Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2007-2008
Hoe beleven gedetineerde moeders van jonge kinderen de opvoeding: een exploratief onderzoek in de gevangenis van Gent Promotor: Dr. Veerle Soyez
7
Lennie Desmet “Scriptie ingediend tot het behalen van de graad van licentiaat in de pedagogische wetenschappen, optie Orthopedagogiek.”
VOORWOORD In het kader van mijn scriptieonderzoek zijn er veel personen die ik zou willen bedanken voor hun interesse, steun, begeleiding en medewerking. Eerst en vooral wil ik nadrukkelijk de moeders bedanken voor hun moedige deelname en oprechte medewerking. Zonder hun bijdrage kon ik mijn onderzoek uiteraard niet uitvoeren. Verder wil ik mijn woord van dank richten naar mijn promotor Dr. Veerle Soyez. Door haar hulp kreeg ik de goedkeuring om mijn onderzoek in de gevangenis te verrichten. Ze zette me op goede weg en door haar steun en luisterbereidheid ben ik er in geslaagd om, niettegenstaande bepaalde moeilijkheden, een boeiende studie te maken die volledig in lijn ligt met mijn interesses. Verder ben ik dankbaar voor haar nuttig advies, stimulerende aanmoedigingen en verbeteringen van mijn scriptiedelen. Ook wil ik Mevrouw De Clerq, Directeur-generaal van FOD Justitie, bedanken voor haar toestemming en goedkeuring voor het verrichten van mijn onderzoek en het gebruik van audio-tapes in de gevangenis. Hierbij aansluitend wil ik Mevrouw Boudin, Adjunct-directeur van de gevangenis in Gent, danken voor haar goedkeuring en begeleiding tijdens mijn onderzoekdagen in de gevangenis. Ook het gevangenispersoneel wil ik bedanken voor hun begeleiding en sympathieke houding. Zij hebben er , naast de moeders uiteraard, voor gezorgd dat ik mijn onderzoek op een aangename manier kon bewerkstelligen. Tenslotte wil ik een aantal mensen uit mijn omgeving bedanken. Eerst en vooral wil ik mijn ouders danken voor alle kansen die ze me al geboden hebben. Ze hebben me gedurende mijn ganse opleiding gesteund en toonden steeds hun interesse. Verder wil ik mijn zus, andere familieleden en vrienden en vriendinnen bedanken voor hun interesse, enthousiasme en steun. Voor het lezen van mijn scriptie wil ik mijn moeder en een vriendin, Leen Willequet, bedanken.
8
Bedankt en veel leesplezier.
INHOUDSOPGAVE INLEIDING
7
I. LITERATUURSTUDIE 1. Inleiding 1.1. Internationale cijfergegevens 1.2. Cijfergegevens in België
8 8
2. Gedetineerde moeders 2.1. Profiel moeders in de gevangenis 2.2. Beleving detentie en scheiding van de kinderen 2.3. Contact met kinderen tijdens detentie 2.4. Ouderschap en opvoeding 2.5. Eigen kindertijd/Intergenerationaliteit 2.6. Beeld over toekomst
9 10 12 13 16 17
3. Kinderen van gedetineerde moeders 3.1. Eigenschappen van de kinderen 3.2. Beleving detentie moeder en ontwikkelingsrisico’s 3.3. Huidige verzorgers/opvoeders kinderen
18 19 22
4. Relatie en interactie moeder – kind 4.1. Relatie baby – en peutertijd 4.2. Relatie kindertijd en adolescentieperiode
24 25
II. METHODOLOGIE 9
1. De probleemstelling en onderzoeksvragen
28
2. Onderzoeksgroep
29
3. De toegepaste onderzoeksmethoden en dataverzameling
29
4. Verwerking en analyse van data
31
5. Korte toelichting De Nieuwe Wandeling in Gent
31
III. RESULTATEN I. RESULTATEN INTERVIEWS 1. Algemene informatie moeder
33
2. Situatie en context van de kinderen
34
3. Bezoek
36
4. Informatie over gevangenisstraf
39
5. Relaties van en met de kinderen
41
6. Eerste levensjaren/hechting kinderen
44
7. Kindertijd/intergenerationaliteit
46
II. RESULTATEN VRAGENLIJSTEN 1. Analyse ruwe scores
50
10
2. Analyse normscores
51
3. Analyse SPSS-outputs
53
IV. DISCUSSIE 1. Inleiding
55
2. Algemene bevindingen
55
3. Beleving detentie en scheiding van de kinderen
57
4. Eigen kindertijd/intergenerationaliteit
57
5. Opvattingen over ouderschap
58
6. Relaties moeder en kinderen
59
7. Tekortkomingen van het onderzoek
60
8. Aanbevelingen voor verder onderzoek
61
9. Aanbevelingen voor de praktijk
61
V. LITERATUURLIJST
63
BIJLAGEN
11
INLEIDING Ik ben altijd al heel geïnteresseerd geweest in en geïntrigeerd geweest door het reilen en zeilen in de gevangenis. Bij de keuze van mijn studierichting, nu meer dan vijf jaar geleden, heb ik sterk getwijfeld tussen de opleidingen Criminologie en Pedagogische Wetenschappen. Ik heb uiteindelijk gekozen voor de tweede opleiding. Bij het zoeken naar een onderwerp in verband met het gevangeniswezen, zocht ik naar een thema dat aansluit bij mijn opleiding Orthopedagogiek. Zo kwam ik terecht bij het sterk beladen onderwerp ‘opvoeding’. Ik was heel nieuwsgierig naar de populatie in de gevangenis en wat deze beleeft door het feit dat ze in een staatsinrichting als de gevangenis terecht gekomen is. Ik heb toen verder nagedacht over de afbakening van mijn onderzoeksgebied. In samenspraak met mijn promotor ben ik tot de doelgroep moeders met jonge kinderen in de gevangenis van Gent gekomen. Hun beleving over ouderschap en opvoeding werd het hoofdonderwerp om te bestuderen. Oorspronkelijk had ik gekozen om de doelgroep moeders in de gevangenis in Gent te vergelijken met moeders in de psychiatrie in Gent en de regio’s rond Gent. Ik heb uiteindelijk besloten om de tweede doelgroep niet op te nemen in mijn onderzoek en me enkel te concentreren op moeders in de gevangenis van Gent. Na toestemming van de Directeur-generaal in Brussel en de goedkeuring van Directeur Mevrouw Boudin van de gevangenis in Gent kon ik aan de slag. Eind november ben ik gestart met mijn onderzoek en half maart heb ik mijn onderzoek stopgezet. Het doel van mijn scriptie was om de beleving van moeders in de gevangenis te bestuderen, met de nadruk op hun relatie met hun kinderen, hun ouderschapsbeleving en – opvattingen en de scheiding van hun kinderen die ze ervaren door hun opsluiting. Het was helemaal niet de bedoeling om significante statistische gegevens te verzamelen en generaliseerbare resultaten te bekomen, want de nadruk ligt op het in kaart brengen van de verhalen van de moeders. De verhalen en belevingen van de moeders heb ik proberen te bekomen door het organiseren van diepte-interviews. Hun opvattingen en belevingen over opvoeding en ouderschap heb ik getracht na te gaan door een vragenlijst. In het eerste deel van de scriptie wordt er aan de hand van een literatuurstudie ingegaan op het gekozen onderwerp met de verschillende bijhorende aspecten. Er wordt veel buitenlandse – Amerikaanse, Spaanse, Engelse, … – literatuur gehanteerd, maar er wordt ook zo veel mogelijk aandacht besteed aan de beschikbare Belgische vakliteratuur. Het tweede deel bestaat uit de uiteenzetting van de methodologie. Daarin worden de gehanteerde onderzoeksmethoden toegelicht en komt de concrete werkwijze aan bod.
12
In het derde deel komen de voornaamste resultaten aan bod van de interviews en de vragenlijsten. Ze worden in dit deel ook uitvoering besproken. Het vierde deel omvat de discussie, waarin de resultaten van het onderzoek gekoppeld worden aan de literatuur, de beperkingen van de studie aan bod komen en aan de hand van de resultaten aanbevelingen voor verder onderzoek en voor de praktijk gegeven worden. Tenslotte komt de lijst met gelezen vakliteratuur aan bod en zijn er nog een aantal documenten in bijlage geplaatst.
I. LITERATUURSTUDIE 1. Inleiding Gevangenschap is gekarakteriseerd door verlies van identiteit, gebrek aan plaats en het ontbreken van persoonlijke autonomie. (Eaton, 1993). Door de opsluiting wordt de gevangene losgescheurd uit alle sociale levensruimten die hem tevoren een gevoel van eigenwaarde gaven, hoe deficiënt de voorheen bestaande verhoudingen en relaties misschien ook waren. De rol van echtgenoot, vader, kostwinner, collega, buur, kameraad is hem afgenomen of is fundamenteel aangetast (Demyttenaere, 2002). De strafrechtelijke interventie is weliswaar op volwassenen gericht, maar raakt ook kinderen in hoge mate. Bij detentie van één van hun ouders worden ze niet alleen geconfronteerd met de detentie op zich, maar ook met de gevolgen ervan voor het gezin en voor hun persoonlijke situatie (Buyse et al., 1996). 1.1.
Internationale cijfergegevens
Beck (2000) rapporteerde dat de vrouwelijke populatie gevangenen in de VS tussen 1990 en 1999 meer dan verdubbeld is, de vrouwelijke populatie steeg met 84% terwijl de mannelijke bezetting met 60%. Dalley (2002) besliste dat de dramatische stijging en de herhalende opsluiting van vrouwen grotendeels het resultaat is van het aanhangen van strengere strafrichtlijnen, samen met het ontwijken van vrouwelijke context (zoals het zorgen voor kinderen) in het strafrechtelijk beleid (Hanlon, Blatchley, Bennett-Sears, O’Grady, Rose & Callaman, 2004). Het is onmogelijk om een exact aantal kinderen met een gedetineerde moeder te meten, zelfs als er jaarlijks metingen gebeuren zullen er nog kinderen ongeregistreerd blijven. Mumola rapporteerde dat het aantal kinderen met een moeder in hechtenis in de VS ongeveer verdubbeld is tussen 1991 en 1999 (Loper, 2006). Schattingen stellen dat meer dan 1.3 miljoen kinderen in de Verenigde Staten moeders in de gevangenis hebben, waarvan de meeste kinderen 13
jonger dan 10 jaar zijn. Slechts 10% van de kinderen zijn geplaatst (Poehlmann, 2005). Ongeveer 25% van de gedetineerde vrouwen zijn zwanger of hebben een kind op de wereld gebracht net voor hun opsluiting (Radosh, 2002). 1.2.
Cijfergegevens in België
De voorbije tien jaar is het aantal gedetineerden in België met meer dan 10% gestegen, waarbij het aantal vrouwelijke gevangenen sneller stijgt dan het aantal mannelijke gevangenen. Toch is slechts 4% van alle gevangenen van het vrouwelijke geslacht. Het merendeel van de vrouwelijke gedetineerden valt in de leeftijdscategorie van 30-40 jaar. Meer dan een derde van de gedetineerden is van een vreemde nationaliteit. (Demyttenaere, 2002).
14
Tabel 1: Vrouwelijke en mannelijke bevolking in Belgische gevangenissen (FOD justitie, 2006) Vrouwelijke bevolking 1996 1997 1998 1999 381 364 368 359 Mannelijke bevolking 1996 1997 1998 1999 7845 8151 7895 8180
2000 411
2000 8479
2001 363
2001 8456
2002 2003 2004 2005 2006 394 362 406 401 422
2002 8643
2003 8696
2004 8837
2005 8920
2006 9236
Uit de tabel blijkt dat de vrouwelijke populatie gevangenen langzaam maar zeker stijgt en deze stijging zet zich nog steeds voort. De vrouwelijke bevolking blijft wel een klein percentage van de volledige gevangenisbevolking. In België zijn er op elk moment ongeveer 4000 tot 5000 kinderen van wie een ouder in de gevangenis verblijft, wat betekent dat er elk jaar ongeveer 19000 zijn en dit is ongeveer 1% van alle kinderen van 0 tot 15 jaar. Het aandeel van kinderen jonger dan 7 jaar is erg groot, gevolgd door de leeftijdscategorie van 7 tot 12 jaar. Het gemiddeld aantal kinderen per moeder is 1,96 (Buyse et al., 1996). De bevolkingsgraad in De Nieuwe Wandeling wordt per maand bijgehouden. In december 2006 bedroeg het aantal mannelijke gevangenen gemiddeld 337,6 en het aantal vrouwelijke gevangenen gemiddeld 46,2. Dit betekent dat de vrouwelijke bevolking slechts 12% bedraagt van de totale populatie gevangenen in Gent. De theoretische capaciteit bedraagt echter 259 mannen en 48 vrouwen en het aantal cellen bedraagt 210 op de mannenafdeling en 36 op de vrouwenafdeling. (Informatiebrochure FOD gevangenis Gent, 2006). 2. Gedetineerde moeders 2.1.
Profiel moeders in de gevangenis
Ongeveer zeventig procent van de gedetineerde vrouwen zijn moeders in de Verenigde Staten, waarbij de meeste moeders de primaire verzorgers waren voor hun arrestatie (Poehlmann, 2005). Dit wil dus ook zeggen dat er heel wat kinderen zijn met gedetineerde moeders. Het gemiddeld aantal kinderen voor elke gedetineerde moeder is tussen twee en drie en veel moeders hebben kinderen jonger dan dertien. Als een moeder naar de gevangenis moet neemt ze de positieve herinneringen van haar relatie met haar kinderen mee en koestert de momenten die ze samen beleefd hebben. De meeste kinderen woonden bij hun moeder voor haar arrest (Baunach, 1985).
15
De meeste gedetineerde moeders zitten in de gevangenis voor criminele feiten die niet in verband staan met hun ouderschap, de meeste feiten zijn druggerelateerd (Luke, 2002). Ongeveer 60% van ondervraagde vrouwen in een gevangenis in de Verenigde Staten in 1998 vermeldde druggebruik in de maand voor de arrestatie en ongeveer één derde deelde mee drugs te gebruiken op het moment van de detentie (Houck & Loper, 2002). Mumola (2000) observeerde dat gedetineerde moeders dubbel zo veel als vaders hun feiten gepleegd hadden onder invloed van drugs. Anderzijds worden vrouwelijke gedetineerden vaker veroordeeld voor ‘lagere’ drugsfeiten dan mannen (Luke, 2002). Niet –moeders lijken meer dan moeders gearresteerd te zijn voor gewelddadige feiten, moord inbegrepen (Loper, 2006). Toch plegen vrouwen minder gewelddadige feiten en hebben ze lagere cijfers qua recidive dan mannen (Radosh, 2002). Het is mogelijk dat het groot aantal druggerelateerde feiten bij vrouwen te wijten is aan het feit dat ze zonder partner voor de kinderen moeten instaan en er dus financieel alleen voor staan (Loper, 2006). Dit wil zeggen dat de meeste moeders in de gevangenis ongehuwd of gescheiden zijn. Zoals verschillende onderzoeken bevestigen, hebben de meeste vrouwen beperkt onderwijs genoten en behoort de meerderheid tot een minderheidsgroep. Structuur, onderdrukking, economische benutting en gemarginaliseerde sociale mogelijkheid verklaren bijna alle criminele feiten van vrouwen. De criminaliteit van vrouwen weerspiegelt de sociale onrechtvaardigheid (Radosh, 2002). De structurele ongelijkheid en onderdrukking kunnen dus sleutelbegrippen zijn in het in kaart brengen van vrouwelijke criminaliteit en de daaruit volgende mogelijke detentie. Een groot aantal vrouwen heeft naast moeilijke economische omstandigheden te maken gehad met fysiek of seksueel misbruik in het verleden. De meeste van die vrouwen vertellen in hun jeugd geplaatst te zijn geweest of thuis te hebben gewoond waar de ouders alcohol of drugs misbruikten (Radosh, 2002). In hun verdere leven kunnen ze ook criminele partners gehad hebben en door hen ook misbruikt en mishandeld zijn (Thompson & Harm, 2000). Veel vrouwen in de gevangenis delen dezelfde levenservaringen en ze verschillen op diverse manieren van mannen, ondermeer door het feit dat ze moeder zijn. Daardoor zijn hun noden en behoeften in de gevangenis ook anders. Ze verlangen een verschillende begeleiding, vooral door het feit dat ze vaak slachtoffer zijn geweest van mishandeling en misbruik en uiteraard ook door hun verantwoordelijkheid voor hun kinderen. Vrouwelijke gevangenen hebben ook meer kans om verslaafd te zijn geweest aan drugs, om psychische stoornissen of ziektes te hebben en om werkloos te zijn geweest voor de detentie (Radosh, 2002). 2.2.
Beleving detentie en scheiding van de kinderen
Moeders die in de gevangenis terecht komen beleven de opsluiting in de eerste plaats op persoonlijk vlak, wat gevolgen kan hebben voor hun fysieke maar vooral psychische gezondheid. Het meest ingrijpende gevolg dat de moeders echter ervaren is de scheiding van hun kinderen.
16
Er zijn tegenstrijdige onderzoeken over het feit dat zowel moeders als niet – moeders angst ervaren bij hun aankomst in de gevangenis, maar dat de angst bij niet – moeders zou overgaan, terwijl die van de moeders blijft voortduren. Als dit zo zou zijn, zou dit te wijten kunnen zijn aan de scheiding van de kinderen (Loper, 2006). Minderheidsgroepen binnen de gevangenis ervaren minder angst, depressie en somatische symptomen dan vrouwen die niet tot een minderheidsgroep behoren (Houck & Loper, 2002). Tussen 50% en 90% van de vrouwelijke gevangenen ervaren klinische depressieve symptomen. Miller’s relationele ontwikkelingstheorie verklaart dat een vrouw haar identiteit en welbevinden gegrond zijn in haar mogelijkheid en motivatie om relaties te vormen en te behouden, specifiek met familieleden. Verstoringen in relaties in het verleden en heden tasten de psychische gezondheid van vrouwen aan. Die verstoringen kunnen verschillende vormen aannemen, zoals traumatische gewelddadigheden, het niet beschikbaar zijn van de ouders (door sterfte, plaatsing in pleeggezin,…) of verlengde scheiding van familieleden (door detentie, …) (Poehlmann, 2005). Verschillende auteurs stelden vast dat vrouwen in de gevangenis negatief beïnvloed worden door stereotypen. Clark (1995) stelt dat de boodschap in de gevangenis is dat gevangenen niet veel verantwoordelijkheid mogen krijgen en dat ze moeten leren autoriteit te accepteren. Gevangenissen promoten deze afhankelijkheid van gedetineerden en deze boodschap kan moeders hinderen om verantwoordelijke ouders te zijn voor hun kinderen (Schram, 1999). Mensen vormen een beeld over normerende zaken in de samenleving. Zo hebben ze ook een beeld over wat een goede moeder is en wat goede opvoeding is. Als de redenen voor het opvoeden sociaal stigmatiserend zijn is er een gebrek aan sociale steun. Dit is het geval bij ouderlijke opsluiting, drugmisbruik of HIV infectie (Poehlmann, 2003). Stigma en gebrek aan sociale steun kunnen dus aanwezig zijn bij gedetineerde moeders. Kinderen en volwassenen zijn beter af als ze ingebed zijn in een effectief sociaal netwerk van mensen die bereid zijn en in staat zijn om hen steun te bieden. Sociale steun is positief gerelateerd aan zelfbeeld, schoolprestaties, gezondheid en emotioneel welzijn. In tegenstelling wordt een gebrek aan sociale steun in verband gebracht met aanpassingsproblemen, agressief gedrag, depressie en schoolproblemen. Verder kan een gebrek de mogelijkheid van kinderen om kritische vaardigheden voor sociale interacties belemmeren (Hagen & Myers, 2003). De detentie van een moeder kan dus een perceptie creëren van negatieve sociale reacties. Veel mensen zien gedetineerde individuen als “deviant, bedorven en beperkt” en lijken de familieleden van het individu op dezelfde manier te bekijken. Het is aannemelijk dat hoe meer stigma kinderen voelen in verband met hun geheim, hoe meer ze hun geheim zullen verzwijgen (Hagen & Myers, 2003). Moeders die gedetineerd zijn worden echter het meest geraakt door de scheiding van hun kinderen. Het is een normale reactie van ouders om bezorgd te zijn over het welzijn van hun kinderen en de zorg en opvoeding zo goed mogelijk op zich te nemen. Moeders die in de gevangenis zitten worden beperkt in hun ouderlijk vermogen, aangezien ze gedwongen gescheiden worden van hun kinderen. Door het feit dat ze opgesloten worden ervaren ze gevoelens van verlies en mislukking en zien ze zichzelf als falende moeders. Ze reflecteren
17
uren over hun situatie en zichzelf en de gevolgen ervan voor hun kinderen (Baunach, 1985). De scheiding van een pasgeboren baby brengt stress, bezorgdheid en angst voor de moeder met zich mee. Deze bezorgdheden zijn toch anders dan andere moeders die in de gevangenis verblijven (Radosh, 2002). De belangrijkste stressfactor die moeders in de gevangenis dus ervaren is de scheiding van hun familie (gezin) en de bezorgdheid over de moeilijkheden die de kinderen ervaren om te leren omgaan met de moederlijke scheiding (Houck & Loper, 2002). De eerste reacties van moeders op de scheiding van de kinderen zijn gevuld met gevoelens van nood, bezorgdheid, depressie of schuld. Er zijn zelfs moeders die met zelfmoordgedachten zitten (Poehlmann, 2005). De emotionele reactie kan gebaseerd zijn op haar beeld over zichzelf als ouder, op haar perceptie van hoe zo’n scheiding haar relatie met haar kinderen kan beïnvloeden en op haar visie over hoe ze zal omgaan met deze scheiding, rekening houdend met de beperkingen van de gevangenis. Drugmisbruik speelt een grote rol in de recente stijging van vrouwelijke detentie. Sociaal stigma, de moeilijkheden en valkuilen in het omgaan met overheidsdiensten en legale strijden om het hoederecht te herwinnen, kunnen een korte scheiding van de kinderen veranderen in een langere periode, die gepaard gaat met gevoelens van schuld, verbitterdheid, boosheid, mislukking als ouder en hopeloosheid (Schen, 2005). Een geschiedenis van drugverslaving kan ook een rol spelen in hoe moeders de scheiding van hun kinderen ervaren. (Houck & Loper, 2002). Het gevangenissysteem biedt beperkte emotionele steun om de banden tussen gedetineerde moeders en hun kinderen te behouden. De begeleidingsdiensten moedigen vrouwen in beperkte mate aan hun verdriet te uiten en te leren omgaan met de separatie. Om hun straf uit te zitten ervaren ze de nood om emotionele betrokkenheid te vermijden (Schram, 1999). Naast de gevoelens van scheiding van de kinderen treffen de gedetineerde moeders dus nog andere moeilijkheden. Die zijn ondermeer gebrek aan controle over de bezoekregeling, het niet goedkeuren van bezoek door familieleden of de verzorgers van de kinderen, sociale verbanning en stigma. Baunach concludeerde dat de oplossing van een moeder van de complexe reactie, gecreëerd door de scheiding van haar kinderen, een essentiële factor is in het totstandkomen van een gezonde reünie tussen moeder en kind. Dit zorgt er ook voor dat de scheiding geen totale breuk wordt. Door het bezoek dat een moeder krijgt van haar kinderen wordt het totale verlies omgevormd tot een gedeeltelijk verlies. Andere factoren, naast het contact in de gevangenis, die de hechting en relatie tussen moeder en kind ondanks de scheiding kunnen behouden zijn: controle van de moeder over bepaalde omstandigheden van de scheiding, de aanwezigheid van steun in haar rol als moeder, de kennis van de moeder dat haar kind veilig en in goede handen is en de mogelijkheid om een beter inzicht of betekenis van de scheiding te bekomen (Schen, 2005). 2.3.
Contact met kinderen tijdens detentie
18
Niettegenstaande het verblijf bij familieleden en de hoop op hereniging, krijgen minder dan de helft van de moeders bezoek van hun kinderen. Telefonisch contact en briefwisseling vinden frequenter plaats. Toch werd aangetoond dat regelmatig bezoek in verband staat met meer positieve moederlijke percepties van de moeder – kind relatie. Door het feit dat moeders in de gevangenis verblijven en dus onderhevig zijn aan de vrijheidsbeperkingen, kunnen ze niet zelf beslissen of en hoe de kinderen op bezoek komen of telefoneren. Ze moeten rekenen op de huidige verzorgers om hun contact met de kinderen te regelen. Enkele redenen voor gebrek aan contact zijn afstand, kosten, weerstand om kinderen bloot te stellen aan de gevangenis, te kort aan kindgerichte plaats of ongelegen bezoekuren. Ook de relatie tussen moeder en verzorger kan een belangrijke factor zijn. (Poehlmann, 2005). Ook uit andere studies blijkt dat de moeders hun kinderen minder dan één keer per maand zien (68.7%). Toch vermelden de meeste moeders voortdurend te proberen contact te hebben met hun kinderen, door telefoon, brieven of contact met andere familieleden (Houck & Loper, 2002). Bevindingen in België stellen dat amper één vierde van de kinderen regelmatig hun ouder in de gevangenis bezoekt (één keer per week). Eén vader op twee en één moeder op drie krijgen nooit bezoek van hun kind. De meeste moeders krijgen wel telefonisch en schriftelijk contact, ook als er geen of schaarse bezoeken zijn (Buyse et al., 1996). Regelmatig bezoek, zo snel mogelijk na de arrestatie, laat toe dat de relatie tussen moeder en kind blijft bestaan tijdens hun scheiding en de hereniging na vrijlating van de moeder succesvol kan verlopen. De afstand en weerstand van de verzorgers van de kinderen zijn de meest voorkomende redenen voor onregelmatig of gebrek aan bezoek (Bruns, 2006). Het zelfbeeld van de moeders is geassocieerd met het feit of ze bezoek krijgen van hun kinderen. Moeders die wat bezoek krijgen of regelmatig brieven toegestuurd krijgen tonen een verbetering in het zelfbeeld. Moeders die rapporteren geen contact met hun kinderen te hebben vertonen een lager zelfbeeld dan de anderen. Het zelfbeeld is ook duidelijk lager bij vrouwen die misbruikt zijn geweest (Thompson & Harm, 2000). Ook Johnston (1995) stelt dat kinderen hun moeder zo snel mogelijk moeten bezoeken na de arrestatie en daarna op een regelmatige en frequente basis op bezoek moeten gaan. Bezoek laat kinderen toe hun emotionele reacties uit te drukken en te zien dat de situatie van de moeder realistisch is, zodat ze hun irrationele fantasieën en angsten over waar hun moeder is en hoe ze behandeld wordt kunnen verlaten. Het belangrijkste is echter dat door het bezoek de relatie tussen moeder en kind tijdens de scheiding kan blijven bestaan en er na de vrijlating een betere reünie kan bewerkstelligd worden (Myers, Smarsh, Amlund-Hagen & Kennon, 1999). Het bezoek van de kinderen die geplaatst zijn, in een instelling of pleeggezin, is afhankelijk van de regelingen getroffen door hulpverleners, die vaak getroffen zijn door case overload. De begeleiders melden zelf ook bureaucratische obstakels om een regeling te treffen voor bezoek van de kinderen, zoals inadequate informatie over bezoekprocedures, moeilijkheden in het plannen van bezoek, de lange afstand naar de gevangenis, oncomfortabele bezoekprocedure, de weerstand van verzorgers en hun bezorgdheid over de reacties van kinderen (Halperin & Harris, 2004).
19
De moeders die bezoek krijgen ervaren verschillende emotionele gevolgen, zoals de angst die gepaard gaat met het wachten op bezoek, bezorgdheid over hoe kinderen, verzorgers, andere gevangenen en het gevangenispersoneel zullen handelen en reageren, bezorgdheid dat het bezoek te kort of te lang zal zijn, en angst over hoe ze zich zullen voelen als het bezoek voorbij is (Houck & Loper, 2002). Verder werd in een studie van gedetineerde moeders en hun familie duidelijk dat de bezoeken met de moeders gestoord verliepen en dat de kinderen zich vaak mis gedroegen na het gevangenisbezoek (Poehlmann, 2003). Verzorgers uit de familie van de kinderen kunnen het contact en de relatie met de gedetineerde moeder echter vergemakkelijken in tegenstelling tot pleegouders (Mackintosh et al., 2006). 2.4.
Ouderschap en opvoeding
Moeders in de gevangenis verlangen om een relatie met hun kinderen te vestigen of te behouden en willen de nodige vaardigheden leren om de moederlijke rol terug op te nemen na vrijlating. Dit wordt vaak aangepakt door oudereducatie en andere mogelijkheden om het moeder – kind contact te bevorderen. Moeders die dergelijke programma’s volgden toonden een gunstiger zelfbeeld, verbeterd inzicht in ontwikkelingsverwachtingen en betere kwaliteit van de relatie met hun kinderen. Zulke ‘cursussen’ laten ook toe dat de vrouwen hun ervaringen en gedachten kunnen uitwisselen met elkaar (Bruns, 2006). Bij een drugverslaving van de moeder is het belang van coping skills onderschreven. Ook de zelfwaarde, familierelaties en de liefde voor de kinderen zijn belangrijke factoren tijdens behandeling en herstel (Thompson & Harm, 2000). Regelmatig bezoek en brieven zijn belangrijk in relatie tot het zelfbeeld van de moeder. Attitudes van lijfelijk straffen, empathie en ouder–kind rollen worden bevorderd door het programma, alsook de kwaliteit van het bezoek en de brieven. Het zelfbeeld van moeders die misbruikt zijn als kind blijft wel klinisch laag (Thompson & Harm, 2000). Moeders in de gevangenis hebben dezelfde zorgen zoals alle ouders, maar hun onmogelijkheid om hun ouderlijke verantwoordelijkheden uit te voeren creëert angst voor hun emotionele en fysieke welzijn, alsook groot verdriet en angst voor hun verlies aan betrokkenheid in het leven van hun kinderen. De achtergrond van mishandeling, betrokkenheid bij druggebruik en mogelijke armoede indiceren ook dat opvoedingsprogramma’s essentieel zijn voor het succes van de vrijlating. Behandeling van drugverslaving en probleemoplossende therapie (verleden seksueel misbruik en familiegeweld) zijn heel belangrijk, omdat ze vaak gelinkt zijn aan het crimineel gedrag en hun ouderschapsvaardigheden (Radosh, 2002). Deze programma’s, die ondermeer de familiale relaties bevorderen, zouden de gevangenen moeten motiveren om uit de gevangenis te blijven en hun ouderrol terug op te nemen(Thompson & Harm, 2000). Dit zou dus kunnen leiden tot een vermindering van recidive. Verslaafde moeders lijken een meer inadequate moederrol te vertonen dan niet – verslaafde moeders. Zoals recent aangetoond hebben deze moeders, geconfronteerd met de noden van hun drugafhankelijkheid, moeilijkheden om hun primaire zorgverantwoordelijkheid voor hun kinderen te vervullen, specifiek in situaties van jonge zwangerschap en alleenstaande ouder (Hanlon et al., 2007). Alleenstaande zwangere vrouwen hebben de hoogste graad van depressie, dat nog eens stijgt als de zwangerschap ongepland is. Het is ook aangetoond dat het gedrag van
20
kinderen geassocieerd kan worden met moederlijke depressie en andere condities van de geestelijke gezondheid. De cirkel gaat verder als het negatieve gedrag van kinderen, zoals angstigheid, agressiviteit en hyperactiviteit, significant het vertrouwen van de ouders in hun ouderlijke rollen beïnvloedt. Het is kennelijk ook zo dat de geestelijke gezondheidsproblemen en stress van moeders geassocieerd is met groter voorkomen van problemen bij hun kinderen (Long, McCarney, Smyth, Magorrian & Dillon, 2001). Dit betekent niet dat deze problemen kennelijk voorkomen bij gedetineerde moeders, maar aangezien een groot aantal van hen een verleden van drugverslaving gekend heeft is het toch gepast om te vermelden. De barrières die gedetineerde moeders treffen in het ouderschap vanuit de gevangenis zijn samengesteld door een welzijnsysteem voor kinderen dat niet gestructureerd is om hun noden te ontmoeten. Daarenboven lopen de moeders een risico om hun ouderlijke rechten te verliezen (Halperin & Harris, 2004). Belangrijk in het opvoeden van kinderen is het beschikken over en hanteren van copingstijlen. Coping stijlen zijn meervoudig en omvatten beheersing, management en adaptatie (aanpassing) van stresssituaties. Ze zijn een transactie tussen individuele psychologische karakteristieken en sociale steun. Sociale steun omvat de voordelen van het welzijn van mensen doorheen hun relaties met anderen en wordt geassocieerd met een voorspelling van langer leven en lagere niveaus van depressie. De steun die moeders ervaren van vrienden en familie kan ook geassocieerd worden met een groter gevoel van plezier in hun ouderlijke rol in tegenstelling tot moeders zonder steun. De daling in niveaus van angst en depressie door oudercursussen zijn statistisch en klinisch significant (Long, McCarney, Smyth, Magorrian & Dillon, 2001). Het organiseren van ouderschapscursussen, welke ook in de gevangenis kunnen plaatsvinden, kan een delicate zaak zijn. Vooral de opvatting van ouders toe te geven ‘slechte ouders’ te zijn is toonaangevend. Bij de aanwerving van ouders voor ouderprogramma’s moet de nadruk gelegd worden op het feit dat de cursus de ouders zal helpen om hun vaardigheden, die ze reeds bezitten, te verbeteren (Long, McCarney, Smyth, Magorrian & Dillon, 2001). Het kan succesvol zijn om moeders (en ook vaders) tijdens hun detentie cursussen omtrent hun ouderschap te geven, waarbij ze hun ouderschapsvaardigheden kunnen ‘opfrissen’ en kunnen leren omgaan met stresssituaties. Dit is ook gunstig als voorbereiding op de vrijlating en eventuele hereniging met de kinderen. Ontwikkelingsstudies bij kinderen en volwassenen brachten vier niveaus van ouderlijk bewustzijn (besef) aan bod: 1) egoïstische oriëntatie, 2) conventionele (overeengekomen, gebruikelijke) oriëntatie, 3) subjectieve–individualistische oriëntatie en 4) systemenoriëntatie. Op het eerste niveau is er weinig of geen ‘perspective taking’ door de ouder, het kind kan zijn eigen noden en behoeften niet hebben. Op het tweede niveau wordt het kind wel gezien als een gescheiden menselijk wezen, maar niet als een uniek individu met eigen karakteristieken en bijzonderheden. De ouder benadert de zorg van het kind vanuit een sociaal wenselijk perspectief. Op het derde niveau wordt het kind als een uniek individu gezien. De ouder probeert niet langer vanuit externe definities over behoeften van kinderen te handelen, maar probeert de noden van zijn kind te
21
benaderen door emotioneel beschikbaar, sensitief en responsief te zijn. Op het vierde niveau tenslotte ziet de ouder het kind als ‘een complex en veranderend psychologisch wezen’. Er is een evenwicht tussen de noden van de ouders en de behoeften van het kind. Ouders met hogere niveaus van ouderlijk bewustzijn lijken meer autoritatieve dan autoritaire opvoedingsstijlen te hanteren. Ze gebruiken meer indirecte positieve dan direct negatieve controle en tonen meer warmte, acceptatie en steun voor hun kinderen. Het kan zijn dat lage niveaus van redenering (niveau 1 en 2) de relatie tussen ouder en verzorger kunnen verstoren of bedreigen. Er is evidentie aangetoond dat er significante lagere niveaus van ouderlijk bewustzijn gevonden zijn bij mishandelde moeders, vergeleken met niet mishandelde moeders. Ook werd aangetoond dat negatieve moederlijke karakteristieken lage niveaus van ouderlijk bewustzijn voorspellen. Negatieve kinderlijke ervaringen (zoals verschillende vormen van kindermishandeling, psychologische crisis) hebben niet alleen een indirect effect op ouderlijk bewustzijn doorheen moederlijke karakteristieken, maar hebben ook een direct effect op hoe moeders hun kinds gedragingen waarnemen en begrijpen. Deze bevindingen steunen de hypothese van intergenerationele transmissie van abnormaal opvoeden. Ouders die als kind misbruikt zijn hebben moeilijkheden in het bezorgen van goede zorg voor hun kinderen (Grietens & Hellinckx, 2003). In de laatste twee decennia is veel onderzoek over ouderschap verricht waarbij drie grote typologieën of stijlen aan bod kwamen: autoritaire, autoritatieve en permissieve. Autoritatief ouderschap is in verband gebracht met positieve gedragsresultaten, zoals toegenomen competentie, autonomie en zelfbeeld, alsook betere probleemoplossingvaardigheden, betere leerresultaten, meer zelfvertrouwen, minder afwijkend gedrag en betere peerrelaties. Deze kinderen vertonen ook minder agressief gedrag dan hun leeftijdgenoten die andere ouderstijlen ervaren hebben. De autoritaire stijl van opvoeden werd in verband gebracht met negatieve gedragsuitkomsten, zoals agressief gedrag, internaliserings – en externaliseringstoornissen, dalend emotioneel functioneren, verstoorde sociale en cognitieve representatieprocessen, alsook een lager niveau van zelfvertrouwen en perceptie van academische en sociale mogelijkheden. Permissieve ouderstijl is ook gerelateerd aan toekomstige delinquentie en agressie. Gebrekkige supervisie, verwaarlozing en onverschilligheid kunnen een rol spelen in het ontwikkelen van delinquentie later. Niettegenstaande onderzoek aantoont dat hoe gezonder de structuur, controle en supervisie van de ouders is, hoe minder kans er is op gedragsproblemen bij kinderen, wil het niet zeggen dat jeugddelinquentie een product is van een specifieke factor in de opvoeding. Er zijn meerdere factoren gerelateerd aan gedragsuitkomsten, zoals psycho-biologische, sociale factoren en andere familiale invloeden (Chipman, Olsen, Klein, Hart & Robinson, 2000). 2.5.
Eigen kindertijd / intergenerationaliteit
De meeste vrouwen in de gevangenis melden een verleden van fysiek of seksueel misbruik, getuige te zijn geweest van verbale of fysieke agressieve interacties tussen de ouders tijdens hun kindertijd en veel vrouwen hebben familieleden die gedetineerd of afwezig waren tijdens hun kindertijd (Poehlmann, 2005). Veel moeders vermelden zelf lijfelijk gestraft te zijn geweest door hun ouders, maar dit niet bij hun eigen kinderen te doen (Thompson & Harm, 2000).
22
Uit verscheidene studies blijkt dat drugmisbruikende moeders uit extreem problematische familieachtergronden lijken te komen. Verschillende onderzoekers hebben aangetoond dat deze moeders dikwijls opgegroeid zijn zonder de zorgzame en beschermende aanwezigheid van beide ouders in arme, onstabiele gezinnen, waar geweld, seksueel misbruik, alcoholgebruik, drugverslaving en/of crimineel gedrag vaak voorkomen. Tijdens hun eerste ontwikkelingsjaren worden ze dus dikwijls aan verschillende risico’s blootgesteld die hen specifiek vatbaar gemaakt hebben om een deviante levensstijl te ontwikkelen (Hanlon et al., 2007). Andere factoren in de kindertijd zijn misschien minder ernstig, maar kunnen toch schadelijk zijn voor de ontwikkeling van een individu. De moeders hebben vaak een tekort aan ouderlijk gidsen en emotionele steun ontvangen tijdens hun ontwikkeling. Verder zijn ze vaak geboren in omstandigheden van armoede, met ouders die ofwel gescheiden zijn ofwel nooit samen geleefd hebben. Minder dan een derde werd grootgebracht door hun biologische ouders en één vierde heeft nooit een vaderfiguur gehad thuis. De familiale omstandigheden die hun kinderen nu treffen zijn merkbaar gelijk (Hanlon et al., 2007). Mensen die niet in de gevangenis zitten of gezeten hebben, rapporteerden meer een autoritatieve opvoedingstijl gekregen te hebben, alsook de vier dimensies die daarmee in verband staan (warmte, redelijkheid, democratie en natuurlijkheid). In de studie vermeldden gevangenen meer een autoritaire of permissieve opvoeding te hebben gekregen, alsook de kenmerken ervan te hebben ervaren, zoals lijfelijk straffen, onredelijkheid, verbale vijandigheid en gebrek aan opvolging en supervisie (Chipman, Olsen, Klein, Hart & Robinson, 2000). Een frequent voorkomend idee is dat kinderen van gedetineerde ouders zes keer meer kans hebben om zelf gedetineerd te zijn in tegenstelling tot hun leeftijdgenoten (Myers, Smarsh, Amlund-Hagen & Kennon, 1999). Fysieke mishandeling, seksueel misbruik en verwaarlozing in eigen kindertijd zijn vaak voorspellers voor een criminele levensstijl op volwassen leeftijd. Maar de meerderheid die seksueel misbruik en fysieke mishandeling ervaren heeft als kind eindigt niet in de gevangenis, alsook de meeste mensen in de gevangenis geen jeugd gehad hebben gekenmerkt door misbruik en verwaarlozing (Pollock, 1998). Door de gelijkaardige situatie van moeder als kind en haar kinderen nu, stellen veel onderzoekers dat de intergenerationaliteit bestudeerd moet worden en dat preventie van kwetsbare groepen en gezinnen heel belangrijk is. Intergenerationele mobiliteit is de graad van voortvloeien tussen de socio-economische status van ouders (meestal gemeten door inkomen en sociale klasse) en de socio-economische uitkomsten van hun kinderen als volwassenen. Het is vastgesteld dat rijkere kinderen betere educatieve uitkomsten vertonen en dat deze met een hoger educatief niveau meer verdienen. Onderwijs is daardoor een belangrijke factor om mobiliteit en veranderingen in intergenerationaliteit te verklaren (Blanden, Gregg & Macmillan, 2007).
23
Met betrekking op preventie van kwetsbare groepen benadrukte Dalley de belangrijkheid van het onderscheiden van de problemen van kinderen voor en na de detentie van de moeder en de nood om het niveau van de ouderschapsvaardigheden van de moeder voor de opsluiting na te gaan (Hanlon, Carswell & Rose, 2007). Ook Hairston (1999) pleit dat de ganse familie geholpen en begeleid moet worden bij een opsluiting van een ouder in plaats van enkel het individu zelf. Ze vindt ook dat er preventief moet opgetreden worden voor risicogroepen en dat de welzijnsdiensten ook intergenerationeel te werk moeten gaan om de familie te versterken. Op die manier kunnen de oorzaken en effecten van opsluiting voor de ouders zelf, de kinderen en de huidige verzorgers van de kinderen (zoals grootouders) in kaart gebracht worden (Hanlon, Carswell & Rose, 2007). Intergenerationaliteit werd door verschillende auteurs en onderzoekers specifiek toegepast op ouderschap en opvoeding. Bepaalde onderzoekers zijn het er over eens dat ouderlijk gedrag en ouderschapsstijlen overgebracht worden over generaties heen. Kindermisbruik en harde discipline bijvoorbeeld kunnen meestal in verband gebracht worden met de kindertijdervaringen van de ouders, daarenboven zijn het risicofactoren om de eigen kinderen op een gelijkaardige manier op te voeden. Er is minder onderzoek gedaan naar de continuïteit van positief opvoeden, maar recente evidentie suggereerde dat dit ook van de ene naar de andere generatie overgebracht wordt (Travis & Combs-Orme, 2007). Steph Lawler (2000) gaf aan dat moederschap een reflexieve identiteit inhoudt en dat moeders hun ervaringen construeren met behulp van ruimere discours van aangewezen moederschap. Zijn argument stelt dat de zin voor verantwoordelijkheid en steun intergenerationeel vastligt (Holdsworth, 2007). Andere onderzoekers stellen dat de intergenerationele cirkel doorbroken kan worden. Egeland en collega’s vonden dat moeders die de cirkel van misbruik en mishandeling verbroken hadden, positieve relaties met andere volwassen personen (niet de ouders) en vrienden hadden. Caliso en Milner (1992) rapporteerde ook dat het hebben van een ondersteunende relatie met een partner het doorbreken van de cirkel van misbruik voorspelt. Ze stelden ook dat ouders die als kind misbruikt zijn maar hun eigen kinderen niet misbruiken of mishandelen, andere ouderschapsattitudes hebben dan deze die het patroon van mishandelend opvoeden voortzetten (Travis & Combs-Orme, 2007). De kwaliteit van hechtingsrelaties zou overgebracht kunnen zijn van de ene generatie naar de andere, maar dit is absoluut geen zekerheid. Het lijkt dat de verantwoordelijkheid van intergenerationaliteit, en dus de overeenstemming tussen generaties, het hoogst is voor moeders die veilig benaderd zijn. Er is meer variatie of intergenerationele discontinuïteit als er onveilige relaties zijn. Dit is een positieve bevinding, want dit betekent dat veiligheid lijkt over te gaan overheen de generaties, terwijl onveiligheid niet automatisch wordt overgebracht (Poehlmann, 2003). 2.6.
Beeld over toekomst
De meerderheid van de moeders plannen om na hun vrijlating opnieuw met de kinderen verenigd te worden (Houck & Loper, 2002; Poehlmann, 2005), zien de scheiding van de kinderen als tijdelijk en zoeken familieleden om de zorg van de kinderen op zich te nemen gedurende de
24
gevangenisstraf (Poehlmann, 2005). Een bepaalde groep denkt dat het onmogelijk zal zijn om met hun kinderen herenigd te worden (Houck & Loper, 2002). De meeste moeders koesteren een wens om hun relatie met de kinderen te behouden. De vraag blijft wel of deze moeders voorbereid zullen zijn om hun verantwoordelijkheid terug op te nemen. Er zullen verschillende uitdagingen aan bod komen, zoals het druggebruik vermijden en de moeilijkheden, die de reïntegratie in de familie en de maatschappij met zich meebrengen, herkennen en aankunnen. Het gedrag van de moeder kan afgekeurd worden door de familie en de kinderen zijn niet ongelukkig met hun huidige verzorgers en opvoeders. Daarbij hoort ook het feit dat veel moeders, door hun druggebruik en/of een ongewenste zwangerschap, nooit de grootste zorg en verantwoordelijkheid gedragen hebben voor hun kinderen en daardoor een ernstig tekort aan ouderschapsvaardigheden en discipline beheersen (Hanlon et al., 2007). Naast het toekomstbeeld in verband met de kinderen moeten de moeders eerst zichzelf terug vinden in de maatschappij en dit vraagt in sommige gevallen, specifiek bij drugdelicten, heel veel moeite. Herval en eventueel opnieuw een gevangenisstraf kan dus niet uitgesloten worden. In Nederland wordt het aantal recidivegevallen in kaart gebracht via de Recidivemonitor. Dit is een doorlopend project van het wetenschappelijk onderzoek– en documentatiecentrum van het ministerie van Justitie. Janssen (2000) onderzocht de recidive van ex- gedetineerden en vond dat 70% van haar steekproef ‘kortgestraften’ binnen twee jaar na vrijlating één of meerdere nieuwe justitiecontacten hadden. Voorspellende factoren kunnen het aantal eerdere justitiecontacten, geslacht, afkomst en duur detentie zijn (Wartna, Tollenaar & Essers, 2005). 3. Kinderen van gedetineerde moeders 3.1.
Eigenschappen van de kinderen
Onderzoek heeft ook aangetoond dat de continuïteit van zorg en gevoel van veiligheid dramatischer is verstoord als de moeder in de gevangenis zit in tegenstelling tot de vader, aangezien veel moeders alleen instaan voor de zorg terwijl de vader een vrouw of partner heeft die kan instaan voor de zorg gedurende zijn detentie (Hanlon, Carswell & Rose, 2007). De kinderen van gedetineerde moeders ervaren eenzaamheid, angst, verlegenheid en sociaal stigma (Thompson & Harm, 2000). Verder ondervinden ze vaak problemen op school, stellen ze antisociaal gedrag en ervaren ze emotionele ontregeling. Ze lijken ook meer vatbaar te zijn voor mishandeling of misbruik (Houck & Loper, 2002). In Dalley’s studie kwam ook aan bod dat de meeste kinderen drie veranderingen i.v.m. hun opvoeding ervaren, namelijk verschillende woningen, verschillende ouderstijlen en schoolverandering (Hanlon, Carswell & Rose, 2007).
25
Het Amerikaanse Justitiedepartement kwam, na een onderzoek bij gevangenen, tot de volgende resultaten: 77% van de kinderen van huidige of eerdere gedetineerde moeders zijn prenataal blootgesteld aan drugs of alcohol, ongeveer een derde van gedetineerde moeders is fysiek mishandeld geweest en een derde is seksueel misbruikt geweest voor de detentie, meestal tijdens de kindertijd (Myers, Smarsh, Amlund-Hagen & Kennon, 1999). Vandaag de dag blijken zo’n 25 tot 30% van alle kinderen geconfronteerd te worden met drugs en alcohol bij hen thuis 1 (Kumpfer & Fowler, 2007). 3.2.
Beleving detentie moeder en ontwikkelingsrisico’s
Drie kernelementen dragen bij tot een gezonde psychische en materiële omgeving voor kinderen: 1) een adequate standaard van wonen en leven, zoals voldoende eten, kledij en woonruimte, 2) gezondheidsdiensten, waaronder preventie en behandeling (vaccinatie) en 3) bescherming tegen verwonding, geweld en omgevingsgevaren. Daarentegen zijn de psychische en materiële omgeving van kinderen die in armoede leven gekarakteriseerd door ontbering, honger, dakloosheid, blootstelling aan drugs en andere gevaarlijke substanties, blootstelling aan geweld en andere gevaren en inadequate preventieve gezondheidszorg (Forooeddin, Dadkhah & Biglarian, 2007). Alhoewel kinderen verschillende vormen van scheiding van hun ouders ervaren, zoals wanneer een ouder gehospitaliseerd wordt of in het leger dient, krijgen ze geen sympathie en steun van anderen als hun ouder in detentie is. Bij de opsluiting van een moeder worden de kinderen, in tegenstelling tot detentie van de vader, vaker uit huis geplaatst en ervaren ze meer problemen veroorzaakt door de scheiding van hun moeder. Dit komt doordat de moeder meestal de primaire verzorger is. Het zou niet accuraat zijn te zeggen dat alle problemen een direct gevolg zijn van de detentie zelf, maar bij de meeste families zijn er reeds problemen voor de eerste arrestatie van de moeder. Als dit niet het geval is vormt de detentie op zich een bedreiging voor het functioneren van het gezin. De gezinssituatie kan door de detentie heel instabiel worden, waardoor de kinderen elders ondergebracht worden (De Jong(1993) in Buyse et al., 1996). Voor de kinderen die voor hun moeders arrest al niet bij hun moeder woonden, is de detentie een minder drastische verandering in hun dagelijks leven, aangezien de kinderen dan meestal blijven waar ze reeds woonden en de zorg van dezelfde persoon krijgen (grootmoeder, vader, pleeggezin,…). Alhoewel de moeders niet fulltime instonden voor de zorg en opvoeding van haar kinderen, willen ze toch regelmatig contact met hun kinderen (Myers, Smarsh, Amlund-Hagen & Kennon, 1999). Ook Baunach stelt dat de aanpassing aan een nieuwe verzorger minder traumatisch is voor kinderen die voor de opsluiting van de moeder al woonden in een huis met drie generaties, waardoor ze in staat zijn om in de aanwezigheid van familie te blijven (Hanlon et al., 2007) De meeste gedetineerde moeders zijn arm, single en hebben beperkt onderwijs genoten, allemaal factoren die de risico’s voor ontwikkelingsvertragingen bij jonge kinderen doen toenemen. In een context van drugverslaving kunnen kinderen het druggebruik van hun 1
http://www.nacoa.org
26
ouders ervaren, wat tijdens de zwangerschap het risico inhoudt voor ondermeer premature geboorte, geassocieerd met minder optimale cognitieve uitkomsten (Poehlmann, 2005). Naast de premature risico’s worden de kinderen ook na de geboorte blootgesteld aan verscheidene risico’s. Door de beperkte mogelijkheid van de ouders om emotionele en sociale steun te bieden aan hun kinderen wordt hun leven gekenmerkt door onvoorspelbaarheid, verstoringen in familieroutines, onstabiliteit en desorganisatie, scheiding en sterfte van ouder of scheiding door weggaan van ouder of kind uit het ouderlijke huis. Deze kinderen hebben een groter risico om zelf drug– en alcoholproblemen te ontwikkelen, door zowel genetische factoren als omgevingsfactoren. Kinderen van druggebruikers hebben ook een hoger risico om bepaalde gedragsproblemen te ontwikkelen, zoals ADHD en ODD. Verder kunnen er ook in de emotionele en cognitieve ontwikkeling moeilijkheden of problemen ontstaan, zoals depressie, angst en leermoeilijkheden of – stoornissen (Kumpfer & Fowler, 2007). Andere mogelijke negatieve gevolgen zijn psychische gezondheidsmoeilijkheden, negatieve interacties met autoritaire figuren en een toegenomen kans om toekomstig crimineel gedrag te stellen (Bruns, 2006). Cruciaal voor het welzijn van de kinderen is dat ze op de hoogte zijn van de situatie van de moeder. Families kiezen echter vaak om hun kinderen niet de waarheid te vertellen over waar hun ouder is. Ze vertellen hen dat de ouder in het ziekenhuis is, of weg voor het werk of ergens in opleiding is. De meeste experts zijn het er over eens dat dit schadelijk is voor de kinderen, ze voelen zich verward en verlaten door hun ouder en ze worden verdacht van verzonnen verhalen die ze verteld hebben en ze lopen het risico om de waarheid te horen van anderen op school of in de buurt. Bowlby (1980) stelde dat jonge kinderen een verhoogd risico op psychische problemen ervaren als de verzorgers de feiten verstoren op een manier dat het de ervaringen van het kind tegenspreekt (Myers, Smarsh, Amlund-Hagen & Kennon, 1999; Poehlmann, 2003). Het is belangrijk dat kinderen de mogelijkheid hebben om de gevoelens en gedachten, die ervaren worden door de plotse situatie van scheiding en detentie van moeder, te plaatsen en te verwerken. Een mislukking in het proces van verwerking kan leiden tot een groter verdriet, meer stress, depressieve symptomen en gedragsproblemen. Sommige kinderen uiten of communiceren hun gevoelens over hun moeders detentie niet. Ze houden de gevoelens voor zichzelf. Er zijn geen gegevens die aangeven hoeveel dit voorkomt. Kinderen die niet praten over deze gevoelens met anderen leven met een geheim. Geheimen bewaren is normaal in de kinder – en tienertijd en is meestal een positieve ontwikkelingsbekwaamheid. Het stilhouden en delen van buitengewone informatie is een normaal, doordringend en meestal gezond deel van het leven dat een ontwikkelingsproces volgt. Door deze handeling van geheimen delen leren kinderen belangrijke sociale lessen, zoals vertrouwen en solidariteit. Voor meer ernstige geheimen is een belangrijke drijfveer om ze voor zichzelf te houden een manier om de realiteit of het sociaal stigma te vermijden. Familieleden kunnen goede rechters zijn om te beslissen of kinderen geplaagd en gepest kunnen worden op school en in de buurt, wanneer een ‘negatief geheim’ als moeders detentie bekend raakt. Daardoor proberen familieleden de kinderen en de familie zelf te beschermen, door het geheim te behouden in omgevingen zoals school. Een gevaar daarbij is dat dit geheimhouden kan leiden tot een fundament waarop isolatie, schaamte en eenzaamheid gebouwd wordt. (Hagen & Myers, 2003). Sommige kinderen lijken meer te weten over de opsluiting van hun moeder dan wat ze verteld worden door hun verzorgers. Het is gemakkelijk om het gedrag van kinderen te observeren en te bestuderen, maar de normatieve reacties – wat kinderen weten en denken – is moeilijk te achterhalen. De kinderen op een eerlijke, gevoelige en constructieve manier vertellen over moeilijke situaties komt ten goede aan het vertrouwen tegenover hun verzorgers. Als informatie verborgen wordt, verstoord in die
27
zin dat het tegenstrijdigheden bezit tegenover de ervaringen van kinderen of beangstigende details bevat, kan er wantrouwen en psychische problemen opsteken (Poehlmann, 2005). Als een ouder gearresteerd is komen vaak instanties i.v.m. het kinderwelzijn aan bod, om de kinderen te helpen plaatsen of om steun te bieden aan familieleden die de verantwoordelijkheid en zorg voor de kinderen op zich nemen. Maar detentie is vaak niet de eerste keer dat ouders in contact komen met hulpverlenende instanties, aangezien er dikwijls een voorgeschiedenis van problematisch druggebruik aanwezig is (Phillips, Barth, Burns & Wagner, 2004). Naast de verplaatsing van verzorger naar verzorger kunnen de kinderen gescheiden worden van broers en/of zussen en verhuisd worden naar nieuwe scholen en leerkrachten (Mackintosh et al., 2006). Ook daardoor kunnen de hierboven vermelde problemen ontstaan. Door de negatieve gevolgen van een problematische situatie zal het stressniveau van de kinderen stijgen en als kinderen genetisch al gevoeliger zijn voor stress, zullen ze ook meer vatbaar zijn voor verslaving (Kumpfer & Fowler, 2007). Garbarino (1990) stelt dat het aantal stressvolle situaties/ervaringen een factor is die de vatbare risico’s van kinderen doet stijgen. Als kinderen met 4 of 5 stressfactoren worden geconfronteerd, stijgt de kans op het ontwikkelen van gedragsproblemen (Hagen & Myers, 2003). Kinderen die zich niet beschermd voelen door hun ouders neigen zich te clusteren in sterke peergroepen. Ze vertonen stijgende niveaus van stress en angst en een verminderend niveau van veilige hechting en verkenningsgedrag nodig om zelfcontrole en uitvoerend functioneren te ontwikkelen. Terwijl de peerinvloed de finale sociale beïnvloeding voor het gebruiken van alcohol en drugs is, zijn positieve ouderlijke en familiale invloed, communicatie en normen de laatste redenen om geen alcohol of drugs te gebruiken. Met andere woorden, als ouders dicht bij hun kinderen staan en communiceren over drugnormen, zullen adolescenten minder drugs gaan gebruiken. De drie kritische familiale factoren die helpen om kinderen te beschermen van druggebruik zijn: 1) veilige en gezonde ouder-kind hechting of liefde, 2) stijgende investering in ouderschap, supervisie en monitoring, en 3) communicatie van prosociale familiewaarden (Kumpfer & Fowler, 2007). Maar toch stellen controle en socialisatietheorieën dat er in de vroege adolescentie een periode is van significante vertrouwensconflicten tussen familie en de peergroep, waarbij de afwezigheid van een ouder de balans van deze tegenstrijdigheden in het voordeel van de antisociale peers kan gaan (Hanlon, Carswell & Rose, 2007). Positieve sociale relaties worden door kinderen hoog gewaardeerd en voorspellen een goede aanpassing later in het leven. Afwijzing door leeftijdgenoten en slachtofferschap zijn geassocieerd met problematische gevolgen, zoals depressie, zelfmoord, drugmisbruik, educatief onderpresteren en antisociaal gedrag. Familiesystemen en sociale leertheorieën bijvoorbeeld, benadrukken de invloed van ouders als interactieve begeleiders en voorzieners van sociale kansen voor hun kinderen (DeRosier & Gilliom, 2007). De waarschijnlijkheid van het ontwikkelen van een veilige relatie met een nieuwe hechtingsfiguur na kleutertijd hangt van verschillende factoren af, waaronder het kind zijn eerdere ervaringen met verzorgers, de leeftijd van het kind, de kwaliteit van de interacties met de nieuwe hechtingsfiguur, enz (Poehlmann, 2003). Representaties van veilige hechtingsrelaties met verzorgers zijn meer waarschijnlijk als de kinderen in een stabiele omgeving leven, als ze ouder zijn en als ze verdrietig reageren op de beginnende scheiding van de moeder. Kinderen die op een
28
eerlijke, open en volgens de ontwikkeling aangewezen manier ingelicht worden over de opsluiting en reageren met gevoelens van eenzaamheid lijken meer veilige en positieve representaties te hebben van hun verzorgers. Toch zijn er veel kinderen die hechtingsrelaties hebben gekarakteriseerd door intense ambivalentie, disorganisatie, geweld of onthechting (Poehlmann, 2005). Oudere kinderen kunnen engageren in symbolische betekenissen van het communiceren met hun hechtingsfiguren en zich daardoor veilig blijven voelen. Dus kan een ouder kind een korte scheiding wel verdragen (Poehlmann, 2003). Dus door een open communicatie met het kind en de intellectuele mogelijkheden die uitgebreider zijn dan bij een jonger kind, kan de scheiding beter begrepen en verwerkt worden. Er wordt dus ook gesteld dat er een verband is tussen nieuwe verzorger en kind, zoals de relatie tussen moeder en kind ook een invloed heeft op de ontwikkeling van het kind. De risico’s van de verzorgers worden geassocieerd met de kinderen hun intellectuele uitkomsten en de relatie ertussen wordt bepaald door de kwaliteit van de huidige familieomgeving (Poehlmann, 2005). Het meeste van wat bekend is over de reactie van kinderen op het acuut trauma van hun moeders arrest en gevangenschap, komt van data verzameld door bevraging van de gedetineerde moeders. Enkele studies hebben ook kinderen bevraagd, meestal door anekdotische beschrijvingen, maar het gat in de literatuur laat niet toe de emotionele voordelen beschikbaar voor de kinderen in de vorm van coping skills en familiale steun na te gaan. Ook is er een gebrek aan studies die de eigenschappen van deze familieleden, die verantwoordelijk zijn voor de zorg van de kinderen tijdens de detentie van de moeder, onderzoeken (Mackintosh et al., 2006). 3.3.
Huidige verzorgers/opvoeders kinderen
Terwijl 90% van de kinderen bij de moeder blijven als de vaders in de gevangenis zitten, zijn het de grootouders die meestal de zorg van de kinderen op zich nemen als de moeder gedetineerd is. Ongeveer 50 % - 65% van de kinderen woont bij de grootouders tijdens de opsluiting van de moeder, 20% - 28% leeft bij de vader, 15% - 25% verblijft bij andere familieleden en slechts 10% is geplaatst in instelling of pleeggezin (Poehlmann, 2005). Het merendeel van de kinderen verblijft tijdens de detentie van hun moeder dus niet bij de andere ouder (Loper, 2006). Deze bevindingen worden bevestigd door Dallaire (2006), die toevoegt dat de meeste kinderen die door hun grootouders opgevangen worden, dit een bevredigende situatie vinden (Hanlon, Carswell & Rose, 2007). Ook zonder rekening te houden met de detentie van een ouder zijn er bevindingen over de woonplaats van kinderen. In 1997 waren er bijna 5.5 miljoen kinderen in de Verenigde Staten of 7.7% van alle kinderen jonger dan 18 jaar, die bij een grootouder woonden. De meeste daarvan werden door hun grootouders grootgebracht zonder de aanwezigheid van een ouder. Deze enorme stijging kan aan verschillende factoren en problemen te wijten zijn, ondermeer drugmisbruik, tienerzwangerschap en opsluiting (Poehlmann, 2003). Cijfers in België vertellen enkel dat 59% van de kinderen verandert van woonplaats, 43% een tussenkomst van de jeugdrechter ervaart en 37% geplaatst wordt in een instelling (Buyse et al., 1996).
29
Veel grootouders en andere verzorgers worden uitgedaagd door socio – economische moeilijkheden, zoals het alleen opvoeden, afhankelijkheid van publieke steun, laag inkomen, zorgen voor veel afhankelijke personen, relatief slechte gezondheid en gebrek aan werk. Ook al zorgen de verzorgers voor een veilige, stimulerende omgeving voor de kinderen, toch blijkt dat de risico’s stijgen wanneer het aantal socio-demografische risico’s toeneemt (Poehlmann, 2005). Dit wijst op de aanwezigheid van een verloop van situaties van generatie over generatie en toont een intergenerationele problematiek aan. Onderzoek bracht aan het licht dat kinderen met een verleden van mishandeling die bij familie geplaatst worden, minder geneigd zijn klinische gedragsproblemen te tonen in vergelijking met kinderen die in hulpverleningsinstanties geplaatst worden (instelling, pleeggezin, …). Toch is het zo dat deze kinderen meer toegang hebben tot de hulpverleningsdiensten. In vergelijking met hun niet mishandelde leeftijdsgenoten, hebben kinderen minder goede studiegewoontes, verminderde concentratie, agressief gedrag, zakken op school, problemen met academische voltooiing, cognitieve en taalkundige tekorten en toegenomen participatie in speciaal onderwijs (Poehlmann, 2003). Dit wil echter niet zeggen dat alle kinderen die bij hun grootmoeder of grootouders wonen voordien mishandeld werden. Vaak melden grootmoeders of grootouders dat ze er willen zijn voor hun kleinkinderen, maar moeilijkheden hebben om de rol als moeder terug op te nemen. Vaak hebben ze een laag onderwijsniveau en een laag inkomen, waardoor het ook (financiële) moeilijkheden kan geven. Ze zeggen ook dat ze liever zelf de kinderen opvoeden, dan dat ze geplaatst zouden worden. Ze laten een moreel gevoel spreken en voelen de connectie met de familie sterk, waardoor ze vaak beslissen de zorg van de kinderen op zich te nemen. In veel gevallen hebben deze grootmoeders nood aan externe steun, zeker door de armoede en lage status. Vaak kunnen ze al moeilijk voor zichzelf zorgen en worden dan nog verantwoordelijk gesteld voor het opvoeden van kinderen van een volgende generatie. Door de zorg voor de kinderen kunnen de financiële mogelijkheden nog verminderen, want ze doen het zonder enig bijkomend inkomen. Grootouders die nog werkend zijn kunnen geneigd zijn hun werktijd te verminderen of op te geven. Grootouders die hun kleinkinderen grootbrengen, vooral grootmoeders, vertonen hoge graden van depressie en/of chronische gezondheidsproblemen (Hanlon, Carswell & Rose, 2007). Bovendien ervaren ze vaak gevoelens van verdriet en boosheid over de opsluiting van hun dochter of schoondochter en zien ze het als een verlies voor het leven dat ze verwacht hadden nu te leven. De grootouders hebben een slechtere fysieke gezondheid, lijken meer vatbaar te zijn voor depressie en lijken minder tevreden te zijn met hun verzorgingsrol dan ‘gewone’ grootouders (Mackintosh et al., 2006). In tegenstelling tot verzorgers uit de familie, staan pleegouders onder de supervisie van de regeringsdiensten en zijn er standaarden van zorg ontwikkeld die beter geverifieerd kunnen worden. Familieleden lijken meer uit huis te werken en zijn daardoor minder beschikbaar voor de kinderen. De meeste van hen zijn bovendien alleenstaande moeders zonder partner om de zorgverantwoordelijkheden mee te delen (Mackintosh et al., 2006).
30
Werner (2000) stelt dat het ervaren van warme en stabiele contacten met een alternatieve verzorger of opvoeder de protectieve kernfactor kan zijn dat kinderen emotioneel gezond en veerkrachtig houdt, doorheen een stressvolle periode van hun leven. Kinderen die meer warmte en acceptatie voelen van hun verzorgers rapporteren ook minder gedragsproblemen (Mackintosh et al., 2006). Zoals eerder vermeld is het vertellen van de waarheid over de situatie van de moeder cruciaal voor het welzijn van de kinderen. Maar zelfs als de kinderen verteld werden dat hun moeder in de gevangenis zit, kunnen de huidige verzorgers van de kinderen hen door het aanwezige stigma vragen niet te praten over dit familiegeheim, uit angst voor minachting of verwerping door de samenleving. Zalba (1964) vond dat slechts 6% van de kinderen anderen vertelden over hun moeders detentie. Therapeuten die deze kinderen begeleiden rapporteren dat het geforceerd zwijgen bijdraagt aan het trauma, doordat ze niemand hebben om over hun gevoelens te praten. Kinderen die gevraagd werden te zwijgen rapporteren sociale isolatie van hun vrienden. Het stigma wordt het meest gevoeld door kinderen van samenlevingen waar opsluiting ongewoon is en als de criminele feiten atypisch zijn (zedenfeiten, fraude, ontvreemding). Families van veroordeelden voor de eerste keer voelen het sociaal stigma en schaamte sterker dan families die het eerder al meegemaakt hebben (Myers, Smarsh, Amlund-Hagen & Kennon, 1999).
4. Relatie en interactie moeder – kind 4.1. Relatie baby – en peutertijd Het is algemeen geweten dat de eerste levensjaren cruciaal zijn voor de verdere ontwikkeling van het kind. De sterke emotionele en wederkerige relatie die opgebouwd wordt tussen een baby en zijn/haar verzorger noemt men hechting. Deze begint kort na de geboorte en blijft zich ontwikkelen gedurende de eerste 2 tot 3 jaar. Gehechtheid wordt bepaald door 3 belangrijke kenmerken: 1. baby’s zullen zich richten tot personen met wie ze een hechtingsrelatie hebben (ouders of andere verzorgers) als ze getroost moeten worden of honger hebben. 2. ze worden ook gemakkelijker gekalmeerd door verzorgers aan wie ze zich gehecht hebben. 3. ze vertonen weinig angst voor deze vertrouwde verzorgers (bij baby’s is herhaald contact de belangrijkste motor voor veiligheid) (Roediger et al., 1998). Bowlby is de pionier als het gaat over de studie van hechting bij kinderen. Hij heeft een hechtingstheorie ontwikkeld, waarbij hij het gedrag van moeder en kind in verband bracht. Bowlby (1973) en collega’s vonden dat kinderen verschillende niveaus van protest, wanhoop en onthechting ervaren in hun reacties op scheiding. In de eerste uren en een week of meer na de scheiding drukken kinderen verdriet, angst en boosheid uit. Ook doen ze wanhopig pogingen om de gemiste ouder te vinden en hopen ze dat de ouder zal terugkeren. Als de scheiding blijft duren ervaren de 31
kinderen wanhoop, toenemende hopeloosheid over de terugkeer van de ouder en teruggetrokkenheid tegenover de omgeving. Onthechting, het finale stadium volgens Bowlby, houdt in dat er opnieuw interesse komt in de omgeving en een stijging van de acceptatie van substitutie – verzorgers. Als de kinderen terug herenigd worden met hun hechtingspersonen kunnen er verschillende reacties aanwezig zijn, zoals weglopen, afwisselen tussen de ouders als vreemden beschouwen en zich eraan vastklampen, de huilbuien veranderen in expressieloze blikken en verlatingsangst tonen (Poehlmann, 2003). Representaties van hechtingsrelaties van kinderen met gedetineerde moeders toonden aan dat de meeste kinderen een onveilige relatie hadden met hun moeders en verzorgers. Veilige relaties waren meer waarschijnlijk als de kinderen in een stabiele situatie leefden, wanneer de kinderen eerder verdrietig dan boos reageren op de scheiding van hun moeder en wanneer de kinderen ouder zijn. De meest voorkomende reacties op de beginnende scheiding zijn verdriet, bezorgdheid, verwarring, boosheid, eenzaamheid, slaapproblemen en ontwikkelingsachteruitgang (Poehlmann, 2005). Kinderen tussen 2 en 6 jaar hebben het meeste risico om nefaste effecten te ervaren in verband met de moederlijk detentie. Bepaalde effecten zijn over-afhankelijkheid van volwassenen, regressie van ontwikkelingsvaardigheden en gevoelens van schuld omdat veel kinderen getuige zijn van de criminele feiten van hun moeder en/of de arrestatie door de politie. Gedragsmatig kunnen zich gestoorde eet– en slaappatronen, sociale terugtrekking en agressie manifesteren (Bruns, 2006). De kwaliteit van hechtingsrelaties, die implicaties hebben voor iemands latere sociale en emotionele ontwikkeling, wordt deels gevormd door hoe sensitief en responsief verzorgers interageren met hun kinderen. Terwijl ouderlijke betrokkenheid, warmte en responsiviteit een veilige hechting voorspellen, voorspelt ongevoelige en inconsistente opvoeding en contact onveilige gehechtheid. Gestoorde ouder – kind interacties, zoals mishandeling of beangstigend gedrag, voorspellen onveilige of gedesorganiseerde hechting. Verstoringen in hechtingen kunnen tijdelijk of permanent zijn. Tijdelijk kan het gaan om een scheiding en permanent kan het gaan om sterfte of verlaten van een kind (Poehlmann, 2003). Een kind zal minder verdriet ervaren bij een scheiding als het gelooft dat de ouder beschikbaar is, de communicatie open verloopt en de ouder reageert op impulsen van het kind. De cognitieve en emotionele verwachtingen van een kind over het al dan niet beschikbaar zijn van de ouder zijn beïnvloed door de ervaringen met de ouder in het verleden en wat het kind verteld werd over de ouder en de scheiding, alsook hoe familieleden de ouder–kind relatie tijdens de scheiding steunen. Als de ouder verminderde responsiviteit en sensitiviteit toonde in het verleden, ook als was de ouder fysiek beschikbaar, kan het kind negatieve verwachtingen over de ouder ontwikkeld hebben, die kunnen blijven bestaan in het latere leven (Poehlmann, 2003). De detentie van een moeder kan veel risico’s voor de relatie met kinderen inhouden, maar ook voor de opsluiting kunnen moeder en kinderen al gescheiden leven of een moeizame relatie hebben, aangezien veel gedetineerde vrouwen in armoede leven en drugs gebruiken voor hun arrestatie (Poehlmann, 2005). Het hechtingsproces en de hechtingsrelatie kunnen verstoord of afgezwakt zijn als de moeder een druggebruiker is en dit kan leiden tot een hechtingsstoornis. Naast de fysiologische en psychologische gevolgen voor een baby die blootgesteld is aan drugs tijdens de zwangerschap, kunnen er dus na de geboorte ook nog ontwikkelingsproblemen vormen, zoals een hechtingsstoornis. Verslaafde moeders hebben dikwijls ook te kampen met ouderlijke stress en depressie, gevoelens van hopeloosheid en een laag zelfbeeld, waardoor de hechting tussen
32
moeder en kind verminderd wordt en zo ook de effectiviteit als ouder (Kumpfer & Fowler, 2007). De manier waarop de moeder haar leven als druggebruiker en moeder invulde voor de detentie kan een impact hebben op de kwaliteit van wederzijdse hechting en de mogelijkheid voor een gezonde ouderlijke relatie (Houck & Loper, 2002). Hechting wordt meestal bestudeerd vanuit het perspectief van het kind, maar Hock en collega’s bekeken het hechtingsgedrag en –emoties van moeders door hun reacties van routinescheidingen van hun kinderen te bestuderen. De auteurs gebruikten de ‘Maternal Seperation Anxiety Scale’ bij 620 moeders die voor de eerste keer een kind hadden. Verder gebruikten ze bij 36 moeders de werkelijke scheiding van hun drie maanden oude baby. De meeste moeders vertoonden moederlijke scheidingsangst. Dit bevestigt Winnicot’s beschrijving van de universaliteit van een moeders primaire moederlijke preoccupatie met haar jong kind, met daarbij wel verschillen in intensiviteit. Een andere studie toont aan dat moeders die hun kinderen voor ongeveer een week niet zien gevoelens van depressie en wanhoop vertonen. Ze vertelden bij hun baby’s te willen zijn, gevoelens van verlies, verdriet en angst te ervaren, vaak te huilen, moeilijk te slapen en niet te willen eten. Het gevoel van gebrek aan controle veroorzaakt schuld, onveiligheid, eenzaamheid en krachteloosheid (Schen, 2005). 4.2. Relatie kindertijd en adolescentieperiode Empirische studies hebben niet enkel de hechting bestudeerd bij jonge kinderen, maar ook bij schoolgaande kinderen. Er lijkt een intergenerationeel verband te zijn tussen de representaties van de hechtingskwaliteit van de moeder en de kwaliteit van hechting bij hun kinderen. Hill et al. (2003) stelden dat de huidige representaties van hun emotioneel beleefde kinderervaringen met verzorgers ouders gidsen in hun gedrag naar hun kinderen toe. Dit kan, naast hechtingssituaties bij jonge kinderen, ondermeer zichtbaar zijn in de handelingen van ouders in hun disciplinerend optreden. Uit een observatiestudie blijkt dat moeders met een autonome houding tegenover hun kinderen minder overdreven of harde discipline vertoonden. Moeders met niet–autonome hechtingsrepresentaties maakten meer gebruik van psychologische controle in tegenstelling tot moeders met autonome hechtingsrepresentaties. Ze vertoonden meer gevoelsafzwakking, schuldinductie en persoonlijke aanval. Deze bevindingen zijn in lijn met Bowlby’s (1977) ideeën over de negatieve gevolgen van psychologische controle voor de hechtingsontwikkeling. Verder werd gevonden dat autonome moeders warmer en responsiever reageerden op de gevoelens van de kinderen (Verschueren et al., 2006). Er is een zekere evidentie dat het buitenshuis werken van moeders de mogelijkheid doet stijgen dat adolescenten meer tijd thuis alleen spenderen, zonder supervisie van een volwassene. Door de detentie van de moeder kan dit ook vaak voorkomen. Deze situatie wordt gezien als het ‘huissleutel’ kind fenomeen. Dit betekent dat jongeren vaak alleen thuis zijn na schooltijd en zonder begeleiding of interactie hun huiswerk moeten maken, hobby’s uitvoeren, enz. Daardoor kunnen ze meer vatbaar zijn voor het ontwikkelen van risicogedrag, zoals spijbelen en gebruik van illegale middelen. Er lijkt wel een verschil te zijn in de vatbaarheid voor risico’s tussen adolescenten met een hoge socio-economische status en adolescenten met een lage socio-economische status (Lopoo, 2007).
33
Uit verschillende studies blijkt dat huiselijke waarden een positieve invloed hebben op attitudes en gedrag van kinderen, zoals voorzichtigheid, werkzaamheid, ambitie en betrokkenheid. Deze attitudes kunnen leiden tot andere positieve sociale, economische en intergenerationele uitkomsten. De voordelen die ouders bezitten kunnen er voor zorgen dat de kinderen een betere toekomst krijgen en dat kan op zijn beurt leiden tot betere ouderlijke gedragingen en betrokkenheid die het educatief talent van de kinderen bevordert. Ook hogere verwachtingen ten opzichte van de kinderen kunnen een positieve invloed hebben op de scholing en sociale ontwikkeling van kinderen. Verder zijn er studies die suggereren dat ouderlijke betrokkenheid ten opzichte van de activiteiten van de kinderen positief geassocieerd wordt met de cognitieve en ook ruimere ontwikkeling van kinderen. Niettegenstaande zijn bevindingen van empirische studies hieromtrent inconsistent (Zhan, 2006). Andere onderzoekers stelden ook vast dat ouderlijke steun gunstig is voor de ontwikkeling van positieve attitudes van kinderen tegenover zichzelf en hun omgeving (Harper et al., 2006). De prevalentie van lichamelijke straf daalt met de leeftijd van het kind, maar toch blijven de cijfers zelfs in de adolescentie hoog. Niettegenstaande deze vorm van straf niet zo ruim toegepast wordt, betekent niet dat het wijd geaccepteerd is. Het wordt door vele ouders gezien als een effectieve en noodzakelijke vorm van discipline. Veel studies hebben aangetoond dat lichamelijke straf in verband staat met gedragsproblemen, agressief gedrag en delinquentie inbegrepen. Uit onderzoek blijkt dat moeder–kind synchronie bij baby’s van drie en negen maanden zelfregulatie voorspelt op een leeftijd van twee, vier en zes jaar. Verder leidt het tot optimaal hechtingsgedrag en tot minder gedragsproblemen. Bevindingen suggereren dat de synchronie een buffer kan voorzien tegen psychologische problemen en een rol kan spelen in het ontwikkelen van de capaciteit voor empathie van adolescenten (Feldman, 2007). In onderzoek naar de oorzaken van gedragsproblemen worden risicoverminderende of beschermende factoren geïdentificeerd en wordt gezocht naar hun directe en indirecte effecten. Er kunnen drie groepen factoren onderscheiden worden: 1) kindfactoren zoals temperament, 2) omgevingsfactoren, zoals sociale status van de buurt en 3) ouderfactoren. Tijdens de adolescentie ondergaan de hechtingsrelaties belangrijke veranderingen. Adolescenten proberen de band met ouders te ontdoen en kiezen meer voor relaties met leeftijdgenoten. Ze worden minder afhankelijk van hun ouders, wat niet betekent dat de relatie met hun ouders niet meer belangrijk is. De meeste tieners richten zich toch nog tot de ouders in situaties van extreme stress en moeilijkheden. De ouders blijven dus de veilige basis voor kinderen, zelfs in de jongvolwassenheid. Geringe ouderlijke hechting voorspelt een laag zelfbeeld en arme sociale vaardigheden, wat kan leiden tot onaangepast en agressief gedrag in de adolescentie. Uit de literatuur komen verschillende belangrijke ouderhandelingen die geassocieerd kunnen worden met verstoord gedrag: a) straffende discipline (roepen, dreigen,enz.), b) inconsistente discipline, c) gebrek aan warmte en positieve betrokkenheid, d) fysieke agressie (slaan, schoppen,enz.), e) onvoldoende monitoring en f) ineffectieve probleemoplossend modeling (Bosmans et al., 2006).
34
35
II. METHODOLOGIE 1. De probleemstelling en onderzoeksvragen In het onderzoek worden gedetineerde moeders in het licht gebracht. Door de detentie beleven ze de scheiding van hun kinderen vaak niet zonder problemen en ook voor de kinderen verloopt deze separatie niet probleemloos. De moeders kampen met gevoelens van verdriet, schuld, schaamte, enz. Ze zijn niet langer verantwoordelijk voor hun kinderen en moeten de opvoeding en zorg van op een afstand ervaren. De kinderen worden (langdurig) gescheiden van hun vertrouwenspersoon, die meestal de belangrijkste figuur in hun leven is. Zo’n separatie kan in de vroege kindertijd problemen veroorzaken in het ontwikkelingsproces van het kind en kan de hechting tussen moeder en kind ernstig verstoren. Lagere schoolkinderen vertonen vaak onaangepast gedrag, moeilijkheden op school en moeilijkheden in sociale omgang. Bij adolescenten kan deze problematische situatie zich ook vertalen in gedragsproblemen en moeilijkheden op school, maar dit kan zich nog versterken door agressief gedrag en delinquentie. Vaak is er een verband tussen de eigen kindertijd van de moeder en de kindertijd die haar kinderen beleven voor en/of tijdens haar detentie. Enkele elementen die deze overgang van generatie naar generatie kenmerken zijn: druggebruik van ouders, verwaarlozing en geweld, fysieke mishandeling en seksueel misbruik, armoede en ontbreken van vaderfiguur in het gezin. Aangezien de moeders door hun opsluiting niet in staat zijn om de opvoeding van de kinderen voor hun rekening te nemen, zijn er andere mensen die instaan voor hun zorg en opvoeding. Daardoor kunnen ze geconfronteerd worden met verwijtende zaken omtrent hun opvoedend vermogen, zelfs door de eigen omgeving van de moeder. Toch hebben moeders in de gevangenis meestal voor hun detentie de opvoeding van hun kinderen voor hun rekening genomen en hebben ze dus bepaalde opvattingen over ouderschap en ouderschapsvaardigheden. In een exploratief onderzoek wordt de situatie van gedetineerde moeders in De Nieuwe Wandeling in Gent bevraagd aan de hand van een interview, waarin de verschillende aspecten van de probleemstelling vervat zijn. Het onderzoek legt vooral de nadruk op de beleving van de moeder zelf en tracht ook informatie te bekomen over de situatie en beleving van de kinderen. Om de opvattingen over ouderschapsvaardigheden in kaart te brengen worden de moeders gevraagd, aanvullend bij het interview, een vragenlijst in te vullen. De aspecten die in het onderzoek nagegaan zullen worden zijn: 36
1. Hoe beleven de moeders de scheiding van hun kinderen? Hoe beleven ze het moederschap vanuit de gevangenis? Ervaren ze zichzelf als een goede moeder? Is er contact tussen de huidige verzorgers/opvoeders van de kinderen en de moeder? In welke mate zijn de moeders nog op de hoogte van informatie over hun kinderen (school, vrije tijd, problemen, …)? 2. Hebben de moeders tijdens hun detentie contact met hun kinderen? Hoe vaak en welke vorm(en) van bezoek? Hoe beleven ze dit contact? Worden de kinderen ingelicht over de gevangenisstraf van hun moeder? Worden de kinderen voldoende begeleid voor het bezoek? Ervaren de kinderen moeilijkheden of problemen door de detentie van hun moeder of door andere redenen? 3. Hoe is de relatie van de moeder met haar eigen moeder? Welke ervaringen heeft de moeder in haar kindertijd beleefd? Zijn er gelijkaardige aspecten of problemen aanwezig bij haar eigen kinderen? Heeft de kindertijd van de moeder een invloed op het ouderschap en de opvoeding van de eigen kinderen? Is er sprake van een intergenerationele problematiek in deze gezinnen? 4. Beleven de moeders gevoelens van schuld, spijt, angst en verdriet door hun detentie? Krijgen ze (voldoende) steun van binnen en buiten de gevangenis om te leren omgaan met hun opsluiting? 5. Welke ouderschapsopvattingen bezitten de moeders? Welke aspecten van opvoeding houden ze hoog in het vaandel (monitoring, straffen, belonen, …)? 2. Onderzoeksgroep De respondenten van het onderzoek dienden aan twee voorwaarden te voldoen. Ze moesten moeder zijn en ze moesten in de gevangenis van Gent verblijven. De keuze voor Gent lag nogal voor de hand. Ik woon als studente tijdens de week in Gent en dus kon gemakkelijk twee keer in de week naar de gevangenis gaan. Voldoende bereidwillige moeders vinden is een belangrijke vereiste voor het onderzoek. De moeders werden op twee manieren aangesproken, enerzijds door mezelf en anderzijds door de beambten, die de moeders in hun cel ging opzoeken. Door de gevoeligheid van het onderwerp, namelijk de kinderen en opvoeding, botste ik soms op weerstand van de vrouwen. Uiteindelijk werden er een twintigtal moeders aangesproken voor deelname aan het onderzoek, waarvan er 15 besloten hebben om deel te nemen. Er waren bepaalde vrouwen die wensten mee te werken maar nog geen moeder waren. Aanvankelijk ging ik met hen een gesprek hebben, aangezien het toch verreikend kon zijn voor mijn onderzoek, maar naderhand heb ik ondermeer wegens tijdgebrek en gebrek aan relevantie voor
37
mijn onderzoek besloten dit niet te doen. Ik heb ook enkele moeders ontmoet die eigenlijk al grootmoeder zijn en dus oudere kinderen hebben. Maar ook dit was niet zo relevant voor mijn onderzoek, omdat ik me vooral wou concentreren op jonge moeders met jonge kinderen. Ik heb toch twee ‘oudere’ moeders, waarvan één grootmoeder, ondervraagd, omdat ik niet op voorhand wist hoe oud de kinderen van de moeders waren. Deze interviewgegevens worden echter niet in het onderzoek ingevoerd. Het onderzoek had voornamelijk plaats op dinsdag– en donderdagnamiddag, aangezien de meeste moeders aan het werk waren in de voormiddag. De woensdagnamiddag lag ook moeilijker, omdat bepaalde vrouwen dan kinderbezoek hadden. Het was niet moeilijk om de vrouwen te bereiken, aangezien ze zeker aanwezig zijn in de gevangenis. 3. De toegepaste onderzoeksmethoden en dataverzameling De moeders die beslissen vrijwillig deel te nemen krijgen een informed consent, die gelezen en ondertekend dient te worden. Het document wordt in tweevoud ondertekend, zodat de moeders zelf ook over een exemplaar kunnen beschikken 2 . Door deze schriftelijke overeenkomst kunnen de moeders verzekerd worden dat het onderzoek volledig anoniem gebeurt. De moeders worden ook meegedeeld dat ze niet verplicht zijn om op alle aspecten in te gaan en kunnen dus zeker weigeren om op bepaalde vragen te antwoorden. Na de kennismaking en de korte uiteenzetting over het onderzoek kan het interview plaatsvinden. Er is gekozen voor een diepte – interview, omdat het op die manier mogelijk is om de leefwereld van de respondenten te leren kennen en relevante informatie omtrent hun belevingsaspecten bekomen kunnen worden. Het interview bevat open, semi–gestructureerde vragen, zodat de moeders zelf een inbreng kunnen geven in het gesprek. Bij een vrij interview is het mogelijk dat bepaalde informatie niet aan bod komt en andere topics te groot toegelicht worden. Enige sturing en structuur in het gesprek is wel belangrijk, omdat alle aspecten van de onderzoeksvragen aan bod dienen te komen en bepaalde respondenten het moeilijk kunnen hebben om zelf veel te vertellen. Een strikt gestructureerd interview kan de beleving en het verhaal van de respondenten niet in kaart brengen en kan beleefd worden als een ondervraging. Het interview werd opgesteld op basis van literatuur omtrent het onderwerp en de daarbij aansluitende thema’s. 3 Mijn rol als onderzoeker is, naast het stellen van richtinggevende vragen of aanbrengen van bepaalde topics, actief luisteren naar hun verhaal en er respect voor betuigen. Ik zal de moeders met een open en vriendelijke houding benaderen en mijn taalgebruik niet aanpassen, maar ook geen Algemeen Nederlands gebruiken. Op die manier wordt er geen grote afstand gecreëerd, maar is er toch een professionele houding.
2 3
Zie bijlage 1 Zie bijlage 2
38
De interviews worden afgenomen in verschillende lokaaltjes, afhankelijk van het feit of ze vrij waren. Om de privacy van de moeders niet te schenden en om de mogelijke aanwezigheid van andere vrouwen te vermijden, worden de interviews niet in de cellen gedaan. De duur van het interview is ongeveer anderhalf uur. De interviews worden opgenomen op audio-tapes, zodat er geen informatie verloren kon gaan en er geen gegevens verkeerd geïnterpreteerd konden worden. Deze tapes worden na het onderzoek vernietigd, zodanig dat de anonimiteit van de moeders zeker gewaarborgd is. Naast het semi–gestructureerd diepte–interview wordt ook gebruik gemaakt van een vragenlijst over ouderschap en ouderschapsvaardigheden. Om concrete zaken over ouderschap en ouderschapsgedrag te bevragen is het meer geschikt om een gestructureerde, gesloten vragenlijst te hanteren. Zo krijgen alle respondenten dezelfde vragen omtrent hun opvattingen over ouderschap en kunnen de antwoorden beter vergeleken worden. De vragenlijst die, ter aanvulling van het interview, door de respondenten ingevuld wordt is de Schaal Ouderlijk Gedrag 4 , met een aangepaste versie voor kinderen jonger dan 8 jaar. De SOG heeft tot doel zicht te krijgen op concrete ouderlijke gedragingen die kunnen gegroepeerd worden tot constructen waarvan in de literatuur is gebleken dat zij een rol spelen in de ontwikkeling van probleemgedrag, hetzij als risico-, hetzij als protectieve factor. Bij de afname van de vragenlijst hebben de items betrekking op het gedrag van de ouder t.o.v. één bepaald kind, dus moest de moeder in mijn onderzoek ook kiezen om één kind voor ogen te houden gedurende de ganse vragenlijst. De items worden beantwoord aan de hand van een 5-punten-Likertschaal, gaande van 1 (=(bijna) nooit) tot 5 (=(bijna) altijd). Enkel de items die in onderzoek positief geëvalueerd werden worden bij de verwerking van de vragenlijsten gescoord. De ‘nieuwe toegevoegde items’ dienen nog een evaluatie te ondergaan. De schalen werden omgezet in normscores en aangezien er twee verschillende versies zijn van de vragenlijst, zijn de normen ook twee keer opgesteld. Het vaststellen van de normen voor de eerste versie (kinderen vanaf 8 jaar) is gebeurd op basis van gegevens van een steekproef van 600 Vlaamse, autochtone gezinnen, representatief voor de belangrijkste socio-economische kenmerken. Voor de normering van de tweede versie (kinderen jonger dan 8 jaar) werd een steekproef samengesteld van 137 moeders en 17 vaders, maar omdat het aantal vaders gering is werden de moeders en vaders samengenomen in één groep. Voor de beide versies werden er percentielscores berekend, waardoor vijf klassen ontstonden die opeenvolgend 5%, 15%, 60%, 15% en 5% van de scores bevatten. De klassen worden respectievelijk zeer laag, laag, gemiddeld, hoog en zeer hoog genoemd (Van Leeuwen, 2002). Oorspronkelijk ging nog een tweede vragenlijst gebruikt worden, namelijk een vragenlijst omtrent kinderlijke trauma’s, met specifieke vragen over mishandeling en misbruik. Ik had het zelf moeilijk met de directheid van de vragenlijst en was onzeker over de impact ervan voor de moeders. In de gevangenis hebben de beambten ook gevraagd deze vragenlijst niet af te nemen, uit schrik voor psychische moeilijkheden achteraf. In het interview worden de moeders gevraagd naar hun beleving over hun kindertijd, maar ze worden niet rechtstreeks geconfronteerd met onderwerpen als mishandeling en misbruik. 4
Zie bijlage 3
39
4. Verwerking en analyse van data De bevindingen uit de interviews worden, een deel met behulp van het programma WinMax, verwerkt. Dit programma maakt het mogelijk om tekstfragmenten te coderen, samen te brengen en te vergelijken per code en per tekst. De eerste stap van dit coderingsproces is het grondig lezen en herlezen van de interviews. Dit is noodzakelijk om een zo volledig mogelijk beeld te creëren om een boomstructuur te kunnen opstellen. Na het maken van een boomstructuur wordt elk interview afzonderlijk in het project verwerkt. Bij elke code van de boomstructuur horen bepaalde uitspraken van de moeders. Hierdoor komt de kern van het verhaal van de moeders naar voren en kunnen de gegevens gemakkelijk gerangschikt worden. Op die manier is het gemakkelijker om de gegevens te interpreteren. Voor de verwerking van de data van de vragenlijsten wordt gebruik gemaakt van het statistisch programma SPSS 15.0. Dit programma laat toe om frequentietabellen op te stellen en statistische toetsen uit te voeren. Veel statistische toetsen worden er niet verricht, aangezien er maar 13 respondenten zijn en het niet de bedoeling is om de gegevens te generaliseren naar de populatie van alle moeders in de gevangenis. Er worden enkele kruistabellen ontworpen om toch enige structuur te zien in de antwoorden van de moeders en om eventueel verbanden te leggen tussen verschillende antwoorden. 5. Korte toelichting De Nieuwe Wandeling in Gent De gevangenis in Gent is een celgevangenis van het "gesloten" type. De gevangenis is opgebouwd volgens een stervormig model met een centraal controlecentrum. De gevangenis bevat verder vier gesloten ontspanningsruimtes, een cinemazaal, werkplaatsen voor licht – industriële arbeid (4 in de mannenafdeling met 115 plaatsen en 2 in de vrouwenafdeling met 25 plaatsen), een ruime bezoekzaal en negen bezoekruimtes voor ongestoord bezoek, een kinderbezoekruimte, een gevangenisbibliotheek, enzovoort. De mannen en vrouwen hebben ook elk een wandelkoer en kunnen verschillende vormingen volgen, gaande van taalcursussen, computerlessen naar kooklessen, en creatieve activiteiten, zoals gitaarles en toneelklas. Drie vormen van bezoek zijn sterk gerelateerd aan mijn onderzoek. Bezoek in de bezoekzaal kan elke dag plaatsvinden, waarbij maximum drie personen met de gevangene aan tafel zitten gedurende een uur. Familiaal bezoek betreft dat verschillende familieleden samen op bezoek kunnen komen, in de daartoe bestemde ruimtes. Er kunnen maximum vijf familieleden aanwezig zijn, het bezoek duurt twee uren en kan wekelijks plaatsvinden. Deze bezoekvorm is bestemd voor echtgenoten of levenspartners die deel uitmaken van het gezin, bloed – en aanverwanten in de rechte lijn, broers, zussen, ooms, tantes, voogden. Het verwantschap moet bewezen kunnen worden. Kinderbezoek tenslotte is er voor de (klein)kinderen en hun gedetineerde (groot)ouder, zonder dat er nog een andere oudere of volwassene aanwezig is. Het kinderbezoek vindt iedere woensdagnamiddag plaats in de hiertoe speciaal kindvriendelijke ruimtes, waar er voldoende speelgoed ter beschikking gesteld wordt, of bij
40
mooi weer op de wandelkoer van de vrouwenafdeling, waar een speeltuintje aangelegd is. Een medewerker van Justitieel Welzijnswerk begeleidt de kinderen naar de bezoekruimte en brengt de kinderen na het bezoek terug naar de ingang. Het is mogelijk om het kinderbezoek en het gewoon familiaal bezoek te combineren, dus kunnen kinderen die eerst op zaal – of familiaal bezoek geweest zijn daarna ook nog aansluiten bij het kinderbezoek 5 .
5
Zie bijlage 4
41
III. RESULTATEN I. RESULTATEN INVERVIEWS 1. Algemene informatie moeder 1.1. Algemene gegevens Vijftien moeders werden geïnterviewd. Het betreft hier vooral blanke, laaggeschoolde moeders. Ze hebben gemiddeld 2 kinderen; een derde van de moeders heeft 1 kind. Het totaal aantal kinderen van alle moeders samen bedraagt 32. De meeste moeders zijn alleenstaand (gescheiden of ongehuwd) (N=11) en hebben kinderen bij verschillende partners. Tabel 1 geeft een overzicht van de belangrijkste karakteristieken van de moeders die in het kader van dit onderzoek bevraagd werden. Tabel 1: basiskarakteristieken van de moeders. Gemiddelde leeftijd moeders (N=15) Nationaliteit (N=15)
Onderwijs (N=15)
Burgerlijke staat (N=15)
Gemiddeld aantal kinderen per moeder (N=15) Gemiddelde leeftijd kinderen – 8 jaar (N=15) Gemiddelde leeftijd kinderen + 8 jaar (N=17) Kinderen van verschillende partners (N=15)
33 Belg: N=10, Nederlandse: N=1, Tsjechisch: N=1, Joegoslavische: N=1, Marokkaans: N=1, Turks: N=1 Hoger onderwijs: N=2 Secundair onderwijs: N=4, Geen diploma secundair: N=9 Gehuwd: N=4, Gescheiden: N=5, Ongehuwd: N=6 2,13 3,66 14,17 Verschillende partner: N=9,
42
Reden tot opsluiting (N=15)
Aantal detenties (N=15)
Zelfde partner: N=1, Eén kind: N=5 Drugsdelicten: N=5, Inbraak/overval met geweld: N=2, Medeplichtigheid aan moord: N=2, Fraude: N=2, Stalken: N=1, Weigeren bezoekrecht: N=1, Diefstal: N=2 Eerste keer: N=8, Schending voorwaarden (geen nieuwe feiten): N=4, Tweede keer (nieuwe feiten): N=3
1.2. Gezondheidstoestand moeder De meeste moeders geven aan een goede tot zeer goede gezondheidsconditie te hebben. Twee moeders vermelden een fysieke belemmering (slechte heup en verlamming in de benen), één moeder zegt hepatitis C te hebben en drie moeders vertellen dat ze last hadden van hoge bloeddruk, stress en hyperventilatie. Drie moeders zeggen zich ook te ergeren aan het feit dat ze verdikken in de gevangenis. 1.3. Belangrijkste bron van inkomen voor detentie Drie moeders vermelden een uitkering van het OCMW te hebben gehad (leefloon). Drie moeders kregen een werkloosheidsuitkering en één moeder kreeg een invaliditeitsuitkering. De andere moeders vertellen dat ze werkten voor hun arrestatie. De jobs varieerden van administratief bediende, poetsvrouw en horecahouder tot zelfstandige beroepen; dealen en prostitutie inbegrepen. 1.4. Dagbesteding in de gevangenis De meeste vrouwen (N=9) vertellen te werken in de gevangenis. Dit houdt poetsen, eten verdelen en inpakken in het atelier in. De rest van de moeders en ook deze die werken vermelden zich het meest bezig te houden met tv kijken, lezen en schrijven naar de mensen uit hun omgeving en uiteraard hun kinderen. Het bezoek van familie en vrienden wordt door de meeste moeders ook als een belangrijke bezigheid gezien. Tenslotte wordt de wandeling ook door enkele moeders vermeld. 1.5. Verslaving voor detentie
43
Negen moeders zeggen een verslaving te hebben gehad, gaande van gebruik van alcohol, cannabis tot cocaïne en heroïne. Ze vertellen dit gebruik gestaakt te hebben eens ze in de gevangenis terecht gekomen waren en zijn nu abstinent. Voor die vrouwen die heroïne gebruikten, zegt de meerderheid dit gedaan te hebben met behulp van het substitutiemiddel methadon. Het clean zijn en herval in bepaalde periodes kwam voor de detentie bij de meeste voor. 1.6. Vrije tijd/hobby’s voor detentie De antwoorden van de moeders variëren van sport tot vrijwilligerswerk. Zeven moeders vermelden dat ze vooral tijd met hun kinderen spendeerden en weinig tijd voor zichzelf namen. “Geen, geen tijd voor. Mijn huishouden en mijn kinderen kwamen op de eerste plaats, voor mezelf had ik weinig tijd.” Ook is het opmerkelijk dat vier moeders zeggen dat hun dagelijkse bezigheden in het teken stonden van hun druggebruik. “Niet veel goeds, ik heb drugproblemen gehad en dus was ik veel op baan en had slechte vrienden.” 2. Situatie en context van de kinderen 2.1. Huidige opvoeder(s) en verblijfplaats Vijf moeders vertellen dat hun kinderen bij hun grootmoeder of grootouders wonen, vijf moeders vermelden dat de kinderen bij hun vader verblijven en drie moeders zeggen dat andere familieleden, zoals tantes en nonkels, instaan voor de zorg en opvoeding van hun kinderen. Tenslotte zijn er vijf moeders die meedelen dat hun kinderen geplaatst zijn in een MPI of in een pleeggezin. Er zijn moeders die een gecombineerd antwoord geven, waarbij één of meerdere kinderen bij de vader of grootouders verblijven en één of meerdere kinderen geplaatst zijn. Dit is meestal het gevolg van het feit dat de kinderen een verschillende vader hebben. “De twee jongste zitten nu in een gebouw van Kind en Gezin. Mijn twee oudste zijn bij hun vader.” 2.2. Schoolgebeuren en cognitieve eigenschappen
44
De meeste moeders (N=9) vertellen dat het goed gaat met minstens één van hun kinderen op school. Ze zeggen dat ze graag naar school gaan en goede resultaten behalen. “Dat gaat allemaal goed, de school is ook op de hoogte gesteld van alles. Hun nichtje, waar ze nu bij wonen, gaat daar ook naar school en ze worden daar goed opgevangen. …” Drie moeders geven aan dat de schoolresultaten niet goed of minder zijn en drie moeders geven aan dat haar kind of kinderen gedragsproblemen of problemen in hun sociale ontwikkeling vertonen. Tenslotte zijn er twee moeders die niet weten hoe de kinderen het op school stellen en één moeder die vertelt dat haar jongste kindjes nu niet naar school gaan, aangezien ze geplaatst zijn. “Mijn zoon heeft geschreven dat zijn eerste rapport niet denderend was, maar dat het volgende keer beter zal zijn. Mijn dochter zegt dat ze het moeilijk heeft, dat haar schoolresultaten minder zijn, maar dat het door de omstandigheden is. Ze vindt het heel erg dat ze tegen haar vriendinnen moet zeggen dat haar mama in de gevangenis zit. Ze reageert het op school af en ze kan echt stout zijn tegen de leerkracht en zo.” 2.3. Contact met leeftijdsgenoten De meeste moeders (N=9) vermelden geen enkel probleem en zeggen dat de kinderen graag met vriendjes spelen en sociaal zijn in de omgang. “… Ze kan goed overweg met iedereen en ik heb nog nooit klachten gehad van de juffrouwen of zo. Ze vertelt al wat ze gedaan heeft op school en vraagt of haar vriendinnetje bij ons mag komen spelen.” Een klein aantal (N=4) zegt dat het contact nu wat moeilijker verloopt, door de omstandigheden of door gedragsproblemen van de kinderen. Ook hier zijn er een paar moeders (N=2) die niet op de hoogte zijn van de interactie van hun kinderen met leeftijdgenoten. “Het contact verloopt moeilijker dan anders, ze kunnen niet veel dingen verdragen, de drukte en zo…”
2.4. Vrije tijd/hobby’s
45
De hobby’s variëren van sportactiviteiten, spelen met andere kinderen, tot lezen en computerspelen. De moeders met jonge kinderen vertellen dat de kindjes gewoon de hele dag spelen, aangezien ze de hele dag vrije tijd hebben. 3. Bezoek Uit het eerste item van het bezoek zal blijken dat drie moeders (nog) geen bezoek van hun kinderen gekregen hebben. De rest van de items, met uitzondering van ‘ander contact’ zullen dus maar betrekking hebben op de resterende twaalf moeders. 3.1. Welk bezoek Twee moeders zeggen dat ze zowel bezoek in de bezoekzaal als kinderbezoek hebben met hun kinderen. Zeven moeders vermelden enkel in de bezoekzaal bezoek te krijgen, één moeder vertelt bezoek achter glas te hebben gehad, twee moeders hebben enkel kinderbezoek en drie moeders hebben hun kinderen nog niet gezien sinds ze in de gevangenis verblijven. 3.2. Voorbereiding moeder op bezoek Alle moeders (N=12) vertellen dat ze altijd uitkijken naar het bezoek. Ze zijn zenuwachtig, hebben stress en denken constant aan hun kinderen. “Ik kijk er heel erg naar uit, ik ben na al die tijd nog altijd zenuwachtig. …” “Ik ben heel gestresseerd en ik wacht af tot ik mag vertrekken naar de zaal.” 3.3. Voorbereiding kinderen op bezoek De kinderen bereiden zich volgens de moeders niet echt voor op het bezoek. Ze weten het wel op voorhand en kijken er erg naar uit. Het meest (N=8) wordt gezegd dat ze heel blij zijn dat ze hun mama zullen zien. Eén moeder vertelt dat haar kinderen wel uitdrukkelijk voorbereid worden in de instelling waar ze verblijven. Een paar moeders (3) zeggen niet te weten hoe de kinderen zich voorbereiden of voorbereid worden. “Ze weten het op voorhand en ze weten dat ze dan twee uren met mama mogen spelen. Ze kennen het ook al van in Antwerpen.” 3.4. Duur bezoek
46
De duur van het bezoek is voor alle moeders gelijk en staat standaard vast. Het zaalbezoek duurt één uur, behalve de zaterdag drie kwartier. Er is ook mogelijkheid om verlengd bezoek te vragen en dan kan dit tot anderhalf uur zijn. Het kinderbezoek duurt twee uren. 3.5. Hoe vaak bezoek Vijf moeders vertellen dat toch minstens één van de kinderen twee à drie keer per week komt, waarvan één moeder vermeldt dat haar dochter bijna dagelijks komt. Zes moeders denken dat de kinderen om de twee weken op bezoek zullen komen. Er zijn daar moeders bij die nog maar voor de eerste keer bezoek gekregen hadden, maar al weten dat ze hun kinderen om de veertien dagen zullen zien. Tenslotte zegt één moeder dat haar dochter ongeveer om de drie weken op bezoek komt. Drie moeders krijgen geen bezoek of hebben nog geen bezoekregeling kunnen organiseren. 3.6. Begeleiding tijdens/naar bezoek Vijf moeders zeggen dat de grootmoeder of grootouders meekomen met de kinderen op bezoek. “Mijn moeder brengt hem naar hier. Soms komt ze mee, maar soms komt hij ook alleen.” Drie moeders vermelden dat andere familieleden de kinderen vergezellen, twee moeders vermelden de vader van de kinderen en nog eens twee moeders zeggen dat er een professionele begeleider met de kinderen komt. “Voor het zaalbezoek komt mijn schoonzus mee en voor het kinderbezoek is er iemand van JWW die haar van voor gaat halen en ook weer terugbrengt naar de poort na het bezoek.” 3.7. Activiteiten en interactie moeder–kind tijdens bezoek De moeders die zaalbezoek krijgen (N=9) vertellen dat de kinderen op hun schoot komen zitten en ze vertellen wat ze op school en thuis allemaal gedaan hebben. Een aantal moeders (N=3) zegt dat de kinderen van tafel weglopen om op de speelmat te gaan spelen met andere kinderen. “We zitten en praten. Ze loopt soms ook weg naar de speelmat, om met de andere kindjes te spelen. Maar dit duurt maar enkele minuutjes en dan is ze terug. Ik knuffel haar graag.”
47
De moeders die kinderbezoek hebben (N=4) vertellen dat ze heel creatief dingen maken, met de blokken spelen en als het mooi weer is buiten op de speeltuin ravotten. “Ze wil altijd iets maken, dus we knutselen veel. Maar er zijn momenten dat er iets moet besproken worden, dan gaan we eerst praten en daarna spelen. Ik wil weten wat de leefwereld van mijn dochter is, dus ik ben heel nieuwsgierig naar haar interesses en zo. Dat boeit me heel erg.” 3.8. Gemoedstoestand kinderen Acht moeders vertellen dat hun kinderen altijd blij zijn tijdens het bezoek. Ze zijn enthousiast en gelukkig dat ze hun moeder zien. Bij vier moeders is de gemoedstoestand niet altijd gelijk, bepaalde momenten zijn de kinderen wel blij, maar andere momenten zijn ze onzeker en verdrietig. De moeders zeggen wel bijna allemaal (N=10) dat de kinderen verdrietig worden als er afscheid moet worden genomen. “Hij is altijd heel blij. Als ik ween probeert hij mij te troosten.” “Hij is gelukkig, maar wel een beetje verlegen. Hij weet precies niet goed hoe hij zich moet gedragen. Ik begrijp dat wel, ik denk dat het lastig is als je langs de detectie en zo moet passeren.” “Ze zijn verdrietig dat het zo lang duurt dat ik hier zit en ze willen mij mee naar huis. Ze vertellen dan ook hoe het ervoor was, voor ik hier zat.” 3.9. Gemoedstoestand moeders Alle moeders (N=12) geven aan echt blij te zijn dat de kinderen op bezoek komen. “Tijdens het kinderbezoek ben je met zijn tweeën en het is precies alsof je even niet in de gevangenis bent.” “Ik ben altijd heel blij en weet ook dat ik ze de dag erna meestal terug zie. Dat is wel goed voor mij.” Vier moeders stellen dat ze doen alsof ze gelukkig zijn om de kinderen niet te tonen dat ze werkelijk verdrietig zijn. Alle moeders (N=12) zeggen blij te zijn om hun kinderen te zien, maar zich daarna slecht voelen. “Ik doe altijd heel vrolijk, zodat ze niet nog droeviger zouden worden als ze weg moeten. …”
48
3.10. Gevoelens/gedrag kinderen na bezoek Acht moeders vertellen dat de kinderen het moeilijk hebben na het bezoek. Ze zijn verdrietig, stil, vervelend en huilen af en toe. Er zijn twee moeders die antwoorden niet te weten hoe de kinderen zich gedragen of voelen na het bezoek. “… Mijn man zegt dat ze er ’s avonds in hun bed over praten en soms huilen. Ik heb er nog niet met hen over gepraat, ik ga dat pas doen als ik terug thuis ben. …” “Hij wil nooit terug naar huis en wordt dan wel ambetant en begint te huilen als hij weg moet. Hoe hij thuis reageert weet ik eigenlijk niet.” Twee moeders zeggen dat de kinderen zich goed voelen en zich niet anders gedragen eens ze thuis zijn. “Goed, ze zeggen dat ze blij zijn dat ze mij gezien hebben.” 3.11. Gevoelens moeder na bezoek Negen moeders zeggen altijd verdrietig te zijn na het bezoek van hun kinderen. Ze voelen zich slecht en willen het liefst alleen zijn. Ze zonderen zich af op hun cel, want ze stellen bijna allemaal dat ze hun gevoelens niet willen tonen aan de anderen. “Niet goed, dan ga ik naar mijn cel. Ik kan mijn gevoelens niet aan iedereen vertellen, ik vertel het eigenlijk aan niemand. Na een tijdje gaat het dan wel terug beter.” Drie moeders vertellen dat hun gevoel soms verschilt, als ze de kinderen vaak gezien hebben en het gesprek met de verzorger van de kinderen goed verlopen is voelen ze zich wel goed. Ze zeggen ook realistisch en optimistisch te zijn, om zichzelf te beschermen en de tijd in de gevangenis aan te kunnen. De moeders die al een tijdje in de gevangenis verblijven zijn het er over eens dat het nu beter gaat om er mee om te gaan dan in het begin van hun detentie. “Het hangt er van af, want ik put eigenlijk heel veel kracht en moed uit mijn bezoek. Soms heb ik het wel heel moeilijk, maar ik zal nooit in publiek wenen of zo, maar wel in mijn cel. Maar na het ene bezoek kijk ik uit naar het volgende, ik leef echt van dag tot dag. …” “Ik mis haar constant, maar hierbinnen moet je vooral de positieve dingen koesteren. Het gemis moet je leren relativeren. In het begin kon ik dat niet, maar je moet je erboven zetten, want anders ga je eraan kapot. …”
49
3.12. Ander contact Er zijn dertien moeders die telefonisch en/of schriftelijk contact onderhouden met hun kinderen. Dat wil zeggen dat één moeder die nog geen bezoek gehad heeft, wel al contact heeft met haar kinderen. “Ik schrijf en ik teken en krijg ook een brief of tekening terug. Hetgeen hij zegt tegen mijn moeder schrijft ze dan letterlijk op in een brief en zij leest ook mijn brieven voor aan hem. …” “Ik telefoneer haar soms en vraag dan wat ze gedaan en gegeten heeft en zo. En zij mag een avond in de week naar hier bellen.” Van de twee andere moeders die nog geen bezoek gehad hebben, zegt één ervan dat ze haar kinderen nog niet heeft kunnen contacteren en vertelt de andere moeder dat ze liever wacht tot ze haar kind kan zien, omdat ze het anders nog moeilijker heeft. 4. Informatie over gevangenisstraf 4.1. Duur scheiding kinderen Elf moeders zitten minder dan drie maanden in de gevangenis, de duur varieert van één week, over één maand tot drie maanden. Drie moeders zitten hier reeds vijf, acht en twaalf maanden. Tenslotte is er één moeder die acht jaar gezeten heeft, één maand voorwaardelijk vrij was en nu terug opgesloten is. 4.2. Reactie kinderen op arrestatie/detentie Eén moeder zegt dat de kinderen goed reageerden, aangezien ze voordien al in twee huizen woonden. Zeven moeders vertellen dat de kinderen slecht reageerden. De gevoelens die de moeders aangeven variëren van schrik, in shock en verdrietig tot boos, verward en afstotend. “Hij was een beetje in shock, hij heeft gezien dat de politie mij ging meenemen. Hij is nog altijd angstig en verdrietig. …” “Slecht, ik denk dat ik naar een kinderpsycholoog ga moeten gaan, want ’s nachts komt hij wakker en weent hij veel en onophoudelijk. …” “Ze voelen zich in de steek gelaten en al.”
50
Vijf moeders tenslotte denken dat de kinderen nog te jong zijn om te beseffen wat er gebeurd is. Twee moeders zeggen niet te weten hoe de kinderen gereageerd hebben, aangezien ze nog niks gehoord hebben van hen. “Hij is nog maar een jaar oud, dus ik weet niet echt of hij het wel besefte. …” 4.3. Informeren kinderen gevangenisstraf Vijf moeders zeggen dat de vader, grootmoeder of nonkel van de kinderen verteld hebben waar hun mama is. Eén moeder vertelt dat haar zoon het via de media vernomen heeft, één moeder zegt dat de voorziening waar de kinderen geplaatst zijn ze op de hoogte gebracht heeft en één moeder, die haar kinderen nog niet heeft gezien, denkt dat de kinderen niet ingelicht zijn. “De politie heeft naar mijn broer gebeld en hij heeft het verteld tegen mijn meisjes en mijn zoon. Ik heb mijn kinderen ook zelf verteld hoe het zit, ik draai niet rond de pot en kan moeilijk zeggen dat ik in het ziekenhuis ben.” Zeven moeders vertellen dat ze de kinderen zelf uitgelegd hebben waar ze nu verblijft, al is deze informatie niet altijd correct. Er zijn vier moeders die hun kinderen verteld hebben dat mama in het ziekenhuis verblijft. Bepaalde moeders denken echter dat hun kinderen dit niet geloven. De andere kinderen werden uitgelegd dat de gevangenis een plaats is voor mensen die stout geweest zijn. “Ik heb mijn kindjes zelf proberen uit te leggen waarom ik hier ben, in de ruimte van de advocaat hier. Ik heb toen gezegd dat als zij stout zijn ze in de hoek moeten staan en als mama stout is ze hier moet zijn. …” “De kleintjes weten niet dat ik hier ben. Ze komen wel op bezoek, maar ze denken dat dit een ziekenhuis is. Ik denk wel dat ze dat geloven, ze zijn nog klein hé. …” 4.4. Reactie kinderen op informatie De meeste antwoorden (N=11) die aan bod komen zijn boosheid, teleurstelling en verdriet. Eén moeder vertelt dat haar zoon zelfs geen contact meer wil sinds de arrestatie. Drie moeders weten niet precies hoe de kinderen gereageerd hebben. “Mijn zoon heeft boos en teleurgesteld gereageerd, ik denk dat die gevoelens dicht bij elkaar liggen. Hij wil voorlopig geen contact meer met mij. …” “De oudste heeft een paar keer gezegd dat ik stout was en aan de telefoon vroeg hij ook dikwijls of ik nog stout was. …”
51
4.5. Informatie begrepen en/of verwerkt De moeders (N=10) die zeggen dat hun kinderen weten dat hun moeder in de gevangenis is denken allen dat de kinderen de informatie begrepen hebben. Twee van de moeders waarvan de kinderen denken dat de moeder in het ziekenhuis ligt, zeggen dat ze dachten dat de kinderen dit niet volledig geloven en elders toch andere informatie gekregen hebben. De meeste moeders denken dat de kinderen de informatie en dus ook de situatie nog niet helemaal verwerkt hebben. “… Na school gaan de kinderen nog twee uren naar een dagcentrum, waar ze met de kinderen praten en zo. Gisteren is er iemand van daar bij mij geweest en één van de meisjes heeft er wel een beetje last van en uit dit in agressie. Ze luistert niet en is stout. …” “Hij wist het al dat ik naar mijn advocaat en zo ging. Hij zei dat er nog andere mensen daarvoor in de bak gevlogen waren. Hij zal hier en daar iets opgevangen hebben ook.” 5. Relaties van en met de kinderen 5.1. Relatie met moeder voor detentie Elf moeders vertellen een goede tot zeer goede relatie te hebben gehad met al hun kinderen voor ze gearresteerd waren. Ze stonden ook in voor de zorg en opvoeding van hun kinderen. “Heel goed, grote liefde. Ze waren constant bij mij. …” “Ik heb met alle vier mijn kinderen dezelfde band gehad. We zijn heel gebonden met elkaar. …” Drie moeders zeggen een goede relatie te hebben met het ene kind of kinderen en met de andere kinderen een minder goede band te hebben. Eén moeder vindt haar relatie met haar kinderen niet meer zo goed sinds ze gescheiden is van haar man, aangezien hij nu instaat voor de zorg en opvoeding. “Mijn jongste zoon is al zeven jaar geplaatst, ik ben nog altijd aan het vechten om hem terug te krijgen. Met mijn oudste zoon heb ik een heel goede band, we zijn twee handen op één buik.”
52
“Ik heb een serieuze klap gekregen dat ik niet meer constant voor mijn kinderen kon zorgen, dat ze bij hun vader gingen wonen. Ik kon het financieel niet aan om co-ouderschap te doen, dus zag ik ze enkel in de weekends. Ik vond dit echt erg, niet meer wassen en koken voor hen. …” 5.2. Verandering relatie door detentie De elf moeders die zeggen een goede band te hebben gehad voor de detentie vinden dat hun relatie niet slechter is. Integendeel, ze vinden dat hun band intenser geworden is of ze zeggen dat hun relatie hetzelfde gebleven is. “Ik vraag me soms af waarom mijn dochter kan opkijken naar mij. Ik zeg niet dat ik een slecht mens ben, maar ik heb toch foute dingen gedaan. Maar toch is het pure liefde. We hebben echt een sterke band, waar ik echt dankbaar voor ben. …” De moeders die nog maar een kleine maand in de gevangenis verblijven (N=2) vinden dat ze moeilijk kunnen antwoorden op deze vraag. Eén van de moeders die voordien geen goede relatie had met één van haar kinderen zegt dat ze na het bezoek van haar zoontje toch besefte dat ze een band met hem had. “Daar kan ik moeilijk op antwoorden, want ik heb ze nog niet gezien en heb ook nog geen telefonisch contact met ze gehad.” “Ik had niet verwacht dat ik voor mijn jongste zoon ook zo’n band ging voelen. Ik heb hem zeven jaar lang niet veel gezien, maar nu hij op bezoek geweest is besef ik dat ik ze alle twee even graag zie.” 5.3. Beeld over relatie in de toekomst Dezelfde elf moeders zijn er van overtuigd dat hun relatie met de kinderen na de detentie even goed of zelfs nog beter zal zijn. Toch hebben enkele moeders angst voor hun latere relatie, zeker als de kinderen in hun pubertijd zullen zitten. “Mijn jongste kindjes komen onmiddellijk terug naar huis als we vrij zijn. Ik zou ook wel willen dat mijn oudste kinderen terug bij mij komen, ik heb vier kinderen en wil ze alle vier terug bij mij. …” “Ik ben bang dat als mijn dochter begint te puberen, ze alles van de moord op haar papa naar boven zal brengen. Ze lijkt heel hard op mij en ik was absoluut geen brave puber. Ik hou mijn hart echt al vast. …” De moeder die haar relatie voor de detentie al minder goed vond en de moeders die hun kinderen nog niet gezien hebben in de gevangenis zeggen niet te weten hoe de toekomst er zal uitzien.
53
5.4. Relatie kinderen met vader Uit de tabel van de algemene informatie van de moeders blijkt dat slecht één moeder kinderen van eenzelfde partner heeft. Haar kinderen wonen al van voor haar detentie bij hun vader. Nog drie moeders vertellen dat al haar kinderen een goede relatie hebben met hun vader. Bij twee moeders wonen de kinderen nu ook bij hem en bij de derde moeder zien de kinderen hun vader ongeveer om de veertien dagen. “Ze hebben een heel goed contact met hun papa en hij is een heel goede papa. Hij steekt de kinderen in bad, zorgt voor het eten en poetst het huis. …” Vier moeders vertellen dat één kind wel nog een goede relatie heeft met zijn/haar papa en het andere kind of kinderen niet. De frequentie van het contact verschilt wel, aangezien twee vaders momenteel ook in de gevangenis verblijven. “Mijn oudste dochter woont bij haar papa en heeft er een heel goed contact mee. De papa van de meisjes is dood.” Tenslotte zijn er zeven moeders die zeggen dat hun kind of kinderen geen contact (meer) hebben met hun vader. 5.5. Relatie moeder en huidige verzorgers kinderen Vier moeders zeggen een goede relatie te hebben met de opvoeders van hun kinderen. De personen zijn ofwel de vader van de kinderen ofwel de grootmoeder of grootouders van de kinderen. Negen moeders vertellen een oppervlakkige relatie te hebben met de huidige opvoeders van hun kind of kinderen. Ook de moeders wier kinderen geplaatst zijn in een instelling of pleeggezin behoren tot deze groep. Ze zeggen op de hoogte te blijven van de belangrijkste zaken in verband met de kinderen. Tenslotte zijn er twee moeders die vertellen helemaal niet op de hoogte te zijn van de huidige situatie van hun kinderen. Ook deze kinderen zijn geplaatst. “Mijn zoon is bij mijn ouders, maar ik heb er nu maar oppervlakkig en vrij weinig contact mee. Mijn dochter is bij de familie van mijn man, maar ik heb momenteel geen contact met mijn man, hij zit in een ander land gevangen. Ik heb wel nog contact gehad met mijn schoonouders, maar zij weten ook niet hoe het gaat met mijn man. “ “Mijn ex-man zorgt nu voor de opvoeding van mijn twee kinderen en ik vind dat hij dat tamelijk goed doet. We hebben nog regelmatig contact voor de kinderen.”
54
5.6. Moeder inspraak in opvoeding tijdens detentie Dertien moeders zeggen nog op de hoogte te zijn van de belangrijke zaken in verband met hun kinderen (school, gezondheid,…), maar slechts drie moeders vertellen dat hen expliciet om toestemming gevraagd wordt voor bepaalde keuzes. “Ja, mijn ex-man zorgt nu voor mijn kinderen en we hebben nog contact. Hij zegt ook dat het niet is omdat we uit elkaar zijn dat de kinderen geen goede opvoeding moeten krijgen of hebben. We bespreken dus nog veel dingen samen.” “Mijn moeder zorgt ervoor, maar ik heb nog altijd inspraak hoor. Over bepaalde belangrijke dingen moet ze mijn toestemming hebben.” De overige moeders (N=2) vermelden geen informatie te krijgen omtrent de kinderen op dit ogenblik. 5.7. Relatie kinderen onderling (met broers en zussen) Zeven moeders vertellen dat hun kinderen dagelijks of bijna dagelijks contact hebben met elkaar. Daarbij zijn er twee moeders waarbij er telkens twee kinderen zijn die dagelijks contact hebben, maar geen contact hebben met hun andere zussen of broers. “De meisjes wonen nu bij mijn broer en mijn zoon woont nu alleen in ons huis.” “De twee oudste wonen al voor mijn straf bij hun papa en de kleintjes zitten nu in een instelling.” Er is één moeder die stelt dat haar kinderen, die niet samen wonen, regelmatig contact hebben, één moeder die zegt dat haar kinderen binnenkort samen op bezoek komen na jaren zonder contact en één moeder die vertelt dat haar kinderen geen contact hebben met elkaar. De vijf overige moeders hebben maar één kind. 5.8. Relatie kinderen met andere familieleden Naast de huidige opvoeders, die vaak familieleden zijn, hebben de kinderen meestal nog andere familie waar ze contact mee hebben. Elf moeders zeggen dat hun kinderen nog contact hebben met hun grootouders, waarbij ook de grootouders (grootmoeder en/of grootvader) die op dit moment instaan voor de zorg van de kinderen gerekend zijn. Het contact verschilt dus van dagelijks tot wekelijks en zelfs maandelijks of minder.
55
“Ze hebben veel te weinig contact met hun grootouders. Natuurlijk, bij een scheiding vermindert dat contact altijd en mijn ouders zijn zelf ook gescheiden. …” Ook zijn er elf moeders die vertellen dat hun kinderen nog contact hebben met minstens één nonkel of tante van hen, ook hier zijn de huidige opvoeders bij gerekend en is de hoeveelheid contact verschillend. “Met mijn moeder hebben ze een heel goed contact, maar ze is veel in Marokko. Nu gaan de meisjes twee weken naar haar hinder. Ze hebben ook een goed contact met mijn broer.” Tenslotte is er één moeder die zegt dat haar kinderen geen familie meer hebben en één moeder die vertelt dat haar dochter nog contact heeft met haar vroegere pleegmoeder. 5.9. Relatie moeder met andere familieleden Twee moeders vertellen zelf nog grootouders (grootmoeder en/of grootvader) te hebben waar ze nog contact mee hebben en twee moeders hebben nog een grootmoeder waar ze geen contact meer mee hebben. De meeste moeders (N=10) zeggen nog contact te hebben met hun ouders (moeder en/of vader). Van de vijf moeders die geen contact meer hebben met één van hun ouders ligt dit soms aan het overlijden ervan, maar meer aan het feit dat ze zelf geen contact meer willen. Vijf moeders vermelden ook een goede relatie te hebben met hun schoonouders en zes moeders zeggen een goed contact te hebben met minstens één broer of zus. “Ik heb nog contact met mijn ouders, maar ik zie ze niet zo vaak meer. Eens je getrouwd bent en kinderen hebt is het gedaan met de ouders. Ik heb verder twee broers en twee zussen, waar ik nu een goed contact mee heb. …” “Ik heb een tweelingzus hé, we schelen maar tien minuten, maar ik heb ze hier en in de psychiatrie nog niet gezien. Ze is kuisziek en laat niet alles vallen voor mij gelijk ik voor haar wel zou doen. …” Twee moeders tenslotte vertellen geen contact meer te hebben met iemand van de familie. “Ik heb geen familie, ik heb al jaren geen contact meer met mijn ouders, broer en zus. Ik hoor of zie ze niet meer. En ik denk dat mijn schoonfamilie kwaad is op mij, door het feit dat ik mijn kinderen aan een bedelaar gegeven heb en gearresteerd ben.” 6. Eerste levensjaren/hechting kinderen
56
6.1. Zwangerschap en geboorte Twaalf moeders vertellen (vrij) goede zwangerschappen te hebben gehad. Ook de geboortes van de kindjes verliepen vrij vlot. “Mijn eerste bevalling was heel snel, de tweede heel traag en bij de derde had ik een epidurale en voelde niks. Maar de drie bevallingen waren ok.“ Drie moeders zeggen dat minstens één zwangerschap niet zonder problemen was. Eén moeder zegt dat ze vroeg moest plat liggen tijdens de zwangerschap en twee moeders vertellen dat ze niet genoeg konden eten, vooral door omstandigheden thuis (drugs en geweld). De kinderen zijn ook allen te vroeg geboren bij deze moeders. Eén moeder had na de bevalling te kampen met een postnatale depressie. “Ze zijn alle twee te vroeg geboren, bij de oudste was dit door de situatie thuis, met de echtelijke vader. Ik kon moeilijk eten, ik kwam moeilijk bij en mijn bloeddruk was altijd te hoog. …” 6.2. Interactie moeder – baby/peuter Alle moeders vinden dat ze algemeen goed voor hun baby’s gezorgd hebben. Elf moeders vertellen dat ze echt geen problemen ondervonden hebben tijdens de baby – en peutertijd van hun kinderen. De reactie op behoeften van de baby, het troostgedrag en de voeding verliepen allemaal naar wens. “Goed, geen problemen. Ik kon ze gemakkelijk troosten en de zorg op mij nemen. Ik kon ook goed inschatten of ze honger hadden of er iets anders was waarom ze huilden.” De overige vier moeders hebben variërende moeilijkheden ondervonden, namelijk gedragsproblemen bij de peuter, ‘overdosis’ drugs bij de baby, een hechtingsproblematiek en een motorische achterstand. De moeders met een verslaving (N=9) zeggen geen drugs te hebben gebruikt in het bijzijn van hun kinderen. Enkele daarvan (N=3) stellen dat Kind en Gezin op de hoogte was van de problematiek en begeleiding verstrekte. “… Ik kon amper instaan voor mijn eigen verantwoordelijkheid als verslaafd zijnde, maar had eigenlijk geen problemen met haar zorg op zich. … Het was de emotionele kant dat mij niet afging, ik was er niet klaar voor om mama te zijn. … Ik was opnieuw zwaar verslaafd en ben haar dan beginnen naar de crèche te doen, ook ’s nachts sliep ze daar. Ik wou haar ook beschermen tegen haar vader. Toen de feiten gebeurd zijn is ze geplaatst geworden in een pleeggezin, ze was toen ongeveer anderhalf jaar. Nu is ze in een MPI en hebben ze een diagnose van hechtingsproblematiek gesteld. …”
57
Drie moeders vertellen dat ze hun kinderen te veel verwend hebben, maar dat dit het gevolg is van hun eigen slechte kinderervaringen (misbruik, mishandeling, …) en daardoor hun kinderen extra aandacht te willen geven. 6.3. Strange situation Negen moeders stellen dat ze hun kinderen zonder problemen bij de grootouders, andere familieleden, onthaalmoeder of babysit konden laten. “Ik ging raar of zelden alleen op stap, maar ik ben na mijn drie maanden verlof altijd direct terug gaan werken. Ik deed ze dan wel naar een onthaalmoeder en dat verliep altijd goed.” Vijf moeders vertellen dat ze dit zelf nooit wilden doen als de kinderen klein waren. Eén moeder zegt dat het niet lukte om haar kinderen achter te laten, ze huilden constant tot de moeder terug was. “Neen, ik ging nooit alleen weg. Ik ga zelfs nooit met mijn man alleen eten op restaurant. Ik zou constant ongerust zijn over de kinderen en zou me constant afvragen of ze veilig zijn. … Ik heb in niemand vertrouwen, ik kan ze niet achterlaten, want dan word ik paranoia.” 7. Kindertijd/intergenerationaliteit 7.1. Relatie met moeder vroeger Zeven moeders vertellen dat ze als kind een goede relatie hadden met hun moeder. “Met mijn moeder heb ik altijd een goede band gehad, juist met die vent van haar niet. Ze is altijd een sukkelaar geweest en was veel te braaf. Ik had wel af en toe eens ruzie met haar, maar ja…” Vier moeders zeggen in het begin van hun kindertijd wel een tamelijke relatie te hebben gehad met hun moeder. Ze vertellen dat de relatie pas in hun tienerjaren slechter geworden is of dat ze niet veel tijd doorgebracht hebben met hun moeder, omdat ze veel werkte of meer tijd met haar partner doorbracht. “Vroeger was mijn relatie redelijk goed, maar ik ben heel jong uit huis geplaatst (13 jaar) en sindsdien is die relatie vervaagd en niet meer goed gekomen. Ik hou van mijn moeder en zij van mij, maar er is een breuk ontstaan om het voorzichtig uit te drukken. …”
58
De overige vier moeders zeggen nooit een goede relatie te hebben gehad met hun moeder. Eén moeder vertelt dat haar moeder haar in de steek liet na te kiezen voor een man en drie moeders zeggen dat hun moeder hen verwaarloosde, gebruikte en liet misbruiken. “Barslecht gewoon. Mijn moeder is er eigenlijk nooit geweest voor mij, ze heeft me altijd gebruikt, gebruikt, gebruikt. … Ze heeft me in de prostitutie gestoken als ik elf jaar was. …” 7.2. Tevreden over kindertijd Tien moeders zeggen een goede tot heel goede kindertijd en jeugd gehad te hebben. Ze vertellen dat ze goed verzorgd en opgevoed zijn en er positief op terug kijken. “Mijn moeder was heel beschermend over mij en ik ben daarom ook niet naar school geweest. … Ik vind dat niet erg, ik was goed thuis en hielp mijn moeder met het huishouden en de zorg van mijn broers en zussen. Het enige wat ik jammer vind is dat ik nu niet kan lezen en schrijven. …” Van de vijf overige moeders zijn er drie die als tiener geplaatst zijn door de jeugdrechter, in een instelling of pleeggezin. Ook zijn er drie moeders die vertellen dat ze als kind of tiener mishandeld en/of seksueel misbruikt zijn. Sommige moeders hebben het moeilijk om veel te vertellen over hun eigen kindertijd en willen er niet diep op ingaan. “Toen mijn ouders scheidden ben ik thuis blijven wonen, maar mijn moeder had een nieuwe vriend en hij had geen kinderen. Ze heeft toen gekozen voor haar vriend. … Ik ben dan bij mijn vader gaan wonen, maar als hij dronk sloeg hij mij en mijn stiefmoeder. De jeugdrechter heeft toen beslist dat mijn stiefmoeder het hoederecht kreeg, ze was een soort pleeggezin dan. …” 7.3. Relatie met moeder nu Zeven moeders vertellen nog een goede relatie te hebben met hun moeder. Ze zien haar nog regelmatig en ze komt ook op bezoek in de gevangenis, met uitzondering van één moeder die het fysiek en mentaal niet aankan. “… Het is een echt moederfiguur, als ik ween weent ze altijd mee en zo. Ik heb enorm veel aan haar, ze zorgt ervoor dat mijn bezoek hier altijd is en ze belt naar iedereen om mijn bezoek te regelen. En als er niemand kan komen, zal zij altijd nog komen. …” Vier moeders zeggen wel nog een relatie te hebben met hun moeder, maar die relatie is ofwel oppervlakkig ofwel niet zo positief of zonder moeilijkheden.
59
“Ik heb altijd een betere band gehad met mijn vader. Ik zie mijn moeder wel graag, maar moederliefde heeft ze heel weinig uitgestraald. Ik heb het nu nog moeilijk om aan mijn moeder een kus of een knuffel te geven. …” Tenslotte zijn er vier moeders die meedelen geen contact meer te (willen) hebben met hun moeder. Er werd geen enkele moeder geïnterviewd wiens moeder overleden is. “Ik heb twee jaar geleden besloten om mijn moeder definitief uit mijn leven te bannen. Ik had daarvoor nog een relatie met haar, maar dat was geen gezonde relatie. Ik heb haar wel nooit kunnen vergeven voor mijn vreselijke jeugd, maar dat was een soort loyaliteit. …” 7.4. Reactie moeder op zwangerschap Tien moeders vertellen dat hun moeder heel blij was met het nieuws dat hun dochter zwanger was. Drie moeders zeggen toen al (bijna) geen contact meer te hebben met hun moeder, maar dat ze het nieuws wel via via zullen vernomen hebben. Verder is er één moeder waarvan de moeder bij het eerste kind niet positief reageerde, door de mening over de vader van het kind, maar de tweede keer wel heel blij was. Tenslotte is er één moeder die zegt dat haar moeder niet positief reageerde, maar deze moeder heeft nu geen contact meer met haar moeder. 7.5. Reactie moeder op detentie Drie moeders zeggen dat hun moeder vooral teleurgesteld reageerde, drie moeders vertellen dat hun moeder verdrietig reageerde en in shock was, één moeder zegt dat haar moeder haar zelf had aangegeven, één moeder stelt dat haar moeder vooral verwijtend reageerde en één moeder zegt dat haar moeder verward reageerde. Verder zijn er twee moeders die het bewust niet willen vertellen tegen hun moeder en vier moeders die niet weten hoe hun moeder gereageerd heeft, omdat ze er geen contact meer mee hebben. 7.6. Relatie met vader (vroeger en/of nu) Vijf moeders vertellen zowel vroeger als nu een goede band te hebben met hun vader. Drie moeders zeggen een oppervlakkige of moeilijke relatie te hebben met hun vader. Vier moeders stellen geen relatie meer te hebben met hun vader, waarvan twee moeders als kind wel een goede band hadden met hun vader. Tenslotte zijn er drie moeders die vermelden dat hun vader overleden is, maar er vroeger wel een goede relatie mee te hebben. 7.7. Relatie vader – moeder
60
Drie moeders stellen dat hun ouders nog steeds samen zijn en een goede relatie hebben. Twee moeders zeggen dat hun ouders niet meer samen zijn, maar wel nog contact hebben met elkaar, zeker nu hun dochter in de gevangenis zit. Zeven moeders vertellen dat hun ouders geen contact meer hebben met elkaar en van de drie moeders die vertellen dat hun vader overleden is, zijn er twee moeders wiens ouders nog samen waren voor het overlijden. 7.8. Vergelijking relaties moeder – kind Vijf moeders vermelden zowel gelijkenissen als verschillen te zien in hun relatie met hun moeder en hun relatie met de eigen kinderen. “Een bepaald deel zie ik verschillen, want ik heb een andere benadering. Ik laat hen meer ontplooien dan direct te zeggen ‘neen dat mag niet’. Bij mijn ouders was alles zwart-wit, ik zou meer uitleggen waarom iets niet mag. Maar qua liefde en aandacht heb ik wel hetzelfde gekregen van mijn moeder als ik aan mijn kinderen geef.” Drie moeders zeggen dat de relaties hetzelfde zijn en er geen grote verschillen zijn. “Het is een beetje hetzelfde, ze is ook heel beschermend geweest tegenover mij. En ze had ook veel regels waaraan we ons moesten houden. …” Tenslotte zijn er zeven moeders die vertellen dat hun relaties absoluut niet hetzelfde waren. De meeste daarvan (N=5) vinden hun relatie met hun moeder niet goed en willen het beter doen met hun eigen kinderen. Ze vinden dat ze de aandacht en liefde die ze als kind moesten missen hun eigen kinderen niet willen ontzeggen en hun kinderen niet willen (laten) mishandelen en/of misbruiken. De overige twee moeders zeggen dat de situatie gewoon anders is en er een andere generatie ontstaan is. “Absoluut niet, ik heb aandacht voor mijn kind en mijn dochter krijgt liefde van mij. Ik ben in haar geïnteresseerd en zij gaat voor vóór alles. Dat is iets dat ik bij mijn moeder nooit gezien heb, mijn kind kan vertrouwen op mij.” 7.9. Vrije tijd als kind De meeste moeders antwoorden dat ze speelden met poppen, gingen zwemmen, allerlei sporten deden (ballet, turnen,…) en vaak met vriendjes buiten speelden. Met broers en/ zussen spelen komt ook vaak aan bod. Drie moeders zeggen heel snel zelfstandig te zijn geworden en veel taken in het huishouden gedaan te hebben.
61
7.10. Verslaving ouders Vijf moeders vertelden dat één van hun ouders of beide een alcoholprobleem of verslaving hebben, waarvan één moeder zei dat dit nu voorbij is. Twee moeders zeiden dat één van de ouders of beide een probleem of een verslaving hadden met drugs. Tenslotte zijn er acht moeders die vertelden dat hun ouders absoluut niet verslaafd waren (geweest) aan een bepaald middel. 7.11. Moeder inbreng in opvoeding kinderen De moeders van de moeders die nu instaan voor de zorg en opvoeding van de kinderen hebben uiteraard inbreng in de opvoeding. Deze moeders zeggen dat ze hierbuiten wel luisterden naar de raad van hun moeder, maar toch zelf beslisten hoe ze alles gingen aanpakken. “Bij mijn zoon is dat honderd procent inbreng, want hij woont bij hen. Ik vind advies wel leuk om te horen, maar ik zou toch mijn eigen ding blijven doen. Of als ik geen raad weet met iets kan ik de vraag wel stellen aan mijn moeder.” Slechts twee moeders vertellen de raad van hun moeder echt op te volgen. Naast deze vijf moeders zijn er nog twee moeders die stellen te luisteren naar het advies van hun moeder. “Ze heeft me bij mijn eerste kindje veel dingen uitgelegd. Ze zei dat ik mijn baby nooit alleen mocht laten en het poetsgerief goed moest opbergen en zo. Ik heb daar goed naar geluisterd en alles gedaan wat ze zei. Maar voor de andere kinderen moest ze me dit niet allemaal meer zeggen en nu moet ze mij niet meer helpen.” De overige moeders hebben ofwel geen contact meer met hun moeder, ofwel krijgen of willen ze geen advies of steun van hun moeder. 7.12. Wat anders willen doen in opvoeding kinderen Elf moeders zeggen dat ze wel iets zouden veranderen aan de opvoeding/situatie van hun kinderen. Vier moeders vinden dat alles goed is en willen niks veranderen. Van de elf moeders die dit wel zouden willen zijn er zeven moeders die ondermeer de gebeurde feiten vermelden. Ze vertellen dat ze hun kinderen veel ellende zouden bespaard hebben en ze ook niet gemist zouden moeten worden. Verder zijn er drie moeders die
62
stellen meer tijd te moeten hebben doorgebracht met hun kinderen, twee moeders zeggen dat hun kind(eren) te veel verwend zijn en één moeder zegt dat ze bij haar eerste kind te jong was. “Ik had misschien wat minder moeten werken en wat meer tijd moeten maken voor de kinderen de laatste jaren. … Ik voel me ook wel wat schuldig voor wat nu gebeurd is, die medeplichtigheid aan diefstal.” “Tuurlijk, het druggebruik en zo, daar heb ik veel spijt van. En de tijd dat ik hier gezeten heb, de tijd dat ik met hem gemist heb. …”
II. RESULTATEN VRAGENLIJSTEN Positief ouderlijk Straffen gedrag
Hard straffen Monitoring
Materieel belonen
Inconsequent straffen
Aansluitend bij het diepte-interview vulden de moeders ook de Schaal Respondent 1 12 18 54 4 15 22 6 10 8 voor Ouderlijk Gedrag (SOG) in. Respondent 2 9 17 45 4 17 26 10 10 9 Dertien van de 15 moeders vulden deze vragenlijst in; de twee overige moeders waren het Nederlands niet machtig. De interviews werden in een andere taal gedaan (Frans en Engels) en de vragenlijst was niet in deze talen beschikbaar. Daarnaast werd ook gebruik gemaakt van twee verschillende versies van de SOG-vragenlijst, namelijk één voor moeders met kinderen vanaf acht jaar en één voor moeders met kinderen jonger dan acht jaar. De eerste zes respondenten hebben de eerste versie ingevuld, terwijl de laatste zeven respondenten de tweede versie hebben gemaakt. Autonomie
Regels
Negeren
63
Respondent 3
7
18
55
4
21
26
7
15
13
Respondent 4
8
15
49
4
16
27
11
13
6
Respondent 5
9
14
41
4
14
24
10
11
10
Respondent 6
13
22
55
4
21
30
4
12
3
Minimumscore
3
6
11
4
5
6
4
3
3
Maximumscore Gemiddelde score
15
30
55
20
25
30
20
15
15
9.6
17.3
49.8
4
17.3
8
8
11.8
8.2
Tabel 2: De ruwe scores per respondent van 13 vragenlijsten, met telkens minimum – en maximum scores per cluster items.
1. Analyse ruwe scores
Alle respondenten vulden alle items in, dus alle scores zijn volledig en Regels Straffen kunnen dus gemakkelijker Respondent 7 31 30 13 3 13 4 5 10 vergeleken worden. Respondent 8 26 21 16 4 10 7 8 9 Een eerste zaak dat onmiddellijk Respondent 9 30 26 17 3 11 8 6 9 opvalt bij het analyseren van de ruwe Respondent scores is dat alle respondenten, dus 10 34 30 15 3 8 3 7 10 Respondent van beide versies, het minimum of 11 31 30 5 3 6 3 6 7 bijna het minimum scoren voor de Respondent 12 33 25 8 3 3 7 7 6 cluster ‘Hard straffen’. Ook bij de Respondent cluster ‘Positief ouderlijk gedrag’ 13 34 29 17 4 8 5 6 9 zijn de scores in beide groepen Minimumscore 7 6 5 3 3 3 2 2 gelijkaardig. Alle respondenten Maximumscore 35 30 25 15 15 15 10 10 scoren hoog tot heel hoog voor deze Gemiddelde 3.3 8.4 5.3 6.4 8.6 score 31.3 27.3 13 items. Dit wil dus zeggen dat de moeders vinden dat ze positief gedrag stellen naar hun kinderen toe en het straffen van negatief gedrag op een harde manier niet toepassen. Dit zijn de enige clusters waar de scores zo homogeen zijn. Bij de andere clusters zijn de scores meer verdeeld en zijn er verschillen te zien tussen de twee groepen. De clusters ‘Autonomie’ en ‘Monitoring’ komen enkel in de eerste versie van de vragenlijst voor. Bij de eerste cluster scoren slechts twee moeders hoog en de andere moeders hebben lage scores. De moeders die hoog scoren gaven tijdens het interview aan dat ze hun kind zelfstandigheid en verantwoordelijkheid willen bijbrengen. Bij de tweede cluster zijn de scores behoorlijk tot hoog voor alle moeders met een kind van acht jaar of ouder. De moeders vermelden interesse te hebben in hun kind en te willen weten waar het mee bezig is, met wie het omgaat, enzovoort. Tijdens het interview werd ook ondermeer vermeld dat ze graag controle hebben over hun kind en hun kind willen beschermen tegen ‘slechte’ invloeden. Positief ouderlijk gedrag
Hard Inconsequent straffen straffen
Materieel Negeren belonen
Sociaal belonen
64
De cluster ‘Sociaal belonen’ komt enkel in de tweede versie voor en de scores zijn gemiddeld tot hoog. Twee moeders scoren het maximum en twee moeders scoren lager dan de andere. Bij de ene moeder was dit omdat haar kind geen pluim krijgt na het doen van een karweitje, aangezien haar kind nog te jong is, maar wel voor goed gedrag. Bij de andere moeder is het net omgekeerd, ze beloont haar kind voor het doen van een karweitje maar niet voor goed gedrag. Bij de cluster ‘Straffen’ zijn de scores voor beide groepen bijna allemaal gelijkaardig, met uitzondering van twee respondenten die veel lager scoren. De meeste respondenten scoren vrij gemiddeld, maar twee moeders hebben een lagere score voor de items in verband met straffen. Deze moeders vertellen hun kinderen (bijna) nooit te straffen en geven aan dat dit door hun ervaringen (mishandeling, verwaarlozing, misbruik, …) uit hun eigen kindertijd komt. Aansluitend bij deze cluster werden de moeders gevraagd naar hun opvatting over ‘Inconsequent straffen’. De scores zijn heel verdeeld en gaan van heel lage tot heel hoge scores. Er valt geen duidelijk verschil op te merken tussen beide groepen, want in beide groepen zijn de scores zowel hoog als laag. Het hangt dus sterk af van de opvatting over straf of moeders effectief overgaan tot het geven van straf of niet. Vaak wordt aangehaald dat ze medelijden krijgen met hun kind en daarom de straf niet laten doorgaan of gewoon dreigen met straf maar niet van plan zijn ze echt uit te voeren. Verder zijn er nog de clusters ‘Regels’ en ‘Negeren’. Bij de eerste cluster zijn de scores in beide groepen hoog. Alle moeders vermelden veel regels te hanteren in de opvoeding van hun kind. Opvallend is dat er in de tweede groep drie moeders zijn met de maximumscore en in de eerste groep één moeder. De cluster ‘Negeren’ levert verschillende scores op. In de eerste groep zijn er drie moeders met lage scores en drie moeders met gemiddelde scores. In de tweede groep zijn er vier moeders met lage scores en drie moeders met gemiddelde scores. Beide groepen komen dus wel overeen en bevatten gelijkaardige scores. De moeders die hoog scoren geven aan dat ze hun kind vooral negeren als het stout of vervelend is en dit als een soort straf toepassen. De moeders die laag scoren geven aan niet akkoord te gaan met de ‘methode’ hun kind te negeren. Tenslotte is er nog de cluster ‘Materieel belonen’. De scores liggen bij de eerste groep hoger dan bij de tweede groep, maar de score is bij alle respondenten gemiddeld tot hoog. De moeders geven aan hun kind graag te belonen met een cadeautje, snoep in de winkel, enz. 2. Analyse normscores De eerste versie van de vragenlijst bevat vier normtabellen, opgesteld voor de score van moeder, vader en kind over moeder en vader. De tweede versie bevat slechts één normtabel, aangezien er slechts één groep samengesteld was voor het onderzoek. Voor dit onderzoek zijn enkel de normtabellen met betrekking tot de moeders van toepassing Na vergelijking van de scores van de respondenten van beide versies met de normscores kwamen volgende resultaten naar voor 6 . 6
Zie bijlage 5
65
De cluster ‘Autonomie’ komt enkel bij de eerste groep voor en daarbij valt op dat slechts twee respondenten gemiddeld en hoog scoren. De andere respondenten scoren laag tot zeer laag. Deze moeders laten hun kind nog niet veel autonoom handelen en beslissen. Verder komt de cluster ‘Monitoring’ ook enkel bij de eerste groep terug, waarbij geen opvallende aspecten te zien zijn. Alle moeders scoren gemiddeld tot hoog voor deze items. Het blijkt dus dat alle moeders met een kind ouder dan 8 jaar geïnteresseerd zijn in de leefwereld van hun kind en dat ze op de hoogte willen zijn van het doen en denken van hun kind. De cluster ‘Sociaal belonen’ is enkel bij de tweede versie opgenomen. De respondenten scoren hier heel verschillend, van zeer laag tot zeer hoog. De moeders die zeer laag scoren geven aan hun kind vooral materieel te belonen en niet zo zeer een aanmoediging of compliment te geven. De moeders die zeer hoog scoren passen echter beide vormen van belonen regelmatig toe. Alle andere clusters komen zowel in de eerste als in de tweede versie voor en worden samen besproken. Op die manier kunnen verschillen tussen de groepen aangetoond worden. De eerste cluster is ‘Straffen’ en alle respondenten, met uitzondering van respondent 11 en 12 scoren gemiddeld tot zeer hoog. De twee moeders met lage scores gaven in hun interview al aan hun kind bijna nooit te straffen en erg te verwennen. Eén van de moeders vertelt dat ze zelf vaak geslagen is als kind en haar kind nooit een klap zou kunnen verkopen. Bij de cluster ‘Positief ouderlijk gedrag’ scoren alle moeders, behalve respondent 8, gemiddeld tot zeer hoog. De moeder die vrij laag scoort staat eigenlijk sinds de geboorte van haar zoontje niet zelf in voor zijn opvoeding. Ze vertelde dat haar zoontje bij haar moeder woont en dat zij door haar zware drugverslaving moeilijk kon instaan voor zijn zorg. Dit kan verklaren waarom de moeder laag scoort, maar zekerheid over het effect is er zeker niet. Bij de volgende cluster, ‘Hard straffen’, werd bij de ruwe scores al duidelijk dat alle moeders het minimum of bijna het minimum scoren. De moeders vertellen hun kinderen nooit te slaan of uit te schelden. De cluster ‘Regels’ levert heel variërende scores op. Bij de eerste groep scoren vier moeders zeer laag tot laag, één moeder gemiddeld en een moeder zeer hoog. Bij de tweede groep scoren drie moeders zeer laag tot laag, één moeder gemiddeld en drie moeders hoog. Daaruit kan afgeleid worden dat moeders met jongere kinderen (<8 jaar) minder regels hanteren dan moeders met oudere kinderen. Opvallend is ook dat in beide groepen een aantal moeders zijn (N=7) die laag scoort en slechts enkele moeders (N=4) hoge scores hebben. Ook bij de cluster ‘Negeren’ zijn de scores heel verdeeld. Bij de tweede groep scoren meer moeders hoog in tegenstelling tot de eerste groep, die vooral gemiddeld scoort. Dit zou betekenen dat oudere kinderen minder genegeerd worden dan jongere kinderen, maar dit zonder meer stellen zou onadequaat zijn. Er kunnen verschillende factoren meespelen waarom een moeder beslist om haar kind te negeren. Als ik naar de extreme uitersten kijk, zijn er drie moeders die zeer laag scoren. De moeder die zeer laag scoorde bij de eerste groep zit al meer dan acht jaar in de gevangenis, dus dit zou een mogelijke verklaring kunnen zijn waarom ze haar dochter (bijna) nooit negeert. Ze ziet ze tenslotte enkel in de gevangenisomgeving en uitzonderlijk tijdens penitentiair verlof, dus is het logisch dat ze tijdens deze korte momenten haar dochter niet negeert. De andere moeders hebben een ‘moeilijke jeugd’ gehad en hebben geen goede relatie (meer) met hun eigen moeder. Dit kan een effect hebben op de manier waarop ze zelf met hun kind omgaan, maar dit is ook slechts een hypothese. Slechts één moeder gaf aan zeer vaak haar kind te
66
negeren, maar ze deed dit als een methode om haar kind duidelijk te maken dat het stout geweest was en om haar kind dus te tonen dat ze niet akkoord gaat met zijn gedrag. Bij ‘Materieel belonen’ zijn de normscores allemaal hetzelfde en hoog, namelijk hoog en zeer hoog. Alle moeders gaven dus aan hun kinderen regelmatig te belonen met een cadeautje of dergelijke. Tenslotte is er nog de cluster ‘Inconsequent straffen’ waarbij de scores opnieuw heel verschillend zijn. Het valt wel op te merken dat de tweede groep moeders hoger scoort dan de eerste groep. Dit kan betekenen dat moeders met jongere kinderen vaker hun straf intrekken, dreigen met straf maar deze niet geven, enz. Bij de eerste groep is er slecht één respondent die zeer hoog scoort. Uit haar interview bleek dat ze haar zoon erg verwende, hem alles gaf wat hij maar wenste en zich vaak liet doen om een straf te laten vallen. Ze voegde er aan toe dat hij nu heel ondankbaar kan zijn. In de tweede groep scoren nog twee moeders zeer hoog. Deze moeders geven aan snel medelijden te hebben met hun kind en zich daarom sneller laten doen om hun kind uiteindelijk niet te straffen. Eén moeder in de tweede groep scoort heel laag. Ze zegt haar kind nooit te straffen en dus ook niet inconsequent te zijn in het straffen. 3. Analyse SPSS-outputs Aan de hand van het programma SPSS 15.0 werden verschillende kruistabellen ontworpen, om telkens twee aspecten met elkaar te vergelijken. Normaal gezien worden er chi-kwadraat toetsen uitgevoerd om de significantie van de verbanden na te gaan, maar aangezien het hier gaat om een beperkte onderzoeksgroep kunnen deze testen op een valide manier uitgevoerd worden. Daarom worden de kruistabellen enkel kwalitatief geïnterpreteerd en besproken. De kruistabellen die aan bod komen vertonen enigszins vergelijkbare en verschillende resultaten. De bar charts (staafgrafieken) van de besproken kruistabellen zitten in bijlage. 7 De eerste twee kruistabellen die besproken worden werden uitgevoerd met de variabele ‘Moeder’. Deze variabele bevat twee waarden, namelijk moeder met kind vanaf acht jaar en moeder met kind jonger dan acht jaar. De twee andere variabelen waarmee ik deze variabele vergeleken heb zijn ‘Regels’ en ‘Negeren. Bij de eerste kruistabel valt op te merken dat moeders met een kind jonger dan acht het meest altijd regels toepassen en moeders met een kind vanaf acht jaar het meest vaak regels toepassen. Hieruit kan afgeleid worden dat de moeders met een kind jonger dan acht het meest vasthouden aan de regels en bij de andere groep moeders de regels soms niet gehanteerd worden. Globaal kan het zijn dat kinderen onder acht jaar meer gestuurd en gecontroleerd moeten worden en kinderen ouder dan acht reeds zelf kunnen handelen en er al eens afgeweken kan worden van regels. Uit de interviews kwam dergelijke bevinding niet concreet aan bod, maar er waren enkele moeders die aangaven dat hun kind van hen meer zelf mag en dat ze niet zo veel regels hanteren als de grootouder van het kind, waar het nu verblijft. De tweede kruistabel toont aan dat de moeders met kinderen jonger dan acht hun kind minder negeren dan de moeders met een kind vanaf acht jaar. Uit de bar chart valt op te merken dat moeders met een kind jonger dan acht het meest ‘nooit’ en ‘weinig’ antwoorden. Bij de andere 7
Zie bijlage 6
67
moeders (met kind vanaf 8 jaar) komen deze antwoorden ook voor, maar deze moeders scoren vaker ‘soms’. De redenen waarom de moeders hun kind negeren werden reeds aangegeven bij de analyse van de ruwe scores. Bij de volgende drie kruistabellen werd een andere variabele gebruikt, namelijk ‘Alleenstaand’. Deze variabele heeft ook twee waarden, namelijk alleenstaande moeder en niet – alleenstaande moeder. Er zijn vijf alleenstaande moeders en acht moeders die een (nieuwe) partner hebben. Door de ongelijke verdeling moeten de vergelijkingen met voorzichtigheid gebeuren. De clusters die met deze variabele vergeleken worden zijn ‘Straffen’, ‘Inconsequent straffen’ en ‘Regels’. Bij deze kruistabellen is het de bedoeling om na te gaan of er een verband is tussen het feit dat moeders alleenstaand zijn en de ouderschapsopvattingen van moeders over straffen, inconsequent straffen en regels. Bij de variabele ‘Straffen’ antwoorden niet – alleenstaande moeders vaker ‘soms’ dan alleenstaande moeders. Bij de alleenstaande moeders zijn de antwoorden verdeeld. Twee alleenstaande moeders gaven tijdens het interview expliciet aan dat ze het moeilijk hebben om alleen controle over hun kind te houden. Eén moeder zei dat ze het moeilijk had om zowel vader als moeder te zijn voor haar kind, maar daardoor wel strenger overkwam in de interactie met haar zoon. De scores van niet – alleenstaande moeders zijn meer ongelijk verdeeld. Bij ‘Inconsequent straffen’ valt op dat de scores van beide groepen moeders sterk gelijkaardig zijn. Evenveel alleenstaande als niet – alleenstaande moeders scoren ‘(bijna) nooit’ en ‘soms’. Door het ongelijke aantal in beide groepen is het aannemelijk om te zeggen dat de moeders in beide groepen dezelfde opvattingen over inconsequent straffen aanhouden. Alle moeders straffen hun kind nooit, soms of vaak inconsequent. Er kan niet echt een verband aangetoond worden tussen beide variabelen. Tenslotte werd er nog een verband nagegaan tussen de variabele ‘Alleenstaand’ en ‘Regels’. Hier zijn er ongeveer evenveel moeders die ‘vaak’ antwoorden en gezien de ongelijke verdeling van de groepen is dit dus een groot aantal voor alleenstaande moeders in vergelijking met de andere groep moeders. De niet – alleenstaande moeders hebben nog meer ‘(bijna) altijd’ geantwoord. Er is geen effect te zien van de variabele ‘Alleenstaand’ tegenover ‘Regels’. De antwoorden duiden allen aan dat alle moeders enigszins regels hanteren in hun opvoeding van hun kinderen, maar de frequentie verschilt van moeder tot moeder.
68
IV. DISCUSSIE 1. Inleiding Onderzoek over het gevangenisgebeuren wordt vaak algemeen verricht, waarbij de grootste populatie gedetineerden, namelijk de mannen, de meeste aandacht krijgt in de studies. De vrouwelijke gedetineerden worden dus het vaakst genegeerd, niettegenstaande het aantal gestaag stijgt. Vrouwen in de gevangenis verschillen op diverse gebieden van mannen. Ze zijn meestal voor verschillende criminele feiten veroordeeld, zijn meer vatbaar voor psychische problemen en uiteraard omdat moeders de beleving van de scheiding van hun kinderen anders beleven dan vaders. In dit onderzoek was het dan ook de bedoeling om na te gaan hoe gedetineerde moeders de scheiding van hun kinderen beleven en hoe ze het ouderschap vanuit de gevangenis beschouwen. Verder werd de beleving van eigen kindertijd nagegaan en hoe dit een invloed zou kunnen hebben op de opvoeding van eigen kinderen. Aansluitend bij het interview hebben de moeders een vragenlijst rond ouderschapsvaardigheden ingevuld. 2. Algemene bevindingen De meeste vrouwelijke gedetineerden hebben een leeftijd van 30-40 jaar (Demyttenaere, 2002). De gemiddelde leeftijd van de moeders uit het onderzoek bedraagt 33 jaar, wat dus overeenkomt met de literatuur. In dit onderzoek blijkt dat, zoals in eerdere recente onderzoeken (Luke, 2002), moeders vaak drugdelicten plegen en een drugverslaving hebben voor hun detentie (Houck & Loper, 2002). De drugdelicten komen in deze studie het meest voor, maar toch zijn slechts vijf moeders daarvoor
69
veroordeeld. Negen van de vijftien moeders vertelden wel een drugverslaving te hebben gehad, meestal met een ontwenningsperiode in de gevangenis zelf. Verschillende onderzoeken stellen dat vrouwelijke gedetineerden zelden veroordeeld worden voor geweldfeiten (Bruns, 2006), maar uit dit onderzoek blijkt toch dat vier moeders veroordeeld zijn voor inbraak met geweld en medeplichtigheid aan moord. Vrouwen in de gevangenis worden ook vaak gekenmerkt door het hebben van een beperkte opleiding, een minimaal inkomen en het single zijn (Poehlmann, 2005). De meeste moeders uit het onderzoek hebben geen diploma middelbaar onderwijs (N=9), een leefloon of andere uitkering (N=7) en zijn gescheiden of ongehuwd (N=11). De meeste moeders uit het onderzoek hebben wel een (nieuwe) partner, slechts 6 moeders waren op het moment van het interview alleen. De meeste moeders hebben ook kinderen van verschillende partners (N=9). Het aantal kinderen met een moeder in de gevangenis kan moeilijk correct geregistreerd worden. In België zijn er ongeveer 19000 kinderen per jaar met een ouder in de gevangenis en bedraagt het gemiddeld aantal kinderen per moeder 1,96 (Buyse et al., 1996). In dit onderzoek zijn er 32 kinderen met een gedetineerde moeder en hebben de moeders gemiddeld 2,13 kinderen. Aangezien het hier slechts om vijftien moeders gaat is het moeilijk om een vergelijking te maken. De meeste moeders waren de primaire verzorgers en opvoeders voor hun detentie (Buyse et al., 1996) en de meeste kinderen woonden dus voor de detentie bij hun moeder. Uit het onderzoek blijkt dat negen moeders instonden voor de zorg van al hun kinderen, vijf moeders instonden voor de zorg van één of meerdere kinderen, maar niet voor al hun kinderen en slechts één moeder niet verantwoordelijk was voor de zorg van haar kind. De gevolgen van de detentie van de moeder waren voor de meeste kinderen dus intens en dramatisch, aangezien ze plots gescheiden werden van hun moeder. Uit verschillende studies (Poehlman, 2005; Houck & Loper, 2002; Bruns, 2006; Baunach, 1985) blijkt dat de scheiding ernstige effecten kan veroorzaken voor de ontwikkeling en het welzijn van de kinderen. Ze worden verplaatst naar een andere verzorger en woonplaats, verhuizen eventueel naar een andere school, worden gescheiden van broers en/of zussen, enz. Daardoor kunnen emotionele en psychische problemen ontwikkeld worden, die vertaald kunnen worden in het stellen van agressief en onaangepast gedrag en cognitieve problemen op school (Mackintosh et al., 2006). Verder werd gevonden dat ze gevoelens van eenzaamheid, angst, verlegenheid en sociaal stigma ervaren (Thompson & Harm, 2000). In dit onderzoek gaven zeven moeders expliciet aan dat de kinderen slecht gereageerd hadden op de scheiding. De reacties gingen van angst, hopeloosheid en verdriet tot boosheid. De andere moeders vertelden dat ze dachten dat hun kinderen dit nog niet beseften, één moeder zei dat de kinderen goed gereageerd hadden en twee moeders weten het niet, aangezien ze nog niks gehoord hebben van of over hun kinderen. Twee moeders gaven expliciet aan dat hun kind professionele begeleiding nodig heeft door hun situatie en scheiding van hun moeder. Over het schoolgebeuren vertelden zes moeders dat de kinderen moeilijkheden ondervonden en slechte(re) schoolresultaten behaalden. Een aantal moeders vermeldden ook dat de kinderen moeilijkheden hadden in hun omgang met klasgenoten en leerkrachten en erg stout konden zijn.
70
In eerdere studies werd nagegaan waar de kinderen terecht komen tijdens de detentie van hun moeder. Cijfers in België toonden aan dat 59% verandert van woonplaats en 37% een plaatsing in een instelling ervaart (Buyse et al., 1996). Andere onderzoeken gaven specifiek aan dat de meerderheid bij de grootouders verblijft (50-65%), ongeveer 20 à 28% bij de vader, 15-25% bij andere familieleden en slechts 10% in een instelling of pleeggezin (Poehlmann, 2003; Poehlmann, 2005; Loper, 2006). De bevindingen uit deze studie komen niet volledig overeen. Er zijn evenveel moeders (N=5) die vertellen dat hun kinderen bij hun grootouders, bij hun vader en in een instelling of pleeggezin verblijven. Uit verschillende studies blijkt dat het belangrijk is dat kinderen eerlijke informatie krijgen over de opsluiting van de moeder (Poehlmann, 2003; Poehlmann, 2005; Myers et al., 1999). In dit onderzoek werd vastgesteld dat de kinderen van één moeder niet ingelicht zijn en de kinderen van vier moeders verteld werden dat hun moeder in het ziekenhuis verblijft. In België schijnt amper een vierde van de kinderen regelmatig contact te hebben met hun gedetineerde ouder, één moeder op drie krijgt nooit bezoek. De meeste moeders hebben wel schriftelijk en telefonisch contact (Buyse et al., 1996). Ook uit andere studies (Poehlmann, 2005; Houck & Loper, 2002) blijkt dat de meeste moeders weinig of geen contact hebben met hun kinderen tijdens hun detentie. Deze bevindingen werden niet bevestigd door dit onderzoek, aangezien slechts drie moeders (nog) geen contact gehad hebben met hun kind(eren). De meeste moeders (N=11) hebben minstens wekelijks of tweewekelijks contact. Dertien moeders hebben telefonisch en/of schriftelijk contact, wat wel in overeenkomst is met eerdere studies. Verder werd uit recente onderzoeken duidelijk dat de plaatsing van kinderen in een instelling of pleeggezin het contact met de moeder in de gevangenis bemoeilijkt (Halperin & Harris, 2004; Mackintosh et al., 2006). De moeders uit dit onderzoek gaven aan dat de bezoekregeling inderdaad moeilijker verliep doordat de kinderen door professionele hulpverleners begeleid moeten worden naar de gevangenis. Bezoek in de gevangenis is zowel voor moeder als kind belangrijk en gunstig voor het welbevinden. Het is belangrijk omdat op die manier de relatie tussen moeder en kind blijft bestaan en een eventuele hereniging succesvol kan verlopen (Myers et al., 1999; Bruns, 2006). De meeste moeders plannen om terug met hun kinderen te leven na hun vrijlating, al denkt een bepaalde groep dat dit onmogelijk zal zijn (Houck & Loper, 2002; Poehlmann, 2005). Bij de moeders uit dit onderzoek is de meerderheid (N=11) ervan overtuigd dat hun relatie na de detentie behouden zal worden of zelfs nog beter zal zijn. De overige moeders weten niet hoe de toekomst er zal uitzien. 3. Beleving detentie en scheiding van de kinderen Verschillende studies zijn het er over eens dat moeders de detentie op zich, maar zeker de scheiding van hun kinderen negatief beleven. Een groot aantal vrouwelijke gevangenen ervaren depressieve symptomen, kampen met negatieve stereotypen, negatieve sociale reacties en gebrek aan sociale steun (Poehlmann, 2005; Schram, 1999; Hagen & Myers, 2003). Uit deze studie blijkt dat een aantal moeders zich serieus
71
depressief voelen of hebben gevoeld, zich schamen over de gebeurde feiten en vaak geconfronteerd worden met verwijtende aspecten uit hun omgeving. De moeders die wel veel steun krijgen van buitenaf gaven tijdens het interview aan dat ze zich daar erg gelukkig voor prijzen. Ook uit dit onderzoek blijkt echter dat ze de scheiding van hun kinderen ervaren als het ergste gevolg van hun opsluiting. Ze voelen zich schuldig, verdrietig, bezorgd, enzovoort. Deze bevindingen worden sterk bevestigd door eerdere onderzoeken (Houck & Loper, 2002; Schen 2005; Poehlmann, 2005). Om te kunnen omgaan met de separatie van de kinderen en om de tijd in de gevangenis aan te kunnen is er een nood om emotionele betrokkenheid te vermijden (Schram, 1999) en een oplossing van de moeder zelf om te leren omgaan met de scheiding en de relatie met haar kinderen gunstig te houden (Schen, 2005). In deze studie gaven verscheidene moeders expliciet aan de positieve dingen te koesteren, te relativeren, niet constant te huilen, enz. Dit doen ze om de tijd die ze opgesloten zijn door te komen en niet depressief en angstig te worden. 4. Eigen kindertijd/intergenerationaliteit De meerderheid van de vrouwen in de gevangenis heeft een verleden van fysiek of seksueel misbruik, agressiviteit tussen ouders en gedetineerde familieleden of afwezigheid ervan tijdens hun kindertijd (Poehlmann, 2005; Thompson & Harm, 2000; Hanlon et al., 2007). In dit onderzoek valt niet met zekerheid te zeggen hoeveel moeders dergelijk verleden bezitten, aangezien bepaalde moeders niets of weinig kwijt wilden over hun kindertijd of nogal vaag antwoorden over bepaalde zaken rond hun kinderervaringen. Toch zijn er resultaten die in lijn liggen met eerdere studies. Drie moeders brachten expliciet aan seksueel misbruikt te zijn in hun kindertijd en voegden er aan toe dat hun moeder dit liet gebeuren. Ook zijn er een aantal moeders die vertelden veel ruzie tussen hun ouders te hebben gezien, vliegende borden en bloed aan de muren inbegrepen. Tenslotte zijn er twee moeders wiens vader in de gevangenis zat tijdens hun kinderjaren. De intergenerationele tendens valt zeker op te merken als gekeken wordt naar het aantal plaatsingen en vaderlijke afwezigheden. Drie moeders werden als kind geplaatst en vijf moeders vertelden dat hun kinderen momenteel geplaatst zijn. Er zijn zeven moeders die vertelden dat hun kinderen geen contact hebben met hun vader en nog eens vier moeders die zeiden dat niet al hun kinderen nog contact hebben. Enkele moeders gaven ook aan dat hun partner en/of vader van hun kind(eren) momenteel ook in de gevangenis zit. De intergenerationele theorie stelt ook dat mobiliteit tussen statussen gunstiger is voor rijkere kinderen die betere educatieve uitkomsten vertonen. Onderwijs is daarom een aspect om mobiliteit en verandering in intergenerationaliteit te verklaren (Blanden et al., 2007). In dit onderzoek blijkt dat de meeste moeders een lage graad van onderwijs hebben, namelijk negen moeders die enkel lager onderwijs of minder genoten hebben en vier moeders met een diploma middelbaar onderwijs. Slechts twee moeders hebben dus nog een hogere opleiding gehad. Bij de kinderen gaven verschillende moeders aan dat hun schoolresultaten niet goed zijn en bepaalde kinderen zitten in het Buitengewoon Onderwijs.
72
Het feit dat de resultaten niet zo positief zijn kan te wijten zijn aan de cognitieve mogelijkheden van de kinderen, maar ook aan de situatie en problemen waarmee de kinderen geconfronteerd worden. Een ander aspect dat door verschillende onderzoekers aangetoond werd is dat kinderen, die blootgesteld zijn aan verscheidene risico’s (armoede, mishandeling, misbruik, enz.), meer vatbaar zijn voor het ontwikkelen van een deviante levensstijl (Hanlon et al., 2007; Pollock, 1998). In dit onderzoek werden dergelijke aanwijzingen of bevindingen niet gevonden. Toch gaven drie moeders aan dat één van hun kinderen reeds moeilijkheden hebben gehad, ondermeer door druggebruik, spijbelgedrag en onaangepast gedrag. Tenslotte zijn er zowel onderzoekers die stellen dat ouderlijk gedrag overgebracht wordt van generatie over generatie heen (Travis et al., 2007; Holdsworth, 2007) evenals onderzoekers die stellen dat de intergenerationele cirkel doorbroken kan worden (Poehlmann, 2003; Hanlon et al., 2007). In deze studie kwamen beide tendensen naar voor. Drie moeders stelden dat hun relatie als kind met hun eigen moeder sterk vergelijkbaar is met de relatie die ze nu hebben met hun eigen kinderen. Een groter aantal moeders (N=7) vermeldden echter dat hun relatie absoluut niet hetzelfde was. Daarvan gaven vijf moeders expliciet aan dat ze als kind een gebrek aan liefde, aandacht, vertrouwen en affectie misten. Verder was er het feit dat ze als kind mishandeld en misbruikt werden, dat hun moeder daarvan op de hoogte was en dat ze duidelijk zeiden dat hun kinderen dit nooit zouden hoeven mee te maken. 5. Opvattingen over ouderschap Uit verschillende onderzoeken over ouderschap kw amen drie ouderstijlen naar voor, namelijk de autoritaire, autoritatieve en permissieve stijl (Chipman et al., 2000). In deze studie is het moeilijk te vermelden welke ouderschapsstijlen moeders aanhouden, aangezien de vragenlijst die ze ingevuld hebben een verkenning is van hun gedrag als ouder. Een aantal zaken kunnen wel aantonen in welke richting de stijl van de moeders gaat. Aspecten uit de vragenlijst die kunnen wijzen op het bezitten van opvattingen van de ene stijl boven de andere zijn ondermeer autonomie, straffen (ook hard en inconsequent straffen) en regels. De moeders (N=4) die hun kind weinig autonoom laten handelen kunnen meer opvattingen bezitten die aansluiten bij een autoritaire stijl, waar controle en sturing belangrijke kenmerken zijn. Naast de autoritaire houding van de moeder kan dit ook aan andere factoren te wijten zijn, zoals bezorgdheid voor het welzijn van het kind of de onmogelijkheid van het kind om al autonoom te handelen. Straffen komt in elke stijl voor, maar hard straffen kan geassocieerd worden met een autoritaire houding, terwijl inconsequent straffen bij een permissieve stijl kan horen. Alle moeders in het onderzoek scoren gemiddeld voor straffen, met uitzondering van twee moeders die heel laag scoren. Ze straffen hun kind (bijna) nooit, door hun eigen slechte ervaringen uit hun kindertijd. Fysieke straf hoort eigenlijk onder de cluster ‘Hard Straffen’, maar deze moeders associëren blijkbaar iedere vorm van straf met hun pijnlijke ervaringen. Uit het onderzoek blijkt dat geen enkele moeder haar kind fysiek straft, waarbij de ‘mishandelde moeders’ stellen hun kind nooit te slaan. Het werd reeds in eerder onderzoek beschouwd dat moeders die zelf lijfelijk gestraft zijn door hun ouders dit niet bij hun eigen kinderen doen (Thompson & Harm, 2000).
73
Inconsequent straffen komt in dit onderzoek verdeeld voor. De hoge scores kunnen wijzen op het handelen volgens een permissieve stijl. Deze moeders laten straf vallen uit medelijden met hun kind of dreigen enkel met straf. Dit wijst dus op toegeeflijk gedrag wat kenmerkend is de permissieve stijl. Verder zijn gebrek aan controle, structuur en supervisie, kenmerkend voor deze stijl, één van de voorspellende factoren voor het ontwikkelen van gedragsproblemen (Chipman et al., 2000). In deze studie is er één moeder die stelt dat haar dochter drugproblemen heeft doordat ze te weinig tijd heeft gemaakt voor haar en te weinig controle heeft uitgeoefend. Verder zijn er nog twee moeders die gebrek aan tijd met hun kinderen vermelden, wat ook gebrek aan controle en supervisie kan betekenen. Tenslotte zijn er ook twee moeders die stellen hun kinderen te veel verwend te hebben. Moeders met een verleden van problematisch druggebruik kunnen een inadequate moederrol vertoond hebben tijdens deze verslavingsperiode, waarbij ze moeilijkheden konden ondervinden in hun primaire zorgverantwoordelijkheid (Hanlon et al., 2007). Twee moeders in deze studie hebben uitdrukkelijk dergelijke problemen ondervonden. Ze konden moeilijk instaan voor de zorg van hun baby, waardoor ze de zorg niet zelf op zich namen. De cluster ‘Positief ouderlijk gedrag’ werd daardoor misschien door één moeder laag gescoord, maar zekerheid over dit effect is er niet. Alle moeders met een verslavingsproblematiek (N=9) stelden nooit te gebruiken in het bijzijn van hun kind en willen daarom aantonen dat ze toch een verantwoordelijkheidsgevoel hebben ten opzichte van hun kind. 6. Relaties moeder en kinderen Een positieve relatie tussen moeder en huidige verzorger/opvoeder van de kinderen werd door verschillende onderzoekers als belangrijk aspect aangetoond voor het behouden van de relatie tussen de moeder en haar kinderen. Een belangrijke reden voor het gebrek aan contact en specifiek bezoek is de weerstand van de huidige verzorgers (Poehlmann, 2005; Bruns, 2006). Dit onderzoek toont ook aan dat gebrek aan bezoek te wijten is aan gebrek aan of geringe communicatie tussen de moeders en de verzorgers van de kinderen. Slechts vier moeders hebben een goede relatie met deze verzorgers. De andere moeders hebben een oppervlakkige relatie en ervaren soms moeilijkheden om op de hoogte te blijven van zaken in verband met de kinderen. Bepaalde moeders wier kinderen geplaatst zijn, maar ook moeders waar de kinderen bij de grootouders verblijven, vertelden dat ze moeilijkheden ondervinden om regelmatig contact te onderhouden met hun kinderen. De relatie tussen de kinderen en hun meestal nieuwe opvoeders is cruciaal voor het welzijn en de ontwikkeling van de kinderen. Ondermeer hangt de kwaliteit van de relatie af van eerdere ervaringen met verzorgers, de leeftijd van het kind en de kwaliteit van de interacties tussen kind en nieuw hechtingsfiguur (Poehlmann, 2005). Warme en stabiele contacten zijn belangrijk voor het emotionele ontwikkeling en kinderen die meer warmte en acceptatie ervaren in hun interactie met hun verzorgers zijn minder vatbaar voor het ontwikkelen van gedragsproblemen (Mackintosh et al., 2006). Volgens de moeders in het onderzoek zijn de meeste kinderen, die bij hun vader, grootouders of andere familieleden verblijven, gelukkig in deze situatie en hebben ze een goede relatie met deze verzorgers. De moeders wier kinderen geplaatst zijn vertelden niet te weten hoe de interactie met de hulpverleners verloopt, maar nog geen ernstige moeilijkheden gehoord te hebben.
74
Pionier Bowlby en andere onderzoekers stellen dat een veilige hechting tussen moeder en kind erg belangrijk is voor ontwikkeling van het kind (Poehlmann, 2003). De eerste levensjaren zijn daarbij cruciaal, maar ook tijdens de kinder en – tienerjaren is de kwaliteit van de interactie en relatie tussen moeder en kind van belang (Verschueren et al., 2006; Zhan, 2006; DeRosier & Gilliom, 2007). In dit onderzoek zijn de meeste moeders (N=11) het eens dat ze zowel voor als tijdens de detentie een goede relatie hebben met hun kinderen. De overige moeders hebben met de ene kinderen een betere relatie dan met de andere kinderen. Dit is te wijten aan het feit dat de kinderen reeds voor de detentie bij een andere verzorger woonden. Andere sociale relaties, ondermeer met familieleden en vrienden, zijn ook belangrijk voor moeder en kind. Het is ondermeer gunstig voor het zelfbeeld (Schen, 2005). Kinderen hebben er belang bij positieve relaties met leeftijdgenoten te onderhouden. Op die manier leren ze sociale vaardigheden en leren ze zich aan te passen in het leven (DeRosier & Gilliom, 2007). In het onderzoek bleek dat vijf moeders een goede relatie hebben met hun schoonouders en ongeveer evenveel moeders een goede band hebben met minstens één broer of zus. Slechts twee moeders hebben met niemand uit de familie nog contact. De meerderheid van de moeders stelde dat de kinderen nog een goede relatie hebben met hun grootouders en met minstens één oom of tante. Slechts één moeder vermeldde dat haar kinderen geen familie meer hebben. Tenslotte zeiden de meeste moeders dat de kinderen een goed contact hebben met leeftijdgenoten en sociaal zijn in hun interacties. Een klein aantal (N=4) vermeldde dat het contact, al dan niet door de detentie van de moeder, moeilijk verloopt en het contact met leeftijdgenoten niet zo positief is op dit ogenblik. 7. Tekortkomingen van het onderzoek Dit onderzoek bevat een klein aantal participanten (N=15). Een aantal moeders (N=4) weigerden deel te nemen, omdat ze het veel te moeilijk hadden om te praten over hun kinderen en hun privé-leven niet bloot wilden geven. Het feit dat ze zich ziek voelden of moe waren werd ook aangehaald. Verder konden er door taalmoeilijkheden nog een aantal moeders (N=2) niet deelnemen aan het onderzoek. Er werden twee moeders in het Frans en Engels geïnterviewd, maar het was onmogelijk om moeders die enkel Pools of Tsjechisch praten te laten deelnemen zonder tolk. Een andere beperking is dat misschien niet alle verkregen informatie eerlijk en betrouwbaar is. De studie is volledig gebaseerd op zelf – rapportage. De moeders kunnen sociaal wenselijk geantwoord hebben op bepaalde vragen of onbewust hun situatie anders ingeschat hebben. Het kan ook zijn hun antwoorden beïnvloed zijn door hun (plotse) verblijf in de gevangenis. Drie interviews moesten in twee delen gebeuren, omdat de moeders andere activiteiten of bezoek hadden. Dit vormde niet echt een probleem als het interview dezelfde dag kon hervat worden, maar bij één interview waren er een paar dagen verstreken en was het niet gemakkelijk om de draad terug op te nemen.
75
Het invullen van de vragenlijsten werd slechts door dertien moeders gedaan, aangezien de Frans– en Engelssprekende moeders de Nederlandstalige vragenlijst niet konden begrijpen. Sommige respondenten hadden het moeilijk om alle vragen te begrijpen, waardoor sommige vragen eenvoudiger geformuleerd werden. Dit was vooral het geval bij de vragenlijst. 8. Aanbevelingen voor verder onderzoek In dit onderzoek wordt enkel de beleving van de moeders in kaart gebracht. Het perspectief van de kinderen en huidige verzorgers van de kinderen kan zeker belangrijke bevindingen opleveren. Het is mogelijk dat kinderen een ander beeld hebben over hun relatie met hun moeder en hun huidige situatie. Een grootschaliger onderzoek, eventueel vergelijkend met een controlegroep, kan meer algemene bevindingen opleveren. Dergelijke onderzoeken, die belangrijk zijn voor de begeleiding van moeder en kind in de praktijk, zijn nog schaars en moeten dus uitgebreid plaatsvinden. Doordat veel moeders een drugverslaving hadden voor detentie en ook voor druggerelateerde feiten in de gevangenis zitten, zou het goed zijn om de relatie tussen verslaving en moederschap beter te bestuderen. De verslaving heeft immers een grote invloed op de omgang van de moeder met haar kinderen. De psychische gezondheid van de moeders zou ook nog onder de loep genomen moeten worden, want ook dit staat in verband met de relatie en hechting van moeder en kind. Tenslotte kunnen onderzoek naar de beleving van minderheidsgroepen, die een groter risico lopen om een detentie te ervaren, en onderzoek naar de beleving van moeders die terug in de maatschappij opgenomen zijn na detentie opmerkelijke bevindingen opleveren. Preventie en begeleiding na detentie zijn zowel voor de moeders als voor de kinderen van cruciaal belang. 9. Aanbevelingen voor de praktijk Vrouwen in de gevangenis ervaren vaak depressieve gevoelens en moeten voldoende psychologische begeleiding krijgen. De opsluiting en vrijheidsberoving kunnen een serieuze impact hebben op hun welzijn, maar vooral de scheiding van hun kinderen beleven ze als een ernstig verlies. De moeders moeten kunnen praten over hun angst – en schuldgevoelens, die in verband staan met de separatie van de kinderen. Door het frequent voorkomen van een verleden van problematisch druggebruik bij moeders in de gevangenis, dient de begeleiding ook hierop gericht te zijn. Naast medische en psychologische begeleiding moeten ze ook kunnen rekenen op steun en begeleiding in hun moederrol, zodat de relatie met de kinderen behouden kan blijven en bij een vrijlating voorbereid kunnen worden op een eventuele hereniging met de kinderen. Een belangrijk initiatief als voorbereiding op het hervatten van hun ‘volwaardige’ ouderrol is het organiseren van oudercursussen. Dit kan, naast de bevordering
76
van ouderschapsvaardigheden, ook het zelfbeeld en het zelfvertrouwen van moeders doen stijgen. Op dit moment is er enkel begeleiding tijdens de detentie van de moeder, maar er moet ook toekomstgericht gewerkt worden. Een ander aspect waar aandacht moet aan besteed worden is de kindgerichte en ‘gebruiksvriendelijke’ bezoekersruimtes. De ruimte voor kinderbezoek is reeds kindvriendelijk ingericht, maar meer kinderen komen bij hun moeder op bezoek in de bezoekzaal, waar ze geen specifieke aandacht kunnen krijgen. Het kinderbezoek moet meer aangemoedigd worden door de gevangenisbeambten, want deze vorm van bezoek is minder traumatisch voor de kinderen en bevordert de relatie tussen moeder en kind. Aansluitend zouden flexibelere bezoekuren en – regelingen het de moeders en de verzorgers van de kinderen het gemakkelijker maken om het bezoek te organiseren. Bepaalde moeders gaven tijdens de interviews aan dat de kinderen niet konden komen, doordat de verzorgers werken of enkel in het weekend kunnen komen. Tenslotte moeten diensten voor pleegplaatsing het contact tussen biologische moeder en kinderen respecteren en zelfs proberen te stimuleren, indien dit geen risico’s inhoudt voor de kinderen. Vaak worden moeders in de gevangenis belemmert om regelmatig contact te onderhouden met hun kinderen, omdat hulpverleners het niet gunstig vinden voor het welzijn van de kinderen. In bepaalde gevallen zal dit zeker zo zijn, maar in sommige gevallen kan dit nog meer problemen veroorzaken in de ontwikkeling van de kinderen. Ook dienen moeders op de hoogte te blijven over belangrijke zaken omtrent hun kinderen, maar ook dit gebeurt soms te weinig.
77
V. LITERATUURLIJST Baunach, P.J. (1985). Mothers in prison. New Brunswick and Oxford: Transaction Books. Blanden, J., Gregg, P. & Macmillan, L. (2007). Accounting for intergenerational income persistence: Noncognitive skills, ability and education. The Economic Journal, 117, 43-60. Bosmans, G., Braet, C., Van Leeuwen, K. & Beyers, W. (2006). Do Parenting Behaviors Predict Externalizing Behavior in Adolescence, or Is Attachment the Neglected 3rd Factor? Journal of Youth and Adolescence, vol. 35, No. 3, 373-383 Bruns, D.A. (2006). Promoting Mother-Child Relationships for Incarcerated Women and Their Children. Infants & Young Children, vol.19, No.4, 308-322.
78
Buyse, S., De Jaegher, K. & Sauveur, M.H. (1996). Als je ouder in de gevangenis zit…hoe dichtbij blijven. Over de relatie van kinderen met hun gedetineerde ouder. De situatie in België. Brussel: Koning Boudewijnstichting. Chipman, S., Olsen, S.F., Klein, S., Hart, C.H. & Robinson, C.C. (2000). Differences in Retrospective Perceptions of Parenting of Male and Female Inmates and Non-Inmates. Family Relations, vol. 49, No. 1, 5-11. Costa, N.M. & Weems, C.F. (2005). Maternal and Child Anxiety: Do Attachment Beliefs or Children’s Perceptions of Maternal Control Mediate Their Association. Social Development, vol. 14, No. 4, 574-590. Demyttenaere, B. (2002). Levenslang. Een blik achter de tralies van de Belgische gevangenissen. Antwerpen: Manteau Uitgeverij. DeRosier, M.E. & Gilliom, M. (2007). Effectiveness of a Parent Training Program for Improving Children’s Social Behavior. Journal of Child and Family Studies, vol. 16, 660-670. De Wilde, J., Soyez, V., Vandevelde, S., Broekaert, E., Vander Beken, T., Guillaume, R., Dumortier, E. & Caels, Y. (2007). Druggebruik en psychopathologie in gevangenissen: een exploratieve studie tot methodiekontwikkeling. Gent: Academia Press. Eaton, M. (1993). Women after prison. Open University Press, Buckingham – Philadelphia. Feldman, R. (2007). Parent-Infant Synchrony. Biological Foundations and Developmental Outcomes. Current Directions in Psychological Science, vol. 16, No. 6, 340-345. Forooeddin, A., Dadkhah, A. & Biglarian, A. (2006). Physical and social circumstances of children in Iran affected by the incarceration of the mother. International Journal of Social Welfare, vol. 16, 278-280. Grietens, H. & Hellinckx, W. (2003). Predicting Disturbed Parental Awareness in Mothers with a Newborn Infant: Test of a Theoretical Model. Infant and Child Development, 12, 117-128. Hagen, K.A. & Myers, B.J. (2003). The Effect of Secrecy and Social Support on Behavioral Problems in Children of Incarcerated Women. Journal of Child and Family Studies, vol. 12, No. 2, 229-242.
79
Halperin, R. & Harris, J.L. (2004). Parental Rights of Incarcerated Mothers with Children in Foster Care: A Policy Vacuum. Feminist Studies, vol. 30, No. 2, 339-352. Hanlon, T.E., Blatchley, R.J., Bennett-Sears, T., O’Grady, K.E., Rose, M. & Callaman, J.M. (2005). Vulnerability of children of incarcerated addict mothers: Implications for preventive intervention. Children and Youth Services Review, vol. 27, 67-84. Hanlon, T.E., Carswell, S.B. & Rose, M. (2007). Research on the caretaking of children of incarcerated parents: Findings and their service delivery implications. Children and Youth Services Review, vol. 29, 348-362. Hanlon, T.E., O’Grady, K.E., Bennett-Sears, T. & Callaman, J.M. (2005). Incarcerated Drug-Abusing Mothers: Their Characteristics and Vulnerability. The American Journal of Drug and Alcohol Abuse, vol. 1, 59-77. Harper, F.W.K., Brown, A.M., Arias, I. & Brody, G. (2006). Corporal Punishment and Kids: How Do Parent Support and Gender Influence Child Adjustment? Journal of Family Violence, vol. 21, No. 3, 197-207. Hickman, L.N. (2006). Who Should Care for Our Children? The effect of Home Versus Center Care on Child Cognition and Social Adjustment. Journal of Family Issues, vol. 27, No. 5, 652-684. Houck, K.D.F. & Loper, A.B. (2002) The relationship of Parenting Stress to Adjustment Among Mothers in Prison. American Journal of Orthopsychiatry, vol. 72, No.4, 548-558. Holdsworth, C. (2007). Intergenerational inter-dependencies: Mothers and daughters in comparative perspective. Women’s Studies International Forum, vol. 30, 59-69. Huston, A.C. & Aronson, S.R. (2005). Mother’s Time With Infant and Time in Employment as Predictors of Mother – Child Relationships and Children’s Early Development. Child Development, vol. 76, No. 2, 467-482. Jiménez, J.M. & Palacios, J. (2003). When Home is in Jail: Child Development in Spanish Penitentiary Units. Infant and Child Development, 12, 461-474.
80
Juffer, F., Bakermans-Kranenburg, M.J. & van Ijzendoorn, M.H. (2005). The importance of parenting in the development of disorganized attachment: evidence from a preventive intervention study in adoptive families. Journal of Child Psychology and Psychiatry, vol. 46, No. 3, 263274. Kemper, K.J. & Rivara, F.P. (1993). Parents in Jail. Pediatrics, vol. 92, No. 2, 261-264. Kumpfer, K.L. & Fowler, M.A. (2007). Parenting skills and family support programs for drug-abusing mothers. Seminars in Fetal & Neonatal Medicine, vol. 12, 134-142. Long, A., McCarney, S., Smyth, G., Magorrian, N. & Dillon, A. (2001). The effectiveness of parenting programmes facilitated by health visitors. Journal of Advanced Nursing, vol. 34, No. 5, 611-620. Loper, A.B. (2006). How Do Mothers in Prison Differ From Non-Mothers? Journal of Child and Family Studies, vol. 15, No. 1, 83-95. Lopoo, L.M. (2007). While the Cat’s Away, Do the Mice Play? Maternal Employment and the After-School Activities of Adolescents. Social Science Quarterly, vol. 88, No. 5, 1357-1373. Luke, K.P. (2002). Mitigating the Ill Effects of Maternal Incarceration on Women in Prison and Their Children. Child Welfare, vol. 81, No.6, 929-948. Luke, M.A., Maio, G.R. & Carnelley, K.B. (2004). Attachment models of the self and others: Relations with self-esteem, humanity-esteem and parental treatment. Personal relationships, 11, 281-303. Mackintosh, V.H., Myers, B.J. & Kennon, S.S. (2006). Children of Incarcerated Mothers and Their Caregivers: Factors Affecting the Quality of Their Relationship. Journal of Child and Family Studies, vol. 15, No. 5, 581-596. Maden, T. (1996). Women, Prisons & Psychiatry. Mental disorders behind bars. Londen: Butterworth-Heinemann. McCartney, K., Owen, M.T., Booth, C.L., Clarke-Stewart, A. & Vandell, D.L. (2004). Testing a maternal attachment model of behaviour problems in early childhood. Journal of Child Psychology and Psychiatry, vol. 45, No. 4, 765-778. Mink, I.T. & Nihara, K. (1986). Family Life-Styles and Child Behaviors: A Study of Direction of Effects. Developmental Psychology, vol. 22, No. 5, 610-616.
81
Myers, B.J., Smarsh, T.M., Amlund-Hagen, K. & Kennon, S. (1999). Children of Incarcerated Mothers. Journal of Child and Family Studies, vol. 8, No. 1, 11-25. Nechelput, S. (2002). Being a mother and a prostitute?! Een exploratief onderzoek naar moederschap en moederbeeld bij prostituees. Onuitgegeven thesis. Universiteit Gent. Neys, A., Peters, T., Pieters, F. & Vanacker, J. (1994). Tralies in de weg. Het Belgische gevangeniswezen: historiek, balans en perspectieven. Leuven: Universitaire Pers. Phillips, S.D., Barth, R.P., Burns, B.J. & Wagner, H.R. (2004). Parental Arrest and Children Involved With Child Welfare Services Agencies. American Journal of Orthopsychiatry, vol. 74, No. 2, 174-186. Poehlmann, J. (2003). An attachment perspective on grandparents raising their very young grandchildren: Implications for intervention and research. Infant Mental Health Journal, vol. 24(2), 149-173. Poehlmann, J. (2005). Children’s Family Environments and Intellectual Outcomes During Maternal Incarceration. Journal of Marriage and Family, 67, 1275-1285. Poehlmann, J. (2005). Incarcerated Mother’s Contact With Children, Perceived Family Relationships and Depressive Symptoms. Journal of Family Psychology, vol. 19, No. 3, 350-357. Poehlmann, J. (2005). Representations of Attachment Relationships in Children of Incarcerated Mothers. Child Development, vol.76, No.3, 679696. Pollock, J.M. (1998). Counseling Women in Prison. London – New Delhi: Thousand Oaks. Radosh, P.F. (2002). Reflections on Women’s Crime and Mothers in Prison: A peacemaking Approach. Crime & Delinquency, vol. 48 No. 2, 300-315. Reese, E. & Fivush, R. (1993). Parental Styles of Talking about The Past. Developmental Psychology, vol. 29, No. 3, 596-606.
82
Roediger, H., L., Capaldi, E., D., Paris, S., G., Polivy, J., Herman, C., P. (1998). Psychologie – Een inleiding. Gent: Academia Press. Schen, C.R. (2005). When Mothers Leave Their Children Behind. Harvard Review Psychiatry, vol. 13, No. 4, 233-243. Schram, P.J. (1999). An exploratory study: Stereotypes about mothers in prison. Journal of Criminal Justice, vol. 27, No. 5, 411-426. Schuyten, G. (2003-2004). Kwantitatieve en kwalitatieve methoden en technieken. Onuitgegeven cursus. Universiteit Gent. Schuyten, G. (2004-2005). Modellen van empirisch onderzoek 1. Onuitgegeven cursus. Universiteit Gent. Suter, J.M., Byrne, M.K., Byrne, S., Howells, K. & Day, A. (2002). Anger in prisoners: women are different from men. Personality and Individual Differences, vol. 32, 1087-1100. Thompson, P.J. & Harm, N.J. (2000). Parenting From Prison: Helping Children and Mothers. Issues in Comprehensive Pediatric Nursing, 23, 61-81. Travis, W.J. & Combs-Orme, T. (2007). Resilient Parenting : Overcoming Poor Parental Bonding. Social Work Research, vol. 31, No. 3, 135149. Van Leeuwen, K. (2002). SOG – Beknopte praktische handleiding. Universiteit Gent. Verhofstadt-Denève, L., Van Geert, P. & Vyt, A. (2003). Handboek ontwikkelingspsychologie. Grondslagen en theorieën. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Verschueren, K, Dossche, D., Marcoen, A., Mahieu, S. & Bakermans-Kranenburg, M. (2006). Attachment Representations and Discipline in Mothers of Young School Children: An Observation Study. Social Development, vol. 15, No. 4, 659-675. Wartna, B.S.J., Tollenaar, N. & Essers, A.A.M. (2005). Door na de gevangenis. Een cijfermatig overzicht van de strafrechtelijke recidive onder ex-gedetineerden. Boom: Juridische uitgevers. Zelenko, M., Kraemer, H., Huffman, L., Gschwendt, M., Pageler, N. & Steiner, H. (2005). Heart Rate Correlates of Attachment Status in Young Mothers and Their Infants. American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, vol. 44, No. 5, 470-476.
83
Zhan, M. (2006). Assets, parental expectations and involvement, and children’s educational performance. Children and Youth Services Review, vol. 28, 961-975.
Internetbronnen en brochures: Mijn vader zit in de gevangenis. Een boekje over hoe je kinderen daarop reageren. Antwerpen: Justitieel Welzijnswerk. De gevangenis te Gent. Federale overheidsdienst Justitie (Informatiebrochure). (2006) Statistieken FOD JUSTITIE. http://www.just.fgov.be geraadpleegd op 17 november 2007 http://www.nacoa.org geraadpleegd op 8 december 2007
84
BIJLAGE 1:
Belevingsonderzoek van moeders in de gevangenis van Gent Formulier geïnformeerde toestemming Een detentie heeft heel wat gevolgen; niet alleen voor de gedetineerde, maar ook voor zijn of haar omgeving. In de praktijk gaat vaak veel aandacht naar deze `achterblijvers'. Hoe de gedetineerde zelf de scheiding die t.g.v. de gevangenisstraf ontstaat, beleeft, is veel minder duidelijk. Vaak voelt de gedetineerde zich schuldig, zeker als hij of zij ook kinderen heeft; dit gevoel wordt versterkt door reacties van buitenstaanders, die gedetineerde ouders vaak als `slechte ouders' omschrijven. In dit onderzoek willen wij graag nagaan hoe moeders die in de gevangenis verblijven, zich voelen: we gaan na hoe zij de scheiding ervaren en hoe zij denken over het ouderschap en de opvoeding van hun kinderen. Het onderzoek gebeurd met het oog op het maken van een scriptie aan de Universiteit Gent. De gegevensverzameling voor deze studie gaat door in de maanden november 2006 tot maart 2007; graag willen we in die periode aan zoveel mogelijk moeders die in de gevangenis van Gent verblijven hun bereidwillige medewerking vragen om aan het onderzoek deel te nemen. Concreet betekent dit dat u zal gevraagd worden om mee te werken aan een interview en een vragenlijst in te vullen.
85
Langs deze weg willen we ook graag te weten komen hoe de begeleiding van moeders in de gevangenissen gebeurt; de bevindingen van dit onderzoek kunnen mogelijk helpen om deze begeleiding in de toekomst te verbeteren. Naam:………………………………………………………………………………….. gaat akkoord deel te nemen aan het hierboven omschreven onderzoek en gaat akkoord met de volgende voorwaarden: •
De totale duur voor het meewerken aan het interview en het invullen van de vragenlijsten wordt geschat op max. 2 uur. Het interview wordt opgenomen op audiotape, maar de gegevens worden enkel gebruikt om een scriptieonderzoek uit te voeren in het kader van een opleiding aan de Universiteit Gent. De audiotapes worden na het onderzoek vernietigd.
•
De gegevens die tijdens dit onderzoek verzameld worden, mogen gebruikt worden voor wetenschappelijk onderzoek, op voorwaarde dat ze strikt vertrouwelijk en geheel naamloos verwerkt en gerapporteerd worden.
Het onderzoek gebeurt volledig onafhankelijk van de gevangenis. De werknemers van de gevangenis, politie of justitie krijgen geen inzage in uw persoonlijke antwoorden. •
Het onderzoek verloopt in overeenstemming met de wetgeving op het beroepsgeheim en Wet ter Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer. Dit houdt in dat de onderzoeker het beroepsgeheim van de hulpverleners respecteert en geen herkenbare persoonsgegevens aan derden zal bekendmaken.
- Ik heb voldoende informatie kunnen inwinnen en vragen kunnen stellen in verband met het onderzoek. - Ik weet dat mijn deelname aan het onderzoek op vrijwillige basis gebeurt. - Ik weet dat ik mijn deelname aan het onderzoek op elk ogenblik kan stopzetten zonder een reden op te geven. Indien u nog vragen hebt over het onderzoek, dan kunt u steeds terecht bij Lennie Desmet. Dit document werd in tweevoud opgemaakt,
86
te .............................................. op …/ …/20… Voor Akkoord, De deelneemster, De onderzoekster, …………………....................... (handtekening) .......................………………….. Lennie Desmet
Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen - Vakgroep Orthopedagogiek Henri Dunantlaan 2, B-9000 Gent FACULTEIT PSYCHOLOGIE EN PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN Vakgroep Orthopedagogiek
www.UGent.be Ortserve.UGent.be www.UGent.be Ortserve.UGent.be
87
BIJLAGE 2: Interview Scriptie – onderzoek: Hoe beleven gedetineerde moeders van jonge kinderen de opvoeding? 1. Algemene informatie moeder -
Hoe oud ben je? Wat is je nationaliteit? Land van herkomst? Welk onderwijs heb je genoten? Welk beroep oefende je uit voor de detentie? Welke vrije tijd activiteiten deed je voor de detentie? Wat was je belangrijkste bron van inkomen voor de detentie? Wat is je burgerlijke staat? Wat is je algemene gezondheidstoestand? Ben je verslaafd (geweest) aan bepaalde middelen (medicatie, alcohol, drugs)? Wat is je dagelijkse besteding in de gevangenis?
2. Algemene informatie kind(eren) ~
Vertel eerst eens iets over je kinderen…
-
Hoeveel kinderen heb je? Wat is hun geslacht? Hoe oud zijn je kinderen? Wat is de nationaliteit van je kinderen? Land van herkomst? Hoe lang ben je al gescheiden van je kinderen? Hoe oud waren ze toen je gearresteerd werd? Hoe hebben de kinderen daarop gereageerd? Hoe hebben ze dit beleefd? Waar en bij wie verblijven je kinderen nu? Hoeveel mensen staan er nu in voor de opvoeding van je kinderen? Wat is de leeftijd van deze personen? Inkomen? Wie is/zijn de huidige verzorger(s)/opvoeder(s) van de kinderen? Vind je dat ze de kinderen op een goede manier opvoeden? Heb je zelf nog inspraak in hun opvoeding? Gaan de kinderen (al) naar school? Zo ja, in welke school? Welk studiejaar? Hoe verloopt het op school? Wat doen de kinderen in hun vrije tijd?
-
88
3. Relaties -
Hoe is je relatie met de kinderen? (algemeen) Hoe is de relatie tussen de kinderen en hun vader? Hoe is de relatie tussen u en de vader van de kinderen? Hoe is hun relatie met leeftijdsgenootjes? Hoe is de relatie van de kinderen met hun huidige verzorger(s)/opvoeder(s)? Hoe is de relatie van de kinderen met andere familieleden? Hoe is de relatie van jezelf met andere familieleden?
4. Bezoek - Krijg je bezoek van je kinderen? Zo ja, welk bezoek? - Hoe bereid je je voor op het bezoek? - Bereiden de kinderen zich voor op het bezoek? Hoe? - Hoe vaak komen je kinderen op bezoek? - Hoe lang duurt het bezoek? - Wie brengt of begeleidt de kinderen voor het bezoek? Hoe komen ze naar hier? - Hoe gedraagt het kind zich tijdens het bezoek? - Wat is de gemoedstoestand van de kinderen? - Wat is jouw gemoedstoestand tijdens het bezoek? - Hoe verloopt de interactie tussen jou en de kinderen? - Wat gebeurt er zoal tijdens het bezoek? - Hoe voel je je na het bezoek van je kinderen? - Hoe gedragen de kinderen zich voor en na het bezoek? - Is er nog op een andere manier contact met je kinderen?
89
5. Informatie over de detentie/gevangenisstraf ~ Kun je iets vertellen over je detentie? -
Hoe lang verblijf je hier al? Voor welke feit(en) ben je gearresteerd? Weet je reeds wanneer je zal vrijkomen? Hoe ervaar je het feit dat je opgesloten bent? (eerste indruk, gevoel, enz.) Hoe verloopt het contact met de andere vrouwen?
-
Wanneer en door wie werden de kinderen ingelicht over uw detentie? Welke informatie kregen de kinderen in verband met de detentie en dus de scheiding met hun moeder? Hoe reageerden de kinderen op de informatie? In hoeverre hebben de kinderen de informatie begrepen? In hoeverre hebben de kinderen de informatie verwerkt?
6. Hechting -
Hoe was de interactie tussen u en de kinderen in de eerste levensjaren? Op welke manier probeerde u de kinderen te troosten? Hoe ging je om met moeilijkheden/problemen? Kon je de kinderen gemakkelijk bij ‘vreemden’ laten? Hoe reageerden ze bij je terugkomst? Hoe reageerde je op de behoeften en wensen van je kinderen? In welke mate is de relatie tussen u en de kinderen veranderd sinds de detentie? Op welke manier probeer je de relatie tussen u en de kinderen gunstig te houden?
7. Eigen kindertijd/Intergenerationaliteit -
Hoe was je relatie met je moeder vroeger (als kind)? Hoe is de relatie met je moeder nu? Hoe heeft ze gereageerd op de detentie?
90
-
Hoe was je relatie met je vader? Hoe was je relatie met je grootouders? Hoe was je relatie met andere familieleden? Hoe vulde je je vrije tijd in als kind? Hoe was de relatie tussen je ouders? Hoe is de huidige relatie tussen je ouders? Zijn een van je ouders verslaafd (geweest) aan een bepaald middel? (alcohol, drugs, medicijnen) Hoe kan je je relatie met je eigen moeder vergelijken met de relatie tussen uw kinderen en jezelf? Zijn er duidelijke gelijkenissen? Duidelijke verschillen? Hoe reageerde je moeder op het feit dat je zwanger was (en zij grootmoeder zou worden)? Op welke manier heeft je moeder een inbreng in de opvoeding van je kinderen? Wat wil of wilde je anders doen in de opvoeding van je kinderen in vergelijking met je eigen opvoeding?
91
BIJLAGE 4: Vrouwenafdeling De Nieuwe Wandeling Gent:
92
Toegang Kinderbezoek:
93
Ruimte voor kinderbezoek:
94
Speeltuin voor kinderbezoek:
95
96
Autonomie G L ZL ZL L H
Straffen G G G G G H
Positief ouderlijk gedrag ZH G ZH G G ZH
Hard straffen ZL ZL ZL ZL ZL ZL
Monitoring G G H G G H
Regels ZL L L G ZL ZH
Negeren G G G H G ZL
Materieel belonen H H ZH ZH H ZH
Respondent 7 Respondent 8 Respondent 9 Respondent 10 Respondent 11 Respondent 12 Respondent 13
Positief ouderlijk gedrag G L G ZH G H ZH
Regels H ZL L H H L G
Sraffen G H H G ZL L H
Hard straffen ZL G ZL ZL ZL ZL G
Inconsequent straffen ZH H ZH G L ZL G
Negeren G H ZH ZL ZL H G
Materieel belonen H ZH ZH ZH ZH ZH ZH
Sociaal belonen ZH G G ZH ZL ZL G
BIJLAGE 5:
Respondent 1 Respondent 2 Respondent 3 Respondent 4 Respondent 5 Respondent 6
Inconsequent straffen G G ZH L G ZL
ZL= Zeer Laag L= Laag G= Gemiddeld H= Hoog ZH= Zeer Hoog
97
BIJLAGE 6:
Bar Chart Regels
5
soms vaak (bijna)altijd
Count
4
3
2
1
0 kind-8
kind+8
moeders
98
Bar Chart Negeren
3
(bijna)nooit weinig soms
Count
2
1
0 kind-8
kind+8
moeders
99
Bar Chart Straffen
6
(bijna)nooit weinig soms vaak
5
4
Count 3
2
1
0 alleenstaandemoeder
geenalleenstaandemoeder
Alleenstaand
100
Bar Chart Inconsequentstraffen
3
(bijna)nooit weinig soms vaak
Count
2
1
0 alleenstaandemoeder
geenalleenstaandemoeder
Alleenstaand
Bar Chart Regels
5
soms vaak (bijna)altijd
Count
4
3
2
1
0 alleenstaandemoeder
geenalleenstaandemoeder
Alleenstaand
101
102