Handleiding Coach 5 Installatie, Projecten & Activiteiten, Functionele beschrijving
Amsterdam, oktober 2001
–2–
Deze handleiding beschrijft de mogelijkheden van het softwarepakket Coach 5 voor het onderwijs in de natuurwetenschappen en techniek
© Stichting CMA Kruislaan 404 1098 SM Amsterdam Fax: (020) 5255866 E-mail:
[email protected] Internet: http://www.cma.science.uva.nl Telefonische informatie / administratie (vanaf 13.00 uur): Helpdesk (tussen 14.00 uur en 15.00 uur):
–3–
(020) 5255869 (020) 5255766
Inhoudsopgave Hoofdstuk:
Bladzijde:
1 Inleiding ................................................................................................3 2 De installatieprocedure ......................................................................5 2.1 Minimale systeemeisen 2.2 De installatie starten vanaf de Coach 5 CD 2.3 Invoeren van de licentiecode 2.4 Algemene hardware-installatie 2.5 Specifieke hardware-installaties 2.6 Overige installaties 2.7 Voltooien van de installatieprocedure 2.8 Updaten van oudere versies 2.9 Ongedaan maken van nieuwe installaties
5 5 6 6 7 9 9 10 10
3 Gebruiksmogelijkheden voor leerlingen...................................... 11 3.1 Inleiding 3.2 Natuurwetenschappelijk onderzoek (meten in Coach 5) 3.3 Modelleren 3.4 Videometen 3.5 Diversen 3.6 Ontwerpen van besturingssystemen (sturen in Coach 5)
11 13 24 27 31 32
4 Gebruiksmogelijkheden voor docenten........................................ 36 4.1 Inleiding 4.2 Wijzigen of maken van een project 4.3 Wijzigen of maken van een activiteit 4.4 Projecten, activiteiten en resultaten beheren (Projectbeheer) 4.5 Projecten en activiteiten klaarzetten voor leerlingen (Profielbeheer)
36 36 37 38 38
5 Compatibiliteit met andere Coachprogramma’s ........................ 42 5.1 Coach 5 en IP-Coach 4 5.2 Importeren van Coach 4 bestanden 5.3 Coach 5 en Coach Junior 5.4 Wat is nieuw in Coach 5, versie 2.1
42 43 44 44
Bijlage: Installatie van Coach 5 op een netwerk............................ 48
–2–
Handleiding Coach 5
1. Inleiding Coach 5 is een uitgebreid en veelzijdig softwarepakket voor experimenteel onderzoek en procesbesturing binnen de natuurwetenschappelijke en technische vakken. De ingebouwde softwaregereedschappen zijn door leerlingen te gebruiken bij practica, eigen onderzoek en bij technische ontwerpopdrachten. Maar ook bevat Coach 5 het gehele Coach Junior, waarmee veel geslotener toepassingen kunnen worden aangeboden. Voor docenten bevat het pakket uitgebreide mogelijkheden voor het ontwerpen, klaarzetten en beheren van leerlingactiviteiten. Deze handleiding beschrijft de installatie en het gebruik van de software: H2: De installatieprocedure H3: De gebruiksmogelijkheden van Coach 5 voor leerlingen H4: De gebruiksmogelijkheden van Coach 5 voor docenten H5: Vergelijking met andere Coach-pakketten (Coach Junior en IP-Coach 4). Nieuwe gebruikers van Coach-software wordt aangeraden Hoofdstuk 2 en 3 te bestuderen alvorens gebruik te maken van de help in Coach 5. In het programma is uitgebreide Leerlinghelp en Docenthelp beschikbaar. Ervaren Coach 4/Coach 5/Coach Junior-gebruikers vinden in hoofdstuk 5 een overzicht van de belangrijkste overeenkomsten en verschillen met Coach 5, versie 2.0. Bij de installatie van de software worden, afhankelijk van de gekochte licentie, vijf tot zeven iconen in de Coach5- programmagroep aangemaakt: Ø Coach 5 “Meten en analyseren” Ø Coach 5 “Sturen en regelen” Ø Coach 5 “Modelleren” Ø Coach 5 “Videometen” Ø Coach 5 “Docent” Ø Coach 5 Junior Ø Regelkamer (voor de RCX) “Meten en Analyseren” start een leerlingversie van Coach 5 voor natuurwetenschappelijk onderzoek bij Biologie, Natuurkunde en Scheikunde, inclusief uitgewerkte practica en een “Laboratorium” voor eigen onderzoek. “Sturen en Regelen” start een leerlingversie van Coach 5 voor het technisch ontwerp van besturingsystemen, inclusief oefeningen voor het schrijven van stuurprogramma’s en een “Werkplaats” voor modelbesturing. –3–
Handleiding Coach 5
“Modelleren” start een leerlingversie van Coach 5 met voorbeelden voor modelleren. Bij modelleren wordt een rekenmodel van een bepaald verschijnsel doorgerekend. De resultaten kunnen desgewenst worden vergeleken met meetresultaten. Ook kan via simulatie snel het effect van één bepaalde parameter in het model worden beoordeeld. “Videometen” start een leerlingversie van Coach 5 met voorbeelden voor videometen. Bij Videometen kunnen meetgegevens worden verkregen uit videobeelden. Dit kunnen videofilms zijn die door derden gemaakt zijn (bijvoorbeeld afkomstig van Internet), of zelfgemaakte video-opnamen (die gedigitaliseerd zijn). De zo verkregen ‘meetgegevens’ kunnen in Coach 5 worden bewerkt en geanalyseerd. Al deze leerlingversies bevatten een introductie-activiteit voor beginners. “Docent” start de Docentversie van Coach 5 –inclusief de bovengenoemde leerlingactiviteiten– voor het wijzigen, maken en beheren van lesprojecten. De Docentversie kan alleen met een paswoord worden geopend (zie Hfdst. 4). “Coach 5 Junior” start een leerling versie van Coach 5 Junior met projecten voor Natuurkunde, Biologie, Scheikunde en Techniek (basisvorming). Deze projecten zijn te wijzigen in de Docentversie van Coach 5. “Regelkamer” start een regelkamer voor het preparen van de LEGO Dacta RCX (de intelligente steen). Het gebruik hiervan is beschreven in een docenthandleiding, die los is te bestellen (art. 490709).
–4–
Handleiding Coach 5
2. De installatieprocedure 2.1 Minimale Systeemeisen • • • • •
Een PC met een Intel 804861 processor of hoger, Maximaal 80 MB vrije diskruimte, 4 MB RAM (8 MB RAM aanbevolen), Schermresolutie 800 x 600, 256 kleuren of beter Windows besturingssysteem (zie de tabel hieronder). Hardware UIA or UIB LEGO DACTA Interface LEGO DACTA RCX Coach Lab CoachLab II SMI Kruispunt CBL/CBL2 Data logger CBR Data logger EcoLog
Win 3.x
Win 95/98
Win NT4
+ + + + + + +
+ + + + + + + + + +
+ + + + + + +
2.2 De installatie starten vanaf de Coach 5 CD • Sluit alle actieve programma’s op uw computer. (bijvoorbeeld: tekstverwerkers of webrowsers). • Plaats de Coach 5 CD in uw CD-ROM station. • In Windows 95/98/ME/2000/NT is de CD zelfstartend. Mocht dat niet werken, volg dan onderstaande aanwijzingen: - 8 klik op het Startmenu in Windows en selecteer Uitvoeren. - Typ D:\C5Start {waarin D uw CD-ROM station is}. - 8 klik op OK. • In Windows 3.x is de CD niet zelfstartend! U moet starten met Start3_1.exe: - 8 klik in in het menu Bestand op Uitvoeren. - Typ D:\Start3_1.exe en 8 klik op OK { waarin D uw CD-ROM station is }. • 8 Klik op Nederlands. • 8 Klik op Voortgezet Onderwijs . • 8 Klik op Coach 5 . • Kies het programma dat u vanaf de Coach 5 CD wilt installeren.
1
Als u Coach 5 gebruikt met een CBL of CBR heeft u tenminste een Pentiummachine nodig.
–5–
Handleiding Coach 5
• Hierna start het installatieprogramma2. Volg de instructies op het scherm. • De bestanden worden geïnstalleerd en er wordt een programma groep met iconen aangemaakt. Vervolgens wordt om uw licentiecode gevraagd.
2.3 Invoeren van de licentiecode. • Vul de Instituutsnaam en de Licentiecode (hoofdletters of kleine letters maakt
niet uit!) in, die u bij de aanschaf van de software hebt ontvangen.
8 Klik vervolgens op OK. • Volg de aanwijzingen van het installatieprogramma tot er gevraagd wordt hardwaredrivers te installeren. •
2.4 Algemene hardware-installatie Onderstaande tabel geeft een overzicht van alle interfaces met bijbehorende drivers . Interface
Driver
UIA or UIB LEGO DACTA Interface B LEGO DACTA RCX CoachLab CoachLab II Seriële Meet Interface (SMI) CMA Kruispunt CBL Data Logger CBL 2 Data Logger CBR Data Logger EcoLog
UIX.DLL LABDRV.DLL RCX.DLL COACHLAB.DLL COACHLB2.DLL SMI.DLL PCROSS.DLL CBL.DLL CBL2.DLL CBRLOG.DLL ECOLOG.DLL
2
Onder NT 4.0 zijn voor de installatie van Coach 5, Coach Junior Docentversie en Coach 5 Junior voor de CBL/CBR administrator rechten nodig. Overleg met uw systeembeheerder.
–6–
Handleiding Coach 5
–7–
Handleiding Coach 5
Selecteer in de kolom Beschikbaar op schijf de gewenste hardware drivers (zie tabel) en 8 klik op Bij à.
• Selecteer de driver vervolgens in de kolom Geïnstalleerd en 8 klik (indien beschikbaar) op de knop Detecteer in het veld Instelling. Als de hardware op uw computer is aangesloten zal Coach 5 automatisch de juiste parameters voor de driver instellen. Bij een groot aantal interfaces moet u de gewenste instellingen met de hand ingeven (zie paragraaf 6. “Specifieke installaties”). Het toevoegen van hardware en het wijzigen van parameters kan altijd nog na installatie van de software worden uitgevoerd. Gebruik hiervoor het icoon Installeer Hardware in het hoofdmenu van het betreffende Coachprogramma. • Herhaal bovenstaande stappen voor alle drivers die u wilt installeren.
2.5 Specifieke hardware-installaties De procedure voor het instellen van parameters in het veld Instelling verschilt per interface. Bij sommige interfaces kan dat geautomatiseerd gebeuren door gebruik te maken van de knop Detecteer in het veld Instelling (bijvoorbeeld bij de UIA/UIB, zie hierboven). We beschrijven hierna de procedure voor het handmatig instellen van parameters. We onderscheiden daarbij interfaces die worden aangesloten op de seriële poort en interfaces die op de parallelle poort worden aangesloten.
–8–
Handleiding Coach 5
Interfaces op de seriële poort De LEGO Dacta Interface B, de LEGO Dacta RCX, CoachLab II, de CBL, de CBL2, de CBR, de LabPro en de Ecolog worden aangesloten op de seriële poort. Na selectie van de driver in de kolom Geïnstalleerd verschijnt in het veld Instelling een rolmenu. Selecteer hierin de COM-poort, waar de interface op is aangesloten. Let op: u kunt de juiste werking met de hardware alleen controleren door na installatie een activiteit in Coach te starten. Voor CoachLab II , de CBL, de CBR en de LabPro moeten daarnaast nog andere parameters worden ingevuld. Bij CoachLab II is het mogelijk de baudrate voor de seriële communicatie in te stellen. Advies: Installeer op de laagste baudrate en test de interface pas op hogere baudrates na de installatie. Gebruik hiervoor het icoon Installeer Hardware in het hoofdmenu van het betreffende Coachprogramma. Voor de CBL, CBR en de LabPro moet nog worden ingegeven of de grijze (oude type) of de zwarte (nieuwe type) Graph Link kabel gebruikt wordt voor verbinding van de Datalogger met de PC. Ook deze instelling kan na installatie in de software nog gewijzigd worden. Interfaces op de parallelle poort CoachLab en het Kruispunt worden met een speciale kabel aangesloten op de printerpoort van de computer. Raadpleeg de bijbehorende handleiding voor aansluit-instructies. Na selectie van de driver in de kolom Geïnstalleerd verschijnt in het veld Instelling het rolmenu hiernaast. Selecteer hierin de printerpoort, waar de interface op is aangesloten (meestal is dat poort 1). –9–
Handleiding Coach 5
2.6 Overige installaties De demoversies en de thuisversies van Coach 5 en Coach Junior behoeven geen hardware-instellingen. Deze programma’s gebruiken geen hardware. Bij de Coach 5 programma’s ‘Basispakket + Videometen’ en ‘Basispakket + Modelleren’ wordt wel om hardwaredrivers gevraagd omdat deze programma’s een update van het basispakket Coach 5 mee installeren. Bij een update van een bestaand pakket dient alle hardware opnieuw geïnstalleerd te worden. Video-installatie Voor het gebruik van de aanvulling ‘Videometen’ moet uw computer zijn voorbereid op het afspelen van AVI- en MOV-filmpjes. • Om uw systeem gereed te maken voor het afspelen van AVI-video’s in Coach kiest u AVI Video installatie onder Voortgezet onderwijs > Coach 5 > Extra’s op de CD. Volg verder de aanwijzingen op het scherm. • Om uw systeem gereed te maken voor het afspelen van Quicktime video’s in Coach kiest u MOV Video installatie onder Voortgezet onderwijs > Coach 5 > Extra's op de CD. Volg verder de aanwijzingen op het scherm. • Voor systeembeheerders is het bestand Video.txt met technische informatie over video-installaties op de CD te vinden. Dit bestand is te vinden in de map text.nl.
2.7. Voltooien van de installatieprocedure • Voltooi de installatieprocedure door op Volgende 8 te klikken. • U krijgt een dialoogvenster met de mededeling dat alle installatie-opties zijn ingevuld. • 8 Klik op Installatie en volg de aanwijzingen op het scherm.
Na de installatie zijn 5 tot 7 iconen aangemaakt in de Coach 5 programmagroep: o Meten en Analyseren o Sturen en Regelen o (Modelleren) o (Videometen) o Docent (inloggen met de naam “docent”!, zie hoofdstuk 4) o Coach 5 Junior o Regelkamer (voor de RCX)
– 10 –
Handleiding Coach 5
2.8. Updaten van oudere versies Met de programma’s op deze CD kunt u uw oudere versies updaten. Gebruik voor licentieprogramma’s uw bestaande instituutsnaam en licentiecode bij het betreffende programma. Ga bij de update als volgt te werk: • Parkeer desgewenst de map ‘Projects’ uit de directory waarin het oude programma was geïnstalleerd op een veilige plaats (een kopie om zelfgemaakte projecten veilig te stellen – na de update kunt u de inhoud weer toevoegen). • Parkeer een kopie van de file ‘Profiles.c5’ uit de hoofddirectory van \Coach5V2 (om eigen wachtwoorden en profielinstellingen veilig te stellen – na de update kunt deze file weer onder de oorspronkelijke naam ‘Profiles.c5’ terugzetten). • 8 Klik op het icoon Installatie ongedaan maken in de programmagroep om de oude installatie (versie 2.0) te verwijderen. Wanneer het icoon Installatie ongedaan maken niet aanwezig is kunt u de installatie ongedaan maken via Start>Instellingen>Configuratie Scherm>Software. En wanneer dit niet mogelijk is kunt u simpel de directory waarin het programma was geïnstalleerd verwijderen (dit kunnen meerdere directories zijn!). • Voer nu de installatie uit zoals hiervoor is beschreven. • Voeg desgewenst met de docentversie van Coach uw zelfgemaakte projecten van de vorige versie toe aan de projecten van de nieuwe versie. Gebruik daarvoor de opties Gereedschap>Projectbeheer • Zet desgewenst de kopie van uw oude ‘Profiles.c5’ terug of pas de wachtwoorden en profielinstellingen aan overeenkomstig uw vroegere instellingen. Gebruik daarvoor de optie Gereedschap>Profielbeheer in het hoofdmenu van Coach.
2.9 Ongedaan maken van nieuwe installaties Tijdens de installatie schrijft het programma informatie naar het Windows Register. Ga als volgt te werk bij het verwijderen van een Coach 5 programma van uw systeem: Installaties zonder CBL/CBR • 8 Klik op het icoon Installatie ongedaan maken in de programmagroep . • Verwijder de directory waarin het programma is geïnstalleerd. Installaties met CBL/CBR • Kies vanaf het Windows Start Menu Instellingen>Configuratiescherm. • 8 dubbelklik op het icoon Software. • Selecteer uit de lijst het Coachprogramma dat u wilt verwijderen en8 klik op Toevoegen/Verwijderen.
• Verwijder de directory waarin het Coachprogramma is geïnstalleerd. – 11 –
Handleiding Coach 5
3. Gebruiksmogelijkheden voor leerlingen Starten van Coach 5 voor leerlingen Voor bovenbouwleerlingen staan vier Coach 5 programma’s klaar: ‘Meten en analyseren’, ‘Sturen en regelen’, ‘Modelleren’ en ‘Videometen’. Deze kunnen direct gestart worden. Er kan ook in de docentversie als bovenbouwleerling gewerkt worden door in te loggen met de naam “Student”. Zie § 4.5 voor een beschrijving van de structuur van Coach 5, de Profieltypen en Leerlingmodi.
3.1 Inleiding Coach 5 biedt de benodigde gereedschappen voor computerondersteund natuurwetenschappelijk onderzoek en voor procesbesturing. Coach 5 werkt samen met verschillende typen interfaces. Een beschrijving van deze interfaces is te vinden op de Website van CMA: www.cma.science.uva.nl in de rubriek Producten. Er zijn twee verschillende profieltypen waar leerlingen in kunnen werken: ‘Leerling’ en ‘Student’ (zie ook § 4.5). Een gebruiker van het type ‘Leerling’ is een onderbouwleerling en werkt in Coach 5 Junior, een Coach 5 versie met ingeperkte mogelijkheden. Het profieltype ‘Student’ is bedoeld voor bovenbouwleerlingen. Hierna worden de mogelijkheden van het complete Coach 5 pakket beschreven voor een gebruiker van het type ‘Student’. Na installatie zijn de volgende iconen aangemaakt voor leerlingen in de bovenbouw: “Meten en Analyseren” is bedoeld voor practica en eigen onderzoek bij de vakken Biologie, Natuurkunde en Scheikunde: • Het project “Introductie meten” is bedoeld voor beginnende gebruikers die vertrouwd willen raken met meet- en analysemogelijkheden van Coach 5. Het analyseren kan ook worden uitgevoerd zonder aangesloten hardware. • De projecten “2a. Experimenten voor Biologie”, “2b. Experimenten voor Natuurkunde” en “2c. Experimenten voor Scheikunde” bevatten kant-en-klare practica inclusief leerling-instructies. • Het project “Laboratorium” bevat drie afdelingen voor eigen onderzoek binnen de natuurwetenschappelijke vakken. “Sturen en Regelen” is bedoeld voor het ontwerpen3 van besturingssystemen en voor procesbesturing : • Het project “Introductie sturen” is bedoeld voor beginnende leerlingen die vertrouwd willen raken met besturingsmogelijkheden van Coach 5. • Het project “Voorbeelden sturen” bevat introductie-oefeningen voor het schrijven en uitvoeren van eenvoudige stuurprogramma’s. 3
Leerlingen kunnen hier bijvoorbeeld gebruik van maken bij een technische ontwerpopdracht in het kader van een profielwerkstuk.
– 12 –
Handleiding Coach 5
• Het project “Werkplaats” bevat de benodigde gereedschappen voor het eigen ontwerp van besturingssystemen. Zie § 3.6 voor de procesbesturingsmogelijkheden van Coach 5. “Modelleren” is bedoeld voor modelinvoer, modelberekening, simulaties en hypothesetoetsing: • Het project ‘Introductie modelleren’ introduceert het modelleren in Coach 5 met een activiteit over rentegroei. De projecten “Modellen voor Biologie”, “Modellen voor Natuurkunde” en “Modellen voor Scheikunde” bevatten uitgewerkte voorbeelden voor de natuurwetenschappelijke vakken. “Videometen” is bedoeld voor het analyseren van bewegingen aan de hand van videobeelden: • Het project “Introductie videometen” bevat uitgewerkte voorbeeldactiviteiten waarmee de belangrijkste mogelijkheden van dit pakket verkend kunnen worden. Daarnaast zijn er verschillende voorbeeldactiviteiten – inclusief fimpjes – beschikbaar met gevarieerde opdrachten voor videometen. De activiteiten in meet- en stuurprojecten staan steeds klaar voor een bepaalde interface, inclusief een bijbehorend paneel4. Wisselen van interface kan vaak door met rechts op het paneel te klikken of via het menu ‘Opties>Wijzig Paneel’. Bij de uitvoering van projecten kunnen leerlingen gebruik maken van de Leerlinghelp in Coach 5. Deze hulp bestaat uit algemene help en contextgevoelige help. De algemene help wordt aangeroepen met de Helpknop . De contextgevoelige help wordt opgeroepen via de hamerknop in een venster, of door met rechts te klikken in een venster, op een paneel, een sensor of een actuator. Sommige vensters (bv. het IJkvenster) hebben ook een extra helpknop. De volgende paragrafen behandelen de mogelijkheden van Coach 5 voor: - het uitvoeren van een natuurwetenschappelijk onderzoek (§3.2), - het ontwerp van besturingssystemen (§3.3).
4
Het paneel is de afbeelding van de interface in Coach 5.
– 13 –
Handleiding Coach 5
3.2 Natuurwetenschappelijk onderzoek (meten in Coach 5) Hierna worden de mogelijkheden beschreven die Coach 5 biedt bij het uitvoeren van metingen en het analyseren van meetresultaten (bijvoorbeeld in het Project “Het Laboratorium”). We adviseren de onderstaande beschrijving door te lezen om een conceptueel beeld te vormen van toepassingsmogelijkheden. Start vervolgens Coach 5 “Meten en analyseren”. Doe de oefeningen in “introductie meten” om ervaring op te doen met de software. Raadpleeg de Help in de software voor verdere verdieping. Voorbereiden van een meting Coach 5 ondersteunt alle door CMA geleverde interfaces en dataloggers 5 (zie ook http://www.cma.science.uva.nl). Ter voorbereiding van een experiment wordt een interface met bijbehorende sensoren op de PC aangesloten volgens de aanwijzingen in de hardwarehandleiding. De software kan als volgt voor meten worden ingesteld: q Interface kiezen In de software is meestal al een interface geselecteerd. Door met de rechtermuisknop op de bijbehorende grafische afbeelding (paneel) te klikken kan een andere interface uit een lijst worden gekozen.
q Sensoren plaatsen, kiezen, wijzigen Links van het paneel staan sensor-iconen klaar om naar het paneel te worden gesleept. Door het juiste icoon naar de ingang van de aangesloten sensor te slepen kan direct geijkt worden gemeten. De meetwaarde wordt op het icoon weergegeven, zodra deze geplaatst is. Als het gewenste sensor-icoon nog niet klaarstaat kan deze uit een lijst worden gekozen door met de rechtermuisknop op een leeg sensorvakje te klikken. Via rechtsklikken op een bestaand icoon kunnen alterna-
5
Sommige interfaces worden echter niet op alle Windows-platforms ondersteund. Zie de tabel op pagina 5.
– 14 –
Handleiding Coach 5
tieve sensoren worden gekozen, bestaande sensoren worden toegevoegd, verwijderd of opnieuw geijkt. q Meetprocedure kiezen De gewenste meetprocedure wordt gekozen in de activiteit-opties. Standaard staat de procedure ingesteld voor tijdgestuurd (time-based) meten. De metingen worden dan met vaste tussenpozen uitgevoerd. Daarnaast kan worden gekozen voor pulsgestuurd meten (Stapmeting). Bij pulsgestuurd meten wordt een meting pas uitgevoerd na detectie van een puls (bijvoorbeeld het meten van pH, telkens als een passerende druppel door een lichtsensor is waargenomen). Beide meetprocedures kunnen worden ingesteld voor meten met een programma. In dat geval wordt tijdens het meten gelijktijdig een zelf te maken programma uitgevoerd, dat bijvoorbeeld een proces bestuurt of afgeleide grootheden berekent. De meting start dan gelijktijdig met het uitvoeren van het programma. Bij meten op tijdbasis is het bovendien nog mogelijk om handmatig te meten. Dit kan door de meetfrequentie op ‘Handmatig’ of ‘Handmatig (voor tellers)’ te zetten (zie onder voor meer details). q Een meting instellen Via de knop “Meetinstelling” in de knoppenbalk kunnen meettijd, de meetfrequentie en de triggervoorwaarden worden ingesteld. Deze gegevens bepalen tevens het bereik van de tijd-as in een diagram en het aantal meetpunten dat tijdens een meting wordt ingelezen6. Via de meetfrequentie kan de meting ook op handmatig meten (Handmatig) of intervaltellingen (Handmatig voor tellers) worden ingesteld (zie hierna). Bij deze instellingen moet tevens het aantal monsters worden ingevuld. D.m.v. zogenaamde triggervoorwaarden wordt een meting automatisch gestart zodra het signaal op het triggerkanaal aan de ingestelde voorwaarden voldoet. 6
Het maximum is 16.380 meetpunten voor de UIA/UIB en voor CoachLabII .
– 15 –
Handleiding Coach 5
q Handmatig meten instellen Deze optie biedt de mogelijkheid om met de hand gemeten waarden in te voeren. Zet de meetfrequentie op Handmatig. Stel ook het aantal monsters in. De meettijd wordt gebruikt om de lengte van de tijd-as te bepalen. Elke waarde van de ingestelde sensoren worden nu per muisklik bemonsterd (‘Stap-voor-stap meten’). Wanneer bovendien nog tabel– of diagramkolommen op ‘Handinvoer’ zijn ingesteld vraagt Coach de waarden van de betreffende grootheden in te typen. In het standaarddiagram worden de waarden tegen de rij-index uitgezet. De meting eindigt zodra het ingestelde aantal monsters is bereikt . q Handmatig meten (met tellers) instellen (interval-tellingen) Kies bij de meetinstellingen voor de meetfrequentie ‘Handmatig (voor tellers)’. Stel tevens het aantal monsters in, alsmede de bemonstertijd. Coach meet nu het aantal pulsen van de teller gedurende de bemonstertijd. Deze waarde wordt opgeslagen. Ook de bemonsteringstijd wordt opgeslagen (om gemakkelijk frequentieberekeningen te kunnen doen). Hierna wordt de teller automatisch weer op nul gezet voor de volgende meting. Als de bemonsteringstijd eveneens op ‘Handmatig’ is ingesteld, dan wordt de bemonstering zowel handmatig gestart als handmatig beëindigd. De meting eindigt zodra het ingestelde aantal monsters is bereikt. Let op: Een bemonstertijd van 0 sec. wordt niet geaccepteerd, omdat dit hetzelfde is als Handmatig meten (zie boven).
q Meetgegevens weergeven Door rechtsklikken op een sensor-icoon op het paneel kan een weergave (meter, waarde, diagram of tabel) voor meetwaarden worden gekozen en in een venster worden klaargezet. Zo’n standaarddiagram of –tabel heeft de tijd op de x-as (onafhankelijke variabele) en de sensorgrootheid op de y-as, behalve bij Handmatige metingen waar de rij-index op de x-as staat. Meter- en sensorwaarden worden direct in het venster getoond. Een grafiek of tabel wordt pas gevuld na het starten van een meting met de groene startknop. q Diagrammen instellen en weergeven Voor een meting met meerdere sensoren op het paneel kan: - van iedere sensor een apart (x,t)-diagram worden gemaakt; - een diagram worden gemaakt met meerdere grootheden langs de y-as. Voor grootheden met een uiteenlopende schalen kunnen links en rechts van het diagram zelfs verschillende y-assen worden getoond. - een diagram worden gemaakt met de ene grootheid langs de x-as en de andere grootheden langs de y-as.
– 16 –
Handleiding Coach 5
De herschaalknop boven in het diagram maakt een optimale schaling van assen via een muisklik mogelijk. Er zijn verschillende mogelijkheden voor diagramweergave (kleur, markering. raster en lijnweergave). Elk diagram kan gelijktijdig als tabel worden weergeven (en omgekeerd). q Tabellen klaarzetten Een tabel met de tijd in de eerste kolom en de sensorwaarde in de tweede kolom is direct in een venster te plaatsen via een sensor-icoon op het paneel, net als bij een diagram. Omdat een tabel maximaal 8 kolommen bevat zijn de overige kolommen te vullen met formules en met andere grootheden (indien twee of meer sensoren aanwezig zijn). De indeling van de tabel is aan te passen. Een kolom kan bijvoorbeeld onzichtbaar worden gemaakt als er sprake is van een tussenresultaat dat niet getoond hoeft te worden. Een tabel is eenvoudig om te zetten in een diagram. Uitvoeren van metingen, bewaren van meetresultaten Metingen kunnen on-line –met een interface aan de computer– of off-line –met een datalogger los van de computer– worden uitgevoerd. q Een meting uitvoeren Na de voorbereiding wordt een meting (zowel tijdgestuurd als pulsgestuurd) gestart door op de groene startknop in de knoppenbalk te klikken. Tijdens de meting worden de grafieken en de tabellen gevuld. Bij metingen met dataloggers is, als voor een non-realtime meting gekozen is, de groene startknop vervangen door twee knoppen: een verzendknop om meetinstellingen naar de datalogger te versturen en een ontvangsknop om de meetgegevens na de meting op te halen. q Een handmatige meting uitvoeren Bij handmatig meten verschijnt na indrukken van de groene startknop een groene knop met het cijfer “1” erin. Bij indrukken van deze knop wordt één meting uitgevoerd en Coach vraagt zonodig om de waarden van handingevoerde grootheden in te typen. q Een handmatige meting voor tellers uitvoeren Bij handmatig meten voor tellers verschijnt na indrukken van de groene startknop een groene knop met het cijfer “1” erin. Bij indrukken van deze knop worden de waarden van de tellers gedurende de bemonstertijd bijgehouden. Hierna wordt de teller weer op 0 gesteld. Staat bovendien nog de bemonstertijd op ‘Handmatig’, dan wordt de telling niet alleen gestart met een klik op de groene ‘1’ knop, maar ook handmatig beëindigd met een klik op de rode ‘1’ knop. – 17 –
Handleiding Coach 5
q Resultaten bewaren Een resultaat in Coach 5 is méér dan een verzameling meetgegevens. Bij het opslaan van resultaten worden bijvoorbeeld ook teksten, plaatjes en alle instellingen (afbeelding paneel met sensoren) opgeslagen. Het is raadzaam een meetresultaat meteen na het uitvoeren van de meting te bewaren. De start van een nieuwe meting wist de waarden uit het geheugen. Grafieken van oude meetgegevens blijven wel in het diagram staan. Door echter voorafgaand aan een nieuwe meting, m.b.v. de “kopieer kolom’-functie in het tabelmenu, oude meetgegevens op te slaan, is het mogelijk de resultaten van meerdere metingen in één diagram te plaatsen. Op deze manier is het mogelijk resultaten van verschillende metingen met elkaar te vergelijken en/of te bewerken. Een opgeslagen meetresultaat kan achteraf worden opgehaald voor analyse, bewerking, het toevoegen van formules e.d.. Tevens kan met de instelling van het resultaat een nieuwe meting worden uitgevoerd (hiertoe kan ook een leeg meetresultaat worden opgeslagen). Gebruikers hebben dus altijd de beschikking over zelfgemaakte instellingen zonder de originele activiteit aan te tasten. Analyseren van meetgegevens in een diagram Hieronder volgt een kort overzicht van de analysemogelijkheden. Deze mogelijkheden zijn in de software beschikbaar onder de hamerknop in een diagramvenster. Bij de analyse van een diagram dat twee of meer grafieken bevat is iedere curve apart voor analyse te selecteren. Let op: De verwerkingsmenu’s zijn contextgevoelig en worden pas getoond als een grafiek in een venster aanwezig is.
q Vergroten/verkleinen van een grafiek Op ieder deel van een diagram is in te zoomen. Via het herschaalknopje in het diagramvenster wordt de schaal van de x– en y-as automatisch aangepast op de maximum- en minimumwaarde van het meetresultaat. Met dit knopje kan een vergroting ook weer ongedaan worden gemaakt.
– 18 –
Handleiding Coach 5
q Uitlezen van waarden Tijdens het uitlezen zijn de coördinaten van meetpunten in een diagram af te lezen. Als ook de tabel van het diagram in een venster staat dan springt de cursor in de tabel naar de rij met overeenkomstige meetgegevens. Ook in een vergroting van de grafiek is uitlezen mogelijk. q Oppervlakte onder een grafiek Het oppervlak tussen de x-as en een zelf te selecteren gedeelte van de grafiek is af te lezen. q Helling van een raaklijn In ieder punt van de grafiek is een hulplijn te draaien totdat deze de grafiek raakt. De coördinaten van het punt en de helling van de hulplijn zijn af te lezen. q Functiefit Via functiefit wordt het best passende mathematische functievoorschrift bij een verzameling (meet)punten gezocht, bijvoorbeeld een lineaire functie als de meetgegevens theoretisch op een rechte lijn liggen. Aan de hand van de meetgegevens worden de coëfficiënten van een standaard mathematische functie berekend. Dat kan handmatig (zie onder) of gebeurt automatisch door op de knop ‘Auto-fit’ te drukken. – 19 –
Handleiding Coach 5
De veranderende coëfficiënten van de fit-functie worden getoond tijdens de procedure. Ook de fit-functie zelf wordt steeds opnieuw getekend. Het is een zich herhalend proces dat –als het goed is– de (meet)punten steeds beter benadert. De berekening kan altijd worden onderbroken door <Esc> ingedrukt te houden. Een getal rechtsonderaan geeft de kwaliteit van de benadering aan. Des te dichter dit getal bij 0 ligt des te beter de benadering. Na afloop van het fitproces kan de fit-curve aan het diagram worden toegevoegd, of de originele grafiek vervangen. Let op: De optie ‘Auto-fit’ kan bij benaderen van een periodieke functie met een sinusfunctie problemen opleveren: een goede benadering wordt dan niet gevonden. Wanneer u d.m.v. handmatige fit de coëfficiënten van de gezochte functie een beetje ‘op weg helpt’, zal de auto-fit de goede benadering wel kunnen vinden.
Handmatige fit Handmatig fitten kan soms nodig zijn om het automatisch fitten ‘op gang’ te helpen. Het helpt ook om vooraf geschikte startwaarden voor coëfficiënten te kiezen. De handelingen die bij handmatig fitten kunnen worden uitgevoerd zijn: • Verschuiven – de grafiek kan worden verschoven door een punt van de curve (buiten de punaise) te verslepen. Over het algemeen is alleen verschuiven niet voldoende om een redelijke benadering te verkrijgen. • Punt fixeren – om de grafiek te kunnen rekken (zie het volgende punt) moet de fit-curve met één punt vast zitten. (Dit is meestal ook een punt van de te benaderen grafiek). Verplaats de ‘punaise’ over de curve door deze te slepen, bijvoorbeeld naar een punt waar de fitcurve en de te benaderen grafiek elkaar snijden. Met een muisklik op de punaise zet u deze vast (met een volgende muisklik kunt u de punaise weer ‘loshalen’). Daarna kunt u de fitcurve rekken. • Rekken – Na een punt gefixeerd te hebben kan de fitcurve gerekt worden door een punt van de curve (buiten de punaise) te verslepen. In het geval van het functietype f(x) = a.x (rechte lijn door de oorsprong) kan de fit-curve alleen gedraaid worden rond het vaste punt. Bij alle andere functietypen heeft rekken ook gevolgen voor de kromming van de fit-curve. Bij de sinus heeft dit tevens tot gevolg dat de periode van de grafiek wordt aangepast. Het gefixeerde punt zal altijd op de curve blijven liggen. Om tot een goede handmatige fit te komen moet de cyclus Verschuiven – Punt fixeren – Rekken meestal enige malen herhaald worden. De coëfficiënten weerspiegelen de veranderingen in de fit-curve. Het is ten alle tijde mogelijk op ‘Autofit’ te drukken. Coach 5 neemt dan de resultaten van het hand-fitten als startpunt bij het zoeken naar een betere benadering.
– 20 –
Handleiding Coach 5
q Signaalanalyse (Fourieranalyse en Lineaire predictie) Voor periodieke signalen wordt het frequentiespectrum berekend en grafisch afgebeeld. Langs de x-as staat de frequentie, langs de y-as de intensiteit. De schaal langs de y-as kan lineair of logaritmisch zijn. De Fourier-analyse is snel, maar heeft een laag oplossend vermogen. De Lineaire Predictie is minder snel, maar levert –afhankelijk van het aantal coëfficiënten– een meer gedetailleerd spectrum op. Lineaire predictie is bij klankanalyse handig voor het zoeken van formanten (de omhullende) van het frequentiespectrum. Het spectrum kan als nieuw diagram in een venster worden gezet. Bewerken van meetgegevens in een diagram In het algemeen spreken we van het ‘bewerken van meetgegevens’ als het resultaat een veranderde of een nieuwe verzameling gegevens is. Bij verschillende bewerkingen is er de mogelijkheid om de bewerkte grafiek aan het diagram toe te voegen of in een nieuw diagram weer te geven. Deze bewerking wordt dan bij volgende meting automatisch (al tijdens de meting!) uitgevoerd. q Punten selecteren De geselecteerde punten zijn te bewaren of juist weg te gooien. De selectie gebeurt punt voor punt of door het aangeven van een gebied. q Benadering Benadering van de meetgegevens door een vloeiende curve via ‘Spline’ of ‘Bezier’. De meetgegevens worden vervangen door een curve met standaard 500 punten (dit aantal is instelbaar). De benadering wordt steeds uitgevoerd op alle kolommen met (meet)gegevens. q Filteren Verwijdering van ruis uit de grafiek. De mate van ruisonderdrukking is instelbaar. Ook tijdens de meting kan al een filtering worden uitgevoerd. q Afgeleide Berekening van de afgeleide grafiek. De afgeleide is aan het diagram toe te voegen. Tijdens een volgende meting verschijnt de afgeleide dan automatisch. Van de afgeleide kan ook een apart diagram worden gemaakt. De tweede afgeleide is simpelweg de afgeleide van de afgeleide. Aan het maken van een afgeleide gaat dikwijls een filtering vooraf. Ook de combinatie van “filtering” en “afgeleide” kan al tijdens de meting worden uitgevoerd. q Integraal Bepaling van de geïntegreerde functie van de grafiek (zie verder afgeleide).
– 21 –
Handleiding Coach 5
Overige diagramfuncties q Commentaar toevoegen Via de menuoptie: “Commentaar toevoegen” kan tekst aan een diagram toegevoegd worden. Bij een eventuele print wordt dit ook afgedrukt. De gebruiker kan aangeven of de tekst wel of niet in een frame geplaatst dient te worden en welke kleur de tekst moet hebben. Geplaatste tekst kan later verwijderd of aangepast worden door er met de rechter muisknop op te klikken. q Importeer achtergrondgrafiek Een opgeslagen resultaat kan als achtergrondgrafiek geïmporteerd worden. De geïmporteerde meetgegevens worden als afbeelding weergegeven. Desgewenst kan de achtergrondgrafiek met de optie ‘Verschuif achtergrondgrafiek’ na ophalen nog in horizontale richting worden verschoven om een mogelijke correspondentie beter te kunnen onderzoeken. Tabellen bewerken q Waarde wijzigen, leegmaken van een cel De waarde in een cel is direct in het tabelvenster overschrijfbaar, evenzo kan een cel of een blok cellen worden leeggemaakt.
– 22 –
Handleiding Coach 5
q Statistiek Eenvoudige statistische gegevens zoals aantal monsters, maximum, minimum, gemiddelde, som, som kwdr, s(n) en s(n-1) zijn op te roepen via de statistiekfunctie. q Rijbewerkingen Voor het tussenvoegen, verwijderen of sorteren van rijen is de optie “Rijen” in het tabelvenster beschikbaar. Rijen kunnen als aaneengesloten blok of met tussenliggende intervallen worden verwijderd. Het is bijvoorbeeld mogelijk om alle oneven rijen te verwijderen. Met het oog op datareductie kan het verwijderen van rijen dus een alternatief zijn voor “Punten selecteren”. Om te sorteren moet eerst een kolom worden gekozen. De waarden in deze kolom worden op volgorde gezet (oplopend of aflopend). Bij deze herrangschikking worden alle waarden in een rij verplaatst. Sorteren heeft dus invloed op alle kolommen! q Importeren en exporteren van (meet)gegevens Via een tabel kunt u verschillende formaten van gegevens importeren. ASCII tabellen, op elke manier opgemaakt (bv. kolommen gescheiden door tabs, komma’s of een willekeurig ander karakter), Coach 5/ Coach Junior en IP-Coach 4 databestanden en DIF formaat. Zo kunnen bijvoorbeeld tabellen met meetgegevens van Internet worden bewerkt in Coach (na import). Ook kunt u gegevens exporteren in ASCII– of DIF-formaat. q Formules toevoegen, ondermeer m.b.v. een formule editor Allerlei formules (rekenkundige bewerkingen, wiskundige functies e.d.) zijn met een formule-editor in kolommen te plaatsen. Formules worden bij volgende metingen automatisch uitgevoerd. De resultaten kunnen ook als grafiek in het diagram verschijnen.
– 23 –
Handleiding Coach 5
De formule-editor.
q kopieer kolom Resultaten van verschillende metingen kunnen gelijktijdig in één diagram weergegeven worden. Door, voorafgaand aan een nieuwe meting, m.b.v. de “kopieer kolom” functie, oude meetgegevens op te slaan, zijn meerdere resultaten gelijktijdig beschikbaar voor analyse en/of verwerking. De “kopieer kolom” functie is te vinden in het tabelmenu.
– 24 –
Handleiding Coach 5
3.3 Modelleren Deze paragraaf beschrijft de mogelijkheden van Coach 5 voor het maken en uitvoeren van dynamische modellen. Lees deze paragraaf om een beeld van de mogelijkheden te krijgen. Start dan ‘Coach 5 Modelleren’ en probeer de voorbeelden in het Coach 5 project “Introductie modelleren.” Let op: De Modelleerfuncties zijn alleen beschikbaar indien u een licentie voor Coach 5 inclusief de aanvulling ‘Modelleren’ heeft aangeschaft. q Een modelactiviteit voorbereiden
In de activiteit-opties kan de software alleen op modelleren worden ingesteld indien er ‘Geen paneel’ is gekozen. Klik op de blauwe M-knop om een model te openen (of te sluiten) in een modelleeractiviteit. Er zijn twee verschillende modes voor het ontwikkelen van modellen: Een tekstmodus en een grafische modus. Bij opstarten is standaard de tekstmodus geselecteerd. q Tekstmodus
Een model bestaat uit een reeks formules, differentievergelijkingen en startwaarden. Een eenvoudige tekst-editor en een uitgebreide programmeertaal (Coachtaal) staan u ter beschikking om een model en de bijbehorende startwaarden in te voeren. Tekstmodellen kunnen niet omgezet worden naar grafische modellen. q Grafische modus
Een grafisch model bestaat uit symbolen, die een visuele representatie van de variabelen en hun interacties. Deze modus is bedoeld voor eenvoudige, dynamische modellen. De gebruiker ontwikkelt een ‘concept-map’ van het model. Een grafisch model wordt gemaakt door een structuur te bouwen, die het verband tussen alle grootheden (=variabelen) en constanten toont. Er zijn drie typen modelparameters: • Constanten – parameters die een constante waarde hebben • Variabelen – parameters waarvan de waarde afhangt van andere grootheden • Stapvariabelen – de onafhankelijke variabele(n). Een voorbeeld hiervan is de variabele ‘tijd’. In een dynamisch model wordt de stapvariabele verhoogd met een vast bedrag elke iteratie, onafhankelijk van de andere variabelen in het model. In de modelstructuur worden de relaties tussen alle modelparameters aangegeven door lijnen. ‘Tijd’ en ‘dtijd’ zijn standaard aanwezig, omdat tijd de meestgebruikte stapvariabele is bij modelleren. Het is mogelijk om dit te wijzigen.
– 25 –
Handleiding Coach 5
De grafische modelstructuur wordt door Coach 5 vertaald naar modelvergelijkingen door op de T-knop (tekstmodel) te drukken. De omgekeerde weg (vertalen van een tekst– naar een grafisch model) is echter niet mogelijk. q Modelinstellingen
Met de knop ‘Modelinstelling’ in het Modelvenster, kan in een modelleer-activiteit het aantal berekende punten (aantal iteraties) worden ingesteld (0-16380). De standaardwaarde is 2000. q Model via de Monitor uitvoeren of snel uitvoeren
De modelregels worden één voor één van boven naar beneden uitgevoerd. Elke cyclus resulteert in een nieuwe verzameling waarden. Om de eerste iteratie uit te kunnen voeren, is een verzameling startwaarden nodig. Alhoewel ze los van elkaar in het Modelvenster staan, zijn de startwaarden en de modelregels heel nauw met elkaar verbonden. Wanneer het model wordt bewaard, worden ook de startwaarden bewaard. Onder de knop “Modelinstellingen” kunt u het aantal iteraties (berekende punten) bij de modelberekening instellen. De modelberekening wordt standaard zonder monitorfunctie gestart. Via de menuoptie: start, monitor kan de monitormogelijkheid geactiveerd worden. Als de monitorfunctie geactiveerd is en tijdens de start van het model (groene Startknop) het modelvenster geopend was, wordt het model in de ‘Monitor’ gestart. In de Monitor wordt het model regel voor regel uitgevoerd en kan de gebruiker het verloop van alle berekende waarden precies volgen. De snelheid waarmee dit gebeurt kan d.m.v. een horizontale schuifbalk worden ingesteld. Bij een start met gesloten Modelvenster wordt het model op maximale snelheid uitgevoerd. q Diagrammen/Tabellen klaarzetten
Voordat het model wordt uitgevoerd moet Coach weten welke variabelen in diagram– of tabelvorm moeten worden weergeven. Een diagram of tabel kan worden gedefinieerd middels de gele knoppen. Kies voor ‘Nieuw diagram’ of ‘Nieuwe tabel’. Klik vervolgens een van de kolommen (C1 tot C8) aan en vul stel een verbinding naar een modelvariabele in. q Simulatie van één modelparameter De optie ‘Simuleer’ maakt het mogelijk om het het effect van één bepaalde modelparameter te kunnen beoordelen. In het diagramvenster worden de grafieken behorend bij elke waarde van de parameter in verschillende kleuren weergegeven. De eerste waarde is de startwaarde van de betreffende parameter.
– 26 –
Handleiding Coach 5
Simulatie afkoelsnelheid koffie q Hypothese-toetsing Modelleren kan ook worden gebruikt voor het toetsen van theoretische hypothesen. Experimentele resultaten (als ‘achtergrondgrafiek’, zie onder) kunnen worden vergeleken met waarden berekend uit het model en grafisch direct met elkaar vergeleken worden. Door te simuleren (zie boven) is het mogelijk om te testen of de modelvoorspellingen overeenkomen met de meetgegevens, of om de waarde De achtergrondgrafiek kan worden verschoven om de modelgrafiek zo goed mogelijk te benaderen. q Achtergrondgrafiek Ter ondersteuning van hypothesetoetsing kan een meetgrafiek in de achtergrond van een modelgrafiek worden geplaatst. Om een achtergrondgrafiek te laden moet de optie ‘Importeer achtergrondgrafiek’ worden gebruikt. Er verschijnt dan een invulvenster, waarin u dient op te geven te welke gemeten grootheden langs de Xas en de Y-as van de modelgrafiek moeten worden geplaatst. Desgewenst kan de achtergrondgrafiek met de optie ‘Verschuif achtergrondgrafiek’ na ophalen nog in horizontale richting worden verschoven om een mogelijke correspondentie beter te kunnen onderzoeken. q Modellen opslaan en importeren Een modelresultaat in Coach 5 is meer dan alleen een model. Bij het opslaan van resultaten in een activiteit worden samen met het model ook gegevens, teksten, plaatjes en dergelijke bewaard. In het invoervenster voor modelvergelijkingen kan een afzonderlijk model wel door rechtsklikken uit een resultaatbestand worden opgehaald. Op deze manier is het tevens mogelijk Coach 4 modellen te importeren.
– 27 –
Handleiding Coach 5
3.4 Videometen Met een Videomeet-activiteit kunnen plaats-tijdgegevens van digitale videofragmenten (in AVI– en MOV– formaat) gemeten worden. De gegevens worden verzameld door te klikken op een interessant object in opeenvolgende videobeeldjes. Deze paragraaf beschrijft de mogelijkheden van Coach 5 voor Videometen. Lees dit eerst om een beeld te krijgen van de mogelijkheden van het programma. Start dan ‘Coach 5 Videometen’ om te oefenen met de introductieopdrachten en de voorbeelden. Let op: De Videomeetfuncties zijn alleen beschikbaar indien u een licentie Coach 5 inclusief de aanvullende module ‘Videometen’ heeft aangeschaft. q Een videomeet-activiteit voorbereiden In de activiteit-opties kan de software alleen op videometen worden ingesteld
indien er ‘Geen paneel’ is gekozen. Het venster linksboven is standaard gereserveerd als Videomeetvenster. Alle instellingen voor videometen staan in het menu onder de Hamerknop in het Videomeetvenster. Met de optie ‘Haal video op…’ opent u een video om te analyseren. Met de knoppen onder het filmpje kunt u de video afspelen, stoppen, terugspoelen en beelden (frames) selecteren door te klikken op de beeldenbalk (zie onder). Rechts onderaan wordt het beeldnummer van het huidige beeldje vermeld. q Video instellingen
Met deze optie stelt u de schaal en de tijd van de video in: er moet aangegeven worden welke afstand op de video overeenkomt met de daadwerkelijke afstand. Eveneens moet aangegeven worden waar de oorsprong zich bevindt en wat de richting van de assen is. Tijdsinformatie wordt afgeleid uit het aantal frames per seconde. Meestal is dit aantal bekend in het videobestand. Het is echter mogelijk om zelf een waarde in te voeren. De tijd kan geijkt worden door aan te geven bij welk frame geldt dat t=0. q Aantal punten kiezen
Hier kan worden aangegeven of er één punt per beeld of meerdere punten worden gemeten. Met deze optie kan ook worden gespecificeerd of er ten opzichte van een bewegende oorsprong moet worden gemeten (bv. voor bewegingen t.o.v. een bewegend massamiddelpunt). In dit geval wordt per meting altijd eerst de oorsprong aangeklikt, waarna de te meten punten volgen. q Beelden selecteren
Deze optie is handig bij de selectie van een voor onderzoek interessant deel van het beeldmateriaal. Er zijn verschillende manieren om een selectie te maken uit het totale aantal beeldjes: – 28 –
Handleiding Coach 5
• Uitdunnen, bijvoorbeeld door op te geven hoeveel beeldjes – op gelijke tijdsafstand – gebruikt moeten worden. • Opgeven van een lijst met te selecteren beeldnummers, bv.10,11,12-15,25; • Beeldjes met de hand selecteren: klik een beeldje aan met de muis of navigeer met de pijltjestoetsen in de beeldenbalk. Klik
om een beeldje te selecteren en om een beeldje te de-selecteren. Wanneer de beeldjes erg dicht op elkaar staan is er loepje beschikbaar om in te zoomen. q Meten aan videobeelden Klik op de groene knop om de videometing te starten. Coach 5 toont automatisch het eerst-geselecteerde beeldje van de video, en de cursor verandert in een kruis. Klik vervolgens op het gewenste beeldelement, bijvoorbeeld de linkerzijkant van een tennisbal (bij een videofragment over tennissen), of bv. een lichaamsdeel van een sporter. De plaats– en tijdgegevens worden opgeslagen en Coach toont het volgende geselecteerde beeldje. Klik weer op de nieuwe positie van het beeldelement, enz. Het is mogelijk om meerdere punten per beeldje te meten (bv. bij botsing van 2 voorwerpen) of om een berekening op de gemeten punten te laten uitvoeren. Let op: Als bij videometen weinig meetpunten (< 40) worden gemeten kan het zijn dat bij verwerking van meetresultaten de afgeleide en met name de tweede afgeleide nogal grote afwijkingen vertonen.
– 29 –
Handleiding Coach 5
Meting van een trampoline springster q Diagrammen en tabellen In het menu onder de Hamerknop van het Videomeetvenster vindt u de optie ‘Toon als diagram’. Coach maakt standaard een grafiek van de rechthoekige coordinaten (Px en Py tegen de tijd). Ook poolcoördinaten kunnen ook weergegeven worden. (P1-Afstand = ‘afstand tussen het meetpunt en het kruispunt van de assen’ en P1-Hoek = ‘hoek tussen de lijn die het kruispunt verbindt met het meetpunt en de x-as’). Met ‘Toon als tabel’ zet Coach de tabel van de videomeetgegevens klaar. Een mooie voorziening is dat u de meting real-time kunt nabootsen: speel de meting met de Replay-knop nogmaals af. U ziet de video bewegen terwijl de meetpunten en de grafiek/tabel wordt meegetekend. q Meetpunten toevoegen of wijzigen Het is mogelijk om de ingevoerde punten later te wijzigen. Om dit te doen kiest u het beeldje waar een punt gewijzigd moet worden. Versleep het gemarkeerde punt. Het is ook mogelijk om nog nieuwe meetpunten toe te voegen nadat de videometing is beëindigd. Selecteer daartoe met de hand m.b.v. de toets nieuwe beeldjes. Klik op de groene knop. Het eerste geselecteerde beeldje verschijnt. Markeer het te meten punt. Herhaal dit voor alle nieuw geselecteerde beeldjes. De grafieken/tabellen worden automatisch bijgewerkt.
– 30 –
Handleiding Coach 5
q Hoekeenheid instellen Via activiteitenopties kan ingesteld worden of de hoekwaardes in graden of radialen weergegeven worden. q Selecteer afbeeldingen Een reeks afbeeldingen kan als film ingelezen worden. q Extra opties Het Videomeetvenster kent de volgende extra opties: Toon Assen Maximum grootte Afspeelsnelheid… Spoor Meetlat Gradenboog
Toont de assen en de oorsprong op het videobeeld Vergroot het videobeeld tot de maximum waarde Om de afspeelsnelheid in te stellen Toont alle tot dan toe gemeten punten op het scherm Om afstanden op een videobeeldje te kunnen meten Om hoeken op een videobeeldje te kunnen meten
q Een Videomeet-activiteit bewaren Een videomeet-resultaat in Coach 5 is meer dan alleen het meetresultaat van de video. Tezamen met de resultaten worden, de instellingen, de diagrammen, teksten en plaatjes opgeslagen. D.m.v. een checkbox kaan aangegeven worden of de activiteit met of zonder video wordt opgeslagen. Na openen van een resultaat verschijnt alle bewaarde informatie op het scherm, en u kunt gelijk verder meten. q Bronnen van videoclips U kunt digitale videoclips voor Videometen vinden: • Op de Coach 5 CD-Rom • Op de CMA website: http://www.cma.science.uva.nl/ • Via andere websites zoals: www.physik.uni-muenchen.de/didaktik/computer/DAVID/video.htm
– 31 –
Handleiding Coach 5
3.5 Diversen q Internet gebruiken
Onder de gele knop “Toon Webpagina” kunnen vanuit een Coach 5-activiteit Internetadressen of bestanden (bijv. Word, Excel) worden geraadpleegd die door de docent zijn klaargezet, of kunnen interessante links worden toegevoegd die door de leerling op Internet zijn gevonden. Zie ook de rubriek ‘Ondersteuning’ in http://www.cma.science.uva.nl/ q Verslaggeving & rapportage
Leerlingen kunnen in Coach 5 zelf teksten maken en plaatjes (BMP, GIF, JPG) neerzetten, als toelichting op hun werk. Hierdoor is een projectverslag heel goed in de vorm van een Coach-5-resultaat te bewaren (bijvoorbeeld voor het examendossier). Ook bevat Coach 5 verschillende faciliteiten voor het maken van een verslag in een Windowstekstverwerker. Onder de hamerknoppen van de vensters zijn de bekende bewerkingsfuncties “knippen, kopiëren en plakken” beschikbaar. Daarmee kunnen afbeeldingen van grafieken en tabellen, maar ook van plaatjes en teksten probleemloos worden meegenomen naar een tekstverwerker of andere Windows-applicatie. Ook kunnen gegevens uit andere applicaties in Coach 5 worden ‘geplakt’ (bijv. een tabel met meetgegevens van een Internet-site). Door met de rechtermuisknop op het paneel van de interface te klikken komen zelfs functies beschikbaar voor het kopiëren en plakken van de afbeelding van de interface, inclusief sensoren en actuatoren (de experimentele opstelling).
– 32 –
Handleiding Coach 5
3.6 Ontwerpen van besturingssystemen (sturen in Coach 5) We beschrijven hierna de algemene functies die Coach 5 biedt voor het ontwerpen, maken en testen van besturingssystemen die u bijvoorbeeld in de “Werkplaats” kunt vinden. Bestudeer de onderstaande beschrijving om een conceptueel beeld te vormen van de mogelijkheden van de software. Start vervolgens Coach 5 “Sturen en Regelen ”. Doe de oefeningen in “introductie sturen” voor een eerste kennismaking met de software. De activiteiten in “voorbeelden sturen “ zijn bedoeld om het schrijven van stuurprogramma’s (met CoachLab II) te oefenen. Raadpleeg de Help in de software voor verdere verdieping.
Voorbereiding op modelbesturing Coach 5 ondersteunt alle door CMA geleverde interfaces met aanstuurbare uitgangen (zie ook http://www.cma.science.uva.nl). Ter voorbereiding van de modelbesturing wordt een interface met bijbehorende sensoren en actuatoren op de PC aangesloten volgens de aanwijzingen in de hardware-handleiding. De software kan als volgt voor modelbesturing worden ingesteld: q Interface kiezen In de software is meestal al een interface geselecteerd. Voor sturen zonder programma kan in principe van interface gewisseld worden door rechts te klikken op het paneel en te kiezen uit de lijst. Een bij de interface behorende stuurtaal wordt echter niet automatisch meegewisseld. Daarom staat in de “Werkplaats” voor elke interface een aparte activiteit klaar, incl. de bijbehorende stuurtaal. Sturen is – 33 –
Handleiding Coach 5
mogelijk met CoachLab, CoachLab II, de Controlbox en het systeembord. Van de LEGO DACTA Interfaces wordt zowel de Interface B als de RCX (intelligente steen) ondersteund. Raadpleeg voor meer informatie ook de handleidingen (en lesmateriaal) bij de interfaces (zie Signaal). q Stuurmodus kiezen In de activiteit-opties kan Coach 5 op besturing worden ingesteld. De hiervoor relevante keuzemogelijkheden zijn “Sturen”, “Sturen met programma” en “Meten met programma”. We bespreken de effecten van de verschillende instellingen: § “Sturen” stelt Coach 5 in op louter handbesturing (met de muis!) van actuatoren. Het is niet mogelijk om te meten of programma’s te schrijven. § Bij “Sturen” en “Met programma” is modelbesturing zowel met de hand als met een programma mogelijk. In de activiteit verschijnt nu een knop (blauwe P) waarmee een programmeervenster kan worden klaargezet. Meten is nu alleen programmagestuurd mogelijk. Telkens als het commando “SlaOp” wordt uitgevoerd, worden programmavariabelen (dus ook in het programma gebruikte sensorwaarden) opgeslagen. Afbeelding in grafiek of tabel is zowel tijdens als na uitvoering van het programma mogelijk. § Bij “Meten (tijdgestuurd)” en “Met programma” wordt onafhankelijk van de programma-uitvoering tijdgetriggerd gemeten voor de sensoren en actuatoren die op het paneel klaarstaan. Het meten start op het moment dat de groene startknop voor uitvoering van het programma is ingedrukt. “Meten (pulsgestuurd)” en “Met programma” maakt pulsgestuurd meten met programma mogelijk. • Om het downloaden van programma’s in de LEGO DACTA RCX mogelijk te maken moet ook ‘Datalogger’ zijn aangevinkt. In de activiteit verschijnt dan een verzendknop en een ontvangknop (let op: de programmaknop wordt hier alleen zichtbaar bij aangesloten RCX en contact met Coach 5). q Voorbereiden op meten Het voorbereiden op meten is al beschreven in § 3.2. Raadpleeg deze paragraaf voor het klaarzetten van sensoren bij modelbesturing. Bedenk dat grafieken en tabellen nu pas gevuld worden tijdens het uitvoeren van een programma (tenzij in de activiteitenopties alleen voor meten is gekozen). q Voorbereiden op sturen Een aanstuurbaar model bevat actuatoren (motoren, lampjes, zoemers, …) die softwarematig kunnen worden aangestuurd. Deze actuatoren worden aangesloten op de uitgangen van de beschikbare interface. Rechts naast het paneel staan verschillende actuator-iconen klaar. Voor het aansturen van modellen moeten deze – 34 –
Handleiding Coach 5
iconen naar overeenkomstige uitgangen op het paneel worden gesleept. Net als bij sensoren kunnen actuatorwaarden in een venster worden afgebeeld na rechtsklikken op een actuator-icoon van het paneel. Deze weergave kan ook ná de uitvoering van een programma worden gekozen om de resultaten van modelbesturing te bestuderen. Bij sommige interfaces (CoachLab II en LEGO Dacta) is het vermogen op de uitgangen softwarematig instelbaar (raadpleeg de Help). De werking van een besturingsmodel testen q Handbesturing Na het plaatsen van iconen op het paneel en de weergaven in de vensters kan de werking van het model worden getest via muisbesturing van actuatoren op het paneel. De actuatoren zijn aan/uit te zetten door op de LED’s bij de uitgangen te klikken. Bij sommige interfaces (CoachLab II, LEGO) bevat het actuator-icoon een schuif waarmee het vermogen van de uitgang is in te stellen (bijvoorbeeld om het toerental van een motor te wijzigen). De signaalwaarden van sensoren en de toestanden van actuatoren zijn tijdens de muisbesturing af te lezen op het icoon. Ook kan (via rechtsklikken op het icoon) de actuatorwaarde tijdens handbesturing in een venster worden afgebeeld. q Testen van het gedrag van het besturingsmodel Handbesturing is heel nuttig om te onderzoeken of het besturingsmodel juist is aangesloten, de sensoren goed functioneren en om de werking van het model na te gaan onder verschillende omstandigheden. Zo’n test is een belangrijke voorbereiding op het schrijven van stuurprogramma’s. Stuurprogramma’s schrijven Voor het schrijven van stuurprogramma’s zijn er twee mogelijkheden: q Menugestuurd programmeren Programma’s worden geschreven door selectie van commando’s uit een lijst. Deze manier van programmeren is zeer geschikt voor beginnende programmeurs. In het project “voorbeelden sturen” staan voor CoachLab II oefeningen klaar met uitleg. In de activiteit “Eigen commando’s” wordt uitgelegd hoe eigen commando’s aan de lijst kunnen worden toegevoegd. Nieuwe commando’s worden gemaakt met behulp van de al aanwezige commando-lijst. Bij complexere programma’s bevordert het gebruik van eigen commando’s gestructureerd programmeren. Meer gevorderde programmeurs zullen liever vrij programmeren omdat de mogelijkheden dan groter zijn.
– 35 –
Handleiding Coach 5
q Vrij programmeren Het is ook mogelijk stuurprogramma’s te schrijven door te typen in het programmavenster. Dan kunnen niet alleen de commando’s worden gebruikt die in de lijst staan, maar zijn ook de andere commando’s en instructies van Coachtaal beschikbaar (zie de Help in de software). Het is zelfs mogelijk gecombineerd gebruik te maken van menugestuurd en vrij programmeren. Sommige commando’s zijn alleen beschikbaar voor een bepaald type interface. Bij CoachLab II bijvoorbeeld is het vermogen op de uitgang regelbaar met het commando ZetNiveau, terwijl CoachLab I niet over zo’n faciliteit beschikt. Programma’s testen, uitvoeren en bewaren q De Monitor – Testen en uitvoeren van een programma Als een programma, met het Programmavenster in beeld, wordt gestart dan verschijnt automatisch een monitorvenster (de Monitor). In de Monitor is de uitvoering van het programma regel voor regel (met een instelbare snelheid) te volgen. De Monitor is bovendien een hulpmiddel voor het opsporen van fouten in het programma. Door het programma met een gesloten Programmavenster te starten wordt het buiten de Monitor op maximale snelheid uitgevoerd. q Bewaren en ophalen van programma’s Een resultaat in Coach 5 is méér dan een programma. Bij het opslaan van resultaten worden bijvoorbeeld ook meetgegevens, teksten, plaatjes en alle instellingen (afbeelding paneel met sensoren en actuatoren) opgeslagen. Het is raadzaam een stuurprogramma eerst op te slaan voor dat het wordt uitgevoerd. Na het ophalen van een resultaat staan alle gegevens weer op het scherm zoals ze zijn bewaard en kan het programma meteen worden uitgevoerd, gewijzigd, enz.. Via de Hamerknop in het Programmavenster kan ook een afzonderlijk programma (met bijbehorende commandolijst) uit een eerder bewaard resultaat worden opgehaald en in een bestaande activiteit worden gebruikt.
– 36 –
Handleiding Coach 5
4. Gebruiksmogelijkheden voor docenten Starten van “Coach 5 Docent” Om in Coach 5 als docent te werken kan worden ingelogd met de naam “docent”. Een wachtwoord is niet nodig. Het programma start dan met alle beschikbare projecten en met de docentfuncties. Onder Gereedschappen > Profielbeheer kan een wachtwoord worden ingesteld of veranderd om ongewenste toegang door leerlingen af te schermen (raadpleeg de Docenthelp voor details). Zie § 4.5 voor een beschrijving van de structuur van Coach 5, de Profieltypen en Leerlingmodi.
4.1 Inleiding In Coach 5 bestaan toepassingen altijd uit bij elkaar horende activiteiten, die gegroepeerd zijn in projecten. Elk project en elke activiteit heeft een titel. De Docentversie biedt de mogelijkheid om projecten te beheren en activiteiten klaar te zetten. Deze mogelijkheid van selectie uit beschikbare projecten biedt leerlingen overzichtelijke keuzemogelijkheden en geeft de docent gelegenheid om lesactiviteiten te ordenen. Coach 5-Docent bevat verschillende gereedschappen voor het ontwerpen van les-activiteiten. Dit houdt in dat alles wat nodig is voor de uitvoering van practica en ontwerpopdrachten in de software wordt klaargezet. Gedacht kan worden aan interfaces, sensoren, actuatoren, uitleg, instructies, plaatjes en relevante links naar Internet. Het is mogelijk om projecten en activiteiten: - te wijzigen, - te ontwerpen, - te beheren met het Projectbeheer, - voor leerlingen klaar te zetten met Profielbeheer. Voor gedetailleerde aanwijzingen over deze mogelijkheden wordt verwezen naar de Docenthelp in de software. De algemene Docenthelp is in het menu beschikbaar onder Help > Docenthelp. Een aantal vensters bevat contextgevoelige Docenthelp onder een aparte helpknop.
4.2 Wijzigen of maken van een project We geven hierna een stappenplan voor het ontwerpen van projecten en activiteiten in Coach 5. Aanvullende informatie is onder de help-knoppen in de software te vinden.
– 37 –
Handleiding Coach 5
q Titel, plaatje of beschrijving van een project wijzigen - Start de Docentversie met toepassingen voor uw vak. - Klik op Kies project. Selecteer een project om te wijzigen en klik op Bewerk (of maak een project met Nieuw Project). - Typ de naam en een korte omschrijving. - Voer een titelplaatje in met Kies plaatje (BMP, GIF, JPG). - Bewerk het titelplaatje zonodig met Bewerk plaatje.
Kies project
Bewerk
Nieuw
4.3 Wijzigen of maken van een activiteit De inhoud van een project bestaat uit activiteiten. De inhoud wijzigen betekent dus activiteiten wijzigen.
Kies plaatje
Bewerk plaatje
- Kies eerst een project. - Kies dan een activiteit (of maak een activiteit met Nieuwe Activiteit). - Het wijzigen en maken van activiteiten wordt in de Docenthelp uitgebreid behandeld. Enkele algemene punten worden hieronder besproken. q Teksten, plaatjes of films in een activiteit wijzigen - Kies desgewenst de titel van een tekst, een plaatje of een film met een gele knop in de knoppenbalk. - Zet het onderdeel in een venster door in een bestaand venster te Een gele knop: klikken. “Kies plaatje” - Wijzig de titel van een onderdeel door met de rechter muisknop te klikken in het venster en kies Wijzig beschrijving . Voor een plaatje (BMP, GIF, JPEG) is ook de knop Bewerk plaatje beschikbaar (via deze knop opent u het tekenprogramma dat verbonden is met plaatjesbestanden). Een tekst is direct in het venster te typen of te wijzigen. Films (AVI, MPG of MOV bestanden) zijn alleen te kiezen. q Een nieuwe activiteit maken Open een nieuw gedefinieerd project en gebruik in het venster “Kies activiteit” de knop “Nieuwe activiteit” om een activiteit voor het project te definiëren. De software leidt u automatisch langs een aantal keuzemogelijkheden: - Kies een paneel bij de te gebruiken interface. - Vul in het venster “Instelling van de activiteit” achtereenvolgens in: • De naam van de activiteit. • De soort activiteit (meten, sturen, …). Als leerlingen van paneel mogen wisselen, bijvoorbeeld omdat verschillen-
– 38 –
Handleiding Coach 5
de interfaces op school beschikbaar zijn, dan kunnen beschikbare keuzemogelijkheden onder “Alternatieve panelen” worden ingesteld. q Vullen van een activiteit Voor het vullen van activiteiten beschikt u in principe over dezelfde mogelijkheden als leerlingen (zie ook hoofdstuk 3): - Zet sensoren (en/of actuatoren) klaar. Meetinstelling - Maak instellingen, zet programma’s klaar…. - Kies of maak meters, waarden, grafieken en tabellen, eventueel met formules. - Kies teksten, plaatjes of filmpjes. - Zet interessante links klaar onder de Internetknop. Sla de activiteit op via Bestand > Activiteit > Bewaar.
4.4 Projecten, activiteiten en resultaten beheren (Projectbeheer) Speciaal voor het kopiëren, verplaatsen en wissen van projecten, activiteiten, resultaten, plaatjes, e.d. is de optie Gereedschappen > Projectbeheer aanwezig in het hoofdmenu van de Docentversie. Een activiteit of een resultaat maakt in het algemeen gebruik van meerdere bestanden (plaatjes, sensor-bestanden, meetgegevens, e.d.). Projectbeheer zorgt er voor dat bij het kopiëren of verplaatsen van een activiteit of resultaat alle gebruikte bestanden worden meegenomen. Bovendien toont Projectbeheer de namen zoals ze in Coach 5 zijn ingevoerd, dus geen onduidelijke DOS-afkortingen. Met Projectbeheer kunt u bijv. activiteiten uit andere projecten overbrengen naar een nieuw project of resultaten achteraf op een diskette plaatsen. Start Projectbeheer en klik daar op de helpknop voor informatie over het gebruik van dit onderdeel.
4.5 Projecten en activiteiten klaarzetten voor leerlingen (Profielbeheer) q Gebruikersprofielen Coach 5 kent instelbare gebruikersprofielen. Zo’n gebruikersprofiel maakt of wijzigt u met de optie Gereedschap>Profielbeheer in het hoofdmenu van de Docentversie. Een gebruikersprofiel legt voor een selectie van Coach 5 projecten vast: - het type gebruiker (Log in) : Leerling; Student of Docent (zie hierna); - mogelijkheden voor bestandsbeheer en afdrukken; - een wachtwoordbeveiliging; - het project of de activiteit waarmee Coach 5 opstart.
– 39 –
Handleiding Coach 5
Coach 5 start in een bepaald profiel op door onder de Login-knop de profielnaam en het eventuele wachtwoord in te geven (of via de optie /u:profielnaam optie in het opstart-icoon in Windows)
– 40 –
Handleiding Coach 5
q De gebruikerstypen Coach 5 kent drie gebruikerstypen: 1. Het gebruikerstype met de identificatie Leerling is bedoeld voor leerlingen in de onderbouw. Een profiel met deze identificatie start een Coach 5 Juniorversie op. In Coach 5 Junior kunt u per activiteit nog 3 vrijheidsgraden (Leerlingmodi) ingeven: Gesloten; Open en Eigen Lab. 2. Het gebruikerstype met de identificatie Student is bedoeld voor bovenbouwleerlingen. Een profiel met deze identificatie start Coach 5 op met maximale mogelijkheden voor leerlingen, uitgezonderd de docent-opties. 3. Het gebruikerstype met de identificatie Docent is bedoeld voor docenten en ontwikkelaars van lesmateriaal. Een profiel met deze identificatie geeft de gebruiker tevens toegang tot alle beheers– en auteursmogelijkheden van Coach 5. Na installatie van Coach 5 zijn er drie standaardprofielen: ‘Leerling’, ‘Student’ en ‘Docent’. Wanneer u inlogt met één van deze profielnamen, dan heeft u alle projecten ter beschikking, met de mogelijkheden die door het profiel worden bepaald (zie onder). Het profiel ‘Docent’ is door ons van het wachtwoord ‘Docent’ voorzien. U kunt dit wachtwoord naar keuze wijzigen met Profielbeheer. U kunt er ook voor kiezen om de docentprofielen helemaal te verwijderen van de machines waar alleen leerlingen op werken. Daarmee is het echt onmogelijk geworden dat leerlingen over docentfuncties kunnen beschikken. De onderstaande figuur geeft een schematische samenvatting:
DOCENT
(Docentmogelijkheden)
STUDENT
(Elke activiteit heeft in dit profieltype maximale gebuikersmogelijkheden voor leerlingen)
Eigen Lab
LEERLING Activiteit heeft één van de drie leerlingmodi:
Open
Junior
Toenemende Vrijheid
Coach 5 Gebruikerstype
Gesloten
Geschematiseerde voorstelling van de opbouw van de Docentversie Coach 5
– 41 –
Handleiding Coach 5
q Profielbeheer in de praktijk Na enige tijd zal de lijst van projecten in Coach 5 aangroeien. De lijst bevat dan projecten voor allerlei categorieën van leerlingen en voor allerlei vakken. Met het Profielbeheer brengt u hier enige ordening in aan. U vindt Profielbeheer onder Gereedschap > Profielbeheer in het Hoofdmenu van Coach 5. Door gebruik te maken van profielen kunt u Coach 5 precies afstemmen op verschillende gebruiksgroepen (bijv. ‘Klas 1 Biologie’ of ‘Mechanica klas 4’, maar ook als ontwikkelaar kunnen profielen u het leven vergemakkelijken). Met Profielbeheer kunt u bijvoorbeeld nieuwe projecten aan een bestaand profiel toevoegen en/of ongewenste projecten verwijderen. In Profielbeheer is het uiteraard ook mogelijk om geheel nieuwe profielen aan te maken. Start Profielbeheer en klik daar op de helpknop voor meer informatie over het gebruik van dit onderdeel. Let op: Wanneer u een aantal nieuwe profielen hebt gemaakt is het raadzaam om het reservekopie van het bestand PROFILES.C5 te maken. Pas op met het veranderen of verwijderen van alle Docentprofielen! U kunt dan niet meer als Docent in loggen. (Zet in geval van nood uw reservekopie van het bestand Profiles.C5 terug in de map C:\Coach5 (of PROFILES.C5 van de Coach 5 installatie CD-Rom. Met deze laatste optie verliest u wel al uw zelf gemaakte profielen)).
q Mogelijkheden in de verschillende gebruikersprofielen De profielen definiëren in totaal 5 gebruikersniveau’s, waarbij elk hoger niveau de mogelijkheden van de lagere niveau’s omvat. We zetten de belangrijkste mogelijkheden op een rijtje. 1. Gebruikerstype ‘Leerling’, Gesloten modus Een gebruiker kan • gebruiken wat op het scherm klaarstaat zonder daar verder iets aan te veranderen; • een meting starten en stoppen; • wisselen tussen 2 vensters met paneel en 4 vensters met de Scherm-knop; • tekst kopiëren naar het klembord; • een diagram automatisch herschalen, uitvergroten, uitlezen en voorspelling tekenen; • de weergave van een diagram veranderen; • een diagram of tabel uitlezen; • Modellen draaien en simuleren; • Videometen zonder instellingen te beïnvloeden. Besturing: • Handbesturing; • Instructieknoppen bedienen; • Stuurprogramma’s schrijven door te kiezen uit de commandolijst. 2. Gebruikerstype ‘Leerling’, Open modus Een gebruiker kan bovendien
– 42 –
Handleiding Coach 5
• vensters vullen met andere teksten, plaatjes of video’s (voorzover deze zijn voorbereid door de maker van de activiteit); • Internet gebruiken (voor zover voorbereid door de maker van de activiteit) • de meettijd wijzigen en triggervoorwaarden instellen; • een standaarddiagram of – tabel, meter of waarde in een venster zetten door met rechts op een sensor icoon te klikken; • ‘vrije’ sensoren naar en van het paneel slepen; • (delen van) vensterinhouden kopiëren naar het klembord; • een tabel van een diagram maken en omgekeerd. • een alternatief paneel kiezen (via r. klikken), als dit door de docent is klaargezet. • nieuwe kolommen toevoegen aan een bestaand diagram of tabel; • achtergrondgrafieken ophalen of wissen; • in een tabel waarden typen; • gegevens importeren en exporteren (via tabel). Besturen: • Eigen commando’s maken 3. Gebruikerstype ‘Leerling’, Eigen lab modus Een gebruiker kan bovendien • de meetfrequentie aanpassen; • in een tabel rijen tussenvoegen, verwijderen en sorteren • vensterinhouden (plaatjes, films) toevoegen (geen teksten); • diagrammen maken en wijzigen, bv. as-instellingen ((delen van) diagrammen die door de maker van de activiteit zijn klaargezet kunnen niet worden gewijzigd); • sensoren en actuatoren kiezen uit de bronnen die de ontwikkelaar heeft klaargezet; • bestaande sensoren of actuatoren wijzigen of opnieuw ijken met een twee-punts-ijking (lineair) op activiteitsniveau; • nieuwe sensoren of actuatoren definiëren; • gegevens importeren (ASCII, DIF, IPC4 & Coach 5/Junior) • gegevens exporteren (ASCII & DIF) • paneel wisselen. 4. Gebruikerstype ‘Student’ Een gebruiker kan bovendien • verwerken en analyseren; • teksten toevoegen; • niet-lineaire sensoren ijken (in het volledige ijkscherm) op activiteitsniveau; • de soort activiteit in de Activiteit-opties veranderen. Besturen: • Programma invoeren door vrij te typen in het Programmavenster (dus zonder de commandolijst). 5. Gebruikerstype ‘Docent’ Een gebruiker kan bovendien • sensoren toevoegen op project– en bibliotheekniveau; • projecten en activiteiten maken, bewaren en verwijderen; • profielen instellen (met Profielbeheer); • Projectbeheer gebruiken om projecten en activiteiten te beheren.
– 43 –
Handleiding Coach 5
Besturen: • Microwerelden maken (procedures en functies toevoegen); • de Commandolijst aanpassen.
– 44 –
Handleiding Coach 5
5. Compatibiliteit met IP-Coach7 en Coach Junior 5.1 Coach 5 en IP-Coach 4 Hieronder treft u een overzicht aan van IP-Coach 4 modules, waarin staat aangegeven hoe deze onderdelen in Coach 5 beschikbaar zijn.
IPC4 module
7
Equivalent in Coach 5
IP-Coach 4.5 is gratis te downloaden: http://www.cma.science.uva.nl/ (rubriek ‘Ondersteuning’).
– 45 –
Handleiding Coach 5
Multiscoop
Demometer
Stapmeting
Kinegraaf
IJking
Verwerking
Rekenvel
Meetactiviteit met diagrammen (zie § 3.2). De meetinstelling (tijdsduur en triggervoorwaarden) bevinden zich onder de meetinstellingsknop (zie Leerlinghelp, Meetinstelling). Van iedere sensor zijn de waarden direct groot op het scherm af te beelden. Dit vervangt Demometer>Analoog. Handinvoer van gegevens vervangt Demometer > Analoog > Handinvoer (zie ‘Handinvoer’ in de Leerlinghelp). Men kan nu meetpunten invoeren en gelijktijdig een grafiek zien ontstaan. De Demometermogelijkheden Pulsduur en Tijdsduur zijn vervallen. Pulsen tellen kan door de waarde van een tellersensor in de tijd te meten (afh. van de mogelijkheden van de gebruikte interface). Pulsen tellen in intervallen kan met ‘Handinvoer (met tellers)’. Pulsgestuurde activiteit met diagrammen (zie § 3.2). Afhankelijk van de interface kunnen pulsen nu ook op analoge kanalen worden geteld (zie, Leerlinghelp, Meetinstelling) Voor het gebruik van ultrasone sensoren is geen apart Coachprogramma meer nodig. Ultrasone sensoren worden behandeld als alle andere sensoren. Alleen de interface bepaalt of ultrasone sensoren gebruikt kunnen worden. De ijking is een onderdeel van de sensoreigenschappen (zie § 3.2). IJking d.m.v. een ijkcurve is gelijkwaardig met een ijking in IPC4. Tevens is de mogelijkheid beschikbaar om een eenvoudige lineaire tweepuntijking uit te voeren (zie ‘IJking’ in de Leerlinghelp). Er is een bibliotheek met min. één standaardijking voor alle sensoren. Alle IPC4 analyse- en –bewerkingsmogelijkheden zijn beschikbaar in het diagramvenster onder (alleen beschikbaar als er (meet)waarden zijn). De bewerkte curve vervangt de originele curve of komt samen met deze in één grafiek te staan. In dat laatste geval zijn er twee y-assen. Ook kan de bewerkte curve dan al tijdens de meting in grafiek verschijnen. Alle rekenfuncties zijn beschikbaar via ‘Wijzig/Maak tabel.’ De instelling van een diagram of tabel biedt de mogelijkheid om formules in te voeren. Een tabel in een venster vormt in feite een rekenvel. Een diagram is direct in een tabel om te zetten (en v.v.). Rij– en kolombewerkingen en statistiek zijn terug te vinden onder in het tabelvenster. Het samenvoegen van meerdere meetresultaten tot één geheel kan met de opties importeren uit dit menu.
– 46 –
Handleiding Coach 5
Controlomgeving
Modelomgeving & Grafische Modelomgeving (GOM)
Extra's
Proefmaker/ Macromaker
Stuuractiviteit met diagrammen, sensoren en actuatoren. Het kiezen van commando's verloopt via klikken met de muis. Via de muis zijn actuatoren direct op het scherm te bedienen. Voor het maken van programma’s is er de volledige beschikking over Coachtaal (zie help). Ook is besturing via zogenaamde ‘Leerknoppen’ mogelijk. Modelactiviteit (zonder paneel). Modellen worden ofwel als tekst ingevoerd (met gebruikmaking van CoachTaal commando’s), of als grafisch model. Simulatie van één modelparameter en hypothesetoetsing (vergelijking model met meetgegevens) zijn mogelijk. Het aantal berekende punten is instelbaar (≤ 16380). De opties onder Extra’s zijn voor een deel overgenomen door de instellingen van Windows. Gebruik de knop "Installeer hardware" (zie § 2.2) voor het wijzigen/detecteren van de installatie van de interface. Met behulp van Bewerk onder kunnen diagrammen worden overgebracht naar een tekstverwerker en kolommen van tabellen naar een spreadsheet. Importeren en exporteren van tabellen zit onder van het tabelvenster. Ook met knippen en plakken is het im–/exporteren van gegevens mogelijk. Zie § 5.2 voor het importeren van Coach 4 bestanden. De rol van Proefmaker is overgenomen door de organisatie van toepassingen in projecten en activiteiten. Hulpmiddelen daarbij zijn Profielbeheer en de Activiteitopties in een activiteit. Daarnaast kunnen activiteiten worden “aangekleed” met tekst, plaatjes en filmpjes. Ook links naar interessante websites kunnen nu in de soft-ware worden klaargezet (onder de Internetknop). Het maken van macro's is niet meer mogelijk (wel zijn er veel sneltoetsen beschikbaar – zie de Leerlinghelp).
5.2 Importeren van Coach 4 bestanden In Coach 5 kunnen zowel resultaten (*.DT0-bestanden), ijkbestanden (*.CAL) en modelbestanden en stuurprogramma’s (*.ASC) van Coach 4 worden opgehaald. Er zijn twee mogelijkheden om meetgegevens uit Coach 4 over te zetten naar een tabel in Coach 5: • Toevoegen van extra kolommen aan een bestaande tabel. Gebruik de optie ‘Importeer data’ onder de hamerknop bij een bestaande tabel. Deze tabel kan dan worden uitgebreid met extra kolommen die geïmporteerde gegevens van Coach 4 bevatten. Het is daarbij mogelijk een selectie te maken uit de rijen en kolommen van het invoerbestand. Met de optie “Toon als diagram” kunnen de gecombineerde gegevens grafisch worden afgebeeld. • Maken van een nieuwe tabel met meetgegevens uit Coach 4 Gebruik de gele knop “Kies tabel” en vervolgens de optie “Importeer” om een nieuwe tabel voor gegevens uit Coach 4 aan te maken. Ook nu is het weer mogelijk een selectie te maken uit beschikbare rijen en kolommen. – 47 –
Handleiding Coach 5
Programma’s die gemaakt zijn met ‘Controlomgeving’ van Coach 4 kunnen onder de optie “Haal programma op” geïmporteerd worden door rechts te klikken in het programmavenster. Ditzelfde geldt ook voor Modellen.
5.3 Coach 5 en Coach Junior Coach 5 bevat alle functies van Coach Junior (Docentversie). Bij installatie van Coach 5 wordt een leerlingversie van Coach 5 Junior met bijbehorende projecten meegeïnstalleerd. Deze projecten kunnen in de docentversie van Coach 5 worden opgehaald en gewijzigd. In profielbeheer is het vervolgens mogelijk projecten en activiteiten met instellingen voor de gewenste doelgroep klaar te zetten. Coach 5 Junior is ook als aparte licentie verkrijgbaar. Voor documentatie: zie de handleiding “Installatiehandleiding Coach 5 Junior” op de CD.
5.4 Wat is nieuw in Coach 5, versie 2.1 Voor gebruikers van oudere versies van Coach Junior en het basispakket Coach 5 volgt hierna een beknopte samenvatting van de belangrijkste verbeteringen in de huidige update ten opzichte van versie 2.0. Meten o Analoge sensoren kunnen, via het rechter-muisknop-menu, als teller ingesteld worden. Kies hiervoor het menuitem: “Gebruik als Teller”. Een vinkje voor het menuitem geeft de status van de sensor weer. N.B.: Het gebruik van analoge sensoren als teller wordt alleen door Coachlab II ondersteund. o Voor tellersensoren is een drempelwaarde in te stellen. Wanneer met de rechter muisknop op het tellericoon geklikt wordt, kan met de optie “Drempelwaarde” de drempelwaarde ingesteld worden. De drempelwaarde wordt gedefinieerd in de eenheid waarin de sensor geijkt is. Tevens dient aangegeven te worden of de drempelwaarde opwaarts of neerwaarts wordt overschreden, wat het maximaal aantal samples is en wat de grootheid en de eenheid is. o Coach onthoudt de directory waar de gebruiker als laatste een bestand vandaan heeft gehaald, zoals een afbeelding, video, enz.. Als gevolg hiervan is een knop “Huidige project” toegevoegd om weer eenvoudig terug te kunnen springen naar de projectdirectory. N.B.: Dit geldt niet voor activiteiten of resultaten omdat het hele principe van de gehanteerde rangschikking gebaseerd is op ordening van activiteiten in projecten. o De optie: “Reset hardware” is toegevoegd (op te roepen door met rechter muisknop op interface te klikken) om eenvoudig de verbinding met de interface te kunnen herstellen wanneer deze verbroken is
– 48 –
Handleiding Coach 5
o Coach 5 kan ook gebruikt worden onder het besturingssysteem Windows 2000 en Windows ME. o Bij verandering van de meetduur bij de meetinstellingen springen eventuele diagrammen automatisch terug naar de uitgezoomde stand. o Bij pulsgestuurde metingen is via meetinstellingen “t=0 bij eerste puls” in te stellen. o Het is mogelijk geworden de uitkomsten van vorige meetruns te vergelijken met nieuwe. Dit is in te stellen via het tabelmenu: kopieer kolom. o Meetfrequentie wordt niet meer automatisch aangepast bij verandering van de duur van de meting. o Bij het bewaren van een activiteit worden eventuele meetdata standaard ook opgeslagen. o Wisselen van taal mogelijk (Engels en Nederlands). o Functionaliteit is via extra sneltoetsen toegankelijk: o Docent: Ctrl-D o Student: Ctrl-S o Leerling: Ctrl-J o Profielbeheer: Ctrl-Shift-G o Project-beheer: Ctrl-Shift-P Videometen o De instellingen zijn uitgebreid met de mogelijkheid de tijd te ijken. Onder de menuoptie “Instellingen” zijn de volgende opties toegevoegd: • t=0 bij eerste beeld • t=0 bij beeld: • t=0 bij het eerst geselecteerde o Een serie opeenvolgende afbeeldingen waaraan men wil meten kan ingelezen worden als film. Iedere afbeelding is een nieuw frame. Kies het menuitem “Kies beelden” en selecteer de in te lezen afbeeldingen. De geselecteerde afbeeldingen worden alfabetisch ingelezen waarbij de eerste afbeelding het eerste frame wordt, enz. o Naast de al bestaande mogelijkheid om rechthoekige coördinaten te gebruiken kan nu ook gebruik gemaakt worden van poolcoördinaten. Dit betekent dat per meetpunt twee waardes toegevoegd zijn; P1-Afstand en P1-Hoek. • P1-Afstand is de afstand tussen het meetpunt en het kruispunt van de assen. • P1-Hoek is de hoek tussen de lijn die het kruispunt van de assen verbindt met het meetpunt en de x-as. N.B.: Om deze waardes te gebruiken in een bestaande activiteit moet de activiteit opnieuw uitgevoerd worden. o De hoekwaardes kunnen zowel in graden als radialen weergegeven worden. Menuitem: “Activiteitopties”. N.B.: Om deze waardes te gebruiken in een bestaande activiteit moet de activiteit opnieuw uitgevoerd worden.| o De richting van de assen kan ingesteld worden. Menuitem: “Instellingen”
– 49 –
Handleiding Coach 5
o Bij het opslaan van een activiteit of resultaat is de checkbox: “Inclusief video(‘s)” toegevoegd. Deze functionaliteit is toegevoegd omdat videobestanden al snel te groot zijn om naar een diskette geschreven te worden. Modelomgeving o Het modelvenster is niet meer standaard zichtbaar tijdens de modelberekening. Wanneer de behoefte bestaat het model te monitoren kan dit ingesteld worden via het menuitem: “Start”, “Monitor” N.B.: De standaard instelling voor de M-knop is dat het modelwindow niet zichtbaar is De standaard instelling voor de P-knop is dat het modelwindow wel zichtbaar is o “Monitor” weergave is uitgebreid met de mogelijkheid te printen of naar het klembord te kopiëren. o In de grafische weergave kunnen m.b.v. de schaar een verbinding verwijderd worden. o Grafische weergave bevat gekleurde componenten. Diversen Diagrammen o Via de menuoptie: ”Commentaar toevoegen” kan tekst aan een diagram toegevoegd worden. Bij een eventuele print wordt dit ook afgedrukt. De gebruiker kan aangeven of de tekst wel of niet in een frame geplaatst dient te worden en welke kleur de tekst moet hebben. Geplaatste tekst kan later verwijderd of aangepast worden door er met de rechter muisknop op te klikken. o Via de menuoptie: “Weergave” kan de dikte van een lijn ingesteld worden. o De optie “Behoud de verhouding” onder de menuoptie “Wijzig/maak diagram” zorgt ervoor dat x- en de y-as beiden hetzelfde geschaald worden. Gebruikersinterface o Bij het opstarten van Coach opent direct het projectenscherm. o Bij het starten van een project opent direct het activiteitenscherm. o In het activiteitenscherm is een “Ander project” knop toegevoegd. Hiermee kan makkelijker naar het projectenscherm teruggesprongen worden. Verwerken/analyse o Berekening van de numeriek afgeleide is verbeterd o Verwerkings- en analyseschermen zijn uitgebreid met de mogelijkheid te printen , te kopiëren naar het klembord en het oproepen van de helpfunctie. RCX o De RCX wordt automatisch gedetecteerd. Hierdoor is het niet meer nodig de RCX “on-line” te brengen.
– 50 –
Handleiding Coach 5
o De RCX ondersteunt nu ook dataloggen. Naast on-line meten is nu ook off-line meten met de RCX mogelijk. Met de knop ‘ontvangen’ kunnen meetgegevens die tijdens de programma-uitvoer worden verzameld in de PC opgehaald en afgebeeld worden Help en lesmateriaal o Het on-line helpsysteem in Coach 5 is ingrijpend verbeterd. o De Coach 5 CD bevat een grote hoeveelheid handleidingen en digitaal lesmateriaal in de vorm van Wordbestanden. Deze bestanden mogen door vakdocenten van scholen vrij worden gebruikt en aangepast ter ondersteuning van de lessen.
– 51 –
Handleiding Coach 5
Bijlage 1: Installatie van Coach 5 op een netwerk Inleiding en achtergronden Coach 5 is - afhankelijk van het type interface - bruikbaar in bijvoorbeeld een Novell-netwerk of een Windows-netwerk. De bestanden moeten zich op de server bevinden in een map die met cliënt-machines kan worden gedeeld. De instellingen kunnen echter van cliënt tot cliënt verschillen. Te denken valt aan het gebruik van verschillende seriële of parallelle poorten, een andere letter voor de CD-drive of het gebruik van verschillende interfaces. De volgende bestanden bepalen de Coach 5 instellingen: - COACH.INI (hardwareinstellingen) - PROFILES.C5 (permissies voor de leerling). Bij de start van Coach 5 wordt het COACH.INI bestand gelezen uit de directory waarin Coach 5 is geïnstalleerd. Door middel van een /I switch is een ander INIbestand aan te wijzen. Voorbeeld: COACH.EXE /I:C:\COACH5\COACH.INI Twee installatieprogramma's in de Coach 5 directory op de server maken het mogelijk om een lokale configuratie op een cliënt te maken. Afhankelijk van de configuratie die u gaat maken kiest u: • NETINST.EXE voor toepassingen zonder CBL/CBR (wijzigt de registry niet) • NETINST_WITH_CBL.EXE8 voor toepassingen met de CBL/CBR (de registry wordt aangepast). Deze programma's vereisen Windows 95, 98 of NT op de cliënt en administrator-rechten in Windows NT. Waarschuwing Coach 5 start niet zodra het bestand PROFILES.C5 is verwijderd of beschadigd. In dat geval moet het bestand van de CD naar de Coach 5 directory worden gekopieerd. Helaas gaan de zelfgedefinieerde profielen daar bij verloren. Het is raadzaam om altijd een reservekopie van het PROFILES.C5 bestand achter de hand te hebben..
8
NETINST.EXE voor toepassingen zonder CBL/CBR (wijzigt de registry niet). NETINST_WITH_CBL.EXE voor toepassingen met de CBL/CBR (de registry wordt aangepast).
Deze programma's vereisen Windows 95, 98 of NT op de cliënt en administratorrechten in Windows NT
– 52 –
Handleiding Coach 5
Installatie van Coach 5 op een cliënt machine (Windows 95/98 en NT) Maak een standaard installatie van Coach 5 op de server. Start, via het netwerk, het programma NETINST.EXE (of NETINST_WITH_CBL.EXE) in de Coach 5 directory op de server. Met het programma maakt u een lokale configuratie op de cliënt. Opmerkingen: - De netwerkdrive moet op de cliënt beschikbaar zijn door middel van een driveletter. - Als de instellingen voor alle cliënts hetzelfde zijn en u wilt deze instellingen direct op de server maken, zorg er tijdens de installatie dan voor dat de paden worden aangegeven, GEZIEN VANAF de cliënt. - Beveilig de bestanden op de server. Voor de installatie op een cliënt biedt het installatieprogram NETINST.EXE (of NETINST_WITH_CBL.EXE) drie mogelijkheden: 1. De installatie op de cliënt is identiek aan die op de server. - Selecteer in NETINST.EXE (of NETINST_WITH_CBL.EXE)2: "Gebruik de instelling op de server". - Klik Volgende en dan Installatie . Het installatieprogramma maakt een Coach 5 groep aan met iconen op de client. 2. De cliënt moet gebruikmaken van een aangepaste installatie. Het gebruikers profiel is hetzelfde als op de server. - Selecteer in NETINST.EXE (of NETINST_WITH_CBL.EXE): "Maak nieuwe instelling". - Kies een directory op de client om het COACH.INI bestand in te plaatsen. - Kies als "Gebruikersprofiel": PROFILES.C5. - Klik Volgende en daarna Installatie. - Voer de installatie uit voor de cliënt. Het installatieprogramma maakt een Coach 5 groep met iconen aan op de cliënt en plaatst het COACH.INI bestand in de cliëntdirectory. Wijzig de instellingen door NETINST.EXE (of NETINST_WITH_CBL.EXE) weer te starten.
– 53 –
Handleiding Coach 5
3. De cliënt maakt gebruik van een aangepaste installatie met een lokaal profiel. - Kies in NETINST.EXE (of NETINST_WITH_CBL.EXE): "Maak nieuwe instelling". - Selecteer een directory op de cliënt voor de installatiebestanden. - Kies als" Gebruikersprofiel": "Lokaal profiel". - Klik Volgende en daarna Installatie. - Voer de installatie uit voor de cliënt. Het installatieprogramma maakt op de cliënt een Coach 5 groep aan met iconen en plaatst de COACH.INI en de PROFILES.C5 in de client directory. Wijzig de instellingen door NETINST.EXE (of NETINST_WITH_CBL.EXE) weer te starten. De PROFILES.C5 wordt aangepast in de "Profieleditor" van Coach. 4. De projecten staan op de client in een lokale directory. - Kies in NETINST.EXE (of NETINST_WITH_CBL.EXE): "Maak nieuwe instellingen". - Selecteer een directory op de cliënt voor de installatiebestanden. - Type het pad voor de projectsdirectory of selecteer het met Bladeren. - Klik Volgende en daarna Installatie. - Voer de installatie uit voor de cliënt.
Installatie van Coach 5 op een cliënt machine (Windows 3.1) Start voor een netwerkinstallatie onder Windows 3.1 het programma NETCONF.EXE en volg de handelingen zoals hierboven beschreven voor NETINST.EXE. Kopieer daarna van de CD de inhoud uit de directory "HelpDlls" naar de systeemdirectory (in het algemeen C:\Windows\Systeem).
Netwerkinstallatie op de client verwijderen Ga naar het Configuratiescherm > Software en verwijder daar "Coach 5 Network Client" om de installatie ongedaan te maken.
– 54 –