Handleiding Door Irma Smallegoor - Nienhaus van Lint
2
Inhoud Voorwoord ...................................................................................................... bladzijde 5 Materialen ...................................................................................................... bladzijde 7 Aanbieding per tijdperk Het Precambrium .......................................................................................... bladzijde 11 Het Het Het Het Het Het Het
paleozoïcum Cambrium ................................................................................................ bladzijde Ordovicium ............................................................................................. bladzijde Siluur ....................................................................................................... bladzijde Devoon..................................................................................................... bladzijde Carboon ................................................................................................... bladzijde Perm......................................................................................................... bladzijde
Het Het Het Het
Mesozoïcum Trias ........................................................................................................ bladzijde 19 Jura ......................................................................................................... bladzijde 21 Krijt ......................................................................................................... bladzijde 22
Het Het Het Het
Kenozoïcum Paleogeen ................................................................................................ bladzijde 24 Neogeen .................................................................................................. bladzijde 25 kwartair .................................................................................................. bladzijde 26
13 14 15 16 17 18
Achtergrondinformatie van de website ‘geologie van Nederland’ Het Precambrium .......................................................................................... bladzijde 31 Het Het Het Het Het Het Het
paleozoïcum Cambrium ................................................................................................ bladzijde Ordovicium ............................................................................................. bladzijde Siluur ....................................................................................................... bladzijde Devoon..................................................................................................... bladzijde Carboon ................................................................................................... bladzijde Perm......................................................................................................... bladzijde
35 39 43 47 51 57
3
Het Het Het Het
Mesozoïcum Trias ........................................................................................................ bladzijde 61 Jura ......................................................................................................... bladzijde 67 Krijt ......................................................................................................... bladzijde 73
Het Kenozoïcum Paleogeen Het paleoceen ................................................................................................ bladzijde Het Eoceen ..................................................................................................... bladzijde Het Oligoceen ................................................................................................ bladzijde Neogeen Het Mioceen................................................................................................... bladzijde Het Plioceen ................................................................................................... bladzijde Kwartair Het Vroeg - Pleistoceen .............................................................................. bladzijde Het Midden - Pleistoceen ........................................................................... bladzijde Het Laat – Pleistoceen................................................................................. bladzijde Het Holoceen ................................................................................................. bladzijde
81 85 89 93 99 105 111 117 123
4
Voorwoord Voor u ligt de handleiding van het kosmisch project ‘de tijdlijn’. De tijdlijn is één van de hoofdonderwerpen voor Kosmisch Onderwijs en Opvoeding in de middenbouw. Behalve de theorie van Montessori over Kosmisch Onderwijs en Opvoeding heb ik ook gebruik gemaakt van de theorie van Meervoudige Intelligentie. Persoonlijk vind ik dat de theorie van Meervoudige Intelligentie, hierna afgekort tot MI, een aanvulling is op wat Maria Montessori over Kosmisch onderwijs en Opvoeding, kortweg KOO, heeft geschreven. Door MI toe te voegen aan KOO krijg je een completer beeld. MI houdt in dat een kind op meerder manieren ‘knap’ kan zijn. Door de verwerkingen van de kosmische lessen zo divers mogelijk te maken bereik je zoveel mogelijk kinderen. Het kind kan een verwerking kiezen die het beste op zijn of haar intelligentie aansluit. Hierdoor voorkom je dat een kind afhaakt bij de verwerkingen omdat hij of zij het niet leuk vindt. Er is immers altijd wel een verwerking aanwezig die bij het kind past. Aangezien ik dit project zelf heb ontwikkeld zou ik het prettig vinden als u mij persoonlijk toestemming vraagt voor het gebruiken ervan. Ook hoor ik graag uw ervaringen met het project en zou ik graag eens in uw klas willen kijken hoe de kinderen ermee aan het werk gaan. De ervaring leert dat ieder op zijn eigen manier de lessen geeft en zijn eigen draai aan het project geeft, dat kan heel inspirerend werken voor mij als maker van het project. Ik wens u veel plezier en verwondering met het geven van de lessen en het gebruiken van de materialen. Indien u toevoegingen heeft of er zaken zijn in het materiaal die niet kloppen (typefouten etc), verzoek ik u contact met mij op te nemen. Ik zal de betreffende kaart dan verbeteren en naar u versturen. Irma Smallegoor - Nienhaus van Lint Middenbouwleerkracht op de Deventer Montessorischool. mailadres:
[email protected] [email protected]
5
6
Materialen Handleiding In deze handleiding vindt u een puntsgewijze opsomming van aanbiedingssuggesties. In eerdere handleidingen schreef ik de lessen kant en klaar uit. Uit eigen ervaring vind ik het prettiger om het puntsgewijs op te sommen, omdat het vertellen dan een duidelijker rol inneemt en het anders al snel een voorgelezen verhaal wordt. Er is een puntsgewijze opsomming van ieder tijdperk, maar er is ook achtergrondinformatie van Naturalis. Deze is te vinden op de website ‘Geologie van Nederland’. Voor de volledigheid en eigen kennis over het onderwerp is alle tekst ook opgenomen in deze handleiding. Sfeerplaten Voor ieder tijdperk heb ik gekozen voor het gebruik van een sfeerplaat om kinderen zich een voorstelling te laten maken bij het betreffende tijdperk. Voor veel kinderen geldt dat zij zo in een onderwerp geïnteresseerd raken. Opdrachten De opdrachten bij de tijdlijn zullen worden uitgegeven door de firma Nienhuis. Het betreft opdrachten op diverse gebieden, ook in combinatie met montessorimateriaal als de taaldozen. Kopieermap Bij iedere les hoort een aantal kopieerbladen, die kinderen kunnen inkleuren, overschrijven en soms kopieerbare opdrachten die ze kunnen maken. Zoekkaartjes Bij enkele tijdperken zijn er zoekkaartjes aanwezig waarbij kinderen in de schooltuin kunnen zoeken naar planten of dieren die verband houden met het aangeboden tijdperk. Kwartet Het kwartet is een speelse manier om enkele planten en dieren van ieder tijdperk te leren kennen. De tijdlijn Bij voorkeur heeft u een tijdlijn in uw groep hangen, ook als u niet met het onderwerp bezig bent. Zo kunnen kinderen het onderwerp toch op hun eigen manier en tempo verkennen. Bij deze tijdlijn komt in de toekomst ook nog een werklijn beschikbaar, waarop kinderen zelfstandig de leerstof kunnen
7
verwerken. De tijdlijn is beschikbaar bij de firma Nienhuis. Artikelnummer: 0.697.00 De zwarte band en dieren bij de tijdlijn Op de zwarte band kunnen kinderen de dieren plaatsen in de goede volgorde. Het geeft een beeld van de enorme tijdspanne die het leven nodig had om zich te ontwikkelen tot wat het nu is. Zwarte band Artikelnummer: 0.695.50 Dieren en boek voor de zwarte band Artikelnummer: 0.695.50
8
9
10
Algemene les over het Precambrium • Het Precambrium is de oudste tijd die we kennen. • Er heerste overal op de aarde chaos en er was alleen nog maar een verwoestende vuurzee. • Toen de aarde nog maar net was gevormd werd ze getroffen door een enorm voortrazend object, waarschijnlijk een meteoriet zo groot als de planeet Mars. • Door de botsing werd een groot stuk uit de vloeibare aardkorst weggeslagen en de ruimte in geslingerd. Dit stuk draaide een miljard jaar in een baan rond de aarde. Daarna klonterde het onder invloed van de aardse zwaartekracht samen. Zo ontstond de maan. De maan is dus oorspronkelijk een stukje van de aarde! • Terwijl het aardoppervlak afkoelde begonnen zich vaste stukken korst te vormen. De zwaardere stukken zakten dieper weg en vormden de oceaanbodem. De lichtere stukken werden land.] • Uit de waterdamp en uit het bevroren water van de kometen die op aarde insloegen, ontstonden de eerste oceanen. • Helemaal in het begin was er nog geen dampkring rond de aarde. Die ontstond pas door heftig vulkanisme waardoor allerlei gassen uit de aarde vrijkwamen. • De dampkring bestond in het begin uit kooldioxide, zuurstof, waterstof en waterdamp. Het aardoppervlak begon te bewegen en beweegt nog steeds. • De hete stromen die vanuit het binnenste van de aarde opwelden en de meteorieten die op aarde neervielen zorgden ervoor dat de aardkorst brak. • De kort bestaat uit acht tektonische platen die als ijsschotsen op de aardmantel drijven (afbeelding). De tektonische platen schuiven langs elkaar heen. Als ze op elkaar botsen dan ontstaan er bergketens. Zo vormde zich langzaam het landschap van onze planeet. • Hoewel het leven in het Precambrium niet prettig was ontstond het toch plotseling. Hoe dat is gekomen weten we niet precies. • Het eerste leven op aarde ontstond in het water. Het zijn eencellige organismen zoals bacteriën, blauwgroene algen en wieren. • Bijzondere organismen zijn de stromatolieten. Ze ontstonden in het Precambrium en zijn er nu nog steeds. Ze hebben geen zuurstof nodig, ze nemen koolstofdioxide op en scheiden zuurstof als afvalproduct af. • Later ontstonden er ook zweepdiertjes en meercellige dieren, zoals wormen.
11
Materialen nodig bij de les: • Reageerbuisjes • Trechtertje • Olijfolie • Ketjap Proefje Om te laten zien dat sommige stoffen zwaarder zijn dan andere, kunt u een proefje doen met ketjap en olijfolie. Giet wat olijfolie in een reageerbuisje. Giet er daarna ketjap overheen. U zult zien dat de ketjap door de olijfolie trekt.
12
Algemene les over het Cambrium • Het Cambrium is het eerste tijdvak van het Paleozoïcum. Het paleozoïcum betekent ‘de tijd van het oude leven’. • Op een groot deel van de wereld verdwijnt al het zeeleven dat in het Precambrium was ontstaan. Dat kwam waarschijnlijk door de komst van nieuwe roofdieren. • De oceaan werd een gevaarlijke plek om te leven voor dieren zonder bescherming. Het werd dus noodzakelijk om een schelp of schaal ter verdediging te hebben. Een van de eerste voorbeelden van evolutie. • In het Cambrium zag de wereld er anders uit dan nu. Groenland was subtropisch en China lag nog onder water. • In het Cambrium ontstonden miljoenen nieuwe soorten dieren en planten. Dit noemen we de Cambrische explosie. • Ongeveer een derde van alle uit het Cambrium afkomstige fossielen zijn van een merkwaardig diertje, de trilobiet. Hij leek op een pissebed, maar dan met een hard pantser. • Trilobieten konden over de zeebodem kruipen en zich oprollen tot een bal als ze werden bedreigd, net als pissebedden. Er waren meer dan 15.000 soorten trilobieten. Van erg klein, tot wel 30 cm lang. • Er is nog een bijzonder dier gevonden in het Cambrium: pikaia. Pikaia was een wormachtig dier van ongeveer 5 cm lang. Hij lijkt niet heel bijzonder, maar was dat wel. Hij was namelijk het eerste dier met een wervelkolom en waarschijnlijk zijn alle dieren met een wervelkolom uit hem voortgekomen. Pikaia is dus waarschijnlijk onze voorouder!
13
Algemene les over het Ordovicium • Het ordovicium begon na een uitstervingsgolf van een groot aantal planten en dieren. • De oorzaak van dit uitsterven was het verschuiven van de tektonische platen, waardoor er twee continenten op elkaar botsten. Zeeën verdwenen en daarmee alles wat erin leefde. • Wetenschappers denken dat wel 70 % van al het leven uit kon sterven bij zo’n gebeurtenis. Het lijkt wel of het oude leven eerst moet uitsterven om plaats te maken voor nieuwe ontwikkelingen. • Nieuwe dieren, die leken op Pikaia, ontstonden. • Kaakloze vissen kregen beenplaten als bepantsering. • In deze periode was er een overvloed aan zeeleven, in de oceanen leefden hele scholen. Helaas stierven de meeste hiervan aan het eind van het Ordovicium weer uit. • Graptolieten waren kleine bekervormige diertjes die in kolonies leefden. Ze waren met een draad aan elkaar verbonden. Uit het bekertje stak een klein filterend beestje het water in, de zoïde genaamd. Tijdens het Ordocicium kwamen ze in grote hoeveelheden in de oceanen voor. • Er waren ook grotere, angstaanjagender beesten zoals de Nautlioïde. Deze inktvisachtigen hadden een lange, rechte schelp en konden wel vier meter lang worden. Geen levend wezen was ooit al zo groot geweest. De grootste waren echt zeemonsters. • De belangrijkste ontwikkeling in het Ordovicium was toch wel dat het leven het land op begon te kruipen. Eerst kwamen er voorouders van de planten, groene algen. Daarna begonnen de levermossen, laaggroeiende plantjes met donkergroene krullende blaadjes, over de grond te kruipen. • Er was nu voldoende zuurstof in de lucht om te kunnen ademen en de ozonlaag was nu dik genoeg om deze primitieve planten tegen de schadelijke zonnestraling te beschermen. • Na de planten kwamen er pissebedachtige diertjes het land op. Zij lieten kleine fossiele pootadrukjes achter. Dat is wel heel bijzonder, een fossiel pootafdrukje dat ruim 400 miljoen jaar bewaard is gebleven. • Het Ordovicium eindigde in een lange ijstijd. Een groot deel van de wereld, waaronder wat we nu kennen als Afrika, raakte bedolven onder een ijskap. Het was zo koud en de ijskap was zo groot dat de helft van alle plantenen diersoorten uitstierven.
14
Algemene les over het Siluur • In het Siluur werden de oceanen weer warmer en de zeespiegel steeg omdat er steeds meer ijs smolt. • Eén van de oceanen besloeg zelfs bijna de helft van de aardbol± de enorme Panthalassa-oceaan. • De soorten die de ijstijden hadden overleefd, hadden zich aan de nieuwe omstandigheden aangepast. De zee zat weer vol leven. • Er waren nog steeds veel kaakloze vissen, maar er verschenen nu ook vissen met kaken. • Een groep werd gevormd door de placodermen, de pantserhuidigen. Deze op haaien lijkende vissen waren in de begintijd maar 60 cm lang en bedekt met zware planten. Aan het eind van het volgende tijdperk, het Devoon, stierven ze weer uit. • De zeeën zaten vol zeelelies, dit zijn geen planten maar dieren. Ze zitten met een lange stengel aan de bodem vast. De oceanen zaten vol met deze zeelelies. • In het Siluur leefden er ook grote zeeschorpioenen van wel twee meter lang, de Pterygotus. • Meer planten en dieren gingen op het land leven. De eerste landplanten in het Ordovicium waren de levermossen met bladeren die als schubben plat op de grond lagen. • In het Siluur verschenen er plantjes die rechtop gingen groeien. Dit waren vaatplanten, ze zijn de voorouders van alle bladplanten die nu nog leven. • De oudste rechtopstaande plant is de cooksonia. Deze werd ongeveer 10 cm hoog en had geen wortels of bladeren • De planten zorgden voor meer zuurstof in de atmosfeer, waardoor andere organismen konden groeien en leven op het land. • De eerste dieren gingen ook het land op in het Siluur. Er zijn resten gevonden van kleine beestjes zoals duizendpootachtigen, schorpioenen en vroege voorouders van de spinnen.
15
Algemene les over het Devoon • In het Devoon vonden op aarde grote veranderingen plaats. NoordAmerika en Europa botsten op elkaar, waardoor enorme bergen ontstonden. • In het Devoon verschenen er gewervelde dieren op het land, maar Devoon wordt ook wel het tijdperk van de vissen genoemd. • Het grootste gedeelte van de wereld lag nog onder water, hoewel er ook stukken waren die droog waren en waar niets groeide. • In de zeeën leefden beenvissen, vissen met en zonder kaken, vissen met stekelige vinnen, vissen als palingen en wel duizend verschillende groepen schelpdieren. • Een van deze groepen schelpdieren waren de ammonieten. Zij verschenen in het Devoon voor het eerst. Van ammonieten worden vele fossielen gevonden. • Er waren ook grote vissen in het Devoon, zoals de dunkeosteus. Hij kon meer dan vijf meter lang worden. • In het Devoon ontstonden ook de eerste haaien. Ze leken veel op de haaien van nu. De snuiten van deze haaien zagen er anders uit, maar hun staarten en vinnen hadden dezelfde vorm. • De vreemdste overlever uit het Devoon is een grote beenvis, de coelacant. Lange tijd hebben wetenschappers gedacht dat deze wezens al meer dan 60 miljoen jaar geleden waren uitgestorven. Dit bleek niet waar, ze bestaan nog steeds. Deze vis is al 350 miljoen jaar onveranderd. • Er zijn waarschijnlijk nog wel meer soorten, waarvan wij het bestaan niet weten. De meeste dode dieren en planten rotten weg. Slechts van de soorten waarvan wij de fossiele resten vinden weten we iets. • Een tijd lang bestonden er wezens die deels vis waren maar ook viervoetig, en die in het water leefden maar in de lucht ademhaalden. Deze vreemde ‘amfibieën’ zouden algauw het land gaan verkennen en zich over de hele wereld verspreiden. • Het landschap veranderde, de primitieve planten uit het Siluur hadden plaatsgemaakt voor planten met brede bladeren en houtachtige stengels. Sommige werden wel meer dan 18 meter hoog en zagen eruit als hedendaagse bomen. • Delen van de aarde raakten bedekt met bossen. • Na ruim 60 miljoen kwam het Devoon ten einde, met een massaal uitsterven van planten en dieren.
16
Algemene les over het Carboon • De twee grootste continenten van de aarde schoven naar elkaar toe. • In het Carboon deden zich grote tegenstellingen in klimaat voor. Een tijdlang was het op noordelijke supercontinent Laurentia erg warm, terwijl Gondwana op de plek van de zuidpool lag en bedekt was met ijs. • Uit fossiele resten uit het Carboon weten we dat in het Carboon enorme tropische wouden zich uitstrekten over het noordelijk halfrond. • Door de bomen werd veel zuurstof afgegeven aan de atmosfeer. • Doordat er zoveel zuurstof was konden dieren ook groter worden, sommigen groeiden uit tot reuzen. • Ook planten werden enorm groot. De machtige Lepidodendron en Sigillaria werden meer dan 50 meter hoog. • Boomvarens werden meer dan 8 meter hoog. • Het was nog stil in het Carboon, niet veel dieren maakten geluid. Wel was het gekras en gezoem van enorme insecten te horen. • De varens en bomen die stierven, vielen op de grond. Hun resten vormden dikke lagen turf. In de loop van miljoenen jaren werd deze turf ineengedrukt en gefossiliseerd tot het zwarte gesteente dat wij kennen als steenkool. • Sommige geleedpotigen en insecten werden enorm in het Carboon. Zo bestond er een reuzenspin, genaamd Megarachne van wel 50 centimeter • De Meganeura was een reuzenlibel met een vleugelwijdte van 66 centimeter. • Ook was er een reuzenduizendpoot van twee meter lang en een reuzenschorpioen van een meter lang. • In het Carboon ontstonden de voorouders van de dinosaurussen. Deze kleine reptielen hadden sterke tanden en een stevige schedel. Ze hadden een voordeel ten opzichte van de amfibieën, ze konden hun eieren op het land leggen. • Aan het eind van het Carboon kwam het ijs weer met volle kracht terug, waardoor vele soorten weer uitstierven.
17
• •
• • •
• • • • • •
•
•
Algemene les over het Perm Het Perm begon 286 miljoen jaar geleden en duurde tot 245 miljoen jaar geleden. De enorme continenten Gondwana en Laurentia botsten tegen elkaar, waardoor een groot continent ontstond dat de wereld bijna van pool tot pool bedekte. Dit continent wordt Pangea genoemd, dit is Grieks voor ‘de gehele aarde’. Het was het grootste continent dat ooit heeft bestaan. Het klimaat werd heter en droger op aarde. Er verdampte veel water, zelfs zoveel dat er meren en zelfs hele zeeën opdroogden. Het zout van die zeeën bleef achter en vormde een zoutlaag op de bodem. In Nederland zit ook zout in de grond, in Hengelo in Overijssel. Ook in Veendam, in de provincie Groningen zit zout in de grond. Doordat het in het Perm droger en warmer werd konden de tropische bossen die in het Carboon waren ontstaan niet meer leven. De naaldbomen ontwikkelden zich verder. Veel van de ongewervelde zeedieren zoals de brachiopoden en trilobieten stierven uit in het Perm. Er kwam een nieuwe belangrijke diergroep op: de reptielen! Zij zouden de aarde de komende tijdperioden gaan beheersen. Aan het eind van het Perm werd het stil op aarde. Het grootste uitsterven ooit was begonnen, 90 % van al het leven op aarde stierf uit. Op de hele planeet heerste een enorme natuurramp waardoor zeeën warmer werden. In deze tijd was er veel vulkanische activiteit waarbij dikke wolken van stof en kooldioxide gevormd werd. De planeet zat onder een deken van warmte gevangen. Ook sloegen in deze tijd veel meteorieten op aarde in die enorme vloedgolven, tsunami’s, tot gevolg hadden.
Zoutwinning • Zout wordt uit de grond gehaald in zouthuisjes (zie bijlage). • Er worden in de grond buizen gestopt die door de lagen zand steken en uitkomen in de zoutlaag. Door deze kilometers lange buizen wordt dan lauw water gepompt. Het zout lost op in het lauwe water, dit noemen we pekelwater. Het pekelwater wordt weer naar boven gepompt en naar een fabriek gevoerd. Het water wordt in kookketels verdampt. Het zout blijft, net als in het Perm achter op de bodem.
18
Algemene les over het Trias • Met het begin van het Trias kwam er een eind aan het Paleozoïcum. • Het Trias is het eerste tijdvak van het Mesozoïcum. • Mesozoïcum betekent ‘tijd van het middenleven’. • Er zijn drie tijdvakken in het Mesozoïcum: het Trias, het Jura en het Krijt. • Het Mesozoïcum was de tijd waarin de reptielen over de aarde heersten. • In het Trias werd het klimaat steeds warmer en droger. • De zeespiegel daalde weer sterk in het Trias. • Het enorme continent Pangea bestond ook tijdens het Trias nog, maar de vage omtrekken van Afrika, Amerika en Azië werden al zichtbaar. • Door de verschuiving van de aardplaten tijdens het Trias ontstond er een enorme scheur in de bodem van de Panthalassische oceaan. De scheur werd steeds groter en groter en werd vanuit onderaf gevuld door lava uit het binnenste van de aarde. • Door de verschuiving van de platen kwam het land steeds dichter rond de evenaar te liggen. En rond de evenaar is het erg warm. In de warme zon kregen de zeeën nieuw leven. • Er ontstonden nieuwe koralen en nieuwe soorten vissen en inktvissen. • Het woord dinosaurus komt uit het Oud-Grieks. Het betekent ‘vreselijke hagedis’. De soorten die ontstonden waren in het begin allemaal klein, maar tegen het einde van het Trias hadden sommige dinosaurussen al een lengte van 6 meter! • Tot de vleeseters hoorde de coelophysis. Deze dinosaurus was niet erg groot, maar erg angstaanjagend. Er wordt gezegd dat ze zelfs elkaar opaten. • Er waren ook vliegende en zwevende reptielen zoals de Kuehneosaurus. Deze vliegende dino had een vlieghuid van 30 centimeter breed. Hij werd ongeveer 40 centimeter lang. Hij kon zijn vleugels ook opvouwen. • Er leefde een grote gevarieerde groep amfibieën (voorouders van de kikker) in het Trias, de temnospondyli. Ze woonden aan de oevers en aten alles wat maar bewoog. De Mastodonsaurus bijvoorbeeld kwam veel voor in de meren, poelen en moerassen van het Trias. Hij kon 2 meter lang worden en had een sterke scheden met grote kaken. • Ook ontstonden in het Trias de voorouders van de zoogdieren. Voor ons is dit een belangrijke ontwikkeling, de mens is namelijk ook een zoogdier. Een van die voorouders was de thrinaxodon. Dit oudste zoogdier leek een beetje op een spitsmuis. Hij groef zijn holen in de grond. Het was voor deze dieren gevaarlijk om hun holen overdag te verlaten, daarom gingen ze ’s nachts op jacht in plaats van overdag.
19
• Er ontstonden ook nieuwe plantensoorten tijdens het Trias, zoals de ginkgo. Ook tegenwoordig leeft de ginkgo nog, er is van de vele soorten nog maar eentje over: de ginkgo biloba. Misschien herken je deze naam, de plant wordt namelijk gebruikt in cosmeticaproducten zoals shampoo. De ginkgo biloba is bijna niet veranderd sinds het Trias. • De ginkgo biloba wordt wel veel gekweekt, maar er zijn er niet zoveel meer in de vrije natuur te vinden. De ginkgo is aan het uitsterven. Er is een mannelijk en een vrouwelijke ginkgo biloba. De mens plant alleen de mannelijke boom omdat de vrouwelijke stinken. Hierdoor kan de boom zich niet meer voortplanten.
20
Algemene les over het Jura • In het Jura was het warm op aarde. Poolkappen smolten weg. • Het oercontinent Pangea begon langzaam in stukken te breken. Door het verschuiven en op elkaar botsen van continenten worden fossielen van dinosaurussen op de gekste plaatsen gevonden, zoals op 3 kilometer hoogte in de met ijs bedekte bergen van Antarctica. • Enorme dinosaurussen leefden op aarde zoals de ichtyosaurus en de plesiosaurus, deze kon wel 5 meter lang worden. • Zeelelies werden wel 15 meter hoog. • In het Jura waren er vele ondiepe zeeën en tropische plantengroei, hoewel er ook delen van Pangea woestijnachtig geweest moeten zijn. • Sommige van de grootste dinosaurussen die ooit geleefd hadden renden met grote snelheid over de vlakte. • De diplodocus was ongeveer 27 meter lang, langer dan drie bussen. • Sommige van de grootste soorten die ooit bestaan hebben, zo groot als een huis van vijf verdiepingen, kwamen in dit tijdperk voor. • Naast planteneters waren er ook nog de monsterlijke vleeseters, zoals de megalosaurus. • De vroegst bekende vogel is de archaeopteryx. Dit betekent ‘oude gevleugelde’. Hij leefde ongeveer 150 miljoen jaar geleden. Hij is een van de voorouders van alle vogels die nu nog leven. • Sommige dinosaurussen konden vliegen, zoals de pteranodon. Deze soorten hadden een spanwijdte van wel 12 meter, zo groot als een klein vliegtuigje. Andere waren niet groter dan een mus.
21
Algemene les over het Krijt • Het Krijt is het derde tijdvak in het Mesozoïcum en duurde van 144 tot 66 miljoen jaar geleden. • Er leefden veel dinosauriërs in het Krijt. Het Krijt was ook de periode waarin de dinosauriërs uitstierven. • Het Krijt is vernoemd naar de Krijt en kalklagen die in Frankrijk en Engeland zijn afgezet in deze periode. Eencellige diertjes hebben een skeletje van kalk. Als ze sterven dan zakt hun kalkskelet naar de zeebodem en vormt zo dikke gesteentepakketten van krijt en kalk. Schoolkrijt bestaat uit de schalen en skeletten van miljoenen van die eencellige diertjes. • Onze wereld is afhankelijk van olie. Olie werd gevormd uit plankton dat tijdens het Krijt in warme zeeën leefde. Toen deze organismen doodgingen werden ze onder afzettingen op de bodem begraven. Uiteindelijk raakten ze opgesloten in poreus gesteente. Daar verteerden ze tot aardolie. • Ook in het Krijt was de aarde heftig in beweging. Grote Delen van Pangea vielen eindelijk uit elkaar in voor ons herkenbare vormen. Noord- Amerika en Europa begonnen van elkaar te wijken, maar ook Afrika en ZuidAmerika. China was inmiddels helemaal boven water gekomen. De Atlantische oceaan begint te ontstaan en er ontstaan veel nieuwe gebergten en vulkanen. De Rocky Mountains, de Alpen, de Himalaya, de Apennijnen en het Andesgebergte zijn in deze periode ontstaan. • De naaldbomen, Cycaspalmen en varens hebben hun bloeiperiode gehad. Er ontstaan nieuwe soorten planten, de bloeiende planten. • Een van de eerste bloeiende planten was de magnolia. • Aan het eind van het Krijt hadden de dinosauriërs 165 miljoen jaar geleefd. De moderne mens bestaat nog niet eens 250.000 jaar. • Tijdens de laatste grote ontwikkelingsfase van de dinosaurussen verschenen er vele soorten. Ze worden onderverdeeld in Saurischia (met hagedissenheupen) en de ornithischia (met vogelheupen). • De beroemdste en beruchtste dinosaurus was toch wel de Tyrannosaurus Rex. Zijn naam betekent koning van de tiranhagedissen. Hij had een grote kop en enorme kaken waarin dikke messcherpe tanden stonden. Hiermee zou hij een mens in één hap kunnen verslinden. Hij liep slechts op drie tenen van zijn achterpoten. Daardoor kon hij verrassend snel rennen. Zijn voorpoten waren klein en gespierd, en de twee vingers van iedere hand eindigden in een scherpe nagel. De armpjes waren te kort om de prooi mee te pakken of om voedsel mee naar zijn mond te brengen. Ze lijken dus nogal nutteloos, misschien gebruikte hij ze om vanuit een liggende houding te gaan staan, we weten het niet precies. We weten wel dat hij terecht de
22
• •
•
•
•
•
•
status als koning van de dinosauriërs was. Hij was ook een van de laatste dinosauriërs. Net zoals veel tijdvakken eindigde ook het Krijt met een massaal uitsterven van vele soorten. In totaal verdween 75% van alle planten- en diersoorten. De dinosauriërs verdwenen voorgoed. Deze catastrofe wordt de K-T grens genoemd: het is de overgang tussen het Krijt en de volgende periode, het Tertiair. Overal ter wereld is deze grens in gesteenten aantoonbaar als een dunne, donkere laag. Resten van de ene levensvorm bevinden zich onder het laagje, resten van andere erboven. De wereld veranderde compleet en dit kunnen we zien aan een laagje klei van nog geen 2cm dik! De meteoriet sloeg in bij Mexico en had een verwoestende uitwerking op de aarde. Enkele minuten na de inslag moet er een wervelstorm van vuur over Amerika hebben gewoed. Oerwouden ontploften, zeeën en meren kookten. Geen plant of dier dat daar leefde kan de inslag hebben overleefd. Enkele uren later zouden enorme vloedgolven de hele wereld zijn overgegaan. De hemel werd zwart doordat stof en rook de zon verduisterde. Uit de lucht kwam zure regen. De meeste dinosaurussen in Amerika waren vermoedelijk binnen een week dood. De overblijvers konden alleen maar zwerven in het zwartverbrande landschap. Er zijn ook theorieën over vulkanische activiteit die het einde van de dinosaurussen heeft betekent, misschien waren het wel beide. Zeker is wel dat het de meest dramatische catastrofe was die de aarde ooit heeft getroffen. Maar naast de verliezers waren er ook winnaars: de vogels en de zoogdieren overleefden. Deze zijn beide warmbloedig, de dinosauriërs waren koudbloedig. Zijn waren niet in staat om zich aan te passen aan het veranderende klimaat en, zoals we al vaker hebben gezien, aanpassing betekent succes in de evolutie!
23
Algemene les over het Paleogeen • Met het Krijt eindigde ook het Mesozoïcum. • Nu brak er een nieuwe periode aan: het Kenozoïcum. Dit betekent ‘tijd van het recente leven’, dus van het leven van nu. • Het is het tijdperk waarin de wereld van vandaag gevormd werd. Gedurende de eerste periode van het Kenozoïcum veranderde de aarde sterk. We weten veel over deze periode omdat veel fossielen goed bewaard zijn gebleven. • Europa en Noord-Amerika dreven in het Paleogeen verder uiteen. Portugal en Spanje schoven tegen frankrijk aan en de Pyreneeën werden gevormd. • Er ontstonden vele zoogdieren in het Paleogeen. De zoogdieren hadden het massale uitsterven aan het einde van het Krijt overleefd en zonder de grote reptielen konden ze zich snel verspreiden. • Veel zoogdieren waren maar klein en woonden op de bodem van enorme wouden, maar binnen een korte tijd (zo’n 2 a 3 miljoen jaar) werden enkele dieren snel groter. • Er verschenen roofdieren onder de zoogdieren zoals de creodont en de miacis. De miacis was een klein hondachtig diertje. Hij werd zo’n 30 cm lang. • Aan het eind van het Paleogeen was Nederland bedekt door een honderd meter diepe zee.
24
Algemene les over het Neogeen • In het Neogeen ontstonden de voorouders van de mens. • Op veel continenten leefden grote zoogdieren, die nu zijn uitgestorven. • Door de botsing van de continenten ging de vorming van de Alpen en de Himalaya door. • Veel hoefdieren verhuisden van het bos naar de grasvlakten. Sommige van hen werden groot en zwaar. • Er kwamen veel hertachtige dieren voor, maar de runderen waren het meest succesvol. • Er waren bijzondere zoogdieren. Sommigen leken wel een mix tussen verschillende dieren die we vandaag kennen. • In het Neogeen ontwikkelden onze voorouders zich verder. • Uit fossielen blijkt dat de huidige mens in het Neogeen ontwikkeld moet zijn uit een dier dat op een mensaap leek. Jammer genoeg hebben we de exacte fossielen nog niet kunnen vinden. • Later in het Neogeen kwamen de continenten meer op hun huidige plek te liggen. • Het over het algemeen vochtige en warme klimaat werd 2,8 miljoen jaar geleden gevolgd door wat we nu de eerste ijstijd noemen. • In deze tijd werd het zoogdierleven nog veel gevarieerder. • Er leefden luiaards zo groot als olifanten en gordeldieren zo lang als auto’s. • Ook verscheen de Smilodon, de sabeltandtijger. Hij werd wel 2,5 meter lang. • Enkele aapachtigen verlieten de dekking van het bos en begaven zich op open vlakte, door het verdwijnen van oerwouden. • De aapachtigen leerden rechtop te lopen, om roofdieren beter te kunnen zien aankomen in het hoge gras. Hierdoor kwamen de handen vrij om nieuwe handelingen mee uit te voeren en later gereedschap te hanteren. • Aan het eind van het Neogeen koelde het af, daardoor kon er in het Kwartair een ijskap op de Noordpool ontstaan.
25
Algemene les over het Kwartair • Het Kwartair is de laatste periode in de tijdlijn omdat het de periode is waarin we nu leven. • Het Kwartair duurde van 2 miljoen jaar geleden tot nu. • De aarde zag er gedurende het Kwartair wel anders uit dan nu. • Er waren verschillende grote ijstijden in het Kwartair. IJsplateaus strekten zich uit van de Noordpool naar het zuiden en er waren enorme gletsjers. • Nederland is gevormd door de voorlaatste ijstijd tussen 240.000 en 180.000 jaar geleden. Het ijs schoof toen vanuit Scandinavië over Nederland heen. Het landijs verplaatste zich met een snelheid van ongeveer 50 meter per jaar. • Op het hoogtepunt van de ijstijd is Nederland bedekt met ijs totaan de Haarlem-Utrecht-Nijmegen-lijn (de zogenaamde HUN-lijn). In dit pakket ijs zitten enorme zwerfkeien verstopt. • Door het schuiven van het ijs zijn stuwwallen ontstaan zoals de Utrechtse heuvelrug, de Veluwe, de Sallandse Heuvelrug en de Twentse heuvels. De Veluwe is dus ontstaan door ijs dat het land omhoog drukte. • Omdat het in het Kwartair relatief koud was was het voor planten en dieren moeilijk om te overleven. • Veel planten en dieren overleefden tijdens de laatste ijstijd in gebieden die buiten het bereik van het ijs lagen. • Er woonden bijzondere dieren in deze gebieden zoals de wolharige neushoorn en de toendramammoet. • Ook de holenbeer leefde in deze tijd. • Bomen waren er in deze gebieden niet. Wel groeiden er in de zomer kleurrijke kruiden en grassen. • Toen de laatste ijstijd ten einde liep warmde het klimaat op en begonnen de poolkappen te smelten. • Doordat het ijs zich terugtrok werd steeds meer land bewoonbaar. Doordat het warmer werd konden er bomen groeien en verdwenen de grasvlakten voor bossen. • De nieuwe bossen zorgden ervoor dat de kudden mammoeten niet meer konden migreren (in een grote kudde van plaats naar plaats trekken) en ze vielen in kleine groepjes uit elkaar. Daardoor waren ze kwetsbaarder voor roofdieren. De bladeren van de bomen waren voor deze dieren minder voedzaam dan de kruiden en grassen waar ze eerder van geleefd hadden. Binnen een paar duizend jaar waren de mammoet, de wolharige neushoorn, de holenbeer en het reuzenhert uitgestorven. • In het Kwartair ontwikkelde de mens zich verder.
26
• De oudste fossielen van het geslacht homo (dat betekent mens in het Latijn) zijn ongeveer 2,4 miljoen jaar oud. Het zijn de fossielen van Homo habilis. • Ongeveer 1,9 miljoen jaar geleden evolueerde er in Afrika een type dat verder ontwikkeld was namelijk Homo erectus. Dat betekent de opgerichte mens (hij liep rechtop). De nieuwe type mens was succesvol en verspreidde zich snel over de aarde. • Daarna splitste de mens zich op in twee afzonderlijke takken. De ene evolueerde tot de neanderthalers, de andere tot de Homo sapiens ‘de wetende mens’ (ook de modernste soort: wij). • De neanderthalers zijn dus niet onze voorouders, ze zijn wel familie van ons. De neanderthalers stierven ongeveer 35.000 jaar geleden uit.
27
28
29
30
Precambrium 542 miljoen - 4,6 miljard jaar geleden
Vreemde slijmerige steenklompen in een ondiepe, heldere zee. Kaal land aan de horizon. De aarde, zonneklaar. Maar dan een lege aarde. Het Precambrium beslaat de eerste vier miljard jaar van de aardgeschiedenis. Maar van Nederland in het Precambrium weten we niets. We weten niet wanneer de aardkorst onder Nederland is ontstaan of waar ons gebied in de vier miljard jaar die het Precambrium duurde heeft gelegen en of er zee was, of land, of ijs. Het ontstaan van Nederland is in een dikke mist gehuld.
Inhoud » » » »
De wereld van het Precambrium Nederland in het Precambrium Delfstoffen Gerelateerde artikelen
De wereld van het Precambrium Het Precambrium beslaat 88% van de aardgeschiedenis. In deze beginperiode werd de aarde gevormd, kwam het eerste eencellige leven tot bloei en ontstonden de voorlopers van alle huidige levensvormen. Het is een tijd waarin continenten verschenen en weer verdwenen en de aarde mogelijk meerdere malen bijna helemaal bevroor tot een harde ijsbal. In warme kuststreken vormden oerbacteriën gelaagde kalkklompen. Deze stromatolieten zijn wereldwijd in Precambrische gesteenten te vinden. De aarde is zo'n 4,6 miljard geleden samen met de rest van ons zonnestelsel ontstaan uit samenklontering van een gigantische gaswolk. Dat was ongeveer negen miljard jaar na de oerknal. De gaswolk was het resultaat van een supernova, een uitelkaargespatte oude ster. Door de enorme hoeveelheid energie
31
die tijdens deze explosie vrijkwam zijn de zware elementen (zoals lood en uranium) uit fusie ontstaan. In de beginfase van het Precambrium, het Hadeïcum (ook wel bekend als helletijd: 4,6-3,8 miljard jaar geleden), stond de aarde bloot aan hevige meteorietbombardementen van rondzwervend 'ruimtepuin' en kleine planeten. De grootste treffer aan het begin van het tijdvak leidde tot het uiteenvallen van de vroege aarde in onze huidige aarde en de maan. Het oppervlak en de atmosfeer waren heel anders dan nu. Door het ontbreken van zuurstof vond er geen oxidatie plaats en mogelijk was het oppervlak van landmassa's daardoor wit gekleurd. Tijdens het Archaïcum (3,8-2,5 miljard jaar geleden) ontstonden de eerste continenten. In de Precambrische oceanen ontstond al snel na het einde van de Hadeïcum het eerste eencellige leven. Leven op het land was er nog niet. De aarde zou destijds een vijandige omgeving zijn geweest voor mensen: heet, nauwelijks beschermd door een atmosfeer en vrijwel zonder zuurstof. Ook de hoge ultraviolette straling zorgde ervoor dat landleven geen schijn van kans maakte. Geologen denken dat tijdens het Archaïcum vooral microcontinentjes bestonden, die afwisselend botsten, opbraken, enzovoort. Omdat er van dergelijke microcontinentjes nog maar een paar over zijn, is die vroege geschiedenis bijzonder moeilijk te achterhalen. Tijdens de laatste fase van het Precambrium (het Proterozoïcum: 2,5 miljard - 542 miljoen jaar geleden) kwam de huidige plaattektoniek met grote continenten op gang, gestuurd door veranderingen in de aardmantel. Ligging en omvang van continenten in het Proterozoïcum worden internationaal bestudeerd. Dit is een lastig detectivewerk en onderzoekers gebruiken daarom een heel scala aan methoden. Dankzij het onderzoek is in de afgelopen twintig jaar bekend geworden dat er vroeger heel andere continenten waren dan nu. Het Proterozoïcum heeft een lange geschiedenis van vorming van continenten die opbreken, botsen, weer opbreken, enzovoort. Veel gesteenten uit die tijd zijn in de mantel of onderkorst geduwd en opnieuw gesmolten, of overdekt door sedimenten. Toch weten we door alle ‘puzzelstukjes' te combineren dat aan het einde van het Precambrium bijna alle continenten waren samengeklonterd en rond de Zuidpool lagen. In het Proterozoïcum veranderde de atmosfeer: door de activiteit van eencellige groenalgen in zee liep de concentratie zuurstof in de lucht op. Al vrij snel erna ontwikkelden zich meercellige organismen. Er zijn verschillende ijstijden geweest, waarvan enkele aan het einde van het Precambrium zo heftig waren dat gletsjers tot in de buurt van de evenaar kwamen. In diezelfde periode ontwikkelde zich in vrij korte tijd een grote hoeveelheid meercellige levensvormen. Hoewel deze geen harde skeletten hadden zijn op verschillende
32
plaatsen afdrukken van deze dieren teruggevonden. Alles bij elkaar geven ze een vrij gedetailleerd beeld van het toenmalige leven. Nederland in het Precambrium
Precambrische gesteentes zijn niet aangetoond in de Nederlandse ondergrond. Het is mogelijk dat ze er niet zijn, of zo diep liggen dat we nooit zullen weten of ze er zijn. In onze buurlanden komen Precambrische gesteenten maar nauwelijks voor. Wel vinden we ze aan de oppervlakte in grote delen van Schotland en Scandinavië. Toch is er bij ons ook Precambrium te vinden, zelfs aan de oppervlakte. Veel van de zandkorrels in Nederlandse gesteenten zijn namelijk afbraakproducten van gesteenten die al in het Precambrium zijn gevormd en door de geologische geschiedenis zijn 'hergebruikt'. Deze korrels hebben voorheen gezworven door ons omringende gebieden. De gemiddelde Nederlandse zandkorrel is maar liefst twee miljard jaar oud! Ook het merendeel van de zwerfstenen in Noord-Nederland heeft een Precambrische ouderdom. Ze zijn diep in de aardkorst in Scandinavië gevormd en met het landijs tijdens het Midden-Pleistoceen naar ons land gevoerd. Delfstoffen We hebben weliswaar geen Precambrische gesteenten in de ondergrond maar toch zijn in ons land delfstoffen van Precambrische oorsprong te winnen. Veel van de zwerfstenen die in de voorlaatste ijstijd vanuit Scandinavië met gletsjers naar Nederland zijn meegekomen hebben een Precambrische ouderdom. Zo zijn granieten en gneisen in Noord-Nederland in het verleden verzameld voor de aanleg van keienvloertjes, wegen, dijkversterking en grafmonumenten, zoals de hunebedden. 33
34
Cambrium 488,3 - 542 miljoen jaar geleden
Heeft hier een zee gelegen, bevolkt door vreemd gevormde kreeftachtigen, trilobieten en grote sponzen? We weten het niet zeker. Van Nederland in het Cambrium weten we zo goed als niets zeker! Gesteenten uit dit tijdperk liggen zó diep dat we ze nog niet hebben aangeboord. Om ons een beeld te vormen zijn we aangewezen op gesteenten in ons omringende landen. De fossielen daarin vertellen dat Nederland vermoedelijk bedekt was door een gematigd warme zee die werd bewoond door een soortenrijke fauna. Zwerfsteenfossielen uit Noord-Nederland lichten een tipje op van de sluier van de Cambrische zee.
Inhoud » » » » » » » »
De wereld van het Cambrium Waar lag Nederland op de wereldbol? Nederland in het Cambrium Klimaat Leven Afzettingen en geofenomenen uit het Cambrium Delfstoffen Gerelateerde artikelen
De wereld van het Cambrium Alle diergroepen die we heden ten dage nog kennen zijn al tijdens het Cambrium ontstaan. In de wereldzeeën vond dankzij een ongekende radiatie uit simpele oervormen een ware explosie aan leven plaats. Inmiddels weten we dat sommige typen organismen al eerder aanwezig waren, maar nog geen harde, fossiliseerbare delen hadden. In Cambrische gesteenten vinden we de oudste kreeftachtigen, koralen, weekdieren en ook de vroegste voorlopers van de gewervelde dieren. Het land was kaal, want meercellig landleven had zich nog niet
35
ontwikkeld. Er leefden hoogstens bacteriën in poeltjes. De atmosfeer bevatte nog relatief weinig zuurstof. Omdat er nog weinig zuurstof in de lucht was, waren ook ozonconcentraties (O3), die samenhangen met de zuurstofconcentratie, laag. Omdat ozon ultraviolette straling van de zon tegenhoudt, was een verblijf buiten het beschermende zeewater daarom onaangenaam. Tijdens het Cambrium was het supercontinent Pannotia, dat vrijwel op de Zuidpool lag, uiteengevallen. De losgebroken kleinere continenten bewogen richting de evenaar. In het algemeen heerste er een aangenaam klimaat. Er waren vermoedelijk geen ijskappen op de polen. Waar lag Nederland op de wereldbol?
Nederland lag op de noordkant van het kleine continent Avalonia en tijdens het Cambrium nog ergens rond de zestig graden zuiderbreedte. Ook Avalonia schoof in de loop van het Cambrium langzaam naar het noorden. Nederland in het Cambrium Op grond van Cambrische gesteenten uit ons omringende landen vermoeden we dat Nederland tijdens het Cambrium bedekt is geweest door zee. In de buurt van Brussel en in de Ardennen zijn Cambrische fossielen uit zeebodems gevonden. Ook weten we dankzij dergelijke fossielen dat zuidelijk Scandinavië in zee lag. Maar was de veronderstelde Nederlandse zee diep en donker? Of juist ondiep en licht? Zaten we ver weg in zee of dicht in de buurt van land? Was het water koud of warm, met veel of weinig zout? We weten het niet, althans niet met zekerheid. Klimaat
36
In het Cambrium lag ons land ter hoogte van Argentinië. Uit Scandinavische fossielen, waaronder die van koraalachtigen, leiden we af dat onze omgeving vermoedelijk een gematigd tot subtropisch klimaat heeft gehad. Leven We hebben geen rechtstreeks bewijs van het Cambrische leven in Nederland in de vorm van fossielen uit ontsluitingen of boringen. Dankzij fossielen die in de voorlaatste ijstijd met het landijs als zwerfstenen naar ons land zijn gebracht, weten we echter dat de zee bevolkt werd door trilobieten (een soort zeepissebedden), brachiopoden (armpotigen), zeer vreemde stekelhuidigen en andere ongewervelden. Ook zwommen er de eerste primitieve (kaakloze) vissen rond. Veel dieren ontwikkelden harde lichaamsdelen (chitinepantsers en schelpen), waardoor ze makkelijker konden fossiliseren. Afzettingen en geofenomenen uit het Cambrium Afzettingen uit het Cambrium zijn vrijwel zeker in de Nederlandse ondergrond aanwezig, maar liggen veelal op kilometers diepte. Relatief dicht bij ons in de buurt (in België en Duitsland) kom je Cambrische gesteenten immers op verschillende plaatsen aan het oppervlak tegen. De dichtstbijzijnde Cambrische gesteenten vinden we in dalen in de buurt van Brussel en in de Ardennen. Gelukkig zijn in Noord-Nederland enkele Cambrische fossielen gevonden in zwerfstenen uit Scandinavië die een tipje van de sluier oplichten over het leven destijds. Zwerfstenen van sedimentaire oorsprong in de keileem op de Hondsrug in Groningen en Drenthe bevatten soms trilobieten. Delfstoffen Omdat Cambrische afzettingen te diep in de ondergrond liggen, hebben we ze nooit verkend op het voorkomen van delfstoffen. Zwerfstenen, waaronder die uit het Cambrium, zijn in het verleden in Noord-Nederland gebruikt voor het aanleggen van onder andere vloertjes in huizen en soms ook om dijken te verzwaren.
37
38
Ordovicium 443,7 - 488,3 miljoen jaar geleden
Een superkleine kwal met lange kronkelende tentakels waaraan kleine giftige haakjes zitten. Een losse spriet, ook met haakjes. Een vis die meer lijkt op een worm met grote ogen. Bizarre levensvormen in de open zee van het Ordovicium, onbewust van een naderende, catastrofale ijstijd.
Inhoud » » » » » » » »
De wereld van het Ordovicium Waar lag Nederland op de wereldbol? Nederland in het Ordovicium Klimaat Leven Afzettingen en fenomenen Delfstoffen Gerelateerde artikelen
De wereld van het Ordovicium De wereld van het Ordovicium is er een van uitersten. De continenten bewogen richting de evenaar en begonnen te botsen. De zee was bevolkt met een vrij divers zeeleven waarin reusachtige zeeschorpioenen aan de top van de voedselketen stonden. Maar er waren ook andere vreemde wezens, zoals kwalachtige kolonievormende graptolieten, of de conodontdieren, ooit alleen bekend van de tandjes, maar waarvan we sinds kort weten dat het primitieve gewervelde dieren waren. Aan het einde van het tijdvak onderging de aarde een van de zwaarste ijstijden ooit. In korte tijd stierf ongeveer 85% van de soorten uit, vermoedelijk door een nietsontziende vergiftiging van het oceaanwater. Net als in het voorafgaande Cambrium was het leven nog niet in staat zich op het land te vestigen.
39
Waar lag Nederland op de wereldbol?
Nederland lag op de noordkant van het kleine continent Avalonia dat zich nog op het zuidelijke halfrond bevond en naar het noorden bewoog. Tijdens het LaatOrdovicium botste Avalonia op een ander microcontinent, Balthica. Hierdoor ontstond een gebergtegordel ter hoogte van wat nu Denemarken en Polen zijn. Ook ontstonden er gebergtes ten zuiden van Nederland. Deze periode van gebergtevorming kennen we als de Caledonische fase. Nederland in het Ordovicium Op grond van de Ordovicische gesteenten die we in omringende landen vinden, vermoeden we dat Nederland tijdens het Ordovicium bedekt is geweest door zee. Klimaat We hebben geen directe aanwijzingen over het klimaat tijdens het Ordovicium uit de Nederlandse ondergrond. Afzettingen en fauna's uit ons omringende landen laten een vrij warm klimaat aan het begin en een vrij koel klimaat tijdens het Laat-Ordovicium zien. Leven Het zeeleven in het Ordovicium was redelijk divers. De eerste kraakbeenvissen zwommen rond en in ondiepe randzeeën ontwikkelde zich een vrij divers bodemleven met daarin onder meer kalkalgen, koralen, trilobieten (een soort zeepissebedden), armpotigen en zeelelies. In de oceanen en diepere randzeeën dreven vreemde, kolonievormende dieren die soms leken op vangnetjes, maar die ook vreemde spiralen met haakjes vormden. Deze zogenaamde graptolieten kan je vinden in leisteen dat aan de oppervlakte komt in de omgeving van Spa in
40
de Belgische Ardennen, ongeveer veertig kilometer ten zuiden van Zuid-Limburg. Waarschijnlijk kwamen vergelijkbare fauna's ook voor in Nederland. Afzettingen en fenomenen Afzettingen uit het Ordovicium zijn vrijwel zeker in de Nederlandse ondergrond aanwezig, maar liggen op dusdanig grote diepte dat we ze nog nooit met zekerheid hebben aangeboord. De dichtstbijzijnde gesteenten uit het Ordovicium vinden we in dalen in de buurt van Brussel en in de Ardennen. Toch kan je ook in Nederland Ordovicische fossielen vinden in zwerfstenen uit Scandinavië, die door het landijs in Noord- en Oost-Nederland zijn neergelegd. Delfstoffen Gesteenten uit het Ordovicium liggen in Nederland veelal op kilometers diepte, te diep dus om delfstoffen uit te kunnen winnen.
41
42
Siluur 416 - 443,7 miljoen jaar geleden
Koraalriffen en inktvissen in langgerekte schelpen op jacht naar prooi. Aan een modderig strand kruipt een reuzenzeeschorpioen het land op dat langzaam groenige tinten begint te vertonen. Silurische zwerfstenen schetsen een beeld van dit aangename tijdperk.
Inhoud » » » » » » » »
De wereld van het Siluur Waar lag Nederland op de wereldbol? Nederland in het Siluur Klimaat Leven Afzettingen en fenomenen Delfstoffen Gerelateerde artikelen
De wereld van het Siluur Het grote Gondwanacontinent lag rond de Zuidpool en het was er koud. Verschillende kleinere continenten, waaronder Avalonia, waarop Nederland lag, klonterden samen en dreven verder noordwaarts. Tijdens het Siluur werd het leven op aarde diverser. Het klimaat was aangenaam, behalve in de poolgebieden. In zee begonnen vissen een steeds belangrijker rol te spelen en op het land ontwikkelden zich de eerste zeer primitieve planten. Waar lag Nederland op de wereldbol?
43
Nederland lag inmiddels rond dertig graden zuiderbreedte (de hoogte waarop nu Argentinië ligt) en bleef noordwaarts drijven richting de evenaar. De verdergaande botsing van de microcontinenten Avalonia (met daarop Nederland) en Balthica zorgde ervoor dat het gebied ten zuiden van Nederland werd opgeheven. Nederland in het Siluur Tijdens het Siluur botsten verschillende microcontinenten en ontstonden gebergtes. In deze zogenaamde Caledonische fase van gebergtevorming ontstonden onder meer de Ardennen. Direct ten noorden daarvan lag een dalingsgebied, de Brabantdepressie, dat zich deels uitstrekte over ZuidNederland. Afbraakproducten uit de omliggende gebergten vulden langzamerhand dit gebied op en zo vormden zich dikke gesteentepakketten. De schaarse aanwijzingen die we hebben geven aan dat het noorden en oosten van Nederland waarschijnlijk bedekt was door zee. Op plekken waar de aanvoer van zand en modder beperkt was, bijvoorbeeld in Nederland ten noorden van de Brabantdepressie, ontstonden vermoedelijk koraalriffen. Uitgebreide riffen kennen we in ieder geval van nog noordelijker gelegen gebieden. Zo is Götland, een Zweeds eiland in de Oostzee, een bekend gebied voor fossiele riffen uit het Siluur. Klimaat De Silurische koraalriffen die in Engeland en Zweden voorkomen geven aan dat de omgeving van Nederland tijdens het Siluur tropisch is geweest. Leven We hebben in Nederland geen fossielen uit het Siluur. Wel kunnen we ons een beeld van het leven in het Siluur vormen, dankzij fossielen uit de ons omliggende
44
landen. In de loop van het Siluur veroverden de planten het land. Het ging hierbij om kleine Cooksonia-plantjes en om korstmossen. Hoogstwaarschijnlijk leefden er ook ongewervelde dieren tussen deze eerste begroeiing. In zee leefde een diverse fauna: in de kustgebieden koraalriffen met sponzen, stromatoporen (uitgestorven, zeer kleine, kolonievormende diertjes), armpotigen en zeelelies, waartussen primitieve vissen, metersgrote zeeschorpioenen en langgerekte inktvissen (Orthoceras) rondzwommen. In zwerfstenen zijn vaak duidelijk herkenbare resten van deze grote inktvissen te vinden. In zachte zeebodems leefden gravende organismen (wormen, tweekleppigen) en kwamen karakteristieke sponzen voor. Afzettingen en fenomenen Silurische afzettingen liggen vele kilometers diep in de Nederlandse ondergrond. Ze zijn aangeboord in Zuid-Nederland en op een enkele plek in de Noordzee. Het gaat om sterk gedeformeerde en enigszins gemetamorfoseerde gesteenten, zoals kwartsieten, waarin geen fossielen zijn gevonden. De dichtstbijzijnde Silurische gesteenten komen aan de oppervlakte in dalen in de buurt van Brussel en in de Ardennen. Daarnaast zijn in Noord- en Oost-Nederland (zoals op de Hondsrug) zwerfstenen te vinden met Silurische fossielen, waaronder koralen, armpotigen, mosdiertjes en trilobieten, afkomstig uit Scandinavië en het Baltisch gebied. Delfstoffen Silurische gesteenten liggen in Nederland te diep (vaak op vele kilometers diepte) om delfstoffen uit te kunnen winnen.
45
46
Devoon 359,2 - 416 miljoen jaar geleden
Een primitief maar divers zeeleven met onder andere koraalriffen. Zeeën gevuld met tal van vissoorten, waarvan vele nog tijdens het Devoon sneuvelen in een grote uitstervinggolf. Het leven maakt zich op voor de totale onderwerping van het land. Bericht uit het Devoon, een veelbewogen tijdvak in de geschiedenis van de aarde.
Inhoud » » » » » » » »
De wereld van het Devoon Waar lag Nederland op de wereldbol? Nederland in het Devoon Klimaat Leven Afzettingen en geofenomenen Delfstoffen Gerelateerde artikelen
De wereld van het Devoon Het Devoon is een relatief warme periode, waarin de continenten beginnen samen te klonteren tot twee supercontinenten: Gondwana en Euramerika. Dit leidde tot uitgebreide gebergtevorming, de zogenaamde Hercynische fase, die in het erop volgende Carboon zou leiden tot de vorming van het supercontinent Pangea. Het Devoon wordt ook wel het tijdperk van de vissen genoemd: de zeeën werden bevolkt door diverse groepen vissen. Eerst domineerden kaakloze vissen, maar in de loop van het Devoon begonnen de vissen met kaken te domineren. Er waren ook uitgebreide en zeer diverse riffen, gedomineerd door koralen en armpotigen. In het Laat-Devoon, rond 374 miljoen jaar geleden, waren het met name deze riffen die sterk te lijden hadden van een van de grootste
47
uitstervingsgolven. Dat uitsterven betekende ook, na een korte periode van bloei, het einde voor de meeste kaakloze vissen. Tijdens het Devoon ontwikkelden zich op het land de eerste bossen en zetten gewervelde dieren de eerste voorzichtige stapjes op het land. Uit de vissen evolueerden amfibieën. Waar lag Nederland op de wereldbol?
Het microcontinent Avalonia, waar Nederland op lag, is in het Devoon met Balthica en Laurentia (het huidige Noord-Amerika en Groenland) samengeklonterd en vormde nu het continent Laurazië. Naar het noordwesten lag een gebergteketen, het Caledonische gebergte, waarvan nu nog resten in Schotland, Noorwegen en aan de oostkust van Amerika zijn terug te vinden. Nederland lag nog op het Zuidelijk Halfrond maar schoof noordwaarts, steeds dichter naar de evenaar. Nederland in het Devoon
Midden Devoon.
West-Nederland maakte deel uit van het Old Red Continent, dat liep tot aan Engeland en Amerika. Er heersten van tijd tot tijd woestijnachtige condities. De afzettingen op het continent werden, net als vele woestijnen vandaag de dag, gekenmerkt door de rode kleur van geoxideerd ijzer. In het Nederlandse deel
48
van de Noordzee zijn gesteenten (rhyolitische lava's) gevonden die wijzen op het voorkomen van vulkanen. In het uiterste zuidwesten van ons grondgebied ging het laagland over in het heuvelgebied van het Brabantmassief.
Laat Devoon.
Tijdens het Devoon raakte Nederland vanuit het oostzuidoosten steeds verder bedekt door ondiepe tropische zeeën met riffen. In de Ardennen en de Eifel zijn dergelijke riffen goed ontsloten. Ze werden gedomineerd door koralen, sponzen, armpotigen en zeelelies. In het Laat-Devoon veranderde het karakter van de zee in onze omgeving: uitgebreide rifmilieus verdwenen en modderige en zandige bodems kregen de overhand. Klimaat Het Devoon was relatief warm. In het Laat-Devoon koelde het gebied rond de Zuidpool sterk af en er ontwikkelden zich gletsjers. Kooldioxideconcentraties (CO2) waren hoog, maar de reeds onstane bossen ontrokken in toenemende mate deze kooldioxide aan de atmosfeer. Leven We hebben in Nederland geen fossielen uit het Devoon, maar in bijvoorbeeld de Ardennen en de Eifel komen zeer fossielrijke gesteenten voor die een goede indruk geven van het leven zoals dat ook in Nederland kan hebben bestaan. In Maasgrind, maar ook in zwerfstenen afkomstig uit het noorden, vinden we wel dergelijke fossielen. Tijdens het Devoon kwam de flora op het land verder tot ontwikkeling. In de Ardennen en de Eifel kwamen waddengebieden voor met aan deze bijzondere omstandigheden aangepaste flora's van kruidachtige planten (bijvoorbeeld lycofyten) of andere primitieve vaatplanten (bijvoorbeeld Rhynia). Tegen het einde van het Devoon ontwikkelden zich lage, vrij open bossen met primitieve plantenassociaties waarin onder meer houtachtige planten stonden, zoals Moresnetia (een van de alleroudste zaadplanten in de wereld) en bomen (Archaeopteris).
49
De riffen in de Devonische zeeën werden gedomineerd door twee groepen primitieve koralen. Daarnaast kwamen er grote sponzen, mosdiertjes en zeelelies voor. Er leefde voorts een rijk zeeleven met veel soorten armpotigen (Brachiopoda), trilobieten, weekdieren, vissen en ammonieten (inktvissen). Afzettingen en geofenomenen Midden- en Laat-Devonische afzettingen liggen diep in onze ondergrond. Onder het westen van Nederland en de aangrenzende Noordzee zijn afzettingen van het Old Red Continent te vinden die tot de Banjaard Groep worden gerekend. Op deze landmassa lagen woestijnduinen, maar er konden na zware regenbuien overstromingen plaatsvinden en zich tijdelijke rivieren vormen. Deze laatste deponeerden de karakteristieke roodgeoxideerde zanden en conglomeraten die tegenwoordig tot de Tayport Formatie worden gerekend. Lokaal ontwikkelden zich vulkanen, zoals blijkt uit het voorkomen van lava (Buchan Formatie). In de loop van het Devoon breidde de zee zich langzaam over Nederland uit. Een mengelmoes van zand, klei en kalkige afzettingen, waaronder riffen, vormde zich in de ondiepe tropische zee. Deze worden tot de Kyle Groep gerekend in het Nederlandse Noordzeegebied en tot de Heibaartkalksteen in zuidelijk Nederland. Helemaal aan het einde van het Devoon trok de zee zich terug en ontwikkelde zich een afwisselend pakket van continentale en ondiep-mariene zandsteen- en kleisteenlagen met lokaal dunne kalklagen die we kennen als Zandsteen van Condroz. Delfstoffen Uit boringen hebben we een redelijk beeld van de opbouw van de Devonische afzettingen, maar deze gesteenten liggen in Nederland te diep om rendabel delfstoffen uit te kunnen winnen.
50
Carboon 299 - 359,2 miljoen jaar geleden
Het is vochtig en beklemmend heet. Een stam van een zegelboom met een kunstig schorspatroon ligt halfvergaan in het ondiepe water. De bomen doen vreemd aan. Reuzenpaardenstaarten en varens domineren de ondergroei. Een luid geknisper kondigt de nadering van een reusachtige libel aan. Tijdens het Carboon was Nederland grotendeels bedekt met tropisch laaglandmoeras. In de moerassen werd veen gevormd, waaruit later steenkool ontstond. Als als bijproduct is ons aardgas gevormd.
Inhoud » » » » » » » » »
De wereld van het Carboon Waar lag Nederland op de wereldbol? Nederland in het Carboon Klimaat Leven Afzettingen Wat we zien aan het oppervlak? Delfstoffen Gerelateerde artikelen
De wereld van het Carboon Het Carboon is een warme periode geweest, zonder wereldschokkende gebeurtenissen. De grote continenten klonterden samen en de contouren van het supercontinent Pangea begonnen zich af te tekenen. Tijdens het samenklonteren ontstonden er gebergtes op de raakvlakken van de verschillende (micro)continenten. Dwars over Europa ontstond de Hercynische gebergtegordel, waarvan onder andere de Belgische Ardennen een overblijfsel zijn. De noordelijkste uitlopers van het Hercynische gebergte reikten tot aan ZuidNederland. Uit het Carboon kennen we fossielen van amfibieën - oorspronkelijk
51
ontstaan uit de vissen - die er al modern uitzien. De eerste reptielen jaagden tussen de varens op insecten. In ondiepe randzeeën groeiden riffen waarin koralen, armpotigen en zeelelies de dienst uitmaakten. Wereldwijd kwamen zeer uitgestrekte moerasbossen tot ontwikkeling. Waar lag Nederland op de wereldbol?
Nederland lag vrijwel op de evenaar, aan de oostkant van het zich vormende Pangeacontinent, ongeveer ter hoogte van waar nu Congo ligt. Het schoof langzaam naar het noorden. Nederland in het Carboon
Vroeg-Carboon.
Het Carboon heeft in Nederland twee gezichten. Tijdens het Vroeg-Carboon was ons land grotendeels bedekt met een vrij ondiepe, tropische zee met daarin riffen en een divers zeeleven. In het Laat-Carboon vormde zich in MiddenEuropa het Hercynisch gebergte. De zee trok zich steeds verder terug en op het land ontstonden tropische laaglandmoerassen met uitgestrekte moerasbossen. Soms won de zee terrein en overspoelde tijdelijk het laagland, vervolgens herstelden de moerasbossen zich weer. Aan het einde van het Carboon was de zee helemaal uit Nederland verdwenen.
52
Klimaat
Overgang van Vroeg naar LaatCarboon.
Nederland lag rond de evenaar en had een vochtig tropisch klimaat, maar tijdens het Vroeg-Carboon en vooral tijdens het laatste deel van het Laat-Carboon zijn de omstandigheden droger geweest. De uitbundige plantengroei in de Carboonmoerassen onttrok grote hoeveelheden kooldioxide aan de atmosfeer. Omdat de aarde niet was omgeven door een dikke deken van broeikasgassen, werd het langzaamaan koeler. De afkoeling was zo sterk, dat zich aan de Zuidpool gletsjers begonnen te vormen. Voor ons is ijs aan de polen heel normaal, maar in het geologisch verleden zijn er maar weinig perioden geweest waarin dat voorkwam. Tijdens het Carboon waren er dus, net zoals tegenwoordig, grote verschillen in het klimaat in verschillende delen van de wereld. Leven
Laat-Carboon.
Het Carboon geniet vooral bekendheid als de periode waarin moerasbossen voorkwamen die uiteindelijk onze steenkool hebben gevormd. De Nederlandse steenkool dateert hoofdzakelijk uit het Laat-Carboon. In kleilagen tussen de steenkool zijn vaak mooie bladafdrukken bewaard gebleven. De oudste Carboonplanten kennen we uit afzettingen in de Heimansgroeve bij Epen in Zuid-Limburg. Ze zijn gevormd tijdens de eerste fasen van het LaatCarboon. Deze zogenaamde Epenflora bestond nog uit plantengroepen die in vrij droge omstandigheden leefden, waaronder wolfsklauwen en paardenstaarten. De uitgestrekte tropische moerasbossen die later ontstonden, waren veel
53
uitbundiger. Ze werden gedomineerd door zegelbomen en schubbomen, (reuzen)varens, zaadvarens en boomvarens en cordaieten (een uitgestorven plantengroep, verwant aan de coniferen). De hoogste zegelbomen torenden waarschijnlijk tot veertig meter boven de grond uit. Planten van het LaatCarboon kennen we behalve uit de mijnen van Limburg ook uit de ondergrond van Oost- en Zuid-Nederland. In de Carboonmoerassen leefden ook amfibieën. In Nederland zijn daarvan echter nog geen resten aangetroffen. De oudste resten van reptielen zijn gevonden in Carboonafzettingen afkomstig van de oostkust van Canada, dat destijds niet ver van Nederland lag. Dergelijke vondsten tonen aan dat de gewervelde dieren definitief het water hadden verlaten, op jacht naar de vele insecten, die welig tierden in de moerasbossen. Het meest opvallend waren de reuzenlibellen. Sommige soorten konden een spanwijdte van zeventig centimeter bereiken. Afzettingen Carboonafzettingen in de ondergrond van Nederland worden gerekend tot de Kolenkalk Groep uit het Vroeg-Carboon en de Limburg Groep, die grotendeels is afgezet tijdens het Laat-Carboon. De Kolenkalkgroep bevat zandsteen en kalksteen en is afgezet in een ondiepe zee. Deze kalksteen bevat veel organische materialen en zwavelverbindingen en is donkergrijs tot zwart. Aan die typische kleur dankt het ook zijn naam, die dus niets te maken heeft met de steenkool. Die werd pas later gevormd. Gesteentes van de Kolenkalk Groep komen nergens aan de oppervlakte. De dikte van de groep varieert van negen- tot veertienhonderd meter. De Limburg Groep omvat de steenkoollagen afgewisseld met zandsteen- en kleilagen, die zijn afgezet in riviervlaktes, delta's en meren. Sommige van deze lagen getuigen van de periodes waarin de zee het land overspoelde. Afzettingen uit de Limburggroep komen vrijwel nergens aan de oppervlakte. We vinden ze bijvoorbeeld in de Limburgse mijnen. In het Geuldal ten zuiden van Epen bevinden zich echter kleine geïsoleerde voorkomens aan het oppervlak. De Limburg Groep bereikt diktes tot wel vijf kilometer. De bovenste afzettingen bevatten onder meer roodbruine zandige kleisteen met daarin resten van bodems die typisch zijn voor een droog klimaat.
54
Wat we zien aan het oppervlak?
In de Heimansgroeve bij Epen in Zuid-Limburg ligt zandsteen aan de oppervlakte.
De Zuid-Limburgse Carboongesteenten zijn de oudste afzettingen die we in Nederland aan het oppervlak kunnen vinden. Ze komen in een heel klein gebied in de bodem van het dal van de Geul ten zuiden van Epen en in het dal van de Gulp tegen de Belgische grens aan het oppervlakte, onder andere in de Heimansgroeve. Gesteenten uit het Carboon zijn vaak toegepast als bouwmateriaal; we komen ze nog tegen in oude gebouwen. Rifkalken die in België gewonnen werden waren vanwege hun slijtvastheid lange tijd populair voor het maken van stoepen, tegels en vensterbanken. In de gepolijste zwarte oppervlaktes van deze natuursteen zijn de witte fossielresten goed te herkennen. Delfstoffen Het Carboon is ook wel bekend als 'steenkooltijd'. Steenkool is de kenmerkende delfstof uit Carboonafzettingen. Steenkoollagen komen voor in vrijwel de hele Nederlandse ondergrond. Steenkool is in de afgelopen eeuwen gewonnen in mijnen in Zuid-Limburg, waar ze het minst diep liggen en dus het gemakkelijkst bereikbaar zijn. Minder bekend is dat de afzettingen die rijk zijn aan organische stoffen (waaronder steenkool) het moedergesteente zijn voor het merendeel van het Nederlandse aardgas. Tijdens de omvorming van de Carboonplanten naar steenkool is dit gas ‘ontsnapt' en terecht gekomen in het erboven liggend gesteente waaruit we het nu winnen. In het Geuldal is in de middeleeuwen op kleine schaal gezocht naar lood- en zinkertsen in Carboongesteenten. Aan de Geul, net over grens in België, zijn zeer grote ertsmijnen tot ontwikkeling gekomen, die inmiddels allang in onbruik zijn geraakt. Sommige afzettingen uit het Carboon bevatten ertsen, maar deze zijn
55
pas na het Carboon gevormd, toen superheet grondwater met allerlei daarin opgeloste verbindingen in de gesteentes doordrong.
56
Perm 251 - 299 miljoen jaar geleden
Desolaat. Zoutkorsten in witte en grijze tinten bedekken de bodem, slechts onderbroken door windribbels van rood woestijnzand. Geen teken van leven, niet eens een spoor. Tijdens het Perm was Nederland onderdeel van een grote zoutwoestijn. Dit zoutbekken lag onder zeeniveau en meermaals overspoelde de zee het land. Na verdamping in het verzengende woestijnklimaat bleef weer een laagje zout achter. De Permafzettingen vormen tweehonderdvijftig miljoen jaar na dato de bron voor ons keukenzout en herbergen tevens ons aardgas.
Inhoud » » » » » » » »
De wereld van het Perm Waar lag Nederland op de wereldbol? Nederland in het Perm Klimaat Leven Afzettingen en geofenomenen Delfstoffen Gerelateerde artikelen
De wereld van het Perm De continenten waren samengeklonterd tot het supercontinent Pangea, dat omsloten was door de Panthalassa-oceaan. Grote temperatuurverschillen en het ontbreken van vochtige oceaanlucht leidden tot uitgestrekte continentale woestijngebieden op Pangea. De polen en gebergtes waren bedekt door ijskappen en het leven floreerde vooral langs de kusten. Reptielen ontwikkelden zich tot de overheersende groep organismen op het land en uit de zoogdierreptielen (dicynodonten) ontstonden de eerste primitieve zoogdieren. Aan het eind van
57
het Perm voltrok zich de grootste uitstervinggolf uit onze aardgeschiedenis. Meer dan 90% van de groepen organismen op land en in zee stierven uit. Waar lag Nederland op de wereldbol?
Nederland lag aan de oostkant van Pangea, iets ten noorden van de evenaar. Het continent schoof langzaam in noordelijke richting op. Nederland in het Perm
Nederland lag tijdens het Perm aan de rand van het Zechsteinbekken, waarvan het centrum in het Nederlandse deel van de (huidige) Noordzee lag. Het was in onze omgeving zeer droog. Ten zuiden van Nederland lag het Varistisch Gebergte. Hieruit ontsprongen in iets nattere periodes rivieren die door Nederland naar het noorden stroomden. In het Zechsteinbekken wisselden zeer ondiepe zeeën af met periodes waarin zoutwoestijnen domineerden. Daarnaast waren er vulkanen actief in Drenthe, in het aangrenzende Duitsland en in het noordelijke deel van de Nederlandse Noordzee. Grootschalige gebergtevorming en bekkendaling, zoals tijdens het voorafgaande Carboon, kwam tijdens het Perm niet meer voor.
58
Klimaat Het Varistisch Gebergte blokkeerde de aanvoer van vochtige oceaanlucht in onze omgeving. Samen met de ligging - iets ten noorden van de evenaar - zorgde dat voor een zeer droog klimaat. Woestijnafzettingen en indampingszouten (evaporieten) zijn hier getuige van. Leven Nederland maakte tijdens grote delen van het Perm onderdeel uit van een woestijn, waarin een zeer schaarse vegetatie beperkt was tot rivierlopen die alleen in natte seizoenen water voerden (wadi's, zoals je ze in woestijnen kunt vinden). Verspreid kwamen er struikvormige cordaieten (verwanten van coniferen) en zaadvarens voor. Er zijn in onze ondergrond vooralsnog geen resten van landdieren gevonden. Het is mogelijk dat er zoogdierreptielen rond wadi's hebben geleefd. Voor fossielen van deze dieren, zowel voetstappen als skeletresten, moeten we naar Polen of Zuid-Duitsland. In de relatief korte perioden dat de zee het land veroverde domineerden algen de kust. Iets verder in zee kwamen ook enkele algenriffen tot ontwikkeling. Afzettingen en geofenomenen Permgesteenten worden onderverdeeld in de Onder-Rotliegend Groep, de BovenRotliegend Groep en de Zechstein Groep. De totale dikte van Permafzettingen loopt op van ongeveer vijftig meter in Zuid-Nederland tot enkele kilometers onder het Nederlandse deel van de Noordzee. De Onder-Rotliegend Groep uit het Vroeg-Perm komt voor in Noord-Nederland en onder de Noordzee. De groep bestaat uit maximaal tachtig meter dikke vulkanische afzettingen zoals basalten en vulkanische tufstenen. De Boven-Rotliegend Groep uit het Midden- en Laat-Perm bestaat uit paarse en roodbruine eolische (wind-) en rivierafzettingen. Het gaat om conglomeraten, zandsteen en siltige kleisteen en in mindere mate om evaporieten. Deze eenheid is maximaal zevenhonderd meter dik. De afzettingen vertegenwoordigen woestijnvlakten met zeer ondiepe zoutmeren. Vanuit het zuiden stroomden rivieren het bekken in. De Boven-Rotliegend Groep kennen we van Midden- en Noord-Nederland en het aangrenzende Noordzeegebied. De afzettingen bevatten nagenoeg geen fossielen. De Zechstein Groep (Laat-Perm) is vooral bekend vanwege het voorkomen van dikke steenzoutpakketten, maar omvat ook kalksteen en dolomiet. De groep is gevormd in het Zechsteinbekken dat over Noord- en Midden-Nederland lag en zich uitstrekte van Engeland tot aan Polen. Het steenzout in de Zechstein Groep is gevormd door indamping van zeewater. In totaal hebben er vijf grotere
59
indampingscycli plaatsgevonden. Bij het indampen van het zeewater werden achtereenvolgens kalksteen, dolomiet, gips (anhydriet) en steenzout afgezet. Daarnaast zijn lokaal ook zand- en kleisteen gevormd. In de korte periodes waarin de zee het bekken instroomde ontstonden algenriffen, zandbanken en superzoute (hypersaliene) moddervlaktes. In dieper water bevond zich bij de bodem zuurstofarm water. Organische resten bleven daar goed bewaard, wat heeft geleid tot de afzetting van de zogenaamde Stinkkalk. De Permafzettingen hebben tot een opvallend geofenomeen geleid dat zich in de Nederlandse ondergrond bevindt: de zoutpilaren. Na het Perm raakten de zoutlagen begraven onder dikke sedimentpakketten die in toenemende mate druk op het zout uitoefenden, waardoor het ging 'vloeien'. Het relatief lichte zout zocht zich een weg naar het aardoppervlak, waardoor zoutkussens en zoutpilaren ontstonden. In de Nederlandse ondergrond zijn 34 van dergelijke structuren gevonden. De zoutpilaren zijn nog steeds in beweging. Ze kunnen tot drieëneenhalve kilometer hoog worden en de top van de hoogste pijlers reikt tot slechts enkele tientallen meters onder het oppervlak. Delfstoffen Het Perm is vooral bekend vanwege het toen afgezette steenzout. Nederland is een van de grootste zoutproducenten ter wereld. Zout wordt tot op drie kilometer diepte gewonnen door het met water op te lossen en vervolgens omhoog te pompen. Nergens ter wereld wordt op zo'n grote diepte zout gewonnen. Steenzout (haliet) wordt vooral gewonnen ten behoeve van chloorproductie. Chloor heeft veel industriële toepassingen, onder meer bij de productie van PVC, textiel en zeep. Slechts een heel klein deel van het steenzout wordt verwerkt tot keukenzout. Kalium- en magnesiumzouten, zoals bischofiet, worden gewonnen voor de productie van onder meer magnesiumoxides, die worden toegepast in cementindustrie en bij de productie van hittewerende materialen. Het overgrote deel van het Nederlandse aardgas wordt gewonnen uit Permgesteenten. Het aardgas zelf is ontstaan uit de eronderliggende steenkool uit het Carboon en is ingevangen in de relatief slecht doorlatende Perm gesteenten. Daarnaast vormt de organisch-rijke Stinkkalk lokaal het moedergesteente voor aardolie.
60
Trias 199,6 - 251 miljoen jaar geleden
Een hete, droge woestijnwind blaast sluiers zand over een brede strandvlakte. Verschillende soorten reptielen scharrelen eroverheen. Hun pootafdrukken blijven achter in de slijmerige modder. De zee is helder en op de bodem groeien schitterende zeelelies en er zwemmen zeereptielen rond.
Inhoud » » » » » » » » »
De wereld van het Trias Waar lag Nederland op de wereldbol? Nederland in het Trias Klimaat Leven Afzettingen Wat zien we aan het oppervlak? Delfstoffen Gerelateerde artikelen
De wereld van het Trias Op de overgang van het Perm naar het Trias vond de grootste uitstervingsgolf in de aardse geschiedenis plaats. Zo'n 95% van alle in zee levende soorten en ongeveer 70% van de soorten gewervelde landdieren stierf uit. Ook veel plantensoorten verdwenen. In het begin van het Trias herstelde het planten- en dierenleven zich weer langzaam. De eerste dinosauriërs ontstaan en de eerste moderne koralen en bedektzadige planten verschenen. Bijna alle continenten lagen nog steeds samengeklonterd in het supercontinent Pangea, maar deze landmassa begon geleidelijk uiteen te vallen. Tussen het Midden- en Laat-Trias vond alweer de volgende uitstervingsgolf plaats, die de weg vrijmaakte voor het opbloeien van de dinosauriërs in latere tjidperken. Waar lag Nederland op de wereldbol? 61
Nederland lag nog steeds aan de oostkant van Pangea, dat begon open te breken in Laurazië en Gondwana. Ten zuidoosten van onze streken ontstond de Tethyszee, waarvan de noordkant zich tot Nederland begon uit te strekken. Nederland lag op ongeveer dertig graden noorderbreedte (ter hoogte van de huidige Sahara) en schoof steeds verder naar het noorden. Nederland in het Trias
Vroeg Trias.
Tijdens het Trias lag Nederland op de rand van hogere gebieden in het zuiden, zoals het Londen-Brabantmassief, en het Noord-Europese Bekken, dat een voortzetting was van het Zechsteinbekken uit het Perm. De Nederlandse Triasgeschiedenis valt in drie fasen uiteen. Tijdens het VroegTrias ('Bontzandsteenfase') lagen er in Zuid-Nederland riviervlaktes die van tijd tot tijd volstroomden na zware neerslag in het heuvelige achterland. Ten noorden van Nederland lag een merensysteem, dat afhankelijk van de neerslag in grootte varieerde. Tijdens het Midden-Trias ('Muschelkalkfase') brak de zee door in het Noord-Europese Bekken vanuit de Tethyszee in het zuiden. De zuidkust van de ondiepe tropische Muschelkalkzee lag over Nederland. Woestijncondities heersten op het land en de kust moet er hebben uitgezien als
62
die van de huidige Perzische Golf. Tijdens het Laat-Trias ('Keuperfase') trok de zee zich weer terug en raakte het bekken in toenemende mate onder invloed van riviersystemen die vanuit het zuiden, maar ook vanuit Scandinavië, richting Nederland stroomden. Klimaat
Midden Trias.
Na de ijstijden en het uiterst droge continentale klimaat van het Perm werd het in het Trias warmer. Doordat het supercontinent Pangea uiteenviel, kwamen meer gebieden in kustzones te liggen. Hierdoor raakten vochtige klimaten meer verspreid over de wereld. Nederland vormde hierop een uitzondering. Ons land lag grotendeels in een woestijngordel en had dus een erg droog klimaat. Leven
Laat Trias.
Na het massale uitsterven op de Perm-Triasgrens ontwikkelde zich op het land een pioniervegetatie met daarin onder meer wolfsklauwen (waaronder de sporenplant Isoetes). In de loop van het Trias kwamen zowel vrij droge als wat nattere perioden en biotopen voor, steeds met een bijbehorende vegetatie. Tijdens drogere periodes domineerden naaldbomen, cycaspalmen en zaadvarens. Tijdens nattere periodes was er sprake van struikgewas en open bos. Hierin groeiden onder meer naaldbomen, een tot twee meter hoge varens en langs het water paardenstaarten. Plantenresten uit het Trias kennen we vooral uit grondboringen in Noord- en Oost-Nederland, maar ook uit de Winterswijkse steengroeve.
63
Voor het dierenleven was het Trias een overgangsfase. Na het uitsterven van de zoogdierreptielen op de Perm-Triasgrens waren het de archosauriërs die het eerst opkwamen, totdat aan het eind van de Trias de dinosauriërs, de pterosauriërs en krokodillen als dominante groepen overbleven. Uit overgebleven zoogdierachtige reptielen ontstonden de eerste echte zoogdieren. Reptielen keerden terug naar het water en verschillende vormen pasten zich aan een leven in zee aan. Bij Winterswijk vinden we hiervan een verscheidenheid aan voorbeelden. De bekendste is Nothosaurus, een vroege verwant van de plesiosauriërs. Afzettingen De afzettingen van het Trias getuigen van het heersende woestijnklimaat. De Onder-Germaanse Trias Groep uit het Vroeg-Trias bestaat uit veelal rode continentale zandsteen en kleisteen die afgezet werden tijdens de 'Bontzandsteenfase'. Afzettingen van deze groep komen onder een groot deel van de Nederlandse ondergrond en de aangrenzende Noordzee voor. De Boven-Germaanse Trias Groep uit het Vroeg- tot Laat-Trias bestaat uit een verscheidenheid van gesteenten, waaronder bontgekleurde zand- en kleisteen, kalken en evaporieten zoals het Rötsteenzout. De afzettingen vertegenwoordigen zowel zee als continentale milieus van de Muschelkalk- en Keuperfases. Het voorkomen van de Boven-Triasgroep beperkt zich tot verschillende noordwest-zuidoostlopende bekkens in de Nederlandse ondergrond. Wat zien we aan het oppervlak? Triasgesteenten komen in ons land aan het oppervlakte in een klein gebied ten oosten van Winterswijk. In de Winterswijkse steengroeve worden onder meer kalken van de Muschelkalk Formatie gewonnen, die tot de Boven-Germaanse Triasgroep behoort. In bepaalde lagen zijn schitterende loopsporen van reptielen te vinden, alsook skeletresten van mariene sauriërs (zoals Nothosaurus en Saurophargis). Ook worden er mineralen gevonden, waaronder pyriet en coelestien. Iets ten oosten van de steengroeve komen de rode zanden van de Röt Formatie aan de oppervlakte. Als de akkers versgeploegd zijn kun je er onder andere gipskristallen vinden. Delfstoffen Uit Triasafzettingen in de ondergrond van Nederland wordt onder meer steenzout gewonnen. Uit de Winterswijkse steengroeve haalt men kalksteen voor de productie van kunstmest. Vermalen dient de kalksteen ook als vulstof voor
64
asfalt. Het kan dus zijn dat je in de auto over de resten van een meer dan tweehonderd miljoen jaar oud strand rijdt!
65
66
Jura 145,5 - 199,6 miljoen jaar geleden
Een zwartgrijze rooksliert kringelt omhoog, een penetrante zwavelgeur hangt tussen de bomen. Boomvarens geven de vulkaan een uiterlijk zoals we die kennen uit Indonesië of Nieuw Zeeland. In het laagland erachter struinen dinosauriërs en in de lucht zweven pterosauriërs. Heel in de verte glinstert een zeearm. Dit is Nederland tijdens het Jura, zo'n honderdzestig miljoen jaar geleden.
Inhoud » » » » » » » » »
De wereld van het Jura Waar lag Nederland op de wereldbol? Nederland in het Jura Klimaat Leven Afzettingen Wat zien we aan het oppervlak? Delfstoffen Gerelateerde artikelen
De wereld van het Jura De Tethyszee dreef vanuit het oosten een steeds grotere wig in het voormalige supercontinent Pangea. De noordelijke helft ervan, Laurazië, raakte bovendien gekliefd door de zich openende Atlantische Oceaan. Hierdoor ontstonden er tijdens het Laat-Jura kleine gebergtes en laaggelegen bekkens in NoordwestEuropa. Het was een warme periode, waarin ijskappen op de polen ontbraken. De zeespiegel stond wereldwijd vrij hoog, vooral aan het begin van het tijdvak. De dinosauriërs kwamen op en deze kolossen waren op alle continenten te vinden. Sauriërs zoals Ichthyosaurus en Plesiosaurus heersten ook in de zeeën en in de
67
lucht. De eerste vogel koos het luchtruim, terwijl de zoogdieren steeds diverser werden. Toch was hun rol maar klein in deze door reptielen gedomineerde wereld. Waar lag Nederland op de wereldbol?
Pangea viel tijdens het Jura grotendeels uiteen. De Tethyszee doorsneed de resten van het supercontinent van oost naar west. De ondiepe randzeeën ervan strekten zich uit tot onze omgeving. De continenten ten noorden van de Tethyszee (Noord-Amerika, Europa en Azië) vormden samen nog een geheel, Laurazië. Nederland lag op de zuidoostkant van Laurazië, op ongeveer veertig graden noorderbreedte en dreef verder naar het noorden. Ten westen van Nederland begon de Atlantische Oceaan zich te vormen. Nederland in het Jura
Vroeg Jura.
Nederland was in het Vroeg-Jura grotendeels bedekt door zee. De kustzone lag rond onze zuidgrens. Verder zuidelijk bevond zich het heuvelland van het Londen-Brabantmassief en in het zuidoosten het heuvelland van het Rijnsmassief. De Jurazee stond in verbinding met de tropische Tethyszee in het zuiden en met zeeën die rond de Noordpool lagen. In de loop van het Jura werd het onrustig. Verschillende stukken van Nederland werden flink opgeheven.
68
Tussen nieuwgevormde heuvelruggen lagen vrij kleine en diepe sedimentatiebekkens. De Jurazee was in dit afwisselend landschap teruggedrongen in de marges. Deze periode van onrust hangt samen met het openen van de Atlantische Oceaan. Terwijl dinosauriërs water, land en luchtruim domineerden, vormde zich een forse vulkaan ten zuiden van Vlieland, de Zuidwalvulkaan. Klimaat
Laat Jura.
Het Jura is een vrij warme periode, waarbij (sub)tropische omstandigheden zich tot ver boven de evenaar uitstrekten. Nederland lag in een subtropische klimaatzone, waarin halfdroge tot enigszins natte omstandigheden resulteerden in een halfopen landschap dat iets weg moet hebben gehad van de Afrikaanse savannes. Op hogere bergen, zoals de Zuidwalvulkaan, viel meer neerslag. Helemaal aan het einde van het Laat-Jura werd het klimaat in Nederland droger, wat onder meer terug te vinden is lokale zoutafzettingen van hypersaliene lagunes. Leven Tijdens het Jura was het land in de omgeving van Nederland bedekt met halfopen bossen. In de open gebieden groeiden vooral varens en zaadvarens. Daarnaast waren er cycaspalmen en Bennettitales (een uitgestorven groep planten die wat betreft hun bladeren op de cycaspalmen leken, maar andere voortplantingsorganen hadden) en kwamen wat zeldzamer ook Ginkgo-bomen voor. Langs rivierlopen vormden de grotere planten en bomen waarschijnlijk meer gesloten bossen. Op de flanken van de Zuidwalvulkaan hebben waarschijnlijk naaldbossen gestaan. Aan de kust ontwikkelde zich een mangrove-achtig biotoop, gevormd door zaadvarens en een conifeersoort. We hebben nauwelijks plantenfossielen uit het Jura in de Nederlandse ondergrond (alleen fossiel stuifmeel is bekend), maar in de ons omringende gebieden (bijvoorbeeld in Engeland, Frankrijk en Duitsland) zijn deze wel goed bewaard gebleven. Datzelfde geldt ook voor fossiele dieren, maar het Jura heeft met name in Duitsland fantastische dierenfossielen 69
opgeleverd. In het Vroeg-Jura zijn dat nog de complete skeletten van vishagedissen, zeekrokodillen en plesiosauriërs. Aangezien deze ook uit ZuidEngeland bekend zijn, zullen deze zeereptielen ook in onze streken hebben rondgezwommen. Hypersaliene lagune-afzettingen uit het Laat-Jura in Duitsland leveren volledige skeletten van vliegende sauriërs en kleine dinosauriërs. Een daarvan had veren: de oervogel Archaeopteryx. De weinige werkelijk grote fossielen die we kennen uit zeeafzettingen van het Jura sluiten aan bij het faunabeeld uit de ons omringende landen. In het water zwommen onder andere vissen en ammonieten (inktvissen met schelpen). De bodem van de zee werd destijds bewoond door onder meer tweekleppigen, slakken en stekelhuidigen. In de Winterswijkse steengroeve zijn in afzettingen uit het Jura alleen ammonieten teruggevonden. Afzettingen Juragesteenten worden tot vier groepen gerekend: de Altena Groep, de Schieland Groep, de Scruff Groep en de Niedersachsen Groep. De Altena Groep uit het Vroeg- en Midden-Jura vertegenwoordigt de periode waarin Nederland grotendeels bedekt was door zee. Deze groep bestaat vooral uit marien zand, (organisch rijke) klei en kalksteen. Pas in het jongste deel vinden we meerdere afzettingen. De afzettingen van deze groep kunnen tot achttienhonderd meter dik zijn en komen nog voor in verschillende geïsoleerde bekkens in onze ondergrond. Kleiige afzettingen van de Altenagroep komen op enkele plaatsen in de omgeving van Winterswijk aan de oppervlakte. De Schieland-, Scruff- en Niedersachsen Groepen uit het Laat-Jura vertegenwoordigen zowel mariene als terrestrische milieus. Ze zijn tot maximaal tweeëneenhalve kilometer dik. Er vormden zich in Nederland verschillende kleinere bekkens, die elk een eigen afwisseling van zee- en landcondities kenden. De Scruff Groep, die voorkomt onder de Nederlandse Noordzee, is vrijwel helemaal in zee gevormd. In de Niedersachsen Groep komen ook zoutafzettingen voor. Naast deze groepen is er nog de Zuidwalformatie, die de vulkanische afzettingen van de Zuidwalvulkaan nabij Vlieland omvat. Wat zien we aan het oppervlak? Slechts hele kleine fragmentjes van de Jurageschiedenis vinden we bovengronds terug. In de steengroeve bij Winterswijk is een zogenaamde subrosiepijp. Dit is een oplossingspijp in de Muschelkalk van het Trias, gevuld met mariene kleien uit het Vroeg-Jura. De kleien zijn ook op een paar plekjes in beekbodems en in
70
sloten ten oosten van Winterswijk waar te nemen. In een heel klein gebied bij het buurtschap Kotten, eveneens bij Winterswijk, liggen gesteenten uit het Midden-Jura vrijwel aan de oppervlakte. Delfstoffen In de Nederlandse ondergrond komt aardolie voor die in het Juratijdperk gevormd is. De olie is ontstaan uit organisch materiaal, dat ingevangen was in kleien van de Altena Groep. Vanuit dit zogenaamde moedergesteente kroop de olie als het ware omhoog in het erboven liggende zandsteen, het zogenaamde reservoirgesteente. In ditzelfde gesteente kon zich ook gas ophopen. Jurazandsteen vormt een zogenaamd reservoirgesteente, waarin olie en gas wordt vastgehouden.
71
72
Krijt 65,5 - 145,5 miljoen jaar
Zesenzestig miljoen jaar geleden volstond een reis naar Maastricht voor een tropische duikvakantie. Tijdens het allerlaatste staartje van het Krijt lag daar een ondiepe zee met verspreide koraalbanken. Tussen het koraal leefde een grote verscheidenheid aan dieren zoals mosdiertjes, foraminiferen en schelpen. Erboven zwommen ammonieten, zeeschildpadden, haaien en grote roofzuchtige maashagedissen. Het bijbehorende hotel zou net over grens in de Ardennen kunnen hebben gelegen, destijds een heuvelland met halfopen naaldbossen. Een safari naar hadrosauriërs, dino's met reusachtige eendenbekken, had tot de mogelijkheden behoord.
Inhoud » » » » » » » » »
De wereld van het Krijt Waar lag Nederland op de wereldbol? Nederland in het Krijt Klimaat Leven Afzettingen Wat zien we aan het oppervlak? Delfstoffen Gerelateerde artikelen
73
De wereld van het Krijt
In Groeve Curfs in Zuid-Limburg is de Krijt-Tertiair-grens duidelijk te zien.
Tijdens het Krijt was de aarde een 'broeikaswereld'. De temperaturen waren hoog, vooral op gematigde breedtes en zelfs aan de polen, waar ijs ontbrak. Omdat er geen ijs was en opgewarmd zeewater uitzet, was de zeespiegelstand wereldwijd hoger dan tegenwoordig. Een groter deel van de continenten was dan ook bedekt door ondiepe zeeën. Het Krijt is ook het tijdperk van de dinosauriërs. Deze domineerden het land. Het einde van het Krijt kwam met een enorme knal. De inslag van een tien kilometer grote asteroïde op Yucatan, in het huidige Mexico, zorgde voor een ineenstorting van alle terrestrische ecosystemen en een groot deel van de mariene ecosystemen op aarde. De klap veroorzaakte enorme vloedgolven en een korte maar hevige klimaatcrisis. Dinosauriërs en mariene organismen zoals ammonieten stierven met de inslag, of vlak erna, uit. Moderne plant- en diergroepen kondigden zich in het Krijt al aan. In dit tijdperk ontstonden de eerste bloemplanten en veel van de zoogdier- en vogelfamilies die vandaag de wereld bevolken. Tijdens het Krijt werd de Tethyszee steeds groter, raakten de continenten steeds verder gefragmenteerd en begon de Atlantische Oceaan haar huidige vorm te krijgen.
74
Waar lag Nederland op de wereldbol?
Tijdens het Krijt dreven Noord-Amerika en Eurazië verder uiteen, waardoor er ruimte kwam voor de noordelijke Atlantische Oceaan. Europa en Azië werden aan de zuidkant begrensd door de tropische Tethyszee. De uitlopers van deze zee konden af en toe het gebied rond Nederland bereiken. Nederland kwam op de westrand van het Euraziatische continent te liggen aan de Atlantische Oceaan en lag nu ter hoogte van de Middellandse Zee (ongeveer vijfendertig graden noorderbreedte). Toch schoof ons land nog steeds langzaam naar het noorden. Nederland in het Krijt
Vroeg Krijt.
Nederland tijdens het Krijt is veel meer dan de tropenzee van het Laat-Krijt die we kennen uit de kalksteen van Zuid-Limburg. Gedurende het Vroeg-Krijt (ongeveer tussen 145 en 130 miljoen jaar geleden) was Nederland in beweging. Er was een gevarieerd landschap te zien met heuvelruggen die omhoog kwamen en bekkens die afwisselend werden bezet door rivieren, meren, laagland en zee.
75
Laat Krijt.
De periode waarin de Atlantische Oceaan zich opende was geologisch zeer heftig. Het omliggende land schudde op zijn grondvesten. Stukken van Nederland kwamen omhoog. Rond honderddertig miljoen jaar geleden brak een periode van rust aan. De heuvelgebieden begonnen af te slijten en ook de bekkens kwamen meer tot rust. Tegelijkertijd steeg de zeespiegel en raakte Nederland meer en meer vanuit het noordwesten bedekt door zee. Tijdens het Laat-Krijt was Nederland bijna helemaal bedekt door een zee, die van tijd tot tijd verbonden was met de zuidelijker gelegen Tethyszee. Het uiterste zuidoosten van Limburg lag tegen de kustzone van het achterliggende Ardennengebied aan. Klimaat In het algemeen was het Krijt een stuk warmer dan vandaag de dag. Tot ver noordelijk heersten subtropische omstandigheden en op de Noordpool waren jaartemperaturen soms gemiddeld hoger dan vandaag de dag in Nederland. De ligging van de continenten was dusdanig dat er in de tropen een oceaanstroming rondom de aarde was. Zeewater warmde daardoor voortdurend op en werd over de aarde verspreid. In het Krijt waren de concentraties van het broeikasgas CO2 veel hoger dan nu. Leven
Leven in de tropisch-warme Krijtzee, rond 70 miljoen jaar geleden.
Bloemplanten ontbraken grotendeels tijdens het Vroeg-Krijt. De vegetatie was open met een ondergroei van varens (Weichselia), bosjes met boomvarens (Tempskia), cycadophyten (Cycas-achtige planten) en coniferen (Athrotaxites, Elatides). Plantenfossielen uit het Vroeg-Krijt kennen we onder meer uit
76
zwerfstenen die gevonden zijn in Oost-Nederland en uit kleilagen bij Losser in Twente. De flora veranderde in de loop van het Krijt. In de ondiepe kustzone kwam een vrij soortenrijke algenflora tot ontwikkeling die korsten op de zeebodem vormde. Ook kwamen zeegrasvelden voor. De landflora werd gedomineerd door verschillende soorten coniferen, afgewisseld door bedektzadigen en varens. Bloemplanten ontstonden tijdens het Midden-Krijt; pas in het Laat-Krijt domineerden ze de bosvegetaties. De zee werd in het Vroeg-Krijt bevolkt door onder andere ammonieten, slakken en tweekleppige schelpen. De op oesters gelijkende Inoceramus-schelpen worden veel in Europa gevonden. Ook in kleilagen nabij Losser zijn enkele afdrukken van deze dunwandige tweekleppigen aangetroffen. Op het noordelijk halfrond waren vooral de plantenetende hadrosauriërs succesvol. In een kolenmijn bij het Belgische Bernissaert is een complete kudde Iguanodons gevonden, een dinosauriër die zowel op zijn achterpoten als op alle vier poten kon lopen. In ons land is in de Sint-Pietersberg een botje van een Hadrosaurus-achtige dino gevonden. Een succesvolle zoogdiergroep in het Krijt waren de Multituberculata, een groep die echter al is uitgestorven in het eropvolgende Paleoceen. In Nederland hebben we nauwelijks fossielen van landdieren uit het Krijt; de resten die wel zijn gevonden zijn vermoedelijk afkomstig van dieren die op afstand zijn doodgegaan en met rivieren naar zee zijn gevoerd. Er is slechts één enkel kiesje van een buideldiertje gevonden in het kalksteen van de SintPietersberg. Eveneens verrassend was de vondst van botresten van hadrosauriërs die in het Zuid-Limburgse Krijt zijn gevonden (Schulp 2008). Het zeeleven in het Krijt was uitbundig. Met name in het Laat-Krijt waren er uitgebreide zeegrasvelden en kleinere riffen die gedomineerd werden door foraminiferen, kalkalgen, mosdiertjes en koralen. In en op de zeebodems leefde een rijkdom aan weekdieren, stekelhuidigen en kreeftachtigen, waaronder de gravende kreeft Calianassa. Er zwommen vissen, zeeschildpadden en zeer kenmerkende inktvisachtigen: de ammonieten en belemnieten. Aan de top van de voedselketen stonden haaien en maashagedissen. Onder die laatste groep bevonden zich ware monsters, zoals de Mosasaurus, die ooit als eerste maashagedis aan de hand van fossielen uit de Sint-Pietersberg beschreven werd. Afzettingen
77
Krijtafzettingen komen in vrijwel de hele Nederlandse ondergrond voor. Ze komen aan de oppervlakte in Zuid-Limburg en op enkele plekjes in de Achterhoek en Twente. Afzettingen uit het Vroeg-Krijt, de zogenaamde Rijnland Groep, kennen we vrijwel alleen uit de ondergrond van Noord-Nederland. Het gaat hier om kleien en zanden die zijn afgezet in rivieren en kustzones, maar ook in diepere zee. Groenzand vormde zich in ondiepe kustzones. Dat zijn zanden die hun groene kleur te danken hebben aan het mineraal glauconiet, dat zich in tropische randzeeën kan vormen. Afzettingen uit het Laat-Krijt (en het vroege deel van het eropvolgende Paleoceen) worden gerekend tot de Krijtkalk Groep. De kalkafzettingen uit ZuidLimburg (veelal kalksteen dat foutief als 'mergel' wordt aangeduid) behoren tot deze groep, die verder in een groot deel van de Nederlandse ondergrond voorkomt. Alleen in een noordwest-zuidoost lopende zone in Centraal-Nederland zijn deze afzettingen door latere erosie verdwenen. De Krijtkalk Groep bestaat vooral uit fijnkorrelige kalksteen en is opgebouwd uit de skeletjes van mariene micro-organismen zoals coccolithoforen. In groeven in de Geulhemmerberg in Zuid-Limburg is er in kalksteen van de Krijtkalk Groep een aantal kleilaagjes gevonden. Deze zijn afgezet net na de meteorietinslag die het einde van het Krijt markeert. Tijdens het Laat-Krijt werd in ondiepe kustzones groenzand gevormd en konden in ondiepe kustzones, naast groenzand, ook grofkorrelige kalken ontstaan. Deze zijn opgebouwd uit de resten van verschillend plant- en diergroepen: kalkalgen, mosdiertjes, schelpdieren, foraminiferen, enzovoort. In zowel de fijnkorrelige als grofkorrelige kalkstenen zijn later vuursteenlagen ontstaan. De kalksteenafzettingen van het Laat-Krijt vormen de ondergrond van het ZuidLimburgse heuvelland (waaronder het Plateau van Margraten). Hier komen ze voor in drie formaties, te weten de Vaalsformatie, die vooral uit groenzand bestaat, de Formatie van Gulpen, die uit fijnkorrelige kalksteen bestaat, en de Formatie van Maastricht, die voornamelijk uit grofkorrelige kalk bestaat.
78
Wat zien we aan het oppervlak?
Mergelwand bij Bemelen.
Krijtgesteenten kennen we vooral uit Zuid-Limburg, waar ze te vinden zijn in dalwanden van onder meer de Maas en de Geul en in mergelgroeves. De opeenvolging van lagen in de wand aan de noordkant van de ingang van de ENCIgroeve, onder de Hoeve Lichtenberg, is op deze plek al vroeg in de tijd goed bestudeerd. Deze wand is uitgeroepen tot stratotype van het tijdperk Maastrichtien. Deze naam wordt wereldwijd gebruikt. De bekendste Limburgse krijtgesteenten zijn witbeige kalken van de Formatie van Gulpen en de Formatie van Maastricht, waarin donkere vuursteenlagen voorkomen. De Limburgse kalksteen is rijk aan fossielen en zodoende zeer bekend bij verzamelaars. In de omgeving van Vaals en in het zuidelijke Geuldal komen lokaal groenzanden voor van de Formatie van Vaals. Op enkele plaatsen is de oppervlakte van de kalksteen opgelost en zijn oplossingsverschijnselen (karst) te zien. In het Vijlenerbos bij Vaals vinden we bijvoorbeeld ondiepe ronde kuilen. Deze zogenaamde dolines zijn ontstaan doordat regenwater het kalksteen heeft opgelost. Later zijn de gaten opgevuld met sedimenten. Op een enkele plaats bij Winterswijk, zoals in het beekdal van de Boven-Slinge en directe omgeving, vinden we groenzanden aan het oppervlak, waarin in het verleden belemnieten en schelpafdrukken zijn aangetroffen. In de buurt van Losser komt heel lokaal Vroeg-Krijt (Vlielandzandsteen Formatie uit de Rijnland Groep) aan de oppervlakte. In de Staringgroeve, een geologisch monument, vinden we zandsteen waarin fossielen van planten, tweekleppigen en inktvissen te vinden zijn. Delfstoffen Gas- en oliehoudende zandsteen ('reservoirgesteentes') zijn alom te vinden in Vroeg-Krijtafzettingen in de ondergrond van Noord-Nederland. In Twente en omgeving wordt drinkwater gewonnen uit Krijtzandsteen.
79
Kalksteen uit het Laat-Krijt wordt al sinds het begin van de jaartelling gewonnen voor bouwsteen. Later is het ook in gebruik genoemen voor productie van kunstmest en cement. In 2007 werd er nog actief gedolven in twee grote groeves: de ENCI-groeve in de Sint Pietersberg, bij Maastricht, en de NEKAMIgroeve nabij het Rooth, aan de rand van het Plateau van Margraten. Sinds prehistorische tijden is er vuursteen gewonnen uit de afzettingen van het LaatKrijt. De mijnen van Rijckholt waren de bron van vele vuurstenen werktuigen die in een groot gebied in Noordwest-Europa zijn gebruikt.
80
Paleoceen 55,8 - 65,5 miljoen jaar geleden
Zo op het eerste gezicht lijkt er niets aan de hand. De zee-egels en een enkel verdwaald koraaltje lijken op die uit de Krijtzee. De rondzwemmende haaien zien er ook niet heel anders uit. Een ondiepe tropische zee ligt op de plaats waar nu Zuid-Limburg ligt. Maar waar zijn de maashagedissen gebleven? En de ammonieten? Ook zijn de dinosauriërs verdwenen uit de heuvels van de achterliggende Ardennen. Gezichtsbepalende diergroepen blijken plotseling verdwenen na een reuzenmeteorietinslag. De zee is leger geworden en de contouren van een nieuw tijdperk, gedomineerd door zoogdieren, doemen op.
Inhoud » » » » » » » » »
De wereld van het Paleoceen Waar lag Nederland op de wereldbol Nederland in het Paleoceen Klimaat Leven Afzettingen Wat zien we aan het oppervlak? Delfstoffen Gerelateerde artikelen
De wereld van het Paleoceen Het Paleoceen is de periode waarin de aarde bijkomt van de grote meteorietinslag die in een klap een einde maakte aan de wereld van de dinosauriërs. Maar ook in zee verdwenen allerlei gezichtsbepalende groepen, zoals de ammonieten, belemnieten en verschillende reptielen. Na een kortstondige afkoeling, te vergelijken met een nucleaire winter, herstelde het
81
klimaat op aarde zich verrassend snel. De eerste paar miljoen jaar na de klap was de aarde nog steeds de broeikaswereld die we van het Krijt kennen. De continenten dreven langzaam verder uiteen, de Atlantische Oceaan opende zich nog meer. Afrika en India dreven noordwaarts, waardoor de tropische Tethyszee alsmaar nauwer werd. De nadering van Afrika vertaalde zich in de eerste gebergtevorming die de Alpen vormen. Aan het einde van het Paleoceen vindt opnieuw een dramatische gebeurtenis plaats: in zeer korte tijd raken oceanen vergiftigd, sterft een belangrijk deel van het nieuwe zeeleven uit en maakt de temperatuur een flinke sprong omhoog. Twee wereldwijde crises in slechts negen miljoen jaar en dat voor een tijdperk dat nauwelijks bekend is bij het grote publiek. Waar lag Nederland op de wereldbol In het Paleoceen lag Nederland ten zuiden van de huidige positie, op de westrand van het Euraziatische continent, ongeveer op de hoogte van waar nu Spanje ligt. De Atlantische Oceaan begint meer en meer zijn huidige vorm te krijgen en de contouren van de oer-Noordzee worden eveneens zichtbaar. Nederland in het Paleoceen
De eerste paar miljoen jaar van het Paleoceen lijken nog veel op het einde van het Krijt. Nederland was grotendeels bedekt door een vrij ondiepe tropische zee. Iets ten zuidoosten van ons land lagen landmassa's. Zuid-Limburg lag tegen de kust van de Tethyszee aan. Daar ontwikkelden zich riffen, gedomineerd door kalkalgen. In de loop van het Paleoceen veranderde Nederland sterk van karakter. De zee trok zich terug en er kwam steeds meer land bloot te liggen. De ondiepe tropische zee maakte plaats voor zandige en modderige kusten. We maken kennis met de oer-Noordzee. Klimaat Na de kortstondige superwinter, die veroorzaakt was door de Yucatanmeteoriet, herstelden de (sub)tropische condities zich in onze omgeving. Temperatuurverschillen tussen zomer en winter waren relatief klein. Aan het einde van het Paleoceen is er kortstondig een sterke en zeer snelle opwarming 82
geweest, een heuse klimaatscrisis. Vermoedelijk door het vrijkomen van grote hoeveelheden methaan uit de oceaanbodem steeg de temperatuur in slechts een paar duizend jaar met mogelijk wel 6 °C. Leven Uit het Paleoceen zijn in Nederland geen plantenfossielen gevonden. De fossielen uit de ons omringende landen wijzen op het bestaan van verschillende plantengemeenschappen. Er waren onder meer zoetwaterassociaties met kroosvaren (Azolla) en fonteinkruid (Potamogeton), maar ook landflora's met koningsvarens (Osmunda), coniferen, palmen en andere bloemplanten. Daarnaast kwamen grote aantallen plantenfamilies voor die na het Paleoceen zijn uitgestorven. Tijdens het Vroeg-Paleoceen waren veel kustzones rijkelijk begroeid met korstvormende kalkalgen, afgewisseld met zeegrasvelden. De kalkige zeebodem werden bewoond door een afwisselend zeeleven met onder meer armpotigen (brachiopoden), tweekleppigen, slakken, mosdiertjes, kleine koraaltjes en zeeegels. In zee zwommen haaien en andere vissen en Nautilus-achtige inktvissen. Ook van het landleven hebben we in ons land geen fossielen. Na het uitsterven van de dinosauriërs waren het de zoogdieren die de aarde overnamen. Veel van de nieuw ontstane diergroepen zouden snel weer verdwijnen. Toch waren ook groepen wiens nazaten het juist heel goed zouden doen, zoals halfaapjes en oerhoefdieren, goed vertegenwoordigd. De primitieve zoogdiergroep Multituberculata, een van de succesvolste zoogdiergroepen uit het Krijt, waren nog volop aanwezig. Afzettingen Het Paleoceen heeft maar zo'n negen miljoen jaar geduurd. Direct na de meteorietinslag, die het tijdvak inluidde, herstelde de zee zich en er werden omvangrijke kalkpakketten die nog tot de Krijtkalk Groep worden gerekend afgezet. Dunne Paleocene kalklagen die in de 20e eeuw in Zuid-Limburg ontsloten zijn behoren tot de Formatie van Houthem. In de loop van het Paleoceen werd de zee ondieper en kwam Nederland, dat gedurende het voorafgaande Krijt geheel onder water lag, deels boven water te liggen. Een deel van de eerdere zeeafzettingen erodeerde in het Midden-Paleoceen. In het Laat-Paleoceen werd Nederland in korte tijd opnieuw grotendeels overstroomd door de voorloper van de Noordzee. De zeebodem was kleiig en zandig in plaats van kalkig. De Laat-Paleocene afzettingen vormen het onderste deel van de Onder-Noordzee Groep. Alle Laat-Paleocene afzettingen worden tot
83
de Landen Formatie gerekend. Deze formatie is in vrijwel de hele ondergrond van Nederland aanwezig. Wat zien we aan het oppervlak? In groeve Curfs, bij Houthem in het Geuldal, bevindt zich nog een dun laagje kalk dat tot het jongste Paleocene deel van de Krijtkalkgroep behoort, de Houthemformatie. In 2008 is de Groeve definitief dichtgegaan. In ondergrondse gangen (mergelgroeven, soms ook wel foutief 'mergelgrotten' genoemd) in de nabijgelegen Geulhemerberg zijn Paleocene kalken terug te vinden. Ook is hier de grens tussen de afzettingen uit de periode van overgang van het Krijt en het Tertiair duidelijk zichtbaar. (Het Tertiair is het geheel van perioden van het Paleoceen tot en met het Pleistoceen.) Delfstoffen Kalksteen uit het Paleoceen werd tot enkele jaren geleden als bijproduct van Krijtkalksteen gewonnen in groeve Curfs, nabij Houthem, Zuid-Limburg. Deze kalksteen werd gebruikt voor onder meer meststoffen en cementfabricage.
84
Eoceen 33,9 - 55,8 miljoen jaar geleden
Over de bodem van de kreek zwemmen roggen; ze lijken haast te zweven. Op de oevers groeit mangrove. De grote gebogen wortels zijn begroeid met oesters. Achter de mangrove staan palmen. Het zou in het Eoceen voor de laatste keer tropisch zijn in Nederland.
Inhoud » » » » » » » » »
De wereld van het Eoceen Waar lag Nederland op de wereldbol? Nederland in het Eoceen Klimaat Leven Afzettingen Wat zien we aan het oppervlak? Delfstoffen Gerelateerde artikelen
De wereld van het Eoceen In het Vroeg- en Midden-Eoceen was het klimaat op aarde warm: het was een broeikastijd. Tot ver van de evenaar heersten tropische omstandigheden en zelfs op de Noordpool was het warmer dan vandaag bij ons. In het Laat-Eoceen zette echter een langzame afkoeling in. Aan het einde van het tijdvak vormden zich ijskappen op de Zuidpool, al waren ze nog niet zo omvangrijk als nu. Dit was de opmaat van een geleidelijke afkoeling die uiteindelijk uitmondde in de ijstijden van het Pleistoceen. Onder invloed van het warme klimaat ontwikkelden zich in de loop van het Eoceen nieuwe plantengroepen. Dit leidde tot het ontstaan van nieuwe habitats, zoals open vlakten. Deze ontwikkeling bood kansen voor nieuwe diergroepen. Een van de
85
nieuwe plantengroepen die ontstonden waren grassen en in reactie daarop ontstonden grazende kuddedieren, zoals paarden en runderen. Tijdens het Eoceen ontstonden veel nieuwe plant- en diersoorten. In de verdeling van land en zee vonden ook belangrijke gebeurtenissen plaats. Australië en Antarctica scheidden zich van elkaar, Afrika dreef naar het noorden en India naderde het Aziatische continent. Gebergteketens van de Alpen in het westen tot de Himalaya in het oosten begonnen te ontstaan. Tegelijkertijd verdwenen op veel plaatsen de tropische bossen en ontstonden de reeds genoemde grasvlaktes. De noordoosttak van de Atlantische Oceaan ging verder open, Europa en Amerika dreven steeds verder uiteen. Europa was tropisch, op bepaalde plaatsen lag er regenwoud, op andere plaatsen palmbossen, mangroves en riffen. Vooral in Zuidwest-Europa was de grootste concentratie aan soorten in zee te vinden en er kwamen veel riffen voor. Waar lag Nederland op de wereldbol?
In het Eoceen lag Nederland iets ten zuiden van de huidige positie en op de westrand van het Euraziatische continent. Nederland in het Eoceen
86
In het Vroeg-Eoceen was Nederland grotendeels bedekt door zee, alleen Limburg was vasteland. De zeebodem was op veel plaatsen vrij diep (mogelijk zo'n 200 meter) en er werden kleipakketten afgezet. Onder deze kleipakketten vinden we vulkanische assen die afkomstig zijn van vulkanen die tijdens het begin van het Eoceen actief waren in het Deense Noordzeegebied. In het Midden-Eoceen lag Nederland nog steeds vrijwel geheel onder water, maar de zee trok zich al spoedig steeds meer in noordelijke richting terug. Omdat de zee continu in beweging was, werd Zuid-Nederland afwisselend overspoeld. De kust was begroeid met mangrove en in zee vormden zich nummulietenbanken, opgebouwd uit centimetergrote eencellige kalkorganismen. In het Laat-Eoceen zijn de directe zeeverbindingen tussen de Noordzee en de Franse Atlantische kust verdwenen. Klimaat Nederland lag in een tropische klimaatszone, wat blijkt uit het voorkomen van fossielen van onder meer mangroves, koralen en palmen in onze ondergrond of in de ons omringende landen. Vermoedelijk is het ook vrij vochtig geweest. In het Laat-Eoceen koelde het enigszins af. Leven Tijdens het Vroeg- en Midden-Eoceen hebben in de kustzone, die deels over Zuid-Nederland liep, mangrovebossen gemengd met Nypa-palmen, aan de landzijde geflankeerd door mangrovevarens (Acrostychum). Mangroveresten kennen we niet uit de Nederlandse ondergrond, maar wel uit bijvoorbeeld België en Zuid-Engeland. Er zijn bij ons wel oesters gevonden met duidelijke afdrukken van de mangrovewortels waaraan ze waren vastgehecht. In Duitsland en Engeland ontwikkelden zich uitbundige tropische bossen met daarin onder meer plankwortelbomen (Dipterocarpaceae), palmen, theestruiken (Theaceae) en tulpenboomachtige bloemplanten (Magnolia). Op grond van fossielvondsten net over de grens in Vlaanderen kunnen we opmaken dat de zee in het Vroeg- en vooral Midden-Eoceen een grote diversiteit aan leven herbergde. Een rijke visfauna en een grote variatie aan tropische schelpen en slakken zijn gevonden. In de kustzones kwamen ook grote hoeveelheden nummulieten voor, die net als koralen in warm ondiep zeewater leefden. De nummulieten vormden stevige kalkbanken voor de kust. Het opgevulde kratermeer van Messel bij Darmstadt in Duitsland vertelt ons behalve over het waterleven ook veel over de bewoners van het tropisch regenwoud. Deze dieren zijn na hun dood op de bodem van het meer
87
gefossiliseerd. Van veel soorten hadden we niet verwacht ze in Europa aan te treffen, zoals miereneters en schubdieren. Ook klommen er de eerste knaagdieren rond en voorouders van het paard, niet groter dan een hond, liepen over de bosbodem. In de loop van het Eoceen is het klimaat koeler geworden. De vegetatie in onze omgeving werd minder divers en paste zich langzaam aan iets koudere omstandigheden aan. Mangroves bleven toch nog aanwezig in de kustzone en in de kustvlaktes en laaglanden ontwikkelden zich moerassen met daarin onder meer waterlelies. Afzettingen Eocene zanden en kleien in de Nederlandse ondergrond worden tot de Formatie van Dongen gerekend, die tot de Onder-Noordzee Groep behoort. Deze formatie is tot zeshonderd meter dik. Kustafzettingen uit het eind van het Eoceen in Zuid-Nederland worden tot de Formatie van Rupel gerekend (zie Oligoceen). De Dongen Formatie is in grote delen van de Nederlandse ondergrond aanwezig. Deze formatie is opgebouwd uit verschillende lagen. Tufhoudende zanden (Basale Zandlaagpakket) wisselen af met klei (Ieperlaagpakket), die in een vrij diepe zee is afgezet. In dezelfde Formatie van Dongen vinden we ook zandlagen die in ondieper water, dichter bij de kust, zijn afgezet (het Brussellaagpakket). Ten slotte is er ook klei te vinden, die in ondiepe zee is afgezet (Asse Laagpakket). Wat zien we aan het oppervlak? Van het Eoceen zien we bar weinig terug aan het oppervlak. Ten noorden van Losser, in het oostelijke puntje van Overijssel, liggen opgestuwde Eocene kleien die voorheen werden gewonnen in kleigroeve De Osse. Deze kleien bevatten LaatEocene schelpen, koraaltjes en haaientanden. Haaientanden, schelpen en koralen uit het Eoceen zijn ook bekend van stranden in Zeeland. Met name op het strand van Cadzand-Bad, in Zeeuws-Vlaanderen, zijn dergelijke fossielen te vinden. Ze stammen uit het Vroeg- en vooral Midden-Eoceen. Waarschijnlijk zijn ze aangevoerd met rivieren zoals de Oer-Schelde, uit Eocene afzettingen op de Noordzeebodem en in het Vlaamse achterland. Delfstoffen In groeve De Osse, bij Losser, werd vroeger Eocene klei gewonnen voor de fabricage van onder meer bakstenen en dakpannen.
88
Oligoceen 23 - 33,9 miljoen jaar geleden
Zo'n dertig miljoen jaar geleden bedekte de ongeveer honderd meter diepe Rupelzee grote delen van ons land. In de donkere diepten zwommen haaien en andere vissen, maar ook inktvissen. Op de modderige bodem kropen krabben rond en een enkele slak. In het water zweefden planktonwolken. Zo plots als de sombere, diepe zee was verschenen, zo plots veranderde hij in een ondiepe randzee met een soortenrijk zeeleven. Welkom in het Oligoceen, een kortdurende, maar afwisselende periode. De wereld van het Oligoceen In het Oligoceen was de Zuidpool deels bedekt met gletsjers. Het werd steeds kouder. Tropische begroeiing verdween grotendeels van gematigde breedtes en uitgestrekte graslanden begonnen te ontstaan. De Atlantische Oceaan opende zich meer en meer, terwijl de tropische Tethyszee door de voortgaande noordwaartse beweging van Afrika en India steeds verder in de verdrukking kwam. De Alpiene gebergteketens, waartoe ook de Himalaya wordt gerekend, kregen steeds meer vorm.
89
Waar lag Nederland op de wereldbol?
In het Oligoceen lag Nederland ter hoogte van het huidige Frankrijk, op de westrand van het Euraziatische continent en aan de zuidrand van de Noordzee, die tijdelijk via smalle zeestraten in het huidige Duitsland was verbonden met de voorloper van de Middellandse Zee en met zeeën die destijds in Oost-Europa lagen. Nederland in het Oligoceen
Vlak voor het begin van het Oligoceen, in de laatste fase van het Eoceen, begon het hele Noordzeebekken, waar Nederland onderdeel van is, te dalen en raakte ons land overspoeld door de zee. Eerst was er nog een ondiepe subtropische kustzone, maar al gauw was Nederland bijna helemaal bedekt door een ongeveer honderd meter diepe zee. Op de bodem van deze Rupelzee was weinig zuurstof en de fauna had bij tijd en wijle daarmee een bijna oceanisch karakter. In het water zweefden grote wolken kreeftjes en ander plankton. Tegelijk lag de zuidelijke kust, met lagunes en riviervlaktes, over ZuidoostNederland en aangrenzende gebieden. De Rupelzee strekte zich uit van onze omgeving tot in Polen. Binnen enkele miljoenen jaren werd een stevig kleipakket
90
afgezet, dat nu nog in het overgrote deel van de Nederlandse ondergrond aanwezig is. Zo snel als de zee kwam verdween hij ook weer, om plaats te maken voor laagland en ondiepe kustzones. Uitgebreide kustmoerassen begonnen tot ontwikkeling te komen. Klimaat Vroeg in het Oligoceen was het vermoedelijk iets warmer dan vandaag de dag in de omgeving van Nederland. Het voorkomen van bepaalde slakkengroepen als Cerithium-achtigen in lagunes wijst op het ontbreken van koude winters. De overgang van het Vroeg- naar het Laat-Oligoceen (rond 27 miljoen jaar geleden) is gebaseerd op een wereldwijde, plotselinge snelle afkoeling. In het LaatOligoceen begon het weer warmer te worden. De temperaturen waren gemiddeld hoger dan tegenwoordig bij ons. Leven In de ondiepe zee die op de grens van het Eoceen en Oligoceen over ZuidNederland lag, leefden honderden soorten weekdieren (slakken en tweekleppigen). Het Belgische achterland was deels begroeid met bos. Er verschenen nieuwe soorten zoogdieren, die hun oorsprong hadden in Azië. Hieronder waren neushoorns, hamsters en bevers. Veel inheemse Europese diergroepen die al op hun retour waren stierven snel daarna uit; de oorzaak hiervan is onduidelijk, maar mogelijk is er een verband met de komst van de nieuwkomers. Voorbeelden van nieuwkomers zijn de Europese oerpaardjes (Paleaeotheriidae) en aapjes (Adapidae). De mariene fauna was vroeg in het Oligoceen arm aan soorten: op de bodem van de Rupelzee leefden grote krabben, kleinere tweekleppigen en slakken en een enkele worm. In het water zwommen grote haaien en andere vissen alsook Nautilus-achtige inktvissen rond. Het plankton bestond uit vleugelslakken (pteropoden), eencelligen en een diverse kreeftjesfauna. Fossielen uit het Vroeg-Oligoceen zijn gevonden in groeves en bij de aanleg van wegen in OostGelderland, Zuid-Limburg en aangrenzend Belgisch Limburg. In het Laat-Oligoceen werd het mariene dierenleven soortenrijker. Deze rijkdom was vooral te danken aan het ontstaan van nieuwe soorten die uitsluitend in het Noordzeegebied hebben geleefd. Net over de grens in Duitsland ontwikkelden zich veenmoerassen, die we nu in de ondergrond terugvinden als bruinkool.
91
Afzettingen Oligocene afzettingen maken deel uit van drie formaties. Van oud naar jong zijn dat de Formatie van Tongeren, de Formatie van Rupel en de Formatie van Veldhoven. Deze formaties vormen samen de Midden-Noordzee Groep. De Formatie van Tongeren kennen we vooral uit de ondergrond van de zuidelijke helft van Nederland en van ontsluitingen in Zuid-Limburg. Deze formatie vertegenwoordigt de kustzone en het ondiepe stadium van een steeds dieper wordende zee, op de grens van het Eoceen en het Oligoceen. Tijdens het diepste stadium van deze zee werd een tot tweehonderdvijftig meter dik kleipakket afgezet, dat onder vrijwel heel Nederland voorkomt: de Formatie van Rupel. Hierin zijn subtiele opeenvolgingen van meer of minder kalkhoudende kleilagen en lagen met enorme kalkknollen, de zogenaamde septariën, te vinden. De bovenlaag van de Formatie van Rupel is bijna overal verdwenen door erosie. Dat geldt ook voor de zanden en kleien van de LaatOligocene Formatie van Veldhoven, die mogelijk grote delen van hebben Nederland bedekt, maar later op veel plaatsen geërodeerd zijn. In de Roerdalslenk in Zuidoost-Nederland zijn tot vierhonderd meter dikke pakketten van de Formatie van Veldhoven in de ondergrond aanwezig. Wat zien we aan het oppervlak? In Twente zijn op verschillende plaatsen kleien van de Formatie van Rupel omhooggestuwd door gletsjers uit de voorlaatste ijstijd. Op de Kuipersberg bij Denekamp zijn deze kleien ontsloten. Ook in de omgeving van Winterswijk komen Rupelkleien aan het oppervlak. In Zuid-Limburg komen fossielhoudende zanden en kleien uit het Vroeg-Oligoceen aan het oppervlak in de hellingbossen bij Bunde en aan de noordrand van het Geuldal. Vroeg-Oligocene kleien zijn nauwelijks waterdoorlatend. Op de plaatsen waar ze onder de bosbodem liggen ontspringen dan ook de nodige beken. Oligocene zanden zijn te zien in de ENCI-groeve bij Maastricht. Grote geïsoleerde zandsteenbrokken in het Vijlenerbos bij Vaals zijn mogelijk ook van Oligocene ouderdom. Delfstoffen Groeve De Vlijt bij Winterswijk is de enige groeve waarin nog klei voor keramische toepassingen en baksteen-/dakpanfabricage wordt gewonnen. In de Rupelstreek, net ten zuiden van Antwerpen in België, lagen tot voor kort vele grote groeves in dezelfde Rupelklei, die ook daar werd afgegraven voor de productie van bakstenen en dakpannen.
92
Mioceen 5,3 - 23 miljoen jaar geleden
Bij een walvishaai denk je misschien aan de Grote Oceaan. Tonijn klinkt Atlantisch. Maar lopende mosdiertjes? Of een fraai koraal met de naam Flabellum? Wat te denken van een kegelslak? Al deze dieren en nog veel meer leefden in de subtropische Miocene zee die Nederland zo'n zestien miljoen jaar geleden bedekte en waarvan de fossielen nog terug te vinden zijn in de omgeving van Winterswijk. De wereld van het Mioceen Het Vroeg- en vooral het Midden-Mioceen vormden een warm intermezzo in een mondiaal afkoelend klimaat. Tijdens deze periodes heerste er tot op gematigde breedtes vrij warme omstandigheden. Met de botsing van Afrika op Europa en India op Azië sloot de Tethyszee definitief en kregen gebergtes van de Alpen tot aan de Himalaya hun huidige vorm. Australië en Antarctica raakten gescheiden. In het Laat-Mioceen werd het wereldwijd kouder en raakte de Zuidpool meer en meer bedekt door gletsjers. In het Mioceen werden graslanden steeds belangrijker en in navolging daarvan kwamen grazende dieren zoals paarden op. Planten- en dierenleven was divers en in ontwikkeling.
93
Waar lag Nederland op de wereldbol
Nederland lag min of meer op de huidige plek, aan de westrand van het Euraziatische continent en aan de zuidrand van het Noordzeegebied. De Noordzee leek in het Mioceen al redelijk op de huidige Noordzee. De verbinding van de Noordzee met de Atlantische Oceaan, het Kanaal, bestond een groot deel van de tijd niet. Nederland in het Mioceen
Tijdens het Midden Mioceen lag Nederland bijna geheel onder water.
De overgang van het Oligoceen en het Mioceen werd opnieuw gekenmerkt door een afwisseling van transgressie en regressie (het voortdurend veroveren van het land door de zee en het zich terugtrekken van de zee). Aanvankelijk behoorde een groot deel van Zuidoost-Nederland tot een kustvlakte. Nog in het Vroeg-Mioceen heroverde de zee ons land. De kustlijn liep langs Antwerpen via onze zuid- en oostgrens tot in Denemarken. Alleen het zuiden van Zuid-Limburg lag permanent boven water. Vanaf het Midden-Mioceen werd de oostkant van de Noordzee onderdeel van een enorm deltasysteem van de Eridanosrivier, dat bijna heel Noord-Europa tot aan Rusland toe omvatte. Aan de zuidkant van de 94
Noordzee mondden in die periode geen grotere rivieren uit. Door het ontbreken van riviersedimenten was de zee in Nederland behoorlijk helder. In België zijn in Laat-Mioceenafzettingen flinke getijdenzandbanken te vinden. Deze wijzen op grote getijdenverschillen in de zuidelijke Noordzee, te vergelijken met die van vandaag. De diversiteit van het leven in zee nam in de loop van het Mioceen af. Vooral diergroepen die zich thuisvoelden in tropische omstandigheden, zoals kegelslakken (Conus), verdwenen uit onze omgeving. Limburg lag op de westrand van een enorm bruinkoolmoeras dat zich in het aangrenzende Nederrijngebied ontwikkelde. In dit subtropisch laaglandmoeras leefde een veelheid aan watervogels, maar ook herten, tapirs en gazelles. Rijn en Maas bestonden al, maar stroomden nog niet door Nederland. Klimaat
De vondst van een tapirkies wijst op warme omstandigheden.
Tijdens het Vroeg- en vooral Midden-Mioceen was het wereldwijd redelijk warm. De overgang van het Oligoceen naar het Mioceen wordt gekenmerkt door een korte koele klimaatdip. Met name de wintertemperaturen waren relatief laag: het gemiddelde van de koudste maand lag rond 6 °C. Nu is dat ongeveer 3 °C. De warme periode in het Mioceen, ongeveer tussen 16,5 en 15 miljoen jaar, is het Midden-Mioceenklimaatoptimum. Erna zette de mondiale afkoeling zich voort. Tijdens het Midden-Mioceenklimaatoptimum lagen de wintertemperaturen gemiddeld boven de 10 °C en de jaargemiddelden rond de 18 °C, te vergelijken met het huidige klimaat in Portugal. In het Laat-Mioceen zakte het jaargemiddelde terug naar zo'n 15 °C en de wintertemperaturen naar zo'n 5 °C. Het klimaat in Nederland tijdens het Mioceen was over het algemeen vrij vochtig.
95
Leven
In het Mioceen was Nederland ook af en toe land. Tapirs struinden door de moerasbossen.
In Zuidoost-Nederland en aangrenzend Duitsland ontwikkelden zich subtropische moerassen, waarin onder meer coniferen zoals kustmammoetbomen (Taxodium), dennen en sparren voorkwamen. Het voorkomen van kustmammoetbomen wijst op een hoge luchtvochtigheid. De moerassen bestonden vermoedelijk uit een mozaïek van bossen en bosjes afgewisseld met open water. Zoogdieren die in de moerassen leefden zijn uit ons land onlangs bekend geworden. Zo heeft de vindplaats Langenboom in Noord-Brabant, waar zanden uit het Mioceen gebaggerd worden, een kies van een tapir opgeleverd. Een veertigtal kilometers verderop, bij Liessel, zijn kiezen van Borsons mammoet omhooggekomen. Uit vondsten die in Duitsland zijn gedaan weten we dat er ook allerlei hertachtigen in de miocene bossen gedijden. Er zijn ook resten van vliegende eekhoorns aangetroffen, die erop duiden dat de bossen vrij dicht moeten zijn geweest. Vliegende eekhoorns verplaatsen zich namelijk zwevend van boom naar boom, dus de bomen moeten niet al te ver uiteen hebben gestaan. In zee leefden een zeer diverse, bijna tropisch aandoende schelpen- en slakkenfauna. Hierin kropen mooie grote roofslakken (Chicoreus) en liepen mosdiertjes (Cupuladria) rond. De visfauna was divers. We vinden weliswaar vooral de goed gefossiliseerde tanden van haaien terug, maar er waren ook veel soorten kleinere haringachtigen algemeen. Van reuzenhaaien (Cetorhinus) worden soms fossiele kieuwaanhangsels gevonden. Daarnaast kwamen er walvissen en dolfijnen voor. Zeekoeien, slome grazers die we vandaag de dag alleen in tropische wateren vinden, waren er ook, getuige een skelet dat werd opgegraven bij Eibergen.
96
Afzettingen
Het merendeel van de Miocene afzettingen behoort tot de mariene Formatie van Breda. Deze formatie kan lokaal tot zeshonderd meter dik zijn en wordt gedomineerd door groene glauconietzanden en donkere kleiige zanden. In het zuidoosten van Nederland, rond het Peelgebied, gaan de mariene afzettingen over in continentale afzettingen die behoren tot de Vroeg- en Midden-Miocene Formaties van Ville en Inden en de basis van de Kiezeloöliet Formatie, die het Laat-Mioceen en het Plioceen omvatten. Deze formaties bestaan uit zanden (onder andere zilverzand) en conglomeraten die zijn afgezet door rivieren en in kustzones. De Formaties van Inden en Ville bevatten flinke bruinkoollagen, die net over de grens in Duitsland in reusachtige groeves worden gewonnen. Bruinkoollagen in dat gebied zijn tot honderd meter dik. Wat zien we aan het oppervlak? Miocene afzettingen komen verspreid voor nabij of aan het oppervlak in Twente, de Achterhoek en in noordelijk Zuid-Limburg. Vooral de Mioceenafzettingen uit de omgeving van Winterswijk zijn bekend bij fossielenverzamelaars, met name vanwege de extreem fossielrijke Laag van Miste. Deze laag, die enkele meters onder het oppervlak ligt, bevat een zeer rijke fauna, met zo'n zeshonderd soorten schelpen en slakken. Schelphoudende lagen zijn ook op enkele plekken in de bodems van enkele beken bij Winterswijk terug te vinden. In het begin van de twintigste eeuw werden Miocene kleien en zanden onder meer gewonnen in groeves rond Eibergen, iets ten noorden van Winterswijk. Hier zijn onder andere walvisresten gevonden. In noordelijk Zuid-Limburg zijn met name de continentale afzettingen rond de Heerlerheide erg opvallend. Het gaat hier om spierwitte zilverzanden en een enkele bruinkoollaag. Bij Elsloo, aan de Maas, zijn in in de vorige eeuw ook haaientanden gevonden.
97
Delfstoffen
Afgraving van zilverzand.
In vijf groeven tussen Heerlen en Brunssum in Zuid-Limburg wordt Mioceen zilverzand van het Heksenberg Laagpakket gewonnen voor de fabricage van glas en toepassingen in de chemische industrie. In het verleden werd in die omgeving ook op kleine schaal bruinkool gewonnen. De Bredaformatie is in Zuid-Nederland een belangrijke leverancier van drinkwater.
98
Plioceen 1,8 - 5,3 miljoen jaar geleden
Op de bodem schemert het. De sierlijke kransjes van miljoenen kokerwormpjes zijn nog net te ontwaren. Een schicht schiet van boven het water in en even later scheert een zeevogel voorbij met luchtbellen in zijn kielzog, op weg naar het oppervlak met een vis in zijn bek. In de verte duikt een schim op, die steeds groter wordt. De karakteristieke driehoekige vin van een haai tekent zich af. Maar deze is wel twee keer zo groot als de grootste moderne mensenhaai ....
Inhoud » » » » » » » » »
De wereld van het Plioceen Waar lag Nederland op de wereldbol Nederland in het Plioceen Klimaat Leven Afzettingen Wat we zien aan het oppervlak Delfstoffen Gerelateerde artikelen
De wereld van het Plioceen Nederland was in het Plioceen nog steeds grotendeels bedekt door de Noordzee, waarin een soortenrijke fauna met daarin grote dieren als walvissen en reuzenhaaien leefde. Het Plioceen is het laatste tijdvak vóór de grote ijstijden van het Pleistoceen. Wereldwijd was er sprake van een min of meer geleidelijke afkoeling. De continenten lagen ongeveer op hun huidige plek. Noord- en ZuidAmerika raakten verbonden via de Panama-landbrug. De Atlantische en Grote Oceaan raakten in het noorden verbonden via de Beringstraat. Het einde van het Plioceen, zo'n 2,6 miljoen jaar geleden, valt samen met de eerste zeer
99
omvangrijke vergletsjeringen op het noordelijke halfrond. Daarmee kwam ook een einde aan het soortenrijke zeeleven in de omgeving van Nederland. De reuzenhaaien verdwenen uit onze contreien. Waar lag Nederland op de wereldbol
Nederland lag min of meer op zijn huidige plek: aan de westrand van het Euraziatische continent en aan de zuidrand van het Noordzeegebied. Nederland in het Plioceen
Zuidoost-Nederland, dat in tegenstelling tot het overgrote deel van Nederland nog boven water lag, maakte deel uit van een uitgebreid kustmoeras dat zich over het aanliggende Duitsland uitstrekte. In het Plioceen ontstonden de Maas en de Rijn zoals we die nu kennen. In het noorden van Nederland bouwde de delta van de Eridanosrivier zich uit. Het stroomgebied van deze rivier was gigantisch en besloeg vrijwel het gehele gebied rondom de huidige Oostzee. Tegelijkertijd trok de Noordzee zich langzaam naar het noordwesten terug. Door de uitbouw van de enorme delta van de Eridanosrivier ten noorden van Nederland werd de Noordzee kleiner en ondieper. Door het omhoogkomen van het achterland (waaronder de Ardennen) voerden de Maas en later ook de Rijn steeds meer
100
erosieproducten naar ons land. Deze versterkten de uitbouw van de delta en dreven de Noordzee verder in het nauw. Nederland had een gematigd klimaat. Subtropische planten- en diersoorten kwamen echter nog veel voor. Zo leefden er nog kleine koraaltjes in de zeeën waarboven vogels vlogen. In de kustmoerassen struinden tapirs rond. Vanwege de afkoeling verarmden flora en fauna, zowel op land als in zee, in de loop van het Plioceen: met name subtropische soorten hadden moeite zich te handhaven. Klimaat In het Vroeg-Plioceen was het klimaat gematigd, maar in de loop van het Plioceen werd het kouder. De gemiddelde jaartemperatuur liep terug van ongeveer 15°C naar 12°C. Ter vergelijking: vandaag de dag ligt de gemiddelde jaartemperatuur rond de 10°C. Dat lijkt weinig, maar voor planten en dieren kunnen een paar graden een wereld van verschil maken. Ongeveer vier miljoen jaar geleden, aan het einde van het Vroeg-Plioceen, werd de seizoensvariatie sterker doordat winters koeler werden. De gemiddelde temperatuur van de koudste maand daalde van 5°C naar ongeveer 2°C, om in het Laat-Plioceen weer licht te stijgen. Rond 3,1 miljoen jaar geleden was er nog een kortstondige warme klimaatinterval. Leven Het leven op land en in de zee kenmerkte zich door een relatief soortenrijke warm-gematigde flora en fauna. Door het langzaam afkoelende klimaat in de loop van het Plioceen verdwenen veel soorten: verschillende trokken zich terug naar zuidelijkere streken, andere stierven uit. In Zuidoost-Nederland en aangrenzend Duitsland lagen moerassen waarin onder meer coniferen zoals moerascipressen, dennen en sparren groeiden. Deze moerassen moeten een beetje hebben geleken op moerassen zoals we die tegenwoordig nog kennen van bijvoorbeeld de Mississippi in Noord-Amerika. In zoetwater en op de grond leefde een flora en fauna die sterk lijkt op die van tegenwoordig, met daarin diverse subtropische soorten. De bossen waren het leefgebied van tal van hertensoorten. Er leefden tapirs en verschillende soorten mastodonten (verwanten van olifanten). Woelmuizen waren algemeen. In de bosrijke omgeving leefden ook allerlei vliegende eekhoorns. Een soortenrijke visfauna (waaronder de superhaai megalodon), zeezoogdieren (onder meer verschillende zeehonden, dolfijnen en walvissen) en zeevogels (waaronder alkachtigen) leefde in (en boven) de Pliocene Noordzee.
101
De zee was tijdens het Vroeg-Plioceen bevolkt met een groot aantal soorten weekdieren, foraminiferen, mosdiertjes en andere ongewervelden. Veel van die soorten kwamen alleen in de Noordzee voor. Een aantal leefde echter ook verder zuidelijk. Sommige soorten kun je vandaag de dag zelfs nog tegenkomen in de Middellandse Zee. Tijdens het Plioceen kwamen nieuwe soorten de Noordzee binnen die hun oorsprongsgebied ver weg hadden, namelijk in de Stille Oceaan, duizenden kilometers verderop. Voorbeelden zijn de chevronparelmoerneut en de voorloper van het nonnetje, waarvan de nazaten nu nog zeer algemeen voorkomen. Rond vier miljoen jaar geleden konden ze de oversteek langs de toen nog niet dichtgevroren Noordpool maken via de opening van de Beringstraat. Afzettingen Afzettingen uit het Plioceen komen in het overgrote deel van de Nederlandse ondergrond voor. Op enkele plekken in het zuiden en oosten van ons land liggen ze zelfs aan de oppervlakte. Alleen op enkele plekken in het uiterste zuidoosten en oosten zijn geen pliocene lagen afgezet of ze zijn daar later verdwenen door erosie. Het mariene Plioceen wordt in Nederland door twee formaties gevormd: de (top) van de Formatie van Breda en de Formatie van Oosterhout. De eerste bestaat uit opvallende groene glauconietzanden, waarin vaak fossielen van haaien, walvissen, schelpen en andere zeedieren voorkomen. Glauconietzanden zijn typerend voor matig warme ondiepe zeeën. De Formatie van Oosterhout bestaat uit veelal schelpenrijke grijsgele zanden. In de ondergrond van de Noordzee, onder het Nederlands continentale plat en ten noorden daarvan, vinden we afzettingen van de enorme Eridanosrivierdelta. Terrestrische afzettingen uit het Plioceen kennen we vooral van de oostelijke grensstreek. Het gaat hier om grindhoudende rivierzanden, kleien en bruinkoollagen, alsmede om oudere rivierterrasafzettingen die voornamelijk worden gerekend tot de Kiezeloöliet Formatie. In het Plioceen kwam in het aangrenzende België en Duitsland het Rijnmassief (Ardennen-Eifel-Sauerland) omhoog. Rivieren als de Maas sneden zich diep in dit gebergte in en veroorzaakten erosie. Afbraakproducten werden met het rivierwater meegevoerd en afgezet in een dalingsgebied dat in Zuidoost-Nederland lag, de zogenaamde Roerdalslenk. Deze slenk is voor een groot deel met sedimenten opgevuld.
102
Tegen het einde van het Plioceen veranderde de mineraalsamenstelling van deze afzettingen en werden mineralen aangevoerd uit de Alpen. Deze mineralen verraden de vestiging van de Rijn, die tegenwoordig nog steeds vanuit Zwitserland naar Nederland stroomt. In Zuidoost-Nederland kwamen uitgebreide moerassen voor, met onder meer mammoetboom-achtige naaldbomen (Sequoia). De moerasflora kennen we vooral door de vondsten van fossiele zaden uit de Klei van Reuver in Midden-Limburg. Deze klei wordt tot de Kiezeloöliet Formatie gerekend. Wat we zien aan het oppervlak Zeeafzettingen uit het Plioceen komen aan de oppervlakte op een kleine heuvel in Nieuw-Namen (de Kauter) in oostelijk Zeeuws-Vlaanderen en lokaal in Twente en de Achterhoek. Pliocene afzettingen vinden we bij Langenboom in oostelijk Noord-Brabant. Het gaat hier om zanden die bovenop de Peelhorst liggen en die door ondergrondse tektoniek omhoog zijn gedrukt. Ze zijn tijdens de op het Plioceen volgende ijstijden nauwelijks bedekt geraakt door nieuwe afzettingen en liggen daarom dicht onder het oppervlak. Onder invloed van het relatief warme klimaat was er tot op grotere diepte bodemvorming dan tegenwoordig in ons land. Zo losten in Zuid-Limburg plaatselijk grote hoeveelheden kalksteen op. Resistente vuursteenknollen bleven achter. Deze vinden we nog terug als vuursteeneluvium (Formatie van Holset). Onder invloed van bodemvormende processen raakten op enkele plaatsen zandafzettingen sterk verkit. Op enkele plekken in het zuidoosten van ZuidLimburg komen we zandsteenblokken tegen die tot de Formatie van Heijenrath worden gerekend. Delfstoffen Pliocene zanden worden in Noord-Brabant nabij Langenboom gewonnen in de zandzuigput 'De Kuilen'. Dit zand wordt gebruikt voor de productie van bouwstenen en voor ophoogzand, bijvoorbeeld bij wegenaanleg. Net over de grens in Duitsland worden in enorme groeves die wel tot 250 meter diep zijn Pliocene (en Miocene) bruinkoollagen gewonnen. Deze lagen liggen in Nederland te diep om te kunnen worden gewonnen. In de buurt van Reuver in Midden-Limburg worden al sinds de Romeinse tijd Pliocene kleien gewonnen voor de productie van dakpannen, baksteen en fijn-keramisch aardewerk.
103
104
Vroeg-Pleistoceen 781.000 - 1,8 miljoen jaar geleden
Nederland in het Vroeg-Pleistoceen is warm en vochtig, bijna subtropisch. Vleugelnootbomen en wilde druiven, die in rivierbossen groeien, produceren een overvloed aan fruit. Een ideaal leefgebied waar bevers, herten en zwijnen zich thuis voelen. Zelfs makaken, verwanten van de magots die nu op de rots van Gibraltar toeristen vermaken, wisten de weg naar ons land te vinden. Dergelijke warme periodes vormden kortstondige intermezzo's tussen ijstijden waarin ijsbergen in de Noordzee ronddreven. Verslag van een woelig tijdperk.
Inhoud » » » » » » » » »
De wereld van het Vroeg-Pleistoceen Waar lag Nederland op de wereldbol? Nederland in het Vroeg-Pleistoceen Klimaat Leven Afzettingen Wat is er aan het oppervlak nog te zien uit het Vroeg-Pleistoceen? Delfstoffen Gerelateerde artikelen
De wereld van het Vroeg-Pleistoceen Rond 2,6 miljoen jaar geleden, dus al voor het begin van het Pleistoceen, barstten de ijstijden los. Drie keer kort achter elkaar koelde het in onze omgeving enorm af. IJsbergen dreven tot in de Noordzee. Tussendoor en erna was het vrij warm en in sommige tussenijstijden (interglaicialen) was er zelfs een uitgesproken warm klimaat. In dergelijke perioden konden warmteminnende planten en dieren hier gedijen. Vanuit Afrika kwam een invasie op gang van diersoorten van de savanne, zoals olifanten, neushoorns, nijlpaarden, leeuwen en
105
hyena's. Ook de oermens verspreidde zich in die tijd vanuit bakermat Afrika naar Europa. De kortstondige warme periodes van het Vroeg-Pleistoceen waren echter de uitzondering in een steeds kouder wordend tijdperk. Tijdens de opeenvolgende ijstijden (glacialen) vormden zich op de Noordpool ijskappen. Door terugkaatsing van zonnestralen versterkten deze de afkoeling. De sneeuwval nam toe, waardoor de ijskappen verder aangroeiden en langzamerhand hun effect op het klimaatsysteem over het hele noordelijk halfrond kregen. De ijskappen onderbraken ook de normale waterkringloop: de sneeuw bleef natuurlijk liggen en onttrok zo water aan de oceanen, waardoor de zeespiegel wereldwijd tot wel honderd meter daalde. Grote stukken land vielen droog en zo ontstonden nieuwe leefgebieden. Aan de kou aangepaste organismen maakten hier dankbaar gebruik van. Wie niet tegen de kou kon, trok zich terug in zuidelijker gelegen refugia of stierf uit. Toch bestond het Pleistoceen, zoals hierboven al gezegd, niet uit een aaneengesloten koude periode. Tijdens de (warmere) interglacialen smolt het ijs van de poolkappen weer, rees de zeespiegel en kwamen warmteminnende dieren en planten terug. Waar lag Nederland op de wereldbol?
Nederland lag op de huidige plek: aan de westrand van het Euraziatische continent en aan de zuidrand van de Noordzeegebied.
106
Nederland in het Vroeg-Pleistoceen
Tijdens het Vroeg-Pleistoceen was ons grondgebied deels zee en deels land. De Noordzee, die tijdens de eerste tussenijstijden nog een groot deel van ons land bedekte (tot ongeveer de lijn Breda-Arnhem-Deventer), trok zich steeds verder naar het noordwesten terug. Op het land kwamen in warme periodes bossen tot ontwikkeling, in koude periodes steppen en toendra's, waarop grote grazers overvloedig voedsel vonden. De Noordzee stond in die tijd nog niet via het Kanaal in verbinding met de Atlantische Oceaan. Rond 1,8 miljoen jaar geleden kwam ons land volledig in de greep van twee riviersystemen. In feite was ons grondgebied één grote rivierdelta, vochtig en nat. In het zuiden wonnen Rijn en Maas aan invloed. In het noorden lag het Eridanossysteem, een riviersysteem dat zijn oorsprong had in het Baltisch gebied. Tijdens koude periodes was het land vrij kaal en waren rivierlopen vaak ongewis. Gedurende de warme intermezzo's meanderden de rivieren door het merendeels beboste land. Door erosie in de buitenbocht en afzetting van sediment in de binnenbocht werden de lussen steeds groter, tot de rivier zijn eigen lussen doorsneed. In en rond de hoefijzervormige dode rivierarmen die overbleven ontwikkelden zich rijke ecosystemen. In het stille water kon klei rustig bezinken. De dode rivierarmen waren ideale fossilisatieplekken voor planten en dieren. Bij Tegelen, in Midden-Limburg, is zo'n met klei gevuld meer opgegraven met daarin een compleet bewaard fossiel ecosysteem. Door opheffing van het land sneed de Maas zich in de loop van het VroegPleistoceen sneller in de ondergrond en vormde hij zodoende rivierterrassen in Limburg en aangrenzende gebieden. Eerst liep de Maas iets oostelijk van de huidige loop, maar tijdens het Vroeg-Pleistoceen kwam hij meer westelijk te liggen. Rond een miljoen jaar geleden breidde het Eridanosriviersysteem zich voor de laatste keer uit. Erna namen Rijn en Maas het roer definitief over. Het grootste deel van Noord-Brabant en het zuidelijke deel van het Groene Hart waren in het Vroeg-Pleistoceen een zandlandschap met kleinere rivieren en beken. 107
Klimaat Het klimaat in het Vroeg-Pleistoceen bestond uit een opeenvolging van ijstijden en tussenijstijden. Een complete cyclus van een ijstijd en een tussenijstijd duurde ongeveer veertigduizend jaar. Zo'n cyclus werd veroorzaakt door periodieke veranderingen in de omloopbaan van de aarde. Als de aarde een langere elliptische baan beschreef en verder van de zon af kwam te staan, ontving de aarde minder zonnestraling en begon een ijstijd. Een nog iets schuinere stand van de aardas versterkte dit effect. Gebeurde het omgekeerde dan werd het weer warmer en ving een tussenijstijd aan. Er waren grote klimaatverschillen tussen verschillende ijstijden en tussen ijstijden onderling, maar de gemiddelde temperatuur in de warmste maand was relatief constant (rond 19 °C). Tijdens de tussenijstijden waren de winters relatief zacht (gemiddelde temperatuur van de koudste maand lag rond het vriespunt). De winters in de ijstijden waren daarentegen zeer streng, met gemiddelde temperaturen van de koudste maand tussen de -8 en -21 °C. Tijdens de ijstijden was de zeespiegel lager en lag de zee dus 'verder weg'. Hierdoor heerste er in meer gebieden een continentaal klimaat. De verschillen in temperatuur en neerslag tussen de seizoenen waren groter en bovendien viel er gemiddeld minder neerslag. Sporen op de bodem van de Nederlandse Noordzee zijn getuigen van aan de grond gelopen ijsbergen. Aan het einde van het Vroeg-Pleistoceen werden de ijstijden kouder, waardoor er vaker permafrost optrad. De ijstijdcycli verschoven van 40.000 naar 100.000 jaar. De ijstijdintervallen werden langer en het klimaat werd daardoor in het algemeen kouder en droger. Leven
Reconstructie van het vroegpleistocene landschap bij Tegelen.
Het zeeleven ontwikkelde zich in het Vroeg-Pleistoceen in twee episodes. Tijdens het Praetiglien (2,45-2,6 miljoen jaar geleden) waren de ijstijden koeler dan in het eropvolgende Tiglien. Tijdens de ijstijden leefde hier een vrij soortenrijke Arctische fauna, waarvan de schelpen nog terug te vinden zijn in onze ondergrond en soms aanspoelen op het strand in Zeeland. Tijdens de tussenijstijden leefde er een soortenrijke aan gematigde omstandigheden aangepaste fauna. Tussen 2,5 en 1,8 miljoen jaar, een tijdperk in Nederland 108
aangeduid als Tiglien, was de zeefauna arm aan soorten. Naast vondsten van verschillende soorten zeezoogdieren die nog steeds voorkomen (onder andere vinvissen Balaenopteridae), zijn er veel skeletresten gevonden van de walrus Alachtherium. De weekdierfauna werd steeds meer gedomineerd door immigranten uit de Pacifische oceaan, zoals nonnetjes en chevronneuten. Op het land kwamen tijdens tussenijstijden nog warmteminnende bosbewonende diersoorten voor, zoals makaken (apen), verschillende soorten herten en de zuidelijke mammoet. Ook leefden hier nog tapirs en mastodonten. Bijna alle warmteminnende soorten stierven in het loop van het Vroeg-Pleistoceen uit. Naast moderne plantensoorten, zoals eik, iep (Ulmus) en linde (Tilia), kwamen ook nog vleugelnoot en de gomboom voor. Tijdens de Vroeg-Pleistocene ijstijden was Nederland waarschijnlijk begroeid met taiga- tot toendravegetatie, waarin onder meer berken, grassen, zeggen, mossen en dennen voorkwamen. Aan het einde van de Vroeg-Pleistoceen veranderde de het dierenleven op het land drastisch. Deels kwam dat doordat soorten zich moesten aanpassen aan de veranderende omstandigheden, zoals de zuidelijke mammoet, die evolueerde tot de steppemammoet. Daarnaast deden nieuwe soorten hun intrede, zoals de wisent. Solitaire roofdier soorten verdwenen ten gunste van roofdieren die in groepen jaagden, zoals leeuwen en gevlekte hyena's. Dit zijn typische jagers van de vlakte. Afzettingen Zowel zee als rivieren hadden grote invloed op ons land. Het is dus niet verwonderlijk dat in het Vroeg-Pleistoceen op grote schaal zeeafzettingen (klei en zand) en rivierafzettingen (zand, grind en klei) plaatsvonden. De zee-afzettingen van het Vroeg-Pleistoceen worden gerekend tot de Formatie van Maassluis. Deze afzettingen vinden we op tientallen tot enkele honderden meters diepte in onze ondergrond ten noordwesten van de lijn Breda - Arnhem Deventer. In het zuiden breidde de Maas zich uit, waarvan de afzettingen terug te vinden zijn in de Formatie van Beegden. Deze en andere rivierafzettingen bestaan vooral uit zand en grind. In het oosten en zuiden van Nederland stroomde de Rijn, waarvan afzettingen terug te vinden zijn in de Formatie van Waalre. Uitlopers van het Eridanosriviersysteem bedekten de noordelijke helft van Nederland en zetten daar de Formatie van Peize af. Tussen de riviersystemen lagen kleinere zandlandschappen met beekdalen waarin de Formatie van Stamproy is afgezet. Hiertoe behoort ook de Klei van Tegelen, waarin zoveel fossielen uit het Vroeg-Pleistoceen zijn gevonden.
109
Wat is er aan het oppervlak nog te zien uit het Vroeg-Pleistoceen? Vroeg-Pleistocene afzettingen aan het oppervlak vinden we vooral in NoordBrabant en Limburg. In Limburg zijn duidelijk rivierterassen als trappen in het landschap zichtbaar, ook wel Maasterrassen genoemd. Het reliëf raakte door bedekking met löss in het Laat-Pleistoceen wel wat verdoezeld. De grindterrassen in zuidelijk Limburg rekenen we tot de Formatie van Beegden. Het verschil tussen de treden is soms wel 5-10 meter. In een groot deel van Noord-Brabant en Noord-Limburg liggen Vroeg-Pleistocene rivierafzettingen aan het oppervlak. In Ossendrecht, ten zuiden van Bergen op Zoom, ligt de voormalige kalkzandsteengroeve Boudewijn, waarin estuariene zanden en kleien uit het Tiglien van de uzijn te zien. Lokaal zijn zandafzettingen van de Formatie van Peize terug te vinden in de stuwwallen van MiddenNederland. Delfstoffen Grind uit de Limburgse terrassen, die tot vijftien meter dik zijn, is op lokale schaal gewonnen voor onder meer toepassingen in de bouw. Zand uit VroegPleistocene rivierafzettingen wordt op kleine schaal nog altijd in Noord-Limburg en Noord-Brabant gewonnen voor wegenbouw en de productie van kalkzandsteen, dat gebruikt wordt voor huizenbouw. In en rond Tegelen is al sinds de Romeinse tijd klei gewonnen voor de fabricage van bakstenen en dakpannen. De naam Tegelen is afgeleid van het Latijnse tegulae (dakpan).
110
Midden-Pleistoceen 126.000 - 781.000 jaar geleden
Aan de oever van een rivierkreek waarin nijlpaarden ronddobberen hebben jagers een neushoorn geveld. Deze mensen zien er al vrij modern uit, maar vertonen ook nog kenmerken van oermensen. Een kort warm intermezzo; bitterkoude ijstijden staan voor de deur.
Inhoud » » » » » » » » »
De wereld van het Midden-Pleistoceen Waar lag Nederland op de wereldbol? Nederland in het Midden-Pleistoceen Klimaat Leven Afzettingen Wat zien we aan het oppervlak? Delfstoffen Gerelateerde artikelen
De wereld van het Midden-Pleistoceen Het Midden-Pleistoceen is een ijstijdwereld. Gemiddeld elke honderdduizend jaar trad er een nieuwe ijstijd (glaciaal) op, waarin de ijsbedekking rond de polen en in gebergtes spectaculair toenam. De ijstijden eindigden in een kortdurende warme tussenijstijd (interglaciaal), waarin het klimaat leek op dat van nu. Tijdens ijstijden werd veel zeewater opgeslagen in de ijskappen, waardoor de zeespiegel wereldwijd tientallen meters tot meer dan honderd meter daalden. Vooral de laatste ijstijd van het Midden-Pleistoceen, het Saalien, was zeer koud. Ondanks de enorme klimaatschommelingen vonden er geen uitzonderlijk grote uitstervingsgolven plaats. Wel verdwenen er veel grote zoogdiersoorten op de grens van het Vroeg- en Midden-Pleistoceen, in een periode dat de ijstijden veel
111
langer gingen duren en vooral ook kouder werden. Vroege voorlopers van de moderne mens bevolkten Afrika en Eurazië. Waar lag Nederland op de wereldbol?
Nederland ligt aan de westrand van het Euraziatische continent en aan de zuidrand van de Noordzee, op de plek waar het nu ligt. Nederland in het Midden-Pleistoceen
Saalien.
Nederland was in het Midden-Pleistoceen, evenals in het VroegPleistoceen, vooral een rivierenland. Tot twee keer toe bereikten Scandinavische gletsjers ons land. Tijdens de maximale uitbreiding in het Saalien, zo'n 150.000 jaar geleden, kwam het ijs tot aan de lijn Haarlem-Nijmegen en werden de stuwwallen als de Veluwe en de Utrechtse Heuvelrug gevormd. In een eerdere ijstijd, het Elsterien (zo'n 430.000 jaar geleden), had het landijs al eens NoordNederland bereikt. Tijdens de ijstijden heersten er meestal steppeachtige omstandigheden. Het land was koud, kaal en winderig, maar toch vol leven. Mogelijk hebben in West-Nederland enkele malen grote smeltwatermeren gelegen. De enorme zeespiegelschommelingen, die samenhingen met het vastleggen van zeewater in de polaire ijskappen, zorgden ervoor dat Nederland
112
afwisselend aan de kust (in de tussenijstijden) of ver van zee (tijdens ijstijden) lag.
Cromerien.
De kustzone van de ondiepe Noordzee lag in tussenijstijden rond de huidige kust of net iets ten westen ervan. Engeland was de hele periode verbonden met het vasteland van Europa. Tijdens de tussenijstijden stonden in Nederland loofbossen met onder meer hazelaar en eik. De fauna was divers, met soorten als bosolifanten, nijlpaarden, neushoorns, herten en everzwijnen. In een van de eerste tussenijstijden van het Midden-Pleistoceen kwamen er vroege mensen (Homo erectus) voor langs de zuidelijke Noordzee, zoals blijkt uit opgravingen bij het plaatsje Pakefield, aan de oostkust van Engeland. De oudste sporen van menselijke aanwezigheid in Nederland, in de vorm van primitieve stenen werktuigen, zijn opgegraven in rivierafzettingen in groeve Belvédère bij Maastricht en zijn zo'n 330.000 jaar oud. In het Midden-Pleistoceen verdween het Eridanosrivierensysteem en lag Nederland helemaal in het stroomgebied van Rijn en Maas. Klimaat Tijdens de ijstijden was het meestal vrij droog, tijdens de tussenijstijden vochtig. Verschillende tussenijstijden zijn iets warmer geweest dan het tegenwoordig is. Ruim zeshonderdduizend jaar geleden vond de eerste zeer koude ijstijd plaats (tijdens het Cromerien-complex), maar het landijs reikte toen nog niet tot aan Nederland. Dat gebeurde wel in het Elsterien, zo'n 430.000 jaar geleden, toen de Scandinavische gletsjers tot aan de lijn Den Helder-Assen kwamen. Tussen 430.000 en 150.000 jaar geleden (het Saalien), toen de gletsjers hun maximale uitbreiding hadden (tot aan de lijn Haarlem-Nijmegen) zijn er verschillende warmere en koudere periodes geweest. De tussenijstijd die rond vierhonderdduizend jaar geleden plaatsvond leek qua temperatuur en neerslag sterk op het huidige klimaat, terwijl het Belvédère interglaciaal (rond 330.000 jaar geleden) mogelijk weer iets warmer is geweest dan vandaag de dag.
113
Leven Tijdens de interglacialen van het Midden-Pleistoceen was Nederland bedekt met gemengd loof- en naaldbos. Op veel plekken groeide hoogveen. De vegetatie leek op wat we nu in ons land zien. Warmteminnende soorten als de gomboom (Eucommia) verdwenen aan het begin van het Midden-Pleistoceen. In het bos leefden bekende grote planteneters zoals edelhert en damhert naast exotische soorten zoals de bosolifant. In deze periode bewoonde de heidelbergmens (Homo heidelbergensis) ons land. Dit is de voorloper van de neanderthaler (H. neanderthalensis) en misschien ook van de moderne mens (H. sapiens). Er zijn werktuigen van de heidelbergmens gevonden en ook botten van dieren met slachtsporen. Opvallende verschijningen in sommige van de interglacialen waren nijlpaard en waterbuffel, soorten die we niet direct met Europa associëren. De schelpdierfauna uit het zoete water bevatte verschillende soorten met een duidelijk Oost-Europees karakter, zoals de Donauneriet. Ook kwamen korfmossels veel voor. We weten vrij weinig van het zeeleven in het MiddenPleistoceen, omdat de Noordzee niet totaan Nederland reikte. Hierdoor zijn er maar weinig fossielen van mariene organismen uit dit tijdvak gevonden. De spaarzame mollusken die we tegenkomen wijzen op een vrij soortenarme schelpenfauna die zich dicht bij de kust ophield. Een uitzondering is het Oostermeerinterglaciaal (zo'n 230.000 jaar geleden). Er kwam toen een warmgematigde redelijk soortenrijke schelpenfauna voor. Tijdens de ijstijden was Nederland vermoedelijk begroeid met dennenbossen en een steppeachtige vegetatie, waarin onder meer berken, grassen, zeggen en mossen voorkwamen. De zoogdierfauna verschilt enorm van die van het VroegPleistoceen: grazers waren gaan domineren. De vlakten werden onder meer bevolkt door de steppeneushoorn, steppemammoet, voorlopers van de huidige muskusossen en wisenten. In de kuddes waren grazers veilig. Veel roofdieren gingen daarom in groepen jagen. Ze werkten samen om een prooi uit te putten of van de kudde te isoleren. Typische groepjagers als hyena's en leeuwen zwierven over de vlakte en de coyoteachtige honden van het Vroeg-Pleistoceen evolueerden tot wolven. Afzettingen Tijdens het Midden-Pleistoceen bepaalden vooral rivieren en in mindere mate gletsjers het Nederlandse landschap. Tot aan de vergletsjering tijdens het Elsterien, zo'n 430.000 jaar geleden, was de Eridanosrivier nog actief in het noorden van ons land. Rivierzanden en grinden van de Eridanos worden tot de Formatie van Appelscha gerekend. Na het Elsterien waren alleen nog de Rijn
114
(Formatie van Urk en de Formatie van Sterksel) en Maas (Formatie van Beegden) actief, alsmede kleinere lokale rivieren en beken (Formatie van Stamproy). Ten slotte werd tijdens perioden van maximale ijsuitbreiding een aantal kleinere Noord-Duitse rivieren voor het gletsjerfront naar het westen gedwongen en kwamen deze ook over Nederland te lopen. Midden-Pleistocene rivierafzettingen zijn in grote delen van de Nederlandse ondergrond en lokaal aan het oppervlak aanwezig. De laatste landijsuitbreiding zorgde voor het opstuwen van de rivierafzettingen in de stuwwallen van Midden-Nederland. Tijdens de eerste landijsuitbreiding over Nederland (tijdens het Elsterien) werd er onder en voor de gletsjers al keileem afgezet. Deze worden samen met smeltwaterafzettingen tot de Formatie van Peelo gerekend. Tijdens de latere Saalienvergletsjeringen werd ook keileem afgezet die we tot de Formatie van Drente rekenen. Ondiepe zeeafzettingen kennen we uit de ondergrond van Zuidwest-Nederland en de Nederlandse Noordzee en worden over het algemeen aangeduid als de Egmondgronden Formatie. Overigens speelde tijdens het Midden-Pleistoceen de zee nauwelijks een rol in de vorming van Nederland. Wat zien we aan het oppervlak? Rivierafzettingen uit het Midden-Pleistoceen liggen op verschillende plaatsen aan de oppervlakte. In Limburg vinden we Midden-Pleistocene Maasterrassen die tot de Formatie van Beegden behoren. De terrassen bestaan hoofdzakelijk uit grind en kunnen tot vijftien meter dik zijn. In Centraal-Noord-Brabant liggen rivierzanden van de Formatie van Sterksel aan het oppervlak. Gestuwde rivierafzettingen uit het Midden-Pleistoceen komen zeer algemeen voor in de stuwwallen, zoals de Veluwe, het Montferland, het Rijk van Nijmegen en de Utrechtse Heuvelrug. Glaciale afzettingen van de Formatie van Peelo komen op enkele plekken voor aan het oppervlak in Drenthe en aangrenzende delen van Groningen en Friesland. Het gaat hier om fijnkorrelige smeltwaterafzettingen, die vaak worden aangeduid als potklei. Glaciale afzettingen van de Formatie van Drente en daarmee samenhangende geofenomenen zoals de sandrs, stuwwallen en grondmorenen bepalen een groot deel van oppervlakte van Noordoost-, Oost- en CentraalNederland. Delfstoffen In rivierterrassen langs de Maas in Limburg is in het verleden grind gewonnen. De meestal grofkorrelige zanden in Midden-Nederland, afgezet in rivierafzettingen in de stuwwallen, zijn in het verleden op diverse plaatsen
115
gewonnen voor bouwwerkzaamheden en productie van kalkzandsteen, dat op gebruikt wordt voor huizenbouw. Een dergelijke zandgroeve is nog in bedrijf op de Grebbeberg, bij Rhenen. De potklei (Formatie van Peelo) uit het gebied rond Rooderwolde in Noord-Drente is in het verleden gebruikt voor het maken van potten.
116
Laat-Pleistoceen 11.800 - 126.000 jaar geleden
Hyena's doen grondig hun werk. Een oude mammoet heeft de slag verloren en de grote aaseters eten hem tot op het bot kaal. Een wolharige neushoorn komt een kijkje nemen. De grasvlakten strekken zich uit zover het oog reikt, onderbroken door een enkel wilgenstruweel waar water is. Een vrij eentonige wereld, maar rijk aan voedsel voor de grote grazers van de ijstijd. Zelfs voor een kudde manshoge steppewisenten. De zomerdag is verrassend warm, maar de lange haren van de olifanten, neushoorns en muskusossen herinneren aan de snerpende kou van de lange winter.
Inhoud » » » » » » » » »
De wereld van het Laat-Pleistoceen Waar lag Nederland op de wereldbol? Nederland in het Laat-Pleistoceen Klimaat Leven Afzettingen Wat zien we aan het oppervlak? Delfstoffen Gerelateerde artikelen
De wereld van het Laat-Pleistoceen Het Laat-Pleistoceen omvat een tussenijstijd, het relatief warme Eemien en de laatste ijstijd, het Weichselien, waarin het bitter koud kon zijn. De moderne mens verspreidde zich vanuit Afrika over Eurazië en bereikte Australië, Oceanië en uiteindelijk via de Beringstraat ook Noord- en Zuid-Amerika. Tijdens het Eemien stonden de wereldzeeën enkele meters hoger dan nu. Tijdens de koudste fasen van de laatste ijstijd stond de zee wereldwijd ongeveer honderdtwintig meter lager: een ontzagwekkende hoeveelheid zeewater was vastgelegd in
117
gletsjers. In het Laat-Pleistoceen strekte zich over vrijwel het hele noordelijk halfrond de 'mammoetsteppe' uit. Deze onafzienbare grasvlakte was een van de grootste aaneengesloten en tevens draagkrachtigste ecosystemen uit de geschiedenis. Hij bood voedsel te over voor grote kudden mammoeten, neushoorns, paarden, rendieren en wisenten. Veel soorten van deze megafauna stierven aan het eind van het Laat-Pleistoceen uit, zoals bij ons de steppewisent en de grottenleeuw, de reuzenluiaard in Noord- en Zuid-Amerika en de reuzenkangoeroe in Australië. Olifanten en neushoorns, die vanaf het begin van het Pleistoceen onderdeel uitmaakten van de inheemse Nederlandse dierenwereld, zijn sinds het eind van het Laat-Pleistoceen alleen nog maar in de tropen te vinden. Waar lag Nederland op de wereldbol?
Nederland lag aan de westrand van het Euraziatische continent en aan de zuidrand van de Noordzee, die in deze periode gedeeltelijk droog stond. Nederland in het Laat-Pleistoceen
Eemien.
118
Nederland heeft twee gezichten in het Laat-Pleistoceen. Tijdens het Eemien (128.000-116.000 jaar geleden), het voorlaatste interglaciaal, was WestNederland deels bedekt door de zee. Het resterende land was bedekt door warm-gematigde bossen waarin planten en dieren voorkwamen die wijzen op iets hogere temperaturen als tegenwoordig. Zo leefden er bosolifanten en nijlpaarden. De Rijn stroomde tijdens het Eemien door het huidige IJsseldal naar het noorden om ten westen van Zwolle in zee te stromen. De Maas had grotendeels haar huidige loop.
Weichselien.
Tijdens het Eemien waren de oevers van de meanderende rivieren waarschijnlijk begroeid met dichte galerijbossen. In de kustvlakte, en vermoedelijk ook boven op de keileemvlaktes van Noord-Nederland, zal er veenmoeras zijn geweest. Na het Eemien werd het langzaam kouder en droger en begon het Weichselien (116.000-10.500 jaar geleden). De zee trok zich steeds verder terug omdat veel zeewater door de dalende temperaturen werd vastgelegd in poolijs. Nederland kwam onder invloed van een continentaal klimaat, met strenge tot zeer strenge winters en een zomerse maximumtemperatuur die door de jaren heen gestaag daalde. Het was gemiddeld droger, maar in het voorjaar kwamen grote hoeveelheden smeltwater vrij. Met het smeltwater kwam veel erosiemateriaal in de rivieren terecht. De rivierlopen veranderden in een vlechtend netwerk waar steeds weer andere lopen werden gekozen. Bossen, eerst nog gedomineerd door dennen en berken, verdwenen op den duur. Aan het eind van het Weichselien, rond het glaciaal maximum (zo'n 18.000 jaar geleden), lag de Noordzee droog. Enorme gletsjers bedekten Engeland en Scandinavië. Nederland was niet bedekt door landijs: toendra's en poolwoestijnen wisselden elkaar af. Tijdens de iets warmere perioden maakt ons land deel uit van de enorme 'mammoetsteppe', die zich uitstrekte van de Britse Eilanden tot aan Oost-Siberië. Dit droge ecosysteem werd gedomineerd door eindeloze grasvlakten. Klimaat Het Eemien volgt op het extreem koude Saalien. In een korte periode veranderde het klimaat in het vroege Eemien van koel naar gematigd warm. De
119
gemiddelde julitemperatuur lag tijdens het optimum rond de 18,5 °C (nu ligt dat rond de 17 °C) en de neerslagpatronen waren vermoedelijk vergelijkbaar met die van tegenwoordig. In de loop van het Eemien en het daaropvolgende Weichselien vond een stapsgewijze afkoeling plaats, die culmineerde in het superkoude LaatGlaciaalmaximum, zo'n 18.000 jaar geleden, toen de gemiddelde julitemperatuur rond de 5 °C lag. Vanwege de kou raakte de bodem geleidelijk aan steeds dieper bevroren. Door bevriezend grondwater ontwikkelde zich een dikke permafrostlaag. Nederland werd in het Weichselien net niet bereikt door gletsjers. Tijdens het Midden-Weichselien lag Nederland regelmatig aan de rand van of midden in een poolwoestijn. De sedimenten van de Noordzeebodem werden met straffe noordelijke poolwinden over ons land geblazen en afgezet als dekzand en löss. Er waren ook tussenliggende perioden, waarin het iets warmer was en de hier typische ijstijdfauna gedijde met onder andere mammoeten. Tussen 18.000 en 10.000 jaar geleden voltrok zich met horten en stoten de overgang naar de moderne warme tijd, het Holoceen. Leven Tijdens het Eemien kwamen warmteminnende soorten in ons land voor. In de Noordzee leefden bijvoorbeeld schelpen en planten die we vandaag de dag in het Kanaal en zuidelijker aantreffen, zoals de dubbeltjesschelp en zeegrassoorten. In het Eemien heeft de vegetatie er vrijwel hetzelfde uitgezien als tijdens het Holoceen: kwelders en vrij uitgestrekte zeegrasvelden in de kustzone, uitgestrekte laagveengebieden in de aangrenzende laaglanden, hoogveen op de natte delen van de hogere zandgronden en gemengde eiken- en beukenbossen op de drogere delen daarvan. In de bossen kwamen ook hazelaars en wilde druiven voor. Ook trokken er (uitgestorven) bosolifanten en damherten rond en in het water dobberden nijlpaarden. Zeeafzettingen uit het koelere Vroeg- en Midden-Weichselien kennen we onder meer van het Eurogeulgebied, nabij de haven van Rotterdam. Er leefden bijvoorbeeld beloega's en walrussen in de zuidelijke Noordzee. Tijdens het Weichselien veranderde het landschap van een parkachtige omgeving langzaam in een poolwoestijn. Het landschap van het Weichselien is met geen van de recente ecosystemen te vergelijken, al zal de overdaad iets weg hebben gehad van bloeiende alpenweiden. De uitgebreide grasvlakten met dwergberken en tal van kruiden boden voldoende voedsel voor kuddes steppewisenten, rendieren, wolharige mammoeten en andere grote planteneters. De vlakten waren het jachtgebied van wolven, grottenleeuwen en grottenhyena's. Dit ecosysteem wordt wel aangeduid met de naam mammoetsteppe.
120
Elk van deze periodes had eigen kenmerkende soorten. In de toendra die ontstond aan het eind van het Weichselien leefde bijvoorbeeld zilverkruid (Dryas), dat zijn wetenschappelijke naam geleend heeft aan twee kortstondige koude periodes aan het einde van het Weichselien. Ons deel van de aarde was in die tijd iets meer naar de zon toegedraaid; er waren dan ook gemiddeld meer zonuren op een dag. Tegelijkertijd kwam door erosie van rivieren uit onderliggende afzettingen een grote hoeveelheid voedingsstoffen beschikbaar, waardoor het enorm rijke gras- en kruidentapijt van de mammoetsteppe mogelijk werd gemaakt. Afzettingen De zeeafzettingen uit het Eemien worden tot de Eem Formatie gerekend, die voorkomt in de ondergrond van Noordwest-Nederland en lokaal ook in ZuidwestNederland. Het gaat om grove schelphoudende zeezanden, maar ook om vrij stugge kleien die op de bodem van diepere zeearmen zijn afgezet. Rijnafzettingen uit Eemien en Weichselien (vooral grove zanden en grinden) worden tot de Formatie van Kreftenheije gerekend, die in grote delen van de Midden-Nederlandse ondergrond buiten de stuwwallen wordt aangetroffen. Maasafzettingen behoren tot de Formatie van Beegden. Lokale terrestrische afzettingen worden tot de Formatie van Woudenberg (veen) en de Formatie van Boxtel (dekzand, beekafzettingen en dergelijke) gerekend. Dekzand is vooral afgezet tijdens het Weichselien. Naar het zuiden, bijvoorbeeld in Zuid-Limburg, luwden de poolwinden en werd het fijnere löss afgezet. Wat zien we aan het oppervlak? Laat-Pleistocene afzettingen liggen in een groot deel van Oost- en ZuidNederland aan het oppervlak. Veelal betreft het hier ijstijdafzettingen zoals dekzand en löss. Daar waar het dekzandlandschap niet is geëgaliseerd ziet het oppervlak eruit als een lichtgolvende deken. Langs de Maas vinden we ook rivierterrassen uit deze periode. De permafrost van de laatste ijstijd, het Weichselien, heeft tot een bijzonder fenomeen geleid in Noord-Nederland: de zogenaamde pingoruïnes. Op de stuwwallen die in het Midden-Pleistoceen zijn ontstaan vinden we ook nog droge dalen uit het Laat-Pleistoceen. Delfstoffen Mariene zanden uit de voorlaatste tussenijstijd, het Eemien, liggen in de ondergrond van Noord-Holland en Flevoland. Daar werden ze in het laatste deel van de twintigste eeuw vaak opgezogen om als ophoogzand te dienen. Hierdoor zijn soortenrijke mariene maar ook terrestrische fauna's binnen het bereik van
121
vele verzamelaars gekomen die op deze zogenaamde opspuitterreinen hebben rondgekropen. Rivierafzettingen (grind en grof zand) van de Kreftenheije- en Beegdenformatie die in de ondergrond van de dalen van IJssel, Maas en Waal voorkomen, worden in zandzuigputten gewonnen voor toepassingen in de bouw. Deze zandzuigputten zijn altijd een belangrijke bron voor fossielen van mammoeten en andere ijstijdzoogdieren geweest. Lokaal is ook dekzand als bouwzand afgegraven.
122
Holoceen Heden - 11.800 jaar geleden
Een zilte zeelucht waait over de open kustvlakte. Zwevend over het landschap speurt een zeearend naar prooi. Aan de oever van een kreek oogsten de eerste kustbewoners een bosje zeekraal. In de verte beschermt een lage duinenrij het kweldergebied tegen de zee. De mens heeft bezit genomen van het kustgebied, maar storm en springvloed kunnen het land elk moment weer onder water zetten. Voorheen bewoonde de mens alleen nog de rivierterrassen langs de Maas in Limburg en de hogere zandgronden, maar in het Midden-Holoceen wagen de prehistorische Nederlanders zich ook in de kustzone. Om aan voedsel te komen jagen en vissen ze in het erachter gelegen laaglandmoeras. Langzamerhand gaan ze ook landbouw bedrijven. Onder invloed van de mens maakt de natuurlijke vegetatie steeds meer plaats voor een cultuurlandschap.
Inhoud » » » » » » » » »
De wereld van het Holoceen Waar lag Nederland op de wereldbol? Nederland in het Holoceen Klimaat Leven Afzettingen Wat zien we aan het oppervlak? Delfstoffen Gerelateerde artikelen
De wereld van het Holoceen Het Holoceen omvat de afgelopen ruim elfduizend jaar. Geologisch gezien is dat dus bijna niets. Toch vonden er in deze korte periode op wereldschaal dramatische veranderingen plaats. Het tijdvak is te typeren als het interglaciaal
123
waarin de mens de aarde overneemt. Bijna alle uithoeken van de wereld raken bewoond en de natuurlijke ecosystemen worden steeds verder teruggedrongen. Dat geldt zeker voor Nederland, waar in een paar duizend jaar tijd een volledige transformatie heeft plaatsgevonden van bos- en moerasecosystemen naar een volledig door mensenhanden ingericht landschap. Dit is het gevolg van de overgang van een jagend en verzamelend bestaan naar landbouw. De mens vestigde zich in nederzettingen en ging zijn woonomgeving aanpassen aan zijn behoeften. Bossen werden gekapt om ze in cultuur te brengen als bouwland voor het telen van gewassen. Wereldwijd is het Holoceen de tijd waarin de zeespiegel snel steeg door het smelten van de poolkappen, om vervolgens zo'n vijfduizend jaar geleden te stabiliseren rond het huidige niveau. Tegen die tijd kwamen ook de grenzen van de belangrijkste wereldecosystemen, zoals woestijnen en gematigde bossen, op hun huidige plaats te liggen. Wat het Holoceen als tussenijstijd bijzonder maakt is dat het al vele duizenden jaren een redelijk stabiel klimaat kent. In eerdere tussenijstijden waren forse klimaatschommelingen eerder regel dan uitzondering. Met de opkomst van de mens zijn er overal ter wereld beeldbepalende dieren en zelfs ecosystemen (vrijwel) verdwenen. Zo zul je bijna nergens in West-Europa nog echt oerbos of roedels wolven tegenkomen, terwijl ze hier van nature wel thuishoren. Waar lag Nederland op de wereldbol?
Nederland ligt inmiddels al duizenden jaren op zijn huidige plek: aan de westrand van het Euraziatische continent en aan de zuidrand van de Noordzee. De Noordzee in zijn huidige vorm is zo'n negenduizend jaar geleden ontstaan. Toen de stijgende zeespiegel zorgde voor de doorbraak in het Kanaal, kwam de Noordzee in verbinding te staan met de Atlantische Oceaan. 124
Nederland in het Holoceen
Het Holoceen is de relatief warme periode waar we ons nog steeds in bevinden en waarin de mens in zeer korte tijd doordrong in alle delen van het Nederlandse landschap. Dat de mens in deze periode in toenemende mate zijn stempel op het landschap wist te drukken komt tot uiting in de huidige vorm van onze kust, de loop van de rivieren, de variatie aan landschappen en de samenstelling van flora en fauna: deze zijn voor een groot deel het resultaat van menselijk ingrijpen. In de beginfase van het Holoceen steeg de zeespiegel snel. Ongeveer zevenduizend jaar geleden lagen grote delen van het huidige WestNederland in zee en was er sprake van een brede waddenkust. Aan de landkant van de kustvlakte ontwikkelden zich zoetwatermoerassen, die het hele laagland besloegen toen de zeespiegelstijging eenmaal afnam. Voor de bedijkingen was het rivierengebied een speels en dynamisch terrein met rivierlopen en oeverwallen naast moerassige komgronden. Op de hogere zandgronden ontwikkelden zich gematigde eiken- en lindebossen en hoogveenmoerassen. In de loop van het Holoceen verdwenen veel grote dieren uit het landschap door onder andere verlies van leefomgeving en overbejaging. Met de mens verschenen nieuwe bewoners van ons landschap, zoals koeien, varkens en schapen. Bossen werden steeds verder teruggedrongen en vervangen door halfopen cultuurlandschappen. De ontbossing bereikte zijn hoogtepunt in de middeleeuwen. Op de ontbossingsplaatsen ontstonden heidevelden en zandverstuivingen. In het begin van het Holoceen lag de zeespiegel dertig tot veertig meter lager en lag de kust veel verder noordwestwaarts dan tegenwoordig, maar door water afkomstig van smeltende landijskappen stegen de waterstanden wereldwijd in rap tempo. De zee naderde vanuit het Kanaal en vanuit het noordwesten. De eerste duizend jaar van het Holoceen bestaat Nederland wat planten betreft uit een nogal soortenarm landschap, gedomineerd door berken, dennen en kruiden (waaronder heide). De beginperiode van het Holoceen valt in de Midden-Steentijd (Mesolithicum, ca. 8800-4900 voor Christus). De mensen
125
speelden toen nog een bescheiden rol in het landschap. Het waren kleine groepjes jagers/verzamelaars die niet aan een vaste plaats waren gebonden. Ze namen wat ze aan voedsel en grondstoffen nodig hadden uit de natuur maar verstoorden het ecologische evenwicht niet. Ze maakten hun werktuigen van botten, hout en (vuur)steen. Mesolithische mensen liepen in vrijwel alle huidige provincies rond en ook op de bodem van de Noordzee, voordat die vol begon te lopen. Deze mensen behoorden tot de zogenaamde Maglemosecultuur, die ook bekend is uit Denemarken. Vandaag de dag krijgen vissers nogal eens de van bot en steen gemaakte werktuigen in hun netten en soms ook skeletresten van mensen. Ongeveer duizend jaar na het begin van het Holoceen komen eik, els, hazelaar en iep sterk op en worden de Nederlandse bossen diverser van samenstelling. Tegelijkertijd verliezen den en berk terrein. Bekende bewoners van ons land, zoals everzwijn, ree en vos, liepen in de bossen rond, maar ook bruine beer, edelhert, eland, oeros en wolf - dieren de grote uitstervinggolf van de laatste ijstijd hadden overleefd - voelden zich in Nederland thuis. In de loop van het Holoceen werd de samenleving steeds complexer en de mens breidde zijn leefgebied steeds verder uit. De laaglandgebieden van Nederland werden steeds vaker bezocht en uiteindelijk permanent bewoond door mensen. Het was een ideaal jachtgebied, vooral in seizoenen zoals de herfst, waarin zich in de drassige kuststreken duizenden watervogels verzamelden die op trektocht waren naar het zuiden. Het middendeel van het Holoceen valt samen met de Jonge Steentijd (Neolithicum, ca. 5300-2000 v. Chr.). In deze periode deed de landbouw zijn intrede, het eerst in Zuid-Limburg, later op de hoge zandgronden van Oost- en Zuid-Nederland en nog later in de kustgebieden en laaglandmoerassen. Door het verbouwen van voedsel raakten mensen meer gebonden aan vaste woonplaatsen. Zowel de productie van aardewerkpotten, maar ook steen- en houtbewerking ontwikkelden zich verder. In het Neolithicum doet een nieuwe manier van steenbewerking zijn intrede. Uit vuursteen gekapte bijlen worden geslepen, zodat een scherpere snede ontstaat, die bovendien door bijslijpen voortdurend scherp te houden is. Met dit soort bijlen is het omhakken van een boom een fluitje van een cent. Dergelijke bijlen stelden de eerste landbouwers in staat om een begin te maken met de ontbossing van Nederland. In het Neolithicum (ca. 4500 v. Chr.) bereikte de zeespiegel zijn huidige stand. Grote delen van West-Nederland waren onderdeel van een waddengebied,
126
maar door opslibbing en de vorming van veen werd de kustlijn weer naar het westen en noorden gedreven. De intrede van brons betekende een grote sprong voorwaarts voor de mens. Landbouwwerktuigen, ingewikkelde sieraden en veel verfijndere bouwconstructies behoorden nu tot de mogelijkheden. Tijdens de bronstijd (ca. 2000-800 v. Chr.) nam het landbouwareaal dan ook duidelijk toe. Dit is bijvoorbeeld te zien in de toename van stuifmeelkorrels (pollen) van landbouwgewassen, zoals emmer en eenkoorn (beide granen met weinig zaden op de halmen), die in opgegraven nederzettingen worden aangetroffen. In de bronstijdafzettingen zien we het aandeel aan pollen van bomen verminderen, wat wijst op het in toenemende mate kappen van bossen. Rond 2000 v. Chr. slibde de kustvlakte helemaal dicht en nam de invloed van de zee af. In de ijzertijd (ca. 1200 - 800 v. Chr.) kwam het Nederlandse laagland weer vaker onder invloed van de zee: tijdens regelmatig optredende transgressies raakten stukken kust overspoeld. De culturele innovaties zetten in deze periode door, zoals het eergetouw, de voorloper van de ploeg. De Romeinen (12 v. Chr. - 450 na Chr.) waren met hun wegen en bebouwing hun tijd ver vooruit, al bleven grote delen van Nederland nog maar gedeeltelijk ontwikkeld cultuurland. Met name de veenmoerassen waren moeilijk te koloniseren en de Rijn vormde een natuurlijke grens voor het grote Romeinse Rijk. Pas in de middeleeuwen (450-1500), vooral in de late middeleeuwen (1050-1500), werden de veenmoerassen ontgonnen. Langs rivieren en de kust werden dijken aangelegd en veengebieden werden ontwaterd door het graven van sloten, waarmee ze toegankelijk werden voor permanent gebruik. In deze tijd ontstond een vrij hechte maatschappij die georganiseerd was rond bijvoorbeeld waterschappen of de standenmaatschappij. Nederlanders zetten het land steeds meer naar hun hand. Dat deden ze zo efficiënt dat bossen grotendeels verdwenen. Kusterosie nam toe, waardoor er meer zand beschikbaar kwam voor duinvorming. In deze periode ontstonden de hoge duinen. Als gevolg van de actieve duinvorming werden veel oude cultuurlandschappen overstoven. Pas in de negentiende eeuw werden de hoogveengebieden ontgonnen. Met de industriële revolutie kwam het stedenlandschap tot ontwikkeling en groeide Nederland uit tot een van de meest verstedelijkte landen ter wereld.
127
Een geologische blik op de nabije toekomst leert dat er drie zaken zijn die in Nederland spelen. Ten eerste de algehele daling van ons land (met uitzondering van de grensgebieden in het oosten en zuiden). De daling van Nederland is een geologisch proces waaraan ons land al miljoenen jaren blootstaat en waar de mens geen invloed op heeft. Ten tweede is de verwachting voor de komende paar duizend jaar dat er een nieuwe ijstijd komt. Ten derde zal de mogelijke zeespiegelrijzing Nederland parten gaan spelen. Klimaat
Het Holoceen is een tussenijstijd. In het Vroeg-Holoceen was er nog het laatste staartje merkbaar van de mondiale opwarming na de laatste ijstijd. Het overgrote deel van het Holoceen is klimatologisch behoorlijk stabiel. Binnen het Holoceen zijn er wereldwijd, maar ook in Nederland, nog wel merkbare kleinere variaties geweest. Zo is er vroeg in het Midden-Holoceen (ca. 9200-5700 jaar geleden) een natte periode geweest die vrijwel zeker heeft bijgedragen aan een grote uitbreiding van het hoogveenareaal. Ook zijn er relatief kleine verschillen geweest in jaartemperaturen. Een bekend voorbeeld is de 'kleine ijstijd', tussen de vijftiende en negentiende eeuw. De gemiddelde jaartemperatuur lag toen ongeveer een halve graad onder het gemiddelde in het Holoceen. De beduidend strengere winters in die periode vinden we nog terug op schilderijen waarin heel Nederland op het ijs lijkt te leven. Leven Tijdens het Holoceen ontwikkelden zich op uitgebreide schaal kwelders in de kustzone. Ze waren rijk aan watervogels. In ondiepe kustwateren kwamen zeegrasvelden voor. In zoetwatergetijdegebieden ontstonden wilgenbossen. Landinwaarts lagen uitgestrekte laagveenmoerassen, waarin bijvoorbeeld berken, elzen en populieren en uitgestrekte rietlanden voorkwamen. Dit laagveen was gebonden aan grondwater. Zodra het veenpakket omhooggroeide, kwam het buiten het bereik van grondwater. Als er veenmos (Sphagnum) groeide kon lokaal op laagveen hoogveen tot ontwikkeling komen. Hoogveen gedomineerd door zegge en veenmos kwam uitgebreid voor op de hogergelegen zandgronden waar regenwater door de samenstelling van de bodem slecht werd afgevoerd (bijvoorbeeld omdat er een keileemlaag onder het zand lag). Op de beter
128
gedraineerde zandgronden, zoals op de stuwwallen en langs rivieroevers, ontstonden eiken-hazelaar- en beukenbossen. In het Limburgse heuvelland stonden ook lindebossen. Zo'n zesduizend jaar geleden waren beer, eland, oeros en wolf nog onderdeel van de inheemse fauna. In de elfde eeuw werd de bruine beer in ons land uitgeroeid. De laatste wilde wolf werd in 1897 waargenomen in de buurt van Heeze in NoordBrabant. De huidige fauna in natuurgebieden als de Oostvaarderplassen en de Hoge Veluwe geven een aardig beeld van de fauna later in het Holoceen. De verstedelijking zorgde er echter voor dat veel soorten verdween. Zo waren er in de Middeleeuwen nog jachtverordeningen voor beren en elanden. De mens zorgde niet alleen voor het verdwijnen van soorten. Hij bracht ook planten en dieren van elders naar ons land. De Romeinen introduceerden bijvoorbeeld de tamme kastanje (Castanea sativa) vanuit Italië en het konijn (Oryctolagus cuniculus) van het Iberisch Schiereiland. Vikingen namen de strandgaper (Mya arenaria) mee van de Atlantische kust van Noord-Amerika. De komst van uitheemse dieren en planten heeft vooral in de twintigste eeuw, met de opkomst van massatransport, epidemische vormen aangenomen. Afzettingen De Holoceenafzettingen zijn onderverdeeld in rivierafzettingen (klei, zand en grind van de Formatie van Echteld), veen van de Formatie van Nieuwkoop, lokaal stuifzand van de Boxtelformatie en zeeklei en duin-en strandzand van de Westland Formatie. De verspreiding van Holocene formaties komt vrijwel overeen met de ligging van de belangrijkste landschapstypen, zoals het rivierenlandschap of het veenlandschap. Wat zien we aan het oppervlak? Bijna de hele oppervlakte van West- en Noord-Nederland en het rivierengebied bestaat uit holocene afzettingen. Echter, veel van de oorspronkelijke afzettingen en landvormen zijn door vergaande bebouwing en ontginning verloren gegaan. Veen, met name hoogveen, is daarvan het meest sprekende voorbeeld. Delfstoffen Rivierzand en -grind wordt op grote schaal gewonnen voor bouwwerkzaamheden. Hoewel een deel van Pleistocene ouderdom is, is een aanzienlijk deel van Holocene ouderdom. Hoogveen en laagveen zijn in het verleden afgegraven en als turf verkocht om de huizen mee te vewarmen. Ook is er in de Middeleeuwen zout gewonnen uit afgegraven laagveen. Duinzand is in het verleden gebruikt bij stedenbouw. Zeezand wordt ook als bouwzand gebruikt, maar wordt tegenwoordig vooral toegepast in kustverdedigingswerken en landaanwinning.
129
130