leert ook de natuur zelf u niet dat als een man lang haar draagt, het een oneer voor hem is? Maar als een vrouw lang haar draagt, is het voor haar een eer, omdat het lange haar als een bedekking aan haar gegeven is. Maar als iemand op twist uit lijkt te zijn, wij hebben een dergelijke gewoonte niet, en de gemeenten van God evenmin.
De hoofdboodschap van Sha’ul (Paulus) In vers 2 verwijst Sha’ul (Paulus) naar een aantal overleveringen die hij klaarblijkelijk heeft overgebracht aan de gemeente te Korinthe. Het woord “overleveringen” is zowel in het Nederlands als in het onderliggende Grieks hetzelfde woord als in bijv. Mattheüs 15:2 (“Waarom overtreden Uw discipelen de overlevering van de ouden?”).
2 Hoewel niet het onderwerp van deze studie, is het goed om te beseffen dat overleveringen, of tradities, niet per definitie slecht zijn. Sha’ul in ieder geval schrijft hier met een gerust hart over “overleveringen” en in het vervolg gaat het ook om een aantal concrete gebruiken, waardoor de context het niet toe laat om “overleveringen” te vergeestelijken. De overleveringen die Sha’ul heeft overgeleverd aan de gemeente te Korinthe worden door hen nageleefd, vastgehouden. Dat is: over het algemeen wel. Want deze zin leidt nu juist een onderwerp in waar de gemeente te Korinthe in afwijkt en waar Sha’ul niet content mee is. Sha’uls motivatie voor de terechtwijzing die hij gaat geven, komt direct in vers 3 naar voren: 3
Maar ik wil dat u weet dat Christus het Hoofd is van iedere man en de man het hoofd van de vrouw en God het Hoofd van Christus.
Merk vooral op dat:
Mashiach is het Hoofd van de man. De man is het hoofd van de vrouw.
Bedekkingsproblematiek Direct hierna kaart Paulus het probleem aan: 4 5
Iedere man die bidt of profeteert en iets op zijn hoofd heeft, onteert zijn hoofd. Iedere vrouw echter die bidt of profeteert met onbedekt hoofd, onteert haar eigen hoofd, want het is precies hetzelfde alsof zij kaalgeschoren is.
Deze twee verzen leveren wat problemen op in de hedendaagse geloofsbeleving:
Mag een man niets op zijn hoofd hebben als hij bidt of profeteert? Hoe zit dat dan met Joden en hun kipot (‘keppeltjes’)? En waarom zien we zo weinig vrouwen met hoofdbedekking tijdens het gebed? En uiteraard: waarom tilt Sha’ul hier zo zwaar aan?
Deze studie gaat er vanuit dat 1 Korinthe 11 gaat over hoofdbedekking en niet over haardracht. Voordat we doorgaan op hoofdbedekkingen, zullen we dit eerst aantonen onder het kopje “Zedelijke haardracht”. Ook verderop in deze studie volgt hiervoor argumentatie onder het kopje “De paradox opgelost: haar heerlijkheid is geen ‘haar-heerlijkheid’”.
Zedelijke haardracht Sommigen menen dat het in dit 1 Korinthe 11 gaat over haardracht: een man moet geen loshangend lang haar hebben (vers 14) en de vrouw juist wel. Deze verklaringsrichting is onwaarschijnlijk, zoals ik hieronder zal aantonen. In het geval van mannen, is het niet alleen Paulus die in 1 Korinthe 11:14 aangeeft dat lang haar tegennatuurlijk is voor een man. Ook in Deuteronomium 32:42 spreekt de Bijbel zich er niet positief over uit door het te gebruiken als een stereotype van de vijand: 42
Ik zal Mijn pijlen dronken maken van bloed, en Mijn zwaard zal vlees eten van het bloed van de gesneuvelde en de gevangene, van het hoofd van de vijand met zijn loshangende haar.
Voor wat betreft vrouwen is de volgende tekst uit Numeri 5:18 opmerkelijk. Het gaat hier om een vrouw die van overspel wordt verdacht en de priester die deze zaak in behandeling heeft, krijgt de volgende opdracht: 18
Daarna moet de priester de vrouw voor het aangezicht van de HEERE plaatsen en het hoofdhaar van de vrouw losmaken; en hij moet het graanoffer van gedachtenis op haar handen leggen, dat is het graanoffer voor achterdocht. En in de hand van de priester zal het bittere water zijn, dat de vervloeking meebrengt.
De Joodse commentator Rashi schrijft bij dit vers dat de priester de haarvlechten van de vrouw ontrafelt. Het haar van de vrouw hangt daarna dus los langs haar hoofd. Rashi verwijst daarbij ook naar de Talmoed1,
1
Babylonische Talmoed, Kethubot 72a
3 waarin het buitenshuis verschijnen van een vrouw zonder hoofdbedekking beschouwd wordt als een ernstige overtreding tegen de Joodse traditie, dan wel tegen de Torah (gebaseerd op dit bewuste vers). Het Hebreeuwse woord [ פרעpara, Strongs H6544] dat vertaald is met “hoofdhaar losmaken”, wordt soms ook vertaald met “ontbloten” (van hoofdbedekking ontdoen). Na raadpleging van een rabbijn, concludeer ik dat deze vertaling technisch onjuist is2. Uit voorgaande discussie blijkt echter wel dat het verwijderen van hoofdbedekking geïmpliceerd wordt, maar de Torah kiest ervoor een woord te gebruiken dat vérder gaat dan dat: naast dat het hoofd van de vrouw ontbloot wordt, worden óók haar vlechten losgemaakt. Uit de context van het hoofdstuk, is het overduidelijk dat het ontblote hoofd en het loshangende haar een grote schande is voor de vrouw3, omdat het verwijst naar de aanklacht van ontrouw jegens haar man. Het is daarom niet logisch als Sha’ul zou aanbevelen dat een vrouw loshangend haar moet hebben. Immers, of de beginsituatie in Numeri 5 nu was dat het haar van de vrouw gevlochten was of bedekt was: in ieder geval hing het niet los. Weliswaar wordt lang haar in 1 Korinthe 11:15 gezien als een sieraad voor de vrouw, maar dit betekent niet dat zij daar onbedekt mee rond zou moeten lopen4.
De Bijbel heeft geen positieve waardering voor lang, loshangend haar bij zowel mannen als vrouwen. Overigens is loshangend haar niet de enige vorm van ongepaste haardracht bij vrouwen. Ook over de kunstige haardracht waarmee rijke vrouwen zich in de Griekse oudheid tooiden5, spreekt de Brit HaChadasha (het ‘Nieuwe Testament’) zich afkeurend uit. De ware sieraden van de vrouw zijn: ingetogenheid, bezonnenheid, bescheidenheid, onderdanigheid, goede werken, zoals we lezen in 1 Timoteüs 2:9: 9
10
Evenzo wil ik dat de vrouwen zich tooien met eerbare kleding, ingetogen en bezonnen, niet met het vlechten van het haar of met goud of parels of kostbare kleren, maar met goede werken, wat bij vrouwen past die belijden godvrezend te zijn.
Evenzo spreekt 1 Petrus 3:3-5 hierover: 3 4
5
Uw sieraad moet niet bestaan in iets uiterlijks: het vlechten van het haar, het dragen van gouden sieraden of het aantrekken van mooie kleren; maar uw sieraad moet zijn de verborgen mens van het hart, met het onvergankelijke sieraad van een zachtmoedige en stille geest, die kostbaar is voor God. Want zo tooiden zich voorheen ook de heilige vrouwen, die op God hoopten, en hun eigen mannen onderdanig waren;
In deze Bijbelteksten wordt de vrouw opgeroepen om haar uiterlijk (kledingdracht, haardracht, sieraden) te laten overeenstemmen met haar godvrezende innerlijk. De buitenkant is een vrucht van wat er aan de binnenkant is gezaaid!
Vergelijk ook Exodus 32:25 waar hetzelfde woord gebruikt wordt om de toestand van het volk te beschrijven na de zonde van het gouden kalf: “Toen Mozes zag dat het volk losgeslagen was – want Aäron had het losgelaten – tot leedvermaak van hun tegenstanders, …” Het losmaken van het haar van de vrouw verwijst dus ook naar de verdenking op losbandig gedrag. 3 Aanvullende bronnen die bewijzen dat losse haardracht ten minste voor getrouwde vrouwen schaamtevol was en bedekt haar eervol, vinden we o.a. in de Mishna, Ketubot 7:6 (het in het publiek verschijnen van een getrouwde vrouw met onbedekt hoofdhaar wordt gezien als een vorm van onzedelijkheid en is een valide reden voor een man om haar te scheiden) en de Babylonische Talmoed, Ketubot 66b (in vers 28 bedekt een straatarme vrouw haar gezicht met haar haar, bij gebrek aan iets anders) en Yoma 47a (in vers 22 antwoord een vrouw van stand dat zij zo in aanzien is komen te staan doordat ze zelfs binnenshuis altijd haar hoofdhaar bedekte). 4 Er zijn diverse christelijke commentaren op 1 Korinthe 11:15 die deze gedachtengang expliciet bevestigen en dat het lange haar wel degelijk bedekt dient te worden, o.a. Geneva Study Bible, Gill’s Exposition of the Entire Bible, JamiesonFausset-Brown Bible Commentary, Barnes’ Notes on the Bible, Ellicott’s Commentary, Bengel’s Gnomen, Pulpit Commentary. Twee andere bekeken commentaren zwijgen erover. Ook David Stern’s Jewish New Testament Commentary spreekt zich niet duidelijk uit hierover. 5 In de klassieke oudheid droegen vrouwen soms ware kunstwerken op hun hoofd, die zeer zeker om aandacht schreeuwden. Denk niet dat het gaat om een enkele vlecht, zoals je zou kunnen denken n.a.v. 1 Timoteüs 2:9). Bescheidenheid en ingetogenheid zijn de kernwoorden hier. Vergelijk dit verslag van een ‘archeologische kapper’: http://historiesofthingstocome.blogspot.nl/2013/02/hairstyles-in-ancient-greece-and-rome.html 2
4
Hoofdbedekking voor mannen Kijkend naar 1 Korinthe 11:4, doet het wat vreemd aan dat mannen bij het bidden of profeteren geen hoofddeksel mogen dragen. Want wat moeten we dan denken van bijvoorbeeld de priesterkleding in Exodus 28:39-40? 39 40
U moet vervolgens het onderkleed weven, van fijn linnen. U moet ook een tulband van fijn linnen maken, maar de gordel moet u van borduurwerk maken. U moet voor de zonen van Aäron ook onderkleren maken en u moet voor hen gordels maken. Ook moet u voor hen hoofddoeken maken die hun waardigheid en aanzien geven.
En dat deze regels niet later zijn afgeschaft, maakt Ezechiël 44:18 duidelijk, wanneer in de context van een nog te bouwen tempel gesproken wordt over de priesterkleding: 18
Linnen tulbanden moeten op hun hoofd [dat is: het hoofd van de priesters] zijn en linnen broeken om hun middel. Zij mogen zich niet zo omgorden dat zij gaan zweten.
Elohim wilde al vanaf het begin Israël maken tot een ‘koninklijk priesterschap’ (Exodus 19:5-6a): 5
6
Nu dan, als u nauwgezet Mijn stem gehoorzaamt en Mijn verbond in acht neemt, dan zult u uit alle volken Mijn persoonlijk eigendom zijn, want heel de aarde is van Mij. U dan, u zult voor Mij een koninkrijk van priesters en een heilig volk zijn. Dit zijn de woorden die u tot de Israëlieten moet spreken.
Sinds de ballingschap van Assyrië was het gehele noordelijke rijk (10 stammen) echter geen onderdeel meer van het volk. Dat wil zeggen: het volk dat Elohim voor ogen had, was uiteengevallen. Tien stammen waren weggestuurd als een overspelige vrouw (zie Jeremia 3:8, Hosea 9:15-17) en werden sindsdien als ‘veraf’ (buiten het verbond) beschouwd. We zien op diverse plaatsen in de Bijbel dat zij die veraf waren, nu in Mashiach Yeshua weer dichtbij zijn, zie bijv. Efeze 2:13: 13
Maar nu, in Christus Jezus, bent u, die voorheen veraf was, door het bloed van Christus dichtbij gekomen.
Ook 1 Petrus 2:9-10 laat ons duidelijk zien dat in Yeshua het oordeel over de tien weggezonden stammen is omgekeerd: 9
10
Maar u bent een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilig volk, een volk dat God Zich tot Zijn eigendom maakte; opdat u de deugden zou verkondigen van Hem Die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht, u, die voorheen geen volk was, maar nu Gods volk bent; u, die zonder ontferming was, maar nu in ontferming aangenomen bent.
Vers 10 verwijst naar de woorden van de profeet Hosea (1:6-12, 2:22), waarin ‘lo ammi’ (geen volk) en ‘lo ruchama’ (geen ontferming) nu wél weer een volk zijn en ontferming hebben gekregen. In Yeshua wordt het volk hersteld en is er weer sprake van één volk! Dat volk is in zijn geheel (dus inclusief de vreemdelingen aan wie 1 Petrus gericht is volgens 1:1) een “uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilig volk”. En wat is hun functie als priester dan? Ook dit vinden we in vers 9: “opdat u de deugden zou verkondigen…”. Zoals de zonen van Aharon priesters waren voor de kinderen van Israël, zo heeft het volk Israël een priesterfunctie voor de andere volken.
Is het dan niet meer dan logisch dat iedere man die onderdeel uitmaakt van Israël, hetzij door geboorte, hetzij door Yeshua, hoofdbedekking draagt ten minste op die momenten dat hij een priesterfunctie vervult? Dit is slechts één gedachtegang die pleit vóór het gebruik van hoofddeksels door mannen. Deze studie gaat niet verder in op de al dan niet correcte vertaling van specifieke hoofddeksels of welk soort hoofddeksel een man dan zou moeten dragen.
5 Meer argumenten die pleiten vóór het gebruik van hoofddeksels door mannen, alsmede uitleg over de vorm zo’n hoofddeksel, is o.a. te vinden in studie 030 van broeder Werner Stauder. De link daar naar toe is: https://sites.google.com/site/messiaansestudies/downloads-in-pdf/030.Hoofddeksel-Mig%27ba%27a-zwart.pdf
Voorzetsels en voorvoegsels doen ertoe Een sleutel tot de oplossing van de ogenschijnlijke tegenstelling tussen 1 Korinthe 11:4 enerzijds en anderzijds de voorschriften voor priesters om hoofdbedekking te dragen, vinden we door naar de onderliggende Griekse tekst te kijken: 4
Iedere man die bidt of profeteert en iets op zijn hoofd heeft, onteert zijn hoofd.
In vers 4 wordt het voorzetsel κατὰ [kata, Strongs G2596] gebruikt en vertaald met ‘op’ (zijn hoofd). Dit woord heeft echter een andere betekenis dan ‘(boven)op’. De voornaamste betekenissen van het voorzetsel (en ook voor het gebruik als voorvoegsel) zijn: ‘vanaf … naar beneden’, ‘weg van’ en ‘tégen’.
Een voorbeeld van het gebruik van κατὰ (kata) in de betekenis van ‘tegen’, zien we in Mattheüs 5:23: 23
Als u dan uw gave op het altaar offert en u zich daar herinnert dat uw broeder iets tegen u heeft, …
Stel dat we ‘hoofd’6 hier opvatten als beeldspraak voor iemand die hiërarchisch boven een man staat (gezien vers 2 is dat Mashiach). Dan mag het duidelijk zijn dat als iemand iets tégen zijn hoofd heeft, hij zeer het gevaar loopt zijn hoofd te onteren! Hoewel dit zonder meer waar is, ligt het zo voor de hand, dat het onwaarschijnlijk is dat Sha’ul ‘hoofd’ als beeldspraak bedoelt, of ten minste spreekt Sha’ul over een fysieke, natuurlijke, situatie die bovenstaande geestelijke les zichtbaar maakt.
De betekenis van κατὰ [kata] als ‘vanaf (iets) naar beneden’ is het makkelijkst uit te leggen aan de hand van een voorbeeld. Wanneer mijn vrouw me vraagt om een tafelkleed op de tafel te leggen, dan is zij waarschijnlijk niet tevreden wanneer ik het tafelkleed als opgevouwen pakketje op de tafel leg. De bedoeling is uiteraard dat het tafelkleed zodanig op de tafel komt te liggen, dat de randen vanaf de tafel naar beneden hangen. Ook etymologie kan ons hier iets leren. ‘Katapult’ is een Nederlands woord dat via het Latijn van het Grieks afkomt. Duidelijk is de tweedeling: kata-pult. Het tweede deel komt van het werkwoord voor wegslingeren of schudden (palló). ‘Kata’ versterkt de betekenis van wegslingeren, een katapult slingert met grote kracht een voorwerp van je weg! Om dit laatste voorbeeld beter te kunnen waarderen, is het goed om je te realiseren dat in het Hebreeuws, Grieks en Engels beter zichtbaar is dat een beweging van iets af (van … weg) tevens een relatie heeft met omhoog of ‘naar beneden’ (vanaf … naar beneden). Vergelijk bijvoorbeeld “opgaan naar Jeruzalem” en “afdalen naar Egypte” of de zinsnede “he walks down the road”. Maar ook in het Nederlands is er nog iets van deze relatie bewaard gebleven: in plaats van “heen en weer” lopen gebruiken we ook vaak “op en neer” lopen! Voor de volledigheid moeten we opmerken dat de vertalers van de HSV ervoor gekozen hebben om niet alleen in vers 4 maar ook in vers 10 “op het hoofd” te vertalen: 10
Daarom moet de vrouw een teken van gezag op het hoofd hebben, omwille van de engelen.
Deze keer staat er echter een ander voorzetsel in de grondtekst, ἐπὶ [epi, Strongs G1909], dat daadwerkelijk ‘op’ betekent.
1 Korinthe 11:4 geeft dus niet zozeer dat een man niet zou mogen bidden met iets op zijn hoofd, maar dat hij niet moet bidden met iets dat van zijn hoofd af naar beneden hangt! De verdere context bevestigt dit, zoals we zullen zien.
Ook het Griekse woord voor hoofd, κεφαλή (kephalé), heeft de dubbele betekenis van zowel het bovenste lichaamsdeel als een figuurlijk hoofd: een heerser, heer of baas. 6
6
Het verschil tussen bedekken en bedekken Nu we op het spoor zijn van een wat andere interpretatie van een bedekking, is het goed om ook de andere verzen die spreken over bedekking te bekijken. Dit zijn de verzen 5, 6, 7, 13 en 15: 5 6
7 13 15
Iedere vrouw echter die bidt of profeteert met onbedekt hoofd, onteert haar eigen hoofd, want het is precies hetzelfde alsof zij kaalgeschoren is. Want als een vrouw het hoofd niet bedekt heeft, laat zij zich dan ook maar kaalknippen. Als het echter voor een vrouw schandelijk is kaalgeknipt of kaalgeschoren te zijn, laat zij dan het hoofd bedekken. Een man moet het hoofd namelijk niet bedekken, omdat hij het beeld en de heerlijkheid van God is. De vrouw is echter de heerlijkheid van de man. Oordeel bij uzelf: is het gepast dat een vrouw met onbedekt hoofd tot God bidt? Maar als een vrouw lang haar draagt, is het voor haar een eer, omdat het lange haar als een bedekking aan haar gegeven is.
Met uitzondering van vers 15 stammen al de vetgedrukte woorden af van het Griekse werkwoord κατακαλύπτω [katakaluptó, Strongs G2619]. Dit woord valt uiteen in twee delen: het voorvoegsel κατὰ [kata-]dat al eerder behandeld is, en het woord καλύπτω [kaluptó]. De betekenis van dit woord is: sluieren, verbergen, omhullen. Er bestaat een Engels woord dat hier rechtstreeks van afstamt: calypsis. Dit woord kan staan voor ‘het sluieren van een bruid’, maar heeft ook een algemenere betekenis ‘het bedekken van een lichaamsdeel’ (bijv. uit schaamte) in het vakgebied van lichaamstaal. Het woord καλύπτω [kaluptó] kan dus zeer zeker wel ‘bedekken’ betekenen, zoals de vertaling zegt, maar het is wel een specifiek soort bedekken: verhullend bedekken, sluieren! Het voorvoegsel κατὰ [kata] versterkt de betekenis van dit woord nog verder: sluieren, zodanig dat je sluier van je hoofd afhangt en hoofd en gezicht bedekt. Het woord dat in vers 15 gebruikt wordt voor ‘bedekking’ is zoals gezegd anders: περιβόλαιον [peribolaion, Strongs G4018]. De letterlijke betekenis is ‘iets wat je om je heen gooit’ en kan slaan op een mantel of een sluier, maar het meest voor de hand liggend is simpelweg de betekenis: je kleding, dat wat je aanhebt. Bijvoorbeeld in Mattheüs 6 en Mattheüs 25 vinden we vervoegingen van het werkwoord περιβάλλω [periballó, Strongs G4016]. Mattheüs 6:31: 31
Wees daarom niet bezorgd en zeg niet: Wat zullen wij eten? of: Wat zullen wij drinken? of: Waarmee zullen wij ons kleden?
Mattheüs 25:36: 36
Ik was naakt en u hebt Mij gekleed; Ik ben ziek geweest en u hebt Mij bezocht; Ik was in de gevangenis en u bent bij Mij gekomen.
De vraag die zich aandient in vers 15: als het lange haar van een vrouw haar als bedekking is gegeven, hoe kan Sha’ul dan daarvóór zeggen dat ze een bedekking op haar hoofd moet zetten? Die heeft ze toch al? Gaat het stuk dan toch over haar in plaats van hoofdbedekkingen?
De paradox opgelost: haar heerlijkheid is geen ‘haar-heerlijkheid’ Zo vallen er twee zaken op aan vers 15: 1. 2.
Vers 15 is het enige waarin ‘bedekking’ de vertaling is van een totaal ander Grieks woord. Ondanks dat bijv. vers 6 zo duidelijk laat zien dat vrouwen normaliter een hoofdbedekking dragen, lijkt dit vers dat tegen te spreken; immers lang haar is als (in plaats van) hoofdbedekking gegeven?!
Doordat het afwijkende woordgebruik in 1 Korinthe 11:15, kunnen we echter al vermoeden dat dit vers een andere lading draagt dan de andere verzen die allen rechtstreeks gaan over een (hoofd)bedekking. Mijn suggestie is dat Sha’ul teruggrijpt op vers 6 en argumenteert dat lang haar niet aan de vrouw is gegeven om mee te pronken, maar dat het veeleer zo lang is omdat het met nadruk vráágt om bedekt te worden. Een nieuwe vertaling, die vers 15 qua betekenis verzoent met de context, zou dan luiden:
7 15
Maar als een vrouw lang haar draagt, is het voor haar een eer7, omdat het lange haar vanwege/ter wille van/als reden voor een omhulling aan haar gegeven is.
Lang haar dragen en bedekken is dus voortreffelijker, eervoller dan de situatie in vers 6, waarin de vrouw geen bedekking wil dragen en zich dan maar moet kaalknippen. Mijns inziens is deze vertaling te verdedigen door het voorzetsel ἀντί [anti, Strongs G0473] niet te vertalen met de betekenis van ‘als’ of ‘in plaats van’ een hoofbedekking, maar in een wat minder gebruikelijke betekenis, nl. als aanduiding van een causaal verband: een vrouw heeft lang haar vanwege de noodzaak hoofdbedekking te dragen. Vergelijk de vertaling van ditzelfde woord ἀντί [anti] in Efezen 5:31: 31
Daarom [of meer letterlijk: “Vanwege dit”] zal een man zijn vader en moeder verlaten en zich aan zijn vrouw hechten, en die twee zullen tot één vlees zijn.
De Heerlijkheid van JHVH We kunnen nu concluderen dat 1 Korinthe 11 spreekt over de manier van je hoofd bedekken tijdens het gebed, nl. zoals een sluier je hoofd bedekt, hoewel het nog onduidelijk is of het uitsluitend gaat om het bedekken van het haar of dat ook het gezicht gesluierd zou moeten worden. Een man moet niet met iets van een doek of sjaal op zijn hoofd (‘van zijn hoofd af’) gaan bidden of profeteren, maar voor de vrouw is het wel juist gepast om dat te doen. Op het eerste gezicht lijkt dat wat vreemd. De vraag is, waar gaat het nu eigenlijk om? Waarom hecht Sha’ul hier zo’n belang aan en wat beeldt het uit over Yeshua en zijn bruid? Waar worden we aan herinnerd wanneer een vrouw een sluier over het hoofd doet tijdens het gebed en waarom doet de man dat dan niet? Heeft dit te maken met het verhoogde concentratievermogen van mannen, wanneer vrouwen hun hoofd en haar bedekken? Wellicht! Maar er is ook nog een diepere reden! Om te begrijpen waarom een vrouw tijdens gebed haar hoofd bedekt met een sluier, moeten we – vreemd genoeg – beginnen met kijken naar twee voorbeelden in de Tanach waarbij een man zijn gezicht bedekt: Eliyahu (Elia) en Moshe (Mozes). Het eerste voorbeeld gaat over de ontmoeting van Eliyahu met Elohim in 1 Koningen 19:11-13: 11
12 13
Maar Hij zei: Ga naar buiten en ga op de berg staan, voor het aangezicht van de HEERE. En zie, de HEERE ging voorbij, en een grote en sterke wind, die bergen spleet en rotsen in stukken brak, voor het aangezicht van de HEERE uit. Maar de HEERE was niet in de wind. Na deze wind kwam er een aardbeving, maar de HEERE was ook niet in de aardbeving. Op de aardbeving volgde een vuur, maar de HEERE was ook niet in het vuur. En na het vuur kwam het suizen van een zachte stilte. En het gebeurde, toen Elia dat hoorde, dat hij zijn gezicht met zijn mantel omwikkelde, naar buiten ging en in de ingang van de grot bleef staan. En zie, een stem kwam tot hem, die zei: Wat doet u hier, Elia?
Voor de stormwind, de aardbeving en het vuur dat voor het aangezicht van JHVH uitging, vond Eliyahu het niet nodig om actie te ondernemen. Maar in de meest intieme nabijheid van het aangezicht van JHVH, omwikkelde Eliyahu zijn gezicht met zijn mantel! Het tweede voorbeeld betreft de ontmoeting van Moshe met JHVH in Exodus 33: 18-23: 18 19
20 21
7
Toen zei Mozes: Toon mij toch Uw heerlijkheid! Maar Hij zei: Ík zal al Mijn goedheid bij u voorbij laten komen, en in uw aanwezigheid zal Ik de Naam van de HEERE uitroepen, maar Ik zal genadig zijn voor wie Ik genadig zal zijn, en Ik zal Mij ontfermen over wie Ik Mij ontfermen zal. Hij zei verder: U zou Mijn aangezicht niet kunnen zien, want geen mens kan Mij zien en in leven blijven. Ook zei de HEERE: Zie, hier is een plaats bij Mij, waar u op de rots moet gaan staan.
Dat is: in tegenstelling tot het kaalknippen in vers 6.
8 22
23
En het zal gebeuren, als Mijn heerlijkheid voorbijtrekt, dat Ik u in een kloof van de rots neer zal zetten en u met Mijn hand zal bedekken totdat Ik voorbijgegaan ben. En zodra Ik Mijn hand wegneem, zult u Mij van achteren zien, maar Mijn aangezicht zal niet gezien worden.
Wanneer JHVH voorbijtrekt, is het nodig dat Moshe bedekt wordt met Zijn hand. De reden in Exodus 33:20 is zeer duidelijk en zeker ook aannemelijk voor de situatie van Eliyahu: “geen mens kan Mijn aangezicht zien en in leven blijven.”
De sluier van Moshe… Wanneer we na de laatste schrifttekst nog iets verder lezen, zien we iets opmerkelijks. Nadat Moshe de geboden heeft ontvangen, gaat hij naar beneden en deelt het volk de geboden mee in Exodus 34:29-30: 29
30 31 32 33 34
35
En het gebeurde, toen Mozes van de berg Sinaï afdaalde – de twee tafelen van de getuigenis waren in Mozes' hand, toen hij van de berg afdaalde – dat Mozes niet wist dat de huid van zijn gezicht glansde, omdat de HEERE met hem gesproken had. Aäron en al de Israëlieten keken Mozes aan, en zie, de huid van zijn gezicht glansde. Daarom waren zij bevreesd om dichter bij hem te komen. Mozes riep hen echter bij zich. Aäron en al de leiders van de gemeenschap keerden naar hem terug, en Mozes sprak tot hen. Daarna kwamen al de Israëlieten naar voren en hij gebood hun alles wat de HEERE met hem besproken had op de berg Sinaï. Nadat Mozes geëindigd had met hen te spreken, legde hij een doek over zijn gezicht. Maar telkens wanneer Mozes voor het aangezicht van de HEERE kwam om met Hem te spreken, deed hij de doek af, totdat hij weer naar buiten ging. En wanneer hij naar buiten gegaan was, sprak hij tot de Israëlieten wat hem geboden was. En als de Israëlieten aan het gezicht van Mozes zagen dat de huid van het gezicht van Mozes glansde, dan deed Mozes de doek weer over zijn gezicht, totdat hij naar binnen ging om met Hem te spreken.
Wat zien we tot onze verbazing? Merk op dat wanneer JHVH met Moshe spreekt, Moshe nu de sluier afdoet! Vanuit het voorgaande zouden we toch juist verwachten dat hij dan de sluier omdoet?! Bedenk echter dat JHVH spreekt vanaf het verzoendeksel van de ark van het verbond, welke in het Heilige der Heilige staat, zoals beschreven in Exodus 25:22 (en ook in Exodus 30:6): 22
Dan zal Ik u daar ontmoeten en van boven het verzoendeksel, van tussen de twee cherubs, die zich op de ark van de getuigenis zullen bevinden, zal Ik met u spreken over alles wat Ik u voor de Israëlieten gebieden zal.
We weten echter dat het Heilige der Heilige zelf slechts éénmaal per jaar betreden mocht worden. Moshe kon zich dus niet letterlijk in het Heilige der Heilige bevinden, maar hij hoorde Elohim vandaar spreken, terwijl hij zelf in het Heilige was. Deze twee ruimten werden van elkaar gescheiden door een voorhangsel, wederom een ‘naar beneden hangende bedekking’ die Moshe volledig bedekt voor het aangezicht van JHVH! De hogepriester die slechts eenmaal per jaar het Heilige der Heilige betreedt8, doet dat overigens volgens Leviticus 16:12-13 óók met een bedekking: 12
8
Verder moet hij van het altaar voor het aangezicht van de HEERE een vuurschaal vol vurige kolen nemen, met beide handen vol fijngestoten geurig reukwerk, en dit binnen het voorhangsel brengen.
Zie Exodus 30:10, Leviticus 16:2, Hebreeën 9:7 en 9:25
9 13
Hij moet dan het reukwerk op het vuur leggen voor het aangezicht van de HEERE, zodat de wolk van het reukwerk het verzoendeksel, dat boven de getuigenis is, bedekt en hij niet zal sterven.
Ondanks dat Moshe de doek afdoet als hij de tent van ontmoeting binnengaat, is bovenstaande dus nog steeds in overeenstemming met wat we eerder zagen:
In de intieme nabijheid van de Heerlijkheid van JHVH is steeds het gezicht (of het hele lichaam) bedekt.
…of toch een sluier voor iemand anders? Nu dan de vraag: waarom bedekte Moshe dan het gezicht tegenover de kinderen van Israël? Hierop zijn ten meerdere antwoorden te geven. Laten we beginnen op het niveau van de letterlijke tekst. Bedenk ten eerste dat Moshe tegenover het volk de vertegenwoordiger van Elohim was. Het gezicht van Moshe glansde van de Heerlijkheid van Elohim en de Israëlieten waren daardoor bevreesd. Voor hen was het immers bijna of zíj JHVH in het gezicht keken! Deze vrees is echter niet de reden dat Moshe zijn gezicht bedekte. Immers: hij bedekte zijn gezicht pas nádat hij tot het gesproken had. Blijkbaar wilde de Heilige toch dat de overdracht op dit moment zonder tussenliggende obstakels plaatsvond. In het dagelijks leven droeg Moshe echter wel iets wat zijn gezicht bedekte. Er zijn een aantal mogelijke verklaringen hiervoor. Het voorkwam bijvoorbeeld dat de Israëlieten eraan zouden wennen lichtvaardig om te gaan met de Heerlijkheid van Elohim als ze deze zo in het dagelijks leven zagen. Een andere mogelijkheid is dat Moshe zijn broeders de schaamte wilde besparen, wanneer ze zich zouden realiseren dat alleen Moshe zo dicht tot Elohim kon naderen en zij niet.
Tegenover het volk had de sluier van Moshe niet tot doel zíjn ogen te beschermen voor het aangezicht van Elohim, maar om iets heerlijks af te schermen van het volk. Sha’ul heeft dit ook opgemerkt en geeft de volgende diepzinnige uitleg in 2 Korinthe 3:13: 13
…en doen wij niet zoals Mozes, die een bedekking op zijn gezicht legde, opdat de Israëlieten hun ogen niet gericht zouden houden op het einddoel van wat tenietgedaan wordt.
In dit vers legt Sha’ul de nadruk op de uiteindelijke openbaring van Mashiach Yeshua. Hoewel Moshe bij uitstek een voorafschaduwing is van de Mashiach en velen in zijn tijd ook naar hem keken als dé Verlosser, is hij dat niet!9 Moshe had de potentie om Mashiach te worden en was ook geslaagd voor de voorbereidingen zoals getypeerd door de Joodse literatuur (bijv. veertig dagen vasten, zonder water en voedsel), maar toch is hij uiteindelijk niet de Mashiach geworden10. Het líjkt alsof Moshe Mashiach had kunnen worden en inderdaad is hij een prachtige voorafbeelding van de Mashiach, maar zelf verloor hij het voorrecht om het volk naar het beloofde land te brengen of er zelfs ook maar binnen te gaan, toen Hij de rots bij Meriba sloeg in plaats van ertegen te spreken (Numeri 20:7-13 en 27:14). Het terugbrengen van het volk is één van de taken van de Mashiach en Moshe werd van die taak ontheven om bovenstaande reden. Had JHVH dit niet door de vingers kunnen zien? We weten slechts dat het de Schepper behaagde, dat in Zijn plan de volmaakte Mashiach pas later komen zou!
Zoals ook Moshe zelf al aangaf in Exodus 4:13 “Och Heere, zend toch [verlossing] door de hand van wie U zult zenden!” (m.a.w.: “Zend toch de Mashiach!”) 10 Het voert te ver om hier nu uitgebreid op in te gaan, maar volstaat te zeggen dat Moshe één van de meest sprekende typen is van Yeshua en het ideaal van totale onderworpenheid aan Elohim zeer dicht benaderde. Als gevolg hiervan was hij in staat dicht tot JHVH te naderen en glansde zijn gezicht na de ontmoetingen. Vergelijk ook Matteüs 17:2 waar Yeshua op de ‘berg der verheerlijking’ is: “En Hij werd voor hun ogen van gedaante veranderd; Zijn gezicht straalde als de zon en Zijn kleren werden wit als het licht.” 9
10
Sha’ul wijst erop dat Moshe van het begin af niet bestemd was om dé Mashiach te zijn: de ogen moesten vooruit blijven kijken, vol verwachting naar de latere Verlosser: Yeshua. Dit is de heerlijkheid die Moshe’s gezichtsbedekking verborgen hield. Nog een extra opmerking over het woord dat in 2 Korinthe 3:13 vertaald wordt met ‘bedekking’; dit is het woord κάλυμμα [kalumma, Strongs G2571], wat iets als ‘sluier’ betekent. Het zelfstandig naamwoord κάλυμμα [kalumma] deelt dezelfde oorsprong met het werkwoord καλύπτω [kaluptó, Strongs G2572; ‘bedekken’] wat we eerder diverse malen in 1 Korinthe 11 tegenkwamen. De connectie die vanuit dit vers naar Exodus 34 wordt gelegd – waarin expliciet gesproken wordt over het bedekken van ten minste een gedeelte van het gezicht – is een sterk argument vóór waarom de hoofdbedekking uit 1 Korinthe 11 een sluier betreft die zowel hoofd(haar) als (ten minste een gedeelte van) het gezicht bedekt. Laten we de bredere context van 2 Korinthe 3:13 nader onderzoeken.
Tweede kerntekst: 2 Korinthe 3:1-18 1 2 3
4 5 6
7
8 9 10 11 12 13
14
15 16 17 18
Beginnen wij onszelf weer aan te bevelen? Of hebben wij, zoals sommigen, aanbevelingsbrieven voor u nodig, of aanbevelingsbrieven van u? U bent onze brief, geschreven in onze harten, gekend en gelezen door alle mensen. Het is immers openbaar geworden dat u een brief van Christus bent, door onze bediening opgesteld, geschreven niet met inkt, maar door de Geest van de levende God, niet op stenen tafelen maar op tafelen van vlees, van de harten. Zo'n vertrouwen nu hebben wij door Christus op God. Niet omdat wij van onszelf bekwaam zijn iets te denken, als was het uit onszelf, maar onze bekwaamheid is uit God. Hij heeft ons namelijk bekwaam gemaakt om dienaars van het nieuwe verbond te zijn, niet van de letter, maar van de Geest; want de letter doodt, maar de Geest maakt levend. Als nu de bediening van de dood, met letters in stenen gegrift, in heerlijkheid was, zodat de Israëlieten hun ogen niet op het gezicht van Mozes gericht konden houden vanwege de heerlijkheid van zijn gezicht, hoewel die tenietgedaan zou worden, hoeveel te meer zal dan de bediening van de Geest in heerlijkheid zijn? Want als de bediening van de verdoemenis al heerlijkheid geweest is, veel meer is de bediening van de gerechtigheid overvloedig in heerlijkheid. Immers, zelfs dat wat verheerlijkt was, is in dit opzicht niet heerlijk geweest, vergeleken met de allesovertreffende heerlijkheid. Want als wat tenietgedaan wordt in heerlijkheid was, veel meer is wat blijft in heerlijkheid. Omdat wij dan een dergelijke hoop bezitten, gaan wij met veel vrijmoedigheid te werk, en doen wij niet zoals Mozes, die een bedekking op zijn gezicht legde, opdat de Israëlieten hun ogen niet gericht zouden houden op het einddoel van wat tenietgedaan wordt. Maar hun gedachten werden verhard, want tot op heden blijft diezelfde bedekking bij het lezen van het Oude Testament, zonder te worden weggenomen. Die bedekking wordt tenietgedaan in Christus. Ja, tot op heden ligt er, wanneer Mozes gelezen wordt, een bedekking op hun hart. Maar wanneer het zich tot de Heere bekeert, wordt de bedekking weggenomen. De Heere nu is de Geest; en waar de Geest van de Heere is, daar is vrijheid. Wij allen nu, die met onbedekt gezicht de heerlijkheid van de Heere als in een spiegel aanschouwen, worden van gedaante veranderd naar hetzelfde beeld, van heerlijkheid tot heerlijkheid, zoals dit door de Geest van de Heere bewerkt wordt.
11
Nog meer bedekkingen en sluiers Laten we ook deze tekst verder verkennen op de rol van bedekkingen, namelijk vanaf vers 13 t/m 18. Merk op dat vers 14 een overgangsfunctie heeft van vers 13 naar vers 15 doordat Sha’ul het woord ‘bedekking’ daar op een andere manier begint te gebruiken. Verderop in dit hoofdstuk zullen we dit nader bekijken. 13
14
15 16 17 18
… en doen wij niet zoals Mozes, die een bedekking op zijn gezicht legde, opdat de Israëlieten hun ogen niet gericht zouden houden op het einddoel van wat tenietgedaan wordt. Maar hun gedachten werden verhard, want tot op heden blijft diezelfde bedekking bij het lezen van het Oude Testament, zonder te worden weggenomen. Die bedekking wordt tenietgedaan in Christus. Ja, tot op heden ligt er, wanneer Mozes gelezen wordt, een bedekking op hun hart. Maar wanneer het zich tot de Heere bekeert, wordt de bedekking weggenomen. De Heere nu is de Geest; en waar de Geest van de Heere is, daar is vrijheid. Wij allen nu, die met onbedekt gezicht de heerlijkheid van de Heere als in een spiegel aanschouwen, worden van gedaante veranderd naar hetzelfde beeld, van heerlijkheid tot heerlijkheid, zoals dit door de Geest van de Heere bewerkt wordt.
Zoals we eerder zagen spreekt vers 13 over de bedekking, de doek/sluier van Moshe, die hij om deed ten behoeve van het volk. Vers 14 gaat daarop door en koppelt de sluier die Moshe aan het gezicht van het volk Israël onttrekt, aan de hardheid van hun harten. Het vetgedrukte gedeelte in vers 14, ‘zonder te worden weggenomen’, is vertaald vanuit het Griekse woord ἀνακαλύπτω [anakaluptó, Strongs G0343]. Dit woord is een oude bekende, echter nu wordt καλύπτω [kaluptó, Strongs G2572; sluieren, verbergen, verhullend bedekken] voorafgegaan door een ander voorvoegsel: ἀνα [ana-, Strongs G0303] met de betekenis: op, omhoog, terug. Letterlijk staat er dus dat de ‘sluier niet wordt teruggeslagen/opgetild’. Dit is belangrijk taalgebruik met het oog op de verbonden die Elohim heeft gesloten met Israël!
Israël is immers als een bruid en het terugslaan van de sluier tijdens een huwelijksceremonie is een voorrecht dat de Bruidegom toevalt, waarmee bruid en Bruidegom aan elkaar geopenbaard worden! Bedenk hierbij dat een sluier bij een orthodox-Joods huwelijk niet van doorzichtig tule (gaas) is vervaardigd, maar van dikke stof die ervoor zorgt dat de bruid aan de hand moet worden geleid om niet ergens tegenaan te lopen. Het is ook niet zonder reden dat Ya’akov (Jakob) zijn bruid niet kon herkennen als Leah of Rachel (Genesis 29:22-25). Met deze gedachten in het achterhoofd, is de vertaling in vers 14b, nl. “Die bedekking wordt tenietgedaan in Christus.” bedenkelijk. De sluier van een bruid immers niet ‘tenietgedaan’ (zie vers 14b), dat zou zoiets betekenen dat de sluier wordt afgerukt! Eerder wordt hij slechts teruggeslagen!11 Het woord ‘bedekking’ in vers 14b staat in de HSV ook schuingedrukt, wat betekent dat het niet in de grondtekst staat. Om verwarring te voorkomen zou het misschien beter zijn om het woord ‘bedekking’ volledig weg te laten en simpelweg te vertalen: “Dit (verwijzend naar de verharde gedachten) wordt tenietgedaan in Mashiach”. Er is echter ook wat voor te zeggen om het toegevoegde woord ‘bedekking’ wel te laten staan in vers 14, maar dan moet wel duidelijk zijn dat het tenietdoen niet terugslaat op een fysieke bedekking (die van Moshe, voor het volk), maar dat het vóóruit wijst, namelijk naar de ‘bedekking op hun hart’ uit vers 15. Vers 14 slaat namelijk een bruggetje van de fysieke sluier van Moshe in vers 13 naar een geestelijke bedekking in vers 15. Die bedekking bestaat uit ‘verharde gedachten’ (vers 14). Het goede nieuws staat in vers 16:
11 Bij een traditioneel Joodse bruiloft gebeurt dit terugslaan tijdens ‘kabbalat hapaniem’, letterlijk: de openbaring van het gezicht. Zo weet de bruidegom zeker dat de bruid de zijne is. Het is een spannend moment, de eerste maal dat de bruidegom sinds lange tijd zijn bruid ziet! (tegenwoordig is het gebruikelijk elkaar 7 dagen voorafgaand aan de bruiloft niet te zien, maar stel je eens voor hoe het voor bijv. Yitschak (Izak) is als hij de sluier optilt van zijn bruid, die hij nog nooit gezien heeft!
12
Wanneer het hart zich tot de Heere bekeert, wordt de bedekking, de hardheid van het hart, weggeworpen/afgescheurd12! Het belang daarvan wordt pas goed duidelijk in het volgende vers: “waar de Geest van de Heere is, daar is vrijheid.” Vrijheid waarvan? Vrijheid van de hardheid van hart! Dit is ook waar Sha’ul het over had in vers 6-8. De Geest van Adonai neemt de sluier van de hardheid van het hart weg, zoals ook Y’chezkel (Ezechiël) profeteert aangaande de eindtijd (Ezechiël 11:19-20): 18 19
Ik zal hun één hart geven en een nieuwe geest in uw binnenste geven. Ik zal het hart van steen uit hun vlees wegdoen en hun een hart van vlees geven, zodat zij in Mijn verordeningen gaan en Mijn bepalingen in acht nemen en die houden. Dan zullen zij Mij een volk zijn, en zal Ík hun een God zijn.
Wanneer een individu zeer koppig is en zondigt, kan Elohim besluiten om zijn vrije wil, zijn keuzevrijheid, in te trekken. Het bekendste, tragische voorbeeld van een persoon waarbij dit gebeurde is de farao van Egypte. Aanvankelijk maakte de farao zijn eigen hart onvermurwbaar (zie Exodus 7:13-14, 7:22, 8:15, 8:32, 9:7 en 9:34). Dat was zijn eigen keuze. Maar met de keuzes die hij maakte uit zijn eigen vrije wil, maakte hij zich zó onmogelijk bij Elohim, dat Hij gaandeweg de farao niet meer toestond om zelf te kiezen. In Exodus 9:12, 10:20, 10:27, 11:10, 14:8 en 14:17 lezen we dan “de HEERE verhardde het hart van de farao”. Maar het hart dat zich bekeert (niet verhardt), wordt vrijgemaakt! Het is gewillig om te luisteren en wil uit eigen vrije wil zich onderwerpen aan Adonai en Zijn wegen van gerechtigheid volgen!
De bruid van Mashiach Met zulk een hartgesteldheid, een onbedekt of besneden hart, kunnen wij Yeshua tegemoet treden. Het verlangen van Mashiach Yeshua gaat immers uit naar een bruid die hem liefheeft en gehoorzaamt, niet naar een rebellerende vrouw die onafhankelijkheid nastreeft. Zo komen we dan aan bij 2 Korinthe 3:18: 18
Wij allen nu, die met onbedekt gezicht de heerlijkheid van de Heere als in een spiegel aanschouwen, worden van gedaante veranderd naar hetzelfde beeld, van heerlijkheid tot heerlijkheid, zoals dit door de Geest van de Heere bewerkt wordt.
Wederom (net als in vers 14) hebben we hier te maken met verbondstaal! Het ‘onbedekte gezicht’ gaat over het terugslaan van de sluier, zodat het gezicht van de bruid voor de Bruidegom zichtbaar wordt. En tegelijkertijd wordt ook het gezicht van de Bruidegom zichtbaar voor de bruid! Bruidegom en bruid staan nu tegenover elkaar. Voor het eerst, na een lange periode van smachtend wachten, kijken ze elkaar in de ogen, de blikken versmelten! De bruid stelt zich uit liefde, in gehoorzaamheid onder het gezag van haar Man (zie ook 1 Kor 13:10). De bruid stelt haar vertrouwen volledig op haar Bruidegom, en Zijn aanblik is het enige wat telt! Haar zelfbeeld en waarde hangen alléén af van haar liefhebbende Echtgenoot, wat anderen van haar vinden, doet er niet meer toe.
De bruid wordt totaal veranderd naar het heerlijke beeld en gelijkenis van de Bruidegom, zoals Híj is, zo wordt zij. Zij worden door de Geest één in heerlijkheid!
Brief van aanbeveling Iedereen kan nu aan de bruid, de gelovige gemeente van Israël, zien Wie Mashiach, de Bruidegom is: zij weerspiegelt (staat ook in vers 18!) immers de heerlijkheid van haar Man! Ze is een open brief van Mashiach! 1 Korinthe 3:3 zegt het zo: Bewust is ervoor gekozen om hier het woord ‘weggenomen’ dat de HSV wel gebruikt in vers 16, te vermijden en de meer letterlijke betekenis van het onderliggende Griekse woord te gebruiken: wegwerpen of afscheuren. Ook al wordt in zowel vers 14 als vers 16 ‘weggenomen’ vertaald, de grondtekst gebruikt in vers 16 een volledig ander woord dan in vers 14, waar het grondwoord meer de betekenis heeft van (een sluier) ‘terugslaan’ of ‘optillen’. 12
13 3
Het is immers openbaar geworden dat u een brief van Christus bent, door onze bediening opgesteld, geschreven niet met inkt, maar door de Geest van de levende God, niet op stenen tafelen maar op tafelen van vlees, van de harten.
Nu we terugkijken naar vers 3, zien we dat de vervolgverzen een uitwerking waren van (o.a.) dit vers. Laten we nog eens kijken naar 2 Korinthe 3:13: 13
… en doen wij niet zoals Mozes, die een bedekking op zijn gezicht legde, opdat de Israëlieten hun ogen niet gericht zouden houden op het einddoel van wat tenietgedaan wordt.
De gelovigen in Yeshua doen niet zoals Moshe een sluier op het gezicht zodat zij de heerlijkheid van Yeshua de Mashiach afschermen naar buiten toe. Het volk Israël was bevreesd voor de glans op het gezicht van Moshe (Ex 34:29-35), de afspiegeling van de heerlijkheid van Mashiach. Die vrees kwam voort uit een gebrek aan het ‘kennen’ van de Heilige. Maar zo moet het bij de gemeente, de bruid van Yeshua haMashiach, niet zijn. In een huwelijksrelatie hoort immers vertrouwen te zijn! Een relatie van aangezicht tot aangezicht onthult de heerlijkheid van de Bruidegom óók in het ‘Oude Testament’ (2 Korinthe 3:14).
En zo moet de bruid ook naar buiten toe een open brief zijn en de heerlijkheid van Mashiach Yeshua weerspiegelen!
De heerlijkheid van Mashiach zichtbaar maken Langzamerhand begint duidelijk te worden waar Sha’ul zich zo druk over maakte in 1 Korinthe 11. Man en vrouw weerspiegelen de relatie die Mashiach heeft met zijn gemeente en beiden hebben daarin hun eigen rol. Alle bovengenoemde principes moeten zichtbaar worden in de (ver)houding tussen man en vrouw in de gemeente van Mashiach. Aan ons mensen de taak om geestelijke principes tastbaar te maken!
De man is het beeld van Yeshua, in zijn eredienst past het niet om de heerlijkheid van Mashiach te verhullen door een doek of sluier over het hoofd te doen, dat zou een schande zijn! (1 Korinthe 11:4) Ook is er voor wat betreft verantwoording aan zijn Hoofd, geen ander menselijk gezag boven de man. In de woorden van Yeshua zelf (Mattheüs 23:8-11): 8 9 10 11
Maar u mag zich geen rabbi laten noemen, want Eén is uw Meester, namelijk Christus; en u bent allen broeders. En u mag niemand op de aarde uw vader noemen, want Eén is uw Vader, namelijk Hij Die in de hemelen is. En u mag niet meesters genoemd worden, want Eén is uw Meester, namelijk Christus. Maar de belangrijkste van u zal uw dienaar zijn.
Binnen het huwelijk dient een man zó de heerlijkheid van Mashiach en Elohim door gerechtigheid te weerspiegelen, dat zijn gezicht ervan glanst! En zoals ook bij Moshe de heerlijkheid van JHVH van zijn gelaat af straalde, zo zal een stralende echtgenote het getuigenis van haar man bevestigen (hij láát haar stralen!). In Efeze 5:25-28 staat: 25 26 27 28
Mannen, heb uw eigen vrouw lief, zoals ook Christus de gemeente liefgehad heeft en Zich voor haar heeft overgegeven, opdat Hij haar zou heiligen, door haar te reinigen met het waterbad door het Woord, opdat Hij haar in heerlijkheid voor Zich zou plaatsen, een gemeente zonder smet of rimpel of iets dergelijks, maar dat zij heilig en smetteloos zou zijn. Zo moeten de mannen hun eigen vrouwen liefhebben als hun eigen lichamen. Wie zijn eigen vrouw liefheeft, heeft zichzelf lief.
14
De bedekking van de vrouw In Genesis 24:63-65 vinden we de bijzondere eerste ontmoeting tussen Yitschak (Izak)en Rivkah (Rebekka): 63 64 65
Izak ging tegen het vallen van de avond naar buiten om te bidden in het veld. Hij sloeg zijn ogen op, en zag, en zie, er kwamen kamelen aan. Ook Rebekka sloeg haar ogen op en zag Izak; zij liet zich snel van de kameel glijden. Zij zei tegen de dienaar: Wie is die man die ons in het veld tegemoet komt lopen? De dienaar antwoordde: Dat is mijn heer. Toen pakte zij haar sluier en bedekte zich.
Het eerste wat Yitschak ziet, zijn kamelen. De dienaar was eerder met tien kamelen (zie Genesis 24:10) op pad gegaan en nu komt hij terug met een bruid voor Yitschak, de zoon van de belofte. Merk de parallel op met de tien stammen die in ballingschap zijn gegaan. Zou de gelijktijdige aankomst van de tien kamelen en de bruid niet kunnen wijzen op de terugkeer van de tien stammen en dat zij onderdeel zijn van de bruid?! Yitschak was buiten voor gebed, op het tijdstip waarop later aan de priesters voorgeschreven wordt om het voortdurende (dagelijkse) brandoffer te brengen, bestaande uit één lam in de ochtend en één lam tegen het vallen van de avond (Numeri 28:1-8). Zo verricht Yitschak zijn priesterlijke taak in afwachting van zijn bruid. En nu, op dit moment in de tijd, nét voor het aanbreken van een nieuwe dag, ontmoet hij Rivkah, zijn bruid. En wat doet Rivkah? Zodra zij te horen krijgt dat de mannenfiguur die hen in het veld tegemoet loopt ‘de heer’ is, pakt zij haar sluier en bedekt zich! Eén van de functies die toegeschreven worden aan die van Yeshua, is die van Hogepriester. Hij is dat niet in de aardse tempel, maar in de hemelse tabernakel (zie Hebreeën 10, o.a. vers 21). Zo verricht Hij daar dienst als priester, in afwachting van de nieuwe dag, waarop Hij Zijn bruid, de gemeente, het herstelde volk van Israël, zal ontmoeten. We kunnen zo uit het verhaal van Yitschak en Rivkah een les trekken –in de context van gebed– over een gepaste manier voor de gemeente om tot de Mashiach te naderen. Eerder zagen we dat de man de heerlijkheid van Mashiach Yeshua weerspiegelt.
De vrouw daarentegen is het beeld van de mens, die tijdens gebed in eerbied de heerlijkheid van Mashiach benadert, met het gezicht bedekt (zoals we bij Rivkah, en ook bij Eliyahu en Moshe zagen). Op haar hoofd is het gezag van een man (een beeld van Mashiach) van toepassing, en haar aanwezigheid aan de zijde van haar man vergroot zijn eer en heerlijkheid (“Een deugdelijke vrouw is de kroon van haar man…”, Spreuken 12:4a). Nog een keer 1 Korinthe 11:7-10: 7
8 9 10
Een man moet het hoofd namelijk niet bedekken [ed. niet iets van zijn hoofd af naar beneden laten hangen], omdat hij het beeld en de heerlijkheid van God is. De vrouw is echter de heerlijkheid van de man. De man immers is niet uit de vrouw, maar de vrouw uit de man. Want ook is een man niet geschapen omwille van de vrouw, maar een vrouw omwille van de man. Daarom moet de vrouw een teken van gezag op het hoofd hebben, omwille van de engelen13.
Zoals eerder opgemerkt staat in vers 10 daadwerkelijk ‘op (het hoofd)’. Het gebruik van het voorzetsel ‘op’ is een duidelijke (en de enige) afwijking in dit hoofdstuk ten opzichte van alle keren dat er over bedekking wordt gesproken; dit gezag bevindt zich óp het hoofd en is geen bedekking die over het hoofd heen valt. Wellicht gaat het hier nog steeds over een soort sluier, maar dan toch tenminste over één die teruggeslagen is (het gezicht niet bedekt). Over de toevoeging “omwille van de engelen” bestaan zeer uiteenlopende gedachten. De meest aannemelijke gedachte is dat het gaat om engelen van Elohim die de dienst bijwonen (dit was een gebruikelijke gedachte binnen het Jodendom in die tijd (vergelijk Psalm 138:1, Hebreeën 1:13-14). Ook vandaag de dag wordt er tijdens het Amidah-gebed meermaals gesproken over diverse engelen. Bij het zien van vrouwen zonder teken van gezag (of ongesluierd tijdens gebed), zouden de engelen dit opvatten als teken van rebellie en direct wegvluchten van de dienst. De engelen zijn immers tegenover het aangezicht van Elohim als de vrouw is tegenover haar man en de engelen zijn in ieder geval gewoon om hun hun gezicht wél te bedekken, zoals staat in Jesaja 6:2: “Serafs stonden boven Hem. Ieder had zes vleugels: met twee bedekte ieder zijn gezicht, met twee bedekte hij zijn voeten, en met twee vloog hij.” (dit laatste is ontleend aan de Jamieson-Fausset-Brown Bible Commentary, dat zich bij dit vers baseert op het commentaar van Bengel). 13
15
Een getrouwde vrouw draagt een hoofdbedekking als teken van gezag, als symbool voor haarzelf, haar echtgenoot én voor anderen, dat zij haar man respecteert en zijn gezag aanvaardt. Zoals we eerder in Efeze 5 lazen over de rol van de man tegenover zijn echtgenote als afstraling van de heerlijkheid van Mashiach, zo staat ook de gewenste houding van de vrouw ten opzichte van haar man beschreven, en wel in Efeze 5:22-24: 22 23 24
Vrouwen, wees uw eigen mannen onderdanig, zoals aan de Heere [ed. Yeshua], want de man is hoofd van de vrouw, zoals ook Christus Hoofd van de gemeente is; en Hij is de Behouder van het lichaam. Daarom, zoals de gemeente aan Christus onderdanig is, zo behoren ook de vrouwen in alles hun eigen mannen onderdanig te zijn.
Onderdanig wil niet zeggen: ‘slaafs’. Het geeft simpelweg aan dat de vrouw zich bewust is van de rol die ze heeft ten opzichte van haar man: zij is onder zijn gezag en bescherming geplaatst en beeldt de gehoorzaamheid uit van de gemeente ten opzichte van Mashiach. Interessant is verder nog dat de tekst expliciet zegt: “wees uw eigen mannen onderdanig”. Gehoorzaamheid vindt plaats binnen het verbond van het huwelijk!
Ongetrouwde vrouwen Een vrouw is overigens ook niet zonder ‘bedekking’ (gezag boven haar) als zij ongetrouwd is. Zolang een vrouw immers nog niet getrouwd is, valt zij onder het gezag van haar vader. Dat gezag boven haar is tegelijk haar bescherming. Dit wordt zeer duidelijk geïllustreerd wanneer de Torah beschrijft hoe geloften die door vrouwen gedaan zijn, nietig kunnen worden verklaard door vaders en echtgenoten (zie Numeri 30). Interessant is overigens dat weduwen en verstoten vrouwen twee groepen vrouwen zijn die niet de bescherming van een man genieten. Numeri 30:9: 9
Wat betreft de gelofte van een weduwe of van een verstoten vrouw: alles waartoe zij zichzelf verplicht heeft, is voor haar van kracht.
Anderzijds is er ook het voorbeeld in Leviticus 22:13 waarbij een priesterdochter die weduwe is geworden of verstoten is, terugkeert naar het huis van haar vader. Haar familie moet dus zorg voor haar dragen, maar zij draagt wel zelf alle verantwoordelijkheid: zij heeft immers geen man meer. Ook is er een ‘collectieve zorgvoorziening’: de kinderen van Israël hebben opdracht gekregen om bijzondere zorg te dragen voor weduwen, net als voor wezen, vreemdelingen en ook de Levieten. Een derde groep vrouwen die geen bescherming geniet van een man, is een groep die tegenwoordig zeer groot is. Dat betreft de vrouwen die Bijbels gezien wel een hoofd boven zich hebben, maar zich buiten zijn invloedssfeer bewegen, bijvoorbeeld doordat een dochter zelfstandig gaat wonen. Soms ontstaat zo’n situatie uit rebellie van de kant van de dochter (“ik beslis over mijn eigen leven!”), vaker ligt het aan onvoldoende besef bij de vader van het belang van zijn bedekking14. In Genesis 34 lezen we over Dina. We bekijken Genesis 34:1-2: 1 2
Dina, de dochter van Lea, die zij Jakob gebaard had, trok eropuit om bij de meisjes van dat land te gaan kijken. En Sichem, de zoon van de Heviet Hemor, de vorst van het land, zag haar; hij greep haar en sliep met haar; hij verkrachtte haar.
Hoe heeft Sh’chem (Sichem) het in zijn hoofd kunnen halen om zomaar een meisje te grijpen? In alle tijden zijn er lieden geweest – net als vandaag de dag – die kwaad willen doen en zich alleen bekommeren om hun eigen vlees. Dinah was als voor Sh’chem een makkelijke prooi. Deels lag dat aan zijn positie als prins van Sh’chem (niemand durfde hem erop aan te spreken), maar deels ligt het ook aan het karakter van Dinah. Merk namelijk op dat zij beschreven wordt als de dochter van Leah, niet de dochter van Ya’akov. Dat ze een wat vrijgevochten type was, is niet alleen zichtbaar doordat zij hier zonder haar bedekking, haar vader Ya’akov, genoemd wordt, maar het wordt ook ondersteund door de karakterbeschrijving van haar moeder, Het is niet de bedoeling van deze studie om een algemene uitspraak te doen over vrouwen die het huis van hun vader verlaten hebben. Daar kunnen veel verschillende redenen voor zijn. Val je zelf in deze groep, lees dan dit hoofdstuk, bid erover en beslis zelf wat op jou wel of niet van toepassing is. Zoals met alles. 14
16 van wie zij hier expliciet als dochter genoemd wordt. In Genesis 30:16 wachtte Leah niet rustig tot Ya’akov terug was, maar ging er zelf op uit, het veld in: 16
Toen Jakob 's avonds van het veld kwam, ging Lea hem tegemoet en zei: Je moet bij mij komen, want ik heb je eerlijk gehuurd voor de liefdesappels van mijn zoon. Daarom sliep hij die nacht met haar.
Dinah leek op haar moeder en toonde hetzelfde gedrag: ze was ‘outgoing’, een zelfredzame vrouw. Zeer zeker is Elohim machtig om te beschermen, Hij beschermt de zwakken in de samenleving (Psalm 146:9): 9
De HEERE bewaart de vreemdelingen, Hij houdt wees en weduwe staande, maar de weg van de goddelozen maakt Hij krom.
En zeer zeker verlost Hij wie Hem aanroepen (Psalm 145:18). Echter, zijn eerste prioriteit ligt wel bij hen die onder Zijn gezag vallen, namelijk: Zijn verbondsvolk, degenen die Hem vrezen en die Hem liefhebben (Psalm 145:19-20)! Hij is zoals een man voor zijn vrouw behoort te zijn! 18 19 20
De HEERE is allen nabij die Hem aanroepen, allen die Hem in waarheid aanroepen. Hij vervult het verlangen van wie Hem vrezen, Hij hoort hun hulpgeroep en verlost hen. De HEERE bewaart allen die Hem liefhebben, maar Hij vaagt alle goddelozen weg.
Maar wat nu als Elohim een krachtige vader (Ya’akov) en elf strijdbare broers heeft gegeven en Dinah besluit dat zij die bescherming niet nodig heeft? Als zij problemen heeft met het gezag van haar vader die met JHVH wandelt, zou zij dan geen problemen hebben met het gezag van JHVH zelf? Als zij zich aan dat ontzag onttrekt, hoe kan Ya’akov en hoe kan Elohim haar dan beschermen? Zo laat de Bijbel zien dat een vrouw die zich buiten de invloedssfeer van haar vader of man begeeft en zijn gezag veracht –en daarmee de orde die Elohim heeft bedacht– een groter risico loopt slachtoffer te worden van lieden met kwade intenties. Zoals we eerder zagen, is ook déze man-vrouw situatie een afspiegeling van de relatie Elohim-mens.
Een zoon of dochter van Elohim is Hem gehoorzaam en beweegt zich daarmee binnen Zijn invloedssfeer, waar Hij zijn zegen gebiedt. Wie echter zijn eigen weg gaat, ongehoorzaam is en zijn Hemelse Vader veracht, is kwetsbaar zoals Dinah die zonder bescherming het open veld in gaat.
Suggesties voor richtlijnen m.b.t. hoofdbedekking Vanuit bovenstaande gedachtegangen hebben wij voor onszelf enkele concrete richtlijnen gemaakt met betrekking tot hoofdbedekking. Deze willen we graag delen met u als lezer ter suggestie, zonder u het gevoel te geven dat u deze ook zou moeten navolgen. Deze studie is in alle ernst, enthousiasme en liefde gemaakt en bevat de inzichten die we vanuit openbaring van de schrift en door de hand van anderen hebben mogen ontvangen. Een ieder zoekt zijn of haar weg met Elohim en we ervaren het als bijzonder behulpzaam en leerzaam om ook uw mening te horen. Wat ons samenbindt is het verlangen om tot eer van de Hemelse Vader en Zijn Mashiach Yeshua te leven en door onze manier van leven Zijn heerlijkheid zichtbaar te maken:
Man én vrouw kunnen door hun hun houding tegenover elkaar en medemensen én door hun hoofdbedekking het geestelijke uitbeelden in het natuurlijke. Een onderdeel van het geheel (man en vrouw binnen de gemeente) weerspiegelt het geheel (Mashiach en Zijn bruid). Deze zijn immers ÉÉN! Met deze kanttekeningen willen we graag met u delen, enkele mogelijke richtlijnen voor wat betreft bedekking tijdens het gebed, voor de man:
17
Draagt ten minste tijdens gebed en andere ‘priesterlijke taken’ bedekking op het hoofd die niet het gezicht verhuld, d.w.z. een kipah, pet, hoed, tulband, ... In noodgevallen kan de man een servet of hand gebruiken of toch maar een keer zonder hoofdbedekking bidden; hier worden naar ons inzicht geen geboden mee overtreden, maar het is wel ‘ongepast’ en kan beter vermeden worden. Hoofdbedekking met een afbeelding of slogan van een voetbalclub, politieke partij, etc. is ongepast, het gaat immers om de promotie van het Koninkrijk, niet om de belangen van mensen. Ook hoofdbedekking waarmee expliciet of impliciet een mens als ‘vader’ of ‘rabbi’ wordt neergezet, is een belemmering in de relatie tussen de man en zijn Hoofd (in sommige groeperingen is het gebruikelijk om de loyaliteit naar een rebbe of charismatisch leider uit te drukken door het dragen van een bepaald hoofddeksel). Taliet (gebedskleed) is uitstekend te gebruiken, maar blijft na het omslaan niet over het hoofd, maar wordt in de nek gelegd. Wij zien er geen kwaad in om tijdens het omslaan van de taliet kortstondig wél het gezicht te bedekken ter voorbereiding op zijn taak, in een moment van persoonlijke nadering tot Elohim (analoog aan Elia en Moshe). Indien de Aharonische zegen of een andere zegen wordt uitgesproken met de taliet om, dan mag de taliet wel als een klein tentje worden uitgespannen, maar niet over het hoofd naar beneden hangen. Zou iemand kijken (zegeningen worden gegeven en ontvangen met gesloten ogen), laat het dan wel duidelijk zijn dat de persoon die de zegen uitspreekt en namens Elohim beschermend zijn ‘vleugels’ uitspreidt, geen vrouw is maar een man. Bij gebed ‘in de binnenkamer’ (d.w.z. alleen) is het geen probleem om evt. wel iets over het hoofd af te laten hangen; de man heeft dan immers geen publieke functie waarin hij Mashiach moet weerspiegelen. Hij kan vrij kiezen wat een gepaste manier is om Elohim te benaderen in gebed.
Richtlijnen voor de vrouw m.b.t. bedekking tijdens het gebed:
Draagt ten minste buitenshuis en als er bezoek is hoofdbedekking. Ze geeft hiermee aan haar man (en aan anderen) te kennen dat ze zich onder het gezag van haar man stelt en zij herinnert zichzelf daaraan. Hoe bedekkend dit is, is geheel naar eigen invulling, steeds met bewuste overwegingen van welk beeld de vrouw achterlaat bij mensen die haar zien. Tijdens gebed wordt bovenstaande door het gebruik van een doek/sluier over het hoofd versterkt en uitgebreid met ontzag voor de heerlijkheid van Mashiach die de man weerspiegelt. Gebruik van een taliet: afhankelijk van eigen opvatting, maar nog sterker afhankelijk van wat gepast is in de omgeving. Op veel plekken wordt het als ongepast beschouwd voor een vrouw om een taliet of tsitsit te dragen. Een doek zonder tsitsit is dan wellicht de betere optie om geen opzien te baren. Indien de man zijn taliet uitspreidt over de vrouw (bij het uitspreken van een zegen), is zij onder zijn bescherming als zijn vrouw. In dit geval slaat de vrouw haar sluier terug. Ze hoeft haar gezicht immers niet af te schermen voor de man met wie ze getrouwd is (de reguliere hoofdbedekking blijft wel op overigens).
Een geheimenis ontvouwt zich Het mag duidelijk zijn dat geen van deze richtlijnen ‘zalig maakt’. Ze zijn bedoeld om fysiek uit te drukken wat de diepgaande relatie is tussen man en vrouw en tussen de gemeente en de Bruidegom. Om met de woorden van Sha’ul uit Efeze 5:30-33 te spreken: 30 31 32 33
Want wij zijn leden van Zijn lichaam, van Zijn vlees en van Zijn gebeente. Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten en zich aan zijn vrouw hechten, en die twee zullen tot één vlees zijn. Dit geheimenis is groot; maar ik spreek met het oog op Christus en de gemeente. Kortom, ook u moet, ieder in het bijzonder, uw eigen vrouw net zo liefhebben als uzelf; en de vrouw moet ontzag hebben voor haar man.
Er vanuit gaande dat Elohim is als een vader en een moeder tegelijk, heeft ook Yeshua zijn vader en moeder verlaten met het uiteindelijke doel zich aan zijn vrouw (de gemeente) te hechten. Sha’ul herhaalt in het laatst geciteerde vers zijn oproep aan mannen zowel als aan vrouwen om hun eigen specifieke rol in te nemen binnen de huwelijksrelatie.
Zo is ook de relatie tussen Mashiach en Zijn bruid niet langer slechts een ‘geheimenis’, maar wordt het belééfd en daardoor –uiteindelijk– begrepen!
18
Contact Heeft u naar aanleiding van deze studie vragen of opmerkingen, dan hoor ik ze graag! Het is fijn om te weten of dingen goed zijn overkomen, solide beargumenteerd waren, of u antwoord hebt gekregen op vragen die u had, of u het prettig vond lezen, of u nog met vervolgvragen zit, etc. Met u in gesprek raken en samen verder leren, zie ik als een beloning voor het maken van deze studie, dus schroom niet om contact te zoeken per e-mail op:
[email protected].