GEDRAAG JE! Leerlingenhandleiding
INHOUD Context 1: Hoe gedraag jij je? Context 2: Diermanager
2 15
Gedraag je!
2
Context 1: HOE GEDRAAG JIJ JE? Les 1 Ben jij prikkelbaar? Opdracht 1 We bekijken een deel van de film ‘De Naakte Aap’ van Desmond Morris (1.Lichaamstaal 10.00-17.00 min. en evt. van 23.00-34.00 min.). In de film maken mensen verschillende gebaren, waarmee ze bepaalde ‘signalen’ uitzenden. Noteer zoveel mogelijk ‘signalen’ van mensen en schrijf op wat ze betekenen. Begrippen Aan de hand van een aantal dia’s worden de volgende begrippen behandeld: prikkel sleutelprikkel supernormale prikkel motivatie drempelwaarde Opdracht 2 Zoek in je eigen omgeving voorbeelden en betekenissen van onderstaande begrippen Begrippen Voorbeeld Betekenis signalen prikkels sleutelprikkels supernormale prikkels
Les 2 Hoe zit gedrag in elkaar? Rollenspel Hoe gedraag jij je ten opzichte van de andere sekse? (Uitleg in de les) Begrippen Aan de hand van dit rollenspel komen de volgende begrippen aan de orde: gedragselement gedragsketen gedragssysteem Opdracht 3 We bekijken een deel van de film ‘De Naakte Aap’ van Desmond Morris (4.De Biologie van de Liefde 5.16-21.32 min.). Noteer de gedragselementen die mensen in de film laten zien. Zet de gedragselementen in de juiste volgorde, zodat er een gedragsketen ontstaat.
© 2011 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gedraag je!
3
Opdracht 4 Beantwoord de volgende vragen: 1 Wat gebeurt er als één van de partners niet de juiste gedragselementen laat zien in de gedragsketen? 2 Is de uitkomst van het gedragssysteem baltsen voorspelbaar? 3 Wat is het doel van een gedragssysteem?
Les 3 Gedragsonderzoek doen Inleiding over onderzoek aan gedrag Nabespreking van de vorige les: hoe kun je gedragssystemen opsporen en in kaart brengen?
Begrippen In deze les komen de volgende begrippen aan de orde: observeren ethogram protocol onderzoeksvraag en deelvragen
Opdracht 5 Lees het artikel “Mannen zijn apen”. Arceer de gedragselementen en bedenk voor elk element een geschikte afkorting. Maak met de gedragselementen een ethogram.
© 2011 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gedraag je!
4
Mannen zijn apen Mannen die een vrouw willen versieren, stellen zich aan als apen. Dat is nu ook wetenschappelijk bewezen door een onderzoeksteam van een Oostenrijkse en Amerikaanse universiteit. De wetenschappers bestudeerden mannen op vrijersvoeten en kwamen tot de vaststelling dat ze dezelfde haast rituele signalen uitzenden als mensapen op wijfjesjacht. Mannen maken zich breed en gedragen zich dominant tegenover andere mannen in het gezelschap als ze een oogje hebben op een vrouw. Met een por in de ribbenkas van een vriend of een joviale schouderklop onderstrepen ze hun dominante positie. Het strelen van hun kin of baard dient om de aandacht van de vrouw te trekken. De onderzoekers stelden vast dat vrouwen door de knieën gaan voor de apenstreken. Mannen die het typische apengedrag vertoonden in een café hadden aanzienlijk meer succes bij de andere sekse. Mannen die een vrouw willen versieren, zenden signalen uit die lijken op de manier waarop mensapen hun partner proberen te verleiden. Dat is de conclusie van een gezamenlijk onderzoek van een Oostenrijkse en Amerikaanse universiteit, zo meldt de Sunday Times. Een man die een vrouw aan een naburig tafeltje wil versieren, zal vaak zijn gezicht strelen op de plaats waar zijn baard zit. Daarmee wil hij volgens de onderzoekers de aandacht vestigen op zijn gelaatstrekken. Wanneer na dit inleidend ritueel een gesprek wordt aangeknoopt slaat hij zijn armen over elkaar en laat hij zijn schouders zakken. Bij het onderzoek werden mannen in de leeftijd van 21 tot 34 jaar gevolgd tijdens een avondje stappen. Na observatie bleek dat het 'dominante mannetje' een serie zeer herkenbare signalen geeft om indruk te maken op een 'begeerlijk vrouwtje'. Zo geeft hij zijn vrienden plaagstootjes in de ribbenkas en slaat ze joviaal op de schouders om aan de vrouw te laten zien dat hij de sterkste is. Daarnaast maakt hij 'ruimtebewegingen', zoals het uitspreiden van de armen op rugleuningen. In een half uur tijd maakt hij negentien van dit soort bewegingen en kijkt hij dertien keer of de begeerde vrouw ze wel heeft opgemerkt. Mannen die geen poging durfden ondernemen, deden dit veel minder vaak. Het onderzoek, waarvan de resultaten worden gepubliceerd in het tijdschrift Evolution and Human Behaviour. De bekende antropoloog Desmond Morris heeft enthousiast op het onderzoek gereageerd. Volgens hem geeft het een goed beeld van het echte leven. Daarnaast is de uitkomst van het onderzoek bijzonder bruikbaar voor vrouwen. Ze kunnen aan de hand van de rituelen een versierpoging al van verre aan zien komen. Bronnen: Het Volk, Fok, Het Laatste Nieuws BRON: WWW.NIBURU.NL | Geplaatst op 08.11.2004
© 2011 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gedraag je!
5
In deze les doe je Gedragsonderzoek 1 OF Gedragsonderzoek 2 Gedragsonderzoek 1: Hoe wordt er gestudeerd? De schoolleiding wil graag weten hoe er gestudeerd wordt in de studieruimtes van de school. Er wordt getwijfeld of de leerlingen de ruimtes wel efficiënt gebruiken (waar ze voor bedoeld zijn). Met andere woorden: de onderzoeksvraag is: Welk gedeelte van de tijd die leerlingen in de studieruimte doorbrengen wordt er ook echt gestudeerd? Om een antwoord op die vraag te krijgen moet er onderzocht worden welke (studie)gedrag leerlingen vertonen die in die ruimtes aan het werk zijn. De eerste deelvragen die daarvoor beantwoord moeten worden zijn: Welke gedragselementen en gedragsketens horen bij het gedragssysteem ‘studeren’? Welke gedragselementen en gedragsketens horen bij het gedragssysteem ‘vragen maken’?
Maak een lijst met gedragselementen die je verwacht bij het studeren (‘leren’) en bij het maken van vragen. Maak een lijst met gedragselementen die je verwacht bij ander gedrag in de studieruimte. Maak van elk van de gedragssystemen een ethogram.
Uitleg over het maken van een ethogram kun je vinden op www.fontys.nl/lerarenopleiding/tilburg/biologie/cd%20amsterdam/cdw/almanak/5prcurs/ethol/ethogram.htm
Een volgende deelvraag is: Hoeveel tijd vertonen leerlingen in de studieruimte studeergedrag en hoeveel tijd vertonen ze ander gedrag?
Ga naar de studieruimte en observeer een aantal leerlingen. Leg de observaties vast in protocollen. Verwerk de gegevens in een of meer diagrammen.
Uitleg over het maken van een protocol kun je vinden op www.fontys.nl/lerarenopleiding/tilburg/biologie/cd%20amsterdam/cdw/almanak/5prcurs/ethol/protocol.htm
In les 4 ga je verder met het beantwoorden van de onderzoeksvraag.
© 2011 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gedraag je!
6
Gedragsonderzoek 2: Welk gedrag vertonen mensen die iets willen verbergen? Soms willen mensen hun bedoelingen verbergen. Maar een scherpe observator kan dat soms toch opmerken. Om dat te kunnen moet je het verschil kunnen zien tussen mensen die WEL en mensen die NIET iets willen verbergen (of tussen momenten waarop iemand iets wel of iets niet wil verbergen). De onderzoeksvraag van dit onderzoek is dan ook: Welke gedragselementen verraden dat iemand iets probeert te verbergen? De eerste deelvragen die daarvoor beantwoord moeten worden zijn: Welke gedragselementen/keten(s) laat iemand zien die niks verborgen houdt? Welke gedragselementen/keten(s) laat iemand zien die iets verborgen houdt?
Maak een lijst met gedragselementen die je verwacht bij iemand die iets verborgen houdt. Maak een lijst met gedragselementen die je verwacht bij bij iemand die iets verborgen houdt. Maak met de gedragselementen een ethogram.
Uitleg over het maken van een ethogram kun je vinden op www.fontys.nl/lerarenopleiding/tilburg/biologie/cd%20amsterdam/cdw/almanak/5prcurs/ethol/ethogram.htm
In het spel ‘Weerwolven’ willen de spelers die weerwolf, ziener of onschuldig meisje zijn niet dat de andere spelers dat weten. Daarom is dit spel geschikt om de onderzoeksvraag te beantwoorden. De docent legt het spel uit.
Maak tweetallen: één van de twee speelt het spel, de ander observeert zijn/haar partner. Pas NA het spelen van het spel mag de observator weten welke rol de geobserveerde partner had. Speel het spel twee of drie keer. Stel eventueel het ethogram bij na de eerste keer. De observator maakt van het gedrag van zijn/haar partner een protocol. Als de nacht valt tijdens het spel, moeten ook de observerende leerlingen hun ogen sluiten, om niet achter de rol van de geobserveerde te komen (letterlijk blind onderzoek) Verwerk samen de gegevens in een of meer diagrammen.
Uitleg over het maken van een protocol kun je vinden op www.fontys.nl/lerarenopleiding/tilburg/biologie/cd%20amsterdam/cdw/almanak/5prcurs/ethol/protocol.htm
In les 4 ga je verder met het beantwoorden van de onderzoeksvraag.
© 2011 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gedraag je!
7
Les 4 Uitwerken van het gedragsonderzoek De gegevens van het onderzoek uit de vorige les worden besproken aan de hand van de observaties en de gemaakte diagrammen. Opdracht 6 Beantwoord op basis van je resultaten de deelvragen. Beantwoord met de antwoorden van de deelvragen de onderzoeksvraag. Opdracht 7 Maak een verslag van het onderzoek volgens de richtlijnen hieronder. Onderzoeksverslag beschrijvend onderzoek naar Menselijk Gedrag Namen, Klas, datum 1. Titel Bedenk een pakkende titel. Een titel verwijst naar je onderzoek. 2. Onderzoeksvraag: Dit is een vraag die is ontstaan vanuit een probleem / waarneming / opdrachtgever. Deelvragen: Als de onderzoeksvraag nog te algemeen / vaag is, worden er concretere, gedetailleerdere vragen opgesteld vanuit de onderzoeksvraag. Bij de deelvragen kunnen gegevens verzameld worden, om ze uiteindelijk te kunnen beantwoorden. 3. Verwachting Wat denk je dat er gaat gebeuren? Je verwachting heb je opgesteld voordat je de resultaten gaat bekijken. 4. Onderzoeksmethode Beschrijf op welke manier je het onderzoek hebt uitgevoerd, zoals de opzet en de gebruikte materialen. Dit moet nauwkeurig, anderen zouden met jouw beschrijving het onderzoek ook moeten kunnen uitvoeren. 5. Resultaten Geef hierin je waarnemingen / gegevens uit het ethogram of protocol op een overzichtelijke manier weer. 6. Conclusie Leg hier je resultaten uit en beantwoord je onderzoeksvraag: - hoe zou je de deelvragen nu beantwoorden? - geven de antwoorden op de deelvragen samen een antwoord op de onderzoeksvraag? - klopten de verwachtingen die je van tevoren had gedaan? 7. Discussie Kun je een verklaring of interpretatie geven van je antwoord? Hoe zeker ben je ervan dat het antwoord juist is? Zijn er nieuwe vragen ontstaan en zijn er antwoorden gekomen op vragen die je niet had gesteld? Welke praktische moeilijkheden kwam je tegen? Welke zaken zijn mislukt of juist beter gegaan?
© 2011 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gedraag je!
8
Les 5 Mag jij hier wel komen? Een specifiek gedragssysteem dat ook bij mensen voorkomt is territoriaal gedrag: “Het verjagen van soortgenoten uit een bepaald gebied ten gunste van bewoning, het voedsel of de voortplanting.”
Begrippen In deze les komen de volgende begrippen aan de orde: territorium signaal
Opdracht 8 Bij territoriaal gedrag hoort een territorium. Omschrijf wat een territorium is. Bedenk voorbeelden van territoria (= meervoud van territorium) van mensen. Zet die in de eerste kolom van onderstaande tabel. Voorbeeld van territorium
Opdracht 8 (vervolg)
© 2011 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gedraag je!
9
Welke signalen maken duidelijk dat er sprake is van een territorium? Zet deze in de tweede kolom. Welke consequenties heeft het schenden van het territorium? Zet deze in de derde kolom. Klopt de definitie met het voorbeeld? Schrijf in de laatste kolom waarom wel of niet.
We bekijken evt. een deel van de film ‘De Naakte Aap’ van Desmond Morris (3.De Mensentuin 33.48-45.48 min)
Les 6 Hoe kan het dat niet iedereen gelijk behandeld wordt? Welk nut heeft een rangorde, dominant en onderdanig gedrag?
Begrippen In deze les komen de volgende begrippen aan de orde: dominant gedrag onderdanig gedrag rangorde/hiërarchie sociale groepen ritueel gedrag
Opdracht 9 We bekijken een stukje van de film De Naakte Aap (3. De Mensentuin 22.55-32.15 min) waarin dominant gedrag en rangorde bij mensen duidelijk te zien zijn. Noem het synoniem voor rangorde, tevens het Engelse woord voor rangorde. Noteer welke gedragselementen te zien zijn bij dominante mensen en welke te zien zijn bij onderdanige mensen. Welke functie(s) hebben deze gedragselementen? Wat merkt Desmond Morris hierover op? Opdracht 10 We bekijken een stukje van de film De Naakte Aap (3.De Mensentuin 5.00-17.15 min.) waarin rituelen worden getoond. Deze rituelen bestaan uit een aantal handelingen, niet direct logisch voor de observant, Om welke redenen leven mensen in sociale groepen? Wat is de functie van het uitvoeren van rituelen in zulke groepen? Behoor jij ook tot bepaalde groepen en neem je ook deel aan rituelen? Zo ja, welke? Samenvatting Aan het eind van de les worden nog eens de begrippen uit de vorige lessen besproken. Maak daar zelf een samenvatting van.
© 2011 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gedraag je!
10
Les 7 Hoe leer jij iets nieuws? Opdracht 11 Een oefening in leren. De docent legt het uit.
Begrippen Aangeboren of aangeleerd? Aan de hand van dia’s worden de volgende begrippen besproken: aangeboren en aangeleerd gedrag reflexen lichaamstaal conflictgedrag, zoals: o gedragsremming o ambivalent gedrag o overspronggedrag o omgericht gedrag inprenting gewenning trial and error (proefondervindelijk leren) imitatie inzichtelijk leren conditioneren, klassiek en operant Opdracht 12 Maak aantekeningen bij de begrippen, zodat je ze later herkent en kunt toepassen.
© 2011 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gedraag je!
11
Les 8 Hoe werken hersenen? Opdracht 13 Maak samen met een of twee klasgenoten een samenvatting van deze les. Experiment 1 Voorin de klas staat een opstelling met tien doosjes of kistjes:
B
B
B
B
B
A
A
A
A
A
De bedoeling is een leerling probeert zo snel mogelijk elk A-blokje bovenop het ervoor liggende B-blokje te zetten. Begin aan de linkerkant! Iemand anders neemt de tijd op. Experiment 2 Op de overhead projector ligt een sheet met woorden. De bedoeling is dat een leerling probeert zo snel mogelijk alle woorden voor te lezen. Iemand anders neemt de tijd op. Experiment 3 a Er wordt een dia vertoond met als titel ´Taalkundige chaos´. Lees de tekst (hardop). b
Er wordt nog een dia vertoond. Wat zie je?
Experiment 4 Er worden woorden voorgelezen. Onthoud er zoveel mogelijk. Straks worden ze nogmaals voorgelezen.
Experiment 5 Op de overhead projector ligt een sheet met getallen, steeds vier naast elkaar. Elk getal stelt de inhoud (het volume) van een bekerglas voor. Probeer zo snel mogelijk met de drie bekerglazen voor de streep het bekerglas achter de streep te vullen.
© 2011 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gedraag je!
12
Bijvoorbeeld:
A=15
B=93
C=4
D=59
Oplossing: Gooi bekerglas A en bekerglas C leeg (in de gootsteen) Schenk uit bekerglas B bekerglas in B zit nu 93 – 15 = 78 A vol en gooi A weer leeg in B zit nu 78 – 15 = 63 Doe dat nog een keer Schenk uit bekerglas B bekerglas in B zit nu 63 – 4 = 59! C vol en gooi C weer leeg in D zit nu 59 mL Schenk bekerglas B over in D Dat kun je samenvatten als B – 2A – C = D
Experiment 4 (vervolg)
Experiment 6 Op de overhead projector ligt een sheet met vormen. Aan twee leerlingen wordt gevraagd hardop de vormen te benoemen.
Optische illusies Er worden enkele foto’s getoond van stoeptekeningen van Julian Beever, een Engelse kunstenaar. Wat is er zo bijzonder aan zijn tekeningen?
© 2011 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gedraag je!
13
Een afsluitende anekdote Er wordt een kort verhaaltje voorgelezen om het belang van goed waarnemen te benadrukken.
Opdracht 14 Welke prikkels kun je vanuit je omgeving waarnemen? Met welke organen vang je deze prikkels op? Met welke zintuigen vang je deze prikkels op? Waar liggen de gebieden in de hersenen die de informatie afkomstig van de zintuigen verwerken? Welke beperkingen en/of strategieën vertonen hersenen en zintuigen bij leergedrag?
Les 9 Wanneer gedraag je je normaal? Door een combinatie van aangeboren en aangeleerd gedrag (nature en nurture) ontwikkelen de meeste mensen ‘normaal’ (= sociaal geaccepteerd) gedrag in een sociale omgeving. Die ontwikkeling is eigenlijk nog best ingewikkeld en het gaat daarom ook nog wel eens mis. Bepaalde gebieden in de hersenen werken dan niet naar behoren. Dus er bestaan bij mensen veel soorten gedragsstoornissen. In deze les ga je informatie zoeken over de normale ontwikkeling van gedrag van pubers (opdracht 15) OF over een gedragsstoornis (opdracht 16) Begrippen In deze les komen de volgende begrippen aan de orde: nature vs nurture gedragsstoornissen zintuigen hersengebieden Opdracht 15 Beschrijf de ontwikkeling van gedrag van zuigeling tot puber. Gebruik daarbij de volgende aanwijzingen/vragen. Noteer in een tijdsbalk welke leerontwikkelingen een mens doormaakt, welk gedrag de mens laat zien en welke hersengebieden hierbij betrokken zijn. Welke gedragingen laten pubers/adolescenten met name zien en waardoor wordt dit veroorzaakt? Welke aanpassingen zouden er gemaakt moeten worden op school/thuis/samenleving om pubers/adolescenten tegemoet te komen in hun leerproces? Gebruik zoveel mogelijk de geleerde gedragstermen zoals: signalen, (sleutel)prikkel, communicatie e.d. Voor informatie kun je o.a. terecht op www.hersenenenleren.nl, www.hersenstichting.nl of bij www.jellejolles.nl
© 2011 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gedraag je!
14
Opdracht 16 Verzamel informatie over één van de volgende stoornissen (in de klas wordt afgesproken wie welke stoornis uitzoekt): o ADHD o dyslexie + dyscalculie o autisme + PDD-NOS o anorexia o NLD o CD + ODD Gebruik de volgende hulpvragen/aanwijzingen: Omschrijf het afwijkende waarneembare gedrag van deze gedragsstoornis. Waar ligt de oorzaak voor deze gedragsstoornis? Hoe/wanneer/waar heeft men deze gedragsstoornis ontdekt? Zijn er speciale groepen getroffen door deze stoornis en hoe groot is die groep? Op welke manier moet degene met de gedragsstoornis hiermee zelf bewust omgaan? Hoe moeten mensen in de omgeving hiermee gedragsmatig omgaan? Gebruik zoveel mogelijk de geleerde gedragstermen als: signalen, (sleutel)prikkels, communicatie e.d. Voor informatie kun je o.a. terecht op www.hersenenenleren.nl, www.hersenstichting.nl of bij www.jellejolles.nl
Opdracht 17 Zorg ervoor dat je toegang hebt tot de verslagen van opdracht 10 en 11 van je klasgenoten. Les 10
Conceptmapping
In deze les maken we samen een ‘samenvatting’ van alle belangrijke begrippen in de vorm van een conceptmap. Opdracht 18 Je werkt in een groepje van drie of vier personen. Jullie krijgen een begrippenlijst en een groot vel papier (A3 of groter). Stap 1 Knip elk concept (=begrip) los en ook de ovaal met ‘Gedrag’ erin. Leg de ovaal in het midden van het grote vel. Leg de concepten die veel met elkaar te maken hebben bij elkaar op het grote vel en trek potloodlijnen. Stap 2 Van elk groepje blijft één leerling zitten, de rest verdeelt zich en schuift aan bij een door een ander groepje gemaakte conceptmap.
© 2011 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gedraag je!
15
Pas de conceptmap aan door concepten te verschuiven, potloodlijnen weg te gummen en evt. nieuwe te plaatsen. Zet bij elk concept een voorbeeld uit de praktijk. Doe dit met de hand (en een kleinere letter).
Stap 3 Van elk groepje blijft één leerling zitten, de rest verdeelt zich en schuift aan bij een door een ander groepje gemaakte conceptmap. Vul de conceptmap aan door op de lijnen kort te noteren wat beide concepten met elkaar verbindt. Zet bij elk concept een voorbeeld uit de praktijk (mag van mens of dier). Doe dit met de hand (en een kleinere letter). Stap 4 Ga weer bij je oorspronkelijke groepje zitten bij hun conceptmap en bespreek met elkaar welke veranderingen (na stap 1) zijn aangebracht en waarom. De concepten worden vastgeplakt De conceptmappen worden door de docent ingenomen, gekopieerd en een volgende les uitgedeeld.
© 2011 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gedraag je!
16
Beroep en opleiding Mocht je menselijk gedrag uitermate interessant vinden, dan zijn de volgende opleidingen misschien iets voor jou:
Toegepaste psychologie Vanuit het vak Psychologie aan de wetenschappelijk onderwijs is het HBO vak toegepaste psychologie ontstaan. Een toegepaste psycholoog is praktisch opgeleid. Op het wetenschappelijk onderwijs ligt het nadruk op wetenschappelijk onderzoek. Bij toegepaste psychologie ligt het nadruk op begeleiden, coachen, trainen en adviseren. Door het afnemen van psychologische testen, observatietrajecten en toepassen van de brede kennis van psychologische ziektebeelden en gedragsafwijkingen stellen toepaste psychologen ook diagnoses omtrent een persoon of sociale situaties. Opleiding De Opleiding tot Toegepaste Psycholoog is ingedeeld in zes werkvelden waarin een toegepast psycholoog terecht kan komen: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Arbeid en Organisatie Consument en maatschappij Gezondheid en zorg Onderwijs en ontwikkeling Maatschappelijke participatie en veiligheid Intermenselijke Relaties
Werkterrein In de psychologie worden, over het algemeen, drie werkvelden onderscheiden: 1. Onderwijs- en ontwikkelingspsychologie 2. Gezondheidspsychologie 3. Arbeids- en organisatiepsychologie Een afgestudeerde Toegepaste Psycholoog heeft een internationaal erkende titel Bachelor of Applied Psychology of in het Nederlands vertaald baccalaureus in de toegepaste psychologie. (bron: Wikipedia, Toegepaste psychologie, http://nl.wikipedia.org/wiki/Toegepaste_psychologie, 2010) Andere HBO-opleidingen die hier op lijken: Sociaal Pedagogische Hulpverlening Creatieve Therapie Culturele en Maatschappelijke Vorming Lerarenopleiding Omgangskunde Maatschappelijk Werk en Dienstverlening Sociaal Juridische Dienstverlening Social Work
Antropologie Antropologie is een gedragswetenschap. Ze behelst de studie of leer van de mens. Deze studie houdt zich zowel bezig met alle mensen als met alle dimensies van menselijkheid. In de moderne antropologie staat het begrip dat de menselijke aard 'cultuur' is centraal. Anders gezegd, dat onze soort de capaciteit heeft ontwikkeld om onze wereld in symbolen te zien, en dat we deze symbolen sociaal kunnen leren en onderwijzen en dat we de wereld (en onszelf) op basis van dergelijke symbolen kunnen transformeren. Algemeen Antropologie wordt door de American Anthropological Association (AAA) in vier gebieden onderverdeeld. In Noord-Amerika krijgen antropologiestudenten dan ook al deze velden onderwezen, terwijl in Europa voor alle deelgebieden aparte opleidingen bestaan. De deelgebieden zijn:
© 2011 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gedraag je!
17
4. Biologische antropologie of antropobiologie, die de mens als biologisch organisme, het gedrag van primaten, menselijke evolutie en bevolkingsgenetica bestudeert; 5. Linguïstische antropologie, die de variatie in taal door tijd en ruimte bestudeert en ook het sociaal gebruik van taal en de relatie tussen taal en cultuur; 6. Archeologie, die de materiële overblijfselen van menselijke samenlevingen bestudeert; en 7. Sociale antropologie of Culturele antropologie (vroeger 'volkenkunde' of 'etnologie') is de wetenschap die o.a. het sociale gedrag, de economische structuur, en de ideologie (incluis religie) van volken en bevolkingsgroepen bestudeert. In de Verenigde Staten is de term 'cultural anthropology' in zwang, in Groot-Brittannië de term 'social anthropology'. In Vlaanderen is de term sociale en culturele antropologie gebruikelijk. Opleiding Een opleiding tot Master in de antropologie is een universitaire studie. Soms vindt men in de afstudeerrichtingen onderverdelingen terug zoals hierboven aangehaald. Soms is antropologie een afstudeerrichting binnen de hoofdstudie sociologie, of kan het als keuzevak gevolgd worden. Het kan ook gevolgd worden als een Master-na-Master, als men reeds over een basisdiploma (psychologie, geografie, economie, sociologie, ...) beschikt. (Bron: Wikipedia, Antropologie, http://nl.wikipedia.org/wiki/Antropologie, 2010)
© 2011 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Context 2 DIERMANAGER
© 2011 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gedraag je!
19
Les 11 Waardoor kunnen twee verschillende soorten niet goed met elkaar communiceren? We beginnen de context over de diermanager met een filmpje over een incident in een dierentuin. Begrippen In deze les komen de volgende begrippen aan de orde: signaal (sleutel)prikkel drempelwaarde gedragselement (evt. gedragsketen) nature vs nurture dominant gedrag onderdanig gedrag rangorde/hiërarchie (evt. sociale groepen) Opdracht 19 De gedragsdeskundige in het filmpje zegt dat het gedrag van de gorilla Bokito niet normaal was. Beantwoord de volgende vragen. Welk gedrag (welke gedragselementen) van Bokito was er ‘niet normaal’? Kwam dit door nature of nurture (aangeboren of aangeleerd gedrag)? Wat is ‘normaal’ gedrag van gorillavrouwtjes naar de zilverrug (zoals Bokito)? Wat is hierbij signaal en wat is prikkel? Welke signalen zond de vrouw in het filmpje uit? Wat was de reactie van Bokito hierop? Het verkeerd interpreteren van diergedrag door het gedrag te vermenselijken noemen we antropomorfiseren. Veel mensen bedenken zelf de emoties er wel bij als hun huisdier bepaald gedrag vertoont. Wij kunnen echter niet weten wat er in een dier omgaat, het dier is een zogenaamde black box. Wij nemen alleen de gedragingen waar.
Opdracht 20 Het verzenden van signalen en reageren op prikkels is voor een groot deel erfelijk (nature) en per soort verschillend. Hoe kunnen wij gedrag van andere soorten begrijpen? Hoe begrijpen zij ons? Beantwoord de volgende vragen. Wat bedoelt een hond met kwispelen? Als je lacht, ontbloot je je tanden. Is een hond die de tanden ontbloot ook vrolijk? Is een beer die op muziek danst vrolijk? Hoe kun je het verkeerd begrijpen van diergedrag het best voorkomen?
© 2011 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gedraag je!
20
Opdracht 21 Lees het artikel “Blijdorp past gorillaverblijf aan”. Beschrijf een 5-tal maatregelen die dierentuin Blijdorp waarschijnlijk gaat uitvoeren. Zet bij elke maatregel op welk gedrag van de gorilla’s deze is gebaseerd.
Blijdorp past gorillaverblijf aan ROTTERDAM - Diergaarde Blijdorp in Rotterdam gaat het gorillaverblijf op verschillende plaatsen aanpassen om ontsnappingen zoals die met Bokito in de toekomst te voorkomen. Dat heeft de dierentuin woensdag in een persconferentie laten weten. De gorilla's blijven binnen tot de maatregelen zijn getroffen. Welke maatregelen Blijdorp precies gaat nemen is nog niet bekend. Gedacht wordt aan een glazen wand of een houten wand met doorkijkgaten. Het is de bedoeling dat de gracht rond het buitenverblijf dezelfde grootte houdt, maar dat de kanten wellicht glooiender worden. Ook wil de dierentuin bezoekers aan het binnenverblijf op grotere afstand van het glas houden en het publiek via bordjes waarschuwen de apen niet in de ogen aan te kijken. Volgens de diergaarde voldoet het tien jaar oude verblijf aan de richtlijnen. Dat is uit verschillende controles gebleken. (…) © Het Parool, 23-05-2007, 21:14 uur
© 2011 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gedraag je!
21
Les 12 Een diermanager op bezoek [hier informatie over bezoek opnemen of alternatief invoegen] Les 13 t/m 15 en een dag in dierentuin Zoo Natuurlijk Strijd om miljoenenproject voor de huisvesting van diersoorten in de nieuwste dierentuin “Zoo Natuurlijk” van Nederland! Het WNF wil een nieuwe dierentuin realiseren als levend educatiemiddel en om zeldzame diersoorten te kunnen fokken voor hun voortbestaan. Voor dit project zoekt het WNF een diermanagementbureau dat diersoorten op een geheime centrale locatie in Nederland kan huisvesten. Om dit project binnen te slepen zal men dus de concurrentie moeten aangaan met andere diermanagementbureaus. Dit project zorgt voor een jarenlange werkgelegenheid voor het winnende bureau en daar er miljoenen mee gemoeid zijn zal dit een dik belegde boterham zijn. Om de juiste keuze te maken tussen de verschillende diermanagementbureaus krijgen de bureaus een praktische uitdaging die ze moeten oplossen: Elk diermanagementbureau krijgt fictief de verantwoordelijkheid over een bepaalde diersoort. Het WNF heeft hiervoor een negental deelprojecten uitgeschreven waarmee diermanagementbureaus aan de slag gaan. Veldonderzoek in een bestaande dierentuin is uiteraard een pré. Het eindresultaat zal bestaan uit een verantwoord en uitgebreid ontwerprapport voor de huisvesting van de betreffende diersoort. Het WNF hanteert de volgende algemene criteria waarmee de huisvestingsplannen worden beoordeeld: wordt er rekening gehouden met de behoeften van de dieren, de directie, de dierverzorgers en de dierentuinbezoekers. Bij elk van de negen deelprojecten staan overigens ook belangrijke richtvragen vermeld. Het diermanagementbureau dat met deze criteria en richtvragen het meest rekening houdt in hun ontwerprapport, zal het project mogen gaan uitvoeren. Het winnende bureau zal alle diersoorten mogen huisvesten op de nieuwe locatie. Het contact tussen de diermanagementbureaus en het WNF verloopt via de dienstdoende bioloog drs. …(naam docent) .. Drs. …(naam docent) ….. wijst één van de te plaatsen diersoorten toe aan elk bureau. Ook zal het winnende diermanagementbureau door drs. ………………. hiervan op de hoogte worden gebracht. Elk diermanagementbureau krijgt overigens een gedetailleerd overzicht van de beoordeling van hun ontwerprapport.
© 2011 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gedraag je!
22
Diergaarde Blijdorp heeft het verblijf van Bokito aangepast na zijn ontsnapping (Blijdorp, http://www.diergaardeblijdorp.nl/p3.php?docid=3572#Bokito, 2010). Opdracht 22: het project “Zoo Natuurlijk” Wij gaan ook dierverblijven ontwerpen of aanpassen. Daarvoor is het belangrijk om te weten te komen hoe de soort die erin moet verblijven, zich gedraagt. Je bent in deze opdracht een medewerker van een diermanagementbureau dat een ontwerprapport gaat schrijven over één van de negen verblijven die gebouwd moeten worden.
Project “Zoo Natuurlijk”, WNF deelprojecten Om tot een advies te komen voeren jullie negen deelprojecten uit: Deelproject 1: Deelproject 2: Deelproject 3: Deelproject 4: Deelproject 5: Deelproject 6: Deelproject 7: Deelproject 8 (bonus): Deelproject 9:
“Eén diersoort in/en zijn omgeving” “Een diersoort in zicht” “Voorlopig plan huisvesting” “Individueel gedrag onder de loep” “Gedrag van een groep in hun omgeving” “Gedrag bezoekers onder de loep” “Een informatiebord!” “Gestoord gedrag” “Uiteindelijk plan huisvesting”
De uitvoering van de deelprojecten hoeft niet in de volgorde van 1 tot 9, maar aan sommige deelprojecten zul je tegelijkertijd moeten werken. Op de volgende bladzijden worden de deelprojecten verder beschreven. Benodigde informatie kun je vinden: - in de bijlagen (achter in dit boekje of apart uitgedeeld) - in boeken en/of op internet (zie volgende bladzijde) - tijdens een bezoek aan een dierentuin (alleen, met je groepje of met de klas) In de bijlagen staat ook het beoordelingsformulier voor het ontwerprapport. Dit kun je als een checklist gebruiken.
Vorm met twee medeleerlingen een diermanagementbureau. Lees de omschrijving van het project ‘Zoo natuurlijk’ door (bladzijde 21). De docent verdeelt de diersoorten waarvoor verblijven ontworpen moeten worden.
© 2011 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gedraag je!
23
Informatiebronnen voor het diermanagementbureau Voor de verschillende deelprojecten heb je de juiste achtergrondkennis nodig. Hiervoor hebben jullie als bureau de beschikking over diverse media. Eventueel een externe deskundige diermanager, videomateriaal over leerprocessen bij dieren, websites om gedrag van dieren op te zoeken. Bronnen om te gebruiken: HBO-opleiding diermanagement Van Hall Instituut Leeuwarden
http://www.jedenktvanhall.nl/diermanagement/
Wetgeving voor dierentuinen
http://www.dierenbescherming.nl/downloads/pdf/dierentuinen besluit.pdf
Menselijk gedrag
http://www.natuurinformatie.nl/ndb.mcp/natuurdatabase.nl/i0 00264.html
Lichaamstaal
http://www.lichaamstaal.nl/index.html
Hondentaal
http://www.hondenschoolabovo.nl/leertheorie.html
Evolutionaire ontwikkeling gedrag
http://www.kennislink.nl/
Website Noorderdierenpark
http://www.noorderdierenpark.nl/nl/home/home.htm
© 2011 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gedraag je!
Project “Zoo Natuurlijk”, WNF deelprojecten
Deelproject 1:
24
“Eén diersoort in/en zijn omgeving”
Eerst maar eens oriënteren op jullie diersoort. Hiervoor krijgen jullie de volgende richtvragen:
Wat is de wetenschappelijke naam van de soort? Waar ter wereld leeft deze soort in het wild? Een omschrijving van het uiterlijk (met de functie van de kenmerken t.o.v. omgeving en elkaar) In wat voor omgeving leeft deze soort in het wild? In wat voor omgeving is deze soort in de dierentuin gehuisvest? Wat eet deze soort in het wild? En door wie wordt hij gegeten? Wat krijgt deze soort in de dierentuin te eten? Hoe verloopt de voortplanting van deze soort: in het wild? Hoe verloopt de voortplanting in de dierentuin? Welke (sleutel)prikkels spelen een rol in de communicatie binnen deze soort? Hoe is de verdere verzorging van deze soort in de dierentuin? Welke aanpassingen zijn er gemaakt voor de huisvesting van deze soort? Welke functies hebben deze aanpassingen? (denk aan het welzijn van het dier, maar ook aan de veiligheid van de verzorgers) Wat kan er aan het verblijf van de dieren verbeterd worden? Welke gedragsketens/handelingen neemt de verzorger vaak waar bij zijn dieren? Is de verzorger wel eens verrast door onvoorspelbaar gedrag? Kon hij/zij dit gedrag achteraf ook verklaren? Neemt hij/zij ook specifiek individueel gedrag waar? is dit aangeboren of aangeleerd gedrag?
De informatie vinden jullie o.a. tijdens een eventuele rondleiding, vragen aan de oppasser, via informatieborden, folders en internet. De informatie die zo verzameld wordt, zorgt ervoor dat jullie de achtergronden (theoretisch kader) van je diersoort leert begrijpen, maar kan ook goed verwerkt worden in de inleiding van jullie ontwerprapport. Toevoegen aan het ontwerprapport: Een verhalende inleiding met eventuele bijlagen.
© 2011 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gedraag je!
Project “Zoo Natuurlijk”, WNF deelprojecten
Deelproject 2:
25
“Een diersoort in zicht”
Het is belangrijk voor de educatieve kant van de dierentuin dat diersoorten goed zichtbaar zijn voor het publiek. Hiervoor zullen dierverzorgers hun dieren moeten trainen, zodat de dieren meer in het zicht van de bezoekers komen. Voor een voorbeeld bij haaien bekijk de informatie op: http://www.ethologie.nl/voorbeelden/haaien.htm Aan jullie de taak om een trainings/takenschema op te stellen voor je diersoort en zijn verzorger. Denk hierbij aan richtvragen als:
Welke manieren van aanleren zijn er? Welke manier van aanleren is hiervoor het meest geschikt? Welk gedrag wil je voornamelijk laten zien? Op welke manier wordt hierbij de omgeving gebruikt? Welke taken zal de verzorger moeten uitvoeren? Welke attributen zijn er nodig?
Natuurlijk gebruik je in het trainingsschema ethologische begrippen zoals: - prikkels - sleutelprikkels/supernormale prikkels - reflexen - motivatie - signalen Toevoegen aan het ontwerprapport: Een uitgebreid trainingsschema met nauwkeurige uitleg voor de betreffende dierverzorger.
© 2011 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gedraag je!
Project “Zoo Natuurlijk”, WNF deelprojecten
Deelproject 3:
26
“Voorlopig plan huisvesting”
In totaal is er op de geheime locatie 45 hectare voor de diersoorten beschikbaar, dit betekent dat jullie maximaal 5 hectare mogen gebruiken voor je diersoort. Stel een voorlopige gedetailleerde plattegrond op voor de huisvesting van je diersoort. Voordat je begint met ontwerpen denk je eerst aan de volgende richtvragen:
Hoe zorg je ervoor dat je diersoort zich natuurlijk kan gedragen in zijn omgeving/verblijf? Welke uitdagingen kun je aanbieden in het verblijf om soortspecifiek en inzichtsmatig gedrag te stimuleren? (verrijken van gedrag) Op welke manier zorg je ervoor dat het verblijf voldoet aan de nodige veiligheidseisen? Op welke manier zorg je ervoor dat de verzorger de dieren gemakkelijk apart kan nemen? (evt. voor medische controle e.d.)
Om je te onderscheiden van de andere diermanagementbureaus bedenken jullie naast bovenstaande criteria nog minimaal twee andere criteria waaraan het verblijf moet voldoen. Uiteraard zullen jullie in de dierentuin nog meer ideeën opdoen of bepaalde uitwerkingen in jullie voorlopig plan voor de huisvesting aanpassen. Dit doe je in deelproject 9. Toevoegen aan het ontwerprapport: Een plattegrond met uitleg over de voorlopige huisvesting van je diersoort
© 2011 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gedraag je!
Project “Zoo Natuurlijk”, WNF deelprojecten
Deelproject 4:
27
“Individueel gedrag onder de loep”
Er moet ook rekening gehouden worden met gedragsystemen die vaak voorkomen bij een diersoort en waaraan het nieuwe verblijf wellicht op aangepast moet worden. Om erachter te komen welke gedragsystemen bij jullie diersoort hiervoor in aanmerking komen, gaan jullie werken met de onderzoeksvraag: Welke gedragsystemen vertoont onze diersoort het meest? Hiervoor duik je in alle informatie die je over je diersoort hebt kunnen vinden (zie ook deelproject 1) en probeer twee deelvragen over een bepaald soort gedragsysteem te bedenken. Wat willen jullie te weten komen? Hoe ga je gedrag meten? (denk bijv. aan gedragselementen). Is er iets te onderzoeken aan het samenspel tussen aangeboren en aangeleerd gedrag. Hoe gedragen de individuen zich t.o.v. elkaar? Kan er iets gedaan worden met een rangorde? Wat verwacht je aan resultaten? Stel van te voren hypotheses / verwachtingen op en onderbouw ze vanuit je theoretische kader/bronnen. In de dierentuin is er dan ruimschoots de gelegenheid om jullie diersoort te observeren en gegevens te verzamelen. Maak ter plaatse eerst een ethogram. Elk gedragselement wordt verduidelijkt met een illustratie/foto. Ga op tenminste drie verschillende tijdstippen observeren en protocolleren. Bedenk goed dat jullie met de gegevens uit de protocollen uiteindelijk je onderzoeksvragen moeten beantwoorden. Groepeer bijvoorbeeld de gedragselementen in gedragssystemen. Denk eraan dat het verwerken van je resultaten in grafieken duidelijkheid geeft in het ontwerprapport. Geef in de discussie aan hoe jullie het nieuwe verblijf gaan aanpassen m.b.v. deze gegevens. Natuurlijk gebruik je in de verslaglegging ethologische begrippen als: - ethogram - gedragsketen - reflexen - gedragselementen - prikkels - motivatie - gedragsysteem - sleutelprikkels - signalen Toevoegen aan het ontwerprapport: Een onderbouwing met daarin de deelvragen en hypotheses / verwachtingen. Resultaten: een ingevuld ethogram, geïllustreerde gedragselementen, ingevulde protocollen, grafieken. Conclusies en discussie.
© 2011 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gedraag je!
Project “Zoo Natuurlijk”, WNF deelprojecten
Deelproject 5:
28
“Gedrag van een groep in hun omgeving”
Om er zeker van te zijn dat het nieuwe verblijf goed wordt afgestemd op de behoeften van je diersoort, is het ook belangrijk om erachter te komen op welke manier een groep (populatie) dieren hun verblijf op dit moment benut. Met deze gegevens kunnen jullie de door jullie ontworpen huisvesting (deelproject 9) beter onderbouwen.
Maak hiervoor min. 20 minuten vrij en ga bepaalde facetten van het gedrag van jullie diersoort in hun omgeving observeren.
Bedenk een onderzoeksvraag. Wat wil je weten komen over deze groep, je kunt denken aan: bepaalde plaatsen waar veel dieren komen (plattegrondje maken?) welke routes worden afgelegd door veel dieren (10 x) activiteiten in de groep (10 x hoeveel zijn er bezig met….?) verschil in gedrag vóór, tijdens en na het voeren verschil in gedrag tussen man/vrouw, volwassen /jong…etc. herkennen van kenmerkende gedragselementen van de rangorde territoria binnen het verblijf. iets anders…….?
Formuleer een verwachting / hypothese bij de onderzoeksvraag. Onderbouw de verwachting m.b.v. informatie uit het theoretische kader of bronnen. Verzamel gegevens van het groepsgedrag van je diersoort in hun leefomgeving. Verwerk je gegevens op een grafische manier.
Jullie hebben eerder al een voorlopig plan gemaakt voor de nieuwe huisvesting van jullie diersoort. Nu hebben jullie nieuwe gegevens weten te verzamelen over de manier waarop je diersoort een verblijf gebruikt. Hoe gaan jullie je plan voor de nieuwe huisvesting aanpassen en door welke gegevens is dit gekomen? Toevoegen aan het ontwerprapport: Een onderbouwing, waarom je tot die onderzoeksvraag bent gekomen en jullie verwachtingen. Resultaten in een schema, tabel, grafieken en/of plattegronden. Conclusies, getrokken uit de resultaten. Discussie (tot welke nieuwe inzichten zijn jullie gekomen met deze gegevens en hoe ga je deze gegevens betrekken bij de uiteindelijke huisvesting?).
© 2011 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gedraag je!
Project “Zoo Natuurlijk”, WNF deelprojecten
Deelproject 6:
29
“Gedrag bezoekers onder de loep”
Het is van groot belang om erachter te komen wat de beweegredenen van de dierentuinbezoeker zijn om naar een bepaalde diersoort toe te gaan en er geboeid bij te blijven staan kijken. Om het nieuwe verblijf ook aan de behoeften van de dierentuinbezoeker te laten voldoen, moet het gedrag van de dierentuinbezoeker ook in kaart worden gebracht. Doe dit onderzoek bij de verblijven van de diersoort van een concurrerend diermanagementbureau. Geef in het projectverslag aan wat je aanraadt voor het verblijf van die diersoort. Drs. …(naam docent)… kan zo vergelijken met het andere diermanagementbureau hoe serieus zij dit deelproject hebben aangepakt.
Bedenk hiervoor een onderzoeksvraag die je gaat beantwoorden met behulp van waarnemingen aan de dierentuinbezoekers. Zo wordt het duidelijk wat de mensen naar de diersoort toe trekt, wat ze zo boeiend vinden aan een diersoort en hoe ze dit laten zien. Denk aan plaatsen waar bezoekers staan, tijd, onderlinge gesprekken, lichaamstaal, etc. Maak eventueel gebruik van ethogrammen en protocollen of het maken van plattegronden e.d.
Tip: dit kun je ook doen voor je eigen diersoort, zodat je nog meer gegevens hebt om je uiteindelijke huisvesting (deelproject 9) aan te passen.
Toevoegen aan het ontwerprapport: Een onderbouwing, waarom je tot die onderzoeksvraag bent gekomen. Resultaten in een schema, tabel, grafieken en/of plattegronden. Conclusies, getrokken uit de resultaten. Discussie (tot welke nieuwe inzichten zijn jullie gekomen met deze gegevens en hoe ga je deze gegevens betrekken bij de nieuwe huisvesting?)
© 2011 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gedraag je!
Project “Zoo Natuurlijk”, WNF deelprojecten
Deelproject 7:
30
“Een informatiebord!”
Behalve diergedrag is er nog veel meer te zien aan dieren. Vooral door dieren met elkaar te vergelijken kom je tot de aardigste ontdekkingen. In het nieuwe dierenpark moeten een aantal informatieborden worden geplaatst met animaties voor basisschool leerlingen waarin diersoorten met bepaalde eigenschappen worden vergeleken.
Aan jullie de taak om de verschillende technieken of organen in kaart te brengen en met elkaar te vergelijken.
Bedenk aan welke criteria een informatiebord moet voldoen. Je wordt geholpen met behulp van een aantal onderwerpen en onderzoeksvragen. Maak je informatiebord betrouwbaar door eigen gegevens en foto’s van de diersoorten erin te verwerken.
Je hebt de keus uit één van onderstaande onderwerpen.
-KlimtechniekenVergelijk de techniek van het boomklimmen bij drie of meer goede klimmers. Beschrijf en teken de technieken zo nauwkeurig mogelijk. Onderzoeksvragen: “Welke aanpassingen om te klimmen heeft de diersoort?”, “Hoe zijn deze aanpassingen ontstaan” en “Welke klimtechniek is de beste?” -ZwemtechniekenVergelijk de techniek van het zwemmen bij drie of meer soorten die goed kunnen zwemmen. Beschrijf/teken de technieken zo nauwkeurig mogelijk (bijv. met behulp van tekeningen). Onderzoeksvragen: “Welke verschillen in zwemtechnieken zijn er?”, “Hoe zijn deze verschillen ontstaan?” en “Welke zwemtechniek is de beste?” -EettechniekenVergelijk de eet- en vangtechniek van drie of meer diersoorten die hetzelfde voedsel krijgen. Beschrijf/teken de techniek zo nauwkeurig mogelijk. Zorg dat je tijdens het voeren aanwezig bent. Bijvoorbeeld: Viseters: manenrob, pinguïn, pelikaan; Taketers: olifant, mantelbaviaan, giraf; Graseters: antilopen, neushoorns, etc. Onderzoeksvragen: “Welke lichaamsdelen worden gebruikt bij het eten?”, “Welke functies hebben de verschillen/overeenkomsten van eettechnieken?” en “Welke eettechniek is de beste?” -SnavelsVergelijk een groot aantal verschillende snavels. Maak tekeningen, noteer van welke soort de snavel is en welke functie de snavel heeft. Onderzoeksvragen: “Welke verschillen/ overeenkomsten in de bouw van snavels zijn er?”, “Welke functies hebben dergelijke aanpassingen aan de snavel?” en “Welke snavel is de beste?” -Seksuele dimorfieTeken van vijf (of meer) diersoorten de opvallendste (of juist nauwelijks opvallende) verschillen tussen mannetjes en vrouwtjes. Onderzoeksvragen: “Welke verschillen/overeenkomsten zie je tussen de mannetjes en vrouwtjes van deze soorten?” en “Welke functies hebben deze seksuele dimorfieën?”
© 2011 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gedraag je!
31
-OgenTeken en beschrijf de kop van ongeveer tien verschillende dieren, die ook een verschillende leefwijze hebben. Let hierbij vooral op de vorm, stand en kleur van de ogen. Onderzoeksvraag: “Welke verschillen/overeenkomsten hebben de verschillende ogen?”, “Welke functies hebben dergelijke aanpassingen voor de dieren in kwestie?” (denk daarbij aan hun leefwijze), en “Welke ogen zijn de beste?” -NeuzenVergelijk een groot aantal (>10) verschillende neuzen. Maak een nauwkeurige tekening, noteer van wie de neus is. Onderzoeksvragen: “Welke verschillen/overeenkomsten zijn er in neuzen?”, “Welke functies hebben dergelijke aanpassingen voor de dieren in kwestie?” (denk daarbij aan hun leefwijze) en “Welke neus is de beste?” -WoestijndierenVergelijk minstens vijf verschillende woestijnbewoners. Teken ze en noteer bij elk dier hoe het is aangepast aan leven in een zeer droog milieu. Onderzoeksvragen: “Aan welke eisen moeten de soorten in elk geval voldoen om in de woestijn te (over)leven?” -SauriërsTeken en beschrijf vijf of meer, duidelijk verschillende sauriërs. Onderzoeksvraag: “Op welke lichamelijke manier waren deze sauriërs aangepast aan hun leefwijze? (Biochron Emmen)
Toevoegen aan het ontwerprapport: Een korte inleiding met een motivatie voor de keus van jullie “vergelijk”opdracht. Criteria voor een informatiebord. De bevindingen gepresenteerd in de vorm van een mooi informatiebord (met daarin verwerkt de onderzoeksvragen, verwachtingen, methode, resultaten, conclusie, discussie eigen waarnemingen, foto’s en tekeningen).
© 2011 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Project “Zoo Natuurlijk”, WNF deelprojecten
Gedraag je!
Deelproject 8:
“Stereotype (gestoord) gedrag” (bonus)
Doe onderzoek naar gestoord gedrag bij een zelf uit te kiezen diersoort in de dierentuin waarin je op veldonderzoek bent. Bedenk drie onderzoeksvragen waarmee je alle aspecten van dit gedrag in kaart brengt.
Deelproject 9:
“Uiteindelijk plan huisvesting”
Door in de dierentuin veldonderzoek te hebben gedaan, kunnen jullie je voorlopige plan voor huisvesting (deelproject 3) aanpassen m.b.v. de nieuwe gegevens. Uiteindelijk lever je dus het voorlopige plan in en het verbeterde plan (deelproject 9) na het verzamelen van de gegevens in de dierentuin. Trek verbanden tussen jullie voorlopige plan en het uiteindelijke plan waarin je de veranderingen verantwoord. Let daarbij op zaken die je eerst over het hoofd had gezien. Toevoegen aan het ontwerprapport: Een onderbouwd ontwerp van de uiteindelijke huisvesting van je diersoort
Ontwerprapport “ZOO Natuurlijk” Project “Zoo Natuurlijk”, WNF deelprojecten
32
Alle gegevens die jullie nu hebben verzameld moeten gebundeld worden in een ontwerprapport voor je diersoort. Zo’n rapport heeft o.a. een: √ voorblad met één of meer illustraties, een pakkende titel, de samenstellers van het rapport en de opdrachtgever √ een inhoudsopgave √ een logische opbouw in hoofdstukken, zoals een inleiding en per deelproject resultaten en conclusies √ uiteindelijk komt alles samen in het door jullie ontworpen dierverblijf √
bronvermelding en een bronnenlijst
© 2011 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gedraag je!
Les 16
33
Conceptmapping
In deze les maken we samen een ‘samenvatting’ van alle belangrijke begrippen in de vorm van een conceptmap. Opdracht 23 Je werkt in een groepje van drie tot vijf personen. Jullie krijgen begrippenkaartjes, een ovale kaart ‘Gedrag’ en een aantal kaartjes met een pijl erop; dit zijn de zogenaamde ‘linkkaarten’.
LINKED Materialen - 3 tot 5 spelers - 64 conceptkaartjes - 48-80 linkkaarten Spelregels Schud alle conceptkaartjes en leg ze omgekeerd op 1 of 2 stapels. Iedere speler ontvangt 16 linkkaarten. De ovale kaart “Gedrag” wordt op tafel gelegd en er worden 6 kaarten van de stapel gepakt, omgedraaid en aan deze ovale kaart gelegd. De jongste speler pakt een conceptkaart en probeert deze te linken (= met een pijl verbinden) aan één van de 6 conceptkaarten. Als een speler aan de beurt is, pakt deze een kaart van een stapel en draait die om. De speler probeert de kaart te linken aan één van de kaarten die al op tafel liggen. LET OP: een link geldt pas als alle spelers de link hebben goedgekeurd. Een speler die een link wil leggen, moet dus goede argumenten hebben om de link te kunnen leggen. Draait een speler een kaart om die hij/zij niet kan linken, dan gaat de kaart naar de eerstvolgende speler (kloksgewijs). Als niemand de kaart kan linken gaat de kaart in de “afvalbak”. De volgende speler pakt nu een nieuwe kaart. Als alle conceptkaarten op zijn, worden de kaarten uit de afvalbak geschud en als nieuw stapeltje op tafel gelegd, waarna het spel verder gaat. Extra mogelijkheid Een speler mag tijdens zijn/haar beurt één extra linkkaart leggen tussen de kaarten die er al liggen. Uiteraard moet ook zo’n link worden goedgekeurd. Ook is het toegestaan om een gepakte kaart te gebruiken als schakel tussen twee links (Bijv: van N T maakt de speler N O T). Einde van het spel, twee mogelijkheden 1. De speler die het eerst alle linkkaarten heeft kunnen leggen is winnaar. 2. Als alle conceptkaarten op zijn is de speler die het minste link kaarten over heeft winnaar van het spel.
© 2011 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gedraag je!
34
Beroep en opleiding Mocht je dieren en hun gedrag uitermate interessant vinden, dan zijn de volgende opleidingen misschien iets voor jou:
Diermanager De opleiding 'Diermanagement' richt zich op non-productiedieren. Denk aan huisdieren, sport- en recreatiedieren, dierentuin- en kinderboerderijdieren, proefdieren en dieren in het wild. Hoe gaan mensen om met dieren en welke waarde hebben dieren voor mensen? Deze vraag staat centraal in de opleiding. Je leert van alles over bijvoorbeeld voeding, gedrag, ecologie en gezondheid. Daarnaast zijn leidinggeven, kennis overdragen en organiseren onmisbare vaardigheden. Als afgestudeerd Diermanager kun je in allerlei functies terechtkomen. Van adviseur dierenwelzijn tot voorlichter bij Natuurmonumenten, van dierenartsbezoeker tot manager van een dierenopvangcentrum, en van paardenvoedingsspecialist tot beheerder van een natuurgebied. De opleiding bestaat uit de majors: Beleid en Communicatie, Wildlife Management, Paard en Management, Companion Animal Management, Dieren in de Zorg en Proefdierbeheer Toelatingseisen Havo: NT, NG, of EM met bi. Vwo: NT, NG, of EM met bi. (Bron: Diermanagement, http://www.vanhall-larenstein.nl/Opleidingen_in_voltijd/Diermanagement.aspx, 02-04-2010)
Etholoog Inhoud opleiding biologie: Wil je een breed programma, dan kun je naar eigen interesse een combinatie vormen van vakken uit de specialistische biologie masters (ecologie, mariene biologie, medische biologie en moleculaire biologie & biotechnologie). De hoofdstroom gedrags- en neurowetenschappen is een aparte studie die zich richt op de verschillende factoren die invloed hebben op hersenen en gedrag van mens en dier. Interne factoren zoals de eigenschappen van de hersenen en de afscheiding van stoffen in het bloed en externe factoren als opgroeicondities en gedrag van soortgenoten staan centraal. Beroepsperspectief Veel biologen worden wetenschappelijk onderzoeker aan een universiteit of bij een onderzoeksinstituut. Anderen vinden een baan als beleidsmedewerker bij een overheidsinstelling of een maatschappelijke organisatie. Ook kun je als bioloog goed aan de slag bij educatieve diensten en in het voortgezet onderwijs. De afgestudeerden in Gedrags- en Neurowetenschappen komen voornamelijk aan het werk als onderzoeker bij ziekenhuizen, onderzoeksinstituten en universiteiten. Toelatingseisen Bachelor biologie Voor de hoofdstroom gedrags- en neurowetenschappen: voldoende kennis van dierfysiologie, (humane) ethologie, gedragsfysiologie, ontwikkelingsneurologie en chronobiologie. (Bron: Gedrags-, Neurowetenschap, http://www.kiesjestudie.nl/master625-89-biology.html, 02-04-2010)
© 2011 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gedraag je!
35
BIJLAGEN BIJ HET PROJECT “ZOO NATUURLIJK” Bijlage 1
opmerkelijk Adaptatie maakt de kraai slim Door Gaby van Caulil De kraai is de slimste onder de dieren, concludeerde dagblad Trouw. De Nieuw-Caledonische kraai is meta-slim: hij hanteert een kleine stok om een grotere stok achter tralies te pakken waarmee hij vervolgens een stuk vlees uit een diep hol haalt. In dezelfde test scoorden gorilla, orang-oetan en chimpansee niet beter (Current Biology, 16 augustus). Maar ook apen hanteren samengestelde gereedschappen. Om noten te kraken gebruiken chimpansees twee stenen als aambeeld en hamersteen. Dat is ook complex. Zijn apen niet slimmer? Een onmogelijke vraag, vindt Jan van Hooff, emeritushoogleraar primatengedrag. Hoe kun je het toepassen van stokken en stenen kwantificeren? Is het ene vijf en het andere zeven? Juist. En het leren van anderen dan? Minstens zo ingewikkeld, vindt Van Hooff. In de meest complexe vorm neemt een dier gedrag waar en kopieert dat nauwkeurig, zoals chimpansees in experimenten een bepaalde samengestelde handeling kunnen overnemen van groepsgenoten. Maar de pimpelmezen die nu in heel Engeland melkflessen kunnen openpeuteren, deden aan schijnimitatie. Een mees die ontdekt had dat je de capsule kon doorprikken en zat te drinken trok de aandacht van anderen. Die gingen ook bij melkflessen zoeken en ontdekten toevallig op eigen houtje de doorpriktruc. Innovatief gedrag dan misschien? Kunnen we daar nog een intellectuele hiërarchie uit destilleren? Nauwelijks. Exploratie zegt meer over de variabiliteit van de omgeving dan over cognitieve vaardigheden. Van Hooff komt met de reuzenpanda en de wasbeer – fylogenetisch redelijk verwant. De reuzenpanda is een specialist, hij eet en zoekt uitsluitend bamboe. De wasbeer is een opportunistische generalist. Hij leeft in de bossen van Noord-Amerika, maar ook in de steden. Hij is neofiel en innovatief, en heeft daarmee allerlei trucjes ontdekt om aan eten te komen, zoals het openen van vuilnisbakken en containers. Ook hoogleraar Johan Bolhuis, gedragsbioloog in Utrecht, vindt de vraag naar de slimste der dieren onzinnig. Hij noemt nog een ander criterium: de Theory of Mind, het inlevingsvermogen. Dat pleit voor de apen: alleen primaten zouden zich in een ander kunnen inleven. Maar, onlangs bleek dat ook zebravinken en roeken een rudimentaire vorm van inlevingsvermogen hebben. Hm. Een oplossing komt van Wim van de Grind, emeritushoogleraar in de neurobiologie. Cognitief slim zegt hem weinig – dat is bedoeld om succes op school te voorspellen. Neem liever de term biologisch slim: het succesvol omgaan met de leefomgeving (survival of the fittest!). En dan zijn de supersuccesvollen die soorten die met heel veel verschillende habitats om kunnen gaan. Dom zijn zij die slechts van één leefomgeving afhankelijk zijn. Chimps zijn wel adaptief, maar gorilla’s en bonobo’s maken nu ineens een forse duik op schaal der biologische intelligentie. En aangezien roeken en eksters immers niet begonnen zijn als stadbewoners, scoren zij wel hoog. Toch die kraaien dus. Bron Bionieuws 12, 25-08-2007
© 2011 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gedraag je!
36
Bijlage 2
Verrijking van het gedrag van dieren in de dierentuin Jarenlang hielden dierentuinen zich vooral bezig met onderzoek naar de voeding en het fokken met de collectie. Er was destijds zo weinig bekend over de meeste dierentuindieren dat het verwerven van die kennis zeeën van tijd opslokte. De dieren werden natuurlijk steeds beter gevoed, bleven gezond en de fok lukte meer en meer, maar het psychologische welzijn van de dieren werd eigenlijk over het hoofd gezien. Dat is tegenwoordig wel even anders. Dierentuinen schenken veel aandacht aan 'gedragsverrijking': het stimuleren van het natuurlijk gedrag van dierentuindieren door ze op allerlei manieren bezig te houden. Er verschijnen publicaties en artikelen, er worden internationale congressen georganiseerd en er zijn zelfs wedstrijden uitgeschreven onder verzorgers om tot nieuwe originele vormen van gedragsverrijking te komen.
Net niet echt Gedragsverrijking is nodig omdat geen enkele dierentuin de vrije natuur 100% na kan bootsen. Er worden uiteraard ambitieuze pogingen gedaan, maar hoe mooi je een landschap ook nabootst, het wordt nooit helemaal 'echt'. Neem nu de Amoerpanters in Blijdorp. Ze hebben sinds enkele jaren een prachtig groot verblijf met struikgewas, naald- en loofbomen, bamboebosjes, een waterstroompje en veel klimgelegenheid. Een enorme verbetering ten opzichte van hun oude kleine kooi op de plek van de huidige wolvenvallei. Toch ontbreekt iets heel essentieels: er zijn geen prooidieren. Verhongeren zullen ze niet, want ze krijgen heus wel genoeg, maar de keerzijde van dit luilekkerland is dat de Amoerpanters nooit hoeven jagen. Ze hebben dus eigenlijk niks te doen. Daarom doen verzorgers hun uiterste best om deze dieren te 'vermaken'. Beweeglijke maaltijd "Sinds kort voeren we de Amoerpanters af en toe door vlees aan een bungee-koord te hangen. Als de dieren naar het voer springen, moeten ze het vlees goed vast blijven houden, anders schiet het spul weer omhoog", legt verzorger Ben Bothof uit. Maar wat heeft dat met jagen te maken? "Je kunt het vergelijken met het grijpen van een prooi", verklaart Ben, "Een geslagen vogel houdt zich ook stil om dan plots weg te fladderen". Zo'n elastisch koord is een originele vorm van verrijking, maar waarom laten de verzorgers niet gewoon een konijn los in het verblijf? "Tja, ik zelf heb daar niet zoveel problemen mee, maar het publiek ziet dat zeker niet zitten." Inderdaad, bezoekers zijn weinig gecharmeerd van een konijn in doodsangst. Zeker als het geen schijn van kans heeft. Voorlopig zal het belang van zulke aaibare prooidieren zwaarder wegen dan de 'lol' van de Amoerpanters. Er zijn echter dieren die wél levend voer krijgen voorgeschoteld. Sommige slangen bijvoorbeeld. Deze soorten lusten nu eenmaal geen dood vlees. Ze hebben levende muizen op het menu, maar worden meestal pas na sluitingstijd gevoerd. Niet omdat Blijdorp dat geheim wil houden, maar omdat de dierentuin haar publiek niet wil shockeren. Overigens blijkt medelijden met prooidieren een relatief begrip te zijn. Voor krekels, wormen en ander onaaibaar grut tonen bezoekers weinig compassie.
© 2011 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gedraag je!
37
Creatief voeren Ook planteneters kunnen best verrijking gebruiken. In de vrije natuur hebben zij een dagtaak aan het zoeken naar voedsel. Dierentuinen zijn echter gewend om op vaste tijdstippen van de dag al het voedsel in één keer aan te bieden. Op dat moment is er kortstondig een overvloedige hoeveelheid voedsel, maar de rest van de dag hebben de dieren niks meer te doen. Om dat te voorkomen verzinnen de verzorgers allerlei trucs om de dieren langer bezig te houden. De meest simpele is wel het aanbieden van voedsel in kleinere porties verspreid over de gehele dag, maar u kunt ook denken aan het begraven van voedsel of het ophangen van wilgentakken op moeilijk bereikbare plekken. Als daar budget voor is, worden soms ingenieuze constructies bedacht om het verkrijgen van voer te bemoeilijken. Bijvoorbeeld holle, met honing gevulde bamboestengels voorzien van boorgaten. Of een met voedsel gevulde plastic bal met gaten waaruit het voer langzaam maar zeker tijdens het rollen ontsnapt. Er bestaan zelfs zogenaamde food-dispensers: apparaten die op willekeurige tijdstippen lekkernijen het verblijf in schieten. Dat kunnen wortels zijn, maar ook levende krekels of vis. Overigens heeft het verspreid over de dag voeren ook zin voor roofdieren. De ijsberen krijgen af en toe 'ijslollies'. Dat zijn moten vis die in een emmer water zijn ingevroren. Het duurt een hele dag voor de vis eindelijk verorberd kan worden. Tot die tijd is de ijsbeer voortdurend met het ijsblok in de weer.
Onnatuurlijk aanbod Het onnatuurlijke aanbod van voedsel is slechts één van de gedragsbeperkende factoren in een dierentuin. Sommige diersoorten fokken zo goed, dat er een overschot aan dieren is ontstaan. Dan kan het gebeuren dat er geen jongen meer geboren mogen worden. Heel onnatuurlijk! Ook liggen er nooit vijanden op de loer zodat prooidieren op den duur hun vluchtgedrag kunnen verliezen: ze hebben immers niets te vrezen. Bovendien zijn er in dierentuinen altijd mensen aanwezig. Sommige dieren in dierentuinen raken zo gewend aan onze verschijning dat ze zelfs gaan bedelen. Blijdorp vindt dat gedrag ongewenst en probeert u ervan te overtuigen de dieren niet te voeren. Bedelen is niet alleen onnatuurlijk gedrag, maar maakt ook de kans op succes bij eventuele herintroductie in het wild veel kleiner; een bedelende addax is een makkelijke prooi voor een stroper.
Enthousiaste club
© 2011 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gedraag je!
38
Verrijking van dierentuindieren heeft dus alles te maken met het behoud van het natuurlijke gedrag. Om het toepassen van verrijking te stimuleren heeft Diergaarde Blijdorp een 'verrijkingscommissie' in het leven geroepen. Daarin zitten verzorgers, gedragsbiologen, curatoren en niet te vergeten een afgevaardigde van de Technische Dienst die alle ideeën op practische uitvoerbaarheid toetst. Kortom, een club enthousiaste dierentuinmedewerkers die nieuwe ideeën verzamelt, bedenkt, uitwerkt en uitprobeert. De commissie komt elke maand bijeen. Vorig jaar bezochten dierverzorger Gerard van der Ploeg en gedragsbiologe Cathy King een congres over verrijking in Kopenhagen om inspiratie op te doen. Veel tijd wordt ook gestoken in het vinden van sponsors die dure verrijkingsideeën willen betalen. Zo werd de Ngajji-stichting bereid gevonden om een ingenieuze kliminstallatie voor de orang oetans te financieren. Deze constructie, een soort mobile bestaande uit met kettingen aan elkaar verbonden boomstammen, wordt later dit jaar geplaatst; als een orang oetan op één van de stammen klimt, komen alle andere in beweging. Ook worden er ethische discussies gevoerd. Mogen dieren ook op een 'negatieve' manier worden verrijkt? Bijvoorbeeld door leeuwenmest in het zebraperk te leggen. De zebra's schieten even in de stress, maar blijven urenlang alert. Hun natuurlijke instinct wordt zo flink geprikkeld. Na enig overleg besloot de commissie dat dit soort verrijking ook tot de mogelijkheden behoort. De verrijkingscommissie probeert het draagvlak voor verrijking onder dierverzorgers te vergroten. De keerzijde van alle goedbedoelde verrijkingsideeën is namelijk dat de uitvoering ervan vaak veel tijd kost. Tijd die de verzorgers eigenlijk niet hebben. Ben Bothof: "Ik vind eerlijk gezegd dat ik zelf nog te weinig aan verrijking doe. De normale verzorging slurpt al zoveel tijd op. We verstoppen het vlees voor de leeuwen tussen de brandnetels, verspreiden het over het verblijf of doen het in een papieren zak, maar in mijn hart zou ik veel meer willen doen. We kiezen nu vaak voor de minst arbeidsintensieve vormen van verrijking." Nieuwe verblijven Verrijking wordt veel toegepast in verouderde verblijven, maar ook nieuwe biotoopverblijven, die de bewoners in principe meer afwisseling en prikkels bieden, kunnen best wat extra's gebruiken. De verrijkingscommissie denkt daarom mee bij de bouw van nieuwe verblijven. Het vorig jaar opgeleverde stokstaartjesverblijf is bijvoorbeeld voorzien van zand om te graven, uitkijkpunten, schuilgelegenheden en gangenstelsels. Een apart stuk is voorzien van schorsbedekking waarin de verzorgers allerlei kleine insecten kunnen verstoppen. Een dispenser in de grote termietenheuvel zorgt ervoor dat er zo nu en dan meelwormen in het verblijf vallen. Dit lekkers kunnen de stokstaartjes alleen bereiken via een doolhof van gangen dat de verzorgers naar willekeur kunnen veranderen. Een ideaal verblijf dus. Toch doen de verzorgers ook hier nog iets extra's. "Sinds kort kopen we levende wormen die we door het verblijf verspreiden", vertelt Dennis Blomjous, lid van de verrijkingscommissie. "Dat is een echte uitdaging. De stokstaartjes graven enthousiast naar de lekkere wormen die zich zo diep mogelijk hebben teruggetrokken". Aanpassen oude verblijven Het verzinnen van verrijking in oudere verblijven is voor de verrijkingscommissie de grootste uitdaging. Soms zijn de oplossingen vrij simpel. Zo kunnen twee kleine kattenverblijven worden samengevoegd tot één grotere. Een permanente vorm van verrijking is het combineren van verschillende diersoorten. De klimrots van de takins is niet erg groot, maar door deze dieren te vergezellen van rhesusapen zal verveling niet snel toeslaan. De takins hebben last van hun opdringerige verblijfsgenoten, maar de apen zijn op hun beurt geen partij voor de grote takins. De dieren houden elkaar de hele dag in de gaten. Beplanting kan ook een hoop doen. Een aantal jaar terug hadden de tijgers net als de leeuwen een zandvlakte tot hun beschikking. Dat mag leuk zijn voor savannebewoners, maar tijgers horen juist thuis in de bossen. Het tijgerverblijf is nog steeds te klein, maar is nu wel dicht begroeid. De tijgers hebben zelf paden gebaand en het publiek krijgt nu een veel beter beeld van hun natuurlijke situatie. Knalrood speelgoed Het meest in het oog springt de verrijking die geen onderdeel uitmaakt van het verblijf. Vaak gaat het om los speelmateriaal. "Hermes, de tijger, speelt in zijn binnenverblijf dolgraag met een oude
© 2011 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gedraag je!
39
bowlingbal." vertelt Ben Bothof. Ook bij de zeeotters is altijd wel speelmateriaal te vinden. Dat varieert van een oude badhanddoek tot een basketbal. Na de Kerstdagen worden in veel verblijven overgeschoten kerstbomen gelegd. Vooral de mannelijke wapiti is er gek op. Die gaat hele gevechten aan met de weerloze spar. En zo zijn er talloze speeltjes te bedenken waar dieren lange tijd zoet mee zijn. "Je moet natuurlijk niet elke dag hetzelfde doen. Anders slaat de verveling opnieuw toe. Soms gooien we wat kartonnen dozen bij de leeuwen. Daar leven ze zich helemaal op uit." Hoe effectief ook, niet alle ideeën worden benut. Sommige vormen van verrijking zijn Gerard Visser, coördinator van de vormgeving in de dierentuin, een doorn in het oog. "De verblijven worden zo natuurlijk mogelijk ontworpen, maar zodra de dieren er in losgelaten worden, verschijnen al snel de knalrode ballen, felblauwe jerrycans en onooglijke autobanden." moppert hij. Voor alle duidelijkheid, Gerard Visser heeft niets tegen verrijking, maar ziet wel graag kwaliteit in de uitvoering. "Het zou eigenlijk een uitdaging voor de verzorger moeten zijn om op een zo natuurlijk mogelijke manier te verrijken. Bijvoorbeeld met doordacht materiaalgebruik: touw, jute, noten, bamboe, cocos, hout, etc. Op die manier zijn de dieren tevreden en wordt de beleving voor de bezoekers niet verstoord. Dat mag desnoods best wat extra kosten." Kortom, verrijking komt niet vanzelf van de grond. Het vraagt om creatieve oplossingen, vergt vaak veel tijd van de verzorgers en moet ook nog eens aan esthetische eisen voldoen. Juist daarom is de verrijkingscommissie in het leven geroepen. Ze fungeert als de olie in de verrijkingsmotor. Uiteindelijk zijn het echter de verzorgers die de verrijking moeten uitvoeren. De inspanningen en het enthousiasme worden beloond met het psychologische welzijn van de dieren. Een prima doel, toch? Bron: http://www.natuurinformatie.nl/ndb.blijdorp/%20natuurdatabase.nl/i000130.html
© 2011 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gedraag je!
40
Bijlage 3
MEER BEWEGINGSVRIJHEID VOOR DIEREN OP HAAGSE STADSBOERDERIJEN (5 september 2006) Boeren met Beleid doorgevoerd in de bedrijfsvoering De dieren van de Haagse stadsboerderijen krijgen meer bewegingsvrijheid en kunnen voortaan samen met één of meer soortgenoten in een hok of stal leven. Daarvoor zijn of worden de stadsboerderijen aangepast. Aanleiding van de veranderingen is het initiatiefvoorstel 'Boeren met Beleid' dat de gemeenteraad in 2005 heeft aangenomen. Eind 2006, wanneer de dieren de stallen in gaan voor de winter, zijn de aanpassingen aan de elf stadsboerderijen gereed, zoals afgesproken met de gemeenteraad. De stallen krijgen bijvoorbeeld een uitloop zodat de dieren naar buiten kunnen. Maar een aantal elementen uit 'Boeren met Beleid' is moeilijk uitvoerbaar. Dit schrijft wethouder Rabin Baldewsingh aan de gemeenteraad. Naast zichtbare aanpassingen zijn er ook veranderingen in de bedrijfsvoering. Bezoekers van de stadsboerderijen zullen ook van deze aanpassingen de effecten merken. De knuffelhoek met konijnen en cavia's en de weiden van de stadsboerderijen zijn alleen geopend als er adequaat toezicht is. Minder overtollige dieren Met een aantal diersoorten, zoals kippen, konijnen en cavia's, zal op de stadsboerderijen niet meer worden gefokt. Door met de overige diersoorten selectief te fokken komen er minder overtollige dieren. Als er konijnen of cavia`s nodig zijn (bijvoorbeeld voor educatieve doeleinden), worden ze tijdelijk beschikbaar gesteld door bijvoorbeeld dierenopvangcentra zoals 'het Knagertje'. Als er voor grotere dieren geen plek meer is op de Haagse Stadsboerderijen, of als zij door hun gedrag niet meer geschikt zijn om te blijven, wordt gezocht naar een nieuwe eigenaar. De nieuwe eigenaar moet de dieren verzorgen en huisvesten volgens de uitgangspunten van Boeren met Beleid. De nieuwe eigenaren zullen daarvoor een contract moeten ondertekenen. De gemeente blijft tot een half jaar na vertrek formeel eigenaar van het dier. Afweging Een aantal elementen uit 'Boeren met Beleid' blijkt in de praktijk niet of zeer moeilijk uitvoerbaar. In die gevallen moet een afweging gemaakt worden tussen het hebben van stadsboerderijen (waar educatieve activiteiten plaatsvinden, waar kinderen op respectvolle wijze in contact gebracht worden met (jonge) dieren en waar bezoekers plezier beleven aan een stadsboerderij in de buurt) en het maximaal tegemoet komen aan het dierenwelzijn. Meer informatie over de stadsboerderijen staat op www.denhaag.nl/stadsboerderijen . Bron: http://www.denhaag.nl/smartsite.html?id=51112, 17-01-2008
© 2011 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap