Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Masterproef Taal- en Letterkunde Afstudeerrichting: Master Nederlands
Herhalingen in de conversationele spraak van een patiënt met semantische dementie
Cécile De Somer
Promotor: Prof. dr. Dominiek Sandra Copromotor: Prof. dr. Peter Mariën Assessor: Prof. dr. Jo Verhoeven
Universiteit Antwerpen Academiejaar 2012-2013
Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Masterproef Taal- en Letterkunde Afstudeerrichting: Master Nederlands
Herhalingen in de conversationele spraak van een patiënt met semantische dementie
Cécile De Somer
Promotor: Prof. dr. Dominiek Sandra Copromotor: Prof. dr. Peter Mariën Assessor: Prof. dr. Jo Verhoeven
Universiteit Antwerpen
Academiejaar 2012-2013
Ondergetekende, Cécile De Somer, studente Taal- en Letterkunde, Master Nederlands verklaart dat deze scriptie volledig oorspronkelijk is en uitsluitend door haarzelf geschreven is. Bij alle informatie en ideeën ontleend aan andere bronnen, heeft ondergetekende expliciet en in detail verwezen naar de vindplaatsen. Ondergetekende is zich ook bewust van het feit dat de waarheid van het bovenstaande systematisch gecontroleerd zal worden, o.m. via automatische elektronische plagiaatdetectie.
Antwerpen, 27 mei 2013 Handtekening
Cécile De Somer
Woord vooraf
Aangezien ik altijd al geboeid ben geweest door taalpathologische verschijnselen, en in het bijzonder afasie wou ik graag hierover mijn bachelorscriptie schrijven. Ik was dan ook erg enthousiast toen ik in samenwerking met professor dr. Dominiek Sandra en professor dr. Peter Mariën de spontane spraak van een 55-jarige man (°17/02/1942) met semantische dementie (SD) mocht onderzoeken. Deze patiënt vormde een interessante gevalstudie, aangezien zijn spontane spraak werd gekenmerkt door een hoog aantal zelfherhalingen en perseveraties die nog niet eerder gerapporteerd waren geweest als mogelijke neurolinguïstische verschijnselen bij patiënten met SD. Om de conversationele spraak van de patiënt te kunnen analyseren, heb ik één interviewfragment uit 1997 getranscribeerd en als corpusmateriaal aangewend. Mijn bachelorscriptie leverde uiteindelijk mooie onderzoeksresultaten op en vormde voor mij een leerrijke en boeiende ervaring. Wanneer professor Mariën voorstelde om voor mijn masterproef de casus verder uit te breiden met extra onderzoeksmateriaal uit 1998 en 2001 en het beter in te bedden in de ruime context van de beschikbare literatuurgegevens over SD met oog op een toekomstige publicatie in een wetenschappelijk tijdschrift, leek mij dit een unieke kans. Het is dankzij de hulp, de steun en de deskundige kennis van professor dr. Sandra en professor dr. Mariën dat ik met veel plezier dit onderzoek heb kunnen verder zetten.
Graag zou ik hier ook de gelegenheid willen nemen om een aantal personen te bedanken. Allereerst gaat mijn dank uit naar mijn promoter, professor dr. Sandra en mijn copromotor professor dr. Mariën, die mij de kans hebben gegeven om een interessante en unieke gevalstudie uit te werken. Hun goede begeleiding, kennis en raadgevingen waren van onschatbare waarde voor de realisatie van deze masterproef. Ook zou ik graag dr. Guy De Pauw willen bedanken voor zijn deskundig advies en de berekening van de Moving Average Type-Token Ratio in deze verhandeling. Verder vermeld ik hier met plezier mijn familieleden en vrienden, in het bijzonder Charlotte en Nicolas, voor alle steun, liefde en feedback die zij mij hebben gegeven en voor het nalezen van mijn masterproef. Tot slot wil ik nog geneeskundestudente en goede vriendin, Stefanie Janssens bedanken, die mij geholpen heeft om de medische informatie over SD begrijpbaar te maken.
i
Abstract
Introduction: Semantic dementia (SD) is a neurodegenerative disorder characterized by a progressive loss of semantic knowledge in both the verbal and non-verbal domain (Neary et al., 1998). In this condition, disproportionately affected naming and single word comprehension, especially for low-familiarity words, constitute early hallmark features at the linguistic level (Gorno-Tempini et al., 2011). This paper reports longitudinal follow-up findings of connected speech in a patient with histopathologically confirmed SD. In addition to typical SD features, a unique profile of repetitions and perseverations was found in connected speech. These neurolinguistic phenomena have not been reported before in SD.
Methods Participants: Video-taped conversational speech samples of a male patient with a diagnosis of SD were collected at the age of 55, 56 and 59 years during a face-to-face interview. Different analyses of these samples were compared to analyses of speech samples collected in an age and education matched control group, comprising 15 healthy participants: five men in each of the three age groups (55, 56 and 59). Analyses: To identify deficits in connected speech three analyses were performed. First, a Moving Average Type-Token Ratio (MATTR) was used to determine lexical diversity in the speech samples of the patient and the control group. Secondly, the number of repetitions and perseverations in connected speech was counted. Thirdly, speech rate, defined as the total number of words per minute and total number of syllables per second was calculated.
Results: In the analyses the data were collapsed across the three control groups, as one-way Analysis of Variance (ANOVA) showed no significant difference between these groups on any measure (p > 0.10). In comparison with the control group, MATTR results confirmed poor lexical diversity in the patient’s speech. Lexical diversity was significantly different with the control group at the age of 55 (= 0,26; Mean = 0,39, SD = 0,02) and 56 (= 0,28; Mean = 0,39, SD = 0,02) and extremely low at age 59 in the context of a restricted verbal output. These findings reflect the progressive decay of semantic memory in SD. Analysis of repetitions and perseverations in the three speech samples revealed a unique pattern at different linguistic levels (words, constituents, parts of utterances and utterances). Self repetitions were found in more than 50% of the patient’s utterances. At age 55 years the ii
patient produced 75 self repetitions out of 145 utterances (Score = 51,72; Mean = 19,76; SD = 15,92). At the age of 56 years, 49 self repetitions out of 96 utterances were found (Score = 51,04). The progression to verbal mutism was reflected at age 59 years by a total number of only 4 self repetitions out of 13 utterances. The number of perseverations was abnormal as well (at age 55 years = 7,59; at 56 years = 4,17; at 59 years = 0; Mean = 0,09; SD = 0,33) and the number of echo answers was abnormal at the age of 56 and 59 years (at 56 years = 2,08; at 59 years = 53,85; Mean = 0,43; SD = 0,59). Speech rate was consistent with a diagnosis of logorrhea at 55 (209,27 words/min.) and 56 years of age (215,75 words/min.; Mean = 158,21 words/min.; SD = 24,44). At the age of 59 years speech rate became extremely low (24 words/min.) and entirely consisted of echolalic responses. Within the next year oral-verbal output evolved to mutism.
Discussion: In this study, a linguistic analysis of spontaneous speech production of a patient with SD confirms some typical linguistic features of the disorder. Indeed, MATTR results and speech rate data support the view that patients with SD produce fluent, but empty speech with an evolution to verbal mutism. However, this study also provides novel findings. To the best of our knowledge, perseverative linguistic behavior, as reflected by a high proportion of repetitions and perseverations in connected speech, has not been reported in SD before. A possible explanation might be that these repetitions reflect a compensatory strategy. The patient repeats himself and the interlocutor in an attempt to improve oral-verbal comprehension. Alternatively, the verbal repetitions may result from frontal lobe dysfunction. A more general frontal desinhibition disorder might explain why the patient is not able to suppress his own speech and speech stimuli produced by the interlocutor. These findings may be useful when refining the diagnostic criteria for linguistic behavior in SD. Keywords: semantic dementia – deficits of the connected speech in semantic dementia – Moving Average Type-Token Ratio – perseverative linguistic behavior in patients with semantic dementia – speech rate in patients with semantic dementia
iii
Samenvatting
Inleiding: Semantische dementie (SD) is een neurodegeneratieve aandoening die wordt gekenmerkt door de progressieve deterioratie van het verbaal en non-verbaal semantisch geheugen
(Neary
et
al.,
1998).
Hierbij
vormen
woordvindingsstoornissen
en
woordbegripsproblemen de meest prominente kenmerken (Gorno-Tempini et al., 2011). Deze masterproef rapporteert de follow-up data van een longitudinale studie van de verbale output van één patiënt met SD. In de conversationele spraak van deze patiënt werd naast de typische taalkundige manifestaties van het syndroom een uniek profiel van herhalingen en perseveraties aangetroffen. Deze neurolinguïstische verschijnselen zijn nog niet eerder beschreven geweest als mogelijke verschijnselen van SD.
Methodiek Participanten: Drie spraaksamples van de spontane spraak van een man met SD werden verzameld op de leeftijd van 55, 56 en 59 jaar tijdens een persoonlijk interview. De analyses van deze samples werden vergeleken met de analyses van de spraaksamples van drie controlegroepen, die gematcht waren qua leeftijd en opleiding aan de patiënt. Iedere leeftijdsgroep (55, 56 en 59 jaar) bestond daarbij uit vijf gezonde mannen. Analyses: Om de linguïstische tekortkomingen in de spontane spraak van de patiënt te kunnen detecteren, werden drie analyses uitgevoerd. Ten eerste werd een Moving Average Type-Token Ratio (MATTR) aangewend om de lexicale diversiteit te bepalen in de spraaksamples van de patiënt en de controlepersonen. Ten tweede werd het aantal herhalingen en perseveraties in de conversationele spraak geteld. Ten derde werd de spreeksnelheid, gedefinieerd als het aantal woorden per minuut en het syllabes per seconde, bepaald.
Resultaten: In dit onderzoek konden alle controlepersonen worden beschouwd als één grote groep, aangezien een ANOVA geen significant verschil toonde tussen de verschillende leeftijdsgroepen (p > 0.10). Allereerst toonden de resultaten van de MATTR weinig lexicale diversiteit in de spraak van de patiënt. De lexicale variëteit was bovendien significant verschillend met de controlegroep op de leeftijd van 55 (score = 0,26; gemiddelde = 0,39, SD = 0,02) en 56 jaar (score = 0,28; gemiddelde = 0,39, SD = 0,02) en bleek extreem laag te zijn op de leeftijd van 59 jaar, omwille van de beperkte verbale output. Deze resultaten reflecteren het progressieve verval van het semantisch geheugen dat typisch is voor patiënten met SD. iv
Verder toonde de analyse van de herhalingen en perseveraties in de spraaksamples van de patiënt een uniek herhalingspatroon. Er kon namelijk in meer dan 50% van de uitingen zelfherhaling worden teruggevonden. Zo produceerde de patiënt op de leeftijd van 55 jaar 75 zelfherhalingen op een totaal van 145 uitingen (score = 51,72; gemiddelde = 19,76; SD = 15,92). Op de leeftijd van 56 jaar werden 49 zelfherhalingen op 96 uitingen teruggevonden (score = 51,04). De evolutie naar verbaal mutisme werd duidelijk op 59-jarige leeftijd, waarbij slechts 4 zelfherhalingen werden aangetroffen op 13 uitingen. Ook het aantal perseveraties in de spraak van de patiënt was afwijkend (55 jaar = 7,59; 56 jaar = 4,17; 59 jaar = 0; gemiddelde = 0,09; SD = 0,33) en de hoeveelheid echo-antwoorden was afwijkend op de leeftijd van 56 en 59 jaar (56 jaar = 2,08; 59 jaar = 53,85; gemiddelde = 0,43; SD = 0,59). Tot slot waren de resultaten van de spreeksnelheid consistent met de diagnose van een logorrhoea op 55 (209,27 woorden/min.) en 56 jaar (215,75 woorden/min.; gemiddelde = 158,21 woorden/min;. SD = 24,44). Op 59 jarige leeftijd was de spreeksnelheid extreem laag (24 woorden/min.) en gereduceerd tot echolalie.
Discussie: In deze masterproef bevestigt een linguïstische analyse van de spontane spraak van een patiënt met SD de typische taalkundige manifestaties van het syndroom. Zo ondersteunden de resultaten van de MATTR en de data van de spreeksnelheid de opvatting dat de spontane spraak van patiënten met SD vloeiend, maar leeg is, met een duidelijke evolutie naar verbaal mutisme. Niettemin leverde deze masterproef ook nieuwe inzichten op. Er werd namelijk een afwijkend herhalingsgedrag vastgesteld, dat nog niet eerder gerapporteerd is geweest bij SD. Een mogelijke verklaring hiervoor kan gevonden worden in het feit dat de herhalingen en de perseveraties een compensatiestrategie reflecteren. De patiënt compenseert hierbij zijn begripsproblemen door zichzelf en zijn gesprekspartner te herhalen. Een alternatieve verklaring is dat de herhalingen en perseveraties het resultaat zijn van een disfunctie van de frontale kwab. Een frontaal syndroom kan immers verklaren waarom de patiënt niet in staat is om zijn verbaal herhalingsgedrag te onderdrukken. De resultaten van dit onderzoek kunnen waardevol zijn om de diagnostische, linguïstische kenmerken van SD bij te stellen. Sleutelwoorden: semantische dementie – tekortkomingen in de spontane spraak van patiënten met SD – Moving Average Type-Token Ratio – herhalingsgedrag van patiënten met semantische dementie – spreeksnelheid van patiënten met semantische dementie v
Inhoudsopgave
Woord vooraf ................................................................................................................................... i Abstract ............................................................................................................................................ ii Samenvatting .................................................................................................................................. iv Inhoudsopgave ............................................................................................................................... vi Figurenlijst .................................................................................................................................... viii Tabellenlijst .................................................................................................................................... ix 1.
Inleiding ................................................................................................................................... 1
2.
Methodiek .............................................................................................................................. 17 2.1.
2.1.1.
Gevalbeschrijving van de patiënt .......................................................................... 17
2.1.2.
Controlegroepen ..................................................................................................... 27
2.2.
3.
Participanten ................................................................................................................... 17
Analyses ......................................................................................................................... 28
2.2.1.
Corpussamenstelling .............................................................................................. 28
2.2.2.
Moving Average Type-Token Ratio ..................................................................... 30
2.2.3.
Tellingen van herhalingen en perseveraties.......................................................... 34
2.2.4.
Bepaling van de spreeksnelheid ............................................................................ 39
Resultaten ............................................................................................................................... 41 3.1.
Moving Average Type-Token Ratio ............................................................................. 41
3.2.
Telling van herhalingen en perseveraties ..................................................................... 47
3.3.
Bepaling van de spreeksnelheid .................................................................................... 55
4.
Discussie ................................................................................................................................ 58
5.
Besluit..................................................................................................................................... 64
6.
Literatuurlijst ......................................................................................................................... 66
7.
Appendix ................................................................................................................................ 71 Appendix 1: Overzicht van de resultaten van ANOVA ......................................................... 71 vi
Appendix 2: Resultaten van de MATTR van de controles op materiaal met lege woorden 72 Appendix 3: Resultaten van de telling van de zelfherhalingen van de controles .................. 73 Appendix 4: Resultaten van de telling van de echo-antwoorden van de controles ............... 74 Appendix 5: Resultaten van de telling van de perseveraties van de controles ...................... 75 Appendix 6: Resultaten van de bepaling van de spreeksnelheid van de controles ............... 76
vii
Figurenlijst
Figuur 1: Lateraal aanzicht van de rechthemisfeer met de frontale, temporale, pariëtale en occipitale kwab ................................................................................................................................ 2 Figuur 2: The Cookie Theft Picture ............................................................................................. 13 Figuur 3: Werking van de Moving-Average Type-Token Ratio ............................................... 32
viii
Tabellenlijst
Tabel 1: Associatie tussen de klinische symptomen en de lateralisatie van de atrofie bij SD ... 9 Tabel 2: Klinische diagnostische criteria van SD ....................................................................... 10 Tabel 3: Resultaten van de neurocognitieve tests van de patiënt ............................................... 19 Tabel 4: Resultaten van de neurolinguïstische tests van de patiënt ........................................... 22 Tabel 5: Toelichting en voorbeeld van de TTR .......................................................................... 31 Tabel 6: Resultaten van de MATTR van de patiënt (zonder lege woorden) ............................. 42 Tabel 7: Resultaten van de MATTR van de controles (zonder lege woorden) ......................... 43 Tabel 8: Gemiddeldes en standaarddeviaties van de MATTR (zonder lege woorden) ............ 44 Tabel 9: Resultaten van de MATTR van de patiënt (met lege woorden) .................................. 45 Tabel 10: Vergelijking van de resultaten van de patiënt met de controlegroep (met lege woorden) ........................................................................................................................................ 47 Tabel 11: Overzicht van de resultaten van de tellingen van de herhalingen en de perseveraties in de spraak van de patiënt op de leeftijd van 55 en 56 jaar ....................................................... 48 Tabel 12: Overzicht van de resultaten van de tellingen van de herhalingen en de perseveraties in de spraak van de patiënt op de leeftijd van 59 jaar ................................................................. 51 Tabel 13: Vergelijking van de resultaten van de patiënt en de controlegroep .......................... 54 Tabel 14: Overzicht van de resultaten van de spreeksnelheid.................................................... 56 Tabel 15: Vergelijking van de resultaten van de spreeksnelheid van de patiënt met die van de controles ......................................................................................................................................... 57
ix
1. Inleiding
Taal is een belangrijk onderdeel in het leven van de mens. Het geeft hem immers de mogelijkheid om in interactie te gaan met anderen en om in zijn dagelijkse behoeften te voorzien. De mens kan op verschillende manieren communiceren. Hij kan spreken, luisteren (orale taal), schrijven en lezen (geschreven taal), wat de vier modaliteiten van taal worden genoemd. Deze taalmodaliteiten kunnen op hun beurt worden opgedeeld in verschillende taalfuncties: de expressieve, motorische functies (spreken, schrijven, luidop lezen) en de receptieve, sensorische functies (het begrijpen van gesproken en geschreven taal). Wanneer nu door een niet aanboren hersenletsel de taalfuncties structureel verstoord geraken, is er sprake van een verworven afasie (Mariën & Engelborghs, 2010). Hoewel de ernst van de stoornissen in de vier taalmodaliteiten van patiënt tot patiënt kunnen verschillen, is het onmiskenbaar dat een verworven afasie ingrijpende gevolgen heeft op het sociaal en professioneel functioneren van een individu. Bovendien kunnen taalproblemen andere cognitieve functies negatief gaan beïnvloeden (Engelborghs, Desmet & Willemarck, 2006). De impact van taalstoornissen mag dus geenszins worden onderschat en blijft daarom een interessant en noodzakelijk onderwerp van onderzoek. Nu kunnen taalstoornissen bij verschillende aandoeningen worden vastgesteld. Zo kunnen ze bijvoorbeeld worden geassocieerd met neurodegeneratieve syndromen, zoals semantische dementie (SD) (Sajjadi, Patterson, Tomek & Nestor, 2012).
Vanuit nosologisch onderzoek kan SD worden beschouwd als een klinische variant van frontotemporale lobaire degeneratie (FTLD) (Hodges & Patterson, 2007; Grossman, 2002). Deze term werd geïntroduceerd als verzamelnaam voor een groep van heterogene aandoeningen, die worden gekenmerkt door een - soms asymmetrische - progressieve degeneratie van de neuronen in de frontale en temporale hersenkwabben (Neary, Snowden, Northern & Goulding, 1988; Engelborghs et al., 2006). Figuur 1 is een afbeelding van de rechterhemisfeer (AllRefer Health).
1
Figuur 1: Lateraal aanzicht van de rechthemisfeer met de frontale, temporale, pariëtale en occipitale kwab
FTLD is de tweede meest frequente oorzaak van dementie met een typische onset voor 65 jaar. De meest frequente oorzaak van dementie is de ziekte van Alzheimer. Hoewel FTLD zich in de meerderheid van de gevallen tussen het 45 e en 65e levensjaar presenteert, kan het ook op oudere leeftijd voorkomen (Patterson & Hodges, 2001; Hodges & Patterson, 2007). Dit blijkt uit recent pathologisch en klinisch onderzoek, waarbij 20% tot 40% van de patiënten die gediagnosticeerd werden met FTLD de leeftijd van 65 jaar al hebben bereikt (Hodges & Patterson, 2007).
Naast SD kunnen ook frontotemporale dementie (FTD) en progressieve nonfluente afasie (PA) als klinische entiteiten van FTLD worden onderscheiden (Hodges & Patterson, 2007; Neary, Snowden, Gustafson, Passant, Stuss, Black, Freedman, Kertesz, Robert, Albert, Boone, Miller, Cummings & Benson, 1998). Deze vooropgestelde driedeling van FTLD kan op drie punten worden gerechtvaardigd. Allereerst hebben patiënten met PA, FTD en SD een aantal
klinische
symptomen
met
elkaar
gemeen.
Zo
komen
bijvoorbeeld
de
gedragsveranderingen van patiënten met SD sterk overeen met die van FTD. Een tweede argument om de syndromen onder dezelfde noemer te plaatsen, is de mate van anatomische overlap in de frontale en temporale hersenkwabben die kan worden vastgesteld door een 2
structurele en functionele hersenscan. Het derde en tevens het laatste argument kan worden gevonden in het feit dat er sprake is van een gedeeltelijke pathologische overlap tussen de drie syndromen (Hodges & Patterson, 2007; Knibb & Hodges, 2005). Een belangrijke kanttekening bij deze driedeling is dat deze niet altijd in dezelfde formatie kan worden teruggevonden in de literatuur. Zo wordt SD vaak ook nosologisch ondergebracht als de progressieve, vloeiende vorm van primair progressieve afasie (PPA) naast progressieve nonfluente afasie en logopene progressieve afasie: ‘For about 2 decades, cases of PPA were generally categorized as semantic dementia or progressive nonfluent aphasia, or in some studies as “fluent” vs “nonfluent.” However, there were a number of PPA cases that did not seem to fit a binary classification (Grossman & Ash, 2004), and a third clinical variant was empirically described and termed logopenic progressive aphasia by Gorno-Tempini et al.1’ - Gorno-Tempini, Dronkers, Rankin, Ogar, Phengrasamy, Rosen, Johnson, Weiner & Miller, 2004, p.1006-1007.
PPA wordt dus in de bovenstaande definitie als een overkoepelde, diagnostische term naar voren geschoven, terwijl deze in andere studies overbodig wordt verklaard (Knibb & Hodges, 2008). Er kan met andere woorden gesteld worden dat er geen eensgezindheid bestaat over de classificatie van de syndromen (Knibb, Xuereb, Patterson, Hodges, 2006).
Hoewel er geen consensus bestaat over de nosologische positie van SD wordt in deze masterproef de driedeling van FTD, PA en SD met FTLD als verzamelterm toch bewaard. In wat volgt zal FTLD met de drie subgroepen nader worden besproken. Zoals hierboven reeds werd aangehaald, wordt FTLD gekenmerkt door een aantasting van de neuronen in de frontale en temporale hersenkwabben (Neary et al, 1998). Door deze degeneratie krijgen patiënten met FTLD
hoofdzakelijk
te
maken
met
progressieve
gedragsveranderingen,
persoonlijkheidsveranderingen en/of stoornissen van de frontale functies (Rosso, Heutink, Tibben, Niermeijer & van Swieten, 2000). Frontale functies zijn bijvoorbeeld het probleemoplossend denken, het beoordelingsvermogen, het maken van beslissingen en het plannen van handelingen (Patterson & Hodges, 2001; Duffy & Campbell, 1994). Daarnaast speelt de frontale regio ook een belangrijke rol in de gedragsregulatie, waardoor letsels in de
1
Gorno-Tempini, Dronkers, Rankin, Ogar, Phengrasamy, Rosen, Johnson, Weiner & Miller, 2004. 3
frontale kwab kunnen leiden tot gedragsontremming of gedragsinhibitie. Verder zijn initieel relatief gespaarde geheugenfuncties en intacte visueel-perceptuele vaardigheden typisch voor patiënten met FTLD (Neary, Snowden, Gustafson, Passant, Stuss, Black, Freedman, Kertesz, Robert, Albert, Boone, Miller, Cummings & Benson, 1998; Mariën & Engelborghs, 2010). Onder visueel-perceptuele vaardigheden wordt begrepen dat de patiënten in staat zijn om stimuli in de omgeving waar te nemen, zoals bijvoorbeeld de vorm en de kleur van een object (Milner & Goodale, 2007). Tot slot komen taalstoornissen erg frequent voor bij patiënten met FTLD. Bij PA en SD zullen deze taalsymptomen zelfs al vroeg het klinische beeld gaan domineren. Taalstoornissen worden dan ook beschouwd als cruciale criteria om de diagnose van PA en SD te kunnen stellen en de diagnose van FTD te ondersteunen (Engelborghs et al., 2006).
Een eerste klinische vorm van FTLD is FTD. Patiënten met FTD krijgen aanvankelijk te maken met persoonlijksstoornissen en gedragsveranderingen, zoals bijvoorbeeld disinhibitie, apathie, rusteloosheid, emotionele labiliteit of vervlakking, seksuele gedragsveranderingen en gewijzigde voedings– en eetgewoonten (De Deyn, Engelborghs, Saerens, Goeman, Mariën, Maertens, Nagels, Martin & Pickut, 2005; Engelborghs et al., 2006). De talige symptomen bij FTD zijn langzaam progressief. Zo is een verminderde spontane spraakproductie (adynamie) typerend voor patiënten met FTD. De patiënten kenmerken zich dan door gesprekken uit de weg te gaan of korte, stereotiepe antwoorden te geven op vragen. Ook echo-antwoorden en subtiele woordvindingsproblemen zijn courante verschijnselen in de spontane spraak. Opvallend is dat ondanks de vele talige problemen die de patiënten ondervinden, hun output toch vloeiend en grammaticaal correct blijft. Dit verandert echter in een later stadium van het syndroom, waarbij de conversationele spraak stotterend wordt en de patiënt woorden en zinnen nodeloos begint te herhalen. FTD zal uiteindelijk in dergelijke mate gaan evolueren dat de spontane spraak gereduceerd wordt tot palilalie, echolalie en uiteindelijk mutisme (Engelborghs et al, 2006). Een palilalie is een dwangmatige drang om eigen geproduceerde woorden of uitingen te herhalen. Bij echolalie herhaalt de patiënt de aangeboden woorden of zinnen van een gesprekspartner. Indien slechts een deel van de stimulus wordt herhaald, betreft dit doorgaans de meest beklemtoonde woorden (Lambelin, 1981). Hoewel de meeste patiënten met FTD adynamie vertonen, zijn er ook gevallen bekend, waarbij de patiënten een logorrhoea hebben (Engelborghs et al, 2006; Mariën & Engelborghs, 2010). Een logorrhoe kan worden gedefinieerd als een ziekelijke spraakzaamheid, waarbij een groot aantal woorden 4
worden aaneengeschakeld aan een zeer hoog sprekerstempo (Kuks & Snoek, 2003). Tot slot moet nog vermeld worden dat het taalbegrip van patiënten bij FTD relatief lang in het ziekteproces gespaard blijft. De patiënten hebben ook initieel bewaarde visueel-perceptuele vaardigheden en een intact geheugen. (Engelborghs et al, 2006). De tweede subgroep van FTLD is PA. Zoals Engelborghs en zijn collega’s (2006) treffend hadden geformuleerd treden er bij PA geïsoleerde en progressief toenemende taalstoornissen op die gedurende ten minste twee jaar centraal zullen komen te staan. Hierbij kan een belangrijk verschil worden aangestipt met patiënten met FTD die in eerste instantie frontale gedragsproblemen vertonen. Het is pas in een later stadium van FTD dat de talige symptomen aan de oppervlakte komen (Mesulam, 2001; Engelborghs et al, 2006). Patiënten met PA daarentegen zijn per definitie niet-vloeiend. Daarenboven wordt hun output vaak gekenmerkt door agrammatisme (Wilson, Henry, Besbris, Ogar, Dronkers, Jarrold, Miller & GornoTempini, 2010). Agrammatisme wordt door de onderzoekster Ruigendijk als volgt gedefinieerd: ‘Agrammatisme wordt vaak gedefinieerd als een stoornis, waarbij grammaticale morfemen worden weggelaten, de uitingslengte gereduceerd is, de werkwoorden worden weggelaten of als naamwoord worden gebruikt en er problemen zijn met de woordvolgorde.2’ - Ruigendijk, 2005, p.40.
Naast agrammatisme is een verminderde verbale output met fonologische parafasieën, stereotypieën en articulatiemoeilijkheden karakteristiek voor patiënten met PA. Bij een fonologische parafasie treedt er een fout op op het klankniveau. Aan het doelwoord worden dan klanken toegevoegd, vervangen, weggelaten of omgewisseld. Een voorbeeld van een fonologische parafasie, waarbij de klanken werden omgewisseld, is ‘ripamide’ in plaats van het correcte doelwoord ‘piramide’ (Ruigendijk, 2007). Hoewel ‘ripamide’ fout is, kan het wel nog worden geassocieerd met het doelwoord ‘piramide’. Dit markeert het wezenlijke verschil met een neologisme, waarbij het doelwoord onmogelijk valt te reconstrueren en een nonwoord overblijft (Vermeulen, Bastiaanse & Van Wageningen, 1989). Naarmate het syndroom 2
Caramazza & Berndt, 1985.
5
verder evolueert, wordt de spontane spraak van de patiënt met PA steeds minder vloeiend en komen er meer neologismen en parafasieën in voor. In het laatste stadium zal de patiënt enkel in staat zijn om monosyllabische responsen te geven, wat uiteindelijk in verbaal mutisme zal resulteren. Verder treden er bij de benoemingstaken hardnekkige woordvindingsproblemen op. Deze woordvindingsproblemen zijn het gevolg van een toegangsprobleem tot het lexicon en/of een probleem bij de selectie van fonemen, aangezien de patiënten een semantische omschrijving van het doelwoord kunnen geven of zelfs de eerste letter van het woord kunnen aanduiden. Om die reden is het probleem niet te wijten aan een centraal semantische stoornis, zoals dat bij patiënten met SD of met de ziekte van Alzheimer wel het geval is. Ten slotte blijven de pragmatiek en de non-verbale communicatie zeer lang in het ziekteproces gespaard. Dit maakt dat patiënten met PA zich een lange tijd kunnen blijven uiten via non-verbale communicatie tot op het moment dat ook deze vaardigheden worden aangetast (Engelborghs et al, 2006). Ook het taalbegrip van patiënten met PA blijft initieel intact, zeker ten aanzien van de betekenis van losse woorden (Gorno-Tempini, Hillis, Weintraub, Kertesz, Mendez, Cappa, Ogar, Rohrer, Black, Boeve, Manes, Dronkers, Vandenberghe, Rascovsky, Patterson, Miller, Knopman, Hodges, Mesulam & Grossman, 2011; Engelborghs et al, 2006).
De derde en tevens laatste klinische variant van FTLD is SD. Aangezien de linguïstische manifestaties van dit syndroom in deze masterproef centraal zullen komen te staan, zal SD in wat volgt uitgebreider worden besproken. SD is een vloeiende progressieve afasie die zich kenmerkt door een geleidelijke deterioratie van het verbaal en non-verbaal semantisch geheugen (Engelborghs et al, 2006). Het semantisch geheugen is naast het episodisch geheugen een vorm van het langetermijngeheugen, waarin alle kennis van objecten, feiten, concepten en de betekenis van woorden zit opgeslagen. Het kan met andere woorden gedefinieerd worden als een centrale kennisstructuur die zowel belangrijk is voor de receptie als voor de expressie van taal (Paemeleire, 2008). Het onderscheid tussen het episodisch en het semantisch geheugen werd door de psycholoog en neurowetenschapper Tulving in 1972 gemaakt (Hodges & Patterson, 2007). Tulving duidde aan dat in het episodisch geheugen persoonlijke gebeurtenissen worden opgeslagen, die specifiek gebonden zijn aan tijd en plaats. Het semantisch geheugen daarentegen is cultureel bepaald, losgekoppeld van de tijd en wordt reeds verworven op jonge leeftijd (Hodges, Patterson, Oxbury & Funnell, 1992; Hodges & Patterson, 2007). Een lange tijd werd echter het bestaan van het semantisch geheugen als een gescheiden, cognitieve structuur in twijfel getrokken. Het was namelijk 6
controversieel dat een specifiek hersenletsel verantwoordelijk kon zijn voor de aantasting van het semantisch geheugen, terwijl andere aspecten van cognitie konden worden blijven gespaard. Tegenwoordig wordt het semantisch geheugen als een apart cognitief systeem niet langer betwist (Patterson & Hodges, 2001). Zo is geweten dat ondanks de degeneratie van het semantisch systeem van patiënten met SD ADL-vaardigheden (activiteiten dagelijks leven) en andere cognitieve deeldomeinen, zoals bijvoorbeeld het autobiografisch geheugen langdurig in het ziekteproces bewaard blijven (Engelborghs et al., 2006).
Omdat er zoveel geschreven is over SD, is het aangewezen om een kort, historisch overzicht van onze kennis van het syndroom weer te geven. Hierbij wordt in de eerste plaats gefocust op de belangrijkste mijlpalen in het onderzoek van deze neurodegeneratieve aandoening. Op die manier kan er een beter inzicht worden verworven in het ziektebeeld van een patiënt met SD (Knibb & Hodges, 2008).
Het klinische syndroom dat nu SD wordt genoemd, werd voor het eerst aan het begin van de 20e eeuw beschreven door Arnold Pick, een belangrijke psychiater, neuroloog en linguïst die werkzaam was in Praag, en een aantal andere, vroege gedragsneurologen (Hodges & Patterson, 2007; Knibb & Hodges, 2008). In de eerste casussen rapporteerde Pick patiënten met progressieve degeneratieve syndromen die werden geassocieerd met een atrofie van de linker temporaalkwab (Adlam, Patterson, Rogers, Nestor, Salmond, Acosta-Cabronero & Hodges, 2006). Picks werk kende echter niet veel navolging, waardoor de moderne geschiedenis van SD eigenlijk pas echt aanvangt vanaf de jaren ‘70, wanneer twee belangrijke stromingen in de literatuur elkaar naderden: de neuropsychologische strekking met Warrington (1975) en Schwartz, Marin en Saffran (1979) als pioniers en de neurologische stroming die werd ingeleid door de casus van Mesulam in 1982 (Knibb & Hodges, 2008; Hodges & Patterson, 2001). In 1975 beschreef Warrington drie patiënten met een visuele associatieve agnosie, waarbij de patiënten in staat bleken te zijn om de visuele stimulus waar te nemen, maar de objecten zelf niet konden herkennen. Nu deed Warrington nog twee andere opvallende observaties die van belang zijn voor de ontwikkeling van de kennis van SD. Allereerst traden de problemen van de patiënten geleidelijk op, waardoor kon worden verondersteld dat hun stoornissen te wijten waren aan een cerebrale, degeneratieve aandoening. Ten tweede trad bij de patiënten ook een verminderd woordbegrip op. Door deze observaties kon Warrington tot de conclusie komen 7
dat de problemen van de patiënten het gevolg waren van het verval van wat Tulving (1972) enkele jaren voordien het semantisch geheugen had genoemd (Knibb & Hodges, 2008). De problemen waren dus niet te wijten aan afzonderlijke, cognitieve tekortkomingen, zoals eerst werd aangenomen (Hodges & Patterson, 2007). In 1982 rapporteerde ook Mesulam vijf patiënten met een progressieve aantasting van de gesproken taal, waarbij andere cognitieve vaardigheden gespaard bleven (Hodges & Patterson, 2007). Anomie, een verminderde spraakoutput, fonologische fouten enzovoort konden hierbij worden herkend als hardnekkige, talige symptomen van de patiënten (Knibb & Hodges, 2008). Een cerebrale biopsie wees bovendien uit dat de patiënten niet leden aan de ziekte van Alzheimer en de stoornissen dus veroorzaakt moesten zijn door een andere ziekte (Hodges & Patterson, 2007). Uiteindelijk duurde het nog tot 1989 vooraleer de connectie met de neuropsychologische literatuur werd gemaakt en het klinische syndroom SD werd genoemd. Dit gebeurde in het artikel ‘Semantic dementia: a form of circumscribed cerebral atrophy’ van Snowden, Goulding en Neary (1989), waarbij de onderzochte patiënten sterke parallellen leken te vertonen met die van Warrington uit 1975 (Knibb & Hodges, 2008). De aandoeningen van de patiënten van Snowden en collega’s werden immers ook gekenmerkt door het verlies van de conceptuele representatie van de betekenis van woorden, waardoor de link met de neuropsychologische literatuur al snel duidelijk werd. In 1992 werden de symptomen van SD verfijnd door de onderzoekers Hodges, Patterson, Oxbury en Funnell en werd eveneens de parallel getrokken naar een atrofie van de bilaterale temporale kwab. De interesse in SD en het onderzoek naar het syndroom werd de laatste jaren sterk gestimuleerd door de enorme stijging van zowel de beschikbaarheid als de verfijning van structurele beeldvorming van de hersenen, met name ‘Magnetic Resonance Imaging’ (MRI-scan), waarbij beelden van de inwendige mens worden gemaakt door middel van een magneetveld en radiogolven (Patterson & Hodges, 2001). Op die manier kan een MRI-scan bij patiënten met SD een gelocaliseerde atrofie van de anterieure, temporale cortex tonen (Knibb & Hodges, 2005). Deze atrofie is verder ook bilateraal en kan eveneens asymmetrisch zijn, wat de variabiliteit in klinische symptomen van verschillende patiënten met SD kan verklaren (Davies, Hodges, Kril, Patterson, Halliday & Xuereb, 2005; Mariën & Engelborghs, 2010). Zo ondervinden patiënten met voornamelijk atrofie van de linkerhemisfeer meer taalmoeilijkheden (woordvindingsproblemen en verminderd taalbegrip), terwijl SD met hoofdzakelijk atrofie van de rechterhemisfeer wordt geassocieerd met progressieve prosopagnosie, gewijzigd sociaal gedrag en een verminderd inzicht (Knibb & Hodges, 2005; 8
Hodges & Patterson, 2007). Prosopagnosie kan worden gedefinieerd als het omvermogen om gezichten van kennissen en bekendheden te herkennen (Neary et al., 1998). Tabel 1 toont de relatie die bestaat tussen de verschillende klinische symptomen en de dominantie van de atrofie in de linker/rechter hersenhelft (Hodges & Patterson, 2007).
Tabel 1: Associatie tussen de klinische symptomen en de lateralisatie van de atrofie bij SD Dominantie atrofie in linker
Dominantie atrofie in rechter
hemisfeer (%)
hemisfeer (%)
Woordvindingsproblemen
94
36
Verminderd taalbegrip
67
18
17
91
Sociaal onhandigheid
11
64
Verlies van inzicht
14
55
Verlies van werk
0
27
Moeilijkheden met herkennen van personen
Dankzij jarenlang onderzoek en observaties van verschillende patiënten met SD zijn er consensuscriteria ontstaan voor de diagnose van het syndroom (Hodges & Patterson, 2007; Neary et al., 1998, p.1549). Tabel 2 werd overgenomen van Neary en collega’s (1998) en biedt een overzicht van deze diagnostische criteria.
9
Tabel 2: Klinische diagnostische criteria van SD
The clinical diagnostic features of semantic dementia Clinical profile Semantic disorder (impaired understanding of word meaning and/or object identity) is the dominant feature initially and throughout the disease course. Other aspects of cognition, including autobiographic memory, are intact or relatively well preserved. I. Core diagnostic features A. Insidious onset and gradual progression B. Language disorder characterized by 1. Progressive, fluent, empty spontaneous speech 2. Loss of word meaning, manifested by impaired naming and comprehension 3. Semantic paraphasias and/or C. Perceptual disorder characterized by 1. Prosopagnosia: impaired recognition of identity of familiar faces and/or 2. Associative object agnosia: impaired recognition of object identity D. Preserved perceptual matching and drawing reproduction E. Preserved single-word repetition F. Preserved ability to read aloud and write to dictation orthographically regular words II. Supportive diagnostic features A. Speech and language 1. Press of speech 2. Idiosyncratic word usage 3. Absence of phonemic paraphasias 4. Surface dyslexia and dysgraphia 5. Preserved calculation B. Behavior 1. Loss of sympathy and empathy 2. Narrowed preoccupations 3. Parsimony C. Physical signs 1. Absent or late primitive reflexes 2. Akinesia, rigidity, and tremor D. Neuropsychology 1. Profound semantic loss, manifest in failure of word comprehension and naming and/or face and object recognition 2. Preserved phonology and syntax, and elementary perceptual processing, spatial skills, and day-today memorizing E. Electroencephalography: normal F. Brain imaging (structural and/or functional): predominant anterior temporal abnormality (symmetric or asymmetric)
10
In wat volgt zullen de belangrijkste klinische kenmerken van SD, vooropgesteld door Neary en collega’s uitvoeriger worden toegelicht en worden aangevuld met bijkomende informatie van andere onderzoeken en literatuurstudies van SD, waarbij in eerste instantie gefocust zal worden op de linguïstische manifestaties van het syndroom.
Door het verlies van de betekenis van woorden zijn de meest prominente kenmerken van patiënten met SD woordvindingsstoornissen (anomie) en woordbegripsproblemen, zowel voor de gesproken als voor de geschreven taal. Deze twee symptomen zijn dan ook essentieel om de diagnose van SD te kunnen stellen. Bij de woordbegripsproblemen is voornamelijk het begrip van afzonderlijke woordjes en in het bijzonder laagfrequente items zeer ernstig aangetast. Zo wordt bijvoorbeeld het laagfrequente woord ‘zebra’ minder goed begrepen dan het hoger frequente woord ‘kat’ (Gorno-Tempini et al., 2011). Een gevoel van woordherkenning kan hierbij nog wel overeind blijven, wat zich het beste manifesteert in het fenomeen dat de onderzoekers Poeck en Luzzatti ‘vervreemding van het woord’ hadden genoemd (vertaald uit het Frans: ‘aliénation du mot’, Poeck & Luzzatti, 1988 in Knibb & Hodges, 2008). Hieronder worden twee voorbeelden van dat fenomeen gepresenteerd. Voorbeeld 1 - ‘Vervreemding van het woord’ I: Hippopotamus, can you say that? P: Yeah, hippopotamus. I: What is a hippopotamus? P: I think I’ve heard of a hippopotamus, but I can’t say what it is. Register: I: Interviewer; P: Patiënt Uit: Hodges & Patterson, 2007, p.1005 Voorbeeld 2 - ‘Vervreemding van het woord’ P: Hobby, hobby… I think I know what hobby means… but I can’t remember. Register: P: Patiënt Uit: Knibb & Hodges, 2008, p. 473
De patiënt herkent in de bovenstaande voorbeelden het aangeboden woord en is in staat om het te herhalen, hoewel de werkelijke betekenis niet meer is gekend (Knibb & Hodges, 2008; Paemeleire, 2008). Daarbij wordt eveneens duidelijk dat patiënten met SD geen 11
moeilijkheden ondervinden om afzonderlijke woordjes te herhalen (Hodges & Patterson, 2007). Ook de digit span, een test die de omvang van het korte termijngeheugen meet, blijft bij patiënten met SD relatief goed bewaard (Engelborghs et al., 2006).
De spontane spraak van patiënten met SD wordt gedefinieerd als vloeiend met een normale prosodie, fonologie en syntaxis, maar met weinig inhoud (‘empty speech’). Dat de spraak van patiënten met SD veel inhoudslozer wordt, blijkt onder andere uit de reductie van de substantieven en het feit dat er meer algemene, vagere termen zullen worden gehanteerd in de plaats van specifieke woorden (Engelborghs et al., 2006). Deze vage termen kunnen als lege woorden (‘empty words’) worden bestempeld (Vermeulen et al., 1989). Zo worden bijvoorbeeld de specifieke woorden ‘waterkoker’, de plaatsnaam ‘Cambridge’, de activiteit ‘koken’ vervangen door de algemene categorieën ‘ding’, ‘plaats’ en ‘doen’ (Hodges & Patterson, 2007). Andere voorbeelden van lege woorden zijn: ‘allemaal’, ‘alles’, ‘iemand’, ‘iets’, ‘niets’, ‘men’, ‘altijd’, ‘eens’, ‘ergens’, ‘nooit’ enzovoort (Vermeulen et al, 1989). Deze beschrijving van de spontane spraak van patiënten met SD is in overeenstemming met wat Knibb en Hodges in 2001 schreven: ‘The speech of patients with SD is often described as empty or lacking in content. The first sign of this is a contraction of vocabulary for the most specific, narrowly defined semantic categories, and the substitution either of more generic or basis-level words, or of coordinate terms from the same category.’ – Knibb & Hodges, 2008, p.474. Een andere aanwijzing om de ‘empty speech’ van patiënten met SD te achterhalen, is het frequente gebruik van stopwoorden en stereotypieën in de conversationele spraak. Bovendien worden vaak dezelfde termen gebruikt. Het komt zelfs voor dat een patiënt met SD enkel in staat is om stereotype zinnen te produceren of echo-antwoorden te geven op vragen (Knibb & Hodges, 2008; Hodges & Patterson, 2007). De spontane spraak van patiënten met SD wordt verder ook gekenmerkt door vage omschrijvingen. De patiënt zal dan een definitie van het beoogde woord of zin gaan verstrekken ter compensatie van zijn woordvindingsproblemen. Hierbij moet vermeld worden dat recent onderzoek van Ahmad Sajjadi en collega’s (2012) uitwees dat vage omschrijvingen niet zomaar gedefinieerd kunnen worden als consistente kenmerken van de spontane spraak van patiënten met SD, aangezien bij twee derde van hun onderzochte patiënten deze taalkenmerken afwezig waren. Een verklaring hiervoor werd 12
gevonden in het feit dat patiënten met SD niet spontaan zullen spreken over concepten, waarover hun kennis is aangetast. Gezonde mensen zullen namelijk ook niet praten over zaken die voor hen onbekend zijn. Deze situatie hoeft dus niet anders te zijn voor patiënten met SD (Ahmad Sajjadi, Patterson, Tomek & Nestor, 2012). Later in het ziekteproces kunnen ook semantische parafasieën in de conversationele spraak van patiënten met SD voorkomen. Bij een semantische parafasie zal de patiënt een woord gebruiken dat verschilt van het wezenlijke doelwoord, maar er toch semantisch mee gerelateerd is, zoals bijvoorbeeld het gebruik van het woord ‘peer’ in plaats van het woord ‘appelsien’. In tegenstelling tot semantische parafasieën komen fonologische parafasieën in de spraak nauwelijks voor. Tot slot zal de informatie-overdracht van patiënten met SD verder afnemen, de output minder vloeiend worden en de spontane spraak zich beperken tot echolalie of mutisme (Knibb & Hodges, 2008; Engelborghs et al., 2006).
Ter illustratie zullen hieronder twee voorbeelden van de spontane spraak van patiënten met SD worden gepresenteerd. Deze voorbeelden werden overgenomen van de onderzoekers Garrard en Forsyth (2010) die aan twee patiënten met SD de opdracht hadden gegeven ‘the Cookie Theft Picture’ te beschrijven (zie figuur 2). ‘The Cookie Theft Picture Description Task’ is een beschrijvingstaak die in verschillende studies wordt aangewend om spraaksamples van patiënten te kunnen verzamelen.
Figuur 2: The Cookie Theft Picture 13
Belangrijk om weten is dat in het eerste voorbeeld de patiënt zich in een vroeg stadium van SD bevond, terwijl in het tweede voorbeeld het syndroom al verder ontwikkeld was. Voorbeeld 1 – Spontane spraak van een patiënt met SD P1: Er, water dropping off. And this thing’s dropping off over here and falling over that is. I don’t know what it’s called. Er and she’s washing something. Yes? He’s picking up something. I don’t know what those are. I’m not … he’s taking the lid off. He’s opened the ... whatever that’s called he’s opened it up. And this girl she’s trying to pick something up from there and he’s going to pass it down to her. Oh, the window’s open. Register: P1: Patiënt 1 Uit: Garrard en Forsyth, 2010, p.521. Voorbeeld 2 – Spontane spraak van een patiënt met SD P2: He pulls that there thing over there for these two. And I’m not sure, I think she’s just washing it. Oh, that’s water coming in and going out. That’s not very good. Good lord. Register: P2: Patiënt 2 Uit: Garrard en Forsyth, 2010, p.521.
Verder kan ook het lezen en het schrijven van patiënten met SD zijn aangetast door een oppervlaktedyslexie en dysgrafie, aangezien ze door de degeneratie van hun semantisch systeem meer afhankelijk zijn geworden van de correspondentie tussen klank en spelling. Hierdoor worden woorden met een onregelmatige of atypische relatie tussen spelling en uitspraak vaak verkeerd gelezen of geschreven. Zo wordt bijvoorbeeld ‘jus’ gelezen als /j˄s/ en piano geschreven als ‘piejano’ (Engelborghs et al., 2006; Hodges et al., 1992; GornoTempini et al., 2011).
De problemen van patiënten met SD blijken niet alleen beperkt te zijn tot het verbale domein (Knibb & Hodges, 2008). Zo kunnen patiënten met SD perceptiestoornissen ondervinden, zoals associatieve visuele agnosie, waarbij de patiënt bepaalde objecten, kleuren, vormen of gezichten niet langer kan thuisbrengen (Knibb & Hodges, 2005). In een later stadium van het syndroom kunnen eveneens gedragsveranderingen optreden. De omgeving van de patiënt rapporteert hierbij dan wijzigingen in het gedrag die zeer gelijkaardig zijn aan de gedragsstoornissen van patiënten met FTD. Dit kan gaan om prikkelbaarheid, een zwakke 14
concentratie, wijzigingen in het eetgedrag en preoccupatie. Bij preoccupatie wordt bij de patiënt stereotypisch of dwangmatig gedrag vastgesteld met een voorkeur voor een vaste routine, waardoor normale, dagelijkse activiteiten worden verwaarloosd. De patiënt gaat dan bijvoorbeeld de hele dag kruiswoordpuzzels maken met als gevolg dat hij het huishoudelijk werk gaat verwaarlozen (Neary et al., 1998). De patiënt kan ook sympathie en empathie met zijn omgeving verliezen en een gebrek aan zelfcontrole hebben (Knibb & Hodges, 2008; Hodges & Patterson, 2007).
Na de voorgaande toelichting van de belangrijkste klinische kenmerken van SD kan worden gesteld dat patiënten met SD ernstig te kampen krijgen met verschillende taalstoornissen. Om die reden wordt dan ook veel onderzoek gedaan naar de linguïstische manifestaties van de neurodegeneratieve aandoening. Nu zijn de meeste linguïstische studies van SD gefocust op het onderzoek van de concepten en de woorden, vermits het syndroom per definitie gekenmerkt wordt door het progressieve verlies van de algemene woordkennis en de conceptuele representatie van de betekenis van woorden. In voorgaande onderzoeken stonden dan ook steeds de benoemingstests en de begripstaken voorop. Er werd met andere woorden maar weinig aandacht geschonken aan de studie van de spontane spraak. Dit is zeer merkwaardig, aangezien afwijkingen in de spontane spraak het meest ingrijpend kunnen zijn voor patiënten met SD (Gorno-Tempini et al., 2011; Garrard & Forsyth, 2010). Wanneer een patiënt niet meer in staat is om een normale conversatie te voeren met zijn omgeving, zal dit namelijk een sterkere impact hebben op zijn leven dan dat hij bijvoorbeeld geen voorwerpen meer kan benoemen (Prins, 1987). Toch kunnen een aantal onderzoeken worden teruggevonden die zich toespitsen op de conversationele spraak van patiënten met SD. Zo was bijvoorbeeld het onderzoek van Gorno-Tempini en collega’s (2011) erop gericht om de eigenaardigheden in de spontane spraak van patiënten met SD en de ziekte van Alzheimer bloot te leggen om de klinische criteria van deze syndromen te bevestigen, verscherpen en aan te passen.
Ook deze masterproef wil zich toeleggen op het onderzoek van de spontane spraak van patiënten met SD. Meer bepaald wil dit onderzoek de follow-up data weergeven van een longitudinale studie van de verbale output van één patiënt die gediagnosticeerd werd met SD. Deze patiënt met SD wordt grondig uitgewerkt in een gevalstudie, aangezien hij merkwaardige talige symptomen vertoont die nog niet eerder in detail onderzocht zijn 15
geweest. Hij vertoont namelijk een uniek profiel van herhalingen en perseveraties dat nog niet eerder gerapporteerd is geweest als een mogelijk neurolinguïstisch verschijnsel van SD. Dit beeld van herhalingen en perseveraties dient dus nader te worden onderzocht en wetenschappelijk te worden onderbouwd. Om de spontane spraak van de patiënt met SD nauwkeurig te kunnen beschrijven en te analyseren, zullen drie onderzoekshypotheses naar voren worden geschoven. Ten eerste zal worden nagegaan hoe rijk de woordenschat van de patiënt is op 55, 56 en 59-jarige leeftijd. Is er hierbij sprake van een progressieve vermindering van de lexicale diversiteit in de spontane spraak van de patiënt? Om hierover uitspraak te kunnen doen, werden drie nauwkeurig gematchte gezonde controlegroepen onderzocht. Ten tweede zal het herhalingsgedrag, bepaald door de hoeveelheid herhalingen en perseveraties in de spraak, van de patiënt op de leeftijd van 55, 56 en 59 jaar worden geanalyseerd. Bij deze onderzoeksvraag zal worden achterhaald of er sprake is van een uniek herhalingspatroon dat significant verschilt van de controlegroepen. Bovendien kan de vraag worden gesteld of de hoeveelheid herhalingen en perseveraties constant blijft doorheen de jaren. Ten derde wordt onderzocht hoe vloeiend de spraak van de patiënt is op 55, 56 en 59jarige leeftijd. Hierbij wordt nagegaan of de patiënt ondanks zijn taalstoornis toch in staat is om een hoog niveau van vloeiendheid te bereiken. Met deze onderzoeksvragen wil deze studie een tweeledig doel nastreven, namelijk de diagnostische criteria van het taalgedrag van patiënten met SD nagaan en verfijnen. Een goede beschrijving van de diagnostische kenmerken kan immers leiden tot een nauwkeurige, snelle diagnose van het syndroom.
16
2. Methodiek
In het hoofdstuk ‘methodiek’ zal allereerst worden stilgestaan bij de participanten van dit onderzoek. De participanten bestaan hierbij uit een mannelijke patiënt met SD en drie verschillende controlegroepen. Nadien worden de drie analyses toegelicht, die zullen worden toegepast op de conversationele spraak van de patiënt en de controlepersonen.
2.1.Participanten
Centraal in dit onderzoek staat de spontane spraak van één patiënt die gediagnosticeerd werd met SD. Om de conversationele spraak van de patiënt met SD te kunnen beschrijven en te analyseren, wordt gebruik gemaakt van drie verschillende filmopnames die een klinisch interview met de patiënt bevatten. De beeldfragmenten dateren van 1997, 1998 en 2001, wat betekent dat de patiënt (°17/02/1942) toen de leeftijd van 55, 56 en 59 jaar had bereikt. In wat volgt zal eerst een gevalbeschrijving en het ziekteverloop van de patiënt met SD worden gegeven. Nadien zullen de controlepersonen worden voorgesteld die erg belangrijk zijn voor dit onderzoek.
2.1.1. Gevalbeschrijving van de patiënt
De patiënt is een 55-jarige rechtshandige man die in 1997 op de afdeling Neurologie van het Middelheimziekenhuis werd opgenomen, omwille van de subjectieve indruk van progressief toenemende, verbale geheugenstoornissen. Hij gaf aan dat hij allerlei zaken begon te vergeten, zoals de namen van bepaalde familieleden. Voorts was het opvallend dat de taal van de patiënt werd gekenmerkt door een groot aantal perseveraties. Deze klachten waren sterk toegenomen sinds zijn brugpensioen dat vijf jaar voordien was ingegaan. Volgens zijn echtgenote had de patiënt niet veel zin meer in het leven, verzorgde hij zich slecht en had hij een verminderd libido. Hij sliep ook vaak en wilde sinds twee jaar niet meer deelnemen aan feestjes of sociale activiteiten. De medische antecedenten waren beperkt tot arteriële hypertensie. Bij algemeen klinisch onderzoek kon niets opmerkelijks worden vastgesteld. Er werd dan ook aangegeven dat de patiënt zich in een vrij goede algemene toestand bevond. Bij klinisch neurologisch onderzoek konden afgezien van hardnekkige benoemingsproblemen 17
geen opvallende bijzonderheden in het licht worden gesteld. Een diagnose van HIV, syfilis, en hepatitis werd op basis van bloedanalyses uitgesloten. Ook het resultaat van de lumbaalpunctie was negatief en op de RX-Thorax konden geen abnormaliteiten worden opgemerkt. Een computertomografie (CT-scan) van de hersenen toonde een atrofie ter hoogte van de beide temporaalregio's. Op de scan werd eveneens een verbreding van de linker laterale sulcus vastgesteld. Een ‘Magnetic Resonance Imaging’ (MRI-scan) van de hersenen bevestigde de gekende bitemporale atrofie. Bovendien kon er een verbreding van de sulcus Reil, zowel aan de linkerzijde als aan de rechterzijde worden opgemerkt. Deze verbreding was meer uitgesproken aan de linkerzijde. Ook de atrofie van de linker temporale kwab, die meer uitgesproken was dan de atrofie van de rechter temporele kwab, werd met een MRI-scan onderschreven. Een ‘Single Photon Emission Computed Tomography’ (SPECT-scan) van de hersenen toonde een relatieve hypoperfusie in de frontotemporale regio, links meer uitgesproken dan rechts. Het elektro-encefalogram (EEG) was normaal.
In februari 1997 werden voor het eerst neurocognitieve en neurolinguïstische onderzoeken bij de patiënt uitgevoerd. In september 1997 vond meteen het tweede meetmoment plaats om de evolutie van de neurocognitieve en neurolinguïstische functies van de patiënt in kaart te brengen. In wat volgt zullen de resultaten van beide tests uit 1997 worden gepresenteerd en worden toegelicht. Hierbij zal er eerst gefocust worden op de neurocognitieve testresultaten die in tabel 3 werden opgenomen.
18
Tabel 3: Resultaten van de neurocognitieve tests van de patiënt NEUROCOGNITIVE TESTS
Feb ‘97 Sep ‘97
Jul ‘98
Mini Mental State Examination
23
-
23
Intelligence Test Premorbid IQ Rating (NLV) Wechsler Global IQ (GIQ) Wechsler Verbal IQ (VIQ) Information Comprehension Digit Span Arithmetic Similarities Vocabulary Wechsler Performance IQ (PIQ) Digit Symbol Picture Completion Block Design Picture Arrangement Object Assembly
72 79 68 1 4 8 5 1 2 98 36 7 18 5 27
84 69 2 3 8 8 1 2 107 35 8 16 8 37
76 58 0 3 7 1 0 3 104 36 6 20 7 39
73 75 57 <50 53
Max
Mean
+/- ISD
26
2.3
85 85 85
115 20 26 20 82
100 100 100 7 14 10 8 12 30 100 34 7 11 7 31
77 98 57 61 74
140 140 140 140 140
100 100 100 100 100
85 85 85 85 85
36
36
10 10 10 36
9.86 9.50 10
0.35 0.88 0
Frontal Tests Winconsin Card Sorting Stroop Colour-Word Test
4 -
5 >-2
Visual Tests Right-Left Orientation – Form A Judgment of Line Orientation Visual Form Discrimination Facial Recognition Test
-
Memory Tests Wechsler Memory Scale-Revised Attention/Concentration Index Visual Memory Index Verbal Memory Index Global Memory Index Delayed Recall Index Hierarchie Dementia Scale (HDS) Memory: Short Term: it.8 Memory: Recent: it. 20 Memory: Biographic: it.17 Rey-Osterrieth Figure: copy
-
30
22 28 24 16 26 60
85
20 30 32 54
niet uitgevoerd
19
Tijdens het neurocognitieve onderzoek werd eerst een ‘Mini Mental State Examination’ (MMSE) uitgevoerd (Folstein, M.S., Folstein, S.E. & Mc Hugh, 1975). Een MMSE is een test, waarbij de cognitieve processen van een patiënt worden gescreend (Kurlowicz & Wallace, 1999). Daarbij kan een slechte score op de MMSE een eerste aanwijzing zijn voor globaal cognitief verval (Tangalos, Smith, Ivnik, Peterson, Kokmen, Kurland, Offord, & Parisi, 1996). De maximumscore die bij een MMSE kan worden behaald is 30/30. Een score van 24/30 of lager is doorgaans een indicatie voor de aantasting van de cognitieve functies (Kurlowicz & Wallace, 1999). Zoals uit tabel 3 blijkt, behaalde de patiënt in februari 1997 een score van 23/30, wat dus wijst op een cognitieve aantasting. In september 1997 werd er geen MMSE meer uitgevoerd. Ten tweede werd tijdens het neurocognitieve onderzoek een globaal cognitief screeningsonderzoek doorgevoerd aan de hand van de intelligentieschalen van Wechsler (Wechsler, 1970). Dit toonde voor de twee testmomenten een duidelijk asymmetrisch gedistribueerd intelligentieprofiel aan, significant ten nadele van de verbale functies, die zich op een afwijkend niveau van 68 (februari 1997) en 69 (september 1997) situeerden (gemiddelde = 100; SD = 15). Scores van 68 en 69 betekenden immers dat de patiënt op verbaal niveau een ernstig pathologisch resultaat behaalde (gemiddeld = 100; 1SD = 15). In tegenstelling tot het verbaal IQ was het performantiële IQ wel gemiddeld normaal (februari 1997: score = 98; september 1997: score = 107; gemiddelde = 100; SD = 15). Uit de analyse van de subtests bleek dat op verbaal niveau quasi gegeneraliseerde uitvalsscores werden verkregen ( > -2 SD). Hierbij moet vermeld worden dat het resultaat van de subtest ‘digit span’, die een maat vormt voor de verbaal auditieve aandachtspanne, zowel in februari als in september 1997 normaal was. In september 1997 kon ook bij de subtest ‘rekenen’ (‘arithmetic’) een normaal resultaat worden vastgesteld. Het subtestprofiel op het performantieel niveau was homogeen voor beide meetmomenten. Daarbij duidde de significant lagere score op het performantieel onderdeel ‘picture arrangement’ in februari 1997 op een beginnende aantasting van de visuele planning en de ruimtelijke organisatie. Deze lage score is typisch in de context van een executieve stoornis. Verder toonde het onderzoek van de verschillende modaliteiten van het geheugen op basis van de ‘Wechsler Memory Scale-Revised’ (WMS-R) (Wechsler, 1987) een sterk afwijkend globaal inprentingniveau ( > 50; gemiddeld = 100, SD = 15) met een significant asymmetrische verdeling van het visuele en het verbale geheugenniveau. Deze vaststelling werd zowel in februari als in september 1997 gemaakt. Het visuele inprentingvermogen van de patiënt was namelijk normaal (februari 1997: index = 75; september 1997: index = 98), terwijl het verbaal 20
inprentingvermogen fors afwijkend was (februari/september 1997: index = 57). Ook het recente geheugen bevond zich ook op een pathologisch niveau, omwille van ernstige verbale geheugendeficits (februari 1997: ‘delayed recall index’ = 53; september 1997: ‘delayed recall index’ = 74; gemiddelde = 100; SD = 15). Aanvullend onderzoek van de ruimtelijke functies op basis van de ‘Rey-Osterrieth Figure’ (Osterrieth, 1944), de ‘Judgment of Line Orientation test’ (JLO) (Benton, Des Hamsher, Varney, & Spreen, 1983), en de ‘Visual Form Discrimination’ (VFD) (Benton, et al., 1983) was volkomen normaal. Samengevat kan met deze resultaten worden besloten dat er een systematische discrepantie bestond tussen de verbale en de non-verbale functies, waarbij de verbale capaciteiten in forse mate gestoord waren, terwijl bijvoorbeeld de ruimtelijke vermogens normaal waren.
Na de neurocognitieve testresultaten kunnen nu ook de uitkomsten van de neurolinguïstische tests van de patiënt uit 1997 worden voorgesteld. Tabel 4 biedt een overzicht van deze resultaten.
21
Tabel 4: Resultaten van de neurolinguïstische tests van de patiënt NEUROLINGUISTIC TESTS
Feb ‘97/sep ‘97/jul ‘98
Max
Mean
±1SD
AKENSE AFASIE TEST (ATT) Comprehension auditory: words auditory: sentences Total written: words written: sentences Total Token Test Spontaneous Speech communicative behavior articulation and prosody Automatisms semantic structure fonematic structure syntactic structure Imposed Speech total repetition Phonemes monosyllabic words loan- & foreign words Compounds Sentences total naming simple nouns color names composed nouns sentences Written Language reading aloud Composing dictational reading BDAE auditory comprehension Boston Naming Test (BNT)* Verbal Fluency – Semantics* Animals Transport Vegetables Clothing number of perseverations number of intrusions
-
73 / 80 / 67 15 / 14 / 16 18 / 21 / 11 33 / 35 / 27 19 / 17 / 19 21 / 28 / 21 40 / 45 / 40 20 / 28 / 36
120 30 30 60 30 30 60
108.5 26.49 26.79 53.28 28.30 26.91 55.21 2.28
10.24 3.30 3.41 6.08 2.29 3.39 4.90 2.75
4/4/2 5/5/5 2/2/2 4/4/3 5/5/5 5/5/4
5 5 5 5 5 5
4.63 4.63 4.59 4.59 4.54 4.41
0.54 0.67 0.65 0.53 0.56 0.55
133 / 128 / 133 29 / 28 / 30 28 / 28 / 28 27 / 25 / 28 24 / 25 / 27 25 / 22 / 20 62 / 55 / 50 12 / 8 / 5 21 / 23 / 26 10 / 3 / 6 19 / 21 / 13
150 30 30 30 30 30 120 30 30 30 30
144.1 28.91 29.22 28.94 28.45 28.55 109.3 27.92 27.69 28.04 25.69
8.07 2.09 1.32 2.31 2.22 1.90 8.42 2.90 1.99 2.61 3.72
79 / 82 / 79
90
85.52
7.63
30 / 30 / 28 29 / 30 / 29 20 / 22 / 22
30 30 30
28.95 28.57 28
1.93 2.75 3.67
-/-/-
15
6/-/3
60
52.4
3.67
57.1
10.06
10 / 6 / 7 4/3/4 4/0/0 0/1/0 2/2/3 3/2/2 3/0/5
niet uitgevoerd 22
Uit tabel 4 blijkt duidelijk dat de patiënt in februari en september 1997 een ernstige taalbegripstoornis vertoonde, waarbij het begrip van auditief aangeboden woorden (februari 1997: score = 15; september 1997: score = 14; gemiddelde = 26,49; SD = 3,30) en zinnen (februari 1997: score = 18; september 1997: score = 21; gemiddelde = 26,79; SD = 3,41) sterk was aangetast (Akense Afasie test). Het begrip van geschreven woorden was eveneens fors afwijkend (februari 1997: score = 19; september 1997: score = 17; gemiddelde = 28,30; SD = 2,29). Ook met betrekking tot de resultaten van de Token Test konden een aantal opmerkelijke vaststellingen worden gemaakt (De Renzi, & Vignolo, 1962). De Token Test werd door Ennio De Renzi en Luigi Vignolo in de eerste plaats ontwikkeld om lichte taalbegripsstoornissen te detecteren, maar bleek al snel geschikt te zijn om afatische patiënten te onderscheiden van andere patiënten met een neurologische hersenbeschadiging. Bovendien kan een Token Test de ernstgraad van de afasie weergeven (Visch-Brink, 2006). De score van de Token Test van de patiënt was nu afwijkend ten opzichte van het gemiddelde op de twee verschillende meetmomenten in 1997 (februari 1997: score = 20; september 1997: score = 28; gemiddelde = 2,28; SD = 2,75). In tabel 4 werden ook de resultaten van het onderzoek van de spontane spraak opgenomen. Hier zal echter niet dieper op worden ingegaan, aangezien een meer gedetailleerde studie van de conversationele spraak van de patiënt in het kader van deze masterproef werd uitgevoerd aan de hand van gefilmde interviewfragmenten (zie hoofdstuk ‘resultaten’). Er zal wel nader worden stilgestaan bij het onderzoek van de opgelegde mondelinge taal. Zoals uit tabel 4 blijkt, behaalde de patiënt in februari 1997 een score binnen de norm (score = 133/150; gemiddelde = 144,1; SD = 8,07). Zo kon de patiënt bijvoorbeeld probleemloos de opgegeven fonemen van de onderzoeker herhalen (score = 29/30; gemiddelde = 28,91; SD = 2,09). Ook de monosyllabische woorden, leen– of vreemde woorden, samenstellingen en zinnen werden moeiteloos herhaald. In september 1997 scoorde de patiënt op deze test over het algemeen slechter. Hierbij ondervond hij voornamelijk problemen bij de herhaling van zinnen (score = 22/30; gemiddelde = 28,55; SD = 1,09). Verder kan gesteld worden dat de AAT-benoeming fors gestoord was, zowel op het niveau van het benoemen van kleurnamen en samenstellingen, als op het niveau van het benoemen van begrippen die enkelvoudige objecten voorstellen. Ook de vaardigheid om zinnen te beschrijven was aangetast. In tegenstelling tot de AAT-benoeming was het luidop lezen van de patiënt en het samenstellen van zinnen op basis van woordblokken volkomen normaal voor de twee meetmomenten. Het schrijven onder dictaat was dan weer wel afwijkend in februari 1997 (score = 20/30; gemiddelde = 28; SD = 3,67), maar niet in september 1997. Een 23
bijkomende Boston Naming Test (BNT) leverde een extreem pathologisch resultaat op in februari 1997 (score = 6/60; gemiddelde = 52,4; SD = 3,67) en werd niet meer uitgevoerd in september 1997. De BNT werd door de onderzoekers Kaplan, Goodglass en Weintraub (1983) ontworpen en voor het Nederlands genormeerd door Mariën, Mampaey, Vervaet, Saerens en De Deyn (1998) om woordvindingsproblemen bij patiënten te onderzoeken (Paemeleire, 2005). Tot slot was de verbale vlotheid, die onderzocht werd op basis van een opsomming van semantische categorieën extreem afwijkend in februari en september 1997. De slechte scores (februari 1997: score = 10; september 1997: score = 6) stonden dan ook in scherp contrast met de gemiddelde score van 57. De patiënt slaagde er bijvoorbeeld niet in om tijdens het eerste testmoment in één minuut één enkele groente op te sommen. In september 1997 kon de patiënt dan weer geen enkel transportmiddel aanhalen. Typologisch beantwoordden al deze taalafwijkingen van de patiënt aan een taxonomisch profiel van een ernstige transcorticale sensorische afasie.
Na de eerste hospitalisatie en de eerste testmomenten op de afdeling Neurologie werd de patiënt ambulant opgevolgd, waarbij de controle van zijn progressieve evolutie op de voorgrond stond. Uit een brief van dokter Goeman uit 1998 bleek duidelijk dat door de lobaire atrofie, die een kenmerk vormt van de semantische dementie, de verschillende symptomen van de patiënt, zoals die werden vastgesteld in 1997, meer uitgebreid en hardnekkiger waren geworden. Zo was het begrip van de patiënt en zijn geheugen fel verminderd. Ook was hij meer logorrhoeïsch geworden en werd zijn spraak sterk gekenmerkt door perseveraties. Tijdens de geheugenconsultatie in 1999 werd zelfs geconstateerd dat de patiënt op verbaal niveau volledig ontremd was. Verder kon er in overeenstemming met de histopathologische basis gedragsproblemen worden weerhouden. Uit de heteroanamnese met de echtgenote bleek namelijk dat de patiënt impulsiever was geworden, meer gedragsafwijkingen vertoonde, zoals bijvoorbeeld toegenomen verbale agressiviteit. De patiënt begon bovendien zijn echtgenote allerlei zaken te verwijten en er was sprake van gedragsontremming, zoals blijkt uit het geciteerde voorval, overgenomen uit de brief van dokter Goeman: ‘Zo is hij na een voetbalmatch, waarbij de Belgische ploeg verloren had op straat gaan springen en beginnen roepen dat hij blij was dat ze geen premie van 2 miljoen kregen’ – Brief van dokter Goeman, 1998. 24
De patiënt vertoonde voorts ook veranderingen met betrekking tot zijn slaapgedrag. Hij wilde niet meer in zijn bed slapen, met als gevolg dat hij steeds aangekleed in de zetel bleef liggen. De echtgenote meldde eveneens dat de patiënt geen smaak meer vond in zijn brood, aardappelen en soep. Hij vond het meeste eten slecht smaken en stak dit op de medicatie. Voor de behandeling van de gedragsveranderingen werd besloten een neurolepticum (Risperdal) op te starten. Deze medicatie werd in 1999 aangevuld met een antidementicum (Exelon) omwille van de toegenomen cognitieve problemen. Tijdens het klinisch neurologisch onderzoek in 1998 werd vastgesteld dat de patiënt zeer onverzorgd, zweterig en kleverig was. Eén jaar later bleek de patiënt op hygiënisch vlak volledig verwaarloosd te zijn. Hij wilde zichzelf en zijn kleren maar één keer in de week wassen. Daarbij waren zijn vingers zeer onverzorgd en beet hij voortdurend op zijn nagels. Er werd dan ook een aanvraag ingediend voor hygiënisch toezicht door middel van thuisverpleging. De reflexen waren symmetrisch. De palmomentale reflex (PMR), gedefinieerd als een primitieve reflex, gaf links een positieve respons, maar was rechts negatief (Vreeling, 1998).
In juli 1998 vond een laatste testmoment plaats. In tabel 3 kunnen eveneens de resultaten van de neurocognitieve tests uit 1998 worden teruggevonden. Hieruit kan worden afgeleid dat de score van de MMSE hetzelfde was in 1997 als in 1998 (score = 23/30). De patiënt behaalde in 1998 wel een lagere verbale IQ score dat zich op een ernstig afwijkend niveau van 58 situeerde (gemiddelde = 100; SD = 15). Voor alle subtests, met uitzondering van de ‘digit span’,
konden
dan
ook
afwijkende
resultaten
worden
teruggevonden.
Het
intelligentieonderzoek was naar analogie met de resultaten van 1997 asymmetrisch, aangezien het performantiële IQ nog steeds gemiddeld normaal was (score = 104; gemiddelde = 100; SD = 15). In 1998 werd er geen onderzoek meer gedaan naar de verschillende modaliteiten van het geheugen. Bij een beschouwing van de resultaten van de neurolinguïstische tests uit 1998 (zie tabel 4), bleek allereerst dat de auditieve begripsstoornissen waren toegenomen. Het taalbegrip van de gesproken woorden en zinnen was namelijk in vergelijking met een jaar geleden sterk afgenomen. Het resultaat van de Token Test was evenals extreem pathologisch (score = 36; gemiddelde = 2,28; SD = 2,75). Verder ondervond de patiënt nog steeds geen problemen om fonemen, monosyllabische woorden, leen- of vreemde woorden en samenstellingen te herhalen, maar had hij wel moeite om zinnen te reproduceren. Ook de score op de AAT-benoeming was verslechterd op alle niveaus, uitgezonderd het niveau van de kleurnamen (score = 26; gemiddelde = 27,69; SD = 1,99). Bij het luidop lezen, het 25
samenstellen van zinnen en het schrijven onder dictaat werden normale resultaten verkregen. In tegenstelling tot deze uitkomsten was het resultaat van de BNT wel fors afwijkend (score = 3/60; gemiddelde = 52, SD = 3,67). Tot slot was de verbale vlotheid sterk achteruit gegaan, wat bleek uit de lage score van 7 (gemiddelde = 57,1; SD = 10,06).
In 2001 vermeldde de echtgenote tijdens de consultatie Neurologie dat de patiënt nog verder was achteruit gegaan op cognitief vlak, waarbij de taal, de oriëntatie, de praxis en zijn zin voor initiatief nagenoeg waren verdwenen. Ook de gedragsproblemen waren sterk toegenomen. Zo rapporteerde de echtgenote stereotiepe gedragspatronen, waarbij de patiënt een grote weerstand bood tegen veranderingen van het dagritueel. De patiënt kende ook veel stemmingswisselingen die werden bevestigd door het algemeen klinisch onderzoek. Hij begon namelijk tijdens het onderzoek zonder enige aanleiding te lachen en zijn spraak werd gekenmerkt door perseveraties en automatismen. Daarbij was de evolutie naar mutisme duidelijk. De ADL-vaardigheden van de patiënt waren eveneens sterk achteruit gegaan en hij weigerde om elke dag nieuw ondergoed en propere kledij aan te doen, waardoor er een sterk tekort was aan basishygiëne. Zes maanden later werd de patiënt opnieuw opgenomen in het ziekenhuis voor een herevaluatie. Het klinisch neurologisch onderzoek was echter beperkt interpreteerbaar, aangezien het onderzoek stroef verliep door de moeizame coöperatie van de patiënt. Ondanks de beperkte samenwerking van de patiënt konden wel een aantal belangrijke observaties worden gemaakt. Zo was de patiënt volledig gedesoriënteerd in tijd, plaats en persoon. Bij het onderzoek van de craniale zenuwen konden geen opvallendheden worden weerhouden en het onderzoek van de motoriek toonde een normale tonus (spierspanning) en de afwezigheid van extrapiramidale stigmata aan. Bovendien was de segmentaire kracht normaal voor zover dit onderzocht kon worden. Op basis van het reflexonderzoek werd een symmetrische hyporeflexie vastgesteld voor de myotatische reflexen in de vier ledematen. De voetzoolreflex was bilateraal in flexie. Ook de palmomentale reflexen waren bilateraal aanwezig. Verder waren de resultaten van de test van Romberg en het onderzoek van het grangpatroon normaal. Op een aanvullende CT-scan werd een uitgesproken corticale atrofie in het licht gesteld, die voornamelijk temporaal was gesitueerd. De SPECT-scan toonde uitgesproken frontotemporale perfusiedefecten. Het besproken klinische beeld en de aanvullende medische investigaties bevestigden de diagnose van frontotemporale degeneratie, type semantische dementie. Door de toenemende problemen werd besloten de patiënt op te
26
nemen in een home. Hij was volledig ADL-afhankelijk en mutistisch. De patiënt overleed uiteindelijk in september 2009.
2.1.2. Controlegroepen
Aangezien de opnames van de patiënt werden gemaakt op 55, 56 en 59-jarige leeftijd was het methodologisch aangewezen om drie verschillende controlegroepen samen te stellen. Deze drie controlegroepen waren met andere woorden drie verschillende leeftijdsgroepen van 55, 56 en 59 jaar, wat overeenstemt met de leeftijden van de patiënt tijdens de opnames. In deze masterproef zullen de controlegroepen worden aangewend om de resultaten van de analyses van de patiënt adequaat te kunnen interpreteren. Meer concreet betekent dit dat dezelfde analyses zullen worden uitgevoerd op de conversationele spraak van de controlepersonen. Op die manier kunnen de resultaten van de patiënt worden afgezet tegen de uitkomsten van de controles.
Elke controlegroep diende nu aan een aantal strikte selectiecriteria te voldoen. Zo hoorde elke groep te bestaan uit vijf mannen die tijdens een persoonlijk interview werden gefilmd. Er werd welbewust voor een filmopname gekozen, omdat ook de patiënt tijdens de interviews gefilmd is geweest. Zowel de patiënt als de controles werden dus voor een camera geplaatst, terwijl ze onderworpen werden aan een reeks van open vragen, die op voorhand niet gekend waren. Verder moesten de controlegroepen worden gematcht op basis van regio en opleidingsniveau. De vijftien controles waren dan ook net zoals de patiënt afkomstig uit de regio Antwerpen en hadden een gemiddeld opleidingsniveau. Een ander belangrijk criterium was dat de controlepersonen geen neurologische aandoening of taal– of spraakstoornissen mochten hebben op het moment van de opnames. Ze werden in staat geacht de mondelinge vragen te begrijpen en hierop gepast te reageren. Tot slot moet vermeld worden dat de controlegroepen aan het onderzoek deelnamen op vrijwillige basis en hiervoor niet werden vergoed.
27
2.2.Analyses
Om de linguïstische tekortkomingen in de spontane spraak van de patiënt bloot te leggen, worden drie analyses aangewend. Vooraleer deze analyses nader zullen worden toegelicht, wordt eerst besproken hoe het corpusmateriaal van het onderzoek werd samengesteld.
2.2.1. Corpussamenstelling
Zoals al eerder kort werd aangegeven, werd het corpus voor deze masterproef bekomen op basis van drie filmfragmenten die persoonlijke interviews inhouden met de patiënt op 55, 56 en 59-jarige leeftijd. Deze drie opnames werden volledig getranscribeerd wat dit onderzoek een uitgebreid corpus van 2.211 woorden aan spontane spraak van de patiënt opleverde. De interviews met de patiënt werden in orthografische symbolen, en dus niet in fonetische tekens getranscribeerd (een orthografische transcriptie). Daarbij werd alles wat er gezegd is geweest, verbatim uitgeschreven. Dit betekent dat ook de veelvuldige herhalingen, de versprekingen, de aarzelingen enzovoort mee in de transcriptie werden opgenomen. Op die manier kon achteraf efficiënt gezocht worden naar bijzondere taalfenomenen in de spontane spraak van de patiënt (Brasilva online). Alle filmfragmenten werden door dezelfde onderzoekster getranscribeerd aan de hand van een standaard tekstverwerker (Microsoft Word). Belangrijk is dat het volledige corpus na de transcriptie werd omgezet naar het Standaardnederlands, omdat de lexicale realisaties minder relevant zijn dan de lexemen die de patiënt en de controlepersonen duidelijk voor ogen hadden staan en wilden uitdrukken.
In wat volgt zal meer toelichting worden gegeven bij de drie filmopnames van de patiënt. De eerste opname van de patiënt werd in februari 1997 gemaakt, duurde 06:25 minuten of 385 seconden en verschafte het corpus 1.241 woorden. Hierbij werden de interferenties van de gesprekspartner buiten beschouwing gelaten. In het eerste interview werd allereerst aan de patiënt gevraagd waarom hij in het ziekenhuis was opgenomen. De patiënt stak daarbij een onafgebroken verhaal af, waarbij hij wees op zijn toenemende geheugenproblemen. Met deze geheugenproblemen doelde hij eigenlijk op het progressieve verlies van de algemene woordkennis, waarmee hij ernstig te kampen kreeg. De patiënt werd na een aantal minuten onderbroken met de vraag of hij alles goed kon begrijpen. Hierop gaf hij een positief 28
antwoord. Er volgden achtereenvolgens een aantal vragen om na te gaan of de patiënt werkelijk de vragen kon begrijpen en er gepast op kon reageren. De tweede opname van de patiënt dateerde van juli 1998 en duurde 04:13 minuten of 253 seconden. Dit fragment bezorgde het corpus 864 woorden (exclusief de interferenties van de gesprekspartner). Tijdens het interview werd er gepeild naar de klachten van de patiënt. Analoog met het eerste interview ging de patiënt zeer snel op de vraag in en begon hij ononderbroken te praten. Occasioneel vroeg de patiënt om zijn verhaal te bevestigen, waarbij hij bovendien een snelle respons van zijn gesprekspartner verwachtte. Het derde en eveneens het laatste fragment van de patiënt werd eind 2001 gemaakt en heeft een duur van 05:21 minuten of 321 seconden. De precieze datering van de opname is onbekend. Tijdens het interview bleek de spraak van de patiënt drastisch beperkt te zijn tot echolalie en was een evolutie naar verbaal mutisme onmiskenbaar. Het interview kon dan ook maar 106 woorden toevoegen aan het corpus van de spontane spraak van de patiënt (exclusief de interferenties van de gesprekspartner). Wanneer de stopwoordjes hierbij buiten beschouwing worden gelaten, blijven er slechts 67 woorden over.
Het corpus van de patiënt werd aangelengd met een corpus van 17.058 woorden van de controlepersonen. Dit taalmateriaal van de controles werd eveneens verkregen door persoonlijke interviews te filmen en orthografisch te transcriberen. Ook hier dient een nadere toelichting bij de verschillende opnames van de controles te worden gegeven. Zo vonden de interviews van de eerste controlegroep allemaal plaats in februari 2012. De eerste opname duurde hierbij 07:38 minuten of 458 seconden. Het tweede fragment had een duur van 08:05 minuten (485s) en de derde opname besloeg 09:01 minuten (541s). De vierde en de vijfde opname duurden 8:57 minuten (537s) en 9:09 minuten (549s). Deze vijf interviews leverden in totaal 6.379 woorden op. De filmfragmenten van de tweede controlegroep werden in het najaar van 2012 gemaakt en verstrekten het corpus 4.897 woorden. De interviews van de eerste en de tweede controle hielden 07:26 (446s) en 07:18 (438s) minuten aan. De derde, de vierde en de vijfde opname hadden een duur van 07:31 (451s), 05:57 (357) en 07:16 (436s) minuten. Ook de opnames van de derde controlegroep vonden in het najaar van 2012 plaats en verrijkten het corpus met 5.782 woorden. De vijf fragmenten van de derde controlegroep duurden afzonderlijk 07:30, 07:04, 08:42, 07:23 en 08:15 minuten of 450, 424, 522, 443 en 495 seconden. Tijdens alle vijftien opnames werden aan de controles een reeks van gestandaardiseerde vragen voorgelegd, zodat de antwoorden vergelijkbaar zouden zijn. De 29
eerste vragen die werden gesteld, waren: ‘wat doet u meestal in de dag’ en ‘vertel iets over de plaats waar u leeft’ (Wagenaar, Snow, Prins, 1975; Ronald, Prins, Snow & Wagenaar, 1978). In tegenstelling tot de patiënt die kon blijven doorgaan met praten omwille van een logorrhoea, hadden de controlepersonen veel meer interferentie nodig van de gesprekspartner. Dit maakt dat er meer vragen gesteld moesten worden aan de controlegroepen dan aan de patiënt om het gesprek gaande te houden. Bijkomstige vragen waren dan bijvoorbeeld ‘kunt u iets meer vertellen over uw hobby’s’, ‘kunt u iets meer vertellen over uw laatste vakantie’, ‘wat is uw favoriete muziekgenre en waarom’, ‘heeft u kinderen en zou u er iets meer over kunnen vertellen’ enzovoort.
2.2.2. Moving Average Type-Token Ratio
Een eerste analyse die zal worden toegepast op het corpus van de spontane spraak van de patiënt en de controlegroepen is de type-token ratio (TTR). Deze analyse zal worden aangewend om de rijkdom van de woordenschat van de patiënt en de controlegroepen te meten. Een TTR kan immers de lexicale diversiteit en de verscheidenheid van onderwerpen reflecteren in een sample van conversationele spraak (Covington & McFall, 2008). Hierbij impliceert een lage TTR relatief weinig lexicale variatie in de spontane spraak. Hoe hoger de TTR is, hoe rijker de woordenschat zal zijn (Williamson, 2009). De analyse van de TTR wordt gedefinieerd als de verhouding van het totaal aantal types op het totaal aantal tokens. Meer concreet betekent dit dat de TTR de verhouding is van het aantal verschillende woorden tot het totaal aantal woorden:
Om meer inzicht te kunnen verwerven in de analyse van de TTR, werd de onderstaande tabel (tabel 5) van Borovsky, Saygina, Batesa en Dronkers (2007) overgenomen, vertaald en lichtjes aangepast. De zin ‘grote ouders hebben vaak grote kinderen’ (vertaald uit het Engels: ‘tall parents have often tall kids’) zal in deze tabel als voorbeeld worden gebruikt.
30
Tabel 5: Toelichting en voorbeeld van de TTR
Maat
Beschrijving
Tokens
Telt totaal aantal woorden
Types
Telt aantal verschillende woorden
TTR (typetoken ratio)
Meting van lexicale variëteit: deelt het aantal unieke woorden door het totaal aantal woorden
Voorbeeld: ‘grote ouders hebben vaak grote kinderen’ ‘Grote – ouders – hebben – vaak – grote – kinderen (tokens = 6; aantal woorden = 6) ‘Grote – ouders – hebben – vaak – grote – kinderen (types = 5; aantal unieke woorden = 5) ‘Grote – ouders – hebben – vaak – grote – kinderen (TTR = 0,83; tokens = 6; types = 5)
Nu blijkt de meting van de TTR gekoppeld te zijn aan de lengte van het document (Covington & McFall, 2008):
Dit maakt dat de TTR geen goede meting meer is om de lexicale diversiteit in verschillende documenten te bepalen, omwille van het feit dat de TTR altijd lager zal zijn in langere documenten. Aangezien deze masterproef de evolutie van de lexicale rijkdom van de patiënt met SD in kader wil brengen en daarvoor gebruik zal maken van verschillende spraaksamples uit diverse jaartallen (1997, 1998 en 2001), is de analyse van een Moving-Average TypeToken Ratio (MATTR) meer aangewezen. Bij een MATTR wordt de TTR berekend op basis van een ‘moving window’ dat onafhankelijk is van de lengte van de tekst. Een ‘window’ heeft steeds een gefixeerde lengte van een aantal woorden en wordt doorheen de volledige tekst geschoven (Covington & McFall, 2010). Figuur 3 geeft de werking van een MATTR schematisch goed weer (Covington & McFall, 2008).
31
Figuur 3: Werking van de Moving-Average Type-Token Ratio
In dit onderzoek zal dus via een MATTR worden nagegaan hoe rijk de woordenschat van de patiënt en van de controlegroepen is op het moment van de opnames. Dit zal worden berekend aan de hand van een script op de computer. 3 Belangrijk om te vermelden is dat bij de analyse van de MATTR de semantische parafasieën en de herhalingen mee werden opgenomen in de berekening. De reden hiervoor is dat dit onderzoek de patiënt met SD niet wil benadelen, aangezien de spontane spraak van de patiënt waarschijnlijk meer herhalingen en semantische parafasieën zal bevatten in vergelijking met de controles.
Nu werden voor de berekening van de MATTR twee grote databestanden aangemaakt. Enerzijds werden in de spraaksamples van de patiënt en de controlepersonen de lege woorden (‘empty words’) verwijderd. Zoals reeds in het hoofdstuk ‘inleiding’ werd aangehaald, zijn lege woorden vage woorden die weinig betekenis bevatten. Deze woorden worden dan ook vaak gebruikt wanneer een specifiek woord niet langer beschikbaar is. Zo kan bijvoorbeeld bij woordvindingsproblemen het lege woord ‘ding’ worden aangewend ter vervanging van een specifiek zelfstandig naamwoord (Vermeulen et al., 1989). In dit onderzoek zullen eveneens de stopwoordjes tot de lege woorden worden gerekend. Stopwoord zijn woorden of een reeks van woorden die regelmatig door de spreker worden gebruikt en geen diepere betekenis hebben, zoals bijvoorbeeld het gebruik van de woorden ‘euhm’, ‘allez’, ‘of zo’ enzovoort. Verder zullen eveneens alle ‘ja-woorden’ en ‘neen-woorden’ als lege woorden worden behandeld. Het is immers zeer moeilijk om een grens te kunnen trekken tussen de situaties, waarbij ‘ja’ en ‘neen’ worden gehanteerd als lege woorden of als een bevestiging of een ontkenning van de voorgaande taaluiting van de gesprekspartner. Vanuit die redenering wordt besloten om ‘ja’ en ‘neen’ consequent te beschouwen als lege woorden. De beweeggrond om 3
Met bijzondere dank aan dr. Guy De Pauw. 32
alle lege woorden, zoals die hierboven zijn gedefinieerd, uit het databestand te verwijderen is het feit dat de MATTR een maat is voor de lexicale rijkdom en deze woorden de ratio foutief zouden kunnen beïnvloeden. De lege woorden zouden immers een verkeerde indruk kunnen geven van de rijkdom van de woordenschat van de patiënt en de controles. Anderzijds zullen de lege woorden in een tweede databestand worden bewaard. Dit wordt gedaan vanuit de redenering dat het wel interessant is om de lege woorden in een aparte analyse mee in beschouwing te nemen, aangezien de aanwezigheid van deze woorden op een onderliggende neurolinguïstische disfunctie kan wijzen. Samengevat zullen de twee databestanden dus afzonderlijk aan de analyse van de MATTR worden onderworpen. Allereerst zal een MATTR worden uitgevoerd op het materiaal zonder lege woorden om te kijken wat er bij de patiënt gebeurt op longitudinale basis in vergelijking met de controlegroepen. Ten tweede zal een MATTR op het materiaal met lege woorden worden uitgevoerd om na te gaan wat er bij de patiënt zelf gebeurt.
Tot slot is het belangrijk om te vermelden dat de twee databestanden in totaal vier keer aan een MATTR zullen worden onderworpen. Zo zal zowel een standaard MATTR als een gelemmatiseerde MATTR worden berekend. Bij een gelemmatiseerde MATTR worden alle types teruggebracht op hun lemma. Dit betekent dat bijvoorbeeld de werkwoordsvormen ‘vergeet’ en ‘vergeten’ geïdentificeerd zullen worden als twee tokens van hetzelfde type, namelijk het infinitief ‘vergeten’. Dit is in tegenstelling tot een standaard MATTR, waarbij de voorgaande woordvormen behandeld zullen worden als twee aparte types. Vervolgens wordt een afzonderlijke MATTR toegepast op de inhoudswoorden. De functiewoorden worden hierbij dus buiten beschouwing gelaten. Tot de inhoudswoorden worden de naamwoorden, de zelfstandige werkwoorden, de adjectieven en de bijwoorden gerekend. De ratio kan uiteindelijk gezien worden als een indicatie van de diversiteit van de inhoudswoorden in de spontane spraak van de patiënt en de controlegroepen (Verhoeven, Mariën, Engelborghs, D’Haenen & De Deyn, 2005). Ten slotte zal ook de gelemmatiseerde TTR van de inhoudswoorden worden berekend.
33
2.2.3. Tellingen van herhalingen en perseveraties
Een tweede analyse die in deze masterproef zal worden uitgevoerd, is de telling van de herhalingen en de perseveraties in het spraakmateriaal van de patiënt en de controlepersonen. Onder de herhalingen worden zowel de zelfherhalingen als de echo-antwoorden begrepen. Bij een echo-antwoord worden de woorden of de zinnen van een gesprekspartner herhaald, terwijl bij een zelfherhaling de eigen woorden of uitingen worden hernomen (zie hoofdstuk ‘inleiding’). Hoewel herhalingen en in het bijzonder zelfherhalingen volkomen natuurlijke verschijnselen zijn in de spontane spraak van de mens, lijkt de patiënt toch een uniek profiel te vertonen. De observatie is immers dat de patiënt zichzelf opmerkelijk veel herhaalde. Bovendien leek de spraak van de patiënt zich te kenmerken door een groot aantal perseveraties, wat een extra indicatie kan zijn om zijn afwijkend taalgedrag aan te tonen. Aangezien herhalingen en perseveraties nog niet eerder gerapporteerd zijn geweest als mogelijke linguïstische symptomen van patiënten met SD, is het voor dit onderzoek waardevol om tellingen van de herhalingen en de perseveraties van de patiënt te maken en deze nadien ook af te zetten tegen de resultaten van de tellingen van de controlepersonen. In wat volgt zal eerst een onderscheid worden gemaakt tussen zelfherhalingen en perseveraties. Nadien zal worden toegelicht op welke manier het herhalingsgedrag van de patiënt, gedefinieerd als de hoeveelheid herhalingen en perseveraties in de spontane spraak, zal worden onderzocht.
Zowel zelfherhalingen als perseveraties kunnen worden omschreven als een ongewenste voortzetting van een eerder plaatsgevonden respons (McNamara & Albert, 2004). Om het verschil tussen beide taalfenomenen duidelijk te kunnen maken, zal hieronder een uitgebreide omschrijving van perseveraties worden gegeven. De onderzoekers Albert en Sandon (1986) classificeerden de perseveraties in drie grote categorieën: ‘continuous perseveration’, ‘stuckin-set perseveration’ en ‘recurrent perseveration’. ‘Continuous perseveration’ werd beschreven als een ongewenste voortzetting van een respons, die eigenlijk al voltooid zou moeten zijn. Het lijkt erop of het normale stopsignaal van een respons ontbreekt of niet langer functioneel is. In het geval van een ‘continuous perseveration’ gaat een patiënt bijvoorbeeld extra lussen schrijven aan de letter ‘m’. Een ‘stuck-in-set perseveration’ werd benaderd als het ongewenste behoud van het kader van een respons, terwijl eigenlijk al een nieuwe taak werd geïntroduceerd. De patiënt gaat dan bijvoorbeeld bij de ‘Winsconsin Card Sorting Test’ 34
(WCST) (Heaton, Chelune, Talley, Kay & Curtis, 1993) kaarten sorteren volgens de oude regel (op kleur) en niet volgens de nieuwe regel (op vorm). De laatste categorie van de perseveraties is de ‘recurrent perseveration’. Deze categorie werd gedefinieerd als de ongewenste aanwezigheid van een deel of een volledige voorgaande respons, die voorkomt na een andere tussenliggende respons. De patiënt herhaalt dan bijvoorbeeld een woord of een reeks van woorden na een andere tussenliggende zin. Ter verduidelijking wordt hieronder een voorbeeld van een perseveratie gegeven:
Woordperseveratie P: ‘Ik heb graag zout bij mijn eten. Dat geeft mijn eten iets extra. Op die manier smaakt het ook beter. Ook doe ik vaak zout… ik bedoel kruiden op mijn eten.’ Register: P: Patiënt De ‘recurrent perseveration’ is de meest voorkomende vorm van perseveraties in het domein van de spraak en de verbale vloeiendheid, zeker indien er sprake is van een hersenbeschadiging (McNamara & Albert, 2004). Wanneer in deze masterproef wordt gesproken over perseveraties zal hiermee dan ook de ‘recurrent perseveration’ worden bedoeld. Met deze bovenstaande definitie van de ‘recurrent perseveration’ wordt eveneens het verschil met de verbale zelfherhaling duidelijk. In tegenstelling tot een zelfherhaling is er bij een perseveratie geen rechtstreekse prikkel meer. Een woord of een reeks van woorden zal namelijk worden hernomen, nadat de stimulus hiertoe voorbij is. Anders dan een zelfherhaling zal een perseveratie dus steeds over de grenzen van de syntactische uiting heen gaan (McNamara & Albert, 2004).
Zoals hierboven reeds werd aangehaald, zullen aparte tellingen worden gemaakt van de herhalingen en de perseveraties in de spontane spraak. Hierbij zal allereerst het herhalingspatroon van de patiënt worden onderzocht op longitudinale basis. Dit wil zeggen dat er zal worden nagegaan of de hoeveelheid zelfherhalingen en echo-antwoorden in de conversationele spraak van de patiënt hetzelfde blijft op 55, 56 en 59-jarige leeftijd en of deze significant verschilt van de leeftijdsgematchte controlegroepen. Eerst zal er worden stilgestaan bij de telling van de zelfherhalingen.
35
In dit onderzoek wordt er voor gekozen om twee tellingen van zelfherhalingen uit te voeren: 1) Het weergeven van de hoeveelheid zelfherhalingen op het totaal aantal uitingen. 2) De berekening van het percentage van het aantal uitingen, waarin sprake is van zelfherhaling. Bij deze twee tellingen kunnen er bovendien vijf types van zelfherhaling worden onderscheiden. Een eerste type van zelfherhaling is de iteratie of de foneemherhaling 4, waarbij bepaalde klanken of lettergrepen worden herhaald binnen hetzelfde woord. Op die manier kunnen bijvoorbeeld ‘f-f-fiets’ en ‘hal-halte’ worden geïdentificeerd als iteraties. Het voorkomen van een hoog aantal iteraties in de spontane spraak van de patiënt kan de fonologische onzekerheid en de gematigde controle over de realisatie van foneemsequenties reflecteren (Vermeulen et al., 1989). Een tweede type van zelfherhaling kan gedefinieerd worden als een woordherhaling of een logoclonie, zoals bijvoorbeeld ‘fiets, fiets’. Een belangrijke opmerking hierbij is dat de lege woorden, zoals bijvoorbeeld ‘ja ja’ niet worden opgenomen bij de telling van de logoclonieën. Verder worden de zelfherhalingen op het niveau van de constituent herkend. Een constituent is een woordgroep die zich syntactisch gezien als een eenheid gaat gedragen in de zin. Er kunnen verschillende constituententypes worden onderscheiden afhankelijk van het hoofd van de constituent: nominale of naamwoordelijke constituent, adjectivistische consituent, voorzetselconsituent enzovoort. Zo is een voorbeeld van een herhaling van een naamwoordelijke constituent: ‘die vis, die vis’. Wanneer een persoon ‘buitengewoon lekker, buitengewoon lekker’ zegt, kan dit benoemd worden als een herhaling van een adjectivistische constituent. Tot slot is een voorbeeld van een herhaling van een voorzetselconstituent: ‘op deze dag, op deze dag’ (Vandeweghe, 2007). Naast iteraties, logoclonieën en constituentherhalingen kunnen ook zelfherhalingen op het niveau van deeluitingen worden geïdentificeerd. Hierbij wordt er een cluster van woorden herhaald die niet gedefinieerd kunnen worden als een constituent. Binnen de herhalingen op het niveau van deeluitingen kan verder een onderscheid worden gemaakt tussen herhalingen die gevonden worden binnen dezelfde uiting, zoals bijvoorbeeld ‘hij volgt, hij volgt’, en herhalingen die over de grenzen van de uiting heen gaan. Een voorbeeld van dit laatste type wordt in het onderstaande voorbeeld onderstreept.
4
Vermeulen et al. (1989) spreken over literale perseveraties. 36
Zelfherhaling op het niveau van de deeluiting die over de grenzen van de uiting heen gaat P: ‘Jij mag toch ook met de auto rijden van je moeder als de bus of de trein niet meer rijden. Jij mag toch ook met de auto rijden.’ Register: P: Patiënt
De onderstreepte taaluiting is een duidelijk voorbeeld van een zelfherhaling op het niveau van de deeluiting, aangezien slechts enkele woorden uit de vorige zin - en dus niet de volledige uiting - worden hernomen. Tot slot worden de zelfherhalingen op het niveau van uitingen als laatste type van zelfherhalingen geïnventariseerd. Hierbij wordt in wat volgt de onderstreepte taaluiting als passend voorbeeld aangewend.
Zelfherhaling op het niveau van uitingen P: Ik kom ook. Ik kom ook. Register: P: Patiënt
Naast de zelfherhalingen kunnen ook de echo-antwoorden terminologisch verder worden opgedeeld. Zo kan er een onderscheid worden gemaakt tussen de partiële en volledige echoantwoorden, die ‘mitigated’ worden genoemd indien de grammatica van de uiting wordt aanpast. Tot slot kan ook een bijzonder type van echo-antwoorden worden onderscheiden, wanneer er wordt teruggegrepen naar een eerder geproduceerd woord of uiting van de gesprekspartner. Ter illustratie van de verschillende types van echo-antwoorden volgen hieronder enkele voorbeelden.
Volledig echo-antwoord I: Bent u al lang in het ziekenhuis? P: Bent u al lang in het ziekenhuis?
Partieel echo-antwoord I: Bent u al lang in het ziekenhuis? P: Ziekenhuis.
37
‘Mitigated’ echo-antwoord I: Bent u al lang in het ziekenhuis? P: Ben ik al lang in het ziekenhuis?
Bijzonder type van echo-antwoord I: Wat doe je daarmee? P: Ik weet het niet. I: Kun jij mij dan eens uitleggen wat een ‘broek’ is? P: [stilte] I: Wat is een broek? P: Wat doe je daarmee? Register: I: Interviewer; P: Patiënt
Na de telling van de herhalingen zal gefocust worden op de telling van de perseveraties in de spraaksamples van de patiënt en de controlepersonen. Ook hier zal een nader onderscheid worden gemaakt tussen de woordperseveratie, de perseveratie van een ketting van woorden en de zinsperseveratie. Een voorbeeld van een woordperseveratie werd al eerder in het hoofdstuk meegegeven. Voorbeelden van de zinsperseveratie en de perseveratie van een ketting van woorden volgen hieronder:
Perseveratie van een ketting van woorden P: ‘Ik weet nog hoe dat die heten. Dat waren makkelijke namen. Dat weet ik nog hoe dat die heten.
Zinsperseveratie P: ‘Mijn zus heeft de griep. Ze gaat niet meer naar school gaan, want ze voelt zich niet lekker. Mijn zus heeft de griep. Register: P: Patiënt
38
2.2.4. Bepaling van de spreeksnelheid
De derde en de laatste analyse die in deze masterproef zal worden uitgevoerd, is de bepaling van de spreeksnelheid (‘speech rate’) van de patiënt op 55, 56 en 59-jarige leeftijd en van de drie controlegroepen. Deze analyse zal worden toegepast om de vloeiendheid van de patiënt te bepalen, aangezien iemands vloeiendheid gewoonlijk wordt gedetermineerd aan de hand van iemands speeksnelheid (Kreindler, Mihailescu, & Fradis, 1980).
Bij de bepaling van de spreeksnelheid wordt er traditioneel een onderscheid gemaakt tussen de articulatiesnelheid (‘articulation rate’) en de spreeksnelheid (‘speaking rate’). De articulatiesnelheid wordt hierbij gedefinieerd als het aantal woorden per minuut of syllabes per seconde, waarbij de stille intervallen uit de telling worden verwijderd. De spreeksnelheid wordt bepaald door het aantal woorden per minuut of syllabes per seconde, waarbij de stiltes en de gevulde pauzes, zoals bijvoorbeeld ‘euhm’ mee in beschouwing worden genomen (Verhoeven et al., 2005; Verhoeven, De Pauw, & Kloots, 2004). Wanneer in deze masterproef wordt gesproken over de spreeksnelheid zal hiermee de laatste definitie (‘speaking rate’) worden bedoeld. De spreeksnelheid zal met andere woorden worden bepaald door de som van het aantal geproduceerde woorden, waarbij herhalingen, zelfverbeteringen, herformuleringen, parafasieën, lege woorden en stille intervallen mee in rekening worden gebracht (Sajjadi et al., 2012).
Om de spreeksnelheid van de patiënt in dit onderzoek te kunnen bepalen, zullen de drie getranscribeerde conversaties van de patiënt worden opgedeeld in verschillende samples van telkens één minuut. Zoals eerder werd vermeld in het hoofdstuk ‘methodiek’, duurde het eerste fragment van de patiënt 06:25 minuten. Dit maakt dat de eerste transcriptie in zes samples van telkens één minuut kan worden opgesplitst. De tweede opname van de patiënt had een duur van 04:13 minuten en zal bijgevolg in vier samples worden onderverdeeld. Het laatste fragment van de patiënt duurde 05:21 minuten en zal eveneens in vier samples worden opgedeeld. De reden waarom de laatste getranscribeerde conversatie in vier samples in plaats van in vijf samples zal worden opgesplitst, heeft te maken met het feit dat bij de telling van het aantal woorden per minuut de interferenties van de interviewer buiten beschouwing zullen worden gelaten. Er wordt met andere woorden de tijd (in seconde) gemeten tussen het einde van de interviewers vraag tot en met het einde van het antwoord van de patiënt of de controles 39
(Sajjadi et al., 2012). Aangezien in de laatste opname van de patiënt meer interferentie nodig was van de gesprekspartner kan het slechts in vier samples worden onderverdeeld. Tot slot zullen ook de getranscribeerde conversaties van de controlegroepen worden opgesplitst in verschillende spraaksamples, corresponderend met de lengte van de samples van de patiënt. Na de bepaling van de spreeksnelheid zullen de onderzoeksresultaten van de publicatie ‘The fluency-non fluency dimension in the classification of aphasic speech’ van Kerschensteiner, Poeck en Brunner (1972) als referentie worden gebruikt om uitspraken te kunnen doen over de vloeiendheid van de patiënt en de controlegroepen. In dit artikel werd namelijk besloten dat een patiënt als vloeiend kan worden beschouwd, indien hij tussen 90 en 170 woorden per minuut zal uiten. Bij een niet-vloeiende patiënt daarentegen zal het aantal geproduceerde woorden schommelen tussen 50 en 90 woorden per minuut (Kerschensteiner, Poeck, & Brunner, 1972; Kreindler et al., 1980). Naast het aantal woorden per minuut, is het voor deze masterproef ook interessant om de spreeksnelheid te meten aan de hand van het aantal gebruikte syllabes per seconde. Het gebruik van syllabes als maat voor de bepaling van de spreeksnelheid kan worden gerechtvaardigd door het feit dat dit onderzoek verschillende spraaksamples uit dezelfde taal (en uit hetzelfde regiolect) zal vergelijken, waardoor de syllabestructuur van het taalmateriaal van alle participanten dezelfde is. Verhoeven en collega’s kwalificeerden de normale speeksnelheid voor het Nederlands in België rond 4,00 syllabes per seconde (Verhoeven et al., 2004).
40
3. Resultaten
Hieronder volgen de resultaten van de drie analyses die werden toegepast op het volledige corpus van de conversationele spraak van de patiënt. De uitkomsten van de patiënt zullen voorts ook worden vergeleken met de resultaten van de controlepersonen. Voor dit onderzoek bleek het echter niet meer zinvol te zijn om de drie controlegroepen te bewaren, aangezien de resultaten van de verschillende controles in deze leeftijdsgroepen gelijkaardig bleken te zijn. Om aan te tonen dat de controlegroepen werkelijk niet van elkaar verschillen, werd er een statistische toets aangewend. Zo werd voor alle metingen (standaard TTR, gelemmatiseerde TTR, telling van logoclonieën, bepaling van spreeksnelheid,…) de performantie van de drie controlegroepen vergeleken met behulp van een one-way ANOVA (‘Analysis of Variance’) met ‘Controlegroep’ als onafhankelijke variabele. Alle vergelijkingen lieten hierbij zien dat de proefpersonen in de drie controlegroepen niet significant van elkaar verschillen (alle pwaarden > 0,10). Dit betekent dat de controlepersonen voor alle analyses als één grote groep kunnen worden beschouwd. Bijgevolg kunnen de resultaten van de patiënt worden geconfronteerd met de uitkomsten van één grote controlegroep. Een overzicht van de resultaten van de ANOVA is opgenomen in Appendix 1. Bij beschouwing van Appendix 1 moet worden opgemerkt dat niet alle metingen van de herhalingen worden gepresenteerd. Zo worden alleen de resultaten van de ANOVA van de iteraties, de logoclonieën en de herhalingen van deeluitingen voorgesteld. De reden hiervoor is dat enkel bij die types van herhalingen waardevolle observaties konden worden gemaakt bij de controlepersonen.
3.1.Moving Average Type-Token Ratio
Allereerst zullen de resultaten van de MATTR van de patiënt en de controlegroep worden voorgesteld en met elkaar worden vergeleken. Hierbij moet vermeld worden dat er geen analyse kon worden uitgevoerd op de derde opname van de patiënt, omwille van een methodologische tekortkoming. De verbale output van de patiënt in de derde opname was namelijk te pover om een berekening van een MATTR uit te voeren. Dit komt omdat de spontane spraak van de patiënt op de leeftijd van 59 jaar sterk beperkt was tot echolalie en de patiënt slechts 67 woorden uitte (zie onderdeel ‘methodiek: corpussamenstelling’). Om de voorgaande reden kan de povere lexicale rijkdom in de spontane spraak van de patiënt op 5941
jarige leeftijd slechts op descriptieve basis worden toegelicht en zal dit dus niet kunnen worden onderbouwd met cijfermateriaal. Zoals eerder werd aangegeven in het hoofdstuk ‘methodiek’ werden twee grote databestanden aangemaakt: een file met en een file zonder lege woorden. Deze twee databestanden werden vier keer onderworpen aan een MATTR. Dit waren meer bepaald een standaard MATRR, een gelemmatiseerde MATTR, een MATTR van de inhoudswoorden en een gelemmatiseerde MATTR van de inhoudswoorden. Eerst zullen de resultaten van de analyses worden gepresenteerd, waarbij het materiaal zonder de lege woorden aan de grondslag lag. Tabel 6 biedt een overzicht van de uitkomsten van de patiënt op de leeftijd van 55 en 56 jaar.
Tabel 6: Resultaten van de MATTR van de patiënt (zonder lege woorden)
Resultaten patiënt ‘97
‘98
Standaard MATTR
0,26
0,28
Gelemmatiseerde MATTR
0,23
0,26
MATTR inhoudswoorden
0,35
0,39
Gelemmatiseerde MATTR inhoudswoorden
0,31
0,36
De cijfers in tabel 6 vertellen echter nog maar weinig over de lexicale variatie in de spontane spraak van de patiënt. Om de resultaten van de patiënt adequaat te kunnen interpreteren, zullen ook de uitkomsten van de controlegroep moeten worden aangewend. Tabel 7 geeft de afzonderlijke resultaten van de vijftien controles weer.
42
Tabel 7: Resultaten van de MATTR van de controles (zonder lege woorden)
Resultaten controlegroep Standaard MATTR
Gelemmatiseerde MATTR
MATTR inhoudswoorden
Gelemmatiseerde MATTR inhoudswoorden
Controle 1
0,41
0,36
0,57
0,50
Controle 2
0,36
0,31
0,51
0,44
Controle 3
0,41
0,37
0,61
0,53
Controle 4
0,38
0,34
0,54
0,47
Controle 5
0,41
0,37
0,55
0,49
Controle 6
0,39
0,34
0,55
0,46
Controle 7
0,41
0,38
0,55
0,50
Controle 8
0,39
0,36
0,56
0,51
Controle 9
0,44
0,40
0,62
0,57
Controle 10
0,40
0,36
0,54
0,48
Controle 11
0,37
0,33
0,52
0,46
Controle 12
0,39
0,35
0,57
0,49
Controle 13
0,33
0,29
0,49
0,42
Controle 14
0,39
0,35
0,55
0,49
Controle 15
0,40
0,35
0,56
0,50
Wanneer tabel 6 en tabel 7 met elkaar worden vergeleken, valt op dat de MATTR van de patiënt beduidend lager is dan de MATTR van de controles. Om na te gaan of de patiënt wel degelijk statistisch significant afwijkt van de vijftien controles, werd het gemiddelde en de SD bepaald van de controlegroep. Tabel 8 geeft de gemiddeldes en de SD’s van de verschillende analyses overzichtelijk weer.
43
Tabel 8: Gemiddeldes en standaarddeviaties van de MATTR (zonder lege woorden) Gemiddelde
Standaarddeviatie (SD)
Standaard MATTR
0,39
0,02
Gelemmatiseerde MATTR
0,35
0,03
MATTR inhoudswoorden
0,55
0,03
Gelemmatiseerde MATTR inhoudswoorden
0,49
0,04
Aan de hand van tabel 8 kunnen nu de resultaten van de patiënt worden geïnterpreteerd. Zo wijkt voor de standaard MATTR de patiënt op 55-jarige leeftijd 6,50 SD af van het gemiddelde van de controlegroep (score = 0,26; gemiddelde = 0,39; SD = 0,02). Aangezien de kans dat het resultaat van een onderzoek meer dan vier SD van het gemiddelde verwijderd is, kleiner is dan 1%, kan gesteld worden dat de ratio van de patiënt zeer afwijkend is. Ook het resultaat van de standaard MATTR van de patiënt op de leeftijd van 56 jaar is sterk afwijkend (score = 0,28). De waarde van de patiënt ligt immers op 5,50 SD afstand van het gemiddelde van de controles. Verder is de uitkomst van de patiënt eveneens afwijkend voor de gelemmatiseerde MATTR op de leeftijd van 55 jaar (score = 0,23; 4,00 SD van het gemiddelde) en 56 jaar (score = 0,26; 3,00 SD van het gemiddelde). Het gemiddelde van de controlepersonen bedraagt hierbij 0,35 en één SD staat gelijk aan 0,03. Wanneer de resultaten van de patiënt van de MATTR van de inhoudswoorden worden bekeken, valt op dat ook deze uitkomsten uitzonderlijk zijn ten opzichte van de controlegroep. De patiënt wijkt namelijk op de leeftijd van 55 jaar en 56 jaar 6,67 SD en 5,33 SD af van het gemiddelde (55 jaar: score = 0,35; 56 jaar: score = 0,39; gemiddelde = 0,55; SD = 0,03). Tot slot zijn de waardes van de patiënt voor de gelemmatiseerde MATTR van de inhoudswoorden sterk afwijkend. Het resultaat van de patiënt ligt hier namelijk op 4,50 SD en 3,25 SD afstand van het gemiddelde op de leeftijd van 55 en 56 jaar (55 jaar: score = 0,31; 56 jaar: score = 0,36; gemiddelde = 0,49; SD = 0,04).
De bovenstaande cijfers kunnen de hypothese bevestigen dat de standaard MATTR en de gelemmatiseerde MATTR van de patiënt significant lager is dan de ratio’s van de controles. Aangezien een lage MATTR wijst op weinig lexicale variatie in de spontane spraak kan worden aangenomen dat de woordenschat van de patiënt veel armer is dan de woordenschat van de controlegroep (Williamson, 2009). Verder is ook de MATTR van de inhoudswoorden 44
en de gelemmatiseerde MATTR van de inhoudswoorden aan de lage kant. De patiënt beschikt bijgevolg over een kleiner repertoire aan inhoudswoorden of heeft er een beperktere toegang tot (Vermeulen, et.al, 1989).
Nadat alle resultaten van de MATTR van het eerste databestand werden gepresenteerd, zal in wat volgt gefocust worden op de resultaten van de MATTR, waarbij het spraakmateriaal van de patiënt met lege woorden als basis werd gebruikt. Tabel 9 biedt een overzicht van deze resultaten.
Tabel 9: Resultaten van de MATTR van de patiënt (met lege woorden) Resultaten patiënt ‘97
‘98
Standaard MATTR
0,23
0,23
Gelemmatiseerde MATTR
0,21
0,22
MATTR inhoudswoorden
0,34
0,37
Gelemmatiseerde MATTR inhoudswoorden
0,31
0,36
Het cijfermateriaal in tabel 9 is zeer interessant, aangezien hiermee de evolutie van de patiënt in kaart kan worden gebracht. Zo zijn de resultaten van de patiënt op 55 en 56-jarige leeftijd zeer gelijklopend. Er kan met andere woorden worden vastgesteld dat de arme lexicale variëteit in de spontane spraak van de patiënt continue blijft. Dit verandert echter op de leeftijd van 59 jaar. In de derde opname is namelijk een duidelijke afname zichtbaar van de lexicale diversiteit in de conversationele spraak van de patiënt. Zoals eerder werd vermeld, werd er geen analyse toegepast op de derde opname van de patiënt, omwille van een methodologische tekortkoming. De arme lexicale rijkdom in de spontane spraak van de patiënt zal dus hieronder descriptief moeten worden aangetoond.
In het derde filmfragment is te zien hoe de onderzoeker de patiënt verschillende vragen voorlegt, waarop de patiënt niet reageert. Hij zal uiteindelijk pas beginnen spreken na 01:07 minuten wat erg laat is in een spontaan interview. In totaal produceerde de patiënt slechts 13 taaluitingen, waarbij er in 11 uitingen sprake was van herhaling. Deze herhalingen waren bijvoorbeeld volledige of partiële echo-antwoorden. Ook een bijzonder type van echo45
antwoord, waarbij er teruggekoppeld werd naar een eerder gestelde vraag van de gesprekspartner kwam een aantal keren voor. Andere types van herhalingen die in de spontane
spraak
van
de
patiënt
werden
teruggevonden,
waren
logoclonieën,
constituentherhalingen enzovoort. Een volledig gedetailleerd overzicht van de herhalingen van de patiënt zal bij het volgende onderdeel ‘resultaten: telling van herhalingen en perseveraties’ worden gegeven. De grote hoeveelheid herhalingen in de beperkte verbale output van de 59-jarige patiënt is een indicatie om zijn arme lexicale diversiteit aan te tonen. De patiënt ging namelijk steeds dezelfde woorden en zinnen hernemen, waardoor zijn spraak veel inhoudslozer werd. Naast herhalingen werd de spontane spraak van de patiënt ook gekenmerkt door zuchten, smakken, keelschrapen, lachen en snuiven. Deze vocalisaties, die telkens gerelateerd waren aan een affectieve status, konden niet worden beschouwd als volwaardige taaluitingen.
Wanneer nu de resultaten van de MATTR (met lege woorden) van de patiënt tegenover de uitkomsten van de controlepersonen worden gesteld, valt op dat ook hier de patiënt significant slechter scoort dan de controlegroep. Dit werd eveneens aangetoond op basis van de gemiddeldes en de SD’s van de controlegroep. Onderstaande tabel (tabel 10) biedt hiervan een overzicht. In Appendix 2 worden de afzonderlijke resultaten van de vijftien controles gedetailleerd aangeboden. De reden waarom de afzonderlijke resultaten hier niet worden gepresenteerd, is het feit dat er in de eerste plaats gefocust zal worden op het ziekteverloop van de patiënt en niet zo zeer op de vergelijking met de controlegroep.
46
Tabel 10: Vergelijking van de resultaten van de patiënt met de controlegroep (met lege woorden) Resultaten patiënt
Standaard MATTR Gelemmatiseerde MATTR MATTR inhoudswoorden Gelemmatiseerde MATTR inhoudswoorden
’97 / ‘98
Gemiddelde
SD
nSD
0,23 / 0,23
0,37
0,02
7,00 / 7,00
0,21 / 0,22
0,33
0,02
6,00 / 5,50
0,34 / 0,37
0,55
0,03
7,00 / 6,00
0,31 / 0,36
0,48
0,03
5,67 / 4,00
Uit alle voorgaande resultaten kan nu worden besloten dat de lexicale diversiteit in de spontane spraak van de patiënt significant armer is dan die in de spraak van de controlegroep. De arme lexicale variëteit was bovendien zeer gelijkaardig op de leeftijd van 55 en 56 jaar, maar bleek wel veel armer te zijn op 59-jarige leeftijd.
3.2.Telling van herhalingen en perseveraties
Hieronder zullen de resultaten worden voorgesteld van de tellingen van de herhalingen en de perseveraties in de conversationele spraak van de patiënt. Eerst zullen de uitkomsten van de patiënt op 55 en 56-jarige leeftijd worden behandeld. Achteraf worden ook de uitkomsten van de patiënt weergegeven op de leeftijd van 59 jaar. Nadat alle resultaten van de patiënt werden overlopen, kan worden nagegaan of er sprake is van een toename van het aantal herhalingen en perseveraties in de verbale output van de patiënt doorheen de jaren. Eveneens kan worden onderzocht of de resultaten van de patiënt afwijkend zijn in vergelijking met de uitkomsten van de controlegroep.
In onderstaande tabel (tabel 11) worden de uitkomsten van de patiënt op 55 en 56-jarige leeftijd weergegeven.
47
Tabel 11: Overzicht van de resultaten van de tellingen van de herhalingen en de perseveraties in de spraak van de patiënt op de leeftijd van 55 en 56 jaar
Herhalingen en perseveraties patiënt (’97 / ‘98) Uitingen Totaal aantal uitingen (‘97 / ‘98): 145 / 96
Herhalingen Zelfherhalingen Type Iteratie Logoclonie Herhaling van constituent: - Naamwoordelijke constituent - Adjectivische constituent - Voorzetselconstituent Herhaling van deeluiting: - Binnen de uiting - Volgende uiting Herhaling van uiting TOTAAL:
3/1 20 / 14
Percentage op totaal aantal herhalingen (‘97 / ‘98) 4 / 2,04 26,67 / 28,57
Percentage op totaal uitingen (‘97 / ‘98) 2,07 / 1,04 13,79 / 14,58
8/2 1/1 2/4
10,67 / 4,08 1,33 / 2,04 2,67 / 8,16
5,51 / 2,08 0,69 / 1,04 1,38 / 4,17
15 / 8 4/6 22 / 13 75 / 49
20 / 16,33 5,33 / 12,24 29,33 / 26,53 100
10,34 / 8,33 2,76 / 6,25 15,17 / 13,54 51,72 / 51,04
Aantal (‘97 / ‘98)
Echo-antwoorden Type Volledige echo-antwoorden Partiële echo-antwoorden Bijzonder type TOTAAL:
Aantal 0/1 0/1 0/0 0/0
Percentage op totaal aantal echoantwoorden 0 / 50 0 / 50 0/0 100
Percentage op totaal aantal uitingen 0 / 1,04 0 / 1,04 0/0 0 / 2,08
Perseveraties Type Woordperseveratie Perseveratie van een ketting van woorden Zinsperseveratie TOTAAL:
6/2
Percentage op totaal aantal perseveraties (‘97 / ‘98) 54,54 / 50
Percentage op totaal aantal uitingen (‘97 / ‘98) 4,14 / 2,08
2/1
18,18 / 25
1,38 / 1,04
3/1 11 / 4
27,27 / 25 100
2,07 / 1,04 7,59 / 4,17
Aantal (‘97 / ‘98)
Aan de hand van tabel 11 kunnen allereerst de resultaten van de twee tellingen van de zelfherhalingen worden afgeleid (zie ‘methodiek’). Deze twee tellingen waren meer bepaald: 1) Het weergeven van de hoeveelheid zelfherhalingen op het totaal aantal uitingen. 2) De berekening van het percentage van het aantal uitingen, waarin sprake is van zelfherhaling. 48
Eerst zal worden stilgestaan bij de uitkomsten van de eerste telling. Zo blijkt dat de patiënt op de leeftijd van 55 jaar 75 zelfherhalingen produceerde op een totaal van 145 taaluitingen. Op de leeftijd van 56 jaar werden 49 zelfherhalingen teruggevonden op een totaal van 96 uitingen. Deze cijfers werden bekomen door de som te nemen van alle verschillende zelfherhalingen die werden aangetroffen op diverse linguïstische niveaus: fonemen, woorden, constituenten, deeluitingen en volledige uitingen (voor nadere toelichting zie hoofdstuk ‘methodiek’). In 1997 waren bijvoorbeeld 26,67% van alle gevonden 75 zelfherhalingen, woordherhalingen. Een herhaling van een volledige uiting was met 29,33% het meest voorkomende type van zelfherhaling in de spontane spraak van de patiënt op de leeftijd van 55 jaar. In 1998 was deze vaststelling omgekeerd. Daar kwamen de woordherhalingen met 28,57% het frequentste voor in de verbale output van de patiënt, gevolgd door de herhalingen van gehele uitingen (26,53%). Voor de opname uit 1997 en 1998 bleken er wel verschillen te bestaan tussen de herhalingen van de verschillende constituenttypes. Zo kwam een herhaling van een nominale constituent meer voor in de spraak van de patiënt op 55-jarige leeftijd dan op de leeftijd van 56 jaar. Dit is te wijten aan de verschillende gespreksinhouden. De patiënt ging bijvoorbeeld in 1997 toevallig meerdere nominale constituenten gebruiken, omdat het onderwerp van het gesprek daartoe leende. Wanneer er wordt gefocust op de resultaten van de tweede telling van de zelfherhalingen kan worden besloten dat de uitkomsten van de patiënt op 55 en 56-jarige leeftijd erg dicht bij elkaar liggen. Er kan namelijk worden vastgesteld dat voor beide leeftijden in ongeveer 51% van het totaal aantal uitingen sprake was van zelfherhaling (55 jaar: score = 51,72%; 56 jaar: score = 51,04%). Dit betekent dat in meer dan de helft van het totaal aantal uitingen zelfherhaling aanwezig was.
Naast het aantal zelfherhalingen kunnen ook de hoeveelheid echo-antwoorden in de spontane spraak van de patiënt op de leeftijd van 55 en 56 jaar uit tabel 11 worden afgelezen. Opvallend is dat er in de tabel geen resultaten worden weergegeven voor de ‘mitigated echoantwoorden. De reden hiervoor is dat deze niet konden worden teruggevonden in de spraaksamples van de patiënt. Hieronder zullen dus enkel de resultaten van de volledige, de partiële en het bijzonder type van echo-antwoorden worden voorgesteld. Tijdens het eerste interview konden geen echo-antwoorden in de spraak van de patiënt worden aangetroffen. In het tweede fragment werden wel echo-antwoorden waargenomen: in 2,08% van het totaal aantal geproduceerde uitingen was er namelijk sprake van echolalie.
49
Nu alle uitkomsten van de telling van de herhalingen uit 1997 en 1998 werden voorgesteld, komen de resultaten van de 59-jarige patiënt aan bod. Er werd voor gekozen deze resultaten apart te behandelen, aangezien het syndroom van de patiënt in 2001 verder geëvolueerd was en
de
klachten
sterk
waren
toegenomen.
Dit
kan
worden
afgeleid
uit
de
hospitalisatieverslagen (zie ‘gevalbeschrijving’). Een volledig overzicht van het aantal herhalingen en perseveraties van de patiënt op 59-jarige leeftijd wordt in tabel 12 gepresenteerd.
50
Tabel 12: Overzicht van de resultaten van de tellingen van de herhalingen en de perseveraties in de spraak van de patiënt op de leeftijd van 59 jaar
Herhalingen en perseveraties patiënt (2001) Uitingen Totaal aantal uitingen: 13
Herhalingen Zelfherhalingen
1
Percentage op totaal aantal herhalingen 25
Percentage op totaal uitingen 7,69
1
25
7,69
1 1 4
25 25 100
7,69 7,69 30,77
Type
Aantal
Iteratie Logoclonie Herhaling van constituent: - Naamwoordelijke constituent - Adjectivische constituent - Voorzetselconstituent Herhaling van deeluiting: - Binnen de uiting - Volgende uiting Herhaling van uiting TOTAAL:
Echo-antwoorden Type Volledige echo-antwoorden Partiële echo-antwoorden Bijzonder type TOTAAL:
Aantal 3 1 3 7
Percentage op totaal aantal echoantwoorden 42,86 14,29 42,86 100
Percentage op totaal aantal uitingen 23,08 7,69 23,08 53,85
Perseveraties
-
Percentage op totaal aantal perseveraties -
Percentage op totaal aantal uitingen -
-
-
-
-
-
-
Type
Aantal
Woordperseveratie Perseveratie van een ketting van woorden Zinsperseveratie TOTAAL:
-
niets vastgesteld
Tijdens het derde interview konden in totaal 11 herhalingen van de patiënt worden teruggevonden op een totaal van 13 taaluitingen. Deze 11 herhalingen omvatten zowel de zelfherhalingen als de echo-antwoorden. Volledige echo-antwoorden en de bijzondere echoantwoorden waren met 54,55% (3 / 11 x 100 = 27,27% x 2) de meest voorkomende herhalingen in de verbale output van de patiënt. Partiële echo-antwoorden waren met 9,09% 51
(1 / 11 x 100) minder vertegenwoordigd in de spraak. Opnieuw werden de ‘mitigated’ echoantwoorden buiten beschouwing gelaten, aangezien deze niet werden teruggevonden in de spraak van de patiënt. Hieronder volgen enkele voorbeelden van geproduceerde echoantwoorden van de 59-jarige patiënt.
Volledig echo-antwoord I: Wat ben je aan het doen? P: Ja, wat ben je aan het doen, jongen? Wat ben je aan het doen?
Partieel echo-antwoord I: Of is dat een telefoon? P: Telefoon, jongen.
Bijzonder type van echo-antwoord I: Ja, dat maakt lawaai. Maar wat doe je daarmee? P: Ja, wat doe je daar jongen? I: Zeg kun jij mij nu eens uitleggen… P: Ja, je moet dat niet opzetten jongen I: … een potlood, wat is dat? P: [stilte] I: Een potlood, wat is dat? P: Wat doe je daar mmh. Register: I: Interviewer; P: Patiënt
Verder was het voor het derde interview zeer opvallend dat in 84,62% (30,77% + 53,85%) van het totaal aantal uitingen herhaling kon worden aangetroffen. Dit wijst duidelijk op een pathologisch herhalingsgedrag, waarbij de spontane spraak van de patiënt drastisch gereduceerd was tot zelfherhalingen en echolalie. De patiënt bleek amper in staat te zijn om op zelfstandige basis woorden of zinnen te produceren.
Tot hiertoe werden uitsluitend de resultaten van de tellingen van de herhalingen behandeld. In wat volgt zullen de uitkomsten van de tellingen van de perseveraties worden voorgesteld, die eveneens kunnen worden afgelezen uit tabel 11 (voor 1997 en 1998) en tabel 12 (voor 2001). 52
In de getranscribeerde conversatie uit 1997 werden 11 perseveraties teruggevonden op een totaal van 145 taaluitingen. 54,54% van het totaal aantal perseveraties waren hierbij woordperseveraties. Ter illustratie zal hieronder een voorbeeld van een woordperseveratie uit de spontane spraak van de patiënt worden weergegeven.
Woordperseveratie P: Nee nee nee, mijn moeder is dood. Mijn moeder is dood. Die is al euh ja toch al euh spijtig genoeg, ik denk dat ze al vijftien jaar dood is. Nee nee nee, dan was ze negenenzestig dat ze gestorven is. Mmh en mijn vader is al vijf…al zevenendertig jaar dood. Maar ik was maar achttien jaar als ik, als mijn vader ge…overleed hé. Register: P: Patiënt
In het bovenstaande voorbeeld is duidelijk dat de patiënt de neiging vertoonde om het woord ‘vijftien’ te hernemen, hoewel de stimulus hiertoe reeds voorbij was. Er was met andere woorden geen rechtstreekse prikkel meer om het woord vijftien te uiten. De overige teruggevonden perseveraties in het fragment van 1997 waren perseveraties van een ketting van woorden (18,18%) en zinsperseveraties (27,27%). Dit maakt dat in 7,59% van het totaal aantal uitingen perseveratie kon worden teruggevonden. In 1998 produceerde de patiënt 4 perseveraties op een totaal van 96 uitingen. Hiermee kan dus worden vastgesteld dat in 4,17% van het totaal aantal uitingen sprake was van perseveratie. Op de leeftijd van 59 jaar uitte de patiënt geen perseveraties meer (zie tabel 12). Dit is niet verwonderlijk, aangezien de patiënt amper nog zelfstandige taaluitingen ging produceren. Wel greep de patiënt een aantal keren terug naar een oude vraag van de onderzoeker, hoewel deze vraag niet meer ter zake deed in het gesprek. Zoals eerder werd aangegeven, werden dergelijke terugkoppelingen gecategoriseerd als een bijzonder type van echo-antwoorden en werden deze dus niet beschouwd als een perseveratie. De reden hiervoor is dat de patiënt geen eigen zinnen, maar de zinnen van de gesprekspartner ging hernemen.
Om alle resultaten van de tellingen van de herhalingen en de perseveraties in de conversationele spraak van de patiënt te kunnen interpreteren, zullen de uitkomsten van de controlegroep moeten worden aangewend. Enkel op die manier kan worden achterhaald of de patiënt een afwijkend herhalingspatroon vertoont dat significant afwijkt van een gezonde controlegroep. In tabel 13 worden de percentages van het aantal uitingen, waarin sprake is van 53
herhaling en perseveratie van de patiënt opgenomen. Ook de gemiddelde percentages en de SD’s van de controlegroep worden hierbij weergegeven. De afzonderlijke resultaten van de vijftien controles kunnen in Appendix 3 (aantal zelfherhalingen), Appendix 4 (aantal echoantwoorden) en Appendix 5 (aantal perseveraties) worden bekeken.
Tabel 13: Vergelijking van de resultaten van de patiënt en de controlegroep
Vergelijking resultaten van de patiënt en de controlegroep Herhalingen Zelfherhalingen Type
Iteratie Logoclonie Herhaling van constituent
Percentage patiënt (‘97/‘98/‘01)
Gemiddeld percentage
SD
nSD (‘97/‘98/‘01)
controles
2,07 / 1,04 / -
1,22
1,18
0,74 / 0,15 / 1,03
13,79 / 14,58 / 7,69
14,87
13,64
0,08 / 0,02 / 0,53
7,59 / 7,29 / 7,69
0,23
0,52
14,15 / 13,58 / 14,35
Herhaling van deeluiting -
Binnen de uiting
10,34 / 8,33 / 7,69
3,12
2,60
2,78 / 2,00 / 1,76
-
Volgende uiting
2,76 / 6,25 / -
0,17
0,37
7,00 / 16,43 / 0,46
Herhaling van uiting
15,17 / 13,54 / 7,69
0,15
0,32
46,94 / 41,84 / 23,56
TOTAAL:
51,72 / 51,04 / 30,78
19,76
15,62
2,05 / 2,00 / 0,70
Percentage patiënt (‘97/‘98/’01)
Gemiddeld percentage controles
SD
nSD (‘97/‘98/’01)
- / 1,04 / 23,08
0,18
0,37
0,49 / 2,32 / 61,89
- / 1,04 / 7,69 - / - / 23,08 - / 2,08 / 53,85
0,25 0,43
0,55 0,59
0,45 / 1,44 / 13,53 0,73 / 2,80 / 90,54
SD
nSD (‘97/‘98/’01)
0,33
22,73 / 12,36 / 0,27
Echo-antwoorden Type Volledige echoantwoorden Partiële echo-antwoorden Bijzonder type TOTAAL:
Perseveraties Type
TOTAAL:
-
Percentage patiënt (‘97/‘98/’01) 7,59 / 4,17 / -
Gemiddeld percentage controles 0,09
niets vastgesteld
54
In tabel 13 valt op hoe alle tellingen van de constituenttypes werden samengenomen onder de grote noemer van ‘constituent’. De aanleiding hiervoor is dat er geen waardevolle observaties konden worden gemaakt voor de ‘naamwoordelijke constituent’ en de ‘adjectivistische constituent’ bij de controlegroep. Ook de verschillende types van de perseveraties werden vanuit dezelfde redenering verenigd.
Aan de hand van tabel 13 kan nu worden opgemaakt dat de patiënt een pathologisch verbaal herhalingsgedrag vertoont in vergelijking met de controlegroep. De resultaten impliceren immers dat de patiënt zichzelf op een afwijkend hoog niveau ging herhalen in de drie spraaksamples. Zo wijkt de patiënt op de leeftijd van 55 en 56 jaar 2,05 SD en 2,00 SD af van het gemiddelde van de controles. Op de leeftijd van 59 jaar blijkt het aantal zelfherhalingen in de spontane spraak niet significant verschillend te zijn met de controlegroep. Een verklaring hiervoor is dat de patiënt nauwelijks op zelfstandige basis taaluitingen ging produceren, wat maakt dat hij zichzelf ook minder ging gaan herhalen. Wel hernam hij opmerkelijk veel zinnen of woorden van de gesprekspartner. De patiënt situeerde zich dan ook met betrekking tot de echo-antwoorden op een extreem pathologisch niveau (90,54 SD van het gemiddelde van de controles). Op de leeftijd van 56 jaar was het aantal echo-antwoorden in de spraak eveneens fors afwijkend (2,80 SD van het gemiddelde). Naast het aantal herhalingen was ook de hoeveelheid perseveraties in de spontane spraak van de patiënt afwijkend. De onderzoekswaarde van de patiënt bevindt zich namelijk op 22,73 SD (1997) en 12,36 SD (1998) afstand van het gemiddelde van de controles. Enkel op de leeftijd van 59 jaar kan er geen significant verschil worden teruggevonden met de controlegroep, aangezien de spraak van de patiënt in 2001 duidelijk evolueerde naar verbaal mutisme.
3.3.Bepaling van de spreeksnelheid
Tot slot zullen de resultaten van de derde analyse, namelijk de bepaling van de spreeksnelheid worden gepresenteerd. In deze masterproef werd ervoor gekozen om de spreeksnelheid van de patiënt op 55, 56 en 59-jarige leeftijd en de controles te berekenen op basis van het aantal woorden per minuut en het aantal syllabes per seconde. Bij de bepaling van het aantal woorden per minuut werden de onderzoeksresultaten van Kerschensteiner en collega’s (1972) als referentie gebruikt: de spraak van een patiënt zal als vloeiend worden beschouwd, indien 55
meer dan 90 woorden per minuut worden geuit. Wanneer de spreeksnelheid werd gemeten aan de hand van het aantal syllabes per seconde, werd 4,00 syllabes per seconden als maatstaf gehanteerd (Verhoeven et al., 2004) (zie hoofdstuk ‘methodiek’). Tabel 14 biedt de mogelijkheid om de gemiddelde spreeksnelheid van de patiënt te vergelijken met de gemiddelde spreeksnelheid van de controlepersonen en de gehanteerde norm van de normale spreeksnelheid. De resultaten van de vijftien controles zullen hier niet afzonderlijk worden weergegeven, maar zijn wel opgenomen in Appendix 6.
Tabel 14: Overzicht van de resultaten van de spreeksnelheid
Resultaten spreeksnelheid
Aantal woorden per minuut Aantal syllabes per seconde
Referentiecijfers normale spreeksnelheid
Gemiddelde controles
Resultaat
Resultaat
Resultaat
patiënt ‘97
patiënt ‘98
patiënt ‘01
90-170
158,21
209,27
215,75
24
4,00
3,78
4,58
4,71
0,45
Zoals uit tabel 14 blijkt, produceerde de patiënt op de leeftijd van 55 en 56 jaar gemiddeld over de verschillende spraaksamples 209,27 en 215,75 woorden per minuut. Indien de spreeksnelheid werd gemeten aan de hand van het aantal syllabes per seconde kan worden opgemerkt dat de patiënt toen gemiddeld 4,58 en 4,71 syllabes per seconde uitte. Deze cijfers liggen dus zeer dicht bij elkaar en zijn in vergelijking met de referentiecijfers en de gemiddelde spreeksnelheid van de controles zeer hoog. Dat de spreeksnelheid van de patiënt op de leeftijd van 55 en 56 jaar aanzienlijk hoog was, kon eigenlijk al worden voorspeld aan de hand van aantal geproduceerde uitingen per minuut. De patiënt gebruikte namelijk in de eerste opname 24,10 uitingen per minuut en 23,55 uitingen per minuut tijdens het tweede interview, terwijl de controles gemiddeld 16,18 uitingen per minuut genereerden. Met bovenstaande resultaten kan worden besloten dat de patiënt op de leeftijd van 55 en 56 jaar in staat was een hoog niveau van vloeiendheid te bereiken, ondanks de vele talige problemen die hij ondervond. In 2001 daarentegen kan er een drastische daling worden vastgesteld van de spreeksnelheid van de patiënt. Dit bevestigt de observatie dat de verbale output van de patiënt sterk gereduceerd was tijdens het derde interview. Toen gebruikte hij namelijk slechts 2,91 56
uitingen per minuut. Om te kunnen nagaan of de resultaten van de patiënt werkelijk statistisch significant verschillen van de uitkomsten van de controles zal opnieuw worden gebruik gemaakt van de gemiddeldes en de SD’s van de controles. Uit tabel 15 kan worden afgelezen hoeveel SD de patiënt van het gemiddelde is verwijderd.
Tabel 15: Vergelijking van de resultaten van de spreeksnelheid van de patiënt met die van de controles
Vergelijking resultaten spreeksnelheid patiënt met controles
Aantal woorden per minuut Aantal syllabes per seconde
nSD
Resultaat patiënt (‘97/‘98/‘01)
Gemiddelde controles
SD
209,27 / 215,75 / 24
158,21
24,44
2,09 / 2,35 / 5,49
4,58 / 4,71 / 0,45
3,78
0,50
1,60 / 1,86 / 6,66
(‘97/‘98/‘01)
Bij de bepaling van het aantal woorden per minuut kan worden besloten dat de spreeksnelheid van de patiënt op de leeftijd van 55 jaar en 56 jaar statistisch significant hoger is dan de spreeksnelheid van de controlegroep ( > 2 SD). Hierbij kan zelfs worden geconstateerd dat de patiënt een logorrhoea vertoont. Op de leeftijd van 59 jaar was de spreeksnelheid extreem laag in vergelijking met de controlepersonen. Opnieuw waren de resultaten statistisch significant. Wanneer de spreeksnelheid werd gemeten aan de hand van het aantal syllabes per seconde, week de patiënt enkel op 59-jarige leeftijd statistisch significant af van de controlegroep (zie tabel 15).
57
4. Discussie
In deze masterproef werd het conversationele taalgedrag van een patiënt met SD geanalyseerd. Hiervoor werden drie klinische interviews met de patiënt verzameld en getranscribeerd op de leeftijd van 55, 56 en 59 jaar en werden drie onderzoeksvragen vooropgesteld en onderzocht.
Allereerst werd nagegaan hoe rijk de woordenschat van de patiënt was in de drie spraaksamples. Daarbij kon de vraag worden gesteld of er sprake was van een verarming van de lexicale rijkdom in de conversationele spraak van de patiënt. Er kan immers worden verondersteld dat door de progressieve degeneratie van het semantisch systeem, wat typisch is voor patiënten met SD, de spraak van de patiënt veel inhoudslozer zou zijn dan de spraak van gematchte controlepersonen die niet aan SD leden. Om de lexicale rijkdom in de spontane spraak van de patiënt te kunnen bepalen, werd de analyse van de Moving Average TypeToken Ratio (MATTR) toegepast. Meer bepaald werd de verbale output van de patiënt onderworpen aan een standaard MATTR en een gelemmatiseerde MATTR. Nadien werden deze uitkomsten vergeleken met de resultaten van de controlegroep. De resultaten wezen nu uit dat de MATTR van de patiënt op de leeftijd van 55 en 56 jaar beduidend lager was dan de MATTR van de controlepersonen. Aangezien een lage MATTR duidt op weinig lexicale variatie in de spontane spraak, kan worden besloten dat de woordenschat van de patiënt in de twee spraaksamples veel armer was dan de woordenschat van de controlepersonen (Williamson, 2009). Ook in de derde spraaksample was er sprake van een arme lexicale diversiteit. Dit werd descriptief aangetoond. Met deze resultaten kan worden besloten dat de patiënt een beperktere woordenschat ging aanwenden, vaak dezelfde termen ging hanteren, wat maakt dat zijn spraak veel inhoudslozer was dan de spraak van de controlepersonen. De spraak van de patiënt kon met andere woorden worden gedefinieerd als ‘empty speech’ of lege spraak.
Aangezien patiënten met SD in de eerste plaats worden gekenmerkt door het verlies van de algemene woordkennis en de conceptuele representatie van de betekenis van woorden was het aangewezen om naast een standaard MATTR en een gelemmatiseerde MATTR ook de MATTR van de inhoudswoorden en de gelemmatiseerde MATTR van de inhoudswoorden te berekenen. In tegenstelling tot de functiewoorden zijn inhoudswoorden namelijk woorden met 58
een rijke semantische geladenheid, waartoe de naamwoorden, de zelfstandige werkwoorden, de adjectieven en de bijwoorden kunnen worden gerekend. Vanuit die redenering zijn de inhoudswoorden in de context van een SD het onderzoeken zeker waard. De resultaten van de MATTR van de inhoudswoorden en de gelemmatiseerde MATTR van de inhoudswoorden vielen dan ook helemaal binnen de verwachting van het ziektebeeld van de patiënt: de ratio’s van de patiënt was namelijk veel lager dan de ratio’s van de controlepersonen. Er was met andere woorden sprake van een reductie van de inhoudswoorden in de spontane spraak van de patiënt. Hij beschikte kortom over een kleinere verzameling van inhoudswoorden of had er een beperktere toegang tot (Vermeulen, et al, 1989). Deze vaststelling kan als een extra parameter worden beschouwd om de lege spraak van de patiënt aan te tonen (Engelborghs et al., 2006).
De bovenstaande resultaten van de MATTR zijn nu compatibel met wat Knibb en Hodges in 2005 besloten. Zij onderzochten namelijk ook een patiënte met SD en omschreven haar spontane spraak als volgt: ‘It became increasingly difficult for her [the woman with SD] to express specific thoughts, and her speech eventually became almost empty of content or meaningful words, dominated now by ‘thing’, ‘person’, ‘do’, ‘go’ and similar words.’ – Knibb & Hodges, 2005, p.237.
Wanneer de resultaten van de MATTR van de patiënt uit 1997, 1998 en 2001 met elkaar worden vergeleken, valt op dat de arme lexicale variatie in de spontane spraak van de patiënt niet verschillend was op de leeftijd van 55 en 56 jaar, maar wel veel armer was op 59-jarige leeftijd. Toen werd de conversationele spraak van de patiënt immers sterk gekenmerkt door zelfherhalingen en echo-antwoorden, waarbij telkens werd teruggegrepen naar eerdere taaluitingen van de gesprekspartner. Hiermee kan worden besloten dat er sprake was van een vermindering van de lexicale diversiteit in de verbale output van de patiënt en zijn spraak steeds leger werd. Deze vaststelling is volledig in overeenstemming met de definitie van SD, geformuleerd door Davies en collega’s (2005): ‘The syndrome of semantic dementia is characterized by progressive loss of conceptual knowledge, resulting in anomia, impaired comprehension and speech that is fluent but empty of content’ - Davies, Hodges, Kril, Patterson, Halliday & Xuereb, 2005, p.1. 59
Zoals in de bovenstaande definitie wordt aangegeven, krijgen patiënten met SD te maken met de progressieve deterioratie van hun semantisch systeem, waardoor ze langzamerhand de betekenis van woorden verliezen. Hierdoor ondervinden ze hardnekkige woordvindings- en benoemingsproblemen en wordt hun spraak veel leger (zie ook hoofdstuk ‘inleiding’). De uitkomsten van de MATTR bevestigen dus een typisch linguïstisch kenmerk van patiënten met SD.
Naast de bepaling van de rijkdom van de woordenschat werd ook de vloeiendheid van de spontane spraak van de patiënt onderzocht. Meer bepaald werd een antwoord gezocht op de volgende onderzoeksvraag: hoe vloeiend is de spraak van de patiënt op de leeftijd van 55, 56 en 59 jaar? In deze masterproef werd de vloeiendheid bepaald door de spreeksnelheid. De spreeksnelheid is immers een goede indicatie om de vloeiendheid van iemands spraak te determineren. De resultaten van de bepaling van de spreeksnelheid wezen nu uit dat de conversationele spraak van de onderzochte patiënt zeer vloeiend was op de leeftijd van 55 en 56 jaar. Deze uitkomsten zijn compatibel met de beschikbare literatuurgegevens, waarin de spontane spraak van patiënten met SD gedefinieerd wordt als leeg, maar vloeiend (zie ook hoofdstuk ‘inleiding’): ‘[…] Relatively fluent speech […] has traditionally been considered the salient feature of speech decline in semantic dementia.’ - Sajjadi, Patterson, Tomek & Nestor, 2012, p.861.
Op de leeftijd van 55 en 56 jaar kon er zelfs worden vastgesteld dat de patiënt een logorrhoea vertoonde. Ook deze vaststelling kon in de literatuur worden teruggevonden: ‘Press of speech. The patient speaks without interruption. This occurs in many but not all patients.’ - Neary, Snowden, Gustafson, Passant, Stuss, Black, Freedman, Kertesz, Robert, Albert, Boone, Miller, Cummings & Benson, 1998, p.1552.
Het feit dat de patiënt een hoog niveau van vloeiendheid kon bereiken, kan verklaard worden vanuit de redenering van de onderzoekers Vermeulen, Bastiaanse en Wageningen (1989). Zij onderzochten de spontane spraak van verschillende afatische patiënten en concludeerden dat zij tijdens het spreken verschillende strategieën gingen toepassen om toch een sociaal aanvaardbaar niveau van vloeiendheid te bereiken. Zo gingen ze bijvoorbeeld meer lege 60
woorden en vage omschrijvingen aanwenden. Analoog met de patiënten van Vermeulen en collega’s ging ook de onderzochte patiënt van dit onderzoek diverse tactieken toepassen, zoals moeilijke woorden vermijden, meer lege woorden en vagere termen gebruiken enzovoort, niettegenstaande het feit dat hij geconfronteerd werd met ernstige woordvindingsproblemen. Deze talige moeilijkheden van de patiënt hoeven dus geen drastische daling te impliceren van het normale aantal en/of normale duur van de stille pauzes, die typisch zijn voor het woordvindingsproces (Vermeulen et al, 1989, p.262). Andere studies van SD hebben deze bevinding bevestigd: ‘Semantic aphasia and associative agnosia (SD). Core features. Fluent, empty spontaneous speech. Speech production is effortless, without hesitancies, and the patient does not search for words. However; little information is conveyed, reflecting reduced use of precise nominal terms, and increased use of broad generic terms such as “thing.”’ - Neary, Snowden, Gustafson, Passant, Stuss, Black, Freedman, Kertesz, Robert, Albert, Boone, Miller, Cummings & Benson, 1998, p.1551.
In tegenstelling tot de hoge speeksnelheid op de leeftijd van 55 en 56 jaar was de speeksnelheid van de patiënt op 59-jarige leeftijd fors gedaald, waarbij een duidelijke evolutie zichtbaar was naar verbaal mutisme. Ook deze evolutie is in de literatuur van SD eerder besproken geweest: ‘Wanneer de ziekte [SD] nog verder evolueert, kan de output minder vloeiend worden en zich uiteindelijk beperken tot echolalie of mutisme.’ - Engelborghs, Desmet & Willemarck, 2006, p.323.
Samengevat kan met de resultaten van de MATTR en de data van de spreeksnelheid de opvatting worden ondersteund dat de spontane spraak van patiënten met SD vloeiend, maar leeg is. Er is namelijk sprake van een verlies van de omvang van de lexicale rijkdom in de conversationele spraak, aangezien de patiënten moeilijkheden ondervinden met de selectie en de activatie van lexicale items (Vermeulen et al, 1989; Gorno-Tempini et al., 2004). Bovendien is de ontwikkeling naar verbaal mutisme typisch voor patiënten met SD.
61
Tot slot werd het herhalingsgedrag van de patiënt en de controlepersonen onderzocht. Meer bepaald werd het aantal herhalingen en perseveraties in de spontane spraak van de patiënt op de leeftijd van 55, 56 en 59 jaar geteld en vergeleken met de uitkomsten van de tellingen van de controlepersonen. Bij een beschouwing van de resultaten bleek dat de patiënt op de leeftijd van 55, 56 en 59 jaar een afwijkend herhalingsgedrag vertoonde dat significant afweek van de controlegroep. De resultaten uit 1997 en 1998 waren bovendien zeer gelijkaardig. In 2001 werd de spraak van de patiënt hoofdzakelijk gedomineerd door echo-antwoorden, waarbij de patiënt zinnen en woorden van zijn gesprekspartner ging hernemen. Opvallend is dat dit afwijkende herhalingspatroon nog niet eerder gerapporteerd is geweest bij patiënten met SD. Er konden hiervoor dan ook geen verklaringen worden teruggevonden in de literatuur. In wat volgt zullen enkele verklaringen naar voren worden geschoven.
Een eerste mogelijke verklaring voor het afwijkende herhalingsgedrag van de patiënt kan gevonden worden in het feit dat het hoge aantal herhalingen en perseveraties in de spraak een compensatiestrategie reflecteren. Hierbij compenseerde de patiënt zijn taalbegripsproblemen door zichzelf en zijn gesprekspartner te herhalen. Op die manier konden de woorden en de boodschap beter tot hem doordringen en had hij meer tijd om te reflecteren over zijn antwoord. Een alternatieve verklaring is dat de verbale herhalingen en perseveraties kunnen worden beschouwd als typische symptomen van een disfunctie van de frontale kwab. Bij patiënten met SD is de frontale kwab namelijk aangetast, waardoor het gedrag niet langer wordt afgeremd en impulsen een groter effect kunnen hebben. De patiënten gaan dan sociaal onaangepast gedrag of impulsief gedrag vertonen (Knibb & Hodges, 2008; Hodges & Patterson, 2007). Vanuit diezelfde redenering kon de patiënt met SD ook niet langer in staat zijn om zijn verbale gedrag te onderdrukken, waardoor hij bleef hangen in dezelfde fonemen, woorden en uitingen en hij bijgevolg dikwijls in herhaling viel. Ook in het geval van de echoantwoorden ging de patiënt een eerder geproduceerde stimulus hernemen. Tot slot kunnen de herhalingen en de perseveraties worden opgevat als extra aanwijzingen om de spraak van de patiënt als leeg te identificeren. De patiënt herhaalde namelijk steeds dezelfde woorden, constituenten, uitingen enzovoort, waardoor zijn spraak veel inhoudslozer werd. Deze bevinding kon dan weer wel worden teruggevonden in de literatuur. Onderstaande definitie van Engelborghs en collega’s vat deze vaststelling dan ook goed samen:
62
‘Snowden et al. (1996)5 beschrijven de spontane taal van patiënten met semantische dementie als vloeiend maar met weinig inhoud (empty speech). In conversaties valt op dat patiënten steeds dezelfde woorden en termen hanteren.’ – Engelborghs, Desmet & Willemarck, 2006, p.323.
5
Snowden, Neary, & Mann, 1996. 63
5. Besluit
Deze masterproef rapporteerde een gevalbeschrijving van een mannelijke patiënt die gediagnosticeerd werd met semantische dementie (SD). SD is een neurodegeneratieve aandoening die wordt gekenmerkt door het progressieve verval van het semantisch geheugen, waarbij andere cognitieve deeldomeinen een lange tijd in het ziekteproces blijven bewaard (Engelborghs et al., 2006). Door de degeneratie van het semantisch systeem worden patiënten met
SD
in
de
eerste
woordvindingsstoornissen.
plaats Verder
gekenmerkt krijgen
door
patiënten
woordbegripsproblemen met
SD
te
maken
en met
gedragsveranderingen, zoals het gebrek aan zelfcontrole, prikkelbaarheid, preoccupatie, wijzigingen in het eetgedrag enzovoort. Naast de cognitieve problemen en de gedragsstoornissen bevestigde dit onderzoek ook de typische linguïstische symptomen van patiënten met SD. Zo werd aan de hand van de analyse van de Moving Average Type-Token Ratio (MATTR) en de bepaling van de spreeksnelheid de opvatting ondersteund dat de spontane spraak van patiënten met SD inhoudsloos (‘empty speech’), maar vloeiend is. De verbale output van de onderzochte patiënt met SD telde namelijk veel woorden, maar weinig verschillende woorden, wat een drastische daling van substantieven en een toegenomen gebruik van herhalingen impliceerden. Dit betekende dat de patiënt slechts weinig informatie ging overdragen aan zijn gesprekpartner. Naarmate SD verder evolueerde, werd de conversationele spraak van de patiënt steeds leger en stevende het af op verbaal mutisme (Neary et al., 1998). Ook deze evolutie kon met de resultaten van de MATTR en de data van de spreeksnelheid worden ondersteund.
Naast een bevestiging van de typische linguïstische manifestaties van SD, levert deze masterproef ook nieuwe inzichten op. In de spontane spraak van de onderzochte patiënt werd namelijk een uniek profiel van herhalingen (zelfherhalingen en echo-antwoorden) en perseveraties aangetroffen. Deze vele herhalingen en perseveraties zijn nog niet eerder gerapporteerd geweest als mogelijke linguïstische manifestaties van patiënten met SD. Dit pathologisch verbale herhalingsgedrag van de patiënt kon nu op verschillende manieren worden verklaard. De eerste verklaring die naar voren werd geschoven, was de mogelijkheid dat de patiënt zijn taalbegripsproblemen compenseerde door zichzelf en zijn gesprekspartner frequent te herhalen. Op die manier drongen de woorden beter tot hem door en genereerde hij langere bedenktijden. Ten tweede zou het hoge aantal herhalingen en perseveraties het gevolg 64
kunnen zijn van een frontale stoornis. De frontale kwab speelt immers een belangrijke rol in de
gedragsregulatie,
waardoor
letsels
in
de
frontale
regio
kunnen
leiden
tot
gedragsontremming. Hierbij ondervindt een patiënt moeilijkheden om zijn impulsen te onderdrukken, waardoor deze een groter effect kunnen hebben. Vanuit diezelfde redenering zou de onderzochte patiënt met SD door een disfunctie van de frontale kwab niet langer in staat zijn om zijn verbale gedrag te onderdrukken met als gevolg dat hij dikwijls in herhaling viel. De resultaten van deze masterproef zouden nu waardevol kunnen zijn om de diagnostische kenmerken van het verbale gedrag van patiënten met SD te ondersteunen en bij te stellen. Een goede beschrijving van het ziektebeeld van patiënten met SD kan tenslotte bijdragen tot een betere en snellere herkenning van het syndroom.
65
6. Literatuurlijst
Adlam, A.-L., Patterson, P., Rogers, T.T., Nestor, P.J., Salmond, C.H., Acosta-Cabronero, J., & Hodges, J.R. (2006). Semantic dementia and fluent primary progressive aphasia: two sides of the same coin? Brain, 129, 3066-3080. Benton, A.L., Des Hamsher, K., Varney, N.R., & Spreen, O. (1983). Contributions to neuropsychological assessment: a clinical manual. New York. Borovsky, A., Saygina, A. P., Batesa, A., & Dronkers, N. (2007). Lesion correlates of conversational speech production deficits. Neuropsychologia, 45, 2525–2533. Caramazza, A., & Berndt, R. S. (1985). A multi-component deficit view of agrammatic Broca’s aphasia. In: M. L., Kean (Red.), Agrammatism. Orlando. Covington, M. A., & McFall, J.D. (2010).Cutting the Gordian Knot: The Moving-Average Type–Token Ratio (MATTR). Journal of Quantitative Linguistics, 17, 94-100. Covington, M. A., & McFall, J.D, ‘The Moving-Average Type-Token Ratio’ Institute for Artificial Intelligence, The University of Georgia Gepubliceerd: 2008 [online raadpleegbaar
op:]
http://www.ai.uga.edu/caspr/Covington-McFall-MATTR-
2008poster.pdf [02/04/2013]. Davies, R.R., Hodges, J.R., Kril, J.J., Patterson, K., Halliday, G.M., & Xuereb, J.H. (2005). The pathological basis of semantic dementia. Brain, 128, 1984-1995. De Deyn, P.P., Engelborghs, S., Saerens, J., Goeman, J., Mariën, P., Maertens, K., Nagels, G., Martin, J.J., & Pickut, B.A. (2005). The Middelheim frontality score: a behavioural assessment scale that discriminates frontotemporal dementia from Alzheimer’s disease. International Journal of Geriatric, 20, 70-79. De Renzi, E., & Vignolo, L.A. (1962). The Token Test: a sensitive test to detect receptive disturbances in aphasics. Brain, 85, 665-678. Duffy, J.D., & Campbell, J.J., (1994). The regional prefrontal syndromes: a theoretical and clinical overview. The Journal of Neuropsychiatry and Clinical Neurosciences, 6, 379387. Engelborghs, S., Desmet, L., & Willemarck, N. (2006). Taal in degeneratieve dementiebeelden. In: Robert, E., & Mariën, P. (Red.), Afasie (z)onder woorden. Antwerpen, 315-329.
66
Folstein, M.S., Folstein, S.E., & Mc Hugh, P.R. (1975). Mini-Mental State: a practical method for grading the cognitive status of patients for the clinician. Journal of Psychiatric Research, 12, 189-198. Garrard, P., & Forsyth, R. (2010). Abnormal discourse in semantic dementia: A data-driven approach. Neurocase: The Neural Basis of Cognition, 16, 520-528. Gorno-Tempini, M.L., Dronkers, N.F., Rankin, K.P., Ogar, J.M., Phengrasamy, L., Rosen, H.J., Johnson, J.K., Weiner, M.W., & Miller, B.L. (2004). Cognition and anatomy in three variants of primary progressive aphasia. Annals of Neurology, 55, 335-346. Gorno-Tempini, M.L., Hillis, A.E., Weintraub, S., Kertesz, A., Mendez, M., Cappa, S.F., Ogar, J.M., Rohrer, J.D., Black, S., Boeve, B.F., Manes, F., Dronkers, N.F., Vandenberghe, R., Rascovsky, K., Patterson, K., Miller, B.L., Knopman, D.S., Hodges, J.R., Mesulam, M.M., & Grossman, M. (2011). Classification of primary progressive aphasia and its variants. Neurology, 76, 1006-1014. Grossman, M. (2002). Frontotemporal dementia: A review. Journal of the International Neuropsychological Society, 8, 566-583. Grossman, M., & Ash, S. (2004). Primary progressive aphasia: a review. Neurocase,10, 3–18. Heaton, R.K., Chelune, G.J., Talley, J.L., Kay, G.G., & Curtis, G. (1993). Winconsin Card Sorting Test (WCST) Manual Revised and Expanded. Lutz. Hodges, J. R., & Patterson, K. (2007). Semantic dementia: a unique clinicopathological syndrome. Lancet Neurology, 6, 1004-1014. Hodges, J.R., Patterson, K., Oxbury, S., & Funnell, E. (1992). Semantic dementia, progressive fluent aphasia with temporal lobe atrophy. Brain, 115, 1783-1806. Kaplan, E., Goodglass, H., & Weintraub, S. (1983). The Boston Naming Test. Philadelphia. Kerschensteiner, M., Poeck, K., & Brunner., E. (1972). The fluency-non fluency dimension in the classification of aphasic speech, Cortex, 8, 233-247. Knibb, J., & Hodges, J.R. (2005). Semantic dementia: losing the meaning of everything. Practical Neurology, 5, 236-239. Knibb, J. A., & Hodges, J.R. (2008). Semantic dementia: the story so far. In: Abutalebi, J. & Mariën, P., Neuropsychological Research: a review. Londen, 471-490. Knibb, J. A., Xuereb, J.H., Patterson, K., & Hoges, J.R. (2006). Clinical and Pathological Characterization of Progressive Aphasia. Annals of Neurology, 59, 156-165. Kreindler, A., Mihailescu, L., & Fradis, A. (1980). Speech fluency in aphasics. Brain and Language, 9, 199-205. 67
Kuks, J.B.M., & Snoek, J.W (2003). Klinische Neurologie. Houten. Kurlowicz, L., & Wallace, M. (1999). The Mini Mental State Examination (MMSE). The Hartford Institute for Geriatric Nursing, 3. Lambelin, D. (1981). De echolalie in de taal van het autistisch kind. Tijdschrift voor logopedie en audiologie, 3, 143-160. Mariën, P., & Engelborghs, S. (2010). Het talige geheugen in Neurodegeneratieve aandoeningen. Studiedag Dementie ZNA –BVBN. Antwerpen. Mariën, P., Mampaey, E., Vervaet, A., Saerens, J., & De Deyn, P.P. (1998). Normative data for the Boston naming test in native Dutch-speaking Belgian elderly. Brain and Language, 65, 447-467. Mcclave, J.T., Benson, P.G., Sincich, T., & Knypstra, S. (2011). Statistiek. Een inleiding. Amsterdam. McNamara, P., & Albert, M.L. (2004). Neuropharmacology of Verbal Perseveration. Seminars in speech and language, 25, 309-321. Milner, A. D., & Goodale, M. A. (2007). Two visual systems re-viewed. Neuropsychologia, 46, 774-785. Neary, D., Snowden, J.S., Gustafson, L., Passant, U., Stuss, D., Black, S., Freedman, M., Kertesz, A., Robert, P.H., Albert, M., Boone, K., Miller, B.L., Cummings, J., & Benson, D.F. (1998). Frontotemporal lobar degeneration. A consensus on clinical diagnostic criteria. Neurology, 51, 1546-1554. Neary, D., Snowden J.S., Northern, B., & Goulding, P. (1988). Dementia of frontal lobe type. Journal of Neurology Neurosurgery, and Psychiatry, 51, 353-361. Osterrieth, P.A. (1944). Le test de copie d’une figure complexe: contribution à l’etude de l’aperception en de la mémoire. Arch. Of Neurol., 30, 205-353. Paemaleire, F. (2005). Gebruik van cognitief neuropsychologische taalmodellen bij de diagnostiek van woordvindingsproblemen. Signaal, 51, 4-22. Paemeleire, F. (2008). Primair progressieve afasie, progressieve niet-vloeiende afasie en semantische dementie: afasie, dementie of iets anders. Wat zeg je? Gepubliceerd: juni 2008 [online raadpleegbaar op:] http://www.afasie.be/watzegje/juni2008/WZJ200806_tekst.pdf [14/03/2013]. Patterson, K., & Hodges, J.R. (2001). Dementia, Semantic. In: Thompson, R.F. & McClelland, J.L., International Encyclopedia of the Social & Behavioral Sciences. New York, 3401-3405. 68
Poeck & Luzzatti (1988). Slowly progressive aphasia in three patients. The problem of accompanying neuropsychological deficit. Brain, 111, 151-168. Prins, R. S. (1987). Afasie: classificatie, behandeling en herstelverloop, Amsterdam. Rosso, S.M., Heutink, P., Niermeijer, M.F., & van Swieten, J.C. (2000). Nieuwe inzichten in frontotemporale dementie. Nederlands tijdschrift voor Geneeskunde, 33, 1575-1580. Ronald, S., Prins, R.S., Snow, C., & Wagenaar, E. (1978). Recovery from aphasia: Spontaneous speech versus language comprehension. Brain and language, 6, 192-211. Ruigendijk, E. (2007). ‘Afasie: taalstoornis door hersenbeschadiging’ Kennislink Gepubliceerd: 10/05/2007 [online raadpleegbaar op:] http://www.kennislink.nl/publicaties/afasie-taalstoornis-na-hersenbeschadiging [29/03/2013]. Ruigendijk, E. (2005). Agrammatische taalproductie. Recente theorieën over de stoornis en daarop gebaseerde behandelmethoden. Logopedie en foniatrie, 2, 40-49. Sajjadi, S. A., Patterson, K., Tomel, M., & Nestor, P. J. (2012). Abnormalities of connected speech in semantic dementia vs Alzheimer’s disease. Aphasiology, 26, 847-866. Snowden, J.S, Neary, D., & Mann, D.M.A. (1996). Fronto-temporal Lobar Degeneration: Fronto-temporal Dementia, Progressive Aphasia, Semantic Dementia. New York. Tangalos, E.G., Smith, G.E., Ivnik, R.J., Peterson, R.C., Kokmen, E., Kurland, L.T., Offord, K.P. & Parisi, J.E. (1996). The Mini-Mental State Examination in general medical practice: clinical utility and acceptance. Mayo Clin Proc, 71, 829-837. Vandeweghe, W. (2007). Grammatica van de Nederlandse zin. Antwerpen-Appeldoorn. Verhoeven, J., De Pauw, G., & Kloots, H. (2004). Speech rate in a pluricentric language situation: a comparison between Dutch in Belgium and the Netherlands. Language and Speech 47, 297–308. Verhoeven, J., Mariën, P., Engelborghs, S., D’Haenen, H., & De Deyn, P. (2005). A foreign speech accent in a case of conversion disorder. Behavioural Neurology, 16, 225-232. Vermeulen, J., Bastiaanse, R., & Van Wageningen, B. (1989). Spontaneous Speech in Aphasia: a Correlation Study. Brain and Language, 36, 252-274. Visch-Brink, E. (2006). Afasietherapie: keuzes te over, maar welke beslissing? In: Robert, E., & Mariën, P. (Red.), Afasie (z)onder woorden. Antwerpen, 31-56. Vreeling, F.W. (1998). De klinische relevantie van (terugkerende) primitieve reflexen bij de volwassene. Nederlands tijdschrift voor Neurologie, 2, 4-12.
69
Wagenaar, E., Snow, C., & Prins, R.S. (1975). Spontaneous speech of aphasic patients: A psycholinguistic analysis. Brain and language, 2, 281-303. Wechsler, D. (1970). Handleiding WAIS Nederlandstalige bewerking. Lisse. Wechsler, D. (1987). Manual for the Wechsler Memory Scale-Revised. New York. Williamson, G., ‘Type-Token Ratio’ Speech Therapy, Information and Resources Gepubliceerd: 2009 [online raadpleegbaar:] http://www.speech-therapy-information-andresources.com/type-token-ratio.html [02/04/2013]. Wilson, S.M., Henry, M.L., Besbris, M., Ogar, J.M., Dronkers, N.F., Jarrold, W., Miller, B.L., & Gorno-Tempini, M.L. (2010). Connected speech production in three variants of primary progressive aphasia. Brain, 133, 2069-2088. ‘Definitie van arteriële hypertensie’, UZA [online raadpleegbaar op:] http://www.uza.cardionet.be/Generic/servlet/Main.html;jsessionid=A3308E9BC1D2D 500A25497D3B42EF5C6?p_pageid=46565 [30/04/2013]. ‘Lobes of the brain’, AllRefer Health [online raadpleegbaar op:] http://health.allrefer.com/pictures-images/lobes-of-the-brain.html [03/03/2013]. ‘Research Methods. Chapter 8: Descriptive Statistics, Types of Distributions’ Allpsych online [online raadpleegbaar op:] http://allpsych.com/researchmethods/distributions.html [06/04/2013]. ‘Standaarddeviatie – SD’ Minerva online [online raadpleegbaar op:] http://minerva-ebm.be/articles/nl/woordenlijst/standaard_deviatie.htm [12/04/201]. ‘Transcripties’ Brasilva. Tolken en beëdigd vertalers [online raadpleegbaar op:] http://www.brasilva.nl/nl/diensten/transcripties#back [09/04/2013].
70
7. Appendix
Appendix 1: Overzicht van de resultaten van ANOVA
Maat controlegroep 1
controlegroep 2
controlegroep 3
F(2,12)
p
Standaard MATTR zonder lege woorden
(0.40) (0.41) (0.38)
2.31
0.14
Standaard MATTR met lege woorden
(0.37) (0.38) (0.36)
1.79
0.21
Gelemmatiseerde MATTR zonder lege woorden
(0.36) (0.37) (0.33)
2.15
0.16
Gelemmatiseerde MATTR met lege woorden
(0.33) (0.34) (0.32)
1.95
0.18
(0.56) (0.57) (0.54)
0.83
0.46
(0.55) (0.56) (0.53)
0.82
0.46
(0.49) (0.50) (0.47)
1.01
0.39
met lege woorden
(0.48) (0.50) (0.47)
1.07
0.37
Herhaling van foneem
(1.80) (1.00) (1.40)
0.40
0.68
Herhaling van woorden
(15.60) (17.60)(13.40)
0.14
0.87
Herhaling van deeluiting binnen dezelfde uiting
(4.20) (3.40) (3.80)
0.05
0.95
Spreeksnelheid (woorden/min.)
(159.53) (156.05) (159.05)
0.03
0.97
Spreeksnelheid (syllabes/sec.)
(3.77) (3.82) (3.75)
0.01
0.99
MATTR voor inhoudswoorden zonder lege woorden MATTR voor inhoudswoorden met lege woorden Gelemmatiseerde MATTR voor inhoudswoorden zonder lege woorden
Gelemmatiseerde MATTR voor inhoudswoorden
71
Appendix 2: Resultaten van de MATTR van de controles op materiaal met lege woorden
Resultaten MATTR van de controles Controle
Standaard MATTR
Gelemmatiseerde MATTR
MATTR inhoudswoorden
Gelemmatiseerde MATTR inhoudswoorden
1
0,39
0,35
0,56
0,50
2
0,34
0,29
0,51
0,43
3
0,38
0,34
0,59
0,52
4
0,36
0,32
0,53
0,46
5
0,36
0,33
0,54
0,48
6
0,37
0,32
0,53
0,45
7
0,37
0,34
0,55
0,50
8
0,37
0,34
0,56
0,51
9
0,41
0,38
0,61
0,55
10
0,38
0,34
0,54
0,47
11
0,35
0,32
0,51
0,44
12
0,37
0,33
0,56
0,49
13
0,32
0,28
0,48
0,42
14
0,37
0,33
0,54
0,48
15
0,38
0,34
0,56
0,49
72
Appendix 3: Resultaten van de telling van de zelfherhalingen van de controles
Resultaten van de zelfherhalingen van de controles
Iteratie
Logoclonie
Herhaling van constituent
Aantal Controle
-
uitingen
Herhaling van deeluiting (Binnen de uiting/ Volgende uiting)
Herhaling van uiting
TOTAAL
1
115
1
5
-
3/-
-
9
2
141
1
9
-
2 /1
-
13
3
55
2
28
1
1/-
-
32
4
154
1
10
-
3 /1
1
16
5
154
4
26
-
12 / -
-
42
6
122
1
38
1
1/-
-
41
7
96
1
6
-
1/-
-
8
8
83
-
22
-
4 /1
-
27
9
86
-
6
-
1/-
-
7
10
122
3
16
1
10 / -
-
5
11
128
2
10
-
3/-
-
15
12
109
1
13
-
3/-
1
18
13
132
4
37
-
9/-
1
51
14
122
-
5
-
4/-
-
9
15
95
-
2
-
-/-
-
2
niets vastgesteld
73
Appendix 4: Resultaten van de telling van de echo-antwoorden van de controles
Resultaten van de perseveraties van de controles Aantal
Volledige echo-
uitingen 1
Bijzonder type van
antwoorden
Partiële echoantwoorden
115
-
1
-
1
2
141
-
-
-
-
3
55
-
1
-
1
4
154
-
-
-
-
5
154
-
-
-
-
6
122
1
-
-
1
7
96
1
-
-
1
8
83
-
-
-
-
9
86
-
-
-
-
10
122
1
-
-
1
11
128
-
-
-
-
12
109
-
-
-
-
13
132
-
-
-
-
14
122
-
-
-
-
15
95
-
1
-
1
Controle
-
echo-antwoord
TOTAAL
niets vastgesteld
74
Appendix 5: Resultaten van de telling van de perseveraties van de controles
Resultaten van de perseveraties van de controles
1
115
-
Perseveratie van een ketting van woorden -
2
141
-
-
-
-
3
55
-
-
-
-
4
154
1
-
1
2
5
154
-
-
-
-
6
122
-
-
-
-
7
96
-
-
-
-
8
83
-
-
-
-
9
86
-
-
-
-
10
122
-
-
-
-
11
128
-
-
-
-
12
109
-
-
-
-
13
132
-
-
-
-
14
122
-
-
-
-
15
95
-
-
-
-
Controle
Aantal
Woordperseveratie
uitingen
-
Zinsperseveratie
TOTAAL
-
-
niets vastgesteld
75
Appendix 6: Resultaten van de bepaling van de spreeksnelheid van de controles
Syllabes/seconde
1
Resultaten controles Woorden/minuut 162
2
172,83
4,19
3
125,33
3,01
4
161,50
3,84
5
176
4,02
6
180,75
4,22
7
129,75
3,17
8
125,50
3,06
9
140,00
3,48
10
204,25
5,16
11
171,25
3,94
12
161,00
3,70
13
145,75
3,14
14
186,50
4,57
15
130,75
3,40
Controle
3,79
76