Heiligen kleuren het Brusselse straatbeeld De Vita van Sint-Guido Om u alvast een beetje in de juiste stemming te brengen, bieden wij u een stukje uit de Vita van Sint-Guido aan, wiens millenium ondertussen met de nodige festiviteiten gevierd werd in Anderlecht. Die Vita (uit het einde van de 12de eeuw) is dank zij de goede zorgen van de Bollandisten bewaard gebleven en wil zoals elke Vita op de eerste plaats bewondering wekken en zo oproepen tot geloof en navolging. Tezelfdertijd voert de Vita ons terug naar de historische oorsprong van de Guido-verering, naar de ontluikende devotie van die eenvoudige volksjongen uit Brabant. Vanuit een diepe geloofsovertuiging geschreven De onbekende auteur, die wellicht een eeuw na het overlijden van Guido en diens ‘verheffing’ tot ‘heilige’ in 1112, allerlei verhalen over de vererenswaardige Guido uit het Brabantse heeft verzameld en neergeschreven in de bekende Vita, stond een bepaalde onuitgesproken bedoeling voor ogen. Zo kan men met zekerheid zeggen dat hij ‘tot stichting van zijn lezers’ geschreven heeft, vanuit een bekommernis om een aantal waarden in het licht te stellen. Daarbij ging hij selectief te werk: feiten en herinneringen waren voor hem in die mate interessant voor zover zij de waarden die hem voor ogen stonden, konden belichamen. Hij schrijft dus de geschiedenis van Guido als een paradigma: de gebeurtenissen uit het leven van die eenvoudige, vrome man
zijn symboolverhalen; ze willen vóór alles de ‘symbolische’ dimensie van de realiteit laten uitkomen. Voor onze gelovige auteur is de wereld namelijk géén gesloten wereld; alles wat de mens overkomt, heeft diepe zin en kan geplaatst worden in een groter religieus verband (‘religie’ als verbondenheid). Vanaf zijn kinderjaren, zo zegt de Vita, was Guido geboeid door het evangelie. Hij werd vanaf zijn prille jeugd diep geraakt door deze woorden: “Gelukkig de armen van geest, hun behoort het Rijk der hemelen” (Matt.5,3). Omstreeks het jaar 1000 was de honger in onze gewesten overal en haast voortdurend aanwezig: vanaf de lente, als de voorraden graan opgebruikt raakten, leden de meeste mensen honger en keken ze uit naar de komende oogst… als die tenminste niet zou mislukken. Die armoede kon geen rijkdom zijn: alleen rijken en mensen die voldoende kunnen eten, spreken zo: zij kunnen ‘armoede’ als een rijkdom beschouwen en onthechting als ideaal vooropstellen. Guido hoorde thuis in een arm milieu: hij was van geringe afkomst en moest vanaf zijn kinderjaren hard werken op het land om aan de kost te komen en zijn arme ouders te ondersteunen. Hij verliet ook vaak stiekem het ouderlijk huis om de behoeftigen te schenken wat hij voor zichzelf uitspaarde. Dat maakte hem blij. Hij had op prille leeftijd reeds ontdekt dat ‘het beter is te geven dan te ontvangen’… en dat een mens pas lééft als hij niet enkel en alleen maar voor eigen lijfsbehoud instaat. Maar hij verdween ook vaak uit huis, zegt de Vita, om te gaan bidden, in de stilte van een eenzame kerk Naarmate hij ouder werd, ontvluchtte hij de blik van zijn ouders en vrienden: hij voelde diep aan dat hij al die dingen niet wilde doen ‘voor het oog van de mensen, maar om de Vader te verheerlijken die in het verborgene ziet…’.
Naar ‘een klein dorp, Laeken’ Daar, te midden van die ‘heilige mensen’, groeide zijn verlangen naar rust en eenzaamheid; daar werd het gevoed aan de heldere bron van de woestijnvaders, vooral Antonius (met zijn varkentje). Wordt hier al de basis gelegd van zijn latere pelgrimstochten naar Rome en Jeruzalem? Elke dag waagde hij zich wat verder van huis, op zoek naar een plek ‘in den vreemde’ om er thuis te komen. Zo kwam hij op een gegeven moment aan in ‘een klein dorp (‘Laeken’), waar hij bij de plaatselijke pastoor opviel door de kwaliteit van zijn gelaatsuitdrukking, de heldere gevatheid van zijn spreken, de zachte en pure beschikbaarheid van zijn hart, zijn constante openheid voor de Heer. Hij werd er koster en kreeg tijd om te doen wat zijn hart hem ingaf: bidden, vasten en waken! Hij was in de weer om het altaar te doen schitteren, de asafzetting op de lambriseringen af te schrapen, de vloer te wassen, het heiligdom te kuisen, de gewijde vaten te doen blinken; en bovendien was hij op elke officie aanwezig met diepe vroomheid. Altijd maar kon men hem terugvinden in de kerk: bloemen en planten schikken, de schrijnen van de heiligen verzorgen. ‘De goede gang van zaken’ en ‘het zicht’ (de schoonheid) waren zijn bekommernis, schrijft de Vita. 1000 jaar Sint-Guido In feite deed hij niets buitengewoon, in vergelijking met andere heiligen stelde zijn werk in Laken weinig voor. Hij was een nederige man, verspreidde geen praatjes over anderen, bezat geen twee tunieken; hij bedelde zelf van deur tot deur voor de eredienst (de overheid zorgde toen nog niet voor het onderhoud van de kerken!). Nooit zond hij ook maar één behoeftige, die hem om een aalmoes vroeg, weg met lege handen.
De beproeving De “Satan”, degene die tweedracht zaait, deed zijn intrede in Guido’s leven in de vorm van een fijn uitgedoste koopman uit ‘de grote en bekende stad van Brabant, Brussel’! Eerst een en al lof voor Guido, zijn edelmoedigheid voor de armen, zijn fundamentele goodwill voor allen. En dan het voorstel van die koopman: zelf handelaar worden, zich met al zijn talenten in een of andere zaak gooien, dat zou de armen pas ten goede komen! Met al het (eerlijk) verdiende geld zou hij veel meer kunnen betekenen voor de armen. Het zou kunnen dat Guido in Laken als koster een ‘kleinere wijding’ had ontvangen: in dat geval was het voor hem als lid van de (lagere) clerus rondweg verboden om aan handel te doen en zich in de beginnende geldeconomie te storten. Het nieuwe, het onbekende trekt Guido aan: hij zou aan eerlijke handel doen en als handelaar hopen geld verdienen. Zo zou hij de armen nog beter van dienst kunnen zijn…De eerste levering van goederen over de Zenne loopt echter faliekant af en Guido heeft dat verstaan als een teken ‘dat hij zich van die onwaardige handel moest afkeren’. Volgens de vita probeert Guido in een krampachtige poging het scheepje opnieuw vlot te krijgen met een staak. Eenmaal aan wal geraakt loopt hij met die staak in zijn omklemde handen naar Laken om daar voor het Mariabeeld zijn tranen de vrije loop te laten en met open handen voor de Moeder Gods te staan (met opnieuw geopende handen’, suggereert de Vita, daarmee alluderend op het eerste en enige wonder tijdens Guido’s leven)…
Maar, zo gaat de Vita verder, er zijn beroepen die je nu eenmaal niet eerlijk kan beoefenen. Hij verwijst dan naar de tollenaar Mattëus. God is dus ‘tussengekomen’ opdat zijn heilige zich aan dergelijke lucratieve praktijken niet zou bezoedelen. Rome - Jeruzalem, heen en terug Na een zekere tijd, voldoende om de nodige middelen te verzamelen, ging Guido op weg naar Rome en natuurlijk ook naar Jeruzalem, naar de ‘heilige plaatsen’, een droom die voor een groeiend aantal middeleeuwers mogelijk werd. Zo staat het in de Vita, zonder aanleiding als het ware. Wat Guido onderweg naar Rome en Jeruzalem heeft meegemaakt, laat zich enkel gissen. Eén ontmoeting heeft de rest van zijn leven getekend: ‘geleid door een goddelijke genade’ komt hij op de terugweg in Rome een zekere Wonedulphus tegen, deken in een Brabants dorp! Bij die ontmoeting licht hij voor zijn verstomde landgenoten, die hem wegens zijn wilde baard en uitgemergeld gelaat niet herkenden, een tipje op van de motivatie waarom hij op tocht is gegaan… ‘Ik ben Guido, die zondaar die in Laeken vertoefde… en die uit liefde voor het hemelse vaderland deze stad (Jeruzalem) bezocht heeft’. Guido laat zich onverwijld overhalen om hen, met zijn kennis van het terrein en van de talen, naar Jeruzalem te begeleiden. Op de terugweg van Jeruzalem naar Brabant overlijdt Wonedulphus, en heel zijn gezelschap na hem, één voor één. Guido echter krijgt van Wonodulphus een gouden ring mee die hij bij zijn terugkeer aan diens bekenden zou moeten tonen: “Weet dat gij zult terugkeren naar een Brabants dorp, naar de plaats waar de Heer heeft beschikt dat uw beenderen zullen rusten”.
Thuiskomen in Anderlecht Guido verliest geen tijd en keert onmiddellijk terug naar zijn vaderland, uitgeput van ontbering en door allerlei ziekten geplaagd. Guido sterft kort na zijn aankomst in Anderlecht aan bloedingen: is
het ‘rode loop’ of dysenterie, besmettelijke ziekten die heel veel voorkwamen en zeker bij mensen die de uitputting nabij zijn? Het verhaal gaat dat de zondagnacht vóór zijn overlijden, de stervende Guido omringd wordt door een helder licht onder de gedaante van een duif. Na zijn dood wordt zijn lichaam in de buurt van de toenmalige kleine kerk begraven… Meer dan 40 jaar (een symbolisch getal?), zegt het Anderlechtse handschrift van de Vita, werd hij vergeten! In de buurt van de kerk begraven, werd zijn graf voortdurend vertrappeld door mens en dier, achteloos en op oneerbiedige wijze volgens de auteur. En zo gebeurde het dat het paard van een zekere Onulphus over zijn graftombe struikelde, en zich in een dolle ren tegen een aanpalende muur te pletter stortte. Onmiddellijk zette de heer Onulphus twee mannen aan het werk om de graftombe van de vergeten vrome man te beschermen. Vanaf dan legden dorpelingen en inwoners van verafgelegen plaatsen, ‘allen die aan ziekten en allerlei kwalen leden’, zich bij zijn graf neer. Van heinde en ver, aangespoord door vreemde dromen, droegen mensen op alle mogelijke vervoermiddelen luminaria (kaarsen of toortsen) naar het graf. Een kort, vurig gebed volstond dan om genezing te vinden en vol vreugde keerden ze huiswaarts, van hun kwalen bevrijd. Onmiddellijk werd een kapel ter ere van O.-L.-Vrouw op zijn graf opgericht. En het ene genezingsverhaal na het andere volgde elkaar op.
Wonderbaarlijke genezingsverhalen
Verlamden, doven en blinden vooral, jong en oud, uit Anderlecht, Lennik en de wijde omgeving… vol vertrouwen op Gods barmhartigheid, wendden zich nederig tot de heilige man en werden weer gezond, God lovend en dankend in de voor gebed verzamelde gemeenschap die zich rond het graf van Guido en in de kapel vormde. Vooral blinden die de nacht, wakend met toortsen lichten (luminaria), doorbrachten bij het graf van de heilige man, konden bij dageraad hun ogen niet geloven wanneer zij het ochtendgloren ontwaarden…
Sint-Guido door Caspar de Craeyer (Onze-Lieve-Vrouwkerk te Laken
Het duurde niet lang: het toestromende volk dat na verhoring allerlei offeranden aanbracht, verzamelde voldoende geld om aan de bouw van een nieuwe, grotere kerk te beginnen. Maar dan moest de kapel die rond het graf van Guido was opgetrokken, worden afgebroken. Zo werden dan zijn beenderen, op aanraden van de bisschop van Kamerijk, na drie dagen vasten en bidden, ontgraven, in een fontein gewassen (de sinter Wijerborre) en midden in de (voorlopige) kerk geplaatst. Het water uit de Bron bleek genezende krachten te bezitten.
Een grote menigte was bij die translatio (overbrenging) aanwezig. Het was als het ware een eerste, volkse heiligverklaring van Guido. Tijdens het naar buiten brengen van de relikwieën van het heilig lichaam, om het aan het volk ter verering aan te bieden, werd een gebrekkige door Guido genezen; vol vreugde droeg hij samen met de dragers, de relikwieën terug de kerk in. Het duurde eigenlijk een hele tijd eer het lichaam van de heilige ‘verheerlijkt’ werd. Dat gebeurde in het jaar 1112, op de dag van St.-Jan de Doper, Sint-Guidokerk, Anderlecht door Odoarfus, bisschop van Kamerijk (van 1105 tot 1153). Zijn relieken werden in een schrijn gelegd (translatie) en dan plechtig vereerd (exaltatie of verheffing). Dat gebeurde nog enkele malen nadien, in 1595, 1635 en 1851. Zijn beenderen rusten nu in een 19de-eeuws schrijn, bewaard achter in de St.-Guidokapel van de collegiale kerk in Anderlecht. Het schrijn van 1595, dat zich in de kapel van O.-L.-Vrouw van Gratie bevindt, zal tijdens de millenniumfeesten, ‘onderdak’ verlenen aan enkele relikwieën van deze heilige. Het zal na de plechtige ‘exaltatie’ van 12 september 2012 een plaats krijgen aan de voet van het hoofdaltaar. De auteur van de Vita eindigt met te zeggen dat al die verhalen meer dan voldoende zijn om de verdiensten van Sint-Guido te leren kennen. Het slotgebed en tevens diepste wens van de onbekende schrijver uit de 12de eeuw eindigt met: “Sint-Guido zelf houdt niet op te bidden voor de stevigheid (stabiliteit) van de heilige Kerk, voor het behoud
van het Romeinse Rijk en voor het hele kerstene volk, opdat wij door zijn hulp in het hemelse vaderland geraken, met de goedkeuring van onze Heer Jezus Christus, aan wie alle glorie en eer toekomen, in de eeuwen der eeuwen. Amen.” Bron: ‘Guido van Anderlecht, een spirituele impuls voor vandaag’, uitgegeven door het St-Guidomillenium o.l.v. Jan Claes, september 2012