ITINERA INSTITUTE ANALYSE
H
ernieuwbare energie in Vlaanderen. Wat is de meerkost per gezin in 2020?
2011/20 25 07 2011 MENSEN WELVAART BESCHERMING
H
ernieuwbare energie heeft een meerkost en deze komt finaal terecht bij de consument. De geplande expansie van hernieuwbare energie tegen 2020 kan leiden tot een jaarlijkse meerkost van € 106 tot € 159 per gezin in Vlaanderen. De precieze factuur hangt af van de korting die de grootgebruikers zullen genieten ter bescherming van hun internationale competitiviteit. Hoe meer korting voor de grootgebruikers, hoe hoger de factuur voor de gezinnen. Inleiding Iedereen erkent de belangrijke voordelen van hernieuwbare energie. Maar heel wat Vlamingen vinden het niet zo leuk ‘om mee te moeten betalen voor de overgesubsidieerde zonnepanelen van de buurman’. De aankondiging van Eandis om de distributiekosten met € 72 per gezin te verhogen ter compensatie van de meerkost of subsidiekost van hernieuwbare elektriciteit, heeft geleid tot een polemiek die dreigt te knagen aan de goodwill van de bevolking tegenover hernieuwbare energie. Want als de productie van hernieuwbare elektriciteit in de nabije toekomst nog sterk verhoogd zal worden, dreigt dan geen monsterfactuur voor Jan Modaal? Om deze vraag te beantwoorden vanuit het perspectief van de Vlaamse gezinnen, proberen we in deze bijdrage te becijferen tot welke bijkomende kosten een expansie van de hernieuwbare elektriciteitsproductie kan leiden tegen 2020. Stand van zaken Tegen 2020 moet het aandeel van hernieuwbare energie in de totale Europese energieconsumptie oplopen tot 20%. België - en dus ook Vlaanderen - kreeg een doelstelling van 13% hernieuwbare energie toegewezen. Deze 13% geldt voor alle vormen van energiegebruik, met inbegrip van energie voor verwarming en transport. Vooral van de elektriciteitssector wordt een grote inspanning verwacht (o.a. omdat op korte termijn het gebruik van hernieuwbare energie in de transportsector niet drastisch kan toenemen). Tegen 2020 zou ongeveer 30% van de elektriciteitsconsumptie opgewekt moeten worden met hernieuwbare technologieën. Via een systeem van groene stroomcertificaten (GSC) ondersteunt de Vlaamse overheid de productie van hernieuwbare elektriciteit. Wie hernieuwbare elektriciteit produceert, ontvangt een GSC
1 www.itinerainstitute.org
ANALYSE
per MWh en kan dit GSC vervolgens financieel verzilveren. De kost van het aankopen van GSC wordt doorgerekend in de distributiekosten voor de finale gebruikers. Vanuit dit perspectief is een GSC een zuivere productiesubsidie – betaald door de consument en niet door de overheid- ter compensatie van de meerkost van relatief dure hernieuwbare energietechnologieën. Hierbij dient opgemerkt dat de ecologische nadelen van grijze elektriciteit – bijv. emissies van CO2 en conventionele pollutie – niet doorgefactureerd worden naar de finale gebruiker. Grijze elektriciteit wordt wellicht te goedkoop verkocht en de werkelijke kostenkloof met groene elektriciteit is minder groot dan op basis van de huidige productiekosten geconcludeerd kan worden. Figuur 1: Evolutie van het aantal beschikbare groene stroomcertificaten in Vlaanderen 3500000 Biogas Overig
3000000
Biogas RWZI
aantal GSC
2500000
Biogas Stortgas
2000000
Biomassa Selectief Ingez afval
1500000
Biomassa Huish afval
1000000
Biomassa land-bos-bouw Water
500000
Wind Onshore
0 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010
PV
bron: VREG
Het huidige systeem van ondersteuning dicht de kostenkloof tussen groene en grijze elektriciteit en heeft geleid tot een sterke toename van de hernieuwbare energieproductie in Vlaanderen. Figuur 1 leert dat biomassa en biogas zeer zwaar doorwegen in de Vlaamse productie van hernieuwbare elektriciteit. Vanaf 2009 is het aandeel van elektriciteit uit zonnepanelen - PV in Figuur 1 - sterk toegenomen als gevolg van het invoeren van zeer hoge minimumprijzen voor de groene stroomcertificaten voor PV. Ook de fiscale aftrekmogelijkheden voor investeringen in PV-installaties en de bijkomende subsidies van bepaalde steden en gemeenten zorgden voor een grote stimulans. In 2010 was het aandeel van zonne-energie in de totale hernieuwbare elektriciteitsproductie zelfs groter dan dat van windenergie. Wie had dit ooit durven voorspellen voor een land met relatief weinig zonne-uren maar relatief goede windzones? Toekomstperspectieven Op basis van recente projecties van EDORA (Fédération de l’Energie d’Origine Renouvelable et Alternative) en ODE (Organisatie voor Duurzame Energie) brengen we in Figuur 2 in kaart hoe de elektriciteitsproductie uit hernieuwbare bronnen in Vlaanderen zou kunnen evolueren tussen 2011 en 2020. Hiertoe werd o.a.
2 www.itinerainstitute.org
ANALYSE
een deel van de offshore wind productie toegerekend aan Vlaanderen. Voor PV werd uitgegaan van een langzame toename van de huidige productie. Figuur 2 toont aan dat tegen 2020 een aandeel van hernieuwbare energie in de totale elektriciteitsconsumptie in Vlaanderen van bijna 30% mogelijk is. Dit betekent dat Vlaanderen hiermee mooi op schema zit om de doelstelling inzake hernieuwbare elektriciteit te halen. Een alternatief scenario met een aanzienlijk lagere productie van hernieuwbare elektriciteit – bijvoorbeeld 20% in plaats van 30% - zou vanuit beleidsoogpunt dus geen optie zijn. Het realiseren van de 30%-doelstelling vereist het combineren van diverse technologieën. Ongeveer 1/3de van de totale productie is afkomstig van offshore wind, 1/6de komt van onshore wind en 1/6e van zonnepanelen (PV-systemen). De resterende 1/3e is afkomstig van andere hernieuwbare bronnen, voornamelijk biomassa en biogas. De sterke toename van offshore windenergie vanaf 2011-2012 valt op in Figuur 2. Offshore wind levert momenteel nog geen significante bijdrage aan de totale elektriciteitsproductie, maar hier zal binnenkort verandering in komen. Figuur 2: Aandeel van hernieuwbare energie in de elektriciteitsconsumptie (op basis van voorspellingen van ODE/EDORA voor windenergie en andere technologieën + eigen inschattingen voor PV) 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0%
Andere PV Onshore Wind Offshore Wind
Inschatting van de kosten van het GSC beleid Op basis van bovenstaand scenario kunnen we schatten hoeveel het GSC beleid zal kosten aan de maatschappij en in het bijzonder aan het gemiddelde Vlaamse gezin met een jaarlijks elektriciteitsverbruik van 3 500 kWh. Voor zonnepanelen veronderstellen we dat het recente beleid van Minister Freya Van den Bossche met een versnelde vermindering van de tegemoetkomingen per GSC voor nieuwe installaties in voege blijft. Dit nieuwe subsidiebeleid zorgt voor lagere kosten voor de zonnepanelen die vanaf 2011 geïnstalleerd worden, maar de kosten voor de panelen van voor 2011 zijn niet meer terug te draaien en
3 www.itinerainstitute.org
ANALYSE
zullen nog 20 jaar doorgerekend worden. Voorts werd een waarde van € 90 per GSC - voor andere technologieën dan PV - gebruikt om de kosten in te schatten. De vermelde waarden in onderstaande tabellen zijn uiteraard slechts schattingen, maar een vergelijking met andere studies toont aan dat deze schattingen realistisch zijn. Tabel 1 geeft weer wat de totale directe subsidiekost van groene elektriciteit zal zijn in het jaar 2020. Tegen 2020 moet de Europese doelstelling gehaald worden. In dat jaar bedraagt de kost ter ondersteuning van hernieuwbare elektriciteit in Vlaanderen dus ongeveer € 1.7 miljard. In de volgende kolom van Tabel 1 presenteren we de totale kost van het gehele subsidiesysteem gedurende de volledige looptijd (dwz tot 2040 voor offshore wind, tot 2035 voor PV systemen en tot 2030 voor de andere technologieën). Per technologie vinden we in deze kolom de totale subsidiekost voor alle investeringen uitgevoerd voor en in het jaar 2020. De totale factuur voor Vlaanderen loopt dus op tot ongeveer € 29 miljard. Tabel 1: Jaarlijkse kost in 2020 en totale cumulatieve kost van het GSC beleid kost in 2020
Offshore Onshore PV Andere TOTAAL
Miljoen € 489 € 269 € 435 € 523 € 1.717
cumul. kost Miljard € 10 € 3 € 8 € 8 € 29
aandeel totale kost % 34% 11% 28% 27% 100%
aandeel hernieuwbare % 33% 18% 14% 35% 100%
aandeel totaal % 10% 5% 4% 10% 29%
Deze € 29 miljard wordt in de vierde kolom toegewezen aan de belangrijkste technologieën. Offshore wind zal in totaliteit voor € 10 miljard gesubsidieerd worden, wat neerkomt op 34% van de totale directe subsidiekost. Deze kostenverdeling per technologie kunnen we vergelijken met het aandeel van deze technologieën in de totale hernieuwbare productie. Hieruit blijkt dat offshore wind productie net evenveel kost als deze bijdraagt tot de totale productie van hernieuwbare energie. Onshore wind kost aanzienlijk minder dan het aandeel in de totale productie en PV kost veel meer dan het aandeel van PV in de totale productie. 28% van de totale kosten – of € 8 miljard - is gerelateerd aan de subsidies voor zonnepanelen, terwijl slechts 14% van de groene stroom in 2020 van PV zou komen. De groep van andere hernieuwbare energietechnologieën – voornamelijk biomassa en biogas – ontvangen net als PV ook ongeveer € 8 miljard in de totale periode aan directe productiesubsidies maar leveren wel 35% van de totale hernieuwbare productie en zijn hiermee 2.5 keer zo kostenproductief als PV. Naast de directe productiekosten in Tabel 1 brengt het verhogen van de productie van hernieuwbare energie nog andere kosten met zich mee. Zo dienen de netwerken aangepast te worden om in te spelen op de variabele en niet vraaggestuurde productie uit wind- en zonneparken. Eens het aandeel van de variabele productie echt belangrijk wordt, mogen we extra balanceer- en interconnectiekosten verwachten.
4 www.itinerainstitute.org
ANALYSE
Het is moeilijk om deze bijkomende kosten exact te becijferen omdat dergelijke investeringen in sterke mate afhangen van de verwachtingen inzake het aandeel van hernieuwbare energie op lange termijn. De verbruiker betaalt De kosten in Tabel 1 worden met enige vertraging doorgerekend in de distributiekosten van de finale verbruikers. In Figuur 3 illustreren we de bijkomende meerkost of verhoging van de distributiekosten voor een doorsnee Vlaams gezin met een gemiddeld verbruik van 3500 kWh/jaar. We vertrekken hier van de hypothese dat de kosten van de GSC jaarlijks integraal doorgerekend worden in de distributiefactuur. Figuur 3 toont aan dat de kosten voor groene stroom in 2010 ongeveer € 30 euro per gezin bedragen. Ongeveer de helft van deze € 30 euro gaat naar subsidies voor PV systemen - € 13 - ook al is momenteel slechts 1% van de totale energieconsumptie afkomstig van zonne-energie. De andere helft of € 14 gaat naar de “andere” technologieën, voornamelijk biomassa en biogas, die toch al 4% van de totale consumptie vertegenwoordigen. Het aandeel van de kosten voor windenergie blijft beperkt tot € 3 als gevolg van een combinatie van lagere subsidiekosten per MWh en een relatief beperkte productie (400 MWh of +/- 1% van de totale energieconsumptie in Vlaanderen). Merk op dat de totale elektriciteitsproductie met onshore wind en PV momenteel ongeveer even groot is – ongeveer 1% van de totale vraag - maar dat de kosten van PV opmerkelijk hoger zijn. Figuur 3: Extra jaarlijkse kosten voor groene stroom per gezin in Vlaanderen (bij proportioneel doorrekenen) €120
€/jaar
€100 €80
Andere
€60
PV
€40
Onshore Wind
€20
Offshore Wind
€-
De jaarlijkse kosten zijn nu nog niet opzienbarend maar in 2020 zal de jaarlijkse elektriciteitsfactuur van het modale Vlaamse gezin gestegen zijn met ongeveer € 106. In vergelijking met de meerkost die we vandaag al betalen, moet het modale gezin dus rekenen op een bijkomende jaarlijkse meerkost van ongeveer € 75 in 2020. Deze toename is vooral te wijten aan de sterke stijging van de subsidiekosten voor offshore windenergie en aan de doorlopende hoge subsidiekosten voor zonnepanelen. Zonder zonnepanelen zou de meerkost per gezin ongeveer € 27 lager uitvallen (maar wordt de doelstelling van 30% hernieuwbare
5 www.itinerainstitute.org
ANALYSE
elektriciteit niet gehaald zonder compenserende investeringen in biomassa of biogas). Zeker vanaf 2015 kan de invloed van een toename van de offshore capaciteit op de elektriciteitsprijzen groter worden dan deze van PV-systemen. Voor bovenstaande berekening zijn we uitgegaan van een proportionele verdeling van de GSC-kosten over alle finale verbruikers. De elektriciteitsprijs stijgt voor alle consumenten dus evenredig met hun verbruik. Het proportioneel doorrekenen van deze meerkost kan een nadelige impact hebben op de internationale concurrentiepositie van de grootverbruikers die werken met lage winstmarges en bijkomende elektriciteitskosten niet zomaar kunnen doorrekenen. Indien deze grootgebruikers een korting krijgen op hun elektriciteitsfactuur – in die zin dat voor deze verbruikers de GSC-kost dus niet proportioneel wordt doorgerekend in de distributietarieven-, dan dient een disproportioneel aandeel van meerkost van hernieuwbare energie gedragen te worden door de gezinnen. Dit impliceert een hogere bijkomende factuur voor het modale gezin. Tabel 2 illustreert wat het effect op de factuur van de gezinnen zou zijn indien de grootverbruikers een korting zouden krijgen. We herberekenen de meerkost per gezin indien deze respectievelijk 125% en 150% van hun proportioneel aandeel van de kosten toegewezen krijgen. Als gevolg van de impact van de korting aan de grootgebruikers, stijgt de jaarlijkse factuur van het modale gezin met € 132 tot zelfs € 160 in 2020. Tabel 2: Jaarlijkse kost van het GSC systeem voor een doorsnee gezin in Vlaanderen Kost per gezin in 2020 Offshore Wind Onshore Wind PV Andere TOTAAL
proportionele verdeling à 100% € 30,23 € 16,64 € 26,86 € 32,33 € 106,07
125% doorgerekend 150% doorgerekend € 37,79 € 45,34 € 20,80 € 24,97 € 33,57 € 40,29 € 40,42 € 48,50 € 132,58 € 159,10
Voor een verbruik van 3 500 kWh per jaar bedraagt de jaarlijkse factuur momenteel ongeveer € 700. Een bijkomende verhoging van de distributiekosten met € 130 tegen 2020 verhoogt de jaarlijkse factuur met ongeveer 18% (onder de veronderstelling dat dit gezin in 2020 nog steeds € 700 zou betalen voor een jaarlijks verbruik van 3 500 kWh). Dit is geen extreme verhoging maar elke verhoging kan in principe problemen meebrengen voor de laagste inkomens. Meer hernieuwbare elektriciteit betekent natuurlijk ook een lagere productie van grijze elektriciteit (voornamelijk uit flexibele gascentrales). Hierdoor genieten we van een lagere gasfactuur. Dit is een baat voor onze maatschappij maar het is niet duidelijk hoe deze baat zal doorsijpelen naar de factuur van het modale gezin. Door de toename van de variabele productie uit wind- en zonneparken kan de benutting van de huidige gascentrales dalen wat leidt tot hogere kapitaalkosten per MWh voor de exploitanten van gascentrales. Ook deze kost kan opduiken in de factuur van de finale gebruiker. Een verwachte sterke expansie van de variabele productie van elektriciteit kan bovendien investeerders ontmoedigen om nog hypermoderne gascentrales te bouwen omdat het voorspellen van de kapitaalbenutting onzekerder wordt. Dit zou kunnen impliceren dat oude gascentrales langer gebruikt worden dan voorzien en dit is vanuit ecologisch oogpunt niet de meest efficiënte optie. En tegen 2020 kan de gasprijs bovendien grillige sprongen maken. De evolutie van de totale elektriciteitsfactuur is dus van vele factoren afhankelijk en niet in het minst van wat zal gebeuren met de oudste kerncentrales vanaf 2015.
6 www.itinerainstitute.org
ANALYSE
Over boze buurmannen Het modale gezin betaalt vandaag jaarlijks ongeveer € 13 aan de eigenaars van zonnepanelen in Vlaanderen. Dit bedrag kan oplopen tot € 26 à € 40 per jaar in 2020. Vanaf 2015 betalen de Vlaamse gezinnen wellicht meer aan de exploitanten van offshore windparken dan aan de buren met zonnepanelen op het dak. De irritatie over de € 13 per gezin is intrigerend. € 13 per gezin per jaar is minder dan de aan de overheid betaalde belastingen op één enkele tankbeurt van 25 liter diesel. Bovendien betaalt het gemiddelde gezin jaarlijks enkele tienduizenden euro’s aan allerhande belastingen en sociale bijdragen. Maar deze belastingen betalen we aan een anonieme overheid. Velen hebben dus vooral problemen met de directe transfer van het ene gezin zonder zonnepanelen naar het andere met zonnepanelen. Bovendien beseft Jan Modaal maar al te goed dat de oversubsidiëring heeft geleid tot onfatsoenlijke rendementen voor de investeerders in PV. Wie alles goed doorrekent en fiscaal optimaliseert – bijvoorbeeld door ook nog eens een hypothecaire lening te koppelen aan de financiering van de PV-installatie om zowel de investeringskost als de financieringskost fiscaal te recupereren – kon in 2010 nog rekenen op een jaarlijks investeringsrendement van meer dan 10% voor 20 jaar en dat zonder enig risico. Met dit aanbod geeft de Vlaamse regering de aanbieders van CDO’s en andere zeer riskante financiële producten het nakijken. Deze praktijk wekt terecht wrevel op maar dit mag niet tot de conclusie leiden dat het verkeerd zou zijn om te investeren in hernieuwbare energie. Conclusie Hernieuwbare energie heeft een meerkost en deze komt finaal terecht bij de consument. De geplande expansie van hernieuwbare energie tegen 2020 kan leiden tot een jaarlijkse meerkost per gezin van € 106 tot € 159. De precieze factuur zal bovendien afhangen van de korting die grootgebruikers zullen genieten ter bescherming van hun internationale competitiviteit. Hoe meer korting voor de grootgebruikers, hoe hoger de factuur voor de gezinnen. Zonnepanelen zijn disproportioneel duur in vergelijking tot onshore wind en het gebruik van biomassa en biogas. Echter, vanaf 2015 zal de subsidiekost voor de offshore windparken zwaarder uitvallen dan de subsidiekost van PV. In ons land wordt systematisch geopteerd voor het promoten van de allerduurste hernieuwbare energieprojecten. Deze aparte beleidscultuur laat zich de komende decennia betalen door het modale gezin dat al aankijkt tegen de hoogste fiscale druk ter wereld. Johan Albrecht, Itinera Institute en Universiteit Gent (Faculteit Economie en Bedrijfskunde) Ruben Laleman, Universiteit Gent (Faculteit Economie en Bedrijfskunde)
Bronnen: VREG, aantal uitgereikte groene stroom certificaten
Ode en EDORA, Belgian onshore and offshore wind energy, gepresenteerd op de EWEA conferentie, 15 maart 2011
Voor duurzame economische groei en sociale bescherming
7