Grote (inheemse) grazers in natuurbeheer
– ervaringen en wat levert het op voor biodiversiteit?
ANKONA 14/02/2015
Geert De Blust & Jan Van Uytvanck
“Grote” vragen over grote grazers in de natuur
1. 2. 3. 4.
Grote grazers in natuurbehoud en –beheer? Welke dieren? Hoeveel dieren? Begrazing(sonderzoek) in het Zwin en de Zwinbosjes 5. Begrazing(sonderzoek) in de Kalmthoutse Heide 6. Take home message
Grote herbivoren in natuurbehoud en -beheer Grote herbivoren of exoten? (rund, paard, ezel…)
+ 1627
+ 1909
Grote herbivoren in natuurbehoud en -beheer 1. Nieuw visies op de rol van natuurlijkheid, natuurlijke processen (nieuwe wildernis) “oorspronkelijke natuur”, sterk verminderde menselijke invloed “complete ecosystemen” : introductie wilde grazers & roofdieren herstel van natuurlijke processen => kennishiaat (aantallen, soorten, effecten in tijd & ruimte)
Spontane processen Spontaan
Mensenhanden
kolonisatie, kieming, vestiging afsterven van planten concurrentie successie begrazing (incl. facilitatie) natuurlijke verstoringen s.l.
aanplant kappen, maaien, dunnen vrijstellen, beschermen fasen overslaan rasters, bescherming, jacht allerlei werken
≠ ontwikkelingsfasen in fijnmazig mozaïek met natuurlijke verstoringen als sturende factor : “grote” terreinen
Homogenere structuur in de beheereenheid, sturende factor = mens : controle, kleine terreinen
Grote herbivoren in natuurbehoud en -beheer 2. Herstellen van condities i.f.v. beheerdoelen bv. zaaddispersie, vegetatiestructuren, mestfauna Bv. in Vlaanderen : ± 8000 ha begraasd “natuurgebied” ± ½ in cultuurlandschappen Doelen meestal specifiek: bv. behoud soortenrijk kamgrasland, broedende kievit
± ½ in half-natuurlijke landschappen Doelen: opbouw of behoud gevarieerde, structuurrijke mozaïeken met struweelvogels, zaaddispersie naar andere terreindelen, …
Grote herbivoren in natuurbehoud en -beheer
Zaaddispersie
2. Herstellen van condities i.f.v. beheerdoelen bv. zaaddispersie, vegetatiestructuren, mestfauna
Grote herbivoren in natuurbehoud en -beheer Fijnschalige mozaïeken (gebieds- of landschapsniveau)
Grote herbivoren in natuurbehoud en -beheer Fijnschalige mozaïeken: niveau vegetatievlek
Grote herbivoren in natuurbehoud en -beheer 3. Kosten drukken Algemeen: hoe minder noodzakelijke werkuren voor mensen (herder, …) hoe minder duur en voordeliger t.o.v. andere beheervormen
hoe groter de te beheren (aaneengesloten) oppervlakte, hoe minder duur en voordeliger …
Welke dieren ? Toenemende dieetspecialisatie
Hooglander
Konik paard Schaap
Shetland pony Konijn
Ezel
“echte grazers”
ongewervelden
Welke dieren ? Grazers eten GRAS >>>>> kruiden, struiken, hout
Runderen
Kuddedieren Zware dieren
=> kans op vertrappeling
Gebruiken hele terrein => structuurverschillen minder uitgesproken, tenzij lage in dichtheden, grote terreinen Goede kenmerken voor natuurbeheer => winterhard => zelfstandig kalven
Welke dieren ? Paarden/pony’s/ezels
Kuddedieren Zware dieren
=> kans op vertrappeling
Gebruiken/onderhouden korte graslanden (grazende snoeiers) => structuurverschillen vaak heel uitgesproken, ook in kleine terreinen Eten VEEL, ook laagwaardig voedsel, vaak ook hout, schors Ezels eten distels en graven wortelstokken uit om ze op te eten Mesthopen (latrines), in kleine terreinen
Welke dieren gebruiken schapen Kuddedieren => kans op vertrappeling Lichte dieren is klein Voorkeur voor droge terreinen Eten selectiever: knabbelen ook aan (heide)struikjes, kruiden, hout (vnl. in de winter) Met herder of kleine rasters: drukbegrazing zonder bodemschade
Welke dieren gebruiken ? Natuurbeheer gedomesticeerde grote grazers: Welke met dieren ? = nabootsen van het natuurlijke proces Wat met “Snoeiers” ?: eten kruiden, knoppen, vruchten, bladeren, jonge boompjes en in de winter twijgen en bast
Wat met “Variabele vreters” ?: kunnen overschakelen van snoeien naar grazen
Welke dieren ? Geiten Variabele vreters, eten relatief veel hout, ook hogere begroeiing => bosvorming tegengaan, => bramen opruimen Klimmers, ontsnappen…
Keuze is dus afhankelijk van de fysische eigenschappen van de grazer én van specifieke terreinkenmerken (vegetatiestructuur, bodem(vochtigheid), grootte, ongewenste planten, aanwezigheid van functionele habitats (zie verder) De keuze is veel minder afhankelijk van een bepaald vegetatietype
Hoeveel dieren ?
bos
mozaïek bos/ struweel/grasland
grasland kale bodem
Beheerdoel: hoe open moet het landschap zijn ?
Toenemende graasdruk -> Biodiversiteit Opbrengsten uit bos Opbrengsten uit landbouw
Bokdam (1990)
Hoeveel dieren ?
Hoeveel dieren ? Hoe zal de openheid evolueren?
Hoeveel dieren ? Verder afhankelijk van • Draagkracht van het terrein: voedselaanbod over de seizoenen • Beheerdoel • Omvormen van de vegetatie / soortensamenstelling • Vergroten van de structuurvariatie • Behouden van bestaande soortensamenstelling en structuur
• Behoeften van de dieren in verschillende fysiologische fasen: onderhoud, dracht, lacterend, groei (bijvoederen, krachtvoer, mineralen noodzakelijk?)
Onderzoek en beheerervaring in de Kalmthoutse Heide
Begrazingsdruk en veranderingen in de vegetatie Aantal dieren / ha (periode?) ↔ samenstelling en productiviteit van de vegetatie Oude degenererende Struikhei gevoeliger dan jonge Struikhei tot 40% jaarlijkse groei afgegeten : geen verandering nadien 80% jaarlijkse groei afgegeten : tot 50% reductie nadien Recent onderzoek: geen afname in bedekking bij consumptie 22,5% - 41,4% (95% kans) Pijpenstro dominantie breken: meerdere jaren 2/3 jaarlijkse groei afeten stootbegrazing of met herder (mei – oktober) omslag na ong. 3 jaar meerdere malen / jaar hoge bezetting op zelfde plek: oppassen voor wormbesmetting
Grote Heide Venlo. Structuurrijke heide met brem 15 jaar na drukbegrazing
Begrazingsdensiteiten schapen gebruikt voor heide (Kalmthout) bij een gemiddeld en een laag productieniveau (begin groeiseizoen) Reductie biomassa
Schapen / ha
Schapen / ha bij een laag productieniveau (juni)
< 20%
1
0,5
intermediair
20% – 60%
1 – 3,5
0,5 – 3
intensief
60% - 80%
3,5 – 5,5
3–4
> 80%
> 5,5
>4
begrazingsdruk
extensief
zeer intensief
Galloway runderen in de Kalmthoutse Heide
Verandering in dieet afhankelijk van het seizoen. Herfst: toenemend bezoek van bos voor eikels en droge heide voor struikhei
Kalmthoutse Heide Galloway runderen Verschillend terreingebruik gedurende de seizoenen
Specifiek doelen voor begrazing Ook specifiek (en generiek) beheerdoel: verminderen van strooiselopstapeling en hierdoor reductie van brandgevoeligheid (vb. Kalmthoutse Heide) Niet begraasde exclosure: meer strooisel, hevigere brand)
Not grazed Grazed with very low stocking rate
Reactie van Pijpenstro op begrazing (zowel gemiddeld als zeer extensief begraasd) zelfde als na brand
50 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0
47,2
40
35,0 28,6 NB B
30 25 NB
20
B
15
9,4
10
6,2 1,9
5 0 nat
droog
Proportie strooisel niet begraasd / Aandeelin vanresp. het strooisel in de massaheide begraasd, natte entotale droge %SM/TotM (%)
35,7
35
40,3
nat
90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
# halmen niet begraasd / begraasd, in resp. Aantal nattebloeistengels en droge heide BlstA (#/16dm²)
BM (g/16dm²)
Biomassa bladeren niet begraasd / vannatte de bladeren begraasd, inMassa resp. en droge heide
79,8
75,1 65,6
50,5 NB B
nat
droog
droog
Berekend # halmen niet begraasd / begraasd, 100% Moliniabedekking bedekking Bloeistengelaantalbij bij volledige 180 160 140 120 100 80 60 40 20 0
169 121 102 NB B
9
7 nat
droog
9 gemid.
toename via verhoogde reproductie sturen op periode begrazing Ook bij lichte bijdrage aan brandpreventie begrazing potentieel afname strooiselproductie
Functionele habitats Maar … de toestand binnen een groot vast raster hangt in hoge mate af van het algemene vegetatiepatroon daar en de verdeling van de verschillende functionele habitats / vegetaties
1990
2006
2003
2007
Timing en sturing i.f.v. bereiken doelen en vermijden negatieve effecten Beperken negatieve effecten op fauna Brood*grazing χ2 = 4.33, df = 1, p = 0.037
Brood*grazing χ2 = 6.48, df = 1, p = 0.011
1,0
Proportion
0,8
0,6
0,4
First brood = voor begrazing 0,2
Nest success = fledged young ≥ 1 Breeding success = proportion of fledged offspring
First brood Second brood 0,0
No grazing
Grazing
Nest success
No grazing
Grazing
Offspring survival
Broedseizoenen 2010 en 2011 (201 nesten) nesten in zones met schapen: 4 keer minder kans om ten minste 1 jong uit te laten uitvliegen Nestpredatie overdag veel hoger wanneer schapen aanwezig waren (periode 2) en onafhankelijk van het beheer
Onderzoek Glenn Vermeersch, Dan Slootmaekers (zie ook Vogelnieuws)
Results Brood*grazing χ2 = 4.33, df = 1, p = 0.037
Brood*grazing χ2 = 6.48, df = 1, p = 0.011
1,0
First brood = before grazing
0,8
Proportion
Nest success = fledged young ≥ 1 0,6
Breeding success = proportion of fledged offspring
0,4
0,2 First brood Second brood 0,0
No grazing
Grazing
Nest success
No grazing
Grazing
Offspring survival
Nest success was lower for the second brood and was also much lower in the grazed compared to the ungrazed second brood plots Offspring survival did not differ between first and second brood in the ungrazed plots while it was clearly lower for the second brood in the grazed plots
Typical Woodlark habitat
Niet eenduidige effecten begrazing op grondbroeders Bv. Nachtzwaluw: vooral broeden buiten de begrazingsrasters fourageren binnen de begrazingsrasters
‘vroeger’: ‘natuur’ functioneel onderdeel van het landbouwsysteem. Begrazing op de Kalmthoutse Heide, eind 19de , begin 20ste eeuw
Kalmthoutse School
Rosseels
Begrazing in Zwin en Zwinbosjes
76 ha 10 ha
30 ha
93 ha
17 ha
13 ha
Zwinbosjes
Poelen Begrazing in duinen - Vroeger: landbouwgebruik - Nu: natuurbeheer met allerlei grazers
Onderzoek L. Denys & J, Packet, INBO
Poelen in begraasd terrein Fysische verandering bodem verstoring verdichting
Chemische verandering bodem import/export/cyclische processen Mineralen, nutriënten, organisch materiaal,
sneller Competitie
Verbreiding van soorten door dieren Colonisatiesnelheid Prioriteitseffect …
successie
vegetatiesamenstelling smakelijk/onsmakelijk Kieming uit zaadbank reproductie structuur bedekking hoogte
?
trager
waterpeil type dier en gedrag graasregime bodem type Nutriëntenvoorraad…
Eerste indrukken
- Voedselaanrijking en degradatie - Vertrappeling => vertroebeling
Ouderdom ~ begrazing
120
16 12
onbegraasd alfa without alfa with begraasd
8 4
0
Totale soortenrijkdom van poelen species heterogeneity +/-alle grazing
1-2
3-5 6-10 years
>10
number of taxa
number of taxa
species richness +/- grazing Gemiddelde soortenrijkdom per poel
100 80
beta without beta with
60 40 20 0
1-2
3-5 6-10 years
>10
• Hoogste soortenrijkdom rond 3-5 jaar • Begrazing eerder positief voor soortenrijkdom • Oudere begraasde poelen lijken steeds meer op elkaar
Samengevat • Soortenrijkdom neemt af bij ouder worden • Begrazingseffecten zijn positief in de eerste 10 jaar: verlengt soortenijke fasen • Begrazing is vnl, positief voor ondergedoken watervegetaties (en ook voor dieren?)
• Eerder dan uitrasteren van poelen: véél poelen voorzien: goede spreiding van de graasdruk • Lange tijd begrazing: wellicht degradatie • opvolging + ingrijpen (ruimen)
Belang vd ligging van poelen (Heidebos)
Zwinvlakte
Strandkweek
Zwinvlakte Grazers ~ concurrentie tss planten => dominante soorten => dynamiek => Kleinere schorresoorten
Vogels?
Zwinvlakte Opmeten van transecten: specifieke veranderingen onder invloed van begrazen vs. niet begrazen,
Telemetrie
Telemetrie
Vegetatiekaart
onderzoeksresultaten - Habitatgebruik + activiteit (rusten, grazen) - ev. dieet (directe observaties) - Veranderingen in de vegetatie ifv de tijd
- Beheerdoelen gehaald? - Bijsturen van beheer (begrazing, extra
maatregelen, problemen)
Take home message Welke dieren ?
Start graasproject:
- Keuze van diersoort Er is geen eenduidig verband tussen een bepaald soort grazer en een bepaalde gemeenschap, vegetatietype of doelsoort.
- Graasdruk staat niet los van de diersoort
Take home message graasdruk en diersoort in functie van:? 1. beheerdoelen Bv. - doel = dispersie van zaden naar afgelegen terreindelen: langharige runderen, schapen - doel = zeer korte graslandvlekken in een mozaïeklandschap: paardachtigen - doel = terugdringen natte ruigten: runderen
Take home message graasdruk en diersoort in functie van:? 2. grootte van het terrein -
-
Kleine terreinen: keuze van diersoort relatief minder belangrijk; sturing wordt vnl. bepaald door de geringe oppervlakte Grote terreinen: belang van de keuze neemt toe samen met de manier van sturen: Bv. - sterke sturing nodig: herder met schapen - instandhouden bestaand mozaïek: vrij rondlopende runderen, schapen - creëren van korte graslandvlekken: paarden
Take home message graasdruk en diersoort in functie van:? 3. Kennis van functionele habitats Droge, warme slaapplekjes - Drinkpoelen - Schaduw - Doorwaadbare plekken - …. 4. Andere functies -
-
Bezoekers (+ honden): ≠ tussen paarden, schapen, koeien Landbouwproducten
Take home message graasdruk en diersoort in functie van:? 5. Ongewenste effecten Exoten (bv. Crassula in poelen) - Verstoring van nesten, reptielen - Verminderde bloei (bv. van struikhei) => minder nectar, pollen…
-