Aa Van
Ezelakker Jeruzalem tot
Levende Veldnamenatlas van de Drentse Aa
16 17
Namen ontdekken
Copyright e.d.
In de achttiende eeuw kregen mensen een andere belang
Het is opmerkelijk dat die verdwijning buiten een kleine kring
stelling voor het verleden: toen ontstond de historische
van deskundigen nog maar nauwelijks bekend is.
interesse die we ‘modern’ noemen. In eerdere eeuwen was
Maar dat kan veranderen. Dit boek kan er een begin mee
kennis van het verleden belangrijk om macht, bezit of maat
maken. Anderhalve eeuw na het Handboek van Van den Bergh
schappelijk aanzien te legitimeren van een persoon, een
vraagt het opnieuw, maar met de huidige wetenschappelijke
familie, een stad of een heel volk. In de achttiende eeuw
inzichten, aandacht voor de oude toponiemen, de veldnamen
kwam er iets nieuws bij. Pure belangstelling voor het verleden,
waarmee we een oud en zelfs prehistorisch landschap kunnen
omdat het boeiend was te weten hoe mensen vroeger leefden,
ontdekken. Er zijn topografische kaarten die we bij het
hoe hun leefwereld eruit zag.
speurwerk kunnen gebruikten. Maar is er ook een andere bron,
In de negentiende eeuw werd de historische belangstelling
veel onbekender maar ook veel gedetailleerder: het geheugen
dieper en breder. Kritisch historisch onderzoek werd een
van de streekbewoners die de namen van plaatsen in het
wetenschap met steeds meer specialismen. Een daarvan was
landschap om zich heen van generatie op generatie hebben
een vorm van studie die we nu historische geografie zouden
overgeleverd. Het is hoog tijd dat die – verdwijnende – kennis
noemen. L.Ph.C. van den Bergh publiceerde in 1852 het eerste
goed en grondig wordt gedocumenteerd.
standaardwerk op dit gebied, het Handboek der middel-
De beroemde Franse medievist Emmanuel Le Roy Ladurie
nederlandsche geographie. De auteur beschreef, op grond
publiceerde in 1975 Montaillou, een reconstructie van het
van de historische bronnen die hij kende, hoe Nederland er
leven in een Frans dorpje rond 1300. Aan het slot vertelt de
uitzag in de periode van de zevende tot de twaalfde eeuw.
schrijver dat hij Montaillou in het telefoonboek opzocht. Veel
Voor zijn reconstructie van de vroegste geschiedenis had Van
namen van de huidige bewoners bleken tot zijn verbazing
den Bergh geen betrouwbare kaarten, en al helemaal geen
identiek aan de namen van personen die bijna zevenhonderd
schriftelijke documentatie. Hij leidde zijn kennis af van de
jaar geleden in dat dorp leefden, de families waren blijkbaar
namen van steden, dorpen en wateren. Naar het voorbeeld
eeuwenlang op dezelfde plek gebleven. Op dezelfde manier
van beroemde taalkundigen als de gebroeders Grimm
kunnen de oude veldnamen in onze streek schakels met een
gebruikte hij de betekenis van middeleeuwse en nog oudere
soms ver verleden zijn. Het is niet alleen erg interessant om
woorden om een beeld te krijgen van het landschap en zijn
dat verleden via namen te ontdekken. Het is ook van groot
gebruikers in een grijze oudheid.
cultureel belang dat dit gebeurt. Het Drentse Aagebied hoort
In de twintigste eeuw, vooral in de tweede helft ervan,
bij de mooiste en oudste cultuurlandschappen van Nederland.
zijn het Nederlandse landschap en het gebruik ervan
Laten we hier met een grote inventarisatie en registratie van
fundamenteel veranderd. Grootschalige ruilverkavelingen,
veldnamen beginnen, als een pionierproject dat in de rest van
intensieve landbouw, de urbanisatie van het platteland en
Nederland kan worden nagevolgd.
natuurontwikkeling hebben de oude cultuurlandschappen weggevaagd, en deze ontwikkeling gaat nog dag in dag uit door. Het is als met de kap van het regenwoud: met de
Auke van der Woud
verdwijning van het oude cultuurlandschap verdwijnt ook een
hoogleraar architectuur- en stedenbouwgeschiedenis
groot en uniek reservoir in dit geval van historische kennis.
Rijksuniversiteit Groningen
18 19
Inhoud
Ten geleide Cactus e.d.
1
De antropoloog 25
Veldnamen vanuit een antropologisch perspectief 27
De Stierlanden, daar was ons pap verschrikkelijk trots op 43
Met zo’n verkaveling, dan ku’j wel verdriet hebben 47
2
De Betekenisvinder 51
Van plaatsen verhaald en verhalen geplaatst 53
Voor die boeren was het logisch. Voor ons niet altijd. 61
Iedereen had die vuistbijl opgepakt. Het was een toevalstreffer. 65
3
De schatbewaarder 69
Het landschap in namen 71
Veldnamen verzamelen. Een handleiding 85
Voor het dorpsarchief op zoek naar alles en iedereen, maar wel met mate 94
4
De wetenschapper
Veldnamen als bron voor historischecologisch onderzoek 101
Respectvolle herinneringen aan een besloten agrarische gemeenschap 119
De bodem als geheugen van het landschap 123
5
Nieuwe landgebruikers 131
Namenlandschap 133
‘Achter ’t huus’, dat is voor ons eigenlijk voldoende 139
6
De museumdirecteur 143
Biografie van het Sepeltien 145
De educatieve waarde van veldnamen 153
Wees toch zuiniger op je landschap en aap de randstad niet zo na! 162
De bezieling van de plek slaat over op de deelnemers 167
7
De beleidsambtenaar 171
Namen en hun culturele dynamiek ? 173
Kleinschalige ontwikkelingen en kwaliteit met elkaar verbinden 184
8
De illusionist 187
Ikonen van Aa en Anderen 189
Zoeken tussen de uitersten van overmoed en weemoed 231
9
De Sjamaan 237
Het religieuze landschap 239
Taal en teken uit de prehistorie opnieuw leren verstaan 255
10
De gamer 259
Veldnamen in een virtuele werkelijkheid 261
Oude veldnamen en nieuwe media een ideale combinatie 257
20 21
Inleiding
De tijd ligt niet eens zover achter ons dat veldnamen een vanzelfsprekend onderdeel vormden van de leefomgeving van veel dorpsbewoners. Het platteland was als het ware gestoffeerd met een rijk geschakeerd kleed van veldnamen. Of het nu een akker betrof, een stuk groenland of opvallende plek, alles had een eigen naam. We spreken dan ook van een namenlandschap dat naast het geografische en het landbouwkundige landschap een plek op de kaart heeft veroverd.. Veldnamen lichten een tipje van de sluier op die over het dagelijks bestaan in vroegere tijden hangt. Ze reiken ons informatie aan over de inrichting van een deels nog woest en ledig land schap, Zo zijn ze ons behulpzaam bij het ontcijferen van de geheimtaal die een dorpslandschap van soms eeuwen terug in zich draagt. Veldnamen zijn te vergelijken met onze huidige straatnamen. Ze hadden in het agrarische werkdorp een praktisch nut in de communicatie en in de ruimtelijke oriëntatie. Samen vormden ze de basis voor een mentale kaart van het dorpslandschap. De veldnamen riepen daarin als ijkpunten allerlei associaties, betekenissen en voorstellingen op. Waar ze uit het dagelijkse gebruik verdwenen, zijn in veel gevallen de verhalen erover nog springlevend.
In de dagelijkse omgang van het moderne woondorp spelen de overgebleven veldnamen nog slechts een bescheiden rol. Het aantal nog ‘levende’ namen is vooral na de ruilverkaveling sterk uitgedund. Toch kunnen we gelukkig spreken van een tweede leven. Onafhankelijk van de officiële collecties in de rijksarchieven leggen geïnteresseerde dorpelingen particuliere collecties aan. In een aantal dorpen van het Drentse Aa gebied duiken ze op als curieus onderdeel van de dorpsgeschiedenis of als ‘tweedehands’ identiteitsmarkering van de leefomgeving. We kunnen ons de vraag stellen wat deze bemoedigende terugkeer van veldnamen als markerende symbolen van het dorpslandschap voor waarde heeft. In het huidige erfgoed- en omgevingsbeleid spelen ze immers – merkwaardigerwijs overigens – niet of nauwelijks een rol van betekenis. Toch gloort er een nieuw perspectief. In de afgelopen decennia is natuurbeheer naast de ‘uitgedunde’ landbouw een belangrijke stuwende activiteit geworden. Staatsbosbeheer heeft als grootste grondeigenaar in het Drentse Aa gebied in het beekdalbeheer weer oorspronkelijke veldnamen ingevoerd. Met de instelling van het Nationaal Beek- en Esdorpenlandschap Drentse Aa (NBEL) in 2002 hebben ook de cultuurlandschappelijke waarden weer een duidelijke beleidsdoelstelling gekregen. In deze verbrede opzet nemen veldnamen een belangrijke plaats in, want juist zij zijn in staat om de beleving van het landschap te verdiepen, tastbaar te maken en te verbeelden. Sterker nog: veldnamen bouwen, met hun veelvuldige verwijzingen naar de locale ecologische setting, bruggen in het spanningsveld tussen natuurontwikkeling en het behoud van het landschappelijke erfgoed.
22 23
Onderdeel van de Biografie van de Drentse Aa Het veldnamenproject een onderdeel van het grote interdisciplinaire onderzoeksproject dat te zijner tijd zal uitmonden in de Biografie van de Drentse Aa. Niet alleen wetenschappers houden zich met dit project bezig. Hiervoor stipten we al de belangrijke rol van de dorpsbewoners aan, de dilettanten die zich bij voorkeur richten op de veldnamen in hun vertrouwde leefomgeving. In combinatie met andere lokale kennis vormen veldnamen een uitstekend vertrekpunt voor cultuurhistorische participatie. Zo snijdt het mes aan twee kanten: lokale veldkennis is een onmisbaar onderdeel van het brede spectrum van de landschapsbiografie. Deze richt zich methodisch niet alleen op de ‘hardware’ van het fysieke landschap, maar juist ook op de bijbehorende ‘software’ van betekenissen, verhalen en voorstellingen.
De Levende Veldnamenatlas is het resultaat van twee jaar veldwerken, archiefonderzoek, digitaliseren, filosoferen en experimenteren. Bewoners, lokale kenners, studenten en een keur aan wetenschappers en kunstenaars hebben ieder op hun eigen wijze bijgedragen aan deze rijk geïllustreerde beeldenatlas, waarin het fenomeen veldnamen wordt belicht vanuit een veelheid van perspectieven. Het experiment werd uitgevoerd in de dorpsgebieden van Anloo, Gasteren en Anderen in het hart van het Nationaal beek- en esdorpenlandschap Drentse Aa. Samen met werkgroepen uit de dorpen en studenten van Van Hall/Larenstein en de Rijksuniversiteit van Groningen werden levende en historische veldnamen verzameld, gedigitaliseerd en op kaart gebracht. Met veldnamen als leidraad werden ook andere culturele praktijken verbeeld in de vorm van de Atlas van de leefomgeving. Op deze manier willen we andere dorpen stimuleren om met hun lokale erfgoed aan de slag te gaan waarbij nieuwe media als Internet, Google Earth en Wikipedia kunnen worden ingezet.
Levend erfgoed Ons experiment kent als belangrijke doelstelling veldnamen nieuw leven in te blazen. Ze zijn een onmisbaar onderdeel van ons ‘levend’ erfgoed. Anders gezegd: veldnamen spelen een rol als katalysator voor cultuurhistorische vernieuwing. In de vakwereld wordt een onderscheid gemaakt tussen historische en levende veldnamen. In de huidige, pluriforme dorpssamenleving is zo’n onderscheid diffuus en inwisselbaar. Een actieve historische vereniging kan ingeslapen veldnamen weer tot leven wekken door deze te publiceren op een dorpswebsite of door herbenoemingen. Dergelijke ‘herintredende’ veldnamen vormen dan geen functioneel onderdeel meer van een agrarisch werkcollectief, maar gaan behoren tot het culturele en publieke domein van de woongemeenschap. De dorpsgemeenschap blijft dus ook in de toekomst een belangrijke voedingsbodem voor levende veldnamen. Vanuit ons experiment hebben we ook andere praktijken verkend die vanuit een steeds wisselend perspectief een eigen omgangsvorm met veldnamen hebben ontwikkeld. In de Levende Veld namenatlas verbeelden we die verschillende praktijken in tien hoofdstukken in de vorm van zogenaamde attitudes. Naast de essayvorm en het interview zijn we op zoek gegaan naar een nieuwe beeldtaal, waarbij vormgevers, landschaparchitecten, fotografen en dichters hun licht over het fenomeen hebben laten schijnen. Al deze bijdragen, in woord en in beeld, maken van dit boek een ‘kunstwerk’ op zich: een ode aan de veldnaam als levend erfgoed. De Levende Veldnamenatlas is de opmaat voor het Veldnamenfestival in juni 2009. De culturele potenties van dit erfgoed centraal zullen hier staan. Potenties als blikopener voor natuur- en landschapsbeleving, als uitdagende kennisbron voor onderzoekers en als onuitputtelijke inspiratiebron voor kunstenaars. Genoeg voor een bloeiend tweede leven van onze veldnamen.
24 25
De antropoloog over veldnamen in dagelijkse praktijken
‘De mening dat bij ieder woord een definitie behoort, die het ‘wezen’ onthult van datgene wat met het woord aangeduid wordt, komt al voor bij Aristoteles. Deze opvatting is verouderd en onvruchtbaar: een woord heeft de
Straten, lanen, wegen en parken, allemaal hebben ze een naam. Ze bieden een houvast in onze
betekenis die wij eraan hechten, binnen een
ruimtelijke oriëntatie en vormen een dankbare geheugensteun. Straatnaamcommissies buigen zich in
bepaald taalgebruik (algemeen taalgebruik,
gemeenten over de naamgeving. Ze laten graag oude veldnamen in dorpen en buitenwijken terugkeren.
wetenschappelijk taalgebruik enz.) en dat is
Dergelijke ‘geleende’ benoemingen zijn vrij simpel op te sporen, want bijna iedere kavel of waterloop in
alles.’
het landelijk gebied had voor de verkaveling een eigennaam. Veel van die ‘tweedehands’ veldnamen intrigeren omdat wij hun betekenis niet meer kennen. Ze hebben daarom iets poëtisch, vooral in oude cultuurlandschappen. In de leefomgeving van dorpen hebben veldnamen, voor zover ze niet zijn vergeten of door schaalvergroting in onbruik zijn geraakt, nog een functie in de dagelijkse omgang. Ook vormen zij de aanknopingspunten voor herinneringen en verhalen.
Een veldnaam staat dus niet op zich, maar vormt een onderdeel van het namenlandschap van onze leefwereld. De veldnamenverzamelingen van oude dorpsgebieden en marken zijn het product van een locale samenleving en ze hebben een lange voorgeschiedenis. Ze vormen de symbolische uitdrukking van een steeds veranderend mentaal landschap. In de ‘beslotenheid’ van de agrarische werkgemeenschap konden veldnamen zich lang handhaven, soms ook van betekenis veranderen door nieuwe vormen van landgebruik en culturele dynamiek. Die lange looptijd in een steeds veranderende leefomgeving maken veldnamen juist zo interessant, niet alleen als studieobject voor taalkundigen en geografen, maar ook als levende cultuur van het landschap waarin we verkeren.
W.F. Hermans Wittgenstein. 1990, Amsterdam.
De antropoloog
1
Veldnamen vanuit een antropologisch perspectief Hans Elerie
De relatie van mens en landschap wordt in historische beschouwingen doorgaans opgehangen aan de grote verhalen van onze westerse cultuurgeschiedenis. De culturele elites die hun visie op het landschap vaak uitdrukten in schilderijen, tuinen en landgoederen spelen in deze verhalen een hoofdrol.1 Hoe interessant ook, ze laten slechts een kant van de medaille zien. Minstens zo belangwekkend is om na te gaan hoe het gewone volk zijn relatie met het alledaagse landschap beleefde. Met welke blik keek de dorpeling vroeger naar zijn dorpslandschap en hoe eigende men de beelden toe? Veldnamen bieden in dit verband een goed aanknopingspunt. Aan de hand van deze overgeleverde namen en puttend uit historische bronnen komt een meer alledaagse omgang met het landschap aan het licht.
Mytisch landschap Voor een korte verkenning gaan we terug in de tijd. Al vroeg in zijn nog korte loopbaan maakte de onderzoekende en inventieve homo sapiens zich los van zijn oorspronkelijke biotoop. In zijn lange zwerftocht over de aarde werd de nieuwe mensensoort geconfronteerd met de meest uiteenlopende landschappen en klimaten. Door zijn flexibele intellect en zijn technisch vermogen slaagde hij er telkens in milieus te koloniseren en deze ondergeschikt maken aan zijn steeds veranderende behoeften. Bij die onderwerping speelde ook zijn taalvermogen een belangrijke rol. Uit de antropologie is bekend dat de Australische Aboriginals in het nog nauwelijks ingerichte landschap gebruik maakten van mentale kaarten om hun claims vast te leggen. In schilderingen wordt hun leefgebied doorkruist met mythische paden die de omzwervingen van hun voorouders symboliseren terwijl hun voorouderlijke band met het landschap werd bevestigd door het benoemen en verhalen van opvallende plekken.2 Hoewel ons niets bekend is van dergelijke orale tradities uit de prehistorie, kunnen we ons voorstellen dat de mesolitische jagers, die zo’n 8000 jaar geleden in het Drentse Aa gebied rondzwierven, op een vergelijkbare wijze hun leefwereld betekenis hebben gegeven. Hun vele kampementen, die nu als naamloze vindplaatsen op de dekzanden langs de beken liggen, zouden dan eens namen hebben gehad die met elkaar werden verbonden door mythische voorstellingen.
Talig landschap Pas via het schrift kunnen we met zekerheid kennisnemen van vroegere naamgeving en het gebruik van toponiemen in de dagelijkse praktijk. Veldnamen en toponiemen vertellen ons het verhaal van het geleefde landschap en zijn zo oud als de wereld, dat wil zeggen onze wereld. De oudste topografie op veldniveau in ons gebied stamt uit 1332 en geldt waarschijnlijk ook als een van de oudste in Drenthe. Het gaat hier om een gebied dat nu voor een deel samenvalt met
26 27
De Galgenberg
De antropoloog
1
het reservaat van De Strubben/Kniphorstbos tussen Anloo en Schipborg. In een gezamenlijke willekeur (overeenkomst) van de buren van Schipborg en die van Zuidlaren werden de wederzijdse weide- en gebruiksrechten in de grenszone van beide marken vastgelegd na een langdurig conflict.3 Beide dorpen beschikten over een eigen territorium die voor een groot deel uit schrale, woeste veldgronden bestond. Van een gemarkeerde markegrens zoals we die uit de Nieuwe Tijd kennen was nog geen sprake. Tussen beide marken (dorpsgebieden) bevond zich een gemeenschappelijk weidegebied (compascuum) waarin bepaalde gebruiksrechten golden. Van belang voor ons verhaal zijn de toponiemen die in de terreinbeschrijving van de overeenkomst een belangrijke rol spelen. Aan de hand van deze toponiemen van opvallende landschapselementen werd in de willekeur een soort mentale kaart geschetst die met het collectieve geheugen van beide partijen overeenstemde. Opmerkelijk is de overeenkomst met de benoemingstraditie van de eerder genoemde Aboriginals. Het gaat hier weliswaar niet om een claim in de vorm van voorouderlijke mythen, maar meer functioneel om het vastleggen van historische gebruiksrechten. Ook hier gaat het om oude doorgaande routes en opvallende plekken met bijzondere betekenissen die in de eeuwen daarna steeds weer opduiken wanneer de conflicten als een veenbrand weer oplaaien. Centraal in deze middeleeuwse topografie staat het latere driemarkepunt de Galgenberg en de oude Groningerwech die zich nog steeds als een brede bundel karrensporen in het terrein aftekent. Daarnaast worden een aantal veentjes genoemd die zich met hun opvallende vegetatie in het heischrale landschap onderscheidden en het hoogopgaande Borckerholt dat toen nog erg opviel in het open landschap. Vooral de vele getuigenverklaringen bij de juridische afwikkeling van latere conflicten geven een goed inzicht in het gebruik van de toponiemen in de communicatie. Zij laten zien dat de bewuste toponiemen van geslacht op geslacht werden overgedragen via agrarische praktijken of door verhalen van bijzondere gebeurtenissen en meer doelgericht met terreinbezoeken waarbij In de jaren 80 lag de Galgenberg langs het fietspad naar Schipborg er bij als een
de jongste generatie de plek en het bewuste toponiem kregen ingeprent. Zo kon zich een getuige
onooglijk grafheuveltje met grillige eikjes en een verzakte markesteen. Toch stond
uit Zuidlaren zich herinneren dat ‘..die vorige olde huislieden die kinder met genomen end
dit verpieterde bargie nog steeds in het geheugen van veel bewoners geprent.
gewesen die scheitpaele an den Galligenberg..’.
De Galgenberg is een mooi voorbeeld van een collectief symbool waarbij een landschapselement met een aansprekend toponiem steeds weer aan volgende
Door de sterke uitbreiding van de schaapskudden in de 17e en 18e eeuw voldeed de overeen-
generaties wordt doorgegeven. Naast dat collectieve aspect kan een veldnaam bij
komst van 1332 tussen Zuidlaren en Schipborg niet meer. Vooral de Borkers drongen voort-
een individu persoonlijke ervaringen en voorstellingen oproepen. De verhalen van
durend aan op een duidelijke veldafbakening. Bij twee getuigenverhoren werden pentekeningen
de getuigen met betrekking tot de Galgenberg hebben door hun verwijzing naar
gemaakt van oriëntatiepunten met hun toponiemen en kenmerken. Juist door het schetsmatige
historische gebeurtenissen nog wel een gemeenschappelijke ondertoon, maar in de
karakter vormen zij de neerslag van een mentale kaart, waardoor een ruimtelijke voorstelling
verhoren kunnen zij sterk van elkaar afwijken. Zo werd een noodlottig voorval uit
ontstaat van het veldcomplex tussen Anloo, Schipborg en Zuidlaren. Met enig speurwerk zijn
de tachtigjarige oorlog gebruikt om de status van de Galgenberg als grensbaken
de landschapselementen met de bewuste toponiemen in het huidige, meer besloten landschap
tussen de marken van Zuidlaren en Annen helder te krijgen. Het ging hier om een
weer op te sporen. Opvallend is dat de middeleeuwse topografie op de schetskaartjes nog steeds
treffen in 1580 van een Staatse bende van de beruchte Bartold Entens en een militie
een centrale rol speelt. Maar de getuigenverklaringen zijn nu doelgerichter en sturen aan op een
van ‘malcontente’ Drenten, waarbij rondom de Galgenberg doden vielen. Volgens het
in het veld gemarkeerde grensafbakening. Na enig touwtrekken werd in een notariële acte de
Drentse Landrecht waren de buren van een marke verplicht om doden die op hun
definitieve markegrens tussen beide dorpen in 1775 vastgesteld. De overeenkomst werd vertaald
grondgebied werden aangetroffen volgens christelijk gebruik te begraven. Op basis
in een op driehoeksmeting gebaseerde manuscriptkaart waarop de nieuwe grensstenen staan
van verschillende, elkaar aanvullende getuigenissen kwam men uiteindelijk tot de
tussen de oude veldtoponiemen. Zo werd een eeuwenoude grenszone tussen twee marken
conclusie dat alleen in Zuidlaren en Anloo lijken waren gekist en begraven, terwijl die
definitief opgedeeld in een geometrische veldmarkering van grensstenen en greppels.
van Annen onverrichter zake naar hun dorp waren teruggekeerd omdat zij in hun
Uit het voorgaande kunnen we de conclusie trekken dat veldnamen en toponiemen via orale
marke geen lijken hadden aangetroffen. Op basis van deze verklaringen kon Annen
tradities en oude documenten een lange looptijd kennen.
aan deze dramatische gebeurtenis die 20 jaar eerder had plaatsgevonden geen rechten
Eenmaal toegekende namen werden eeuwen achtereen van geslacht op geslacht overgedragen.
ontlenen aan de Galgenberg en dat verklaart de complexe structuur van de latere
Een eenmaal toegekende naam wordt kennelijk, ondanks mogelijke betekenisveranderingen,
markegrens in dit gebied. (zie afbeelding …)
steeds weer opnieuw overgedragen mits de fysieke onderlegger in tact blijft en een lokale, op traditie gestoelde bestaanswijze die overdracht garandeerde. De behoefte om plekken te benoemen in een ‘woest’ heidelandschap hing samen met toe-
28 29
Verbastering
De antropoloog
1
eigening en het claimen van rechten. De genoemde toponiemen maakten deel uit van een collectieve basisstructuur die een ruimtelijk beeld opriep van een gemeenschappelijk gebruikte grenszone. Als geheugensteun speelden de toponiemen een belangrijke rol in de dagelijkse communicatie en het aangeboren gevoel voor ruimtelijke oriëntatie. De betekenis die door personen aan de verschillende toponiemen werden toegekend is tijdgebonden. In combinatie met protocollen van langdurige grenskwesties kunnen zij ons leren hoe men vroeger naar het landschap keek en hoe die perceptie in de tijd is veranderd.
De uitleg van namen In de periode van onze oudste willekeur (1332) was het esdorpenlandschap nog in volle opbouw. Door steeds weer nieuwe veldontginningen namen de essen in omvang toe, terwijl in de beekdalen broekbossen werden gerooid en sloten werden gegraven om groenland aan te maken. In gelijke tred met deze ontginningen groeide het aantal veldnamen. In de grondschatting van 1654 worden deze in cultuurgebrachte landen aangeduid met een veldnaam.4 De open essen met hun aaneengesloten akkercomplexen hebben dan bijna hun huidige omvang bereikt en vormen Levende veldnamen kunnen door hun lange looptijd van betekenis
op de kaarten van de landmeters een lappendeken van benoemde kavels en percelen. In de
veranderen en verbasteren. Veldnamen die in onbruik zijn geraakt
beekdalen zijn dan in hoofdzaak de nattere madelanden (hooilanden) ontgonnen. De bekleding
maar die wel in een of ander archiefstuk zijn beland hebben daar geen
van het landschap met veldnamen volgde dus de uitleg van het esdorpenlandschap die zich
last meer van. Die zijn geconserveerd en net als een opgezet beest zo
schikte naar de landschapsecologische gebruiksmogelijkheden van het dorpsgebied.
dood als een pier. Verbastering, hoewel negatief als uitdrukking, is dus
Ook de namen van de eerste grondschatting blijken duurzaam, want de meeste konden via
een normaal proces van levende talen en veldnamen in het bijzonder.
naoorlogse enquêtes worden achterhaald en gelokaliseerd.
Eigenlijk is verbastering een geuzennaam want juist die veranderingen
Aalstalbat
duiden op een levende cultuur en maken veldnamen tot zo’n interessant
Het mentale landschap
studieobject.
Het veldnamencomplex van een marke (dorp en buitengebied) kan gezien worden als de
Een mooi voorbeeld van een actuele naamsverbastering is het Aalstalbad,
symbolische orde van een agrarische territorium (dorpslandschap). Het is de zingeving
de oorspronkelijke naam van een bruggetje over het Gastersche diep,
Taolsterbad
van een lokale werkgemeenschap die in de tijd gezien steeds weer andere associaties en
een plek met veel verhalen en herinneringen die bij veel Gastenaren in
betekenissen ontlokt. Veldnamen zorgden voor een vlotte communicatie van een collectief
het geheugen staat gegrift. In het kolkie bij de grote zwarte Els leerde
ingestelde dorpsgemeenschap en vormden door hun plaatsgebondenheid een mentale kaart
de jeugd zwemmen. Ook werd er veel gevist en aan de overkant lagen
van het dorpsgebied. Geografen vatten de uitleg van een cultuurlandschap op als de fysieke
hooilandjes die door de boeren uit Gasteren werden gebruikt. Over de
’t Aolstebad
neerslag van het menselijke handelen. Onmiskenbaar verwijzen veldnamen voor een belangrijk
werkelijke naam van het bruggetje zijn de meningen verdeeld. Sommige
deel naar de gesteldheid van hun fysieke dragers. Maar daar is niet alles mee gezegd. Men
spreken van het Taolsterbad en geven daarmee aan dat de brug aansluit
kan het historische dorpslandschap ook opvatten als een mentale en sociale ruimte waarin
op een voetpad door De Heesten naar Taarlo. Anderen zijn van mening
institutionele arrangementen een belangrijke rol speelden. Vanuit die optiek vormde het
dat het hier gaat om ‘t Aolstebad, dat wil zeggen het oudste bruggetje
markegebied van het esdorp het vertrouwde decor van het dagelijkse bestaan met zijn eigen
over het Gastersche diep.
logica van gebruiken, regels en betekenisgeving. Aan de hand van veldnamen zouden wij een
Uit oudere bronnen kan worden opmaakt dat het hier oorspronkelijk
beeld kunnen oproepen van dat mentale landschap en de steeds veranderende kijk op het
ging om een z.g. aalstal, een soort palingfuik die bestond uit een
fysieke landschap.
gevlochten hekwerk dat in het diepje werd geplaatst en uitliep in een fuik. Deze aalstallen zijn al bekend uit de middeleeuwen en werden ook
Zijn er naast veldnamen voldoende ondersteunende bronnen voor handen zijn die zo’n
wel gecombineerd met een stuw waarmee in het vroege voorjaar de
antropologisch perpectief rechtvaardigen? Vanaf de zeventiende eeuw is dat zeker het geval.
groenlanden onder water werden gezet. Dit z.g. stromen liet een laagje
Naast systematische bronnen zoals de eerder genoemde grondschatting, zijn het zijn vooral de
slib achter waarmee de vruchtbaarheid en dus de opbrengsten van de
lokale bronnen die voor een feitelijke inkleuring kunnen zorgen. De willekeur en de doleantie
hooilandjes werd bevorderd.
zijn voor een fenomenologische benadering van bijzondere betekenis. De willekeur vormde volgens het Drentse Landrecht bij uitstek het reglement van de buurschap om ‘ordre te stellen’ op het gebruik van de marke. Het gaat hier om voorschriften voor de aanleg van houtwallen en waterlossingen, aanleg en onderhoud van wegen en regels voor het gebruik van de essen, groenlanden en de gemeenschappelijke heidevelden. Willekeuren kunnen een directe relatie met veldnamen hebben en deze worden daarom vaak opgenomen in de tekst. Zo kunnen we een indruk krijgen van de dagelijkse praktijk die achter veldnamen schuil gaat. Hetzelfde geldt voor een doleantie of bezwaarschrift. Als collectief kon de buurschap bezwaar
30 31
Sociale ruimte
De antropoloog
Op een van onze eerste bijeenkomsten van het veldnamen
1
project in Gasteren viel op dat de veldnamenkennis van de Zuidesch nog opvallend paraat was, hoewel het akker complex al begin jaren zeventig een forse schaalvergroting had ondergaan. Er werd die middag levendig verteld over een mentaal landschap waarvan de fysieke basis sterk was gewijzigd. Als vanzelf rolden de herinneringen en verhalen van oudere inwoners over de stamtafel bij het noemen van de oude veldnamen. Het werd al snel duidelijk dat de grote Zuides van voor de ruilverkaveling bij uitstek als een sociale ruimte werd ervaren. In de jaren zestig had ieder bedrijf nog veel kleine akkerpercelen verspreid over de hele es liggen; soms ging het om twintig verspreid liggende percelen (zie eigendomskaartje ruilverkaveling) Men moest daarom rekening houden met het recht van overpad en met het afstemmen van de werkzaamheden bij het toemaken, zaaien en oogsten. Bij al die seizoensgebonden activiteiten was de es ook een ontmoetingsruimte, waar nieuwtjes en roddels werden uitgewisseld, maar ook ruzies konden ontstaan, over het gebruik van wendakkers of het verleggen van voorstenen. Op de jaarlijkse dorpsfeesten werden die ruzies meestal weer bijgelegd.
aantekenen tegen de waardeschattingen van hun gronden in de grondschatting. Zo kunnen doleanties ons op een verrassende wijze laten meekijken met de subjectieve blik van een agrarische gemeenschap op haar vaak weerbarstige leefmilieu. Maar let op; het is niet altijd verstandig om je zonder bedenkingen te laten meevoeren met de blik van belastingplichtigen. Ook in de 17e eeuw betaalde men niet graag belasting. Het is raadzaam om de geuite bezwaren ook te checken in andere bronnen. Naast de willekeur en de doleantie zijn er nog bronnen die individuele expressies weergeven in conflictsituaties. Deze bevinden zich in gerechtelijke archieven, markenarchieven en schulteregisters. Zij kunnen ons een verhelderend inzicht geven van de belangentegenstellingen in agrarische gemeenschappen. In Een biografie van het Sepeltien in hoofdstuk 6 wordt aan de hand van veldnamen en hun verwijzende bronnen een beeld geschetst van de ontwikkelingsgeschiedenis van het Anloërdiepje. Daaruit blijkt dat er ook in een kleine gemeenschap als Anloo verschillende visies op de exploitatie mogelijkheden van het bovenloopje bestonden. Tot in het begin van de 19e eeuw domineerde de in-gemeenschapshouding waarbij het beekdalletje slechts voor een klein deel van het ‘gemene veld’ was afgescheiden. De opkomst van het ‘etagebedrijf’ rond 1850 opende een nieuw perspectief op de intensivering van het agrarische gebruik. Pas toen werd het huidige casco van houtwallen voltooid. De uitleg van het namenlandschap liep gelijk op met de opdeling en de latere inrichting van het beekdal.
Tegen de stroom in Ook na de 17e eeuw ging de uitbouw van het namenlandschap gewoon door. In de opeenvolgende herzieningen van de grondschatting is dat proces goed te volgen. We zien dan vooral van nieuwe kamp- en groenlandnamen verschijnen. Bij de eerste categorie moet gedacht worden aan ontginningen langs de esranden en bij de tweede aan opdeling en afgrenzing van de mandelige groenlanden.7
32 33
What’s in a name?
De antropoloog
Jeruzalem is nu de naam van een zandige laagte met
1
verwaaide Grove dennen ten zuidenoosten van het Kniphorstbos in Anloo. Het voormalige Stuifgat vormde rond 1800 de actieve kern van een stuifvlakte dat zich tot aan de Noordes van Annen uitsterkte. Eeuwenlang werd het
De invoering van het Kadaster in 1832 brak met het oude gewestelijke systeem van
Hongerveld tussen Anloo en Annen ‘mandielig’ gebruikt.
grondbelasting èn met de gewoonte van het registreren van perceelsnamen. Het uniforme
Na veel getreuzel werd de definitieve grens tussen beide
systeem van registratie en opmeting sloot locale bijzonderheden juist zoveel mogelijk uit.
marken pas in 1810 vastgesteld en in het veld gemarkeerd.
Maar via de omweg van notariële akten van eigendomsoverdrachten keerden de veldnamen
Het is niet zo verwonderlijk dat geen van beide partijen hun
weer terug in de adnministratie waardoor een directe koppeling kan worden gemaakt met het
velddeel opeiste. Het Stuifgat vormde een onderdeel van de
kadastrale systeem. Het opnemen van veldnamen in akten was geen officiële regel maar had
oude heerweg naar Coevorden waar bij voortduring de heide
een pragmatische reden. Zonder de vertrouwde veldnamen verliep de communicatie bij het
werd kapot gereden door het doorgaande verkeer van karren
opstellen van de akten uiterst moeizaam.
en rijtuigen. Door de Annerboeren werd het Hongerveld
Ook in andere vernieuwingspraktijken van de 19e eeuw bleken veldnamen bestendig. Zo werden
alleen geschikt geacht voor het rooien van veldkeien die
in landbouwalmanakken en aantekenboekjes veldnamen geassocieerd met oogstopbrengsten,
via de Hunze naar Groningen werden verscheept. Maar
mestgiften en grondprijzen op veilingen.8 (zie notitieboekje Jan Mulder) Veldnamen konden dus
door het toenemende verkeer rond 1800 (wellicht als gevolg
probleemloos meeliften met de rationalisering van het landbouwbedrijf. Bij de opdeling van de
van het continentale stelsel) was het Stuifgat weer actief
marken in de 19e eeuw en de latere de veldontginningen verbrokkelde het gemeenschappelijke
geworden en vormde het uitwaaierende zand een bedreiging
element in de bedrijfsstijl. Daarvoor in de plaats kwam de landbouwcoöperatie die beter
voor de akkers op de Noordes. Onder aanvoering van de
aansloot bij de particuliere bedrijfsvoering. De veldontginningen genereerden weer een nieuwe
doortastende vervener Lambertus Greveling eisten de
generatie veldnamen waarbij vernoemingsnamen als Siberië, Frankriek en Engeland verwijzen
Annenaren nu een snelle oplossing. Bij de vaststelling van
naar de nieuwe wereldoriëntatie.
de markegrens kwam het Stuifgat in de marke van Anloo te
In hun sociografisch onderzoek begin jaren vijftig constateerde het echtpaar Keur dat in
liggen waardoor zij ook verantwoordelijk konden worden
Anderen nog iedereen bekend was met de veldnamen van het dorp.9 In die tijd was het
gesteld voor het vastleggen van het stuifzand. Opmerkelijk in
ook nog gebruikelijk om met de notaris over grondeigendom te communiceren aan de
dit verband is het verschil in naamgeving, de Anloërs kozen
hand van veldnamen.10 Ook de antropoloog Kloos kon in de jaren 60 nog probleemloos een
voor het verhullende Jeruzalem, de Annenaren wonden er
veldnamenkaart van de Zuides van Gasteren samenstellen.11
geen doekjes om: Stoefgat en Hongerveld.5
Omkering van het perspectief Uit het voorgaande kunnen we opmaken dat opeenvolgende agrarische bedrijfsstijlen hun stempel hebben gedrukt op het Drentse Esdorpenlandschap. Het namenlandschap vormt een afspiegeling van deze agrarische ecologie. In de loop van de 20e eeuw is deze wisselwerking tussen bedrijfsstijl en landschap radicaal gewijzigd. Door kunstmest, mechanisatie, waterbeheer en de openlegging van het platteland voor het moderne verkeer werd de boer een agronomisch ondernemer die de productieomstandigheden op een tot dan toe ongekende wijze naar zijn hand kon zetten. Daarmee veranderde ook zijn blik op het landschap. Het gelede esdorpenlandschap van es, beekdal en veld veranderde in een kneedbaar technotoop waar de landschap en ecologie nauwelijks nog grenzen stelden. Door het succes van de Wieringermeer en de Noordoostpolder leek na de oorlog ook de maakbaarheid van het ‘oude land’ onder handbereik. Volgens de in 1953 opgerichte Stichting tot Verbeteren van Madelanden in Drenthe konden zelfs de vanouds weerbarstige beekdalen door gerichte maatregelen getemd worden tot oogstrelende graslanden.12 Door drooglegging, ploegen, schijfeggen, bezanding en bemesting konden minderwaardige grassen als Lieggras, Geknikte Vossestaart, Reukgras en verschillende Zeggensoorten, maar ook onkruiden als Ratelaar, Dotterbloem, Gevlekte Orchis en Kruipboterbloem worden omgezet in hoogproductieve graslanden van Engels raaigras en Ruw beemdgras. Met voorbeeldpercelen verspreid over de hele provincie werden de boeren klaargestoomd voor de grote operatie van de op handen zijnde ruilverkavelingen. Binnen twee decennia zijn de meeste beekdalen in Drenthe veranderd in cultuursteppes van Engels raaigras en Ruw beemdgras die zonodig gescheurd kunnen worden voor de verbouw van aardappelen of maïs. Dankzij de instelling van het Stroomdallandschap in 1965 is de Drentse Aa een van de weinige stroomgebieden waar aanzienlijke restanten van de vooroorlogse beekdalen bewaard zijn gebleven. Maar als voorloper van de latere EHS werd het Drentse Aa ook een arena voor de botsing van twee elkaar uitsluitende perspectieven, nieuwe natuur versus agronomische landbouw. In deze ongerijmdheid kwam het Stroomdallandschap Drentse Aa als eerste
34 35
De antropoloog
1
compromislandschap tot stand waarin landbouw en natuur, onder de paraplu van een nieuwe bureaucratische orde, een gedwongen huwelijk zijn aangegaan.
Ruilverkavelingen en nieuwe natuur 1970 vormde een belangrijk keerpunt in de levensloop van onze veldnamen. De instelling van het Stroomdallandschap Drentse Aa was juist achter de rug en een ingrijpende ruilverkaveling lag in het verschiet. Twee op het eerste gezicht tegengestelde krachten: de conserverende werking van een landschapsreservaat en het nivellerende effect van een ruilverkaveling. Het is duidelijk dat vanaf die tijd de toekomst van veldnamen op het spel stond. Opmerkelijk is dat veldnamen als cultuurgoed geen een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van het Stroomdallandschap Drentse Aa. In voorbereidende rapporten wordt nergens verwezen naar de vele duizenden veldnamen in het stroomgebied.13 Ook de milieulobby die zich flink verzet tegen de ruilverkavelingen van Rolde en Anloo die zij als een aanslag op de ‘couleur locale’ zien, reppen met geen woord van veldnamen als betekenisvolle kleinoden van het cultuurlandschap.14 Alleen in heemkundige kring zoals het Meertens Instituut en het Nedersaksisch Instituut heeft men zich het lot van de bedreigde veldnamen aangetrokken. Al sinds de jaren 50 is men ook in het Drentse Aa gebied bezig met het aanleggen van collecties door enquêtes en bronnenonderzoek. Een belangrijke bron van al deze activiteiten vormt de Wieringacollectie die nu in het Drents archief is ondergebracht. Het spreekt voor zich dat men op het locale niveau aanvankelijk ambivalent omging met het verdwijnen van de veldnamen. Aan de ene kant zag men de ruilverkaveling als een noodzakelijke ingreep om als levensvatbaar dorp te overleven, maar anderzijds waren velen zich ervan bewust dat het in onbruik raken van veldnamen symbolisch was voor de modernisering van de dorpscultuur en het eind inluidde van de agrarische werkgemeenschap. In gesprekken met oudere bewoners over veldnamen komen deze ondergeschoven emoties vaak weer boven. Vooral de vele akkernamen roepen nostalgische gevoelens op omdat de essen bij uitstek als een sociale ruimte werden ervaren, maar waar juist schaalvergroting als het meest noodzakelijk werd gezien. Toen de lappendeken van akkertjes en voorstenen werden vervangen door kavels op polderformaat verdween ook het stoffelijk fundament van de veldnamen. Wat overbleef waren de papieren collecties en een afkalvend mentaal landschap van de vroegere gebruikers. Even ingrijpend als op de essen waren ook de ontwikkelingen in de beekdalen. Bij de ruilverkaveling werden grote delen stroomdalen ‘genormaliseerd’ en ingericht voor de moderne bedrijfsvoering. In de overblijvende reservaatgebieden leek er voor de materiële basis van de vele made- en broeklanden aanvankelijk een veilige toekomst weggelegd. Aangetaste houtwallen werden hersteld terwijl de kleinschalige groenlandverkaveling werd gerespecteerd. Maar ook het moderne natuurbeheer kent zijn eigen dynamiek van natuurdoeltypes en referentiebeelden. De consequentie van deze vorm van natuurontwikkeling is dat in grote delen van de nog gave beekdalen een grootschalige herinrichting plaatsvindt die gepaard gaat met veel grondverzet en een sterk gemechaniseerd beheer. De vraag is of veldnamen nog een toekomst hebben in dergelijke ‘droomdalen’ waarin de balans tussen natuur en cultuurhistorie is zoekgeraakt.15 Want als veldnamen eenmaal de grond onder hun voeten verliezen, wacht hen slechts een toekomst in de archieven. . Nieuwe praktijken Op het eerste gezicht lijkt en in het huidige gebureaucratiseerde landschap geen plaats meer voor veldnamen. We kunnen ze inventariseren en vastleggen voor latere generaties, maar zullen ze uiteindelijk niet overgaan in een fossiel erfgoed omdat ze in onbruik zijn geraakt? Opmerkelijk is wel de lange looptijd. Ze konden zich immers tot in de 20e eeuw handhaven en doorontwikkelen. Sommigen zien in deze houdbaarheid de hand van een op traditie gestoelde agrarische gemeenschap. Maar de vraag is of die typering recht doet aan de ingrijpende
36 37
Het grondkruis
De antropoloog
Het zijn niet altijd namen die het verhaal van een plek
de hand van de 16 getuigenverklaringen is het mogelijk
levend houden. In het Kluivingsbos bij Schuilingsoord ligt in
ons een voorstelling te maken van het toenmalige
een uitgestoven laagte even ten zuiden van het voormalige
heidelandschap met zijn vele karrensporen, archeologica en
Borkermeer een grondkruis. Dit kruis is gegraven als
de onvoorstelbare vergezichten. Aan de hand van de Franse
herinnering aan de kandidaat predikant Johannes Ledeboer
topkaart van 1811 kunnen met de passanten op die dag als
modernisering van het platteland. Ook in onze oude binnensteden zijn namen van straten en
die hier in 1780 werd vermoord door de huursoldaat
het ware ‘meereizen’. Door de verschillende achtergrond
pleinen, die soms nog verwijzen naar de voorstedelijke nederzetting, duurzaam gebleken. Mijn
Anton Link. De roofmoord op de uitgestrekte heide tussen
van de getuigen en het steeds wisselende perspectief zijn
stelling is dat veldnamen en andere toponiemen hun bestaansrecht en overleving in de eerste
Zuidlaren en Anloo heeft indertijd veel indruk gemaakt.6
we ooggetuige van de alledaagse werkzaamheden en het
plaats ontlenen aan het gebruik in dagelijkse praktijken. En die beperken zich allang niet meer
Op aanwijzing van getuigen kon de moordenaar worden
verkeer. De alom aanwezige heide die zich nu aan ons
tot de leefwereld van een dorp.
aangehouden om berecht te worden in Assen, waar hij
opdringt is geen reservaat maar een leefwereld.
Toen de ruilverkavelingen er in de jaren zeventig zaten aan te komen zijn er in verschillende
uiteindelijk levend werd geradbraakt en onthoofd. Aan
1
dorpen initiatieven ontstaan om het nieuwe landschap opnieuw te benoemen met oude en nieuwe namen. Een mooi voorbeeld is het dorp Anderen waar door de boermarke een aparte werkgroep werd ingesteld om een nieuwe kaart van na de ruilverkaveling te maken. Het is interessant om de namenkaarten van voor en na de ruilverkaveling naast elkaar te leggen en te zien hoe oude namen zijn verdwenen of werden hergebruikt en waar nieuwe namen werden toegevoegd. Het initiatief ontstond vanuit de pragmatische instelling dat men ook na de ruilverkavelingen op een vertrouwde manier kon blijven communiceren. (zie kaart .. en het interview met Harm van Ree) Een ander initiatief kwam uit de hoek van het Drents Landbouw Genootschap (DLG) met Jan Hingstman uit Amen als trekker. In de ruilverkavelingen werden veel percelen samengevoegd en verdwenen oude perceelsgrenzen. Daarmee verdween ook het functionele gebruik van veldnamen wat veel boeren aan het denken zette. In de Ruilverkaveling Rolde wilde Hingstman net als in Anderen samen met de boermarken een proefproject opzetten om alle nieuwe kavels van de ruilverkaveling opnieuw te benoemen.16 Daarnaast moest de naamgeving functioneel worden door er een nieuwe gebruikswaarde aan toe te kennen die volgens hem ook moest worden vastgelegd in het kadaster met de hulp en medewerking van de notarissen en de grondkamer. In zijn enthousiasme ging Hingstman zo ver dat hij er voor pleitte om de nieuwe namen in te voeren op de officiële kadasterkaarten. Het welslagen van het experiment in Rolde zou bepalend zijn voor een aanpak van de hele provincie. Helaas is het initiatief van Hingstman al in een vroeg stadium gestrand door ziekte en de bijna onmogelijke opgave om een bureaucratische praktijk te veranderen. Op de werkvloer van Staatsbosbeheer in Oudemolen, het zenuwcentrum van het Stroomdallandschap Drentse Aa, groeide tegen de verdrukking in een nieuwe praktijk van veldnamen. De pas aangestelde Hendrik Lanjouw begreep als ex-landbouwer als geen ander het nut van veldnamen in de communicatie met boeren waarvan gronden moesten worden aangekocht of geruild. Maar ook in de dagelijkse omgang van het natuurbeheer bewezen veldnamen hun praktisch nut. Toen Lanjouw ontdekte dat zijn collega’s er aardigheid in hadden om zich een mentale kaart van hun werkgebied eigen te maken besloot hij voor het hele Relatienotagebied de veldnamen te inventariseren. Vanaf die tijd behoren de vele honderden veldnamen tot het vaste idioom in de dagelijkse communicatie. Al sinds jaar en dag hangen de veldnamen als ‘stafkaarten’ in de burelen van Staatsbosbeheer en aan de schuurwanden van uitvoerende loonbedrijven.
Het is interessant om deze drie voorbeelden van nieuwe praktijken tegen het licht te houden. In Anderen gaat het om een lokaal initiatief van de agrarische werkgemeenschap van voor de ruilverkaveling. Toen telde het dorp 38 boeren en nu gaat het nog slechts om 5 . Het is de vraag of zo’n initiatief in deze tijd nog een kans van slagen zou hebben. In het tweede geval gaat het om een bovenlokaal initiatief van een standsorganisatie, weliswaar met inschakeling van de boermarken, maar met een sterke nadruk op de formalisering van het veldnamengebruik in het institutionele veld en het kadaster. In het geval van Staatsbosbeheer nestelt het gebruik van veldnamen zich ‘spontaan’ in een nieuwe praktijk op regionaal niveau. Daarnaast bestaat er het algemene gebruik om een huis of boerderij te vernoemen naar de veldnaam van de kavel waarop gebouwd is. Ook sommige gemeenten hebben naamcommissies aangesteld met de opdracht om openbare gebouwen en straatnamen naar veldnamen te
38 39
Wisseling van perspectief
De antropoloog
1
Hindrik Lanjouw gewezen landbouwer uit Anderen en
Een keerpunt in het leven van Hindrik Lanjouw vormde zijn
natuurbeheerder van het eerste uur vormt de belichaming
aanstelling als natuurbeheerder bij het Stroomdallandschap
van het dubbelzinnige perspectief. Al jong had Hindrik
Drentse Aa in 1967. Van hem werd nu verwacht dat hij het
belangstelling voor het landschap en de natuur. Hij zocht
landschap benaderde vanuit een tegengesteld perspectief,
zwerfstenen met fossielafdrukken en later ontwikkelde hij
het inventariseren van percelen op hun natuurwaarden. Het
vernoemen. Zolang er sprake is van een duidelijke relatie van de vernoemingsnaam met de
zich als amateurarcheoloog. Met de flora van zijn oudere
ging nu niet om eiwitrijke en productieve grassoorten maar
plek is het een vanzelfsprekende manier om een veldnaam levend te houden. Maar in de
broer bekwaamde hij zich in het determineren van planten.
om de ‘minderwaardige grassoorten en onkruiden’ waar
grotere uitbreidingswijken wordt zo’n principe al snel los gelaten en worden van heinde en
Als boerenzoon zijn veldnamen en de daarmee verbonden
boeren doorgaans hun neus voor ophaalden. Toch waren die
ver veldnamen aangesleept om de namenhonger te stillen met ‘ontplaatste’ veldnamen. Een
‘boerenblik’ hem met de paplepel ingegoten. De noordelijke
soortenrijke en meestal natte percelen een gewild ruilobject
vergelijkbaar probleem kan zich voordoen bij het geforceerd in leven houden van veldnamen
Koelanden en de Vetmaoden golden als de beste groenlanden,
juist omdat de belangen tegengesteld waren. Zijn eerste
aan de hand van bebording. In een kleinschalig landschap als de Drentse Aa leidt dat al snel
maar Voeleers, de Pisbulten en Bosmaat stonden niet hoog
veldwerkboekjes getuigen van een naarstige speurtocht naar
tot een musealisering van het landschap dat het toch al zwaar te verduren heeft van de om zich
aangeschreven. En als je Roetbol, een Paardestaartsoort in
aankoopwaardige groenlanden met de opsommingen van de
heen grijpende bordjescultuur. Een voorbeeld van een mooie tussenoplossing is het frezen van
het groenland had staan dan kwamen de koeien aan de wee
zeldzame Rodelijstsoorten als doorslaggevende argument.
de veldnaam in een bestaand landhek zoals Staatsbosbeheer dat op sommige plekken doet.
(bloedwateren) en kwamen ze uiteindelijk dreug te staan.
In zijn nieuwe baan voelde de autodidact Lanjouw zich op
Als aankomend agrariër volgde Lanjouw op de
zijn plek omdat zich een nieuw kennisdomein opende dat
Het woondorp
Landbouwwinterschool in Assen een cursus voor de
zijn nieuwsgierigheid prikkelde. Kennis die hij opzoog en
In het voorgaande lag het accent op het agrarische werkdorp als het oorspronkelijke biotoop
waardering van groenlanden voor hun geschiktheid voor de
combineerde met zijn nooit aflatende veldwaarnemingen.
van veldnamen. Maar hoe zit dat met het moderne woondorp? Kunnen veldnamen overleven
weidebouw. Aan de hand van hun vegetatieve kenmerken
Bij zijn pensioen in 1995 werden zijn inventarisaties
en zich doorontwikkelen in een pluriforme woongemeenschap of zullen zij op den duur weg-
leerde hij grassoorten op de vierkante meter determineren
gebundeld in een aantal lijvige rapporten van het hele
kwijnen als een antiquarisch erfgoed?
en hun landbouwkundige waardering uit te drukken in
stroomgebied. En ook na zijn pensioen is hij doorgegaan
Met de individualisering is het collectieve leefpatroon van het agrarische werkdorp ingeruild
een rapport cijfer. 100 % Engels Raaigras scoorde een 10,
met zijn waarnemingen. Toch bleef de ambivalentie van zijn
voor een rurale leefstijl die als afzonderlijke typologie ongrijpbaar is geworden. Zelfs de echte
Timolte en Kropaar kregen een 7, Ruwe Beemd en Kamgras
boerenafkomst en zijn nieuwe bestaan bij SBB hem altijd
eigenheimers laten zich niet meer in een apart hokje plaatsen. We kunnen hooguit vaststellen
haalden net een voldoende maar Witbol, Reukgras en Zachte
achtervolgen. Toen Hindrik op een achternamiddag met
dat bepaalde opvattingen, normen of voorkeuren verwijzen naar een rurale achtergrond of
Bravik kregen niet meer dan een 5. Net als later bij de latere
zijn oude vader langs de botanisch rijke Burgvallen onder
mentaliteit. Culturele kruisbestuiving heeft bovendien de uitgesproken verschillen tussen
pootaardappelkeuringen en zaaizaad keuringen werden
Schipborg reed hoorde hij hem zeggen: ‘Wat mooi hè’. Verrast
‘echte’ plattelanders en nieuwkomers vervaagd.19 Het woondorp is een vergaarbak geworden van
de gegevens altijd aan veldnamen gekoppeld. Dan kon je
keek hij opzij maar zag toen dat Pap de andere kant opkeek,
verschillende leefstijlen die op het locale niveau kunnen convergeren maar regionaal uit elkaar
het betreffende perceel snel plaatsen en onthouden. In de
naar de bloeiende en uitgestrekte aardappelvelden van het
waaieren.
jaren 50 verliep de graslandverbetering door de beperkte
landgoed De Schipborg.
De moderne plattelander of ‘stadlander’ is voor zijn levensbehoeften en hobby’s regionaal
trekkracht van de kleine tractoren moeizaam en traag. De
georiënteerd maar brengt naar verhouding nog veel tijd door in de eigen dorpsomgeving. Door
zode van de overwegend wilde grassen was taai en moeilijk
allerlei sociale en recreatieve activiteiten is er ook in het woondorp sprake van een dorpsbinding
te scheuren. Bovendien moest het bezanden van de percelen
die vrijblijvender is dan in het werkdorp. Nog steeds is er sprake van een zekere dorpstrots die
met de hand vanuit de sloten gebeuren.
zijn uitdrukking vindt in nieuwe symbolen als een dorpsvlag of een eigen dorpwebsite.
Aardappelveld
De meeste inwoners voelen zich nog steeds verbonden met hun oorspronkelijke markegebied, maar die relatie heeft wel een andere inhoud gekregen. In de agrarische gemeenschap was het dorpslandschap niet anders dan een vertrouwde gebruiksruimte die in dienst stond van de bestaanswijze. In het woondorp ligt dat anders. In het Drentse Aa gebied werden delen van de voormalige heidevelden in de eerste helft van de 20e eeuw aan de agrarische productie onttrokken door grootschalige bebossingen of bestemming tot militair oefenterrein. Later werden deze ‘reservaten’ overgedragen aan terreinbeherende instanties. Ook door de schaalvergroting van na de oorlog en de decimering van de boerenstand verwaterde de werkrelatie met het oorspronkelijke dorpslandschap. Daarvoor in de plaats kwam het landschap als belevingsruimte. In de praktijken die daaruit voortvloeien zoals recreatie, cultuurtoerisme en natuurbeleving, maar ook activiteiten als hobbyboeren kunnen veldnamen opnieuw tot bloei komen. Hoewel veldnamen hun vanzelfsprekende rol in de dagelijkse communicatie zijn kwijtgeraakt, zijn zij niet uit de dorpscultuur verdwenen. Een populaire activiteit is het boekstaven van de dorpsgeschiedenis. In Drenthe vormt een veldnamenkaart meestal een vast onderdeel van de publicatie. Dat is mooi voor het nageslacht en interessant voor nieuwkomers maar garandeert
40 II
53° 01’ 01.69” 6° 41’ 05.70”
VII
De antropoloog
1
nog geen praktijk waarin veldnamen kunnen voortleven. Net als op oude groepsfoto’s waarvan de meeste personen zijn overleden zijn veel veldnamen dode namen geworden. Toch blijven veldnamen mensen op een of andere manier intrigeren. Naast de reguliere collecties in het Drents archief zijn er ook tal van locale collecties die door een plaatselijke werkgroep of gewoon
Gedicht Novemberlicht
door een liefhebber bij elkaar zijn gebracht. Veldnamen vormen kennelijk nog steeds een aansprekende cultuurgoed om door te dringen tot de identiteit van een landschap. En dat geldt niet alleen voor autochtonen die hun herinneringen willen vasthouden en doorgeven maar ook voor nieuwkomers die zich een leefomgeving willen ‘eigen maken’. Voor de wat breder ingestelde cultuurhistoricus is de inbreng van locale kennis gewenst om zijn vakkennis te verdiepen met veldkennis. Onder het mom van een ‘cultuurhistorische werkgroep’ is het niet altijd eenvoudig om mensen bij elkaar te krijgen, maar met een ‘
Belvedère
veldnamen werkgroep’ wordt dat een stuk eenvoudiger. Bewoners identificeren zich nu
werkelijke naam
eenmaal makkelijker met veldnamen dan met een gecanoniseerd cultureel erfgoed. Verhalen of anekdoten worden vaker opgehangen aan een willekeurige veldnaam dan aan een hunebed of grafheuvel. Veldnamen behoren dus tot het gemeenschappelijke interesseveld van bewoners en cultuurhistorici en zijn daarom bij uitstek geschikt voor cultuurhistorische participatie. Het loont daarom de moeite om op het locale niveau nieuwe toepassingen voor veldnamen te verkennen, in de hoop dat zo weer nieuwe gebruikspraktijken kunnen opbloeien. Het is raadzaam om daarbij ook nieuwe communicatiemiddelen als internet en mobieltje te betrekken. Zo vormt Google Earth, waarover de meeste huishoudens kunnen beschikken, een geschikt medium om veldnamen in het moderne landschap weer een plek te geven. Die vaardigheden kunnen op de basisschool al worden aangeleerd, waardoor nieuwe generaties op een eigentijdse manier hun eerste leefwereld kunnen ontdekken. Ook het alledaagse mobieltje biedt straks ongekende mogelijkheden. Met een GPS-aansluiting is het dan mogelijk om satelliet beelden van de omgeving op te roepen die vervolgens gekoppeld kunnen worden aan een op GIS gerelateerde veldnamenkaart. En tenslotte vormt ook de dorpswebsite het geijkte platform voor interactieve communicatie. Daarbij kan gedacht worden aan een soort wikipedia van de leefomgeving met verhalen en herinneringen aan plekken waarbij veldnamen als kapstok fungeren. En natuurlijk blijven de authentiekere vormen van communicatie zoals de vertrouwde veldexcursie waar dorpsgidsen hun verhalen en overleveringen aan veldnamen kunnen ophangen. Er zijn kortom tal van nieuwe toepassingen te bedenken die veldnamen nieuw leven kunnen inblazen. De vraag is of dergelijke initiatieven kunnen beklijven in gangbare praktijken want dat is een voorwaarde voor levende veldnamen.
1
B. de Pater Mens, landschap en topografie in het verleden. In: De Gids nr. 10 1983
2
A. Rapoport Spatial organization and the built environment. In: Encyclopedia of anthropology; 2005 Oxon.
3
H. Elerie Cultuurhistorie en ecologie van een veldcomplex op de Hondsrug. In: Landschapsgeschiedenis van De Strubben/Kniphorstbos. Groningen 1993.
4 Voor het Kerspel Anloo zijn de landmeterskaarten verloren gegaan. Een reconstructie is mogelijk aan de hand van latere veldnamenkarteringen. 5
Elerie 1993; blz. 150 e.v.
6 Elerie 1993; blz. 124 e.v. 7
Zie hoofdstuk .. waar het proces van ontginning en naamgeving van het Anloërdiepje wordt beschreven.
8 Elerie 1998; blz. 261 9 J.Y. en D.L. Keur The deeply rooted. Assen 1955; blz.71 10 Anderen, het dorp van de moeshappers. Stichting Historie 1998. 11 Geografisch tijdschrift ……… 12 Stichting tot het verbeteren van de Madelanden in Drenthe. Directie van de Landbouw; 1953. 13 Zie F. Modderkolk e.a. Het stroomdallandschap Drentse Aa Uit: Natuur en landschap 1966, nr. 1 Facetstreekplan Drentse Aa 1973 14 Moet dit zo doorgaan? Studiegroep ruilverkavelingen Rolde en Anloo. Milieuraad Drenthe 1973
VIII 41
De antropoloog
De verhalenvertellers: Jannie en Harrie Pepping
De Stierlanden, daar was ons pap verschrikkelijk trots op
E
en gelukkige jeugd op het platteland, kan
Vader Gesinus (‘Siensie-Pep’) kwam van Bonnen (bij Gieten)
het romantischer? Broer en zus Pepping zien
en was er eentje van Harm-Pep-van- ’t Hoog. Gesinus
de slootbermen vol kleurige bloemen nog voor zich, ze
trouwde met Geertje van Rein en maakte de overtocht naar
schepten de snoeken met een emmer zo uit het water van het
Gasteren. Ze leerden elkaar kennen op de dansvloer. Dat was
Gastersche Diep, ze hielpen mee knollen te plukken op het
niet ongebruikelijk. De jongelui trokken ’s zomers naar de
land van hun vader en denken met enige weemoed terug aan
feesten in de dorpen om elkaar te leren kennen en ’s winters
die spannende zondagavonden, waarop jongens en meisjes
naar de dansavonden. Harrie: ‘Die procedure heb ik zelf ook
uit verschillende dorpen elkaar troffen op de dansvloer.
doorlopen. Zo kwam je aan de wichter. Eerst wat scharrelderij
Maar als ik vraag wat het boerenbestaan voor hun vader
en na het dansen vroeg je of je mee mocht naar haar huis. De
betekende, komt er een kort antwoord, waarin iedere
avond eindigde dan op de regenput of in het stookhok. Als
romantiek ver te zoeken is. ‘Het was knooien, werkelijk waar.’
de verkering wat langer duurde, behoorde een bezoek aan de voorkamer tot de mogelijkheden. Zo is het bij mijn ouders
Jannie MoerkerPepping (61) en haar broer Harrie Pepping (64)
waarschijnlijk ook gegaan.’
kozen zelf niet voor het boerenleven. Ze gingen het onderwijs in. Jannie woont in de nieuwbouw van Gasteren, niet eens
De veertien bunder van opa, deels eigendom, deels gehuurd,
zo ver van de plek waar ze geboren werd. Harrie zwierf als
lag bepaald niet aaneengesloten. Samen met Harrie maken
meester en als hoofd der school door Groningen en Drenthe
we in gedachten een rondgang, die we beginnen bij de
en bleef Grolloo, zijn laatste standplaats, trouw.
Stierlanden. ‘Hele goeie grond,’ weet hij. ‘Stier, dat komt van
De boerderij waar hun leven begon stond aan het Westeinde
stieren, het stollen van vet. De naam Stierlanden had dus
in Gasteren. Harrie, de oudste thuis: ‘De boerderij was van
betrekking op de grondslag, op de constitutie van de grond.
onze opa, Hendrik van Rein. Diens vader heette Job en daarom
Stieve grond, eigenlijk. Nou, daar liep een klein weggetje naar
werd zijn zoon ‘Job-zien-Hendrik’ genoemd. Zo ging dat in elk
achteren, met een wallegie, en daar had je de Lienstukken,
gezin. Je had Roelf-zien-Jan, Ot-zien-Jan, Ot-zien- Fré en ga
zeg maar vlasakkers. Stierlanden besloeg ongeveer een
zo maar door.’ Jannie: ‘Bij de vrouwen had je dat ook. Mijn
bunder. Lienstukken was veel kleiner, ik schat zo’n 25 are.
moeder werd Siens-zien-Geertje genoemd. Maar het kon ook
Verschillende boeren hadden een Lienstuk. Op de es hadden
heel ingewikkeld worden: Roelof-zien-Jan-zien Jobkie, dat was
we de Kruusakker en de Asakker. Bij de Kruusakker kwamen
Jacobje, de vrouw van Jan Meursing, de zoon van Roelof’.
verschillende weggetjes op de es bij elkaar, een soort
We waren bij Job-zien-Hendrik, een kleine boer, eigenlijk zoals
kruispunt.’
iedereen. De boerderij was deels in eigendom, deels gehuurd. Het was een gemengd bedrijf met zo’n veertien hectare grond.
Is het Asakker of Askakker?
Jannie: ‘Opa was van vele markten thuis. Peerdenhandelaar,
Jannie: ‘Daar zijn de geleerden het niet over eens. Ons
zwienenhandelaar, boer en jager. Van alles wat. Maar toch het
pap had het altijd over Ask-akker. Zo staat het ook op
meest boer.’
sommige kaarten.’ Harrie: ‘Ik zou niet weten waar de naam vandaan komt. Je kunt er natuurlijk wel over filosoferen. Ik denk dan aan verbrand materiaal, misschien in relatie
1
42 43
De antropoloog
1
met de boekweitteelt. Het zaad werd in de as gestrooid en
‘Maar ik was gebleven bij de Heest, waar een hoge zandkop in
Wat was jullie rol, als kinderen?
En welke band ervaren jullie zelf?
na een paar weken was er al een plant. In het veen kwam
zat, die om de zoveel jaar gebruikt werd als landbouwgrond.
‘Er waren vier kinderen en als oudste zoon werd ik al snel bij
Harrie: ‘Toen ons volk nog in Gasteren woonde, op de
boekweitteelt veel voor, later ook op het zand.’
Het zal zo’n halve bunder geweest zijn. Je moet bedenken,
het werk betrokken. Ik moest na schooltijd altijd melken en
boerderij dus, en ik inmiddels elders, ging ik nog regelmatig
het was een gemengd bedrijf, waarbij het ene onderdeel het
zaterdags helpen. Zo vanaf mijn twaalfde jaar, denk ik.’
even langs het Grote Veld. Je kon toen nog vanaf Rolde langs
We vervolgen onze weg en komen bij het Kaampie. Jannie:
andere in stand moest houden. Er moest voedsel zijn voor de
Jannie: ‘Mijn werk lag dichter bij huis. Zaterdags harken
het Balloërveld in Gasteren komen. Het was een zandweggetje
‘Een kaampie is gewoon een klein akkertje, waar bij ons
paarden, de koeien en voor de varkens. Zodoende werd daar
rondom de boerderij en ramen wassen. Ik had een oudere zus,
door de Slokkerd, langs de Haasstukken (een verbastering
boerenkool en andere kolen groeiden. Dat was dicht bij ons
op dat kleine bultje vaak koren verbouwd.’
dat was een geluk, die was ook wat huishoudelijker ingesteld,
van Achterstestukken) en het heideveld, en zo kwam ik bij de
ik wilde liever lezen. Ik bracht ons pap wel koffie en thee op
Veurstukken. Tegenwoordig neem ik mijn kleinzoon wel mee
huis, op de weg naar Anderen.’ Harrie is inmiddels al op het Grote Veld aangekomen. ‘Daar heeft opa ook een slag veld
We komen in het Westerveld. ‘Wat later ontgonnen,’ vertelt
het land, in een jeneverfles in een krant gewikkeld. En dan
en dan laat ik hem ’t Maotie zien. De plek waar ik mijn eerste
gekocht, tegen de markegrens van Anloo aan. Ik denk zo’n
Harrie. ‘’Dat kon je ook wel zien aan de percelen, er zaten nog
vertelde hij van die wilde roosjes en wees hij me op dikke
konijn schoot, met opa, de plek waar we een dammetje in het
drie, drieëneenhalve bunder, gedeeltelijk weideland en op de
veengaten in. Achterop het Westerveld had je een heel venig
brummels (bramen) die er te vinden waren.’
water opwierpen om vissen te vangen…’
hogere delen (‘op ’t hoog’) bouwland. Daar verbouwden we
gedeelte, daar verrotten de aardappels vaak. Koren lukte
rogge en haver. Frappant was dat het stuk ernaast, van Riekus
daar nog wel, omdat je vaak redelijk droge zomers had, maar
Moest de oudste zoon het bedrijf niet overnemen?
een kaart die in je geheugen zit, die er als kind als het ware
van Rein, toen nog onontgonnen was. Er stond een natuurlijk
aardappels was moeilijker. En knollen natuurlijk, dat was na
Harrie: ‘Dat was eigenlijk wel de bedoeling. Gewoon uit
is ingeprent. Je kende de hele es uit je hoofd, de namen van
berkenbosje op en er lagen veenputten, waar men turf had
de aardappel het tweede product.’
traditie, zo ging het nu eenmaal vaak. Maar ons mam heeft
alle akkers. Mijn oudere zus weet zich nu nog de bloemen
gegraven. Dat was het Grote Veld. Dan hadden we langs
‘Als je het Westerveld helemaal overstak, zat je al weer tegen
er voor gezorgd dat ik naar de kweekschool ging en ik wilde
te herinneren die in onze weilanden groeiden. Zenegroen,
het Gastersche Diep, in de richting van het Balloërveld, een
het Gastersche Diepje aan. Daar had je het Maotie, heel
dat ook wel. Ik heb er wel altijd bij moeten werken. Zodra
vrouwenmantel, kruipend zilverschoon in de Klunnenkaamp,
perceel weiland, de Veurstukken, de Voorstestukken. Daar zat
nat bronland.’ Jannie: ‘Moatie komt van madeland, natte
ik vrij was, werkte ik bij het loonbedrijf van Pieters. Daar
meidoorn en wilde roosjes bij de dam, witte wilde margrieten
zo’n mooie glooiing in het veld. Daaraan kon je zien dat het
weidegrond. De naam zegt dus weer iets over de grondslag,
kon ik een paar centen verdienen en dat geld ging naar de
in Schuurman’s land, veel zoete, geurige kamperfoelie op
vroeger bij het zandgedeelte van het Balloerveld had gehoord.
net als bij de Stierlanden.’ Harrie:’Ja, gras hadden de boeren
boerderij. Of mien pap kon voor de opbrengst loonwerk laten
de houtwalletjes. Wilde roosjes en meidoorn in de Heest,
Zo’n mooie glooiing in de richting van het beekdal.’ Jannie:
ook nodig, dus daarvoor moesten ze bij de beken zijn. Via het
doen, grasmaaien, ploegen enzovoort. Zo heeft dat elkaar
Gelderse roos links voor het bruggetje bij de Heest, gele
‘Die glooiing zit er nog steeds in. Ik zat daar bij het diep altijd
Moatiesland lopen we langs een brede houtwal, ontstaan in
aangevuld’.
margriet in het Grote Veld.’
te vissen. Er zat paling, baars, snoek, voorn. Voor mij was dat
de tijd dat er nog geen prikkeldraad was. Dat was een echte
’ Als loonwerker werd ik naar het land van de boeren gestuurd.
vrijheidblijheid, heerlijk langs de waterkant. We namen de vis
dichte wal, met stiekelbossen en ook veel sleedoorns. De
Naar de Lommershoeken, tegen de marke van Oudemolen
Harrie: ‘Ik wandel nu wel langs de Heetlagendijk, zo naar het
mee naar huis, jazeker.’
blauwe bessen daarvan noemen we bekkentrekkers, want je
aan. Je kreeg opdracht om even bij Luut-zien-Fré gras te
Amerdiepje, daar is nog zo’n mooi stukje bosopstand. Daar
Harrie vervolgt: ‘Langs de weg naar Loon had je dan de
mond trekt samen bij de bitterzure smaak ervan.’ Jannie: ‘Er
maaien in de Bosstukken. Dat wist je zonder vragen te vinden,
heb je paar eikenbomen en of je het gelooft of niet, ik ga er
Heest, net over de brug van het Gastersche Diepje. Dat was
groeiden ook wilde roosjes, mijn vader….’ Harrie is al weer
net zoals Wolter Meijering-zien-Veurstuk. Dat lag naast ons
bij staan, ik leg mijn hand op de boom en ik luister naar die
nat land, weideland. Andere boeren, zoals Mans-zien-Geert,
verder, bij de Klunnenkaamp. ‘Daar meanderde het hele
Veurstuk. En daarnaast lag dat van Fré van Rein, en daarnaast
oude eik. Dan hoor ik het verleden, ik hoor die boom vertellen
hadden er recht van overpad. Hij kon niet anders bij zijn
Gastersche Diepje doorheen, met weer hele natte delen en
dat van Weites. En aan de andere kant van de weg had je het
wat hij beleefd heeft, dat er mensen zijn langsgekomen, dat
melkkoeien komen dan door ons weiland.’ ‘We hadden het
ook weer een zandkop. Ik zou de naam niet zo eentwee
land van Jans Speelman.’
er dieren bij zo’n boom hebben gestaan, dat zo’n boom
zojuist over vissen. In de Heest had je een klein loopje, dat
drie kunnen verklaren. Dat geldt ook voor de Loefvledders,
door de Galgenrieten liep. Van oorsprong kwam het water
een stukje land dat mijn vader huurde. Dat lag tegen de
Hoe was de band van jullie vader met zijn land?
Duitsers hebben er een mooi woord voor: urig! Vrij vertaald
van het Balloërveld. Het loopie stelde natuurlijk niet veel voor,
markegrens van Anloo aan.’
Jannie: ‘Hij had er een emotionele band mee, denk ik.’ Harrie:
oerig. De hele historie van Drenthe zit voor mij in zo’n
‘Ja, dat is een Drent eigen. Dat proef je aan de manier waarop,
ekkelboom.’
bij nat weer zo’n anderhalve meter breed, ’s zomers was er
Jannie: ‘Ik weet ook alles nog, de akkers, de slootjes. Het is
donderbuien heeft getrotseerd. Dat voelt zo authentiek. De
geen water te bekennen. D’r zaten een paar kolkjes in, het
Hoe zouden jullie het leven van jullie ouders willen typeren?
ja, hoe zal ik het zeggen? De manier waarop hij over het land
water was er lekker warm en de snoeken stonden er in het
Jannie: ‘Knooien, echt waar. Het was zwaar en soms financieel
praatte. Bepaalde stukken lagen hem niet zo goed, dat onland
voorjaar te paaien. We probeerden ze er met een emmer uit
ook moeilijk.’ Harrie: ’Veel geldgebrek, mam kon soms de
bijvoorbeeld. Maar de Stierlanden, daar was hij verschrikkelijk
te scheppen, dat lukte soms wel.’ Jannie: ‘Ons pap deed het
boodschappen van de kruidenier niet betalen.’ Jannie: ‘Soms
trots op. Daar groeiden bieten, dikke bieten. Die grond was
wel met de zwao, met de zeis, als hij toch bezig was met het
waren we rijk, als het melkgeld in een zakje aan de melkbus
via mijn opa eigendom, daar had hij echt een band mee, daar
maaien van de wallekant.’ Harrie: ‘Opa was jager en als hij
hing, dan konden we even vooruit. Maar als de rekening voor
was hij elke dag aan het werk. En na het werk, op zondag,
die snoeken zo mooi boven in het water zag staan, wilde hij
de kunstmest kwam, dan waren we weer even arm. Maar ik
even naar het land kijken. Of met de fiets erlangs.’
er nog wel eens op schieten. Een beetje andere manier van
wil echt niet klagen. Na de lagere school kregen we een fiets
‘Later is hij als boer gesaneerd en is hij op een fabriek in
vissen…’
om naar de ULO te gaan. Een nieuwe aktetas kregen we, altijd
Assen terechtgekomen. Daar werden speciale gasbranders
Via de Voorste Stukken komen we bij de Achterste Stukken.
lekker te eten. Maar zoals ik zeg, soms was het even moeilijk.’
ontwikkeld. Die productie is hier in het dorp opgestart, in de
‘Verrekte nat land, de peerden zakten d’r vaak tot de kont
Harrie: ‘Pap heeft nooit een auto gehad. Hij kon nog niet eens
boerderij van Fré Pieters. Voor hem was het toch wel moeilijk
toe in. Er zat veel ijzeroer in de grond, dat een tijdlang
op een Solex rijden. Met peerden kon hij werkelijk alles, maar
om die stap te maken, de andere mensen die in het begin
is ontgonnen, hoe zeg je dat, uitgegraven. Het werd met
een trekker heeft hij nooit gehad.’
bij Furigas werkten waren niet vreemd voor hem. Hij kwam
lorregies (kiepkarren) afgevoerd. In Grolloo, waar ik woon,
er meer uitgesaneerde boeren tegen. Maar ja, hij miste er de
had je dat ook. Dat was eigenlijk de eerste industrie van
vrijheid. Tussen de middag bleef hij liever binnen, want dan
Drenthe, met smeltovens, waar ze zo rond het begin van de
zag hij tenminste niet hoe mooi het buiten was.’
jaartelling ijzer produceerden’.
‘
44 45
De antropoloog
Verhalenverteller Tinus Hovenkamp
Met zo’n verkaveling, dan ku’j wel verdriet hebben
B
oven de keukentafel hangt een klein schilderij.
De boerderij was maar klein, ik denk dat ze zo’n vijf bunder
Geschonken door de buurman. Evert Musch, de
hadden. Dat was wel te doen. Mijn vader stond niet alleen
kunstenaar die in 2007 overleed, maakte het toen buurvrouw
achter de toonbank, mijn zuster Trientje heeft later ook
Hillie in 1995 uit het ziekenhuis kwam. ‘Naarms beter as
wel geholpen. Pap ging er ook op uit. Met een hondenkar,
thoes,’ staat er op.
getrokken door een Duitse dog. Hij bracht de boodschappen
Tinus Hovenkamp kijkt me veelbetekenend aan. ‘Zo ging dat
overal heen, naar Schipborg, naar Eexterveen. Want daar
in Anloo. De kunstenaar en de boer, we waren allemaal gelijk.
kwam hij zelf vandaan. Omdat ze hem daar kenden, leverde
We kenden mekaar en hielpen mekaar. Nu zeggen sommigen
dat weer klanten op.’
in het dorp je niets eens meer goeiedag. ’t Vervreemdt
‘Er was hier in het dorp nog een winkel. Popken had een café
allemaal, daar kan ik niet zo best over.’
annex winkel. Dat was, zeg maar, de concurrent. Maar de
Praten over vroeger, dat mag hij graag. Zijn oogjes beginnen
oude mensen wilden wel bij mijn vader kopen. Het was een
te glinsteren, zijn gezicht glimt. Hij zit er helemaal klaar voor,
old gezellig winkelie, dat vonden ze mooi.’
aan de keukentafel. Roept u maar, Tinus Hovenkamp geeft
‘Ze verkochten ook wel wat niet mocht. Dat was vroeger zo.
antwoord. Hij schuift de stoel wat dichter bij de tafel en vraagt
D’r werd natuurlijk wel gecontroleerd, maar gepakt is mijn
of de band van het opnameapparaat al loopt. ‘Wat wil je
vader nooit. Hij was een keer met de hondenkar bij zijn zuster
allemaal weten?’
in Annen, om boodschappen te brengen, toen de politie er over toekwam. Geessie, pak die tas eev’m an, zei mijn vader.
Tinus (84) is de zoon van Egge Hovenkamp en Anna Hoving.
Dan heb jullie je boschup’m tenminste. Daar zat dus een
Hij werd in Anloo geboren. Zijn eigen zoon, die bij het gesprek
klandetiene fles jenever bij. De politie kon in de kar verder
aanwezig is, heet ook Egge. Vader en moeder hadden een
niets vinden. Waor gebeurd.’
boerenbedrijfje en een winkel. De winkel zat vlak naast de pastorie. Toen woonde de dominee daar nog. Zijn ouders
Was de winkel ook een stille kniep?
vonden het een schande dat de pastorie te koop kwam. De
‘Nee, dat niet. De mannen uit het dorp deden wel vaak de
dominee woont nu in Annen. Ook Tinus vindt dat ‘niks weerd’’.
bestelling of brachten het boekje. Mijn oudste broer Jan
Dominee hoort bij de kerk te wonen. ‘Wij woonden naast de
bracht de spullen dan meteen weg. Als de politie de klant
pastorie. Wij hadden veel met die predikant te maken, die
op weg naar huis controleerde, had hij immers niks bij zich.
kwam vaak bij ons. Niet dat we zo gelovig waren, ook niet
Hij had dan misschien een borreltje gedronken, in onze
ongelovig natuurlijk, in ieder geval niet onverschillig. Zo
huiskamer. Maar dat was toch niet verboden? Nee, dronken is
bedoel ik dat.’
bij ons volk nooit iemand geworden. Daar durf ik mijn vingers voor in de lucht te steken’.
Een winkeltje met een boerderij. Ging dat samen? ‘Natuurlijk ging dat samen. Mijn oma, die ik niet gekend heb,
Het winkeltje heeft het niet gered. Het interieur is naar het
is met de winkel begonnen. Zij heeft mijn vader aangezet
Openluchtmuseum in Arnhem gegaan…
om er mee door te gaan. Deurdoen met ’t winkelie, zei ze.
‘Ja, ik denk dat het in 1952 gebeurd was.’ Zoon Egge: ‘Nee pap, veel later. Ik was een jaar of zeven, acht. Dat moet in 1965
1
46 47
De antropoloog
1
geweest zijn, in die buurt. Ik heb dat winkelie toch nog zelf
‘Later is het allemaal anders geworden, na de verkaveling.
U kocht wel regelmatig bij…
Had u zelf ook koeien?
meegemaakt…’ Tinus: ‘Hoe kom je d’r bij. 1965? Nou ja, goed.
Alles moest groter. We hebben dat nieuwe land zelf Nijveld
Tinus: ‘Regelmatig? Zo nu en dan. Ik had een goeie vrouw. Ze
Tinus: ‘Een stuk of tien. En wat jongvee, een varken met
Goa d’er maar tussendeur, dan. 1960 of 1957, wat maakt het
genoemd. Het is na de verkaveling bij een ander in bezit. Ja,
kwam hier uit het dorp. Ik zeg altijd: Ik had geen fiets, daarom
biggen. Destijds hebben we nog een nieuwe stal gebouwd.
uit?
dat heb je. Met een verkaveling krijg je niet zoals jij ’t graag
moest ik wel een vrouw in Anloo zelf zoeken. Dat is een
Daar was Tinus groot op. Toen kwam er iemand van
‘Ja, dat heb ik van mijn ouders. Handel zat in mij. Ik mocht
wilt hebben. Dan he’j verdriet. ’
aardigheidje, want ik had natuurlijk wel een fiets. Ik heb er
Landbouwvoorlichting en die zei: Je had beter een beste
graag koetjes kopen en verkopen, pinken, biggen. Van
‘Hillies vader had vroeger ook een deel van het Eexterveld,
een goeie vrouw aan gehad. Ik ben soms wel een beetje een
schuur neer kunnen zetten. Achteraf had hij misschien wel
alles. Niet in ’t groot, hoor. Toen was ’t nog allemaal
bij het Pinetum .Die heide is ook op de schop gegaan. Dit
bekkerie, hoe zeg je dat?’ Egge: ‘Goed gebekt.’ Tinus: ‘Een
gelijk. Ik zei toen tegen mijn vrouw: Zie bint dikke dreumers.
gewoon, boertjes. Dat mocht ik graag, ja. Een keer naar ’t
Vosseveen is later aan Staatsbosbeheer toegekend. Mijn zoon
bekkerie noemen we dat. Maar goed, mijn vrouw zorgde er
Die man wou toen al groter, dat was in 1972. Wij wilden beslist
Groningerland, pinken kopen en ’s avonds hier op de fabriek
Egge heeft er ca 18 hectare van gehuurd.’
voor dat een deel van het melkgeld opzij werd gelegd. Dat
niet groter en daar zijn we nu nog gelukkig mee.’
slachten. Dat vlees verkochten we. Die buurman moest
Egge: ‘Ja, ik heb daar een emotionele band mee. Het idee dat
ging naar de bank, dan had je weer minder rente af te lossen,
wat hebben, die buurman, ook wel mensen van over ver.
je voorouders daar gewerkt hebben. Ik ging er vroeger vaak
minder lasten. Zo deden wij dat.’
Dat was een mooie tijd, nu is het allemaal weg. Het mooie
kijken. Als Jans Mulder daar in de grond zat te wroeten.’
verdwijnt, daar staan de meeste mensen niet bij stil. Het is
Over de verkaveling van de jaren 80 wil hij nog wel iets kwijt.
‘Ik werkte veel samen met mijn zwager, die was ook boer.
En Egge stopt er nu ook mee. Hij gaat alleen nog hobbymatig
tegenwoordig allemaal groot, groter, grootst. Daar is’t niet
‘Een verkaveling is heel slecht voor een dorp. In woon liever
Hij had een trekker en ik had een mooi peerd. Toen wou ik
door.’
mooier van geworden.’
in een flat dan dat ik ooit zoiets nog wil meemaken. Er komen
ook een trekker. Maar daarvoor moest je lenen. De bank
Egge: ‘Volgend jaar ben ik vrij man. Als je een boerenbedrijf
verkeerde dingen in de mensen boven.’
hield zitting in het dorp en ik heb Hillie er heen gestuurd
hebt, kun je niet zomaar stoppen. Dan moet je wel even
De boerderij…
Tinus: ‘Ach Egge, zeg dat soort dingen niet.’
om te vragen of de mensen hier in Anloo dat gewaar zouden
afrekenen met de belasting. In april 2006 ben ik naar een
‘Ja, de boerderij. In 1951 ben ik hier gekomen, op de plek waar
Egge: ‘Waarom niet. Ik heb toen mijn mond ook niet
worden, van die lening. Niet de gewone mensen, maar de
informatiebijeenkomst in Assen geweest. Daar kreeg je
ik nu zit. Toen was er met elkaar, eigen land en huurland, zo’n
gehouden. Als je contact hebt met mensen die in de ogen van
bestuursleden van de bank. Als dat zo was, wilde ik geen
het advies om ‘naar prive’ te gaan. Dat is een bepaalde
18, 19 bunder. Het land lag hier allemaal rondom.’ Egge pakt
de ruilverkavelingscommissie verkeerd zijn, dan pakken ze je.’
centen. Die man zei: ik ga wel even bij Tinus langs. Hij zei
constructie, ik heb me daar goed over laten voorlichten. En
er een schriftje bij. Moeder Hillie, die in 1995 overleed, hield
Tinus: ‘Zeg dat nou niet. Daar krijg je alleen maar problemen
tegen me: wat dacht je nou, dat ik die lui moet vragen om
ik heb er wel voor gekozen. De boel is dat jaar getaxeerd en
alles bij. Keurig handschrift.
van. Je moet bij een verkaveling geven en nemen. Zo nu en
jou centen te lenen? Ik zei: Als die bestuurslui ’t maar niet te
in 2007 kreeg ik te horen wat ik betalen moet. Op 1 januari
dan dingen door de vingers zien. Dat kan Egge niet.’ (Tegen
weten komen. Ja, zo voelde ik dat. Daar ben ik misschien wat
2009 ben ik helemaal vrij. Intussen mag ik de boerderij niet
Bouwplan 1969.
zijn zoon) ‘Wij hebt oes eigen nog, ik ben er nog. Wat willen
hoogmoedig in. Afijn: de trekker is er gekomen.’
verkopen, het land wel. Maar dat houd ik aan, ik heb bij het
Aardappelen: Steenhoorn (0,34), Haverakker (0,33),
we nog meer.’
Tinus: ‘In 1996. Toen is het bedrijf over de kinderen verdeeld.
Vossenveen een stuk of wat pinken lopen op zo’n 14 hecatre U kende alle boeren, alle boeren kenden u.
Walakker (0,46) Meulenakker (030), totaal 1,43.
Wanneer bent u gestopt?
natuurweide.’
Rogge: Eesschup (0,28).
Met uw boerderij en uw land was u niet de grootste boer van
Tinus: ‘Ja, wat dacht je. Ik ben van 1923. In de oorlog werd
Haver: Hartakker (0,48), Eexterkamp (0,30), totaal 0,78.
het dorp…
ik dus 21 jaar en moest ik eigenlijk voor tewerkstelling naar
En de andere helft van het land?
Gerst: Zandakker (0,44), Strubben (0,20), Hofakker (0,42),
Tinus: ‘Nee man. Wie heeft dat gezegd? Nee, allemaal klein
Duitsland. Mijn vader heeft er toen voor gezorgd dat ik met de
Egge: ‘Dat is van mijn zus Jantje. Zij is in zee gegaan met
Annerkaamp (0,36). Totaal: 1,42.
spul. D’r waren wel grotere boeren. De gebroeders Greving,
melkwagen op stap ging, bij de boeren langs, om melkbussen
de Stichting Agrarisch Natuurbeheer. Dat noemen ze de
Suikerbieten: Leemakker (0,12), Eessschup (0,22). Totaal 0.34.
die waren denk ik de grootste. Hoeveel land zij hadden? Ik zou
op te halen. Als je in de voedselvoorziening werkte, hoefde
zandregeling. Het draait allemaal om verschraling. Na zes
Veld: 3.90.
’t niet weten. Wij konden d’r van leven, onze kinderen hebben
je niet weg. Zo kwam ik bij alle boeren. Dan leer je ze wel
jaar moeten er 20 soorten inheemse planten groeien. Mij is
Beek: 0.75.
’t goed gehad. Je moest wel zuunig wezen, natuurlijk. Nee, ik
kennen. De een was nog niet klaar met melken, de ander
dat allemaal aan te veel regels gebonden. Je mag pas maaien
Groenland: 6.40.
was gewoon een hanneg boertie, een klein boertje.’
kwam moeilijk van bed af. En ik bracht ook het melkgeld,
op 30 juni. Zij heeft op 29 juni laten maaien, want iemand
Aangevuld met enkele bunders huurland.
Egge: ‘ Het lijkt misschien weinig, 0,38 are hier en 0,44 are
dat legde je toen gewoon op de melkbus. In een envelop,
had belang bij het hooi. Die dag te vroeg hooien hadden ze al
daar. Maar zo’n tippie, dat wilde je toch niet kwijt. Dat hoorde
eenmaal in de veertien dagen. Nee, je kon niet zien wat ze
weer in de gaten. Dat heb je in kleine dorpen. Maar goed, ik
Tinus: ‘Het waren allemaal houkies. Niet groot, welnee. Alles
er bij. Waarom je dat niet kwijt wilde? Het was een teken dat
kregen. Dat geld was van de fabriek, daar had je niks mee te
heb een gok genomen, zij heeft een gok genomen. Ze is trots
hier in de buurt. Mijn vader heeft ook nog wel veld laten
je dat had, jouw bezit. Je had ook kunnen zeggen: neem jij
maken. Ik heb nu twee versleten heupen, dat is van dat werk
op haar land omdat het haar erfdeel betreft.’
ontginnen. Dat was aan de andere kant van het Tjuffersbossie
dat maar. Maar dan was ’t van een ander. Dat voelde minder
gekomen. Ik heb te veel loperij gehad. Meer dan vier jaren ben
(Juffersbosje), in de buurt van het Pinetum. Van opa’s kant
goed.’
ik met die melkbussen aan het slepen geweest.’
hadden we daar tien are. D’r lagen wel een stuk of tien
Tinus: ‘Zo was dat.’
Gaat de zoon de boerderij verkopen? Egge: ‘Dat weet ik nog niet. Als ’t te duur wordt misschien wel.’
eigenaren daar, in dat roege land. ’t Was een hoek van niks,
Tinus: ‘Egge heeft een verstandige beslissing genomen. Geen
gaten, heideveld. Mijn vader is de eigenaren allemaal langs
boer meer, geen kopzorgen meer. En wat de boerderij betreft:
geweest, om te kopen en te ruilen. Op den duur had hij twee
als ik straks weg ben, weg met het zwikkie. Zo denk ik er over.’
hectare bij elkaar. Dat is toen op de schop gegaan. Ja, mijn vader was een handelaar. Pap was niet dom, dat kan ik niet zeggen. Nee hoor, hij was zeker niet dom.’
48 49
50 51
De Betekenisvinder over struinen, gevonden voorwerpen en verhalen
‘Overheden die verantwoordelijk zijn voor het behoud en de ontwikkeling van cultuurhistorie zullen zich niet louter moeten richten op het behoud en de ontwikkeling van bepaalde, door daaraan verbonden groepen ‘experts’ geconstrueerde objecten. Men zal zich moeten gaan inzetten voor uiteenlopende cultuurhistories die door uiteenlopende belangengroepen, zowel door zogenoemde experts als niet-experts, worden geconstrueerd en gewaardeerd.’
Ieder dorp heeft z’n betekenisvinders. Het zijn de struiners van de leefomgeving, die zich laten meeslepen door de sensatie van het zoeken en het vinden. Niet zelden hebben zij zich ontwikkeld tot gerespecteerde dilettanten, die met hun veldkennis deskundigen het nakijken geven. Struiners zijn de locale identiteitvormers en ze zijn er soorten en maten; de amateurarcheoloog die een geploegde akker nog eens met eigen handen doorploegt, de archieftijger die een plek een oude, vergeten betekenis teruggeeft, de verzamelaar die verhalen oppikt en doorgeeft aan volgende generaties of gewoon een attente landbouwer die een hamerbijl uit het rooster van een rooimachine weet te vissen. In de Atlas van de Leefomgeving zijn de verhalenlandschappen van verschillende struiners in kaart gebracht (ze zijn ook op Google Earth te vinden). In Anderen gaat het om het vondstenlandschap van de amateurarcheoloog en het herinneringslandschap van de oorlog; in Gasteren om plekken met de meest uiteenlopende verhalen. De laatste tijd lijkt ook de officiële cultuurhistorie van vakwereld en beleid in de greep van het canoniseren. Naast dit gesanctioneerde landschap bloeit en groeit het geleefde landschap, dat met z’n opmerkelijke vondsten en frivole kennis de vakwereld blijft verbazen.
Martijn Duineveld Van oude dingen, de mensen, die voorbij gaan… Proefschrift Wageningen 2006
De betekenisvinder 2
Van plaatsen verhaald en verhalen geplaatst Nieuwe technieken in oude landschappen Menne Kosian
Het landschap bestaat uit dingen, veel dingen. Sommige van die dingen kan je zien, aanraken, beleven, andere zijn onzichtbaar, maar wel fysiek aanwezig, en weer andere zijn ongrijpbaar. De eerste groep valt altijd direct op, het gebruik van landschap; de gewassen die er staan, de aanwezigheid van bossen of dorpen, een rivierdal, rustieke beekloopjes. Zij bepalen hoe wij onze leefomgeving zien en ze zijn vast te leggen op foto’s en op kaarten. De tweede groep is lastiger, hierbij moet gedacht worden aan archeologische resten, onder de grond, onzichtbaar voor de wandelaar, maar ook aan bodemtype, grondwater en andere zaken die vaak onzichtbaar zorgen voor de mogelijkheden die een landschap biedt: is het vruchtbare grond, is het niet te droog, of juist te nat? Ondanks het feit dat deze groep voor velen onzichtbaar is, is ze wel te vinden, te meten, en vast te leggen in kaarten. De lastigste groep is de derde groep, de ongrijpbare dingen in het landschap. Deze groep bestaat uit de verhalen van vroeger gebruik, volksverhalen over wezens die op kruispunten dansten en mensen ontvoerden, heksen, kabouters en elfen, maar ook uit veldnamen, die soms teruggaan op het oude gebruik, of de oude natuur van een plek.
Modern landschapsonderzoek wil alle aspecten van het landschap bekijken, onderzoeken en duiden. Niet alleen de bodem, of alleen de archeologie, nee, juist de samenhang, de dwarsverbanden zijn interessant. Hoe zit het hele plaatje in elkaar, want, zoals het landschap zelf, het is nooit één ding, maar een samenspel, waarbij de som veel meer is dan de losse delen. En als je dat plaatje zo compleet mogelijk hebt, dan kan je het verhaal van het landschap vertellen. Teruggeven aan de mensen die er wonen, het gebruiken, er van genieten, nu met nog meer verhalen dan dat ze al hadden, met nog meer ‘belevingskwaliteit’.
Om een plaatje te maken, een verhaal te vertellen, hebben onderzoekers gegevens nodig. Tastbare, harde gegevens, die je onderling kan vergelijken, koppelen. En bij landschapsonderzoek moeten die gegevens ook nog te lokaliseren zijn, te koppelen aan een plek, op een kaart te zetten. Wat weten wij over deze plek, wat weten anderen, en kunnen we die weetjes staven? En vergelijken? Er is al heel wat verzameld in de loop der tijden. Soms staat dat in boeken, of rapporten, of op kaarten. Soms zijn er lijsten van veld- of boerderijnamen en soms oude kaarten. Dan weer zijn er alleen mondeling overgeleverde verhalen. Maar alles bij elkaar vormen ze wel de bouwstenen voor het verhaal van het landschap; het zijn de gegevens die de onderzoekers nodig hebben.
Om plaatsgebonden gegevens te kunnen vergelijken en dwarsverbanden te vinden, kunnen we tegenwoordig gebruik maken van computers met GIS programma’s. GIS staat voor Geografische Informatie Systemen, databases met locatiegegevens. Hierin kunnen kaarten worden opgenomen
52 53
Archeologie zonder canon
De betekenisvinder 2
Het Drentse Aa gebied behoort tot de oudst bewoonde gebieden van
werden aangetroffen. Zo heeft het dorp Anderen door de vondst van een
ons land. Het middenloopse kerngebied wordt door de vele zichtbare
Neanderthalervuistbijl haar geschiedenis met tenminste 40.000 jaar
en onzichtbare vormen van archeologie ook wel de Randstad van de
kunnen verlengen, een gebeurtenis waar de meeste amateurs alleen
Prehistorie genoemd. Opeenvolgende prehistorische culturen hebben hun
maar van dromen. In Archeologie zonder Canon is het ‘landschap van
sporen nagelaten in het landschap en vormen een vertrouwd onderdeel
de amateurarcheoloog’ voor het dorpsgebied van Anderen in kaart
en gegevenslijsten op deze kaarten worden weergegeven. Binnen deze systemen kunnen dan
van de leefomgeving van de dorpen. Bijna elke zich respecterende
gebracht. In de verhalen die door Reinout Klaarenbeek rechtstreeks uit de
vragen worden gesteld, die alle gegevensbronnen in het GIS meenemen en plaatsen op de kaart.
dorpsgeschiedenis heeft wel een hoofdstuk over de archeoligica die
monden van de vinders werden opgetekend staan niet zozeer de gevonden
Hierdoor kan je niet alleen een verhaal vertellen, maar dat ook op kaarten weergeven.
door nijvere amateurarcheologen en struinders in het dorpsgebied
voorwerpen centraal maar vooral de sensatie van het vinden.
54 55
Dat is allemaal erg mooi voor die dingen in het landschap uit de eerste categorie; de dingen die je kan zien en aanraken. Kijk op een kaart van een gebied en je ziet hoe het waarneembare landschap eruit ziet; waar liggen de dorpen en steden, hoe lopen de wegen en riviertjes, waar is er open natuur of bos, of juist akkers en weilanden? Hoe mensen het landschap hebben ingericht en gebruiken is op een kaart duidelijk te zien. Dit zijn belangrijke landschapselementen, en eenvoudig in een GIS te zetten en te gebruiken; immers, ze staan al goed op een kaart en er is al uitgezocht wat het is (bos, heide, bebouwing etc.). Voor de onzichtbare dingen is het al een stuk lastiger. Welke grondsoort is er op deze plek? Is hier ooit een nederzetting geweest in vroeger tijden? Hier kom je alleen achter als je onderzoek doet. Dat kan door te boren en de grondmonsters te onderzoeken, of door archeologische vondsten die op de akkers liggen te verzamelen en te onderzoeken, of zelfs door opgravingen te doen naar oude resten. Hoewel dat niet op elke plek in Nederland is gedaan is er toch wel een redelijk inzicht in wat zich onder onze voeten bevindt. Veel van dit soort gegevens staan op meer specialistische kaarten; een bodemkaart voor grondsoorten, een geomorfologische kaart voor terreinvormen of archeologische (verwachtings)kaarten. Ook deze kaarten en de bijbehorende gegevens kunnen in het GIS worden ingevoerd. Een nadeel van deze gegevens en van deze kaarten is dat ze vaak over grote gebieden gaan; zo is de bodemkaart gemaakt op een schaal van 1:50.000, en zijn veel verwachtingskaarten gebaseerd op een raster van vierkantjes waaraan een waarde is gekoppeld. Er is dus niet altijd een set gegevens die specifiek over deze akker, dit weiland of die beek gaan.
Nieuw hulpmiddel Sinds enige tijd is er een nieuw hulpmiddel dat de onderzoekers de mogelijkheid geeft om de bestaande gegevens over het onzichtbare landschap te verfijnen. Dit hulpmiddel is het Actueel Hoogtebestand Nederland, kortweg AHN. Dit is een bestand met hoogtematen, veel hoogtematen. De dichtheid van het huidige AHN is één hoogtemaat per 5 bij 5 meter. Door de methode van meten en de mogelijkheden van de moderne computertechniek is de Adviesdienst GeoInformatie en ICT van Rijkswaterstaat erin geslaagd om dit hoogtebestand niet alleen met een dergelijk hoge dichtheid aan te bieden, maar ook te ontdoen van alle begroeiing. Met andere woorden, het AHN laat ons het landschap zien zonder al die dingen uit de eerste categorie, alleen de bovenkant van die dingen die onder onze voeten liggen. Door deze hoogtegegevens met behulp van moderne computerprogramma’s om te zetten naar kaartbeelden, krijgen we een inzicht in hoe het land, de drager van het landschap, eruit ziet. Hierdoor kunnen de 1:50.000 kaarten zoals de geomorfologische kaart of de bodemkaart tot klein-regionale schaal verfijnd worden, zonder intensief veldonderzoek. Nu kunnen we wèl vragen stellen als: welke grondsoort is er op deze akker? Waarom is dat weiland zo nat, terwijl de boerderij ernaast nooit last van wateroverlast heeft?
Legenda?
Een dorpslandschap met littekens
De betekenisvinder 2
De ‘oorlog’ heeft op oudere generaties een diepe indruk gemaakt. De
beschreven aan de hand van gesprekken met getuigen. Zijn verhalen
sporen die de laatste wereldoorlog in het landschap heeft achter gelaten
van de oorlogsplekken zijn kort, zakelijk maar tussen de regels door ook
spreken nog daarom nog steeds tot de verbeelding. Zij vormen nog steeds
aangrijpend.
de meest aansprekende elementen van het ‘emotionele’ landschap. Ook
In het dorpsgebied van Anderen zijn veel overtollige bommen gedropt
afgelegen plekken kunnen het decor zijn geweest van het grote drama.
van uit Duitsland terugkerende bommenwerpers terwijl een aantal Duitse
Maar met het AHN kan meer. Omdat veel landschappelijke veranderingen zichtbaar blijven
Wat betreft de feitelijke oorlogshandelingen zijn met name het gebied van
jagers zijn neergestort die de geallieerde bommenwerpers moesten
in minuscule hoogteverschillen kunnen onderzoekers deze met de AHN gegevens zichtbaar
de Drentse Aa zijn twee gebeurtenissen van belang geweest. Het gebied
belagen. Daarnaast was de omgeving van Anderen het afwerpgebied
maken. Denk bijvoorbeeld aan een beek, die zich in de loop der tijd verlegd. De oude bedding
was een intensief crashgebied van bommenwerpers en jachtvliegtuigen
van een stick Franse Para’s die zich met drie andere sticks moesten
zal natter zijn dan de omgeving, zodat de grond daar sneller inklinkt. Maar niet alleen
en het was een droppingsgebied voor de SASoperatie Amherst van Franse
hergroeperen in de boswachterij van Gieten (een stick is de kleinste
natuurlijke processen laten zo hun sporen na, met behulp van het AHN zijn ook prehistorische
para’s die vlak voor de bevrijding achter de linies verwarring moest
afwerpeenheid van 15 para’s).
akkercomplexen, of middeleeuwse ploeg- of karrensporen zichtbaar te maken. Zo kunnen
zaaien om de opmars van de Canadezen te bespoedigen.
Ooggetuigen hebben er voor gezorgd dat het oorlogslandschap werd
onderzoekers kaarten maken van de onzichtbare dingen in het landschap. En die kaarten zijn
In Anderen heeft amateurarcheoloog en gebiedskenner Geert van
overgedragen op naoorlogse generaties. Maar zonder inventarisatie
zo gedetailleerd dat je zelfs vragen kan stellen als: was deze akker altijd al een akker? Hoe zag
Veen alle nagelaten sporen en vondsten minutieus op kaart gezet en
en boekstaving zal dit emotionele landschap snel zijn uitgeblust en in
deze plek er eeuwen geleden uit? Al deze nieuwe gegevens zijn ook goed in het GIS te zetten,
vergetelheid geraken.
waardoor het verhaal van deze specifieke plek nog gedetailleerder kan worden verteld.
56 II
Wij zijn niet de eersten die dit soort vragen stellen. Mensen zijn altijd benieuwd geweest naar
53° 3’ 38.55” 6° 40’ 28.94”
hun verleden, het verleden van hun plek, hun geboortegrond. Vroegere onderzoekers hebben
53.060708, 6.674706 [GE]
dan ook al veel gegevens verzameld, soms van de tastbare dingen, die nu al lang verdwenen zijn, soms van de onzichtbare dingen en soms van de ongrijpbare, overgeleverde dingen. Deze schatkamer vol verhalen en gegevens is te mooi, te interessant en te waardevol om niet in het GIS mee te nemen. Soms lijkt dat eenvoudig te doen; sommige van de vroegere onderzoekers hadden hun gegevens al op kaarten gezet. Oude kaarten zijn daarom een rijke bron voor landschapsonderzoek: ze geven de dingen weer uit de eerste categorie, de tastbare dingen, zoals het vroeger was. Gegevens die net zo hard en tastbaar zijn als onze topografische kaart van nu, maar dan uit het nu van toen. Een probleem is echter dat die kaarten niet altijd op dezelfde manier gemaakt zijn zoals wij nu kaarten maken. Vanaf het begin van de negentiende eeuw zijn er in Nederland een aantal kaarten en atlassen uitgegeven die op een vergelijkbare manier zijn gemaakt als onze tegenwoordige kaarten. Deze zijn dan ook betrekkelijk eenvoudig in een GIS te zetten. Maar oudere kaarten zijn op een andere manier gekarteerd, of zijn niet zo nauwkeurig ingemeten. Om gegevens van deze kaarten te kunnen gebruiken moeten we de kaarten zelf eerst onderzoeken. Hoe zijn ze gemaakt? Waarom zijn ze gemaakt, voor wie? Hoe is er gemeten? Dit historisch cartografisch onderzoek ‘tekent’ de kaarten als het ware opnieuw, met de oude uitgangspunten en gegevens, maar op en manier zoals wij nu kaarten maken. Op deze manier kunnen die oude kaarten ook in het GIS gezet worden.
Het verhalenlandschap
VII
De betekenisvinder 2
Een landschap kan op verschillende manieren worden beleefd. In het
het landschap. De biografie van de leefomgeving is veel grilliger, minder
beleid van het Nationaal Beek en Esdorpenlandschap Drentse Aa hebben
voorspelbaar en ontsluit het landschap bij voorkeur via eigen netwerk
de verschillende dorpslandschappen een recreatief accent gekregen. De
van voetpaden en sluipwegen, in plaats van gebaande wegen.
doorsnee recreant beleeft het landschap op een andere manier dan de
Deze inventarisatie van plekken in het dorpsgebied van Gasteren is
gemiddelde dorpsbewoner voor wie het in de eerste plaats gaat om een
tot stand gekomen in samenwerking met de plaatselijke werkgroep
Verhalen en namen
leefomgeving.
‘veldnamen’; met dank aan Maarten Visser, Hendrik Kamping,
Van de zichtbare, tastbare, dingen en de onzichtbare dingen in het landschap komen we nu
Het landschap van de leefomgeving wordt beleefd als een mentale en
Jannie MoeskerPepping en Henk Hellema. Het gaat hier om het
bij de moeilijkste categorie dingen in het landschap; de ongrijpbare. Mensen hebben altijd
sociale ruimte van plekken met namen en verhalen. In die zin kan een
verhalenlandschap in de vorm van plekken die voor het dorp een
het landschap om zich heen beleefd, ervaren en geduid. Waarom ligt ons dorp hier? Waar kan
leefomgeving worden opgevat als een biografie van persoonlijke en
naam en een betekenis hebben. De betekenissen en verhalen werden
je het beste boeren? Hoe komt die poel achter in mijn veld? Maar ook: ik ben tevreden met
collectieve herinneringen. Voor de recreant is het dorpslandschap in
opgetekend via groepsgesprekken met inwoners en oudinwoners in het
waar ik woon, ik druk mijn (naam)stempel op mijn plekje. En ook: wat zijn dat voor heuvels
de eerste plaats een ontspanningsruimte waarin hij zijn leefstijl kan
dorpshuis en een veldexcursie met de werkgroep. Onze dank gaat ook
bij de bosrand? Wie heeft die grote stenen hier neergelegd? De beleving van de dagelijkse
botvieren en zich naar believen kan laten rondleiden en informeren door
uit naar de projectgroep Artefact van Van Hall/Larenstein, een groep
leefomgeving en de verklaringen van de bekende onbekenden in jouw eigen landschap hebben
bordjes, VVVgidsjes of een boswachter. De kennis die hij bij zo’n ‘geleide’
van enthousiaste afstuderende landschapsarchitecten, die voor deze
een grote hoeveelheid verhalen en (soms verklarende) namen opgeleverd. Dit zijn ook gegevens
ontdekkingstocht vergaart neigt naar musealisering en canonisering van
inventarisatie het voorbereidende werk hebben verricht.
waar moderne landschapsonderzoekers iets aan hebben: ze vertellen immers, zij het in bedekte termen, iets over het landschap, over landgebruik, over de mensen die het land gebruikten en
Rodoveentie
beleefden.
werkelijke naam
Grofweg zijn deze ongrijpbare dingen te verdelen in twee categorieën: veld-, plek- of plaatsnamen en locatiegebonden verhalen. De eerste categorie is het makkelijkst te karteren, ze hebben immers een directe verwijzing naar een specifiek stuk land. Maar met karteren alleen ben je er nog niet. Sommige namen zijn duidelijk: Heikant, Bosstuk of Karels Akker geven ons een beeld van het landschap of eigendom van een plek. Een naam als Stobbenakker is niet altijd meteen duidelijk; je moet hierbij al van te voren weten dat stobben boomstronken zijn. Hier is dus een akker met boomstronken. Voor de boer die deze akker in gebruik had ongetwijfeld een slecht stuk bouwgrond! Maar behalve de negatieve beleving van de toenmalige boer, levert het de landschapsonderzoekers ook het gegeven op dat voordat dit stuk land ontgonnen werd er een bos moet hebben gestaan.
Om de gegevens die we uit namen kunnen krijgen ten volle te benutten zal de database die in een GIS wordt opgenomen dus de mogelijkheid moeten bieden om taal- of naamkundig onderzoek te kunnen doen en de resultaten daarvan in de database op te nemen. Die resultaten zullen, soms in combinatie met bodemkundige gegevens, soms met (historisch) topografische gegevens, soms met eigendomsgegevens het verhaal van die plek mede vertellen.
De tweede categorie is het lastigste. Niet alleen om te karteren, maar vooral ook om goed te duiden. Volksverhalen vertellen hoe mensen hun leefomgeving hebben ervaren, hoe mensen zich voelden op bepaalde plekken. Dat heeft veel materiaal opgeleverd, maar wat moeten we als Aalstalbad De plek rond dit bruggetje over het Gastersche diep staat bij veel bewoners in het geheugen gegrift. Het is een plek met veel verhalen en herinneringen. In het kolkie bij de grote zwarte Els leerde de jeugd zwemmen. Ook werd er veel gevist en aan de overkant lagen hooilandjes die door de boeren uit Gasteren werden gebruikt. Het Aalstalbad is een mooi voorbeeld van naamsverbastering wanneer de oorspronkelijke functie veranderd. Sommige Gastenaren spreken van het Taolsterbad en geven daarmee aan dat de brug aansluit op een voetpad door De Heesten naar Taarlo. Anderen zijn van mening dat het hier gaat om ‘t Aolstebad, het oudste bruggetje over het Gastersche diep. Uit oudere bronnen kunnen we opmaken dat het hier oorspronkelijk ging om een z.g. aalstal, een soort palingfuik die bestond uit een gevlochten hekwerk dat in het diepje werd geplaatst en uitliep in een fuik. Deze aalstallen zijn al bekend uit de middeleeuwen en werden ook wel gecombineerd met een stuw waarmee in het vroege voorjaar de groenlanden onder water werden gezet. Dit z.g. stromen liet een laagje slib achter waarmee de vruchtbaarheid en dus de opbrengsten van de hooilandjes werd bevorderd. Al vroeg sprak deze plek met zijn bijzondere naam tot de verbeelding. Zo zijn er in de omgeving verschillende veldnamen van afgeleid, zoals de Aalstalsweg, het pad dat vanuit het dorp naar het bruggetje liep en de aangrenzende Aalstalmaat en het Aalstalsveen. Routebeschrijving: Naar hier – Vanaf hier
landschapsonderzoeker daar mee? Verhalen hebben in een gemeenschap altijd een belangrijke rol gespeeld. De eigenheid van een kleine gemeenschap werd bepaald en gevormd door verhalen: de opa van de opa van mijn opa had hier al een akker. Maar ook konden onbekende landschapselementen, waar je dagelijks langskwam, verklaard worden, en daarmee gekend, en niet meer angstaanjagend. Grafheuvels werden kabouterburchten, hunebedden waren door reuzen gemaakt, mist in zompige heidevelden waren geesten die mensen konden ontvoeren; dat waren plaatsen om te mijden, maar niet meer angstaanjagend, want ze waren verklaard in verhalen. Soms gaan die verhalen over eeuwenoude fenomenen, maar soms over moderne vergelijkbaar ‘te mijden plekken’, bijvoorbeeld vliegtuigbommen uit de tweede wereldoorlog. Maar als een verhaal een eigen plek heeft, gaat het altijd ‘ergens’ over. Door onderzoek kan dat ‘ergens’ benoemd worden, waardoor er nieuwe gegevens over het landschap en de beleving ervan kunnen worden toegevoegd aan het GIS.
Interdisciplinaire aanpak Waar leidt dit alles toe? Modern landschapsonderzoek wil zich op een interdisciplinaire wijze bezighouden met alle aspecten van het landschap. Dat houdt in dat alle mogelijke gegevensbronnen en onderzoeksmethoden bij elkaar gebracht worden. Er wordt niet alleen
VIII 57
De betekenisvinder 2
gekeken naar de archeologie van een gebied, of naar de bodemgesteldheid, maar er worden combinaties gemaakt van vakgebieden en gegevensverzamelingen. Combinaties die leiden tot een breder inzicht in dat landschap, niet alleen het landschap van nu, maar ook dat van
Gedicht
vroeger, en van vroeger’s vroeger. Op die manier hou je niet alleen de verhalen en de beleving van een plek in stand, maar kan je de daaruit verkregen kennis gebruiken om de toekomstige veranderingen in het landschap een basis te geven in de historie en de maatschappij.
Door de snelle opkomst van de personal computer en het beschikbaar komen van GIS systemen die voor grote groepen mensen toegankelijk gemaakt kunnen worden (bijvoorbeeld via een toepassing als Google Earth) zal dergelijk onderzoek meer gaan, en kunnen, plaatsvinden. Door de voortschrijdende digitalisering van onze maatschappij kunnen steeds meer mensen die verhalen, die ze vroeger als grootouder aan hun kleinkinderen vertelden, nu delen met anderen, buiten de directe familiekring of huishouden. Dit zal voor onderzoekers een grote, waardevolle bron van streekgebonden gegevens zijn. En aangezien elke nieuwe computer alweer minimaal twee keer zoveel opslagcapaciteit heeft als zijn voorganger, kunnen al de gegevensbronnen ook met gemak in een GIS worden geplaatst.
Maar niet alleen de hoeveelheid gegevens zal toenemen. Door de ontwikkelingen in (computer) techniek zal de fijnheid van de gegevens ook toenemen: het AHN kent nu nog een 5 bij 5 meter raster, maar een halve meter rasterfijnheid is al in ontwikkeling. Ook worden er steeds meer historische kaarten digitaal beschikbaar gemaakt, en ontsluiten regionale en provinciale archieven hun gegevens digitaal. Veel is al mogelijk en er zal meer en meer kunnen.
Toch zijn er ook risico’s voor de gegevensbronnen: veel van de ongrijpbare dingen in het landschap zijn nooit vastgelegd, het is een mondelinge overlevering, die vooral gekoppeld is aan oude mensen. En willen we die schat aan verhalen, namen, duidingen en ervaringen niet kwijtraken moeten we ze snel verzamelen en opschrijven. De computer kan veel, heel veel onthouden, maar verhalen sterven met de vertellers. Tenzij we blijven schrijven en vertellen.
Ondergrond?
58 59
De betekenisvinder 2
De verhalenverteller: Hindrik Lanjouw
Voor die boeren was het logisch. Voor ons niet altijd.
D
e vrouw met de trein naar Amsterdam, de man
van schaalvergroting en van modernisering. Overheid en
een dag alleenheerser op zijn verbouwde keuterij
Staatsbosbeheer deden in de ogen van velen een stap terug.
met fabelachtig uitzicht over de es van Anloo. Hindrik Lanjouw
‘Het was een avontuur,’ zegt Lanjouw terugkijkend. ‘Er was
staat me in de tuin op te wachten. We maken een rondje
totaal geen ervaring met het beheer van zo’n landschap. De
langs de fruitbomen, de moestuin en de kruidentuin. Eenmaal
boeren waren kritisch, dat begreep ik natuurlijk heel goed. Er
binnen blijven pet en klompen achter in de bijkeuken. Koffie
mocht volgens hen ineens niks meer en dus zou ’t ook in de
inschenken op kousenvoeten. Shagpuut binnen handbereik.
toekomst niks worden. Het heeft heel wat overtuigingskracht
Hij vertelt over het gemengd bedrijf van zijn vader, die voor
gevergd om de boeren te laten inzien dat ’t ook anders kon.
zijn vijftigste een beroerte kreeg. Hindrik nam het bedrijf
En tijd kostte het natuurlijk ook. Maar kijk nu eens, waar
in Anderen over, zijn oudere broer had voor het onderwijs
vroeger het fluitekruid en de brandnetel manshoog stonden,
gekozen. Die had er geen trek in? ‘Eigenlijk was het meer zo
sta je nu tussen de orchideeën.’
dat ik geen zin in leren had. Ik vond ’t leren niet mooi. Pas in het laatste jaar van de landbouwschool werd ik leergierig. Ik
Libellen, dagvlinders, orchideeën. Hindrik Lanjouw heeft er
ging veel lezen, over de evolutie en over cultuurhistorie. Toen
inventarisaties van op papier gezet waarmee hij naam heeft
mijn broer op school een herbarium moest maken, kreeg ik
gemaakt. Geen gebied in ons land waar zoveel in kaart is
steeds meer aardigheid in de wereld van planten en dieren.
gebracht als het Stroomdal van de Drentse Aa. Want naast
Als je elke week een nieuwe plantensoort leert kennen, dan
planten en dieren richtte Lanjouw zich ook op markegrenzen,
tikt dat in de loop der jaren behoorlijk aan.’
grafheuvels en veldnamen. ‘Als Staatsbosbeheer een akker of een stuk groenland kocht, was het handig dat de naam ervan
Kennis die Lanjouw (73) zijn leven lang heeft vermeerderd
op het aankoopformulier kwam te staan. Dan wist je waar je
en verspreid. Tijdens de jaren dat hij boer was en nog meer
’t over had. Ik ben eigenlijk meteen begonnen om ze in kaart
na zijn overstap naar Staatsbosbeheer, als terreinbeheerder
te brengen, van het gebied van Sassenhein in Haren tot aan
in het prille Stroomdallandschap van de Drentse Aa, en in
Amen.’
laatste instantie als voorlichter. Hindrik mag graag vertellen over de onderwerpen waarin hij thuis is, net zo als zijn
Wanneer zijn die veldnamen ontstaan?
voorbeeld, Job Oeben. Oeben was arbeider op de boerderij
‘Met de ingebruikname, denk ik. Het is net zo als met de
in Anderen. ‘Hij was van 1888. Als je de kaart van dit gebied
geboorte van een kind: het moet een naam hebben. Akkers
van 1900 er bij pakt, dan heeft hij daar als kwajongen
waar een pad over liep werden Padakkers, als ze tegen het
rondgelopen. Hij wist alles precies te vertellen. Zoveel was er
bos aanlagen werden het Bosakkers. Zo simpel is het. Het
niet te beleven, dus alles wat zich er afspeelde, dat onthield
ging altijd om blokken land die de boeren gezamenlijk in
hij. Dat is bijzonder, want mijn moeder van 1910 heeft daar
gebruik namen. De onderdelen daarvan, de akkers, kregen
precies zo rondgelopen, maar die wist naderhand helemaal
een logisch te verklaren naam.’
niets te vertellen over het landschap. Ze heeft ongetwijfeld
‘Nou ja, logisch. Voor die boeren was het logisch, voor ons
indrukken opgedaan, maar ze kon die niet verwoorden. Dat
niet altijd. Soms omdat de omstandigheden veranderd zijn,
kwam omdat ze er niet over las. Als je leest, dan maak je
soms omdat wij domweg niet genoeg weten. In Gasteren
kennis met de manier waarop anderen het landschap ervaren
heb je de Hillenbarg, in Anderen de Hilboom en in Anloo de
en verwoorden. Ik heb het vaak tijdens excursies gemerkt, het
Hilligenbarg. Die namen hebben niets te maken met heiligen,
gebrek aan kennis en woordenschat bij de deelnemers. Veel
zoals je misschien in eerste instantie zou denken. Hil duidt
verder dan ‘heel mooi’ komen veel mensen niet. Iedereen
op heuvel, helling. In Duitsland en in Engeland komen namen
heeft gelukkig de vrijheid om het landschap op zijn manier te
waarin Hil voorkomt talloze keren voor. De verbreiding van
beleven. Maar sommige mensen missen wel veel.’
zo’n naam is veel groter dan je denkt. In Denemarken en in Zweden heb je hetzelfde. Men wil ons altijd aanpraten dat de
Lanjouw maakte in de jaren zestig van de vorige eeuw de
beschaving uit het zuiden is gekomen, maar de Germanen en
overstap van het boerenbedrijf naar de natuurbescherming.
de Vikingen kenden natuurlijk ook een zekere beschaving. De
Een principiële keuze voor de toekomst van het landschap.
Noormannen zijn bekend geworden om hun invallen, maar ze
En dat uitgerekend voor een organisatie als Staatsbosbeheer,
hadden een eigen schrift, ze werkten met goud, zilver en ijzer.’
dat de boeren in die jaren overviel met een plan om het
‘Zo kwam ik in het boerboek van Anderen, waarin inkomsten
oorspronkelijke beekdallandschap van de Drentse Aa in
en uitgaven van de Boermarke werden genoteerd, iets tegen
stand te houden. Het waren de jaren van agrarische expansie,
wat ik niet begreep. Betaald voor het blok, stond er. Toen
60 61
De betekenisvinder 2
F Cactus! Flip Libelle
bladerde ik wat en vond ik ‘welterblok’. Dan moet je dus
zo. Het was alleen maar noodzaak om namen te kennen. Als
weten wat ‘welteren’ betekent. Als een paard in het land
iemand 50 tot 60% scoorde, was het al heel bijzonder. Een
jeuk aan de rug heeft en het wentelt zich in het zand, dan
aantal kon al helemaal geen kaartlezen. Ze konden op een
noemen de boeren dat welteren. Het paard rolt als het ware
kadastrale kaart hun eigen huis niet eens vinden. ‘Woar ligt
over de rug. Zo betekent welterblok dus landrol. Dat is een
dat weggie dan,’ vroegen ze hulpeloos. Maar dat weggetje
grote boomstam met een gat aan weerszijden waarmee het
had geen nummer en stond dus niet op de kaart. Nou, dan
groenland gerold werd. In Duitsland zag ik zo’n geval en daar
was men helemaal van slag. Wel aardrijkskunde op school
vroeg ik hoe ze het noemden. Wolterblok, zeiden ze. En in
gehad, maar kaartlezen, ho maar. Ach, het zit allemaal
Zweden zag ik een hele grote ronde steen, een zogeheten
verkeerd in het onderwijs. Dan leren ze de kinderen over
Waltersteen. Dat is toch fantastisch, zo’n taalverbreiding.
hunebedbouwers. De meesten weten niet eens wat hun
Daar is nog veel onderzoek naar te doen. Tot nu toe is het zo
grootvader gedaan heeft. Wat heeft het dan voor zin om over
omvangrijk dat men er nog niet aan begonnen is. In de eerste
Floris V en de edelen te beginnen?’
plaats gaat zoiets jaren duren en zouden universiteiten in meerdere landen er samen aan moeten werken. Nou, dat is
Wat kan het grote publiek met veldnamen?
kennelijk ook in een verenigd Europa geen sinecure.’
‘Het grote publiek weet natuurlijk nergens van. Dat rijdt met de TomTom door het land en weet in de verste verte geen
Maar pas op, zegt hij, je kunt door een naam ook volkomen op
enkele naam meer. Tijdens excursies merk ik dat mensen nog
het verkeerde been gezet worden. Hij kwam in Anderen een
geen berk van een eik kunnen onderscheiden. Een beetje
perceel tegen met de naam ‘Meulenstukkie’. Niks te maken
geoefend oog kan zien waar het grasland droog en waar
met de plaats van een vroegere molen. Het terrein bleek
het nat is. Maar de meeste bezoekers stappen ‘blind’ in de
precies de vorm van een molen te hebben. Bij Gieterveen
slootjes die een beetje zijn dichtgegroeid. Natuurlijk vind ik
ligt het ‘Torenveen’, afgeleid van de vorm van een toren en
het belangrijk dat veldnamen zoveel mogelijk bewaard blijven
dus geen verwantschap met de toren van het dorp. Nog een
of een nieuw leven krijgen. Ik ben er glad voor om alles vast te
voorbeeld. In Anderen ligt de ‘Meulenakkers’, precies gericht
leggen, dat heb ik mijn hele leven gedaan. Je weet nooit wie er
op de Gieter molen. Die is nu niet meer te zien, maar toen de
nog eens studie van gaat maken. En als je rondwandelingen
naam gegeven werd wel.
gaat uitzetten en je geeft een bankje onderweg een naam, dan gaat het misschien voor de mensen een beetje leven.
Maar wie weet zich dat nu nog te herinneren?
Het nieuwe voetbalstadion in Groningen heet niet voor niets
‘Ik zeg ook niet dat het eenvoudig is. Je moet eerst terug
Euroborg. Dat combineert historie met identiteit. Mensen
naar AF. Je vrijmaken van vooroordelen en van voor de
blijken daar wel gevoelig voor. Het hangt er ook vanaf hoe je
hand liggende verklaringen. Uiteindelijk kun je daar wel
de naam toelicht, een verklaring geeft. Dat kan mensen op
terechtkomen, maar dan zul je er toch argumenten voor
een spoor zetten, dan kunnen ze tenminste weten waar ze
moeten vinden. En verder je boerenverstand gebruiken,
geweest zijn. En als ze ook nog eens begrijpen wat een naam
natuurlijk.’
betekent, onthouden ze het gemakkelijker. Maar het begint
De inventarisatie van veldnamen in het Stroomdal vond plaats
allemaal bij interesse, bij de wil om dingen aan de weet te
in het begin van de jaren 70, toen bekend werd dat er een
komen. Ik vraag mezelf soms wel eens af hoe zich dat in de
ruilverkaveling op handen was. Die zou percelen in grotere
toekomst zal ontwikkelen...’
blokken verdelen, waarbij de veldnamen verloren zouden gaan. ‘Het ging om vele honderden namen. Wieringa van het Nedersaksisch Instituut van de RU Groningen heeft er veel verzameld. Zijn collectie is beroemd geworden. In bepaalde kringen, wel te verstaan’. ‘Als medewerkers van Staatsbosbeheer hebben we met een ploegje menige winteravond besteed om bij de boeren in dit gebied langs te gaan. Alleen maar veldnamen inventariseren. Met de kaart erbij en dan maar invullen. Nou moet je niet denken dat iedere boer alle veldnamen kent. Hij kent de namen van zijn eigen akkers en weiden en ook de aangrenzende. Maar verder niet. Het was geen hobby of
62 63
De betekenisvinder 2
De betekenisvinder: Geert van Veen
Iedereen had die vuistbijl opgepakt. Het was een toevalstreffer.
H
et was de vondst van zijn leven. Maar wanneer
Toen hij na het werk naar huis ging, liep hij langs de plek waar
deed hij die? Hij weet het niet. De Drentse
de steen lag. ‘Ik had hem dus de goede kant opgegooid en
Volksalmanak, waarin de vondst uitgebreid beschreven staat,
daarom heb ik hem toch maar meegenomen,’ stelt hij achteraf
spreekt over de winter van 1961/1962 of die van 1962/1963.
tevreden vast. De steen kwam na een kleine spoelbeurt op
Maar dat klopt niet, zoveel weet hij wel. Het was eerder. Hij
zolder terecht, een anonieme getuige van een dagje spitten.
pakt er het boek ‘Anderen, het dorp van de moeshappers’ bij, bladert wat en komt tot de conclusie dat het in ieder geval
Wat had je ermee?
voor 1960 was. ‘Maar wat maakt dat nu eigenlijk uit,’ zegt hij
Geert: ‘Eigenlijk niet veel. Ja, ik vond hem mooi. Mooie vorm,
en slaat het boek met een klap dicht. ‘Het belangrijkste is dat
mooie kleur, verder kwam ik niet. Doorgaans verzamelde
die vuistbijl gevonden is.’
ik helemaal niet op mooi. Maar dit was dan zeker een uitzondering.’
Daar leek het, op die winterdag, ergens aan het eind van de
De steen bleef een doodgewone steen, op een doodgewone
jaren vijftig, helemaal niet op. Geert van Veen (70) was met
plek op zolder. Jarenlang. Totdat vriend Hindrik Lanjouw, toen
zijn vader en grootvader aan het werk op een stukje land,
nog in Anderen wonend, zich meer en meer met archeologie
ten noorden van zijn geboortedorp Anderen, vlak bij het
ging bezighouden. Dat was het moment voor Geert om zijn
Scheebroekerloopje. Er moest een houtwal worden gerooid.
vondst cadeau te doen. De steen verhuisde met Lanjouw mee naar Anloo. Pas toen een deskundige op het terrein
Kon dat zomaar, een houtwal slechten?
van de archeologie, ene Houtsma uit Waskemeer, zijn
‘Toen nog wel,’ zegt Geert, ‘zulke dingen moet je ook niet
licht erover liet schijnen, werd de steen een vuistbijl. Een
vragen, maar gewoon doen.’
bijl die tienduizenden jaren geleden voor het laatst door mensenhanden beroerd was. De steen maakte geschiedenis
Je kunt je afvragen waarom jullie toen niet wat zorgvuldiger
als de vuistbijl van Anderen, minstens 70.000 jaar oud.
met het land omsprongen?
Volgens de officiële beschrijving een fraaie, goedbewerkte,
‘Maar het land is er nog wel,’ zegt hij droogjes. ‘De houtwal,
platte, driehoekige vuistbijl. Met een recente beschadiging
die is weg, dat klopt. D’r lagen een paar sloten achter en daar
(door de opa van Geert) langs een zijkant, waaruit bleek dat
was de grond voor de wal ook ooit uitgekomen. Daar hebben
het uitgangsmateriaal lichtgrijze ondoorzichtige bryozoën
wij de vrijgekomen grond ook weer naar teruggebracht. Het is
vuursteen is, een soort vuursteen dat veel voorkomt in
er dus al met al zelfs natuurlijker op geworden….’
keileem, zodat er geen reden is om aan te nemen dat het stuk
Bij het uitgraven van een eikenboompje stuitte de opa
over grote afstand is getransporteerd. Datering: een late fase
van Geert op een stuk steen, wat een kleine beschadiging
van de eerste helft van de laatste ijstijd. Een wat warmere
opleverde. Aan de steen, wel te verstaan. ‘Moej kiek’n mien
periode binnen die ijstijd, die het mogelijk maakte dat
jong, wat ’n mooie steen,’ zei opa. Geert kreeg hem op de
mensen in dit deel van Europa op voedseljacht konden gaan.
schop aangereikt en moest erkennen dat het een mooie steen was. Mooi, maar wat moet je d’r verder mee, dacht hij. En hij
Geert van Veen knikt: ‘Keileem, dat klopt als een bus. Dat was
gooide de steen weer terug.
ook de reden dat we daar aan de slag gingen, omdat de grond
64 65
De betekenisvinder 2
er door het leem zo glerig was. Als we die wal ongemoeid
Vierduizend tot vijfduizend stukken, dat is niet veel?
Al een jaar of vijftig is hij nu bij weer en wind op pad om
Heb je hier namen gehad die nergens anders voorkwamen?
hadden gelaten, was de vuistbijl dus ook nooit aan het
‘Nou, d’r is ook veel klein spul bij, hoor. Veel vuursteen uit
te zoeken. Op akkers, in steenbulten die bij het machinaal
Geert: ‘Ik denk het wel. Villerstoen. D’r werd gezegd dat daar
daglicht gekomen.’
de MiddenSteentijd, daar struikel je hier over. Een hele
rooien van aardappels tevoorschijn komen. Jarenlang bleef
kalveren werden gevild en dat de intast daar in het veen werd
mooie afslagbijl bijvoorbeeld, hier in de buurt gevonden. En
hij als boerenzoon vrijgezel en zijn vrije tijd kon hij daarom
gegooid. Hendrik Halfie deed dat. (Hij heeft de kaart erbij
Je hebt de steen uit handen gegeven…
natuurlijk de prehistorische schaaf, ook uit de tijd van de
naar hartelust besteden aan zijn vele hobby’s. Vliegtuigen
gepakt). En hier Hoosband. Een smal stukkie land, genoemd
‘Ik heb er nooit spijt van gehad. Nee, bij Lanjouw was de bijl in
Neanderthalers. Prachtig ding. Ik dacht eerst dat het een
bijvoorbeeld. Een hobby, opgeroepen in de oorlogsjaren
naar een bandje waarmee men vroeger de kousen ophield.
goede handen. Ik richtte me meer op fossielen en dergelijke.
kleine uitgave van een vuistbijl was, maar men heeft het
toen vijandelijke en geallieerde exemplaren over het dorp
En dan had je Bollenveen. Dat kan land zijn waar de stier liep,
Hindrik heeft me altijd heel trouw op de hoogte gehouden
gedetermineerd als een schaaf. Ook weggegeven trouwens,
scheerden, soms zelfs neerstortten. Geert van Veen leerde
of ook bultig veen. Stikkenkamp had je en Hongerveld, dat
van de belangstelling voor de vuistbijl. Als er een vraag was
aan het Drents Museum.’
in zijn diensttijd vliegtuigen herkennen. De ruimtevaart in
land bracht kennelijk niet veel op. Voeleers, dat was zulk rot
de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw stimuleerde
land, daar kreeg je de kont smerig als je er doorging. Er was
om de bijl uit te lenen, belde hij op. Dat hoefde hij helemaal niet te doen, want hij was de eigenaar. Hij heeft ook wel
Wat denk je, hoeveel collega amateur-archeologen zouden er
zijn belangstelling alleen maar. Hij ging in het Amerikaanse
een zekere Bertus Knijp, die had ook een Voeleers, maar die
mensen aan de deur gehad die de bijl wilden kopen. Ook dan
wel niet zijn die stinkend jaloers op je zijn?
Houston kijken waar de ruimtevluchten worden gevolgd.
noemde het Klein Kasmoatie. Dat klinkt beter dan Voeleers.
nam hij contact op. Als je geld nodig hebt, dan moet je dat
Geert: ‘Nooit wat van vernomen. Zou ik trouwens wel dom
Maar ook dichter bij huis ging hij de boer op. Al in de jaren
En hier: Eekbos. Daar zou een pad over gelopen hebben, zei
doen, heb ik tegen hem gezegd. Daar bleef het bij. Hindrik
vinden, jaloers. Ze moeten het waarderen dat iemand het
zestig verzamelde hij de veldnamen van Anderen, samen
men. De eigenaar wist dat niet, maar noemde wel de naam
heeft zich altijd een goeie kameraad getoond, want toen het
gevonden heeft. Daar heb je meer an.’
met plaatsgenoot Harm Hollander. Op basis van kaarten van
die hij zelf gebruikte: Padland. Zo kom je achter een heleboel
de Cultuurtechnische Dienst, toegestuurd door het Meertens
zaken in je eigen dorp.’
Drents Museum de vuistbijl in 2006 voor vijftig gulden heeft gekocht, hebben we de opbrengst samen gedeeld. Dat had hij
Toch ben je door je vondsten een unieke man.
helemaal niet hoeven doen.’
Geert: ‘Nou, uniek? Dat weet ik niet. Iedereen had die steen
Instituut in Amsterdam. Archeologie en geschiedenis, Geert van Veen vindt het razend
meegenomen. Toevallig was ik het. Ben je daarom uniek? Nee,
Daar was je aardig vroeg mee…
interessant. Vanwege zijn gezondheid kan hij niet alles
De bijl is verkocht voor….?
ik heb gewoon geluk gehad. Een toevalstreffer. Ik had hem
‘Gelukkig wel. De namen die we wisten vulden we in en die we
meer aan wat hij zou willen. Maar zelfs daarvan heeft hij de
Geert: ‘Dat mogen we niet zeggen.’
daar ook op het land kunnen laten. Ik had er ja geen verstand
niet wisten, vroegen we aan de boeren. Maar goed dat we dat
voordelen ontdekt. ‘Ik kan geen tochten meer over de akkers
van.’
toen gedaan hebben, want met de ruilverkaveling in de jaren
maken, in de stromende regen. Want ik heb de mooiste
tachtig zijn veel namen verdwenen. We hebben 164 namen
vondsten op de natste dagen gedaan. Maar ik kan wel zoeken
In de krant staat vijftig gulden. Dat was een belofte van een bestuurslid van het museum, meer dan honderd jaar geleden
Maar wat doet het je als je daarmee in handen staat?
verzameld. Nu zijn er nog een stuk of 70 in omloop.’
in steenbulten en zo. Dan merk je dat je beter zoekt dan
gedaan, aan de vinder van een vuistbijl. Vijftig gulden in
Geert: ‘Wat doet het je? Eigenlijk niet zoveel. Het enige is dat
In plaats van de resultaten van het onderzoek op de brieven
vroeger. Je kunt geconcentreerder werken en dan vind je meer.
1881…..
je je door zo’n steen realiseert dat hier toen ook al mensen
bus te doen, vloog Geert samen met zijn maat Harm Hollander
Da’s mij tenminste overkomen.’
Geert: ‘Plus de rente. En hoeveel dat is, dat mogen we niet
rondliepen. Daar krijg je dan wat meer gevoel voor.’
van Eelde naar Amsterdam om de vragenlijst persoonlijk af te
En dan maakt hij tot slot nog een opmerkelijk verschil tussen
leveren. ‘Harm had nog nooit gevlogen, dus leek het me een
archeologie en geschiedenis. ‘Ik vind archeologie eigenlijk
zeggen. Vijftig jaar, dat tikt natuurlijk wel een beetje aan. Welk rentepercentage ze precies berekend hebben, dat soort
Ben je wel trots?
mooie gelegenheid om het vliegtuig te pakken. Je had toen
mooier dan…. Ik weet niet precies hoe ik het zeggen zal. De
dingen onthoud ik niet.’
Geert: ‘Trots wel een beetje. Een beetje veel zelfs. Verder weet
een lijndienst naar Schiphol, via Enschede. We hebben er een
latere tijd, toen alles beschreven werd, met onze zogenaamde
ik niet wat ik ervan zeggen zal. Ik zie meteen de beperkingen
mooi dagje Amsterdam aan vastgeknoopt.’
leiders, daar kan ik niet veel respect voor opbrengen. Die hebben gemoord en gedaan, de gewone man onderdrukken.
Maar jullie hebben de opbrengst gedeeld.
van dingen. Daarom heb ik ook zo’n hekel aan ijdele mensen.
Geert: ‘Dat heeft Hindrik gedaan, ja. Dan vind ik wel mooi.’
Daar kom je toch niks verder mee, met ijdelheid. Je verneukt
Hebben jullie daar bij het Instituut ook gemeld dat je was
Zodra dat er aan te pas komt, nee, dan hoef ik niet meer zo
jezelf als je daar mee bezig bent.’
komen vliegen vanuit Drenthe?
nodig. De prehistorie, daar voel ik me meer mee verwant. Als
Geert:’ Nee, dat denk ik niet. Dat maakte die mensen toch
je op tentoonstellingen rondkijkt, dan lees je dat ze toen in
Beide heren hebben een voorwaarde gesteld bij de overname door het museum. De vuistbijl moet altijd in Drenthe blijven.
De mensen hoeven niet te weten wie Geert van Veen is.
niks uit. Het ging om Harm, dat die een keer in een vliegtuig
ieder geval wel goed waren voor de doden, ze stonden ook
Hij mag wel tijdelijk worden uitgeleend, maar moet ‘eeuwig’
‘Nee. Wil je nog koffie, trouwens?’
zou zitten.’
dichter bij de natuur. Natuurlijk waren er toen ook leiders die niets en niemand ontzagen. Maar misschien hoefden ze
onder handbereik blijven van de inwoners van de provincie. Hoe belangrijk waren die veldnamen, vroeger?
elkaar niet zonodig dood te maken. Ze gingen vanzelf wel, zo
Heb je meer vondsten weggegeven?
Geert: ‘Heel belangrijk. Dan wist je immers waar je het over
jong als ze waren.’
‘Ik heb een behoorlijke verzameling stenen aan het Drents
had. Als je in het dorp zei dat je op de Oosterwants had
Museum geschonken. Niet eens zoveel, hoor. Een stuk of vier
gewerkt, dan was dat bekend. In ieder geval bij de boeren.’
à vijfduizend. Zitten nog gewoon in dozen, zoals ik ze heb aangeleverd. Met de kaarten erbij waar ik alles gevonden heb.
Hoe schrijf je dat, Ooster….
Dat heb ik altijd netjes geregistreerd.’
Geert: ‘Geen idee. Gewoon Oosterwants.’
66 67
68 69
De schatbewaarder over kaartenbakken en Google Earth
‘De geschiedenis is dus in de tweede plaats een zaak van de conserverende en bewonderende mens, hij die trouw en liefdevol terugblikt op dat waaruit hij afkomstig is, dat waarin hij zich ontwikkeld heeft; door deze piëteit betuigt hij als het ware dank voor zijn bestaan. Door het
De belangstelling voor veldnamen als cultureel erfgoed is van vrij recente datum. Aanvankelijk was
van oudsher bestaande met behoedzame hand
alleen een handjevol taalkundigen en geografen geïnteresseerd in oude namen die hen iets konden
te verzorgen, wil hij de voorwaarden waaronder
vertellen over de taalgeschiedenis of het ontstaan van nederzettingen. Eerst na de Tweede Wereldoorlog
hij ontstaan is conserveren voor degenen die na
werden veldnamen gezien als cultureel erfgoed, mede door de toen op handen zijnde ruilverkavelingen.
hem zullen ontstaan – en zo dient hij het leven.’
Landelijk en regionaal kwamen er inventarisatieprogramma’s waarbij door middel van enquêtes en archiefonderzoek de oogst van meer dan duizend jaar omgevingsgeschiedenis van de ondergang gered werd. In Drenthe kwamen de collecties van Naarding en Wieringa tot stand, die in het Drenthe Archief in Assen werden ondergebracht. Het MeertensInstituut in Amsterdam legde ook een uitgebreide Drentheverzameling aan. Zonder de medewerking en kennis van boeren en lokale dilettanten waren deze omvangrijke collecties niet tot stand gekomen. Alleen al in het Drentse Aagebied gaat het om een collectie van ruim 10.000 veldnamen. Op lokaal niveau bestaan er eveneens collecties die een onmisbare aanvulling vormen op de eerder genoemde verzamelingen. In brede kring heeft de mening post gevat dat de rol van veldnamen is uitgespeeld en dat zij alleen nog een toekomst hebben als historische bron in de kaartenbak van het archief. Het gemak waarmee wij een groot aantal vrijwilligers bij dit project hebben kunnen betrekken bij het inventariseren en digitaliseren laat daarentegen zien dat veldnamen nog steeds thuishoren in een levende plattelandscultuur. Het gaat hierbij om een kennisveld dat professionals en burgers delen en dat zich daarom bij uitstek leent voor nieuwe vormen van cultuurhistorische participatie waarin de leefomgeving centraal staat. In dit veld is de cultuurhistoricus de gelijke van de ‘local’. H.J. Moerman, veldnamenexpert van het eerste uur, hield beiden een guldenregel voor: ‘Wie aan toponymie doet, moet diep overtuigd zijn, dat hij er voortdurend in zal lopen.’
Friedrich Nietzsche Oneigentijdse beschouwingen Amsterdam 1998
De schatbewaarder
3
Het landschap in namen Karel F. Gildemacher
Het is altijd weer fascinerend om te zien hoe een klein kind de wereld verkent. Het is voor een peuter nog een kleine wereld, de eigen wieg, de eigen kamer, het eigen huis, de eigen tuin. Hoe prachtig is het niet om te horen hoe een klein kind, nog liggend in de kinderwagen, onder een boom op het bewegen van de bladeren reageert, antwoordt op de natuur. Wonderlijke geluiden zijn het eerst, langzaam komen de eerste woordjes, mamma, pappa. Eigenlijk zijn het namen. Het kind voelt dat die figuur met dàt gezicht blij en vriendelijk reageert als hij pappa brabbelt en mamma is het gezicht dat (bijvoorbeeld) bij het drinken hoort. Met de taal leert het kind de wereld om zich heen te betoveren. Weten hoe iets heet, weten hoe je iets moet uit drukken, geeft grip op en macht over wat je bedoelt. Het leren van namen leren is de wereld verkennen op de manier zoals de mensen die er leven hun wereld hebben overmeesterd.
In de loop van de eeuwen hebben de mensen (ook) in Drenthe met behulp van talloze namen ‘zeggenschap’ gekregen over de wereld, hun landschap. Het langzaam stromende en meanderende watertje was niet zomaar een beekje, maar men noemde dat het Gasterense diepje. Ieder in het dorp wist dat. Moest het ook weten, want hoe moest anders worden uitgelegd waar dat stuk land lag waar enkele koeien liepen of waar gemaaid moest worden. Dat lag ‘bij het diepje’ zei men in de plaats zelf. Alleen voor iemand van buiten de eigen Gasterense gemeenschap moest dat Gasterense erbij. Verderop, bij Anderen, heette dezelfde beek immers het Anderense diepje, terwijl velen het zelfde water ook het Rolder diepje noemden. Wie vanuit het perspectief dacht van het gehele gebied, waar de beek stroomt, sprak van de Drentse Aa. Het eerste stukje van die naam is afgeleid van Drenthe, het grote gebied dat vele marken omvat en het tweede is het bestanddeel Aa. Oorspronkelijk was dat een gewoon woord dat vanaf de vijfde eeuw niet alleen in de Nederlanden, maar ook in Duitsland en Engeland werd gebruikt om water te benoemen. Als woord is het in het normale taalgebruik uitgestorven, maar het leeft nog in heel veel namen voort. Met het woord diep ligt dat anders, al kun je van mening verschillen over de vraag hoe diep een riviertje moet of moest zijn om diep genoemd te kunnen worden.
Het is een naamkundige vuistregel dat hoe groter en belangrijker een benoemd water of stuk land is, hoe ouder de naam. Dat is ook hier het geval. Het woord diep is jonger. We kennen het
Hofakkers; Walakkers; Bree; Pol; Pollegies; Lijnstukken; Kruusakkers; Askakkers; Greving; Körtwoerdtie; Steenakkers; Padakkers; Braok; Stierland; Kaampakkers; Askaampen; Engelakkers; Heiden; Hollers; Veldkaampies; Tipkaamp; Uterlaogen; Bielegie; Langtocht; Holtakkers; Tip; Hillenbarg; Bokspiepie; Wenning; Geerties; Roegen; Broodakkertie; Haosbarg; Nebbenakkers; Delakkers; Viooltiesakker; Jippenbos; Kamerakkers; Tijwanden; Wenning; Körtbree; Winkelakkers; Oosterkaampen; Heugte; Knobbelings
eigenlijk nog als een gewoon woord en dat is ook al aanwijzing. In namen raakte het veel later in gebruik dan het algemeen gangbare aa terwijl dat woord en namenbestanddeel sinds de late middeleeuwen niet meer werd toegepast. Als woord is het sindsdien helemaal uitgestorven, maar in namen bleef het bewaard. Vreemd is het trouwens niet dat er een aparte naam is voor een groter geheel en dat er een aantal afzonderlijke namen bestaan voor de onderdelen ervan.
70 71
De schatbewaarder
3
72 II
Drenthe zelf bestaat (bestond) immers uit een aantal dingspelen en die bestaan (bestonden) weer uit marken, allemaal met eigen namen. Het is een kwestie van schaal welke namen relevant zijn in het dagelijkse praktijk.
Communicatie en verbeelding Welke naam werd of wordt gebruikt in de communicatie hangt af van de situatie waarin je verkeert. Iemand die veel namen van percelen land kent, zal die namen gemakkelijk gebruiken. Tenminste, als degene waarmee wordt gesproken dan ook weet welk stuk land bedoeld wordt, want vreemden zegt een veldnaam niks. In zo’n geval kan alleen een omschrijving van de eigenschappen van het terrein of iets opvallends dicht bij het terrein worden gebruikt om het bedoelde perceel aan te geven. Ben je er dicht bij in de buurt dan is aanwijzen nog duidelijker. Wie een naam gebruikt, heeft daarbij een duidelijk beeld voor ogen en wie over een naam hoort of leest krijgt ook een beeld. Ben je bekend met de naam, dan zie je het bedoelde stuk land voor je, maar ook als je onbekend bent, zie je wel beelden. Die zijn gebaseerd op de verwachtingen die iemand van het landschap heeft of op de associaties die de naam bij iemand op roept. Wie voor het eerst de naam Elsmaat (onder Gasteren) hoort kan een beeld krijgen van een meisje of vrouw met de naam Els, maar kan ook denken aan de boomaanduiding els (Alnus). Velen zullen ook moeite hebben met dat maat omdat de eerste gedachte gemakkelijk uitgaat naar een verband met ‘meten’ en dat geldt ook voor het lokale maot. Op grond van de eigen kennis en de persoonlijke levenservaring creëert iedereen zijn eigen beeld. Dat wordt bijgesteld op het moment dat men die Elsmaat in werkelijkheid ziet. Dan nòg kan het gebeuren dat iemand vindt dat zo’n naam niet bij dat stuk land past. Een eigen beeld is dan zo sterk, dat het de werkelijkheid kan verdringen. Pas geleidelijk raken mensen thuis met de namen in een gebied. Hoe jonger iemand is hoe gemakkelijker dat gaat. Wie jong is heeft immers nog weinig beelden.
Sommige namen roepen zulke sterke beelden op dat mensen graag fantaseren over de vraag hoe het komt dat het bedoelde stuk land zo heet. Er worden verhalen verteld met een verklaring die beantwoordt aan de wens tot een mooie, spannende, eeuwenoude achtergrond. Een naam als Valkenhofakkers (onder Anderen) schreeuwt als het ware om verhalen die verbanden leggen met het beroemde Valkhof van keizer Karel de Grote in Nijmegen. Dat de jacht met valken in Drenthe in het verleden op verscheidene plekken plaats vond, maakt het wat minder spannend. Toch geeft deze naam het bedoelde terrein wat extra glans, omdat de valkenjacht in Nederland niet meer wordt uitgeoefend, terwijl zowel het bestanddeel ‘valk’ als ‘hof’ een zeker adellijk aanzien suggereert. De naam roept hoe dan ook niet alleen het concrete aanwijsbare beeld van vandaag de dag op, maar ook een beeld van de vervaagde en soms fictieve geschiedenis van de mensen en hun landschap.
53° 3’ 14.56” 6° 41’ 57.00”
VII
Niemeijers Kamp Kniphorstbos
VIII 73
Corrie
De schatbewaarder
3
Identiteit Een stuk land kun je niet vragen hoe het heet, toch vormt de naam een onmiskenbaar stukje identiteit van het perceel dat die naam draagt. Wanneer je goed naar het veld kijkt, stelt het zich als het ware aan je voor. De eigen naam hoort bij dat ene stuk land met die specifieke eigenschappen en kenmerken en net niet bij een ander. Vergis je niet, ik ben Boergoorns. Net zo als er onder mensen wel meer dan een man is met de naam ‘Hans’, kan ook een veldnaam wel vaker voor komen. Vanuit een historisch-taalkundig gezichtspunt zou je van één naam kunnen spreken als de verklaring van zo’n naam in beide of in meer gevallen gelijk is. Naamkundig gezien spreek je wel over meer namen omdat zo’n naam als Boergoorns naar verschillende percelen verwijst. In de naam Grote Boerengoorn (uit 1807) zien we een oorspronkelijke enkelvoudsvorm, terwijl de <s> in Boergoorns aangeeft dat het vroeger om meer dan een perceel ging. Het eerste stukje boeren lijkt er op te wijzen dat deze naam jonger is dan die met boer. Oorspronkelijk had dat woord niet de huidige betekenis van ‘landbouwer’, maar was het een woord voor een gewone dorpsbewoner, iemand uit de eigen ‘buur(t)’. Doordat eigenlijk iedereen het beroep van boer uitoefende, is de oude betekenis verschoven. Omdat Boergoorns in Anloo en in Anderen voorkomt, is het niet nodig om er nog een extra stukje naam bij aan te plakken of voor te zetten, het onderscheid met Goorns, Goorn en Steengoorns (alle drie ook in Anloo) was wel duidelijk genoeg en met het Goornveld (Anderen) werd een complex bedoeld. De schaal waarop veldnamen voorkomen is eigenlijk nooit groter dan die van een dorp of een marke. Meestal beschikt men dan wel over voldoende relevante woorden om de benodigde kernnamen te maken. Wanneer een woord als akker in namen wordt gebruikt, is het bijna altijd noodzakelijk dat er nog een stukje naam bij wordt gekozen. Er zijn immers zoveel percelen land die als akker worden gebruikt dat er beslist iets verhelderends bij moet worden gezegd om duidelijk te maken welk stuk land bedoeld wordt. Zo vinden we bijvoorbeeld onder Anloo de Anderse akker, de Bargakker, de Doornakkers, het Broodakkertje en nog veel meer ‘akkernamen’. In de veldnamenverzameling Anloo, Anderen en Gasteren komen 130 varianten van namen met ‘akker’ voor. Dat is ruim 17% van alle veldnaamvarianten in het gebied. Behalve ‘gewone’ namen die op akker eindigen (27), zijn er ook ‘akkerties’ (2). In zo’n honderd gevallen wordt de meervoudsvorm gebruikt. Dat wijst er op dat het woord ‘akker’ alleen werd gebruikt om vrij smalle stroken of strookjes bouwland tussen twee voren mee aan te duiden. Zet je al die namen precies op hun plek op een kaart dan zie je dat de akkers alle op de es liggen. Omdat de es niet zo duidelijk in percelen was verdeeld als een boer vandaag de dag is gewend, waren er ook zo veel namen nodig om aan te geven welk stukje werd bedoeld. In het veld was dat trouwens ook niet gemakkelijk, want dan moest je kennis hebben van de grenzen tussen al die verschillende kleine stukjes. Soms is het heel lastig uit te maken waar het eerste bestanddeel mee heeft te maken. Het is echter niet altijd ingewikkeld, Haarakkers en Hoogakkers liggen hoger, Holtakkers liggen in de buurt van een voormalig gebruiksbos (holt), Hofakkers zijn de akkers die grenzen aan het erf (Drents hof) van een boerderij, Schuurakkers houden verband met een ‘schuur’, in Leemakkers ligt het keileem dicht aan de oppervlakte. Zo is er meer, maar bij Steenakkers kun je drie kanten uit. Het is een perceel waarin je met ploegen veel stenen tegenkomt, òf het is een perceel waar een grenssteen is neergelegd óf het verwijst naar de vroegere ligging in de buurt van een hunebed.
Motivaties Het boeiendste van alles in dat hele namenlandschap is om uit te zoeken waarom een bepaald perceel die ene naam draagt. Het draait dan vooral om de vraag wat de motivatie van de eerste naamgevers was om juist die naam en niet een andere te kiezen. Je kunt je duizenden motivaties voorstellen, maar meestal gaat het uiteindelijk slechts om enkele tientallen die in de praktijk zijn gebruikt. Bij jongere namen, en dat is bij veldnamen meestal het geval, is het
74 75
De schatbewaarder
3
dikwijls niet moeilijk om het slotelement te verklaren wanneer een naam daarin duidelijk een kernbestanddeel heeft. Heel vaak is dat een woord dat nog wel min of meer bekend is. Het eerste stukje is in veel gevallen lastiger. Dat komt doordat er dan veel meer verklaringsmogelijkheden zijn (denk maar eens aan de namen van de eigenaren of de gebruikers van het land) en omdat er vaak verbasteringen en verkortingen van de oorspronkelijke naamdelen voorkomen. Bovendien is het aantal motivaties voor zulke toelichtende element veel groter dan bij de kernbestanddelen. Je moet het verhaal achter de naam kennen om iets verstandigs te kunnen zeggen van een naam als Kort Baoboenie. Een naam als Hoosband lijkt gemakkelijk te vertalen en het is niet moeilijk om een mooi en romantisch verhaal te bedenken waarom dat stukje land naar een ‘kousenband’ werd genoemd. Veel van dergelijke verhalen berusten op interpretaties van de naam. Een intrigerende naam roept een verhaal op. Maar wat is het ware verhaal? Hoe zat het precies? Wanneer het om onontgonnen en wild begroeid land gaat, hebben de mensen vaak een naam gekozen die in verband staat met het landschap zoals het er uit ziet, er zijn immers geen eigenaren waar de naam aan kan worden ontleend. Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om de relatieve hoogte. Je vind dat terug in al die namen met berg en vooral barg als laatste stukje. We vinden dat bijvoorbeeld in Daasberg en Haosbarg en Meulnebarg. Hoewel het woord ‘berg’ nu door de Nederlanders wordt verbonden met een werkelijk zeer hoge bult van steen – zoals in het buitenland – werd in Drenthe een heuvel die slechts enkele meters hoog was ook wel zo genoemd. Net zoals in het moderne Nederlands of Drents er meer woorden zijn met de betekenis ‘hoogte’, was dat ook vroeger het geval. ‘Bult’ zoals in Bollebult (Anloo) is trouwens ook een van de woorden met dezelfde betekenis, maar veel van dergelijke kleine ‘bolle’ hoogtes komen hier niet voor. We telden er vijf. De oorzaak zal zijn dat er relatief weinig van dat type reliëf bestond en waar je dat al vond, dergelijke hoogtes op het veld waren te vinden. En op het veld was het geven van namen nauwelijks nodig omdat het behalve voor het weiden van schapen niet in gebruik was.
Oude woorden Sommige oudere woorden met die betekenis zijn uitgestorven. Het aardige is dat ze vaak wel in namen bewaard bleven. In het verleden noemde men een wat hoger liggend stuk land – vooral in een lager gelegen gebied – ook wel horst, hörst, harst of haarst. Onder Anloo vinden we de Haarstkampen, daar vind je dat bestanddeel in terug en dat is ook zo in het Kniphorstbos. Omdat men soms niet meer goed wist, wat de oorspronkelijk variant was, werd zo’n naam gemakkelijk een beetje verbasterd zoals in Haastkamp en omdat de Hasekamp hier dichtbij ligt, zou ook die naam er ook wel verband mee kunnen houden, al is een relatie met ‘haas’ (het dier) natuurlijk ook mogelijk. Omdat dergelijke hoogte vaak wat ruw waren begroeid meent men soms ook dat de oorspronkelijke motivatie met de begroeiing heeft te maken. Vergelijking met dergelijke namen in andere gebieden in Nederland leert dat dat laatste niet het geval is al treedt ook veel verwarring op met heest (een woord dat verwant is aan ‘heester’) en dat wel ‘struikachtige begroeiing betekent. Een naam met dat element vinden we trouwens ook in Gasteren. Het oude woord haar of haor betekent ook ‘hoogte’. Meestal zijn dergelijke hoogtes wat omvangrijker dan harsten. Beide woorden komen niet alleen als eerste stukje voor, ze werden ook wel als slotelement gebruik. Heugte is ook de Drentse variant van ‘hoogte’. Een stuk land kon niet alleen hoger liggen, er waren ook terreinen die duidelijker lager dan de omgeving lagen. Ook daarvoor had men woorden koel, ‘kuil’, is wel heel duidelijk. De Koningskoel of (nòg Drentser) Köningskoel onder Gasteren is daar een voorbeeld van. Onder Anloo vinden we de Speulkoel en de Zaogkoel. Het eerste stukje van deze namen roept weer nieuwe vragen op, waarom ‘köning’, ‘speul’, en ‘zaog’? Het zijn vragen waarop alleen een antwoord kan worden gegeven door verhalen van mensen uit de buurt die het afstammingsverhaal van die specifieke namen kennen.
76 77
De schatbewaarder
3
Zo’n laag liggend stuk land was dikwijls ook veel vochtiger. Om aan te geven dat een stuk land vrij nat was kende men ook verschillende woorden. Vlak bij een watergang vind je dikwijls een ‘mars’. We vinden dat woord als eerste stukje van de naam de Marskamp en ook in de Maarsen beide onder Anloo. Vroeger spelde men marsch, wat we nog terugvinden in de Maarsch. Die laatste
gaat terug op een /k/ waarmee oorspronkelijk een verkleiningsuitgang is bedoeld. Het eerste stukje, mar, is familie van de woorden meer en moeras. Een ander woord voor een moerassig gebied is kwabbe dat we terug vinden in de Scheperskwabbe. Moeilijker te herkennen is Oelhem of (vernederlandst) Uilhem. Het eerste stukje verwijst niet naar de wijze vogel, maar oel betekent vochtig en hem is een perceel in een bocht of meander van een riviertje (en dat woord is familie van een woord als inham of uitham). Dat stukje van ook te herkennen in de naam Oliebroek of Oliebroowk al heeft men de naam hier aangepast op grond van een ander verhaal. Olie in de moderne betekenis vind je hier niet. Het woord oel is, behalve in namen, uitgestorven. Het verwees waarschijnlijk naar een drassig stuk land.
Net zoals bij hoger gelegen terreinen werd ook in de lagere stukken land de begroeiing met name door de vochtigheidsgraad bepaald. Een eik vind je wel op drogere plaatsen, maar niet op natte. Je kunt dat ‘controleren’ met een naam als Eekbos. Op vochtige plaatsen vind je echter wel een els of een wilg. De ligging van de Elsmaat bewijst dat. De begroeiing vormde voor velen de achtergrond om een bepaalde naam of toelichtend element te kiezen. In de namen Gagelveen, Galgrieten en Gaogels zit de naam van een struik die veel in het beddenstroo werd gebruikt om de vlooien te verjagen, gagel. Op de Viooltjesakker zullen wel relatief veel akkerviooltjes en /of driekleurige viooltjes hebben gegroeid en mogelijk heeft de naam Griets te maken met de ‘gruit’ een grondstof (vergelijkbaar met het later meestal gebruikte hop) voor het brouwen van bier. Bij Heide moet trouwens niet direct aan de paars bloeiende struikachtige plant worden gedacht. Het woord ‘heide’ betekende oorspronkelijk gewoon ‘woeste grond’. Dieren worden ook wel als toelichtende stukje in namen aangehaald. Onder Anderen was een Konijnenakker andere ‘wilde’ dieren komen nauwelijks voor of het zou om Muggenakkers en de Nachtegaal moeten gaan. In de Zwienbossen zullen varkens hebben gelopen en ook de eerste stukjes van Koelaand of Koelanden zijn duidelijke verwijzingen naar het grote huisdier.
Bielegie en Elleboog Soms werd een stuk grond naar de vorm ervan genoemd. Bielegie had de vorm van een ouderwetse bijl. De naam Hakmessies heeft dezelfde achtergrond. De Halve Maan had min of meer een sikkelvorm en de Elleboog lijkt ook wel wat op een elleboog. Met Bokspiepie, ‘broekspijp’ gaat het ook om de vorm. Wanneer ‘bree(d)’ in een naam voorkomt, kun je er van uit gaan dat het stuk land verhoudingsgewijs breder was dan andere. Voor een perceel land met of op een punt of een hoek gebruikte men ‘tip’ zoals in Tipkamp of ‘horn’ zoals in Veldhörn of Steenhoorns, ‘winkel’ zoals in Winkelakkers of gewoon ‘hoek’. De naam Tiphoek is dan ook eigenlijk een beetje dubbelop. Ook in een naam als Ronde Gat was de vorm bepalend en eigenlijk geldt dat ook voor namen als Kruumt of Kruimt (Anloo), Kromakkers (Anderen). De overgeleverde naam Kruimakker (Gasteren) zal een onjuiste vernederlandsing zijn van Kruum akker of Kroemakker, een akker die ‘krom’ loopt. Namen met kruis zoals Kruisakker (Anderen) hebben in Drenthe met kruisende wegen of paden te maken. In Brabant en Limburg hebben dergelijke namen veelal met crucifixen te maken waarmee een plek werd gekenmerkt waar gebeden kon worden. Namen met ‘lang’ of ‘kort’ hebben tot op zekere hoogte ook met de vorm van het perceel te maken. De grondsoort of de kwaliteit van de grond vinden we natuurlijk terug in namen met ‘veen’ of ‘zand’. De Witakkers bestonden uit veel lichter gekleurd zand.
78 79
De schatbewaarder
3
Landgebruik in namen Het meest voorkomend is trouwens een motivatie die direct verbonden is met het gebruik van het land. Dat is ook wel logisch want namen speelden een centrale rol in de dagelijkse omgang van de mens en het land. Namen met akker, kamp en stuk kun je er toe rekenen. Het geld ook voor ‘woerd’, zoals in Woerdkamp, waarmee oorspronkelijk een door hagen/omheiningen afgescheiden stukje land werd bedoeld. In Groningen vind je dat woord in het terpenlandschap terug als wierde en in Fryslân in plaatsnamen die eindigen op werd of ward. Oorspronkelijk betekende ook tuin, tuun of toen, ‘afrastering’. In goorn kan het Engelse woord ‘garden’, het Franse ‘jardin’ of het Duitse ‘Garten’ nog wel worden herkend. Oorspronkelijk zal dat woord ook ‘omheining’ hebben betekend.
In de dorpen langs de Drentse Aa hadden de boeren een vorm van gemengd bedrijf. Op de essen vond de akkerbouw plaats, op het veld graasden de schapen en meer naar het water lagen de weilanden. Waar de koeien graasden was het nog wat droger, dichter naar het diep vond je de hooilanden. Een perceel land dat (alleen) geschikt was om te ‘maaien’ kreeg in veel gevallen naam die met dat woord verband houdt: mao(d). In het Nederlands vinden we dat woord als made. Omdat de uitspraak van een aan het einde van een woord gelijk is aan werd dikwijls ook een geschreven. Dat verschijnsel werd nog versterkt door de meervoudsvorm mao(d)ten en de verkleiningsvorm mao(d)ties waardoor maod sterk werd beïnvloed door maot en men op papier dan ook gemakkelijk maat schreef (en niet het officiële Nederlandse made). Er komen zo’n zeventig varianten van namen met dit element in het gebied voor. Maien (Anloo) hoort daar ook bij, het is een Nederlandse spelling voor maoën ontstaan uit maoden. Varianten zonder een slot-t komen in Anloo, Anderen en Gasteren niet voor. Doordat er zo veel verschillende maden waren, kregen die, net als andere veel voorkomende namen dikwijls een toelichtend eerste bestanddeel. Nog vochtiger terreinen hebben ook hier vaak een naam met broek. Omdat het gebruik van het land voor de mensen zo belangrijk was vind je in een groot aantal namen dan ook de geschiedenis van het gebruik van de bodem terug. Een es was het complex van gemeenschappelijke akkerbouwlanden bij het dorp. Vaak werd de ene es van de andere onderscheiden door de windrichting ten opzichte van het dorp als eerste stukje aan de naam toe te voegen zoals in de Noord Esch of de Zuid Esch. Blijkbaar was de molen van Anloo zo belangrijk dat inde negentiende eeuw de es erbij de Molen Esch werd genoemd. Eerder in 1720 vinden we Meulen Esch. Aan de hand van namen kan dus ook worden bepaald wanneer een dergelijke molen al het landschap er bij bepaalde. In de achttiende eeuw ontstond er steeds meer behoefte aan landbouwgrond en steeds vaker gebeurde zo’n ontginning door een enkele eigenaar. Het eerste stukje van de naam Mandekamp (onder Gasteren) betekent trouwens ‘gemeenschappelijk’, dus dat perceel zal nog door de boeren met elkaar zijn ontgonnen en/of gebruikt. Er vonden betrekkelijk kleine ontginningen plaats waarbij een perceel grond ook duidelijker dan op de essen was afgepaald. Dergelijke stukken noemde men een ‘kamp’. Het woord komt oorspronkelijk uit het Latijn en betekende aanvankelijk gewoon ‘veld’. In de namenverzameling komen zo’n zeventig van dergelijke namen voor. Op een kaart met deze namen zie je ook dat de meeste min of meer bij de oude essen aansluiten. De percelen grond die een naam met ‘stuk’ dragen, lijken nog jongere ontginningen te zijn. Ook dergelijke namen hebben alle er een toelichtend stukje bij gekregen. Namen als Veldstukken, naast Veldkaampies zegt wat dat betreft genoeg. Soms bestond zo’n toelichtend stukje uit een verwijzing naar het landbouwproduct. In de namen Lienstukken of Lijnstukken verwijst het eerste stukje naar ‘lijnzaad’, een andere naam voor ‘vlas’, het gewas waarvan de stelen de grondstof voor linnen vormde en uit het zaad olie werd geslagen. Namen met ‘rot’ of ‘röt’ houden verband met het roten van het vlas. De van de zaadbollen ontdane vlasstengels werden een poosje in het water gelegd om te ‘rotten’ en ze daarna beter te kunnen bewerken.
80 81
De schatbewaarder
A Cactus Billboard
3
Soms was het land echt beroerd om te bewerken. Een naam als Vuileers wijst daarop en dat een perceel niet veel opleverde werd aangegeven met de naam Kostverloren en misschien was de Ezelakker ook wel zo zwaar dat je zo dom als een ezel zou moeten zijn om het te doen. De Buterskamp zal misschien veel (boter) hebben opgeleverd al zou je in zo’n geval dan eigenlijk Botterkamp verwachten. Misschien heette de eigenaar of gebruiker dan ook wel Buter,was het geruild (onderdeel van een buterij) of is het stuk land genoemd naar een opvallende koe waarbij de baarmoeder zichtbaar werd toen het dier ging liggen (zo’n koe heet in het Drents ook een Buter). Verhalen, verhalen, verhalen, alleen onderzoek met de oudste varianten bij de hand biedt misschien een oplossing.
Drents en Nederlands Omdat de bewoners van Drenthe een eigen dialect spraken – en voor een deel nog spreken – zijn de namen Drentse namen. De mensen gaven het land om hen heen namen in de eigen taal. Soms kun je dat duidelijk zien, maar soms is het moeilijker te herkennen omdat men de namen vroeger op papier altijd ‘vertaalde’ of in een Nederlandse spelling noteerde. Een stukje grond dat men het Kaampie noemde, werd dan niet zelden genoteerd als Kampje. In Anderen vinden we het Konijnenkampje en in Anloo het Brokkenkampie. Toch komen ook in officiële bronnen regelmatig Drentse varianten voor, dikwijls zie je dat in de verkleiningsuitgang ‘je’ die als wordt gespeld: Stukkie, Klein Halsakker[t]ie, Rötbossie, Addermaoties, Veldtie enz. Soms ging het vertalen van het Drents naar het Nederlands mis en werd de naam ‘fout’ aangepast. Je ziet dat bijvoorbeeld in Kruimakker, maar het ‘terugvertalen’ van Nederlandse varianten die op kaarten worden aangetroffen naar Drentse, zonder te weten of een dergelijke naam nog leeft, is eigenlijk net zo fout . Alleen de oudste en de meest oorspronkelijke varianten kunnen helpen om achter het verhaal van de naam te komen.
Karakter Een landschap zonder namen mist identiteit, herkenbaarheid en karakter. Natuurlijk verandert een landschap, soms langzaam, soms snel, maar zoals een mens een leven lang verbonden blijft aan de naam die zijn ouders eens voor hem of haar hebben gekozen en die naam een leven lang aan die unieke mens als persoon en individu verbonden bleef, zo is het ook met veldnamen. Namen horen bij het land en het land hoort bij de namen. Lang niet alle namen van Anloo, Anderen en Gasteren zijn hiervoor opgemerkt. Toch heeft elke naam zijn eigen waardevolle verhaal. Een verhaal met wortels. Vergeet ze niet, laat ze niet overwoekeren, uitroeien, wegsaneren. Ze bewaren het scheppingsverhaal van de mensen in het eigen gebied. Soms zie je in de verzameling veldnamen plotseling een virtueel eeuwenoud namenlandschap voor ogen, soms is het ‘landscape’ verrassend eigen, jeugdig en sprankelend. Altijd is er de vreugde van de ontdekking, het sublieme moment van een historische ervaring, een schijngestalte van de eeuwigheid.
82 83
De schatbewaarder
3
Veldnamen verzamelen
g n i d i e l d n a Een h
84 85
De schatbewaarder
Algemene spelregels Noteer wat informant of bron aangeeft, verbeter niet • Informant niet op weg helpen; geen suggesties aandragen • Vermeldt en omschrijf de bron
Veldnamen verzamelen ‘Levende’ veldnamen
Interview
Historische veldnamen
Toetsen
Schriftelijke bronnen
Groepsgesprek Voorzitter/ secretaris
Administraties Grondschatting; Kadaster; Notarisakten;
Collecties
Namen op borden; huizen; viaducten e.d. • Straatnamen •
Wieringa (DA); Naarding (DA); Meertsens Instituut;
Gemeentelijke archieven
Privécollecties (lokaal)
Hulpmiddelen
Archieven
Veldwerk • Kaarten • Google Earth • Luchtfoto’s
Drenthe Archief (DA); Gemeente Archief; Waterschapsarchief
Literatuur Namenboeken; Naslagwerken; dorpsgeschiedenissen;
Veldnaam
historische tijdschriften (lokaal)
Overig Oude topkaarten; Kranten; landbouwalmanakken
Locatie • Betekenis • Gebruik perceel • Verhaal
Het vastleggen van namen Maak gebruik van een reguliere tabel (zie voorbeeld RACM) • Lokaliseren op kadastrale kaart, GPS of Google Earth • Betekenis/ verklaringen: woordenboek der Nederlandse Taal; Woordenboek van Drentse dialecten; naslagwerken • Bronvermelding • Gebruik perceel
86 87
Veldnamen verzamelen Deze handleiding is bedoeld om mensen of groepen mensen op weg te helpen om veldnamen te verzamelen. Veldnamen zijn een – het klinkt dramatisch – integraal onderdeel van de leefomgeving van mensen waarin de cultuur van eeuwen bewoning en leven met het landschap zichtbaar wordt. Elk individu met interesse kan zelfstandig namen gaan verzamelen. Dat kan ook met of in een groepje (denk dan om een goede organisatie). Het gebruik van namen is sociaal bepaald en samenwerking bij namenonderzoek kan nog bevredigender resultaten opleveren dan in je eentje. Met deze handleiding kan het namenbezit van een dorp of regio goed worden geïnventariseerd en ook zo worden vastgelegd dat de namenverzameling niet alleen voor de eigen bevolking, maar ook voor wetenschappelijk onderzoek kan worden gebruikt. Voor het veldnamenproject van de Biografie van de Drentse Aa is overigens een spreadsheet ontwikkeld om namen digitaal en wetenschappelijk zo vast te leggen dat er direct onderzoek mee kan worden gedaan. Ook voor lokaal onderzoek is dat model eventueel beschikbaar. Het belangrijkste bij het verzamelen is met plezier en tegelijk verantwoord vastleggen van het cultureel naamkundig erfgoed. Boeiend is zoiets altijd.
Markearchief; Juridische bronnen
Schriftelijke bronnen
3
Mensen hebben, zo lang ze er zijn, namen gebruikt om alles in hun omgeving mee te benoemen. Het is net of je grip krijgt op je omgeving, als je weet wat de naam is van het weiland, het pad, het bos, de akker enz. Het was en is trouwens ook reuze handig om namen te gebruiken. Je hoeft iets niet uitgebreid en waterdicht te omschrijven. Met een naam wordt immers altijd en meestal overduidelijk naar een bepaald stuk land of iets dergelijks verwezen. Iemand anders in de omgeving dan jezelf kent die naam vaak ook en weet dan meteen waarover je het hebt. Doordat oudere mensen (ook) met jongere communiceren worden namen dikwijls van generatie op generatie over gedragen. Dat gebeurt trouwens alleen wanneer een naam een functie heeft. Als een stuk land met een bepaalde naam niet meer bestaat, wordt die naam ook niet meer gebruikt. Logisch. Vroeger gebruikte men wel veel meer namen dan tegenwoordig. Dat komt onder andere doordat er minder kleinere percelen land zijn en dat de mensen in een dorp veel minder betrokken zijn bij het omringende veld dan vroeger. Toen werkten er veel meer mensen op het land en moest men ook meer kennis hebben van de namen. In de zomer moest natuurlijk wel het juiste perceel grasland worden gemaaid en niet dat van een andere boer dat er vlak naast lag en er op leek, maar overigens wel een geheel andere naam droeg. Het verzamelen van veldnamen is meer dan het verzamelen van postzegels of munten. Natuurlijk kan een filatelist of een numismaat een stuk geschiede-
nis aan de hand van een verzameling vertellen, maar veldnamen zeggen meer. Veldnamen zijn als het ware fossielen van de wisselwerking tussen het landschap en zijn bewoners. Je vindt er sporen in van de kwaliteit en van het gebruik van het land door de eeuwen heen, wat er groeide en leefde, wat de mensen deden, hoe hun onderlinge verhoudingen waren en ook hoe de taal zich ontwikkelde. Een goede namenverzameling kan een haarscherpe cultuurfoto zijn. Wanneer er meer namenverzamelingen van buurtschappen en dorpen zijn, kan een prachtig beeld van een heel gebied worden geschetst. Met alle verhalen die er bij horen ontstaan er tal van mogelijkheden om landschappelijk, maatschappelijk of cultuurhistorisch boeiende dingen te ontwikkelen.
‘Levende’ veldnamen Nog steeds gebruiken de mensen namen voor veel zaken in hun omgeving. Je hoort wel eens van een oudere dat een jongere niet de ‘juiste’ naam gebruikt en nog vaker dat ‘die jongeren ook niets meer weten’, maar ouderen roepen dat al twee duizend jaar. Het is logisch dat een jongere niet volledig thuis is in het namenlandschap van een oudere. Tegenwoordig zijn andere dingen belangrijk dan vroeger het geval was en sommige zaken uit het verleden zijn verdwenen. Voor iets dat niet meer bestaat is ook geen naam nodig. Ouderen spreken vaak over dingen uit hun jeugd die verdwenen zijn en gebruiken daarbij dan ook de naam die daar bij hoorde. Die naam is ten dode opgeschreven omdat hij geen
functie meer heeft. Hij blijft nog slechts bestaan zo lang de kenner leeft. Omdat zo’n ‘ding van vroeger’ een jongere niets zegt, wordt de erbij horende naam ook niet meer gebruikt. Het omgekeerde komt trouwens ook voor. Een voorbeeld. Aan het begin van de twintigste eeuw werd eigenlijk nog nergens gevoetbald. Nu kennen jongeren vaak verscheidene stukjes vlak land waarop in de middag soms een balletje wordt getrapt. Zij noemen dat vaak het trapveldje. Elke jongere die tot de groep behoort, kent die naam en weet welk stuk plantsoen ermee wordt bedoeld. Dat is een oudere onbekend, maar die weet soms nog de naam van de akker die er lag voordat het stukje openbare groen werd aangelegd. En dan zijn er natuurlijk ‘golflinks’, ‘skatebanen’ en ‘halfpipes’. De gebruikers hebben er eigen namen voor die vaak bij anderen niet of nauwelijks bekend zijn. Elke generatie kent zijn eigen namenbezit en dat bezit houdt direct verband met de leefomgeving van die generatie in de tijd dat die mensen volop in het leven stonden. Bovendien speelt de situatie van het ouderlijk huis, het eigen beroep en de cultuur van de omgeving een grote rol. In een boerenland vind je andere namen dan in de stad en in een kleigebied ligt dat heel anders dan op het zand. Verder zijn er dikwijls nog veel meer zaken die een rol spelen. Vaak zie je dat mensen vooral bekend zijn met de namen die ze tot hun dertigste levensjaar hebben geleerd. Het leren en onthouden van namen die daarna belangrijk werden, kost veel meer moeite en ze worden ook weer gemakkelijker vergeten. Het lijkt er vaak op dat men dingen die later in het leven komen ook minder belangrijk vindt. Dus worden namen ook slechter onthouden. Het aardige van het verzamelen van levende namen is dat er doorgezocht en doorgevraagd kan worden. Degene die de naam gebruikt kan bijvoorbeeld worden gevraagd wat nu precies met de naam wordt bedoeld. En: waar liggen de grenzen van het terrein? Gebruikt iedereen de naam? Wat kan er over de bekendheid van de naam worden gezegd (kent iedereen die of kennen slechts een paar mensen de naam)? Werd de naam ook al door vader, moeder, grootvader of grootmoeder gebruikt? Hoe spreek je de naam in het dorp zelf uit? Wordt dezelfde variant ook gebruikt tegenover ‘vreemden’? Is het ook bekend hoe men bij deze naam is gekomen en hoe oud de naam is? Weet degene die de naam gebruikt ook wat de naam ‘betekent’? Is het een Drents gekleurde naam of is het Nederlands? Wie levende namen verzamelt, legt een stukje hedendaagse geschiedenis vast. Geschiedenis van het terrein dat
benoemd is, van de bewoners, maar ook een stukje taalgeschiedenis. Namen verzamelen is het schrijven van een stukje historie van de mensen in hun leefomgeving.
Het interview Sommige mensen staan in hun naaste omgeving bekend als ‘namenkenners’. Vaak wonen ze al geruime tijd in het dorp en voelen zich sterk met het landschap verbonden. Het is zeker de moeite waard om met zo iemand (vaak een oudere) een gesprek aan te gaan en te proberen de namen te achterhalen waarvan deze namenkenner weet heeft. Omdat het dan om verzamelen en optekenen van de namenkennis van die ene ondervraagde persoon gaat, is het belangrijk enkele persoonlijke gegevens op te nemen. Wees echter bedacht op mensen die privacygevoelig zijn. Leg in dat geval uit dat de gegevens geanonimiseerd (kunnen) worden. Belangrijke persoonsgegevens zijn leeftijd, geslacht, periode dat men woonde in de streek waarover de persoon wordt geïnterviewd, schoolopleiding(en), welk beroep men uitoefent of uitoefende, waar ouders vandaan kwamen, welke (streek)taal men spreekt of sprak enz. Soms weet iemand zelf te melden hoe hij of zij aan de kennis van namen en de achtergronden ervan komt. Het creëren van een sfeer waarin een goed gesprek over de namen van de streek plaats kan vinden is het belangrijkst. Er zijn verschillende valkuilen zo’n interview. Met een beetje gevoel en handigheid kunnen die echter wel worden omzeild door een aantal punten in acht te nemen. Probeer indien mogelijk met die persoon het veld in te gaan. Het aanwijzen van de terreinen waarvan een naam bekend is, lukt altijd het beste in de werkelijke omgeving. Teken dan zelf op een kopie van een topografische kaart de naam in klad aan of neem een uitsnede uit een satellietfoto (Google earth en / of Google maps en dergelijke) mee en geef daarop dan zo nauwkeurig mogelijk aan welk stuk grond met de naam wordt bedoeld. Ook de juiste grenzen zijn belangrijk, want dikwijls heeft een volgend perceel weer een andere naam. Soms kan het ter plekke maken van een digitale foto later helpen bij het definitief vastleggen van de naam. Gebruik alleen wanneer veldwerk niet mogelijk is en men iemand thuis op een andere plaats interviewt kaarten en foto’s van het gebied om achter de namen te komen. Vraag de zegsman/vrouw of de naam naar diens oordeel al lang bestaat. Kenden de ouders of andere oudere personen de naam ook al? Sommige
De schatbewaarder
zegslieden kennen een aantal namen omdat ze er bijvoorbeeld in historische artikelen over hebben gelezen. Wanneer die indruk ontstaat is het van belang te informeren waar ze die naam hebben gehoord of gelezen. Het is ook interessant te weten of het ook bekend is hoe men indertijd bij de naam is gekomen. Toon geen teleurstelling als iemand geen naam (meer) weet voor een bepaald perceel. Voorkom dat de geïnterviewde een naam bedenkt om je als ondervrager niet teleur te stellen, maar noteer die wel als het gebeurt. Je kunt altijd een aantekening maken waneer je denkt dat de opgegeven naam verzonnen is. Probeer nooit iemand op weg te helpen door delen van een naam die de ondervrager bekend is te suggereren. Wanneer je – uit de literatuur bijvoorbeeld of uit de collectie Wieringa – wel een naam weet, kan/mag alleen tot slot worden gevraagd of naam x de persoon ook iets zegt. Wees met deze vragen erg voorzichtig – en doe het alleen met heel bijzondere namen – want iemand is ‘van nature’ snel geneigd om de vraag terug te leggen en te zeggen waarom naar een naam gevraagd wordt als die wel bekend is. Bovendien wil een zegsman graag een goede informant zijn die veel weet en heeft dus vaak de neiging om op dergelijke vragen bevestigend te antwoorden in de geest van ‘Ja, nu u dat zegt’. Je weet dan nooit helemaal zeker of de naam werkelijk nog (passief) bekend is. Verbeter nooit en neem altijd voetstoots aan wat de zegsman opgeeft. Alleen op die manier kun je erachter komen hoe namen in de loop van de tijd veranderen. Soms komt het voor dat iemand zichzelf verbeterd. Natuurlijk geldt dan zo’n verbeterde naam, maar voor de wetenschap is het vastleggen van zo’n ‘herstelling’, met de aanvankelijke ‘fout’ ook van belang. Soms noemt iemand eerst een andere – oudere – variant om die door een meer gangbare te verbeteren, maar het omgekeerde komt ook voor. De regel ‘nooit verbeteren’ houdt ook in dat namen niet ‘vernederlandst’ of ‘verdrentst’ mogen worden. In dit verband moet wel worden bedacht dat men in Drenthe gewoon is om namen die zijn samengesteld met een gewoon, gangbaar woord ‘automatisch’ te vernederlandsen. Heel vaak werkt het dan goed om te vragen: En hoe zeiden jullie dat precies onder mekaar? Het is in dergelijke gevallen goed mogelijk dat er twee varianten opgetekend kunnen worden. Eén die je als ‘officieel’ en als Nederlands kunt beschouwen en één die meer bij ‘onder mekaar’ past en meer Drentse taaleigenschappen heeft.
Het groepsgesprek Een moeilijke, maar dikwijls wel heel boeiende vorm van namen verzamelen is het organiseren van een groeps- of panelgesprek. Soms is er in een dorp een groepje mensen dat belangstelling voor namen (en de geschiedenis van hun dorp) heeft en dat daar graag met elkaar over praat. Het is dan de kunst het gesprek op gang te brengen en de deelnemers elkaar te laten stimuleren om na te denken hoe het allemaal zit
of zat. Een van de problemen is vaak dat je ‘stillen’ hebt (en die kunnen best veel weten) en mensen die voortdurend aan het woord zijn en soms de neiging hebben om te laten zien dat ze veel weten (en dat kan wel eens tegenvallen). Probeer dan zonder dat je op lange tenen gaat staan alle mensen in het gesprek te betrekken door gerichte vragen te stellen. Wanneer de duidelijke indruk bestaat dat iemand meer weet dan hij of zij in het groepsproces los laat, is het goed daar nog een apart gesprek mee te voeren. Het is bij zo’n vorm van namen verzamelen wel van belang om een ‘voorzitter’ te hebben die het gesprek in goede banen leidt en één of twee ‘secretarissen’ die bij houden wat er wordt gezegd en de namen vastleggen. Natuurlijk kan ook opnameapparatuur worden gebruikt, maar dat maakt het allemaal veel minder spontaan. Bij het groepsgesprek zijn verder alle waarschuwingen van toepassing die hiervoor bij het ‘interview’ genoemd zijn.
Schriftelijke bronnen Sommige ‘levende’ namen leiden naast een oraal ook een schriftelijk bestaan. Als je een dorp binnenkomt kun je naam op een bord lezen en dat geldt ook voor alle straatnamen. Dergelijke namen vind je ook in telefoonboeken en andere registers. Verder zijn in de loop van de tijd wel meer borden en bodjes met namen verschenen. Dat geldt bijvoorbeeld voor natuurterreinen of plekken met een bijzondere cultuurhistorische waarde. Wanneer dergelijke namen worden verzameld spreken we ook over levende namen. In bestemmings- en ontwikkelingsplannen van gemeenten en in projectplannen van ondernemers worden ook verscheidene namen gebruikt. Soms zijn dat bestaande levende namen, soms worden historische namen in brochures en bestekken opnieuw tot leven gewekt of men bedenkt iets ‘moois’. Zodra het de bedoeling is dat met zo’n naam naar iets in de dagelijkse werkelijkheid wordt verwezen, kun je van een levende naam spreken. Wanneer zo’n plan met een soms prachtige wervende naam niet wordt uitgevoerd, sterft de naam ook net zo snel uit als hij ter wereld kwam. Op dat moment wordt het dus een historische naam. In klassieke schriftelijke media als kranten tref je veel namen aan, bijvoorbeeld wanneer in verkopingadvertenties, aankondigingen van veilingen van onroerend goed en dergelijke. Ook publicaties op internet behoren tot de schriftelijke bronnen en daar wordt steeds meer (ook historisch namenbezit) op gepubliceerd. Het is soms vaak lastig om uit te maken of je met levende namen dan wel met historische namen te maken hebt. Het antwoord op de vraag of de naam oud of jong is, speelt geen enkele rol. Waneer een naam niet meer bij de plaatselijke bevolking bekend is, spreek je van een historische naam. De verzamelaar maakt op grond van zijn kennis en informatie uit in welke groep de naam thuishoort. Voor het verzamelen zelf maakt, eventueel met samen andere onderzoekers, de vraag
levend of historisch niet zo veel uit, maar voor een naamkundige is het belangrijk inzicht te hebben in het namenbezit van een bepaalde groep mensen met betrekking tot een zeker gebied.
Verzamelen historische namen Wanneer met het verzamelen van historische namen wordt begonnen is het verstandig om eerst na te gaan wat er met betrekking tot (bijvoorbeeld) het dorp al is verzameld. In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw is vooral door J. Wieringa op heel veel plaatsen in Drenthe onderzoek gedaan naar veldnamen. De door hem gevonden namen werden op kaartjes ingetekend. De kaartjes worden bewaard op het Drents Archief. Daar bewaart men ook de door Wieringa en anderen uit kadastrale kohieren verzamelde veldnamen. Wanneer met een onderzoek naar een Drents dorp wordt begonnen is de eerste activiteit dan ook een gang naar het Drents Archief om na te gaan wat daar met betrekking tot het te onderzoeken dorp bewaard is. Voor het verzamelen van historische namen ben je volledig op schriftelijk bronnen aangewezen. In het algemeen spreekt men van historische namen wanneer die wel ergens, eens zijn opgeschreven, maar niet meer bij de lokale bevolking bekend zijn. Een veldnaam kan heel oud zijn – hij wordt bijvoorbeeld al in de verpondingsregisters uit de zeventiende eeuw genoemd – maar wanneer de mensen de naam nog ongeveer net zo gebruiken, is het een levende naam. Ook is het mogelijk dat een naam die bijvoorbeeld tijdens de Tweede Wereldoorlog aan een terrein werd gegeven waar wapens werden gedropt nu volledig is vergeten. Dan spreken we van een historische naam, hoewel de naam dus nog maar een zestig jaar oud is. En historische namen kunnen ook nog wel veel jonger zijn. Er zijn talloze schriftelijke bronnen waaruit namen kunnen worden verzameld. Wie bijvoorbeeld oude jaargangen van kranten doorneemt zal merken dat het gebruik van veldnamen in de loop van de jaren niet steeds gelijk was. Wanneer aan het begin van de twintigste eeuw een perceel land werd verkocht dan stond er steevast een naam bij. Bovendien werd de locatie ook met behulp van veldnamen en dergelijke omschreven. Nu is dat nooit meer het geval. Door een verzameling van dergelijke namen aan te leggen kom je er achter op welke manier welke namen werden gebruikt. Bij het gebruik van kranten, verkopingakten, kadastrale registers uit de twintigste en negentiende eeuw en dergelijke is het vaak heel goed mogelijk om precies de plek te bepalen waarnaar de naam verwijst. Dat is voor verder onderzoek heel belangrijk. Bij het verzamelen van namen uit een bepaalde bron is het regel om àlle namen uit die bron op te nemen, ook al is de verzamelaar slechts in een bepaald type of gebied geïnteresseerd. Wie bijvoorbeeld uit is op samenstellingen met ‘akker’ heeft de neiging om namen met ‘land’ of ’woerd’ of ‘goorn’ over te slaan. Dat moet beslist worden vermeden. Bij het verzamelen gaat het in principe om àlle veldnamen uit een bepaalde bron. Pas bij de analyse kunnen selecties worden gemaakt. Een naamkundige en een historisch geograaf willen juist nagaan of er verschil is tussen percelen
die zo en zo zijn genoemd en of dat over heel Drenthe en ook daarbuiten net zo is. Wanneer namen uit een dorp worden verzameld bestaat ook de neiging om wanneer namen uit andere dorpen in de onderzochte bron worden gevonden die dan maar over te slaan. Ook dat moet zoveel worden vermeden, al kan men dan volstaan met een korte notitie van een dergelijke naam vergezeld van de exacte vindplaats. Het is trouwens geen bezwaar dat slechts een deel van een bepaalde bron wordt onderzocht. Wanneer duidelijk wordt aangegeven welk deel van een bron is onderzocht, kan iemand later indien gewenst de draad weer op pakken. Belangrijke bronnen met historische namen worden gevormd door kaarten. In Drentse archieven worden diverse handgetekende kaarten bewaard die een rol hebben gespeeld bij verkopingen, conflicten en dergelijke. Wanneer voor de eerste keer met bepaald gebied wordt begonnen, is het ‘t eenvoudigst om met hedendaagse (topografische) kaarten te beginnen en dan langzamerhand in de tijd terug te gaan. Een aantal van dergelijke kaarten, bijvoorbeeld uit het begin van de twintigste eeuw, zijn de afgelopen jaren dankzij reproducties hernieuwd toegankelijk gemaakt. De oudste van dat type kaarten dateren uit het begin van de negentiende eeuw. Veel veldnamen vind je niet op die kaarten. Dat komt vooral doordat Drenthe vrij dun bevolkt was en er grote onverkavelde gebieden waren die men gemeenschappelijk gebruikte. Alleen de moerasgordels in het zuidoosten van de provincie werden om militair-defensieve redenen herhaaldelijk in kaart gebracht. Ondanks dat er weinig veldnamen op voorkomen is het raadplegen van die kaarten voor iemand die namen uit een bepaald gebied wil verzamelen toch onmisbaar. De belangrijkste van die dankzij reprints eenvoudig te raadplegen kaarten zijn naast de diverse topografisch militaire kaarten, de z.g. Hottingeratlas (met kaarten uit het einde van de achttiende eeuw), de Franse kaarten van Drenthe (1811-1813) en de z.g. Atlas van Huguenin (1819-1829). De oudste gedrukte betrouwbare kaart (van de hele provincie) dateert uit de zeventiende eeuw. Een tweede belangrijke groep wordt gevormd door administratieve bronnen. In de loop der eeuwen heeft men steeds opnieuw en om verschillende – meestal fiscale – redenen landerijen beschreven. Daarbij werden heel veel namen gebruikt. Sinds het begin van de negentiende eeuw zijn dergelijke namen vaak gekoppeld aan kadastrale nummers. Die nummers kunnen met behulp van de erbij horende kadastrale kaarten (de minuutplans) exact worden terug gevonden. De oudste kaarten – per sectie van een kadastrale gemeente en met nummers – uit rond 1832 zijn gedigitaliseerd via internet beschikbaar. Ga naar http://watwaswaar.nl en je ziet de oude kaart waarover je een moderne topografische kaart kunt leggen zodat de oriëntatie beter wordt. Ook kan de z.g. Oorspronkelijke Aanwijzende Tafel worden geraadpleegd waarin je gegevens over het perceel
vindt. Veldnamen komen in deze bron niet zo heel veel voor, maar omdat ze precies gelokaliseerd kunnen worden zijn ze wel heel belangrijk. In andere (jongere) registers komen soms wel meer namen voor. Bij het verzamelen en lokaliseren moet men er echter op bedacht zijn dat de nummers niet steeds gelijk zijn gebleven. Het is met deze nummers lang niet altijd eenvoudig om een perceel land op zijn plaats te krijgen, maar met de omnummerings- en verwijzingstabellen lukt het wel. Hoe verder de verzamelaar terug gaat in de tijd hoe groter de problemen kunnen worden. De spelling van namen heeft zich eigenlijk steeds aangesloten bij de spelling van gewone woorden zoals die op het moment van opschrijven gewoon was. Bij het verzamelen van namen is ‘verbeteren’ verboden. Een naam moet worden overgenomen zoals hij staat opgetekend. In de loop van de achttiende eeuw raakte de huidige manier van schrijven (de vorm van de letters) in gebruik. Wanneer je verder terug in de tijd gaat krijgt een verzamelaar te maken met ‘oud schrift’ en bovendien moet je dan thuis raken in de afkortingen die een klerk gebruikte. Veel schrijvers hadden wat dat betreft ook nog wel eens eigen gewoonten. Dikwijls moet je eerst aan een ‘hand’ wennen. Heb je de belangrijkste kenmerken onder de knie, dan gaat het in de loop van de tijd wel vlotter. De grondschattingskaarten uit het midden van de zeventiende eeuw zijn vanuit naamkundig oogpunt van het allergrootste belang. Ze geven vrij nauwkeurig weer hoe het land er heen lag, vermelden de grootte, de eigenaar en geven dikwijls ook aan welke veldnaam te plekke in gebruik was. De grondschattingskaarten kunnen in het Drents Archief te Assen worden geraadpleegd. D e a l le roud ste – m idde leeuwse – bronnen zijn voor het overgrote deel in druk (en in moderne letter) uitgegeven. Van belang zijn vooral de ‘Ordelen van de etstoel Drenthe’ en de zogenoemde ‘Goorspraken van Drenthe’. Daarnaast hebben rijke grondbezitters (zoals kloosters) veel van hun bezit en de opbrengsten ervan schriftelijk laten vastleggen. Die stukken bevatten ook veel – en vaak oude – naamkundige informatie. Een recent overzicht van uitgaven en ook van diverse andere bronnen geeft Spek in ‘Het Drentse Esdorpenlandschap’ (bladzijde 10221023).
3
Vastleggen namenverzameling Het is van het grootste belang om verzamelde namen nauwkeurig vast te leggen. Natuurlijk moet worden vermeld of het om een levende naam of een historische naam gaat. Wat de vermelding zelf betreft, gaat het om de naamsvariant en om de plaats die met de naam is bedoeld. Voor alle namen geldt dat bron of de informant, de plaats (de lokalisatie) met geografische informatie, geo(morfo)logische en overige informatie met betrekking tot het benoemde zo goed en compleet mogelijk vermeld moet worden. Het komt dikwijls voor dat een naam in de loop van de tijd op heel verschillende wijzen is gespeld. Dat komt omdat men in het algemeen – toen het schriftelijk gebruik van namen nog niet zo was geformaliseerd als nu – de spelling van dat moment volgde. Het is van belang altijd precies over te nemen wat er in de bron is geschreven, ook al denk je dat het duidelijk fout is. In dat laatste geval kan er bij deze variant een aantekening worden gemaakt waarin wordt beargumenteerd dat de oorspronkelijke schrijver zich vergiste. Een langere, samengestelde naam kan in een groot aantal varianten voorkomen. Dan kan het handig zijn om één variant (het liefst een levende en actueel gespelde) te gebruiken als ‘hoofdvariant’. Wanneer zo’n naam ook op moderne topografische kaarten voorkomt, kun je die het beste nemen. In woordenboeken noemt men zo’n variant een lemma. Onder die ene variant kun je dan alle andere onderbrengen. Het betekent niet dat de lemmavorm de beste, meest oorspronkelijke of mooiste is. Het is alleen handig om varianten bij elkaar te houden. Pas na onderzoek zou je op basis van verschillende argumenten kunnen besluiten, bijvoorbeeld om de verdwenen naam opnieuw te gaan gebruiken bij straatnaamgeving, om een bepaalde variant naar voren te schuiven. Wanneer levende namen (die niet schriftelijk zijn aangetroffen) worden genoteerd, zijn er twee mogelijkheden. De naam wordt gespeld volgens de huidige regels. Dus volgens het Nederlandse systeem als de naam als Nederlands beschouwd kan worden en volgens het Drentse systeem als het om een Drentstalige naam gaat. Zo spel je <made> als iemand dat zo zegt, maar <mao> of <maod> als dat de uitspraak van de zegsman is. Iemand die thuis is in fonetisch schrift zou de namen ook daarin kunnen noteren. Wetenschappelijk is dat van belang, maar voor de dagelijkse praktijk is de gewone spelling wel voldoende, mits er maar niet ‘verbeterd’ wordt. Meestal bestaat een naam uit een of meer bestanddelen. Soms zie je meteen en soms gaat het om een verborgen samenstelling of afleiding met nu niet meer gebruikte of bekende elementen. In Drenthe komen ook namen voor die je bijna als een zinnetje kunt beschouwen zoals ‘Tegen Ademskamp’ (een naam die Wieringa in Gasteren optekende). Net zo’n voorbeeld is ‘Veld veur de Loefvled-
88 89
ders’ (uit de collectie Lanjouw). Al die losse stukjes van de naam vormen met elkaar de ene veldnaam, die vastgelegd moet worden.
Bron of informant Van elke naamsvariant moet worden genoteerd in welke bron en waar precies die variant is aangetroffen of welke informant de naam heeft genoemd. Van elke bron moet ergens in een lijstje worden aangegeven waar die bron is aangetroffen en hoe die, met de precieze vindplaats, door anderen weer kan worden teruggevonden. Omdat in een bepaalde bron vaak namen uit verschillende perioden of jaren zijn opgenomen, is het goed bij elke variant aan te geven uit welk jaar de overlevering dateert. Elke informant heeft zijn eigen geschiedenis. Het kan praktisch zijn om, wanneer meer informanten een bijdrage leveren, ze in de namenlijst met een nummer of een lettercombinatie aan te geven. De voor de kennis van de naam relevante eigenschappen kunnen dan op een aparte lijst worden vermeld. Ook van de door een informant genoemde namen zou het jaar of de periode waaruit de namenkenner zijn informatie verkreeg moeten worden vermeld. Dankzij de vermelding van bronnen en informanten kan de verzameling ook worden onderzocht op gebruikersaspecten en door de vermelding van een jaar of een periode kun je een chronologie van een naam opstellen. Soms kan daarmee het ontstaan van de naam worden nagegaan, maar dikwijls zal een naam ouder zijn dan de eerste overlevering. Op grond van een totaalverzameling en op basis van het voorkomen van bepaalde bestanddelen in namen kan een stuk geschiedenis van een kleiner of groter gebied worden geschreven. Ook onderzoek naar de verspreiding van naamtypes zijn verzamelingen onmisbaar.
Lokalisatie en geografische informatie Bij het verzamelen van veldnamen is het buitengewoon belangrijk om te weten wel stuk land of welk weggetje precies met de gevonden naam wordt benoemd. Waar ligt of lag dat perceel? Wanneer een veldnaam naar iets verwijst dat nog bestaat, kan op een schetskaart of op een kopie van een topografische kaart met pen of potlood worden aangegeven wat precies is bedoeld. Het is heel belangrijk om (zo mogelijk) ook de grenzen precies aan te geven. Wanneer gebruik wordt gemaakt van topografische kaarten (schaal 1:25000) is het vaak het gemakkelijkst om een nummertje in het bedoelde perceel te plaatsen en de grenzen met een fijnschrijvende pen te markeren. Dat nummertje correspondeert dan met de in een bijbehorende lijst opgenomen naam. Per blok van een vierkante kilometer kunnen dan steeds met 1 te beginnen nummers worden gebruikt. Zo’n blok van een vierkante kilometer komt overeen met het Nederlandse gridsysteem dat door twee nummers (van drie cijfers) volledig
De schatbewaarder
wordt geïdentificeerd. De nummers van de horizontaal lopende lijnen zijn de y-coördinaten, die van de verticale lijnen de x-coördinaten. Het bedoelde blok ligt dan ten oosten en ten noorden van de y- en x-coördinaten. Twee voorbeelden. Ten zuiden van Anloo geeft de huidige topografische kaart de naam Vosseveen. Stel dat iemand weet hoe de grenzen daar precies van lopen of op zeker moment liepen, dan kan (liever gezegd ‘moet’) dat worden aangegeven. Het perceel wordt met een 1 genummerd. In de lijst vind je de gegevens terug onder ‘243-560 nummer 1’. Daar wordt dan de naam opgenomen met alle andere belangrijke beschikbare informatie. Ten noorden van de kern van Gasteren geeft de topografische kaart de naam Noordesch. Die ligt niet ‘keurig’ binnen één vierkante kilometerblok, maar verspreid over vier. De grenzen wordt gemarkeerd en deze es wordt (bijvoorbeeld) met een 2 genummerd. In de lijst vind je die dan terug onder ‘240/241-561/562-nummer 2’. Namen van nog grotere complexen kunnen op dezelfde manier worden aangegeven. In de ‘lijst’ is er alle ruimte voor aanvullende informatie. Een tweede manier van het aangeven van een lokatie kan met behulp van het computerprogramma Google Earth plaatsvinden. Ga naar http://earth. google.com en/of http://maps.google. com en volg de aanwijzingen. Na enig oefenen (fouten kunnen worden hersteld) zal het wel lukken. Denk om het tijdig opslaan en kopiëren van het werk en maak zo nodig ook eens een print op papier. Behalve de naam kun je verder weinig informatie kwijt. Daarvoor moet dan een apart tekst- of gegevensbestand worden gemaakt. Bij een schriftelijke overlevering van na 1830 kan het voorkomen dat een kadastraal nummer bekend is. Bij de invoering van het kadaster is het land in een groot aantal zogenaamde kadastrale gemeenten verdeeld, terwijl elke gemeente weer uit verscheidene secties bestaat. De secties binnen zo’n kadastrale gemeente worden altijd met een letter aangegeven. Elk afzonderlijk perceel heeft een eigen nummer. Op de kadastrale kaarten staat in het perceel het nummer aangegeven en dat weet je welk perceel is bedoeld. In de beschrijving van die stukken land (de Oorspronkelijke Aanwijzende Tafel) staat vermeld wie de eigenaar is, terwijl in de negentiende eeuw ook zaken als de wijze van grondgebruik, een (grond)belastingklasse en nog meer is opgenomen. De kadastrale nummers zijn echter in de loop van de tijd dikwijls veranderd. Soms werd een perceel gesplitst – en kreeg je twee nieuwe nummers – soms werden percelen samengevoegd en werd er één nieuw nummer aan het nieuwe grotere stuk land gegeven. Ook die nummers vind je wel weer op kaarten, maar vaak volstond men eerst met lijstjes met verwijzingen en werd de kaart pas vele jaren later aan de gewijzigde situatie aangepast. Om namen uit archiefstukken met kadastrale nummers thuis te brengen is soms dan ook een heel gepuzzel.
Het kan voorkomen dat iemand zich eens heeft vergist en een bepaald perceel met een ‘verkeerde’ naam heeft benoemd of, anders gezegd, dat iemand een naam aan het ‘verkeerde’ perceel heeft verbonden. Maak dan zowel bij de naamsvariant als bij de lokatie een kanttekening dat er in de bron mogelijk van een vergissing sprake is. Verbeter iets nooit stilzwijgend, maar meld wat er naar het eigen oordeel gewijzigd zou moeten worden.
Geo(morf)logische informatie Een kenmerk van veldnamen is dat ze naar een bepaald element in het landschap verwijzen. Het is van belang aan te geven wat met de naam werd aangeduid ten tijde van de genoteerde vermelding. Het is voor later onderzoek het gemakkelijkst een zo eenduidig mogelijke beschrijving te hanteren. Als uitgangspunt worden in het algemeen de volgende omschrijvingen gehanteerd: perceel akkerland perceel weiland perceel hooiland perceel heide / veld perceel bos perceelscheiding complex akkerland complex weiland complex hooiland complex heide / veld complex bos gebied heuvel gebouw doorgaande weg lokale weg ‘eigen’ weg brug voorde, doorwaadbare plaats stromend natuurlijk water (meanderend) gegraven watergang (overwegend recht) stilstaand, breder water (ven, vijver, meertje e.d.) moeras overig, diversen onbekend In het kader van het veldnamenproject binnen de biografie van de Drentse Aa hanteren we als verschil tussen een perceel land en een complex dat het bij een perceel om één duidelijk van andere percelen door veldmarkeringen afgesloten stuk land gaat. Ten tijde van het kadaster heeft een perceel in de regel één kadasternummer gekregen. Bij een complex gaat het om meer samenhangende en tegelijk duidelijk ten opzichte van andere complexen gemarkeerde percelen. Een complex bestaat in de regel uit een aantal opeenvolgende kadasternummers. Bij een gebied gaat het om een moeilijk te markeren streek waarin verschillende soorten landgebruik kunnen worden onderscheiden. Wanneer een omschrijving niet helemaal voldoet aan de hiervoor genoemde omschrijvingen/aanduidingen is het van belang een toelichting te geven. Indien voor de aanduidingen ‘overig’ of ‘onbekend’ wordt gekozen, is zo’n toelichting zeer wenselijk en eigenlijk noodzakelijk.
Andere informatie Soms weet iemand hoe en wanneer een bepaalde veldnaam is ontstaan. Zo’n verhaal is interessant en ook belangrijk omdat het inzicht in het ontstaan van namen geeft. Het komt ook voor dat er bij het benoemde een belangwekkende gebeurtenis heeft plaatsgevonden. De veldnaam wordt dan eigenlijk een markeringspunt in het geheugen van de bevolking waaraan de gebeurtenis wordt verbonden. In de loop van de tijd kan zo’n verhaal veranderen en een eigen leven zijn gaan leiden doordat het steeds (vaak met onbewuste variaties) werd doorverteld. Mensen zijn altijd geïnteresseerd in de achtergrond en de ‘betekenis’ van namen. Wanneer die bekend is, wordt die ook vaak doorgegeven. Het komt ook voor dat men in die behoefte voorziet door een verklaring of een verhaal te bedenken. Wanneer dat verhaal aan een volgende generatie wordt doorgegeven, denkt men al spoedig dat het ‘waar’ is of op zijn minst dat er een kern van waarheid in zit. Dergelijke informatie is bij het verzamelen ook van belang om bij de naam vastgeld te worden. Die verhalen vormen samen met de namen een stukje identiteit dat de mensen met het landschap verbindt.
Het verklaren van namen Hoe interessant en boeiend ook, het verklaren van namen is een werkje waarvoor een verzameling op zich onvoldoende is. Om een veldnaam te kunnen verklaren moet die (bijvoorbeeld) vergeleken worden met andere namen van het zelfde type. Verder is het belangrijk om de geo(morfo)logische, hydrologische en cultuurhistorische kenmerken van het denotatum zowel nu als die van het verleden te betrekken in het opstellen van een mogelijke verklaring. Die etymologie heeft niet alleen te maken met de taalkundige achtergrond en de relatie met varianten uit andere talen. Minstens zo belangrijk is de relatie met de historische geografie van het benoemde en de cultuur op regionaal niveau en microniveau waarin de naam wortelt. Verder spelen sociale aspecten een grote rol bij het geven en gebruiken van veldnamen. Elke naam heeft zijn eigen verhaal en zijn eigen achtergrond. Alleen door veel namen uit meer dan een gebied en uit verschillende perioden te vergelijken kunnen algemene conclusies worden getrokken en een verklaring van een naamtype worden gegeven. Met behulp van het ‘Woordenboek van Drentse dialecten’ en het ‘Woordenboek der Nederlandsche taal’ (en natuurlijk andere naslagwerken) kan in veel gevallen wel een begin worden gemaakt met het verklaren van het laatste stukje van doorzichtige naam.
Namenboeken Er zijn verschillende boeken en artikelen waarin Drentse namen zijn verzameld. Verder zijn er ook enkele belangrijke overzichtsartikelen en boeken waarin bestanddelen van veldnamen worden besproken die ook in Drenthe voor komen. Hierna volgt een beperkt overzicht met de belangrijkste publicaties die voor Drenthe van belang zijn. Historisch-geografische en cultuurhistorische publicaties met betrekking tot de provincie blijven achterwege. Voor dat wordt begonnen met het daadwerkelijk verzamelen is het goed eerst eens enkele gepubliceerde verzamelingen en beschrijvingen te raadplegen om je een idee te vormen en een eigen verzamelplan te ontwerpen. Asbroek, W.E. ten e.a. • Veldnamen in Haaksbergen. Haaksbergen, s.a. Audenaerd, R. e.a. • Veldnamen in het landschap. Toponiemen om en nabij Taarlo. Scriptie Hogeschool Larenstein, Velp, s.a. [2007] Bloemhoff, Ph. e.a. eds., • Veldnaemen van Stellingwarf. Verscheidenen delen. Oldeberkoop, sinds 1982 Blok, D.P. • Drentse waternamen. In: Tummers, P.L.M. e.a., Waternamen in Limburg en Drente. Bijdragen en Mededelingen der Naamkundecommi sie van de KNAW 24 Leuven/Brussel, Amsterdam, 1968, blz. 5-21 Booij, A.H. • • Met namen in Börck. Westerbork, s.a. Buls, G. • Toponymische verkenning in de marke van Wachtum. Internetpublicatie Edelman-Vlam, A.W. • Veldnamen in de gemeente Rolde. In: Naamkunde 1(1969) blz. 128-156 Eijken, E.D. e.a. eds. • Veldnamen in Overijssel. Diverse delen. Zwolle, sinds 1980 Hagoort, W.J. • Plaatsnamen in Drenthe. Meppel, 1978 Heuveln, B. van, e.a. • Veldnamen in het Zuidenveld (Dr.). In: Drentse Volksalmanak 75 (1958) blz. 128-143 Hofstra, T. • Ortsnamen auf – elte in der Niederländischen Provinz Drente. Amsterdam, 1973 Huiskes, B., • Steennamen en hunebed den: raakvlak van naamkunde en prehistorie. Amersfoort, 1990 Jellinghaus, H. • Die westfälischen Ortsnamen nach ihren Grundwör tern. Osnabrück, 19303 Joosting, J.G.C. • Geschiedkundig onderzoek der aardrijkskundige namen in Drente. Nomina Geograp hica Neerlandica deel 5. Leiden, 1901 Klaassens-Perdok F.E. • Namen in en rond Gieten. Assen, 19893 Kloos, P. • Topografie en toponymie van een Drentse marke (Gasteren). In: Geografisch Tijdschrift 14 (1961) 13-19 Kocks, G.H. • Woordenboek van Drentse dialecten. 3 dln. Assen, 1996-2000 Künzel, R.E. e.a. • Lexicon van Neder landse toponiemen tot 1200. Amsterdam, 1988
Mansier, H.J. • Veld en akkernamen in de gemeente Ruinen. Ruinen, 1989 Moerman, H.J. • Oostnederlandsche plaatsnamen. In: Nomina Geograp hica Neerlandica 7 (1930) blz. 1-48 Moerman, H.J. • Nederlandse plaatsna men. Een overzicht. Leiden, 1956 Mulder, R.D., • Enkele opmerkingen over eigennamen van landerijen in Drenthe. In: Nieuwe Drentse Volks almanak 76 (1941) blz. 54-61 Musch, J. • Annen. s.l, s.a. Naarding, J. • Veldnamen in Drenthe. In: Mededelingen van de vereni ging voor naamkunde te Leuven en de commissie voor naamkunde te Amsterdam 31 (1955) 90-104 Naarding, J. • De toponymie van het Drentse esdorp. In: Bijdragen en mededelingen van de KNAW 24 (1972) blz. 23-43 Schönfeld, M. • Veldnamen in Nederland. Arnhem, 19802 Smith, A.H. • English PlaceName Elements. 2 dln. Cambridge, 1956 Spek, Th., • Het Drentse esdorpenland schap. Een historischgeografische studie. Utrecht, 2004 Tuttel, J. • Tankgrachten en ledikanten. Bezetting en bevrijding weerspiegeld in Drentse toponiemen. In: Driemaan delijkse Bladen voor taal en volksleven in het oosten van Nederland 44 (1992) blz. 81-139 De Vries, W. • Vervormde Drentse plaats namen. In: Nomina Geographica Neerlandica 7 (1930) blz. 78-84 De Vries, W. • Toponymische bijdragen. Enkele migratienamen in Noord Drenthe. In: Nomina Geographica Neerlandica 11 (1938) blz. 75-139 De Vries, W. • Drentse plaatsnamen. Assen, 1945 De Vries, W. • Groninger plaatsnamen. Groningen, 1946 Wieringa, J. • Bodemkundige en topo nymische verkenning in de marke Wachtum (Dr.). In: Driemaandelijkse Bladen voor taal en volksleven in het oosten van Nederland 15 (1963) blz. 124-138
Wieringa, J. • Veldnaamkunde in Drenthe. s.l., s.a. [1966] Wieringa, J. • Drentse veldnamen. In: Boor en Spade 16 (1968) 110-118 Wieringa, J. • De veldnamen in de gemeente Sleen: verzameld en in kaart gebracht op het kadastrale plan van 1832. Assen, 1970. Wieringa, J. • Het vastleggen van terrein namen in Drenthe en Westerwolde. In: Driemaandelijkse Bladen voor taal en volksleven in het oosten van Nederland 23 (1971) blz. 30-35 Wieringa, J. • Terreinnamendocu mentatie in Drenthe. Een voorbeeld uit Uffelte. In: Driemaandelijkse Bladen voor taal en volksleven in het oosten van Nederland 25 (1973) blz. 173-188 Wieringa, J. • Toponymie van het Drentse heidelandschap en zijn ontginnin gen. In: Noorderbreedte 15 (1991) blz. 18-20 Wieringa, J., e.a. • Drentse veldnamen.7 d l n [D r ij b e r; We s te r b o rk ; Exlo; Valthermond; Schoonlo; S c h o o n o o r d ;S c h at te n b e r g ] . Groningen, 1981-1987 Een tweede groep publicaties beschrijft het verzamelen van namen of geeft informatie over veldnamen in het algemeen en de typologie ervan. Een keuze uit de belangrijkste: Bach, A., • Deutsche Namenkunde II. Die deutschen Ortsnamen. Heidelberg, 19812 Blok, D.P. • Iets over toponymie en geografie. In: Tijdschrift van het Koninklijk Aardrijkskundig Genoot schap. Tweede Reeks 82 (1965) blz. 369-375 Bauer, G. • Flurnamengebung als Feld gliederung. In: R. Schützeichel e.a. eds., Namenforschung. Heidelberg, 1965, blz. 245-263 Beijers, H. e.a. • Veldnamen als histo rische bron. Een handleiding voor methodisch onderzoek. ’s Hertogenbosch, 1991
3
Debus, F. • Flurnamen als Geschichts quelle. In: Beiträge zur Namenfor schung, Neu Folge 16 (1981) blz. 167-183 Draye, H. • Terminologie en indeling in de toponymie. In: Mededelingen van de vereniging voor naamkunde te Leuven en de commissie voor naamkunde te Amsterdam. 26 (1950) blz. 3-12 Edelman, C.H. • Iets over veldnamen en perceleringen. In: Landbouwkundig tijdschrift 59 (1947) blz. 706-708 Edelman, C.H. • Over de plaatsnamen met het bestanddeel woud en hun betrekking tot de bodemgesteld heid. In: Boor en Spade 7(1963) blz. 197-216 Eichler, E. e.a. eds. • Namenforschung. Berlin/New York 1995 Field, J. • English fieldnames. Newton Abbot, 1972 Field, J. • A history of English fieldnames. London, 1993 Gelling, M. • the landscape. London, 1984 Gelling, M. • The landscape of Place Names. Stamford, 2000 Harms, C. • Zum Stand und Methode der Flurnamenforschung im Emsland. In: Niederdeutsches Wort 33 (1993) blz. 23-40 Hessmann, P. • Namenforschung im ostniederländischwestfälischen Grenzgebiet. Amsterdam, 1978 Ter Laak, J.C. • De taal van het landschap. Pilotproject toponiemen in de Berkel streek. Amersfoort, 2005. Molenmans, J. • Het probleem van het lokaliseren van toponiemen. In: Naamkunde 1 (1969) 49-52 Molenmans, J. • De naamgeving in relatie tot de bodemgesteldheid, het reliëf en de begroeiing. In: Naamkunde 3 (1971) blz. 163-185 Molenmans, J. • Gids bij het toponie menonderzoek. Brussel, 1988 Niemeier, G. • Die ortsnamen des Mün sterlandes. Ein kulturgeographischer Beitrag zur Methodik der Ortsnamen forschung. Göttingen, 1953
90 91
Passen, R. van • Localisatie van topo niemen. In: Mededelingen van de vereniging voor naamkunde te Leuven en de commissie voor naamkunde te Amsterdam. 33 (1957) blz. 153-167 Pirainen, E. • Vreden. 2 dln. Vreden, 1984 Ramge, H. • Zur Konzeption regionaler Flurnamenbücher. In: R. Schützeichel e.a. eds. Wörter und Namen. Aktuelle Lexikographie. Marburg, 1990 blz. 97-121 Rentenaar, R. • Vernoemingsnamen. Een onderzoek naar de rol van de vernoe ming in de Nederlandse toponymie. Amsterdam, 1984 Roelandts, K. e.a. • Naamkundige ter minologie. In: Mededelingen van de vereniging voor naamkunde te Leuven en de commissie voor naamkunde te Amsterdam. 30 (1954) blz. 18-28 Scheuermann, U. • Flurnamenforschung. Melle, 1995 Schnetz, J. • Flurnamenkunde. München, 19632 Schumacher, H. • der Ostfriesischen Landschaft. In: Niederdeutsches Wort 33 (1993) blz. 41-56 Schwartz, E. • Deutsche Namenfor schung II. Orts und Flurnamen. Göttingen, 1950 Smit, G. • Het veldnamenonderzoek en het genre de vie concept. In: Us Wurk 21-22 (1972-1973) blz. 207-210 Steenhuis, J.F. • Terminologie en indeling in de toponymie. In: Mededelingen van de vereniging voor naamkunde te Leuven en de commissie voor naamkunde te Amsterdam. 28 (1952) blz. 91-92
Korte begrippenlijst Cultuurhistorie cultuurgeschiedenis, de geschiedenis van de beschaving Denotatum het met de naam bedoelde, benoemde stukje werkelijkheid Digitaliseren in een digitale code overbrengen zodat een computer de gegevens kan verwerken Doorzichtige naam Naam die uit herkenbare namen en/of woorden is opgebouwd Etymologie tak van de taalwetenschap die de oorsprong en de geschiedenis van de woorden opspoort en de afkomst verklaart Geologie kennis of leer van de bouw en de ontwikkelingsgeschiedenis van de aardkorst en van de processen die zich erin afspelen. Synoniem: aardkunde
Geomorfologie verklarende beschrijving van de vormen van de aardoppervlakte in verband met de wijze van hun ontstaan Historische geografie tak van de sociale geografie die zich bezighoudt met geografische vraagstukken in het verleden Historische naam naam die niet meer bij de lokale bevolking in gebruik is tak van de sociale geografie die zich bezighoudt met geografische Hydrologie kennis van het vloeibare water in de aarde, m.n. van de stand en de stromingen van het grondwater en het oppervlaktewater, en van de samenstelling van het water der minerale bronnen Lemma (hier) titelnaam in een namenlijst, hoofd van een artikel Levende naam naam die door de lokale bevolking in normaal gebruik is Lokalisatie het aangegeven van de juiste plek die met een bepaalde naam is bedoeld Naam woord waarmee een persoon of zaak wordt aangeduid, hetzij als categorie of als individu Perceel afgepaald stuk land, herkenbaar deel van een groter geheel Regio streek, gebied met een bepaald karakter Toponiem plaatsnaam in algemene zin Type geheel van karakteristieke kenmerken en eigenschappen die gemeen zijn aan een groep, reeks, klasse van (in dit geval) namen Variant vorm die enigszins van de gewone of gewoon geachte afwijkt Veldnaam toponiem ter aanduiding van bouw- en grasland, woeste grond, hoogten en laagten e.d. (in het Duits is dat een Flurname)
92 93
F Cactusbijdrage Flip stenen
94 95
De schatbewaarder: Age Stiksma
Voor het dorpsarchief op zoek naar alles en iedereen, maar wel met mate
K
omen ze nog voor, de ‘meestervertellers’ voor
Meesterskolkje te bestaan. Men vertelde dat er ooit een
de klas? Of zijn ze met de Mammoetwet in de
schoolmeester was verzopen. Ik ben op onderzoek uitgegaan
grootschaligheid verloren gegaan? Schoolmeesters die zo
en heb het tragische verhaal kunnen traceren. Het was een
boeiend wisten te vertellen dat alle leerlingen aan hun lippen
meester uit Rolde die hier in 1895 aan zijn einde kwam.
hingen. De verhalen bleven hen bij tot vele jaren na de laatste
Teleurgesteld als hij was over de bescheiden rol die voor hem
schoolbel.
als dorpsnotabele was weggelegd tijdens het bezoek van
Age Stiksma was zo’n verteller. Hij had een uitgesproken
koninginregentes Emma met haar dochter Wilhelmina aan
voorkeur voor kleine scholen met kleine klassen, zoals hij ze
Rolde, heeft hij zich waarschijnlijk van het leven beroofd.’
in zijn jeugd op de grens van Groningen en Friesland als kind
In zijn vrije tijd verzamelde Stiksma meer verhalen en
zelf had meegemaakt. Als onderwijzer diende hij in Opeinde,
gegevens over zijn nieuwe woondorp. Voor zover mogelijk
Ravenswoud, Anderen, Annen en Schipborg. In Anderen is
gebruikte hij ze in zijn lessen op school. Heemkunde kreeg bij
de Fries Stiksma blijven ‘plakken’, hij woont er nog in de
hem een vast plekje in de aardrijkskunde en geschiedenisles.
meesterswoning. De school in het dorp sloot de deuren toen
Zeker als hij oorlogszuchtige verhalen als die van de
het aantal leerlingen op de vingers van twee handen was
Duitse bisschop Berend van Galen (BommenBerend) die
te tellen. Age’s tiental verkaste naar de school in Anloo, de
door Drenthe trok op weg naar een belegering van de stad
meester naar het hoofddorp Annen.
Groningen, kon opluisteren met een verhaal over boeren in Anderen die trachtten hem de weg te versperren. In de
Toen Stiksma in 1976 in Anderen neerstreek, was zijn bagage
archieven vond Stiksma een aanmaning van het provinciaal
al ruimschoots voorzien van boeken over geschiedenis. Een
bestuur van Drenthe aan het adres van deze boeren om de
interesse die bij hem was ontstaan op de kleine school
weg die ze hadden opgebroken na twee jaar eindelijk weer
in Twijzel, waar hij speciaal als het om aardrijkskunde en
eens te herstellen. Europese geschiedenis in een lokaal jasje,
geschiedenis ging meeluisterde met de lessen voor de
dat iedereen past.
hogere groepen. Later, in weer een ander dorp, woonde
aanmeldingen binnen. Dat was aardig veel voor een dorp met
gekomen. Hoe kon het dat er in de 18e eeuw in Anderen
ruim honderd gezinnen’.
dertien tot veertien gezinnen leefden, terwijl er slechts negen
naast de Stiksma’s een boer die er niet alleen een veestapel,
Een schoolmeester in een klein dorp is een veelgevraagd
Het boek dat de inwoners van Spijkerboor over hun dorp
à tien woningen stonden? Inwoning is het antwoord op die
maar ook een bibliotheek op nahield. Hij bewaarde allerlei
man…
hadden gemaakt, was ons voorbeeld, vertelt Stiksma. ‘Ook
vraag en Age Stiksma zou niets liever willen dan ook daarover
krantenknipsels, over Friese boerderijen en hun bewoners,
‘De meester die de school leidde, regisseerde het toneel in
wij hebben we naast de historie van het dorp veel plaats
publiceren. Het liefst in een vervolg op het eerste boek. Wie
in speciale mappen. Wie nu in zijn huis in Anderen rondkijkt,
het dorp, dirigeerde het koor en was dus ook de aangewezen
ingeruimd voor de bewonersgeschiedenis. Natuurlijk hebben
weet of het er van komt. Er liggen nieuwe series foto’s en
ziet dat oudmeester Stiksma de kunst van het verzamelen en
man om zijn schouders te zetten onder een boekwerk over het
we ons moeten beperken. Omdat ik nogal geïnteresseerd
verhalen klaar. Persklaar…
opbergen aardig van de vroegere buurman heeft afgekeken.
dorp. Dat werd bij ons ‘Anderen, dorp van de moeshappers’,
ben in genealogie, had ik ‘het verleden’ van alle bewoners
Het ritselt er van het papier. In zijn pc zitten onzichtbaar,
dat in 1998 verscheen. Ik was er met een groep inwoners
nageplozen, soms tot in de 16e eeuw. Als je dat allemaal
Wat verzamelt de Stichting Historie Anderen nog meer?
maar oproepbaar, de namen van 105.000 personen die hij in
maar liefst zeven jaar mee doende. Geert Kamphuis, Ina
had gepubliceerd, was het boek minstens twee keer zo dik
Stiksma: ’We beschikken over een aantal kasten met
genealogisch verband bij elkaar sprokkelde.
Oostra, Geert van Veen en Jan Huizing vormden met mij de
geworden.’
materiaal die in het dorpshuis zijn ondergebracht. Dat spul
Stichting Historie Anderen die uitgever van het boek werd,
Na de verschijning is het onderzoek doorgegaan. En zoals
groeit ons langzamerhand boven het hoofd. Ik kreeg er
Wat is er nu mooier dan je te verdiepen in het dorp waar
dat inmiddels als de bijbel van Anderen in ieder huisgezin
iedereen die zich met historische publicaties inlaat ervaart, is
gisteren nog commentaar op, want ons dorpsarchief neemt
je woont,’ licht hij toe. ‘Toen ik hier kwam, bleek er een
aanwezig is. Bij voorintekening kwamen er al vijfhonderd
er sindsdien opnieuw veel interessant materiaal tevoorschijn
er langzamerhand een te grote plaats in. In het dorpsblad
96 97
dat eenmaal per maand verschijnt, maak ik steeds gewag van onze nieuwe aanwinsten. Dat werkt voor en tegen ons. Mensen worden er door aangespoord om ook materialen aan te leveren, maar – zoals ik zeg – het wordt ons teveel. In het ene geval gaat het om een oud persoonsbewijs uit 1940, dan om een paar klompschoenen, een oude tabaksdoos, een kolenkit, brieven, ga zo maar door.’ Jullie zijn een museum in wording… ‘Als we niet oppassen, wel. Misschien zien we het wel helemaal verkeerd, maar we denken en hopen dat ons nageslacht ooit zal willen weten wat een kolenkit was. De open dagen die we met enige regelmaat organiseren worden goed tot zeer goed bezocht. We doen het dus allemaal niet voor niets. Onze stichting telt naast leden ook sponsors en donateurs.’ Is het dorpsarchief ook een beetje het Age Stiksmaarchief? ‘Dat mag je misschien wel een beetje zeggen. Ik zie daar het gevaar ook wel van in. Vandaar dat ik ben begonnen het hele archief op zijn kop te zetten en het vervolgens beter toegankelijk te maken. Ik heb het papiermateriaal destijds allemaal chronologisch ingedeeld, alles op volgorde van binnenkomst. Maar als je dan bijvoorbeeld een tentoonstelling wilt maken in het kader van de opening van de gerestaureerde boerderij Hagenend 3, dan moet je alle materiaal door om iets te kunnen vinden. Nog lastiger is het trouwens om het spul na afloop weer op hun plek te krijgen in al die mappen, klappers en ordners. Je wilt niet weten hoeveel materiaal wij als klein dorpje bij elkaar hebben gebracht. Verenigingen die worden opgeheven, dragen hun archief aan ons over. Dat is gebeurd met de landbouwvereniging, met de plattelandsvrouwen en zo nog een paar verenigingen. Onderzoek is er nog niet naar gedaan. Ik ben ervan overtuigd dat het prachtige resultaten zou opleveren. Maar wat mij betreft geldt het gezegde: first things first. Ik ben nu al een jaar bezig om per onderwerp, per huis, per straat dossiers aan te leggen. Als die klus begin volgend jaar geklaard is, kan iedereen met het archief werken.’
Gedicht rapper
Maar nu het andere materiaal. Waar leg je de grens van wat je in de collectie opneemt en wat niet? Stiksma: ‘Dat is een vreselijk moeilijk verhaal. Als iemand ons een wipkar aanbiedt, moete
dat eenmaal per maand verschijnt, maak ik steeds gewag
Ik kreeg een doos met kleding, hier in het dorp gedragen.
van onze nieuwe aanwinsten. Dat werkt voor en tegen ons.
Compleet met doodshemden. We hebben ze geëxposeerd,
Mensen worden er door aangespoord om ook materialen aan
iedereen was onder de indruk. Iedere familie beschikte vanaf
te leveren, maar – zoals ik zeg – het wordt ons teveel. In het
het huwelijk over doodskleding en planken voor de doodskist.
ene geval gaat het om een oud persoonsbewijs uit 1940, dan
De dood was een niet weg te denken onderdeel van het leven.’
om een paar klompschoenen, een oude tabaksdoos, een
‘Maar om op de vraag terug te komen: waar leg je de grens? Ik
kolenkit, brieven, ga zo maar door.’
vind een voorwerp de moeite waard als het een beeld geeft van een bepaalde periode. Ik weet dat je je daarmee enigszins
Jullie zijn een museum in wording…
op museaal terrein begeeft.’
‘Als we niet oppassen, wel. Misschien zien we het wel helemaal verkeerd, maar we denken en hopen dat ons
In het dorpshuis Oes Stee hangt een kaart met de veldnamen
nageslacht ooit zal willen weten wat een kolenkit was. De
van Anderen. Daarop staan niet alleen de 164 namen die
open dagen die we met enige regelmaat organiseren worden
inwoner Geert van Veen ooit bij elkaar bracht, maar ook een
goed tot zeer goed bezocht. We doen het dus allemaal niet
groot aantal nog veel oudere. Opgediept uit akten en uit
voor niets. Onze stichting telt naast leden ook sponsors en
registers die in de zeventiende en zestiende eeuw van nieuw
donateurs.’
aangemaakte landen werden opgemaakt.
Is het dorpsarchief ook een beetje het Age Stiksma-archief?
Vroeger waren er veel meer?
‘Dat mag je misschien wel een beetje zeggen. Ik zie daar het
‘Dan kom je niet op 164, maar op zo’n vijf à zeshonderd
gevaar ook wel van in. Vandaar dat ik ben begonnen het
veldnamen. We kunnen ze niet allemaal terugbrengen tot de
hele archief op zijn kop te zetten en het vervolgens beter
plek in het land waar ze ooit mee verbonden waren. Sommige
toegankelijk te maken. Ik heb het papiermateriaal des
akkers gingen op in een groter geheel en verloren hun naam.
tijds allemaal chronologisch ingedeeld, alles op volgorde
Goudakker bijvoorbeeld. De naam slaat niet op het metaal,
van binnenkomst. Maar als je dan bijvoorbeeld een
maar op de vruchtbaarheid van het land. Gevonden in de
tentoonstelling wilt maken in het kader van de opening van
‘Korte staat van nieuw aangemaakte landerijen’ van 1640. In
de gerestaureerde boerderij Hagenend 3, dan moet je alle
1807 bestaat de naam nog, maar daarna geen spoor meer.’
materiaal door om iets te kunnen vinden. Nog lastiger is het
Hij wijst erop dat het in vroeger eeuwen vaak om hele kleine
trouwens om het spul na afloop weer op hun plek te krijgen in
percelen, soms ter grootte van een huidig woonhuis ging,
al die mappen, klappers en ordners. Je wilt niet weten hoeveel
die bij een boedelscheiding ook nog eens verdeeld moesten
materiaal wij als klein dorpje bij elkaar hebben gebracht.
worden. Met drie erfgenamen werden de Hekakkers dan
Verenigingen die worden opgeheven, dragen hun archief aan
opgedeeld in Achterste, Middelste en Voorste Hekakkers. Men
ons over. Dat is gebeurd met de landbouwvereniging, met
probeerde bij zo’n boedelscheiding zo eerlijk mogelijk te zijn.
de plattelandsvrouwen en zo nog een paar verenigingen.
Men keek daarom niet naar de grootte, maar naar de kwaliteit
Onderzoek is er nog niet naar gedaan. Ik ben ervan overtuigd
van het land. Goed land werd – om bij het voorbeeld te
dat het prachtige resultaten zou opleveren. Maar wat mij
blijven – in drieën verdeeld, wat tot een enorme versnippering
betreft geldt het gezegde: first things first. Ik ben nu al een
in bezit leidde.
jaar bezig om per onderwerp, per huis, per straat dossiers aan te leggen. Als die klus begin volgend jaar geklaard is, kan
Al in 1610 trokken vertegenwoordigers van de Landschap
iedereen met het archief werken.’
Drenthe er op uit om het grondbezit in kaart te brengen. Zo kwamen de grondschattingsregisters tot stand, die als basis
Maar nu het andere materiaal. Waar leg je de grens van wat je
dienden voor een provinciale belastingheffing. Later werden
in de collectie opneemt en wat niet?
ze vervangen door haardstedenregisters, waarbij het aantal
Stiksma: ‘Dat is een vreselijk moeilijk verhaal. Als iemand
schoorstenen op huizen en boerderijen als heffingsgrondslag
ons een wipkar aanbiedt, moeten wij echt nee zeggen. Ik zou
diende. ‘Overheden zijn altijd al creatief geweest in het heffen
niet weten waar we zoiets zouden moeten opslaan. Maar
van belastingen en mensen in het ontduiken ervan. Maar we
een bekertje dat de schoolkinderen in 1938 kregen toen
hebben er wel unieke documenten mee in handen gekregen,
Wilhelmina veertig jaar koningin was, daar hebben we wel
waarmee we nu ons voordeel kunnen doen.’
een exemplaar van in onze vitrine.
98 99
De wetenschapper over waarheidsvinding en veldnamen als blikopener
‘Alle taalconstructies, en dus ook namen, dragen ten tijde van hun vorming de kenmerken van de taal en de leefwereld van hun bedenkers. Is een naam eenmaal vast onderdeel van de
taal geworden, dan gaat hij deelnemen aan de ontwikkelingsgang van die taal en cultuur, zal dan onvermijdelijk naar vorm en betekenis gaan veranderen, en zal tenslotte ook na korte of lange tijd weer uit de taal verdwijnen.’
Naast de etymologie (geschiedenis van woorden) heeft ook de historische geografie belangstelling voor plaatsnamen en veldnamen. Men is vooral geïnteresseerd in namen die verwijzen naar kenmerken van het landschap: hoogte of laagte van een plek, bodem, vegetatie, waterhuishouding en landgebruik. Veldnamen krijgen nog meer wetenschappelijke betekenis als een gespecialiseerde etymoloog en een historisch geograaf samenwerken. De eerste brengt zijn kennis in van de naamsgeschiedenis mee en de tweede is gespecialiseerd in het duiden van de landschappelijke context waarin de naamgeving tot stand kwam. Met dit ‘eentweetje’ zijn de wetenschappelijke mogelijkheden van veldnamen nog lang niet uitgeput. We leven in een tijd van verregaande wetenschappelijke specialisatie. Dat geldt ook voor een studieobject als het landschap. Veldnamen maken ons weer bewust van het landschap als historisch gelaagde leefomgeving Zij tonen als geen ander medium de integrerende eigenschappen van het begrip landschap aan en nodigen uit om de kennis uit de vele deelwetenschappen op een slimme manier op elkaar te betrekken. Cultuurhistorie en ecologie vormen twee vakgebieden die door specialisatie en beleidsmatige verkokering uit elkaar zijn gegroeid. Veldnamen, als fenomenen van een agrarische ecologie, attenderen ons juist op de wisselwerking van de twee vakgebieden. Ze leren ons veel over de plaatselijke gevarieerdheid van de ecologische setting in de beekdalen en de relatie met historische gebruikssystemen. Deze variatie is te vertalen naar verschillen in hoogteligging, bodemtype, hydrologie en archeologische vindplaatsen. De samenwerking van verschillende vakgebieden kan de kennis aanleveren die nodig is voor een zorgvuldige inpassing van natuurontwikkeling en waterberging.
Jan ter Laak De taal van het landschap RAM 123; ROB Amersfoort 2005
De wetenschapper
4
Veldnamen als bron voor historisch-ecologisch onderzoek
Lit utet lortio exerosto et nulla autpat wisi. Iriure ting exerius cillan ex enis am vendit praesed modit lan verat alisim zzrilis eugait vullan utpat dolobore exercin hent veliquis nummy nos digna aut alissit la alit nibh exeraestrud minibh ex el essed min eu facin ea
Theo Spek
facilismod erit lor sit, quisi tisciduipit wissim zzriure vulla adiat.
ak ke rs
Gait volobore tin endrerat. Per sim velesed magnim zzriure feugue ex ea feuisci eugait
nd se
adipsum sandionum aliquissim irit lore
Nie uw lan de n=
Historische plaatsnamen, waternamen en veldnamen vormen een rijke bron voor wetenschappelijk onderzoek, niet alleen voor de taalkunde, maar ook voor tal van andere
or
so nd ro
>g
n=
e ve ste ur Ve
>N ijla
doluptat, consent lutetum iriurem in utat ut
t
vakgebieden. In dit essay onderzoeken we de mogelijkheden die toponiemen bieden bij het onderzoek naar de vroegere natuur in het Drentse Aagebied. Hoe vertaalden vroegere bewoners de complexiteit van het natuurlandschap in een reeks eenvoudig te hanteren veldnamen? Wat leren de vele duizenden veldnamen in het Drentse Aagebied over de opbouw van het natuurlijke landschap in dit gebied, over de bijbehorende planten en dierenwereld en over de manier waarop de mens de natuur vroeger heeft gebruikt? En welke onderzoeksmethoden zijn beschikbaar om de relatie tussen toponiemen en historische ecologie verder te onderzoeken?
Oriëntatie in natuurlandschappen Wie wel eens in het buitenland door een uitgestrekt natuurlandschap heeft gelopen, kent
Veursteveen => grondsoort
wellicht het welhaast existentiële gevoel van angst om de weg kwijt te raken, een gevoel dat op zo beeldende wijze is beschreven door W.F. Hermans in zijn bekende roman Nooit meer slapen. De hoofdpersoon verricht geologisch onderzoek in het ongerepte toendralandschap van Telemarken in Noord-Noorwegen en raakt op zeker moment volledig gedesoriënteerd. Een dergelijke ervaring roept direct de vraag op hoe mensen de weg weten te vinden in een ongerept natuurlandschap. Welke landschapselementen of terreineigenschappen zijn daarbij eigenlijk
bla
die
Bla
essentieel? En hoe vind je een eenmaal ontdekte route later weer terug en leg je aan anderen uit waar je precies bent geweest en hoe hij of zij daar zelf ook kan komen? Het zijn interessante vragen die ook in de wetenschappelijke wereld relevant worden geacht. Archeologen denken bijvoorbeeld over dit soort vragen na wanneer ze proberen te achterhalen op welke manier prehistorische jagers precies hun routes bepaalden op zoek naar rendieren of ander grootwild. En ook etnologen en antropologen die de leefwereld van vroegere of huidige bevolkingsgroepen
Bla di eb la
bestuderen zijn in dit soort zaken zeker geïnteresseerd.
Eén van hen was de bekende Amerikaanse antropoloog Frank G. Speck die omstreeks 1920 naar de noordelijke indianenstammen op het schiereiland Labrador in Noordoost-Canada trok. Hij wilde achterhalen hoe de Mistassini-indianen hun weg zochten in het eentonige boreale landschap van deze streek. Met behulp van een tolk sprak hij vele indianen aan over dit onderwerp. Vervolgens maakte hij notities en kaarten van de landschappelijke routes en plekken die de Mistassini vanuit hun geheugen konden oproepen. Hij ontdekte dat de mental map van deze indianen vele honderden verschillende plekken bevatte, gerangschikt langs tal van routes en verspreid over een gebied van vele honderden vierkante kilometers. Het overgrote deel van deze routes bleek als verbindend element het water te hebben. In het
100 101
De wetenschapper
4
monotone boreale landschap vormen rivierlopen en kustlijnen van meren namelijk verreweg de belangrijkste oriëntatielijnen. Een netwerk van paden volgde nauwgezet deze rivieren en kustlijnen, waarbij in het geval van een rivierloop nauwkeurig werd aangegeven of deze stroomopwaarts, dan wel stroomafwaarts diende te worden gevolgd. Elk riviertraject en elk meer droeg een naam die de specifieke kenmerken van het desbetreffende water vermeldde (bijvoorbeeld ‘de schuimrivier’ of ‘het diepe meer’) of van de planten en dieren die langs dat traject veel voorkwamen (‘de populieren rivier’; ‘jachtplek voor futen’). Langs elk van deze trajecten kende iedere indiaan tal van specifieke land marks op karakteristieke plekken, zoals bijvoorbeeld ‘de plek waar de elzen door de rivier zijn ondergraven’ of ‘de plek waar de steur paait’. Natuurlijke kenmerken en de menselijke perceptie daarvan bepaalden de routes. Wanneer de indianen zich echter verder van de rivier af begaven en in de monotone dennenbossen en toendravlakten terecht kwamen, bood de natuur veel minder houvast. Daar oriënteerden ze zich veel meer op kunstmatig aangebrachte merktekens, zoals rechtopstaande en gestapelde stenen, stokken die in de grond waren geprikt of merktekens die ze eerder in bomen hadden gekrast. Om op de terugweg de goede route te kunnen terugvinden, sneden de indianen in de bast van bepaalde bomen steeds weer een vers merkteken, waardoor deze op het laatst een grote hoeveelheid merktekens uit allerlei perioden bevatten. Hier waren het dus vooral antropogene kenmerken die de oriëntatie bepaalden.
Net als veel latere antropologen en archeologen kwam Speck tot de conclusie dat in de betekenisgeving aan natuurlandschappen drie lagen te onderscheiden zijn. Allereerst geven de desbetreffende bewoners op heel concrete wijze uitdrukking aan hun gedetailleerde inzicht in de opbouw en eigenschappen van de hen omringende natuur. In de tweede plaats benoemen ze in hun namen de diverse gebruiksmogelijkheden van elk afzonderlijk onderdeel van die natuur. En in de derde plaats hechten zij aan tal van natuurlijke plekken ook allerlei sociale, rituele en kosmologische betekenissen, bijvoorbeeld op het gebied van voorouderverering, natuurreligie of jachtsymboliek. In de namenvoorraad van een natuurlandschap zien we doorgaans elk van deze drie betekenislagen terug. Het is interessant om te kijken of deze driedeling ook in onze historische cultuurlandschappen aanwezig is, bijvoorbeeld in het Drentse Aa-gebied.
Veldnamen en historische ecotopen Net als in de boreale streken van Noord-Amerika lijkt ook de natuur in het Drentse Aa-gebied op macroschaal weliswaar een begrensd aantal verschijningsvormen te vertonen, maar op microschaal gaat het om een welhaast oneindige variabiliteit. Wie goed kijkt ziet dat op elke plek in het Nationaal Landschap de milieuomstandigheden weer net even anders zijn dan op aangrenzende plekken. Kleine verschillen in geologie, reliëf, bodemopbouw, lokale waterhuishouding, zuurgraad en mineralentoestand van de bodem leiden overal tot net weer andere leefomstandigheden voor planten en dieren. De natuur ziet er daarom overal weer net even anders uit. Een ecosysteem bestaat dus uit een breed scala aan ecologische gradiënten van heel verschillende aard.
Om vat te krijgen op deze complexe wereld, nemen ecologen vaak hun toevlucht tot een sterke vereenvoudiging van de werkelijkheid. Ze ontwerpen classificatiesystemen waarin op basis van samenhangen tussen terreineigenschappen een begrensd aantal standplaatstypen (ecotopen) wordt onderscheiden. Dergelijke ecotopen worden zo goed mogelijk omschreven en afgebakend van aangrenzende ecotopen. Een bovenloopsysteem van de Drentse Aa heeft bijvoorbeeld een duidelijk andere bodemopbouw, grondwaterstroming en bodem-pH dan een middenloopsysteem. En binnen een bovenloopsysteem wijken gebieden met een dunne venige bovengrond weer op allerlei punten af van gebieden met een zandige bovengrond. Door het zorgvuldig karteren van plekgebonden samenhangen kan zo een begrensde hoeveelheid van enkele tientallen basisecotopen worden onderscheiden.
102 103
De wetenschapper
4
104 II
Omdat plantensoorten het meest direct reageren op de eigenschappen van hun standplaats en een bepaald ecotoop vaak een kenmerkende combinatie van plantensoorten bevat, vormen dergelijke plantencombinaties – uitgedrukt in plantengemeenschappen of vegetatietypen - een in de ecologie breed geaccepteerd etiket voor het desbetreffende ecotoop. Zo weet iedere ecoloog bijvoorbeeld dat het Dotterbloem-verbond (Calthion palustris) model staat voor graslanden op matig voedselrijke, moerige tot venige, soms slibhoudende, klei- of veengronden die ‘s winters nat en ‘s zomers vochtig zijn en vrijwel steeds worden gevoed door voedselrijk regionaal kwelwater. De naam is dus een pars pro toto, een ecologisch etiket voor een bepaald deel van het totale landschap of van het totale ecosysteem.
Vergelijken we dit met de manier waarop gewone mensen in het verleden hun eigen omgeving benoemden, dan wijkt dit in essentie niet erg af van de zojuist beschreven ecologische werkwijze. Ook de vroegere mens werd namelijk in zijn leefomgeving geconfronteerd met een welhaast oneindige variatie van natuurlijke en halfnatuurlijke ecosystemen. Om hier vat op te krijgen was het nodig om deze oneindige reeks terug te brengen tot een beperkt aantal, voor iedere ingewijde te herkennen en te hanteren, landschapseenheden. Dergelijke eenheden noemen we hier historische ecotopen. Elk historisch ecotoop kreeg daarbij een eigen ‘veldnaam’,
Forest Groeten uit New
of liever gezegd naamselement. Vooral het laatste element van een veldnaam, in de naamkunde slotelement genoemd, was daarbij kenmerkend. Een voorbeeld zijn de veldnamen met het slotelement horst. Iedere ingewijde wist bij het horen van die namen direct over welk soort landschapseenheid het ging: een hoge kop in een laaggelegen gebied, met een zandige, droge bodem, hoogopgroeiend geboomte, uitstekend geschikt om als pleisterplaats te dienen voor het vee. Een ander voorbeeld is het slotelement stroet, waarbij iedere Drent vroeger niet alleen direct dacht aan een plek waar water uit de grond opwelde, maar direct ook aan de smalle
Voorbeeld van vledders in the New Forest.
laagte in het desbetreffende terrein, de zandige bodem, de karakteristieke planten die daar groeiden en tevens aan het feit dat dit soort plekken in de winter doorgaans later bevroren dan andere. De stroeten in het Scheebroek bij Anderen en die bij het Gasterse Holt zijn hier mooie voorbeelden van. Vertelde men daarentegen aan dezelfde persoon over een gebeurtenis die had plaatsgevonden in een gebied met de naam vledders, zoals bijvoorbeeld de Loefvledders bij Gasteren, dan dacht deze ogenblikkelijk aan een anderssoortig stroomdallandschap, namelijk met een wat bredere laagte, een meer venige bodem, een ander grondwaterregime, een anderssoortige plantengroei en ook geheel andere beweidingsmogelijkheden.
Met andere woorden: achter elk type veldnaam schuilt een bepaald soort landschap, een bepaalde samenhang van natuurlijke terreineigenschappen en een bepaalde reeks van gebruiksmogelijkheden voor de mens. Veldnamen waren voor vroegere bewoners dus wat standplaatstypen zijn voor de moderne ecoloog: een benaming voor een landschappelijke eenheid die een specifieke samenhang tussen reliëf, bodem, waterhuishouding, flora en fauna vertoont. Het was als het ware een eenvoudig etiket voor een complex deel van de eigen leefomgeving. Wie de code kende, kreeg daarmee de toegang tot het landschap en wist direct hoe hij zich in dit landschap kon oriënteren en hoe hij het landschap kon gebruiken.
Veldnamen als gestolde terreinkennis
rza it Bieb u n e t e Gro
Alle belangrijke historische ecotopen in het Drentse Aa-gebied kregen een specifieke naam die in historische veldnamen vooral doorklinken als slotelement van veldnamen. Een eerste inventarisatie van dergelijke historisch-ecologische slotelementen op basis van 19e-eeuwse notariële archieven en de 20e-eeuwse collectie Wieringa maakt duidelijk dat het natuurlijke reliëf, de vegetatiestructuur en de natuurlijke waterhuishouding
Links boven een voorbeeld van een horst,
de drie belangrijkste factoren waren in de naamgeving van het natuurlijke landschap.
onder een voorbeeld van een stroet.
Elk van deze drie kan gemakkelijk in het veld met het oog worden vastgesteld en
Inzet een voorbeeld van een broek in Biebrza.
Coördinaten
VII
Toponiem
Rodoveentie
VIII 105
Corrie
De wetenschapper
4
kende een begrensde variatie. Zo onderscheidden de vroegere bewoners ongeveer twintig verschillende slotelementen voor natuurlijke reliëf, ongeveer twintig slotelementen voor de vegetatiestructuur (zowel voor gesloten bos- en struikvegetaties, als voor halfopen en open landschappen) en tussen de twintig en de dertig verschillende slotelementen voor natuurlijke wateren en moerassen. De vroegere Drentse natuur kon dus min of meer worden samengevat in zo’n 60-70 verschillende historische ecotopen, elk voorzien van hun eigen naamkundige etiket (slotelement).
Binnen elk individueel ecotoop bestond uiteraard de nodige variatie in grondsoort, bodemopbouw, flora en fauna: terreineigenschappen die niet op het eerste gezicht duidelijk zijn,
Uitsnede Alterrakaart
maar die een nadere analyse van de desbetreffende plek behoeven. Bovendien voegden de vroegere bewoners op grond van hun ervaring allerlei culturele betekenissen toe aan plekken, bijvoorbeeld met betrekking tot de agrarische gebruiksmogelijkheden, markante gebeurtenissen die in het verleden op die plek plaatsvonden of speciale betekenissen die aan zo’n plek werden gehecht. Al dit soort minder zichtbare en meer vergankelijke eigenschappen van de lokale natuur klinken in de naamgeving hoofdzakelijk door als eerste element, als een soort van bijvoeglijke bepaling. Voorbeelden zijn namen als Kranenbulten (kranen = kraanvogels), Addermoaties, Leemakker, Steenhoorns, Kreuzenmaat (kreuzen = bosbessen), Paosberg, Konings koel en Hilgenbarg (hilge=heilig). Juist deze combinatie van een begrensd aantal basisecotopen met een grote interne variatie aan plekgebonden eigenschappen en betekenissen maakte het voor de vroegere bewoners mogelijk om tot een overzichtelijk, herkenbaar en overdraagbaar landschappelijk naamgevingssysteem te komen. Wie vroeger als kind de 60 tot 70 verschillende basisnamen kende en spelenderwijs ook de talrijke nuanceringen van deze namen leerde ontdekken in de vorm van specifieke eerste elementen, kreeg daarmee één van de belangrijkste sleutels tot het eigen landschap én de eigen samenleving in handen. Met deze ervaringskennis kon je je immers overal in je dorpsgebied of streek oriënteren, je thuis voelen en ook veel doeltreffender communiceren met andere dorps- en streekbewoners. Tezamen met de inwijding in allerlei sociale en culturele gebruiken, was het waarschijnlijk juist ook deze gecodeerde fijnzinnige terreinkennis die zorgde dat iemand als een volwaardig en geaccepteerd lid van de eigen samenleving werd beschouwd. In onze huidige samenleving is dit laatste weliswaar enigszins op de achtergrond geraakt, maar zeker niet afwezig.
Historischecologisch onderzoek van veldnamen Hoe breken we als onderzoekers de complexe code van de historische namen en ecotopen die de bewoners van het Drentse Aa-gebied hanteerden? We noemen een aantal mogelijkheden. In de eerste plaats kan door taalkundigen een diepgravende studie worden gemaakt van de etymologie van de diverse slotelementen die voorkomen in de natuurnamen van het Drentse Aa-gebied. Dit werpt mogelijk nieuw licht op de precieze motieven van de vroegere naamgevers bij de naamgeving. Wanneer we bijvoorbeeld weten dat het woord stroet etymologisch is afgeleid van het indogermaanse *shredh/*shrodh ‘bronbos’ en direct verwant is aan het Middelnederlandse strote ‘strot, keel, gorgeling’, dan helpt dit zonder meer om tot een nadere inperking van dit slotelement te komen. Het slaat in essentie op het brongebied van een beekje en niet op de bovenloop van een beekje, zoals velen denken. En wie weet dat in mars (germaans *mariska) het germaanse woord mar ‘water’ ligt opgesloten, aangevuld met een bijvoeglijke bepaling, die kan uit deze grondbetekenis van ‘behorend bij/afkomstig van het water’ al veel beter begrijpen waarom marsgebieden altijd frequent door de beek overstroomde gebieden waren, niet zelden ook met een sliblaag die is afgezet door dezelfde beek. De Maarsen langs het Anloërdiepje zijn een mooi voorbeeld.
106 107
De wetenschapper
4
Een tweede kans op taalkundig gebied ligt besloten in de zorgvuldige analyse van alle eerste elementen die in het Drentse Aa-gebied aan een bepaald slotelement worden gekoppeld. Wellicht verraden deze specifieke combinaties meer over de vroegere bodemgesteldheid, waterhuishouding, plantengroei en dierenwereld ter plekke of over de manier waarop de mens de desbetreffende landschapseenheid beleefde en gebruikte. Een prachtig voorbeeld is in dit opzicht de studie van de Duitse naamkundige Dittmaier die begin jaren ’60 de laar-namen in Noordwest-Europa onderzocht. Hij constateerde daarbij dat onder de eerste elementen die in combinatie met het slotelement laar werden gebruikt, opvallend veel diernamen voorkwamen en anderzijds ook opvallend veel namen die verwezen naar het inperken van vee binnen omheiningen. Hiermee kon de etymologische betekenis van laar als ‘bos met open plekken’
Uitsnede Anderen Gasteren Anloo
worden uitgebreid met een functie van afgeperkte bosweide voor het vee, hetgeen allerlei beelden oproept over het middeleeuwse landschap ten tijde van de naamgeving.
Een derde, zo mogelijk nog belangrijker onderzoeksaanpak is die van het correlatieve historisch-ecologische onderzoek. Wanneer het inderdaad zo is, dat een veldnaam – en dan met name de slotelementen – een pars pro toto is voor een bepaalde samenhang van reliëf,
GIS (DVD) de Koning
bodemgesteldheid, waterhuishouding, vegetatie en agrarische gebruiksmogelijkheden, met andere woorden voor een bepaald historisch-ecologisch ecotoop, dan ligt het voor de hand om met behulp van ruimtelijk-statistisch onderzoek op zoek te gaan naar de precieze inhoud van deze ecotopen. Met andere woorden: We dienen voor elk slotelement nauwkeurig te analyseren wat de bodemkundige, hydrologische, floristische, cultuurhistorische en anderssoortige ecologische en historische eigenschappen de desbetreffende gebieden hebben. Hiervoor hebben we allereerst een betrouwbaar digitaal bestand nodig van de diverse namenverzamelingen, bijvoorbeeld die van de 17e-eeuwse grondschatting, de 19e-eeuwse notariële archieven of de 20e-eeuwse verzameling Wieringa, uitgesplitst naar slotelementen en eerste elementen. Vervolgens dient de lokatie en/of ruimtelijke verbreiding van elke veldnaam met behulp van GIS zo betrouwbaar mogelijk te worden vastgesteld met behulp van een contemporaine kaart, bijvoorbeeld het kadastrale minuutplan van 1832 voor de 19e-eeuwse namen uit de notariële archieven. Ten derde dienen in hetzelfde GIS-systeem een reeks van andersoortige kaarten te worden opgenomen, zoals bijvoorbeeld geomorfologische kaarten, bodemkaarten en historisch-topografische kaarten. Tot slot kan voor elk slotelement of eerste element met behulp van kartografisch en statistisch onderzoek worden bepaald welke ruimtelijke verdeling het desbetreffende element heeft over de diverse reliëf-, bodem- en historisch-topografische legenda-eenheden. Hierbij komen allerlei topologische samenhangen aan het licht die ons helpen om een meer afgebakend beeld te krijgen van de terreineigenschappen van een bepaald naamselement. Het uiteindelijk doel van dit alles is om te komen tot een classificatiesysteem en kaart van de historische ecotopen in het Drentse Aa-gebied in een bepaalde periode. Een dergelijk product is niet alleen van grote waarde voor het historisch landschapsonderzoek, maar ook voor ecologische vraagstelling en voor de educatie over de leefomgeving aan bewoners en bezoekers van het Nationaal Landschap Drentsche Aa. Gewapend met deze nieuwe inzichten en kennis kunnen we vervolgens de historische bronnen over het Drentse landschap en het historisch-ecologische gebruik van het landschap met nieuwe ogen bezien.
Interessant is in de vierde plaats de koppeling tussen de onderscheiden historisch-naamkundige ecotopen en allerlei actuele ecologische databestanden en kaarten, bijvoorbeeld vegetatiekaarten. Dit biedt mogelijk allerlei nieuwe perspectieven om historisch-ecologische kennis te gaan toepassen in de praktijk van het moderne natuur- en landschapsbeheer.
108 109
De wetenschapper
4
Een vijfde en laatste uitdaging is de verbinding van historisch-ecologische en moderne ecologische kennis met de paleobotanische studie van de diverse onderscheiden ecotopen. Door op geselecteerde plekken gericht onderzoek te gaan doen naar fossiel stuifmeel, hout en anderssoortige plantenresten, kunnen de diverse historische ecotopen botanisch en vegetatiekundig nader worden ingekleurd. Ook dit is van groot belang voor het toekomstige beheer.
Namen voor reliëf en bodem In een vlak en grotendeels open gebied vallen kleine hoogteverschillen in het terrein duidelijk op. Geen wonder dat in een vlak keileemlandschap als dat van het Drents Plateau veel namen voorkomen die verwijzen naar hoogten en laagten, dat wil zeggen naar plekken die duidelijk boven of onder het reguliere plateau uitsteken. Voorbeelden van hoogten zijn onder meer berg, pol, bult, haar, horst, hoorn/heurn, duin, nor en hul. Namen voor laagten zijn onder meer dal, laag, kuil, hol, gat en put. Uit deze grote variatie blijkt direct al dat de ene hoogte de andere niet was en dat ook laagten onderling sterk konden verschillen. Verschillen in relatieve hoogte, vorm, landschappelijke ligging en mate van natuurlijkheid (gegraven of niet) leidden ook tot verschillen in naamgeving. Een dergelijke diversiteit was in hoge mate functioneel, niet alleen vanwege een meer efficiënte oriëntatie en onderlinge communicatie, maar zeker ook omdat elk naamtype bewust of onbewust bij de bewoners een reeks van associaties opriep over de ligging van de desbetreffende plek in het landschap, de vorm en grootte van de plek, de begroeiing die hier te verwachten viel én – nog het meest belangrijk - de mogelijkheden en onmogelijkheden die een dergelijke plek bood voor landbouwkundige exploitatie. Bij het horen van een naam met het slotelement –berg, –pol of –bult dacht iedere Drent min of meer automatisch aan een hoge zandkop op een es of in een heideveld die duidelijk boven zijn omgeving uitstak (bv de Hilgenbarg op de Zuidesch van Gasteren, de Hoge Pol ten westen van Rolde of de Hoornsche Bulten ten zuidoosten van Rolde). Bergen waren daarbij meestal groter van omvang dan pollen en bulten. Ging het echter niet om een geïsoleerde zandkop, maar om een meer langgerekte zandrug of een wat meer uitgestrekt hooggelegen zandgebied, dan kreeg deze hoogte geen bergof pol-naam, maar een naam die eindigde op haar (bv de Boerhaar bij Grolloo of de Steenhaar bij Hijken) of duin (bv de Gasterense Duinen of de Duinenberg bij Schipborg). Daarbij sloeg duin meestal op stuifzand en haar veelal op dekzand. Iedere Drentse boer wist verder dat hij bij akkerpercelen met de namen berg, pol of haar niet bepaald op een hoge gewasopbrengst hoefde te rekenen, behalve dan in extreem natte jaren. Vrijwel altijd hadden dit soort plekken immers een droge en relatief onvruchtbare zandgrond die in de loop van de zomer tot sterke verdrogingsverschijnselen leidde. In de bodemkunde heten dit soort droge arme zandgronden overigens heel treffend ‘haarpodzolgronden’, een naam die in de jaren ’60 is bedacht door de Wageningse historisch geografe Edelman-Vlam die daarbij zonder twijfel heeft geput uit haar Drentse onderzoek in die jaren.
Interessant is verder dat naamselementen als berg, pol en haar sterk gebonden zijn aan de hogere gronden. Voor de lager gelegen gronden had men weer een ander namenarsenaal. Zo gaf men aan een geïsoleerde zandkop in een stroomdal meestal een naam met het slotelement horst, terwijl een langgerekte zandrug die zich vanaf de hogere gronden tot in het stroomdal of een ander laaggelegen gebied uitstrekte vrijwel steeds veldnamen kregen die eindigden op –hoorn/-heurne of -schoot (bv de Veldhorn ten noordwesten van Gasteren, de Steenhoorns bij Anloo en de Ballerheurne ten westen van Gasteren aan de overkant van het Rolderdiep). Een hoorn of heurne was daarbij een smalle, spits toelopende hoogte met een zekere kromming (vergelijk een koeiehoorn). Een schoot (germaans *skauta) was een wat bredere, meer driehoekige, zandrug die duidelijk uitstak in een moerassig terrein. Ook dit soort reliëfnamen dienden niet alleen voor de oriëntatie in het veld, maar hadden ook belangrijke landbouwkundige implicaties. Een zandige horst, hoorn of schoot in een beekdal leverde weliswaar een
110 111
De wetenschapper
4
112 113
veel mindere hooioogst op dan de omringende lagere gronden, maar was in natte tijden vaak wel een goede pleisterplaats voor grazend vee, zeker omdat hier vaak ook een klein bosje of een groepje bomen stond. Elke scheper, koeherder en zwijnehoeder maakte in het verleden met zijn kudde dankbaar gebruik van dit soort schaduwrijke pleisterplaatsen.
Namen voor bossen en struwelen Wie één van de fraaie 19e-eeuwse kaarten van het Drentse Aa-gebied bekijkt, ziet hierop direct dat de oppervlakte bos hooguit enkele procenten bedroeg. Van het immense oerwoud dat duizenden jaren geleden deze streek nog vrijwel volledig bedekte, was reeds in de late prehistorie het overgrote deel verdwenen. Ontginningen, houtkap, intensieve beweiding en voortdurende winning van kreupelhout en hakhout voor huisbrand en boerengeriefhout eisten hier hun tol. Toch moet de situatie in de Middeleeuwen minder dramatisch zijn geweest dan in de 19e eeuw. Allereerst dragen veel middeleeuwse esdorpen ook namen die direct van dit soort bosnamen zijn afgeleid. Denk bijvoorbeeld aan de plaatsnaam Eext (‘gebied met eiken’) en de talrijk voorkomende plaatsnamen op –loo, zoals Anloo, Balloo, Eldersloo, Grolloo, Peelo, Schoonlo, Taarlo en Tinaarlo, maar ook Rolde (1232 Rotloe) en Loon die volgens naamkundigen eveneens van loo zijn afgeleid. Kijken we naar de tienduizend historische veldnamen die in
Forest Groeten uit New
het Drentse Aa-gebied bekend zijn, dan blijken toch zeker enkele honderden daarvan ons nog de weg te wijzen naar de boslandschappen die hier in vroeger eeuwen hebben gelegen. Heel verrassend is hierbij de rijke variatie aan boom- en struikvegetaties die deze historische Drentse bossen moeten hebben gehad en de eveneens rijke variatie in het gebruik van deze bossen. Ik leid dat af uit het feit dat binnen het Nationaal Landschap Drentsche Aa minstens vijftien verschillende veldnamen - of beter gezegd naamselementen - voorkomen die verwijzen naar bos of struikgewas. Voorbeelden zijn naamselementen als holt, loo, laar, strubben, bruil, horst, hout,
Voorbeeld van een laar in the New Forest
haag, stobbe, stok, hees, wold, broek, bos, doorn, dick en duist. Vrijwel zonder uitzondering worden deze ook als slotelement van de in het Drentse Aa-gebied voorkomende toponiemen vermeld, waaruit we kunnen afleiden dat het inderdaad steeds om een specifiek soort bos of struikgewas ging dat door de vroegere bewoners als afzonderlijke ruimtelijke eenheid werd herkend én onderscheiden. Tot slot laten ook de eerste elementen van veldnamen in het Drentse Aa-gebied tal van boom- en struiknamen zien, wat belangrijke aanwijzingen geeft over de vroegere natuurlijke verspreiding of aanplant van deze soorten. De conclusie kan dan ook niet anders zijn, dan dat het middeleeuwse en vroegmoderne landschap langs de Drentse Aa nog een verrassend grote variatie aan boslandschappen kende.
Eén van de meest voorkomende bosnamen was uiteraard holt, een toponiem dat in vrijwel elk dorpsgebied voorkwam. Uit historische bronnen en uit overlevering is bekend dat de holten van eminent belang waren voor de vroegere lokale productie van het Drentse bouw- en timmerhout. De etymologie van holt (oudnederlands holt; germaans < *hulta) sluit hier zeer wel bij aan. Volgens taalkundigen is holt namelijk verwant aan het indogermaanse werkwoord *kelê- dat ‘hakken, klieven, breken’ betekent. Holt heeft daarom hoogstwaarschijnlijk een grondbetekenis van ‘het afgehakte, dat wat af te hakken is’. Wanneer holt als slotelement wordt genoemd dan kunnen we er namelijk vrij zeker van zijn dat de naam verwijst naar een holt op de plek van het toponiem zelf. Komt holt echter als eerste element voor, dan
est w For e N t i nu Groete
kan het desbetreffende toponiem zowel verwijzen naar de vroegere aanwezigheid van een holt ter plekke (Holtakker als ‘akker ontgonnen uit het vroegere holt’) als naar de ligging van de desbetreffende akker nabij een holt (Holtakker als ‘akker bij het holt’). Vaak zien we dat beide typen in de onmiddellijke omgeving van elkaar voorkomen, zodat een soort van ruimtelijk cluster van holtnamen op de kaart te zien is. Met behulp van een
Links boven een voorbeeld van strubben,
grondboor kunnen we op dit soort plaatsen vaak nog een goede inschatting maken van
onder een voorbeeld van een holt.
de contouren van het oorspronkelijke middeleeuwse holt, zowel onder de es zelf als in
Inzet een loo in the New Forest.
Historische natuurnamen in Gasteren
De wetenschapper
4
Wanneer in de 19e eeuw een perceel grond
gebied. Ongeveer 4000 daarvan verwijzen
andere namen verwijzen naar de plantengroei,
werd verkocht, noteerde de notaris in de acte
direct naar de opbouw en samenstelling van
de wilde dieren die hier voorkwamen of de
niet alleen het kadastrale nummer, maar ook
de vroegere natuur. Soms gaat het daarbij om
bodemgesteldheid. Op deze reconstructiekaart
de naam van het desbetreffende perceel. Door
het natuurlijke reliëf, zoals hoge plekken in
van de vroegere marke Gasteren zijn de
onderzoek van de notariële archieven leren we
het landschap (berg, bult, pol, hoog, hoorn)
verschillende soorten namen met behulp van
de directe omgeving daarvan. Een fraai voorbeeld is de reconstructie van het noordoostelijke
dus veel oude veldnamen uit die tijd kennen.
of laagten (dal, val, laag). Andere namen
symbolen afgebeeld. Als ondergrond diende
deel van het voormalige Anloërholt die Spek en Elerie tijdens een veldonderzoek begin jaren ’90
Onderzoekers hebben de afgelopen jaren meer
verwijzen naar oude bossen of struwelen
daarbij de historische kadasterkaart uit 1832.
konden maken.
dan 10.000 van dit soort 19eeeuwse veldnamen
die vroeger op die plek voorkwamen zoals
De namen zelf dateren uit de periode 1838
kunnen achterhalen voor het Drentse Aa
bijvoorbeeld holt, loo, hees en doorn. Nog weer
1866.
114 115
Ondanks het feit dat de meeste holten in het Drentse Aa-gebied al eeuwen geleden verdwenen is, zijn er in houtwallen, houtsingels en wegbermen vaak nog tal van oude bosplanten terug te vinden die herinneren aan de holten van weleer. Voorbeelden zijn onder meer bosanemoon, adelaarsvaren, bosklaverzuring, salomonszegel, dalkruid, zevenster en lelietje-van-dalen, maar ook houtige soorten als veldiep, fladderiep, wilde appel, gewone hondsroos, één- en tweestijlige meidoorn, egelantier, wilde kardinaalsmuts, wegedoorn en diverse zeldzame rozensoorten. Ze herinneren ons aan het schitterende uiterlijk dat de oude holten vooral in het voorjaar moeten hebben gehad. Juist door combinatie van floragegevens, toponiemen, bodemopbouw en historische archiefonderzoek kan een beter zicht worden verkregen van de ruimtelijke verbreiding, samenstelling en gebruiksgeschiedenis van deze oude bossen.
Bosweiden, struwelen en hakhoutbossen Eén van de meest fascinerende aspecten van de middeleeuwse bosgeschiedenis van Drenthe is de toenmalige aanwezigheid van tal van halfopen bosweiden en struikvegetaties, ontstaan
Groeten uit het kreupelhout
en in stand gehouden door intensieve begrazing met kuddes runderen, schapen en varkens. Dergelijke woodland pastures komen tegenwoordig niet of nauwelijks meer in onze streken voor, omdat dit soort oude begrazingssystemen al eeuwen geleden zijn verlaten en de meeste voormalige graasgebieden zijn ontgonnen tot cultuurland. Wel kennen we dit vegetatietype in beperkte schaal nog uit ons omringende landen als Engeland en Duitsland. Onderzoek in dit soort gebieden heeft duidelijk gemaakt dat langdurige intensieve begrazing van bossen in de loop der eeuwen voor een steeds verdere opening van het bos zorgt. Van een bos met kleine open plekken ontwikkelde zich langzamerhand een soort van halfopen parklandschap met gras- en heidevegetaties in de kruidlaag, verspreid staande bomen en boomgroepen in de boomlaag en op tal van plekken ook stekelige struiken en kreupelhout dat kon overleven onder een hoge begrazingsdruk.
Hoewel we nog weinig weten over de voormalige bosweiden in Drenthe, zijn het vooral de historische plaats- en veldnamen die ons in dit verband een belangrijke stap voorwaarts brengen. Het belangrijkste is hier zonder twijfel loo (germaans *lauham), een naamselement dat volgens naamkundigen afgeleid is van de gereconstrueerde indo-europese wortel *leuk / louk / luk ‘lichtgeven / licht’. In het Latijn bestaan onder meer de werkwoorden collûcâre ‘een open plek in het bos willen maken’ en interlûcâre ‘een bos uitdunnen’. Dit wijst voor loo in de richting van een oude betekenis ‘open plek in een bos’ of ‘bos met open plekken’. Interessant is dat het verwante Oudengelse woord leah zowel bos als weide kan betekenen, wat de sterke indruk wekt dat dit woord in de Vroege Middeleeuwen min of meer synoniem was voor bosweide. Een zelfde betekenis neem ik ook voor de Drentse loo-gebieden aan. Het waren vermoedelijk bosweiden met een zeer open structuur, ontstaan door eeuwenlange begrazing. Uit de talrijke plaatsnamen grondgebruik heide veen moeras bos bouwland weiland hooiland tuin of boomgaard bebouwing wegen kerkhof water
schaal: 1 : 25.000
veldnamen reliëfnamen berg bult hoog dal laag kwab hoorn pol val
bodemnamen zand veen steen zwart wilde dierennamen ooievaar adder
beekdalnamen broek maat hem horst riet
bosnamen hees bos holt haag els es wilg doorn
en veldnamen met het element loo in het Drentse Aa-gebied, kunnen we afleiden dat dit soort bosweiden in de Middeleeuwen nog op grote schaal voorkwamen in dit gebied en klaarblijkelijk ook een ideale plek waren om een nederzetting te stichten of een es te gaan ontginnen. De oude bosnaam ging daarbij over in een nederzetting- of akkernaam. Vergeleken met de holten lagen de loo-gebieden meestal wel op lichtere grond. De keileem en potklei ontbreekt hier veel vaker of ligt aanmerkelijk dieper in het profiel. Waarschijnlijk selecteerden de vroegere bewoners dus de bossen op wat zwaardere grond vooral voor de productie van hout, omdat de houtgroei hier sneller was en daardoor ook veel dikkere en hogere bomen voorkwamen. De bossen op wat lichtere grond waren voor houtproductie minder geschikt en werden door de
Voorbeeld van kreupelhout
De wetenschapper
middeleeuwse boeren daarom vooral als bosweide gebruikt. Vanwege hun lichtere bodem was het herstellend vermogen van dit soort loo-bossen veel minder groot dan dat van de holten. Dit verklaart vermoedelijk ook het feit dat we op 19e-eeuwse kaarten, maar ook al op de 17e-eeuwse grondschattingskaarten, niet of nauwelijks meer relicten van deze voormalige bosweiden tegenkomen. Alleen de talrijke loo-namen herinneren ons nog aan dit interessante landschap van weleer.
In het vroegere Drentse Aa-gebied kwamen verder ook talrijke gebieden voor waar als gevolg van intensieve begrazing de bosbegroeiing was gedegenereerd tot kreupelhout ofwel door hakhoutbeheer was omgevormd tot hakhout. De bekende strubben in het Drentse Aa-gebied, zoals bijvoorbeeld de Anloërstrubben bestaan tegenwoordig uit clusters van sterk doorgeschoten eikenstammen, maar beelden en ooggetuigeverslagen uit het begin van de 20e eeuw maken duidelijk dat dit eertijds zeer lage struikvegetaties waren die nauwelijks boven de heide uitstaken. Ze werden door de intensieve begrazing met schapen voortdurend kort gehouden. Een ander naamselement dat naar voormalig kreupelhout verwijst is dickt of dickbos, etymologisch verwant aan het Middelnederlandse bijvoeglijk naamwoord dick dat niet alleen ‘dik’, maar ook ‘dicht’ kan betekenen. Een voorbeeld is het Anloër Dickbosch. Het woord is verwant aan het Engelse thicket en het Duitse Dickicht, waarmee in beide gevallen een
Gedicht
dichte kreupelhoutvegetatie wordt aangeduid. Een derde naamselement is in dit verband hees (germaans *haisi) dat soms als eerste element voorkomt, bijvoorbeeld in Heesakker, Heeze akker en Heesveld, soms ook als slotelement, al dan niet voorzien van een ithi-suffix (Middelnederlands heest, germaans *haisiþi), zoals bij het gebied De Heest tussen Taarlo en Gasteren en de Kleine Heesten in de noordoosthoek van de marke Gasteren tegenover Oudemolen. Het element hees gaat volgens etymologen terug op het indogermaanse *kaiso ‘afhakken, vellen’, waaruit we een oorspronkelijke betekenis van ‘hakhoutbos’ kunnen afleiden. Alleen al dit kleine overzicht van Drentse reliëf- en bosnamen maken de grote mogelijkheden duidelijk van historisch-ecologisch onderzoek met behulp van veldnamen. In de in 2010 te verschijnen landschapsbiografie van het Nationaal Landschap Drentsche Aa zal een meer uitgebreid overzicht worden gegeven.
Literatuur
Dittmaier, H. (1963) Die (h)larnamen. Sichtung und Deutung. Niederdeutsche Studien 10. Köln/ Graz.
Speck, F.G. (1923) Mistassini Hunting Territories in the Labrador Peninsula. American Anthropologist 25, 4: 452-471.
Spek, Th. (1993) Milieudynamiek en lokatiekeuze op het Drents Plateau (3400 v. Chr – 1500 na Chr.). In: Elerie, J.N.H. (red.) Landschapsgeschiedenis van De StrubbenKniphorstbos. Archeologische en historischecologische studies van een natuurgebied op de Hondsrug. Regioprojekt. Groningen.
4
116 117
De wetenschapper
4
De wetenschapper: Tjalling Waterbolk
Respectvolle herinneringen aan een besloten agrarische gemeenschap
E
ieren zoeken, luisteren naar het gebolder van
83jarige inwoner kende zelfs een oud Uffelter gezegde: ‘As ’t
korhoenders, fluitjes snijden van lijsterbestwijgen,
reg’nt en de zunne schient, dan bakt de heks’n pannekoek’n
vissen en bramen plukken. Allemaal bezigheden buitenshuis
op ’t Klöppersbarchien’. Anderen vertelden dat men het
van een opgroeiende jongen in het vooroorlogse Havelte.
vroeger niet in z’n hoofd haalde om hier bij avond langs te
Bossen, hei, zandverstuivingen en madelanden in de buurt
lopen. Het zou er spoken, net zo als op de kerkhoven van
vormden zijn speelterrein en dat van zijn kameraden. De
Havelte en Uffelte die aan dezelfde weg lagen. ’s Nachts om
hunebedden ten noorden van het dorp, in 1918 blootgelegd
twaalf uur brandde er een lichtje. In Havelte wist men ook
door archeoloog Van Giffen, lieten hem voor het eerst
met enige stelligheid te vertellen dat er een ‘tonne mit gold’
kennismaken met de prehistorie.
begraven zou liggen. Weer anderen hielden het er op dat er soldaten begraven zouden zijn.
Tjalling Waterbolk uit Haren bleef tijdens zijn studie biologie dicht bij alles wat hem omringde. Via zijn lidmaatschap van
Als ‘folkloristische bijzonderheden’ kwamen alle opmerkingen
de Ned. Jeugdbond voor Natuurstudie kwam Tjeerd van Andel
in het verslag van de opgraving terecht. Samen met de
op zijn weg, een man die zich als assistent van prof. Van
mededeling dat de tumulus (grafheuvel) na het onderzoek
Giffen (!) van het BiologischArchaeologisch Instituut (BAI) in
weer in zijn oude toestand werd hersteld. Waterbolk glimlacht.
Groningen, bezighield met pollenanalyse. Waterbolk nam het
‘De wijze waarop we nu met grafheuvels omgaan, wijkt nogal
baantje tijdens zijn studie van hem over en belandde zo onder
af van de gang van zaken toen. Voor Van Giffen was een
de vleugels van Van Giffen, de man voor wie geen hunebed
grafheuvel er om op te graven, nu benadrukken we juist dat
of grafheuvel veilig was. Hij was het ook die Waterbolk in
je er vanaf moet blijven. Sterker nog: er is intussen een wet
1946 samen met collegaassistent Glasbergen naar Havelte
gekomen die het domweg verbiedt. Je kunt vaststellen dat er
stuurde om onderzoek te doen naar het ‘Eupen Barchien’, een
genoeg zijn onderzocht en er te weinig ongestoord zijn blijven
grafheuvel die ontkomen was aan zijn speurzin.
liggen.’
Het ‘Eupen Barchien’, natuurlijk kende Tjalling Waterbolk dit
De opgraving in 1946 van het ‘Eupen Barchien’ zorgde er
heuveltje in de heide aan de Uffelter Kerkweg. Het was een
overigens wel voor dat deze grafheuvel in archeologische
herkenningspunt voor jong en oud. Samen met zijn collega
kringen een begrip werd, dank zij de vele verhalen die tijdens
kreeg hij de opdracht er onderzoek te doen. Het feitelijke
het onderzoek opborrelden. Datzelfde was trouwens het
opgraven gebeurde door een ploeg arbeiders onder leiding
geval bij meer opmerkelijke plekken in Drenthe. Waterbolk
van de bekende voorgravers Lanting en Praamstra van het
noemt als voorbeeld de Galgenberg die op maar liefst vier
BAI. ‘Als studenten speelden wij daarbij de mooie meneren
plaatsen in de provincie voorkomt, zoals in Anloo. Ook hier is
die aantekeningen maakten’, vertelt Waterbolk. Natuurlijk
de naamgeving altijd omringd geweest met verhalen. Hoewel
trok de opgraving bekijks. Met de mensen kwamen ook de
de heuvel in Anloo niet werd onderzocht, staat vrijwel vast
verhalen. Oudere dorpsgenoten wisten te vertellen dat de
dat er een echte galg heeft gestaan. Van Giffen groef ooit de
heuvel bekend stond als ‘Spoekbarchien’ en als ‘Klöppers-
Galgenberg in Westerbork op en vond er resten van mensen,
barchien.’ Het ene verhaal haalde het andere uit. Een
in tegenstelling tot die van Sleen, waar bij een volledige
118 119
De wetenschapper
4
opgraving helemaal geen sporen van een galg of menselijke
Kunt u een voorbeeld geven van zo’n middeleeuwse
resten werden aangetroffen.
naamgeving?
Waterbolk: ‘Op grond daarvan kun je als algemene theorie
Waterbolk pakt er een kaart bij met daarop de veldnamen
formuleren dat de naamgeving van dit soort heuvels
van het vroegere gehucht Peelo bij Assen. Huisakkers,
Galgenberg, Schattenberg, Mariaberg – te maken heeft met
Padakkers, Natakkers, Stobakkers, Hopkamp, Vlasakker.
het respect dat mensen hadden voor deze plekken. Het is een
Namen die je overal in Drenthe kunt tegenkomen en die te
manier geweest om de herinnering aan een vroeger gebruik
maken hebben met ligging, kwaliteit en gebruik van de grond.
als begraafplaats levend te houden. Als je in die sfeer zit,
En dan plotseling tussen andere blokken op de es ook de
stuit je ook op namen als ‘Generaal’ en ‘Majoor’. Eigenlijk
percelen Vastelavont en Heiligenakkers. Wat doen die namen
absurd om een grafheuvel zulke namen te geven, maar het
daar? ‘Het bleken juist de plaatsen waar naderhand delen
was kennelijk een manier van de mensen om bijvoorbeeld
van een vroegmiddeleeuwse nederzetting zijn gevonden.
het geheimzinnige of het bijzondere verband met vroegere
De herinnering aan de bewoning uit heidense tijd werd
menselijke activiteiten vast te leggen. Hierdoor ontstond een
vastgelegd in namen die aan het christendom zijn ontleend.
zekere continuïteit, plek en naamgeving werden aan elkaar
In Drenthe kom je meer namen tegen die deze relatie kennen,
verbonden en bleven dat gedurende vele eeuwen.’
zoals Hilligmeer, Paasberg en Hilgensteen.’
De namen werden onderdeel van de zogeheten collectieve
Welke toekomst is er volgens u voor veldnamen weggelegd?
herinnering?
Waterbolk: ‘Zoveel mogelijk te bewaren, zou ik zeggen.
‘Ja. Daar zijn heel wat voorbeelden van bekend. Van Giffen
Als ’t kan oude namen inpassen in nieuwe situaties. En
deed een opgraving bij Zeijen, naar een vermoedelijke
verder veel onderzoek doen. Ik heb naar aanleiding van
legerplaats. De boeren uit het dorp zagen hem bezig op het
dit gesprek nog eens op oude kaarten gekeken en namen
Hoge Veld, maar naar hun idee was de naam verbonden
gezocht die ik in verband kan brengen met de mij bekende
met een terrein aan de rand van het Witteveen, wat dichter
archeologie van bepaalde dorpen. Onderzoeker Wieringa
bij het dorp. Hier bleek inderdaad een legerplaats uit het
van het Nedersaksisch Instituut van de Rijksuniversiteit
begin van de jaartelling te liggen. Het was een hele mooie
in Groningen heeft ooit een schat aan Drentse veldnamen
omwalde nederzetting, met een meervoudige palissade en
verzameld. Het zou onderwerp van een nadere studie kunnen
een grachtje. Een beetje een raadselachtig geval. Hoe we de
zijn om namen die op verschillende plaatsen voorkomen
nederzetting moeten interpreteren weten we nog niet, maar
met elkaar te vergelijken. Is er een verband te leggen met
dat is een ander verhaal. Feit is dat de boeren de kennis over
de grondsoort, met archeologische vondsten? Daar zit een
de legerplaats kennelijk eeuwenlang hebben doorgegeven.
heel mooi proefschrift in. Juist Drenthe beschikt dank zij de
Ik denk dat het sterk besloten karakter van de agrarische
belastingregisters uit de 17e eeuw over fraaie oude kaarten,
gemeenschap in Drenthe er mede debet aan geweest is dat
waarvan de gegevens zich uitstekend laten vergelijken
verhalen zo lang konden overleven. Je ziet het ook bij de
met kadasterkaarten uit 1830. ’t Is dat ik inmiddels 83 jaar
naamgeving van akkers. Vanaf de negende eeuw is er sprake
ben, me met andere onderwerpen bezighoud en dat zo’n
van uitgebreide esontginningen, met daarbij een nauwkeurige
onderzoek eigenlijk op het werkterrein van historisch
naamgeving van de verschillende percelen.’
geografen thuishoort, maar anders….
120 121
122 123
De bodem als geheugen van het landschap Gerrie Koopman
Het stroomdalgebied van de Drentsche Aa is bij uitstek een cultuurlandschap. De menselijke invloed staat overal in het gebied gegrift. Bijna nergens anders is op een relatief kleine oppervlakte zoveel diversiteit aan archeologie, cultuurhistorie, landschap en natuur te beleven. Waar maar weinigen van doordrongen zijn, is het feit dat het hier slechts om uitingen van invloed gaat. Invloed op het natuurlijke systeem, waarvoor geologie en bodem het uitgangspunt vormen. In dit opzicht is het op zijn minst merkwaardig te noemen, dat alle afzonderlijke uitingen bijzonder worden gewaardeerd en tot op Europees niveau worden gekoesterd; zelfs verankerd in wetgeving, terwijl het fundament van het cultuurlandschap nog dagelijks, overigens bijna nooit moedwillig, onachtzaam terzijde wordt geschoven. Om deze basis voor het zich blijvend ontwikkelende cultuurlandschap veilig te stellen, is het noodzakelijk dat we de bodem onder ons cultuurlandschap meer tussen de oren krijgen; ons meer bewust worden van de ‘onderwereld’. De bodem is bij uitstek een geschikt uitgangspunt voor een integrale visie op zowel de ontwikkelingsgeschiedenis als op toekomstige ontwikkelingen van en in het landschap. In een cultuurlandschap als het Drentsche Aa gebied benadrukken veldnamen de verbinding tussen mens en ‘onderwereld’.
Pijlers onder het landschap Vaak wordt gezegd dat de landschappelijke basis voor Drenthe is gelegd in het Pleistoceen, de periode van de ijstijden. Dit is ten dele waar, want ook de geologische periode die bekend staat onder de naam ‘Perm’ (ca. 250 miljoen jaar geleden) heeft geleid tot gevolgen die in het landschap nog duidelijk herkenbaar zijn. In die periode ontstond in het huidige NoordoostNederland en Noordwest-Duitsland een diep en dalend bekken, waarin het zeewater kon doordringen. Dit moet een soort binnenzee geweest zijn, waarin de oceaan frequent overstroomde. Door indampingsprocessen – Drenthe had in die tijd een woestijnklimaat – ontstond een laag zout van meer dan honderd meter dik. Door latere bedekking met jongere afzettingen
Zout
ligt dit zogenaamde steenzout momenteel op zo’n 3 km diepte. Als gevolg van deze bedekking wordt een grote druk uitgeoefend op de laag zout, waardoor het beweeglijk en kneedbaar wordt. Hierdoor wordt het steenzout op ‘zwakke plekken’ door de bovenliggende lagen omhoog geperst tot pilaarvormige structuren; de zogenaamde ‘zoutpijlers’. De toppen van deze pijlers liggen nog
Boven Tertiair Kwartair
maar enkele honderden meters onder het aardoppervlak. Het omhooggeperste zout deed zijn
Midden Tertiair
invloed gelden op het landschap. Onder het Ellertsveld, het hoogliggende centrale gedeelte van
Onder Tertiair
het Drents Plateau, ligt de bekende zoutpijler van Schoonloo. Deze heeft voor een groot deel
Boven Krijt
het oorspronggebied van de Drentsche Aa bepaald en heeft er waarschijnlijk zelfs voor gezorgd
Onder Krijt
dat het beekdalgebied werd onthoofd. Een van de oorspronkelijk bovenstroomse takken van de
Trias
Bodemprofiel ‘Haosbarg’ op de zuides van Gasteren
124 125
Onderin zien we het witte en glimmerrijke zogenaamde premorenale zand dat nog voor de ijsbedekking in het Saalien is afgezet. Van het keileem, dat deze fijnzandige laag moet hebben afgedekt, is hier nauwelijks nog iets terug te vinden. Dit is hier door erosie verdwenen, op een
Drentsche Aa werd, naar tegenwoordig wordt aangenomen, als gevolg van de omhoogkomende
dikke steen na die bij het graven van dit gat in de es op
zoutpijler door de Hondsrug heengeperst en stroomt nu als Voorste Diep in het Hunzedal.
ongeveer 80 cm diepte werd aantroffen. Hier moet dan
Onder het Drentsche Aa gebied ligt de zoutpijler van Anloo. Seismisch onderzoek heeft aan-
ook ongeveer de scheiding liggen tussen het premorenale
getoond dat de top van de zoutpijler globaal ligt onder Gasteren en het Eexterveld. Anloo ligt
zand en het tijdens de laatste ijstijd door de wind afgezette
aan de noordrand van de zoutpijler. De naam Gasteren (gast, geest), verwijst naar de relatief
dekzand. In de bovengrond heeft zich een podzol gevormd
hoge ligging van dit dorp. Doordat de zoutpijler het landschap omhooggedrukt heeft, hebben
die later door de boeren door elkaar is gewerkt. Daardoor
de takken van de Drentsche Aa zich hier diep kunnen insnijden. De hoge ligging van de
is van het podzolprofiel weinig meer over. Direkt onder
Zuides van Gasteren ten opzichte van het Gasterense Diep is landschappelijk spectaculair. Ten
de donkergekleurde bovenlaag is de grond door nog
noordwesten van Gasteren liggen het Voorste en het Achterste Veen. Het is niet uitgesloten dat
enige humusinspoeling lichtbruin gekleurd. Op ongeveer
deze langgerekte keten van veentjes een overblijfsel is van een vroeger beekdalgedeelte van de
110 cm en bijna onderin het schoongemaakte profiel
Drentsche Aa die zich hier ooit heeft ingesneden tegen de rand van het omhooggeperste gebied.
zijn humusinspoelingsbandjes te zien. In het midden lijkt
In Gasteren staat deze keten van veentjes bekend als de ‘Veensloot’, omdat ze aan het begin
een diepe wortelgang, veroorzaakt door een vroegere
van de twintigste eeuw met elkaar werden verbonden door het graven van diepe sloten. Het
bosbegroeiing, de ondergrond in te stulpen. Deze holte
Eexterveld, aan de oostkant van de zoutpijler, manifesteert zich in het patroon van de Drentsche
is later opgevuld met ander, iets groffer materiaal dan
Aa als een relatief hooggelegen brongebied waar zowel het Scheebroeker loopje als het Anlooër
zich hier oorspronkelijk bevond en daardoor tekent het
diepje ontspringen. Ten zuidwesten van Anloo ligt een perceel in het beekdal van het Anlooër
zich duidelijk af. Dit wordt nog versterkt doordat langs
diepje met de naam ‘Kruumt’. Hier, aan de noordrand van de zoutpijler van Anloo maakt de
de randen van deze voormalige wortelgang ook humus
beek een tweetal opvallend rechthoekige krommingen. Het is nog niet onomstotelijk bewezen,
is ingespoeld. De oorspronkelijke bodem is bewerkt tot
maar het ligt voor de hand dat deze haakse bochten in het Anlooër diepje en ook de diepe
de scherpe overgang tussen donkergekleurde bovenlaag
insnijding van deze beek een direkt gevolg zijn van de onderliggende zoutpijler.
en de lichter gekleurde ondergrond (ongeveer op 65 cm diepte), waarbij de bovenste lagen van het oorspronkelijke
Geboetseerd door ijs, water en wind
podzolprofiel door elkaar heen zijn gemengd. Door de
De huidige oppervlaktestructuren van Drenthe zijn voor het overgrote deel veroorzaakt door de
eeuwenlange bemesting met zandhoudende potstalmest is de
gevolgen van de landijsbedekking gedurende de twee voorlaatste ijstijden: het Elsterien (ca.
donkergekleurde humushoudende bovenlaag aangegroeid
500.000 – ca. 400.000 jaar geleden) en het Saalien (ca. 350.000 – 100.000 jaar geleden).
tot ongeveer 65 cm dikte. Hierin zijn baksteenfragmentjes
Aangenomen wordt dat tijdens het Elsterien het Scandinavische landijs zich uitbreidde tot in
aanwezig, die waarschijnlijk in de mest gezeten hebben.
Noord-Drenthe. Onder het ijs ontstonden, nu nog onverklaarbaar lange (20 – 100 km), brede
Ook kleine steentjes die afkomstig kunnen zijn uit het ooit
(3 – 5 km) en diepe (100 – 500 m) tunnels. Deze zijn weer opgevuld met veelal homogene smelt-
hier aanwezige en geërodeerde keileem, maar die ook met
waterafzettingen, waarvan potklei de meest bekende is. In de omgeving van het Gastersche Holt,
heideplaggen via de potstal uit een ander deel van het
ten zuiden van Gasteren, ligt de potklei bijna aan de oppervlakte. Omdat potklei nauwelijks
dorpsgebied van Gasteren afkomstig zouden kunnen zijn.
water doorlaat, zijn de gronden hier van oudsher intensief begreppeld. De leemkuilen in het
Hofakkers Walakkers Bree Pol Pollegies Lijnstukken Kruusakkers Askakkers Greving Körtwoerdtie Steenakkers Padakkers Braok Stierland Kaampakkers Askaampen Engelakkers Heiden Hollers Veldkaampies Tipkaamp Uterlaogen Bielegie Langtocht Holtakkers Tip Hillenbarg Bokspiepie Wenning Geerties Roegen Broodakkertie Haosbarg Nebbenakkers Delakkers Viooltiesakker Jippenbos Kamerakkers Tijwanden Wenning Körtbree Winkelakkers O o s t e r k a a m p e n H e u g t e Kn o b b e l i n g s
Gastersche Holt dateren uit de tijd dat de boeren hun deel (achterhuis van de boerderij) met de potklei verhardden. De veldnaam ‘Vetmaat’ bij het Scheebroekerloopje ten noorden van Anderen verwijst waarschijnlijk naar de vette potklei die ook hier aan de oppervlakte ligt.
In zandverstuivingen op het Ballooërveld dagzoomt fijn zand, dat kan worden aangeduid als ‘premorenaal zand’ (afgezet vóór de landijsbedekking in het Saalien). Dit zand bevat veel glimmers. Uit verhalen is bekend dat dit schitterende fijne zand werd gebruikt als ‘keukenzand’, onder andere om sierlijke zandtapijten te strooien in de pronkkamers van boerderijen.
In de op een na laatste ijstijd, het Saalien, werd heel Drenthe bedekt met een enorm pakket landijs, bij benadering een kilometer dik. Vanuit Scandinavië werd door de zich uitbreidende gletsjer alles wat los en vast zat van de aardkorst afgeschraapt. Rotsblokken, grind-, zand-, leem- en kleigronden; alles werd onder het pakket ijs meegeschuurd, verbrokkeld, vermengd en sterk samengeperst. Na het afsmelten van de ijsmassa bleef dit materiaal, door de grote diversiteit in samenstelling treffend ‘keileem’ genoemd, in Drenthe als een enigszins bolvormige en gegroefde plaat achter. Keileem vormt de basis voor het zogenaamde Drents-Friese Plateau. De Hondsrug en de parallelle ruggen ten westen daarvan, geven hoogstwaarschijnlijk de richting aan van het relatief snel in zuidwaartse richting oprukkende landijs. Keileem laat door zijn samenstelling en dichte structuur moeilijk water door. Hierdoor spoelde het afstromende
126 127
water tussen het Saalien en het Weichselien diepe geulen in het keileempakket. De combinatie van ruggen en keileem bepaalde het uiteindelijke patroon van de Drentsche Aa. Op meerdere plekken ligt keileem dicht bij de oppervlakte. Boeren hadden hier last van. Het water wilde moeilijk weg en de omhoogvriezende stenen zorgden voortdurend voor ongemak bij het bewerken van de essen. Dit is tot uiting gebracht in akkernamen als ‘Leemakkers‘ (Anloo), ‘Steenakkers’ (Gasteren en Anderen) en ‘Steenhoorns’ (Anloo).
De wind deed er tijdens de laatste ijstijd, het Weichselien (ca. 70.000 – 10.000 jaar geleden) nog een schepje bovenop. Het door het landijs geboetseerde landschap werd onder toendraomstandigheden afgedekt door een golvende deken van verwaaid zand: het ‘dekzand’.
Ontwerp gereed Na de laatste ijstijd was het groffe ontwerp van het Drentse Landschap klaar. Gedurende de afgelopen 10.000 jaar (het Holoceen) werd het door natuurlijke processen, maar vooral onder invloed van de mens, tot in detail afgewerkt. In de lagere delen van het landschap konden zich in het water plantenresten ophopen, waardoor veen werd gevormd. Op de meeste plaatsen in het gebied van de Drentsche Aa is het schrale dekzand de basis geweest voor de agrarische activiteiten. De eeuwenlange bemesting met zandhoudende potstalmest (heideplaggen van bijvoorbeeld het ‘Plaggenveld’ en het ‘Zuddenveld’ bij Anloo) leidde op de essen tot een relatief dikke en zwartgekleurde humushoudende bovengrond. De zandduinen uit de laatste ijstijd werden onder de essen geconserveerd en waren favoriete plekken voor konijnen om op de akkers holen te graven. Dit is ongetwijfeld veelvuldig gebeurd op de ‘Konijnenakkers’ bij Anderen en op de ‘Haosbarg’ bij Gasteren. Ook de naam ‘Haarakkers’ (Anderen) verwijst waarschijnlijk naar een relatief hoge ligging op zo’n zandrug of –duin. Door intensief menselijk gebruik van het landschap, bijvoorbeeld door intensief verkeer en afplaggen, verdween plaatselijk de vegetatie en konden op locale schaal stuifzandgebieden ontstaan. Met name rond de Gasterense Duinen komt dit naar voren in vele veldnamen zoals ‘Zandsteeg’, ‘Zaandakkers’ en ‘Zandkampen’.
Mens en bodem In een groot deel van Drenthe bestaat de bovengrond uit dekzand, dat al lange tijd onderhevig is aan weer, wind, seizoenen en de invloed van de mens. Hierdoor is het dekzand aan de oppervlakte veranderd en is er een gelaagdheid in ontstaan: een zogenaamd bodemprofiel. Bijna alle bodems hebben een donkergekleurde bovengrond. Deze ontstaat doordat afgestorven resten van de bovengrondse begroeiing door organismen worden omgezet in humus: organisch materiaal waarin de plantenresten nauwelijks meer herkenbaar zijn. Deze humus wordt onder natuurlijke omstandigheden door een breed palet aan bodemorganismen door de bovengrond gemengd en kleurt deze homogeen donker en vaak zelfs zwart. In leemarme zandgronden wordt de humus na verloop van tijd stroperig, zodat het met het inzijgende regenwater kan worden meegenomen. De vele humuszuren ontdoen de zandkorrels direkt onder de zwarte bovengrond van hun verweringslaagje, zodat de blote kwartskorrels zichtbaar worden. Hierdoor ontstaat een grijsgekleurde laag. We spreken hier van de ‘uitspoelingslaag’. Direct daaronder slaat de combinatie van humus en verweringsproducten (grotendeels ijzerverbindingen) weer neer, in beginsel als een huidje rond de zandkorrels, waardoor een donkerbruingekleurde zogenaamde ‘inspoelingslaag’ ontstaat. Als deze uit- en inspoelingsprocessen door blijven gaan, kan de inspoelingslaag helemaal verstopt raken en steeds moeilijker doorlaatbaar worden voor water. De bodemtypen die zijn ontstaan door uit- en inspoeling van disperse humus worden humuspodzolgronden genoemd. De term ‘podzol’ is afkomstig uit het Russisch en verwijst naar de askleurige uitspoelingslaag. De slecht waterdoorlatende en meestal harde inspoelingslaag werd door de boeren ‘oerlaag’ genoemd en niet zelden verwijderd door diep te spitten, omdat hier altijd water op bleef staan.
128 129
Met name op de ruggen (zoals de Hondsrug en Rolderrug) is het zand lemiger dan op andere plaatsen. In deze leemhoudende dekzandgronden blijft humus als trosjes uitwerpselen in stand en spoelt niet uit, maar wordt bij een niet al te hoge grondwaterstand tot op grotere diepte door de grond gemengd. Hierdoor wordt het zand homogeen bruin gekleurd. Dit zijn de zogenaamde moderpodzolgronden. De eerste boeren hadden de bodem goed tussen de oren en hebben ongetwijfeld aan de bosvegetatie kunnen aflezen waar de meest vruchtbare bodems aanwezig waren en waar hun agrarische activiteiten de meeste kans van slagen hadden. Celtic Fields (akkertjes uit de IJzertijd) vinden we op de plekken met leemhoudend zand in de bodem. Op de bodemkaart vallen deze locaties meestal samen met moderpodzolgronden. Op de overgangen van de hoger gelegen podzolgronden naar de laaggelegen veengronden is de grondwaterstand te laag voor veenvorming, maar te hoog voor podzolvorming. Hier ontstaan bodems met alleen maar een donkergekleurde bovenlaag: de zogenaamde eerdgronden.
Uitgekozen plekken De boeren uit de esdorpen hebben altijd al een hele nauwe aansluiting gehad bij het fysische landschap. Men koos die plekken uit, waar men qua bodem alle benodigdheden ‘bij de hand’ had. Op de moderpodzolgronden, de meest vruchtbare drogere delen, werden de eerste akkers aangelegd. Veldnamen met de uitgang ‘akker’ worden vanouds gebruikt voor de percelen op de es. De minder vruchtbare humuspodzolgronden treffen we nog veelvuldig aan onder de al dan niet voormalige heidevelden. De namen met achtervoegsel ‘veld’ zijn veelal gekoppeld aan deze (voormalige) woeste gronden waar de plaggen voor de potstal werden gewonnen. De eerden veengronden langs de beken werden gebruikt voor de graslanden, veelvuldig aangeduid met namen als ‘maten’, ‘broeken’ of ‘stukken’. We kunnen dus stellen dat de ligging van de onderdelen van een esdorp in aanleg volkomen de blauwdruk van de fysische ondergrond volgt.
Bodem als ordenend principe De bodem is het geheugen van het landschap. Zonder dit geheugen raakt het landschap dementerend. Een bodemprofiel is in de loop van de tijd ontstaan doordat een veelheid aan achtereenvolgende (zowel natuurlijke als menselijke) processen hebben gezorgd voor minder of meer herkenbare veranderingen in het uitgangsmateriaal. Informatie over bijvoorbeeld de geologische oorsprong, grondwaterstanden, begroeiing en menselijk gebruik in de loop van de tijd is op deze manier opgeslagen in de bodem. Dit maakt dat we elk bodemprofiel feitelijk kunnen zien en lezen als een memory stick met een enorm geheugen, waarop informatie is opgeslagen over de hele ontwikkelingsgeschiedenis van de bodem en zijn omgeving. Eén haal van een graafmachine kan alle informatie als ware het één druk op de ‘delete’ knop wissen. De bodem is niet alleen informatiedrager, maar bovendien de belangrijkste onderlegger voor het hele cultuurlandschap. Het Beek- en esdorpenlandschap Drentsche Aa weerspiegelt op veel fronten, tot in veldnamen toe, dat ‘bodem’ voor het landschap het belangrijkste ordenend principe is geweest. Een hernieuwd besef van de hechte relatie tussen landschap en bodem zou moeten leiden tot een vanzelfsprekendheid waarmee ‘de onderwereld’ door beleidsmakers en beheerders wordt meegenomen in al hun plannen..
130 131
Nieuwe landgebruikers over nieuwe tijden en naamsveranderingen
Naarmate men verder het midden van Drenthe nadert wordt de heide meer eenvormig en heeft minder afwisseling van nieuwe ontginningen. Ook hier gaat dit zoo voort totdat men er komt aan een heel klein buurtschap, waarvan zoowel de naam als de oorsprong ons onbekend voorkwamen. Later vernamen wij dat het
De veldontginning NieuwBalloo is door de bestemming tot militair oefenterrein nooit uitgegroeid tot
Nieuw-Balloo is. Het kind naar zijn vader genoemd – dat
een volwassen ‘nabuurschap’. Wel is de bescheiden cluster van ontginningsboerderijtjes een paar
gebeurt meer in Drenthe. Men vindt elders NieuwAmsterdam, Nieuw-Dordrecht, Nieuw-Buinen, NieuwWeerdinge, Nieuw-Balinge, welnu, waarom dan hier ook geen Nieuw-Balloo? ’t Klinkt ons beter in de ooren dan plaatsnamen als Nooitgedacht, Knarphoorn, de Schaapstreek, het Stuifzand, en die zijn er toch ook in Drenthe. Nieuw-Balloo ligt niet ongunstig, onmiddellijk aan ’t groenland en aan een hoogeren grondslag van
keer van naam veranderd. Er zullen weinig mensen zijn die zich de naam NieuwBalloo nog kunnen herinneren. Des te meer spreekt de naam Visvliet tot de verbeelding. De buurtschap kreeg deze poëtische naam via de nieuwe eigenaar van een van de boerderijtjes, die zijn bezit ombouwde tot een woon en visparadijsje. Toen de gemeente besloot tot een snelheidsbeperking voor het wegvak langs het natuurgebied veranderde de naam in Balloërveld, genoemd naar het aangrenzende heideveld. In het op traditie en collectiviteit gestoelde werkdorp hadden namen een veel langere looptijd. Veranderingen voltrokken zich op een veel langere tijdschaal. De korte levensduur van nieuwe namen is een nieuw gegeven. De naamsveranderingen van NieuwBalloo symboliseren in zekere zin onze huidige cultuur. Met het voorvoegsel ‘nieuw’ wilden de naamgevers aangeven dat zij het anders gingen doen
bouwland. Wie de eerste bewoner er van was vernamen
dan in het oude dorp. Zij voelden zich de ‘pioniers van een nieuwe beschaving’ zoals Harm Tiesing ooit
wij niet, maar hij werd door drie of vier gevolgd, zoodat
opmerkte. Visvliet, destijds een geliefde naamgeving voor landgoederen, symboliseert de individualiteit
er reeds een halve Drentsche nabuurschap is. ’t Zal mettertijd nog wel eens een heel worden.
van de burger die rust zoekt op het platteland. En Balloërveld staat voor de bureaucratisering van het landschap: de ambtenarij heeft een (anonieme) bebouwde kom herbenoemd. In Anloo heeft een inventarisatie plaatsgevonden van nieuwe namen die als een vervangende laag over de oude veldnamen zijn gelegd. Deze naamsverandering kan op het conto worden geschreven van nieuwe landgoedeigenaren van buiten het dorp die hun bezit op deze wijze hebben ‘gelabeld’.
Harm Tiesing (26 juli 1922) Uit en over Drenthe Stichting Harm Tiesing, Borger 2003.
De nieuwe landgebruikers 5
Namenlandschap spiegel van de tijd Hans Elerie
In de 19e eeuw raakte het Olde Lantschap in een stroomversnelling. In die eeuw verviervoudigde de bevolking zich en de ongenaakbare moerasgordels die Drenthe eeuwenlang isoleerden, veranderden door de turfwinning en de landbouw in een van de meest productieve landschappen in ons land. In het veen ontstond een nieuwe wereld die fysiek en mentaal verschilde van de oude. De veenkoloniale dorpen, vaak vernoemd naar het oude moederdorp, overklasten de zanddorpen al snel in dynamiek en welvaart. Maar ook de op traditie gestoelde zanddorpen moesten er op den duur aan geloven. De grootschalige ontginning van de uitgestrekte heidevelden die op de valreep naar de twintigste eeuw pas goed op gang kwam, braken de oude dorpsgemeenschappen open en zorgden uiteindelijk voor de metamorfose van het open esdorpenlandschap. Al deze nieuwe ontwikkelingen zien we ook terug in het namenlandschap.
Exoten Vanouds was het benoemen van het landschap en de dagelijkse omgang met veldnamen voorbehouden aan de agrarische werkgemeenschap. In die orale traditie vormden levende veldnamen de mentale en fysieke vingerafdruk van het dorpslandschap. Maar in de loop van de 19e eeuw, met de komst van nieuwe landgebruikers en de invoering van een nieuwe bestuurlijke orde verloor het dorp zijn alleenrecht op het benoemen. Nieuwe landgoedeigenaren drukten hun eigen stempel op het namenlandschap en ook de opbloeiende bureaucratie kende zijn eigen logica van het benoemen. Het benoemen was dus niet alleen meer een zaak van binnenuit maar ook van buitenaf geworden. Deze nieuwe trend sluit aan bij de nieuwe tijd waar lokale identiteit steeds meer het resultaat is van externe invloeden, waarbij ‘exotische namen’ als vanzelfsprekend worden opgenomen het vocabulaire van de leefomgeving.
Hunnenborg, Grünewald of Kniphorstbos? Een van de eerste interventies die nog steeds stof doet opwaaien bijvoorbeeld kwam van de provinciale overheid in de 19e eeuw.1 Met de opbloei van het historisme begon zich ook het provinciaal bestuur van Drenthe te bekommeren om zijn ‘gedenkwaardige’ voorgeschiedenis. Zo werd in een stuifgat onder Rolde de Balloërkuil ingericht als vermeende vergaderplek van de Etstoel, Drents oudste rechtscollege. En verder naar het zuiden aan de rand Groller Zuidesch op een perceel van de Dicke Heurn werd het Grollerholt aangeplant als vermeende vergaderplek van de Landdag. Hoewel de historische juistheid van beide locaties vanaf het begin omstreden was, werden de nieuwe toponiemen ‘ingelijfd’ terwijl de aangewezen locaties nog steeds garant staan voor een verwoed historisch discours.2
132 133
Landgoed Ter Borg
Eind 19e eeuw verloren de uitgestrekte heidevelden hun functie in het
aan het sprookjesachtige Pinetum, de enorme Rododendronkoepels in
boerenbedrijf. Naast de kleinschalige ontginningen vanuit de dorpen
de open heide, de met zorg aangeplante bomenlanen en de rustieke
werden door particuliere van elders grote stukken heide opgekocht om
familiebegraafplaats. Het open heidelandschap veranderde door al deze
het vervolgens in te planten met bos. Zo ontstond ten noorden van Anloo
ingrepen in een geborgen landgoed waarin de oude landschapselementen
het Kniphorstbos en ten zuiden van het dorp het Landgoed Terborgh op
en structuren op een vanzelfsprekende manier werden ingepast. Het
de heide tussen de essen van Anloo en Eext. In de relatief kleine marke
landgoed heeft daardoor een rijke biografie nagelaten van oude en
van Anloo zorgden deze initiatieven van buiten voor een metamorfose
nieuwe verhalen.
van het dorpslandschap. Het Landgoed Terborgh, door inwoners van
Met studenten van Van Hall/Larenstein en lokale kenners uit Anloo en
Anloo het Evertsbos genoemd, is een mooi voorbeeld van een landgoed
Eext hebben wij die verschillende verhalen aan de hand van plekken
waar opeenvolgende generaties van de familie Everts nadrukkelijk hun
opgespoord. Natuurlijk is ook deze biografie niet volledig, maar er is wel
stempel op hebben opgedrukt. We hoeven dan alleen maar te denken
een basis gelegd voor latere aanvullingen en interpretaties.
De nieuwe landgebruikers 5
Voor de ruilverkaveling
Na de ruilverkaveling
Het afstoten van de heidevelden als agrarische gebruiksgrond lokte nieuwe grondgebruikers naar het Drentse Aa gebied. Staatsbosbeheer, Defensie maar ook particulieren kochten grote delen van de heide op om deze in te richten als productiebossen, landgoederen of oefenterreinen. Daarmee drukten ze ook hun stempel op het namenlandschap. Een mooi voorbeeld van zo’n toe-eigening is het landgoed tussen Anloo en Schipborg dat tegenwoordig bekend staat als het Kniphorstbos. Begin jaren twintig kochten Kröller-Müllers van de modelboerderij De Schipborg het landgoed van Kniphorst dat toen nog de Hunnenborg heette. Na de dramatische afloop van de Eerste Wereldoorlog achtte het Duitse echtpaar de naam ongepast en verving deze voor Grünewald.3 Maar toen het landgoed na de oorlog via confiscatie in handen kwam van Staatsbosbeheer kreeg het landgoed de naam Kniphorstbos zoals het vanouds door omwonenden werd genoemd. De autochtone benaming was dus een langer leven beschoren dan de exotische namen van de nieuwkomers. Van het Landgoed ter Borgh, dat vanaf de jaren twintig werd aangelegd op de heide tussen Anloo en Eext, is een oude bedrijfskaart bekend die een mooie indruk geeft van het proces van nieuwe naamgeving. Naast de rationele benummering van bospercelen en enkele bestaande veldnamen had men behoefte aan meer oriëntatiepunten door ook opvallende elementen als veentjes en lanen te benoemen. Zo ontstond van een historisch ‘gelaagd’ landschap van oude en nieuwe namen, van Kerkepad en Galgwandenveen tot Suzelaantje en Pinetum.
Drents arcadië Sinds het Drentse Aa gebied tegen eind 19e eeuw door de verpozing zoekende burgerij werd ontdekt als recreatieruimte heeft dit geleid tot naamgeving van opvallende landmerken en geliefde plekken die op hun beurt weer sterk hebben bijgedragen aan de beeldvorming van buitenaf op het Drentse Aa gebied.4 Vooral de zandverstuivingen met hun hoge duinen die je boven het landschap verhieven spraken tot de verbeelding. De Zeegser Duinen (‘Eldorado van Groningers’) en de Gastersche Duinen die op de markeverdelingskaarten nog staan aangegeven met het weinig aansprekende ’t Zand, ontwikkelden zich met hun nieuwe, verlokkende namen tot toeristische trekpleisters. Talrijk zijn de aanbevolen belvedères in de eerste wandelgidsjes van het toen nog open landschap. Ook de Kymmelsberg in Schipborg met zijn vergezicht op de
134 135
De nieuwe landgebruikers 5
136 II
kronkelende Aa stond bij menig stadjer als te befietsen eindpunt op het programma: ‘Drents arcadië zien en weerom’. Een zelfde bekendheid geniet nu het overdadige Orchideeënveldje langs het fietspad bij de Burgvallen onder Schipborg. Deze attractie dankt zijn bestaan aan de instelling van het Stroomdallandschap Drentse Aa in de jaren 60. In die tijd waarin vooral de natuurbeleving centraal kwam te staan werden ook nieuwe namen bedacht voor bovenloopse stroeten en ruimsloten. Zo zijn we vertrouwd geraakt met het Scheebroekerloopje (’t Ruum) bij Anderen en het Smalbroekerloopje bij Balloo.
Nepvoorden Een nieuwe fase in de jongste beleidsgeschiedenis is de instelling van het Nationaal Beek- en Esdorpenlandschap Drentse Aa. Onder het subsidieregiem van de Nationale Parken lijkt de musealisering van het landschap een onontkoombaar feit geworden. De toe-eigening van plekken met betekenis vindt nu plaats door bordjes en informatiezuilen en door een uiterst consequente markering van borden langs grote èn kleine toegangswegen tot het beleidsgebied.
Coördinaten
Een andere gevolg van dit objectgerichte beleid is de strooigoedbenadering van cultuurhistorie waarbij voorden (doorwaadbare plaatsen) van oude verbindingsroutes worden opgekrikt tot keidammen en op andere plaatsen worden opgeofferd bij het uitdiepen van de stroompjes. Veranderingen in onze moderne tijd leiden vaak tot een verdergaande rationalisering van onze leefwereld. Onze autosnelwegen hebben geen eigennamen meer zoals hun oude voorlopers die als een bundel van karrensporen door de uitgestrekte heidevelden liepen van kerktoren naar kerktoren. We spreken nu niet meer van Groningerweg maar van de A28 of de N34 die als een driehoek het Drentse Aa gebied flankeren of doorkruisen. Maar soms kunnen vernieuwingen ook verrassend teruggrijpen op het verleden. Voor de viaducten en een aantal parkeerplaatsen bedacht men geen codes of nieuwe namen maar viel men terug op de oorspronkelijke veldnamen ter plekke. Zo prijken De Ziel, De Scheiding en Kleuvenveen als tijdloze symbolen op de betonnen constructies van ons rusteloze bestaan.
(Endnotes) 1
H.M. Luning Het Grollerholt. Een erezuil ten faveure van het provinciaal bestuur? In: NDVA 2007.
2
H.T. Waterbolk Tussen Rhee en Rolde. KNAW Mededelingen van de Afdeling Letterkunde, Nieuwe Reeks, Deel 59 no 2.
3
A. van Veldhuizen Op en om de Adderhorst Groningen 1933; blz.132.
4
J. Verdijk Landmerk voorgesteld. Doctoraalscriptie 2007; RUG, Faculteit Ruimtelijke Wetenschappen.
VII
Toponiem
Rodoveentie
VIII 137
Corrie