JANUARI 2000
ECN-C--00-006
Evaluatie van de methaanemissie van de deponie Braambergen
A. Hensen
Revisions A B Made by:
Approved:
A. Hensen Checked by:
J. Slanina Issued:
C.A.M. van der Klein
ECN-Fuels Conversion & Environment Air Quality
Abstract Methane concentrations in plumes resulting from emissions from a waste deposit near Almere were measured in November 1999. The aim of the experiment was to estimate the total methane emission of the landfill. Measurements were made with a tunable diode laser technique in a van. Totally 16 plume measurements were conducted. The emission was estimated by fitting the cross-section of the plume concentration with an atmospheric transport model. The emission estimated from the plume measurements at Braambergen amounted 48 ± 8 g CH4 s-1.
Dit onderzoek werd verricht in opdracht van N.V. Afvalzorg Noord-Holland. ECN projectnummer 8.27 125
ECN-C--00-006
2
INHOUD 1. SAMENVATTING
5
2. INLEIDING
7
3. METHODE EN MEETTECHNIEK 3.1 Emissiebepalingsmethode 3.2 Meetmethode 3.2.1 Monstername 3.2.2 Concentratie meting: de Tunable Diode Laser (TDL) 3.2.3 Absorptie in de meetcel: onderdruk nodig 3.2.4 Calibratieprocedure en meetnauwkeurigheid 3.3 Meteorologische gegevens 3.4 Lachgasemissies 3.5 Invoer parameters voor het model
9 9 11 11 11 11 13 13 13 15
4. RESULTATEN 4.1 Meteorologische condities 4.2 Modelberekeningen
17 17 18
5. CONCLUSIES
23
6. Literatuur
25
ECN-C--00-006
3
4
ECN-C--00-006
1. SAMENVATTING Op 10 november 1999 werden metingen verricht van de methaan concentratie rondom de deponie Braambergen aan de oostzijde van Almere. Doel van deze metingen was te schatten hoe groot de totale bronsterkte voor methaan van deze deponie is. Benedenwinds van de deponie is een pluim van methaan waarneembaar. Aan de randen van de pluim is de concentratie in de lucht nagenoeg gelijk aan de concentratie bovenwinds van de deponie en in het centrum van de pluim is de concentratie maximaal. Met een verspreidingsmodel kan deze zelfde pluim berekend worden voor verschillende bronsterkten. De beste schatting voor de bronsterkte geeft een berekende concentratie die gelijk is aan de gemeten concentratie op het meettraject. De metingen werden uitgevoerd met een tunable diode laser (TDL) systeem aan boord van een meetwagen. Doordat een TDL in staat is relatief lage concentraties methaan met voldoende nauwkeurigheid en hoog tijdsoplossend vermogen te meten kan de dwarsdoorsnede van de methaanpluim met voldoende oplossend vermogen worden geregistreerd. Op de meetdag waren de meteorologische condities redelijk, windsnelheden varieerden tussen de 3 en 5 m/s uit noord-noordoostelijke richting. De pluim kon gemeten worden op een afstand van ongeveer 1000 m ten zuidwesten van de rand van de deponie op een weggetje door akkerbouwgebied. Op de deponie werd N2O losgelaten als tracer. Twee van de drie N2O pluimen bleken niet goed modelleerbaar omdat de pluimas juist langs de rand van het bos/akkerland loopt. Van deze pluimen is alleen het gedeelte op de akker gebruikt. Een derde N2O pluim werd midden in het open veld gemeten en bleek goed modelleerbaar. Met deze pluim is het dispersie model gekalibreerd. Naast de CH4 pluim van de deponie werden twee kleine CH4 pluimen van boerderijen waargenomen. Bij het berekenen van de emissiesterkte van de deponie is hiervoor gecorrigeerd. Metingen van de methaan-concentratie in de dwarsdoorsnede van de pluim werden verricht in een periode van ongeveer 4 uur. Een set van 12 pluimen werd gebruikt om tot een emissieschatting te komen. Een andere, niet meegenomen pluim gaf een twee keer zo hoge emissie als de de set van 12 pluimen. Omdat de direct daarop volgende meting (slechts 8 minuten later) weer “normale“ concentraties liet zien, wordt de pluim met de hoge concentraties als niet representatief voor de gemiddelde situatie beschouwd. Al met al is de conclusie dat de bronsterkte van de deponie bij Braambergen in November 1999 48 ± 8 g CH4 s-1 bedroeg, hetgeen overeen komt met een jaarlijkse emissie van 1.5 kton CH4.. De standaard deviatie in de 12 individuele bepalingen was 16 %. Voor de bepaling van een bronsterkte met deze methode is dat een goed resultaat. Achteraf bleek dat er op de meetdag werkzaamheden zijn verricht aan het gasonttrekingssysteem. Hierdoor is het mogelijk dat relatief hoger emissie niveau is gevonden dan normaal. Bij de evaluatie van de metingen bleek ook dat de gemeten pluimdoorsneden zich het best laten modelleren indien er op het zuidwestelijk deel van de deponie een sterke puntbron aangenomen word. De emissie hiervan is geschat op ongeveer 30 % van de totale emissie.
ECN-C--00-006
5
Winning
CO2 Emissie
CH4 Emission
CH4 Emissie
oxidatie
CH4 Vorming
migratie
?? Vorming= Emissie + Oxydatie + Winning+ Opslag Figuur 2. Emissie van CH4 uit stortplaatsen.
6
ECN-C--00-006
2. INLEIDING Methaan (CH4) is een belangrijk broeikasgas. De concentratie van methaan in de buitenlucht stijgt, evenals die van andere broeikas-gassen zoals kooldioxide (CO2) en lachgas (N2O). Het gevolg van de toename van deze gassen in de atmosfeer is, dat een groter gedeelte van de infrarode straling die de aarde uitzendt wordt opgevangen. In principe betekent dat, dat het systeem aarde-atmosfeer warmer zal worden. Het is niet precies bekend hoe de atmosfeer zal reageren op de verstoring van de stralingsbalans, maar duidelijk is dat de gevolgen in termen van een verandering van het klimaat groot kunnen zijn. Gedurende de laatste jaren is veel onderzoek verricht op dit gebied, niet alleen aan de klimaatkant, maar ook aan de verschillende gassen zelf die immers het broeikaseffect veroorzaken. Er is uitgebreid geïnventariseerd waar de verschillende gassen vrijkomen en wat de belangrijkste bronnen zijn. Nederland blijkt met een emissie van methaan van 24.5 kg CH4 per km2 per jaar de koploper in Europa [1]. Dat komt voor een gedeelte door lekken van aardgas maar met name door methaan emissie veroorzaakt door koeien en de emissies van stortplaatsen. De onzekerheid in de verschillende bronnen van methaan is nog steeds groot. De emissies van methaan door de stortplaatsen wordt geschat op basis van kennis van het aanwezige afval in de verschillende deponieën. Met methaan-vormingsmodellen kan berekend worden hoeveel methaan ontstaat (figuur 1). Een gedeelte van het gevormde methaan ontsnapt uit de deponie door scheuren en poriën in de grond. Op weg naar de buitenlucht kan het methaan gedeeltelijk oxyderen waarbij weer CO2 ontstaat. Deze oxydatie wordt meestal op ongeveer 20% geschat maar deze is afhankelijk van de soort afdekking op de deponie, van het vochtgehalte van de afdeklaag en van de lokale meteorologische condities. Van Amstel [2] en Van der Born [3] geven schattingen voor de totale emissie van de stortplaatsen in Nederland van respectievelijk 190-320 en 168-576 Gg CH4/jaar. Op mondiale schaal verwacht men een toename van de emissies van CH4 uit stortplaatsen maar in Nederland zal door het veranderend stortbeleid en door het aanbrengen van gasonttrekkingsinstallaties het belang van de emissies van CH4 door de stortplaatsen in de komende decennia afnemen. Naast de invloed van het CH4 op het mondiaal milieu kunnen bij deponieën ook lokale milieuproblemen ontstaan. Naast emissies van het reukloze methaan, ontsnappen ook andere gassen uit de deponie. Deze kunnen lokaal aanleiding geven tot stankoverlast. Bij de stortplaats Braambergen, vlak bij een woonwijk van Almere, is dergelijke overlast ongewenst. Het opvangen van het stortgas met een onttrekkingsinstallatie is een beproefde methode om ongecontroleerde emissies te beteugelen. In Braambergen werdonlangs een dergelijk systeem in gebruik genomen. Het gasonttrekkingssysteem is aangelegd op een groot gedeelte van de deponie. In eerste instantie zal het gas worden afgefakkeld. In de fakkel wordt naast aromatische componenten uiteraard ook het methaan verbrand. In een latere instantie zal het gas op Braambergen voor energieopwekking worden gebruikt. De in dit project uitgevoerde metingen hadden tot doel om, door middel van metingen te komen tot een schatting van de emissie van de hele stortplaats. Deze emissiebepaling kan dan vergeleken worden met de emissiebepaling op basis van het stortgas-vormingsmodel.
ECN-C--00-006
7
3800-3950 3650-3800 3500-3650 3350-3500 3200-3350 3050-3200 2900-3050 2750-2900 2600-2750 2450-2600 2300-2450 2150-2300 2000-2150 1850-2000 1700-1850 1550-1700
CH4 concentratie metingen rond Braambergen November 1999
Deponie 3950 3800 3650 3500 3350 3200 3050 2900 2750 2600 2450 2300 2150 2000 1850 1700 1550
-200
-300
-500
-700
-900
-1000
-1200
-1100
850
Pluimmetingen
-800
550
-600
250
-400
-50
1000
900
800
700
600
-100
0
-350
500
-650
400
-950
200
-1250
100
eg ew ial inc ov pr
-1550
300
ing cht i r nd wi
Figuur 2. Overzicht van de gemeten concentraties gemiddeld op een 50 * 50 meter grid. ( de afstanden op de x & y as van de figuur zijn in meter) De hoge piek (concentraties afgekapt) in het midden van de plot komt overeen met de positie van de deponie. Langs de provinciale weg worden concentraties van 3.2-3.5 ppm gemeten. Het traject achter de stortplaats langs laat lage CH4 concentraties zien. Alleen bij het keerpunt waar de eigen uitlaatgassen worden bemeten geeft een piek in de concentratie. De pluimmetingen op het traject in het weiland laat de gemiddelde pluimpiek zien die oploopt tot 2.3 ppm. De piek helemaal vooraan in de plot is weer resultaat van het stilstaan en keren in de wolk van uitlaatgas van de meetauto.
8
ECN-C--00-006
3. METHODE EN MEETTECHNIEK 3.1 Emissiebepalingsmethode De meting van de emissie van een inhomogene bron zoals een stortlocatie is moeilijk. De CH4 concentraties op de deponie zelf zijn vaak wel hoog genoeg om met eenvoudige middelen te detecteren, maar de inhomogeniteit van de stort maakt interpretatie van deze puntmetingen in termen van een totale emissie moeilijk. Toch wordt deze methode vooralsnog het meest gebruikt [2], [3], [7], [8]. De emissieafschatting van de gehele deponie kan ook geschieden door de doorsnede van de CH4 pluim te bemeten die op enige afstand van de deponie (een paar honderd meter tot 1 km) ontstaat als gevolg van de totale emissie van de stortplaats. Hierbij wordt de concentratie als functie van de positie bepaald. De concentratiemetingen worden verricht met een tunable diode laser systeem (TDL) dat hieronder verder beschreven wordt. Met een Global Positioning System (GPS, Garmin type survey II) wordt de positie van de meetwagen geregistreerd. Elke seconde wordt de positie van de meetwagen met een resolutie van enkele meters bepaald. Om de nauwkeurigheid van de GPS metingen te vergroten wordt gemeten ten opzichte van een basisstation. Dit basisstation staat op de deponie zelf en ontvangt dezelfde sattelietgegevens als de rijdende GPS. De “ruis” in de positie, zoals die op het basisstation wordt bepaald, wordt gebruikt om de metingen van de rijdende GPS te corrigeren. In figuur 2 zijn de metingen op de verschuillende meettrajacten allemaal gemiddeld op een 50 * 50 meter raster uitgezet. Het resultaat is een kaart die de pluim van de stortplaats globaal laat zien. Op het basisstation worden voorts de meteorologische metingen verricht die nodig zijn voor de interpretatie van de metingen. Tenslotte wordt vanaf het basisstation lachgas (N2O) met een bekend debiet losgelaten. De puntbron van lachgas die hiermee gevormd is geeft, net als de deponie voor CH4, een pluim op het meettraject. De TDL is in staat om simultaan zowel de CH4 als de N2O concentratie te bepalen. In de aanwezigheid van andere methaan bronnen kan de N2O pluim gebruikt worden om de pluim van de stortplaats te scheiden van de andere pluimen. Bovendien kan, omdat de bronsterkte van het N2O bekend is, het gebruikte model gevalideerd worden. Een overzicht van de opzet van de metingen is weergegeven in figuur 3. Voordeel van deze methode boven micro-meteorologische metingen en boxmetingen op de deponie is dat de inhomogeniteit van het stortoppervlak en van de optredende CH4 emissie, die bij de andere meetmethoden aanleiding geeft tot een grote onzekerheid, in de uiteindelijke emissieafschatting hier veel minder een probleem is. De methode is niet overal bruikbaar, zo moeten er geen andere grote CH4-bronnen in de directe omgeving van de deponie zijn. In het buitenland maakt de ligging van deponieën in heuvelachtig terrein pluimmetingen en de interpretatie ervan soms onmogelijk, maar in Nederland is dat zowel bij Braambergen als bij de andere deponien waar reeds gemeten is, Nauerna en Hollandse Brug, geen probleem.
ECN-C--00-006
9
Meetmethode & Meettechniek
positie van de meetwagen wordt met een global positioning system (GPS) bepaald
De stortplaats wordt beschreven als een set van maximaal 10*10 puntbronnen
elke puntbron bron is de oorsprong van een CH4 pluim
De breedte van de pluim en de richting van de pluimas worden bepaalddoor de meteorologische omstandigheden
Benedenwinds wordt de CH 4concentratie in de pluim gemeten De pluim van de hele deponie is de som van de afzonderlijke pluimen
Figuur 3 Overzicht van de meetopzet
Voor het goed kunnen berekenen van de concentratie in de doorsnede van een pluim van een deponie moet de afstand van de deponie tot het meettraject voldoende groot zijn. Vlak onder de deponie zal de gemeten concentratie een hele reeks aan hoge en lage pieken te zien geven waaruit onmogelijk een integrale bronafschatting te maken is. Op een afstand van een paar honderd meter echter zijn al de individuele pieken gemengd in één luchtpakket. De pluim is daar ook constanter in tijd bemeetbaar. De concentraties zijn, door het mengen van het CH4 met achtergrond-lucht wel lager geworden. Uit eerdere metingen blijkt dat na 400-500 meter benedenwinds van de deponie echt sprake te zijn van één pluim, de concentraties in de lucht variëren van achtergrond waarden aan de randen van de pluim, (1.8 ppm CH4 ) tot enkele ppm’s in het centrum van de pluim. De pluimas verplaatst zich met de gemiddelde windrichting, daarom moet, bij mobiele metingen een meettraject door een pluim heen niet veel langer als enkele minuten duren. Is de meettijd te lang dan kan de pluimas met de rijrichting mee bewegen waardoor eigenlijk een te brede pluim gemeten wordt of, tegen de rijrichting in, waardoor de pluim veel smaller lijkt. De meetmethode moet dus in staat zijn om de relatief lage concentraties die optreden zodra de pluim goed gemengd is, snel te meten. Daarom is bij het meten van dit soort pluimen de TDL het aangewezen meetapparaat. De conventioneel beschikbare meettechnieken voor CH4 hebben ofwel een te lage resolutie in de concentratie metingen (on line FID of infra rood detectie) of de meettijd is te lang is voor het goed karakteriseren van een pluim (bijv. GC metingen).
10
ECN-C--00-006
Methaan emissie van de deponie Braambergen
3.2 Meetmethode 3.2.1 Monstername Boven op het dak van de meetwagen wordt buitenlucht aangezogen. Om de vertraging tussen de concentratie metingen en de metingen van de positie zo klein mogelijk te maken wordt de lucht met een flow naar de TDL gezogen. De monster lucht voor de spectroscoop wordt hieruit afgetapt. De gebruikte pomp die de laser op onderdruk houd geeft bij de lage druk een relatief klein debiet. Met deze configuratie wordt de vertragingstijd tussen de 5 en 10 seconden. De responstijd (90% voor een staprespons) wordt bepaald door menging in het systeem, deze bedroeg ongeveer 2 seconden.
3.2.2 Concentratie meting: de Tunable Diode Laser (TDL) De term tunable diode laser slaat op de lichtbron die gebruikt wordt bij deze spectroscopische meetmethode. De lichtbron in het systeem is vaste stof laser met een omvang van 0.2*0.2*0.2 mm zoals die ook in CD spelers wordt gebruikt. Deze wordt op ongeveer 80K (190 ºC onder nul) gehouden. De temperatuur en de stroom door de laser bepalen samen de grootte van het kristal en daarmee de golflengte van het uittredende licht. Deze golflengte is dermate goed gedefinieerd dat de “breedte” ervan, in het spectrum gezien veel kleiner is dan de breedte van een absorptielijn van een gas. CH4 en N2O hebben beide een groot aantal absorptielijnen in het infrarood. De laser is in staat in een heel nauw golflengte gebied in het IR licht te produceren. De golflengte van het uitgaande laserlicht wordt gevarieerd door de stroom door de diode met een zaagtand te laten variëren. De intensiteit van het laserlicht wordt gedurende deze verandering steeds gemeten. Indien in het gebied tussen de start golflengte en de eind golflengte van de sweep een absorptielijn van de te bemeten component aanwezig is zal deze zichtbaar worden op de uitgang van de detector. De computer unit die de laser bestuurd en de detectoren uitleest geeft op het scherm de absorptie lijn weer. Zie figuur 4.
3.2.3 Absorptie in de meetcel: onderdruk nodig Het te bemeten gas wordt in een meetcel gezogen. Aan de uiteinden van deze cel zijn In te n site it o p H g C d T e d e te c to r [ [
[
]
]
A b so rp tie lijn N 2 O 1 2 7 1 .0 7 c m -1
]
Ju m p
A b so rp tie lijn : C H 1 2 7 0 .7 8 c m -1 p = 6 9 .5 to rr T = 2 9 0 .5 K
[
]
4
L a se r C u rre n t sw e e p
L a se r u it
z e ro
T im e 1 2 :3 4 1 Hz
Figuur 4 Voorbeeld van een absorptiemeting
ECN-C--00-006
11
Meetmethode & Meettechniek
spiegels gemonteerd. In een van de twee spiegels zit in het midden een opening. De lichtbundel komt door de opening tussen de twee spiegels terecht. Na 180 reflecties heeft het licht een weglengte van 36 meter afgelegd. De spiegels zijn zo gevormd dat de bundel weer uittreed door de opening in de ingangs-spiegel. Het te bemeten gas wordt door de cel heen geleid en afhankelijk van de concentratie van de component zal meer of minder absorptie optreden. De uitgaande lichtbundel wordt naar een detector geleid en daar wordt de intensiteit gemeten. De druk in de meetcel wordt laag gehouden, ongeveer 100 mbar. Hierdoor treden minder botsingen op tussen verschillende moleculen, dat heeft als gevolg dat de absorptielijn smal blijft en dus goed te scheiden is van absorptielijnen van andere gassen. Ook worden daardoor invloeden van de concentratie van het te meten gas op en om de optische tafel (dus in de meetauto of het laboratorium zelf) verwaarloosbaar ten opzichte van effecten van concentratie variaties in de monsterlucht. De meervoudige-reflectie cel, met padlengte van 36 meter is naast de laser het meest belangrijke deel van de spectroscoop. Doordat een lange weglengte beschikbaar is, kunnen lage concentraties goed bemeten worden. Bovendien kan de monsterlucht in de cel, die slechts een inhoud van 300 ml heeft, snel ververst worden. Een schematisch overzicht van de TDL is weergegeven in figuur 5. Het TDL systeem is speciaal ontworpen voor veldmetingen en werd geleverd door Aerodyne Research Inc. Billerica, MA, USA.
Figuur 5 De optische tafel van de Tunable Diode Laser
12
ECN-C--00-006
Methaan emissie van de deponie Braambergen
3.2.4 Calibratieprocedure en meetnauwkeurigheid Bij de mobiele metingen kan de respons van het TDL systeem op de aangeboden concentratie door allerlei invloeden veranderen. Hiervoor moet gecorrigeerd worden. Voor en na elke pluimmeting werden monsters genomen uit een gaszak met een bekende concentratie. De gemeten waarden werden met deze calibratiemetingen gecorrigeerd. Een correctie voor veranderingen in de basislijn werd verricht op basis van metingen met een lage standaard. De gebruikte concentraties voor de standaarden werden met een GC bepaald t.o.v de ECN werkstandaarden die op hun beurt weer gerelateerd zijn aan NOAA station standaarden. Deze standaarden worden internationaal gebruikt voor atmosferische CH4 metingen. De in het veld gebruikte standaarden hadden de volgende concentraties: CH4 N2O en CH4 N2O
1848 ± 20 ppb 310 ± 10 ppb 3610 ± 20 ppb 509 ± 10 ppb
Naast de pluim van de deponie verwachten we een achtergrondwaarde voor zowel N2O als CH4. Voor de verschillende meetseries (pluimen) werden individuele correctiefactoren berekend op basis van de calibratiemetingen. De onzekerheid in de hier gerapporteerde concentraties en piekhoogten wordt geschat op 15%.
3.3 Meteorologische gegevens De meteorologische gegevens, die nodig zijn voor deze metingen, zijn windrichting en windsnelheid. Deze worden gemeten met een ultrasonische windsnelheidsmeter. Deze meter bepaald zowel de horizontale als de vertikale komponent van de windsnelheid. De meetgegevens zijn beschikbaar met een frequentie van 10 Hz, en brengen daarmee de turbulentiegraad van de atmosfeer in beeld. De mate van turbulentie is van belang, omdat deze bepaalt hoe het geëmitteerd stortgas zich zal verspreiden. Turbulentie neemt toe bij toenemende windsnelheid maar ook bij toenemende convectie: verwarmde lucht die opstijgt van het aardoppervlak. Een bron met een constante bronsterkte zal bij een verhoging van de turbulentiegraad in de atmosfeer een grotere verspreiding laten zien met lagere concentraties. Voor de analyse van de gegevens werden de meteorologische gegevens met een resolutie van 1 minuut gebruikt.
3.4 Lachgasemissies De emissie van lachgas werd op Braambergen verricht door N2O uit een gasfles af te blazen waarbij het gewicht van de gasfles gemeten werd. Omdat de adiabatische koeling van het uittredende gas (door de expansie) er na verloop van tijd voor zorgt dat de vloeistof in de fles bevriest, kunnen maar een paar keer N2O pluimen losgelaten worden. Na 4 minuten afblazen is tijd nodig om de fles weer te laten opwarmen. Voor de uiteindelijke emissie-afschatting is de onzekerheid in de N2O emissie-sterkte in de orde van 10 %. Bij de pluimmetingen die verricht werden terwijl er geen N2O werd losgelaten, werd ook inderdaad geen N2O pluim gemeten.
ECN-C--00-006
13
Meetmethode & Meettechniek
3.6
Dataverwerking en modelberekeningen
Bij de verwerking van de gegevens worden alle meetwaarden gecombineerd en vindt selectie plaats van de bruikbare pluimmetingen. De op deze wijze verkregen data worden gebruikt in een atmosferisch model waarin de deponie beschreven wordt als 60-100 puntbronnen. Tevens wordt de N2O pluim met het model doorgerekend. Deze pluimmeting wordt gebruik om een aantal invoer parameters voor het model te specificeren het model. Het gebruikte model is gebaseerd op de veel gebruikte veronderstelling dat gas, geëmitteerd uit een puntbron, zich in de vrije atmosfeer volgens een gaussische pluim zal verspreiden. Dat wil zeggen dat op voldoende afstand van de bron de concentratie gemeten in het vlak loodrecht op de pluimas, zowel in de verticaal als in de horizontaal beschreven kan worden met een gauss curve Concentratie(x,y,z) =
Q e -y²/(2.σy)². ( e-(z-H)²/(2.σz)²+ e-(z+H)²/(2.σz)² ) 2πuσ σ y z
(1)
Hierin is de x-coördinaat langs de pluimas, de y as loodrecht daarop en de z as in de verticaal gekozen , Q is de bronsterkte van de puntbron, u is de windsnelheid, H de hoogte waarop de emissie plaatsvindt. σy en σz zijn de dispersie parameters, deze bepalen de breedte van de pluim en zijn afhankelijk van x, de afgelegde afstand vanaf de bron: σy = A. xB .zo0.2 .T 0.35
(2)
σz = C .xD . (10.zo)0.53.E
(3)
Hierin zijn A, B, C en D constanten die afhankelijk zijn van de stabiliteitsklasse en E = x-0.22. Z0 (in m ) is een maat voor de ruwheid van het oppervlak. T is de middelingstijd waarop de pluim wordt bekeken. Deze dispersie is dus afhankelijk van de meteorologische condities. De horizontale dispersie is met name gekoppeld aan veranderingen in de windrichting en de gemiddelde windsnelheid. De verticale dispersie wordt met name bepaald door de stabiliteit van de atmosfeer, de ruwheid van het oppervlak, die mede bepaald wordt door de aanwezigheid van obstakels. Omdat de pluim die van een puntbron afkomstig is niet in de aarde kan verdwijnen is in het laatste deel van (1) een correctie toegepast. Er treedt als het ware reflectie op, waardoor de concentratie aan het oppervlak hoger wordt. Eenzelfde reflectie kan optreden, indien er in de atmosfeer een inversielaag aanwezig is. Bij de metingen, zoals die hier uitgevoerd werden, op redelijk korte afstand van de bron, overdag, en met bronnen op grondniveau is alleen de reflectie aan het oppervlak van belang. De stortplaats kan niet beschreven worden als een puntbron, althans niet op een afstand die in dezelfde orde grootte ligt als de afmetingen van het brongebied. Daarom wordt in het model gewerkt met een raster van 10 * 10 punten. Dit raster wordt zo gedimensioneerd dat het van bovenaf gezien de deponie geheel omvat. Afhankelijk van de opbouw van de deponie kunnen we op voorhand verwachten, dat een stuk van de deponie een hogere emissie zal geven dan een ander stuk. Dit is afhankelijk van de aanwezigheid van een afdeklaag, van gasonttrekkingsputten, en van actieve stort. Op basis van de kennis van de deponie en op basis van concentratiemetingen op de deponie zelf kunnen we min of meer bepalen waar de meest actieve gebieden zich bevinden. Voor elk punt van het raster wordt nu een gewichtsfactor toegekend. deze
14
ECN-C--00-006
Methaan emissie van de deponie Braambergen
varieert van 0, voor gebieden die buiten de deponie vallen en waarvan geen emissies verwacht worden, tot bijvoorbeeld 5, 10 of 20 voor de meest actieve gebieden. In het model wordt een assenstelsel gebruikt dat loodrecht op het meettraject staat. In het model worden de gewichtsfactoren van alle punten binnen het raster opgeteld (zie figuur 9). De som van alle factoren voor het raster bij Braambergen is bijvoorbeeld 85. In het model voeren we ook de totale bronsterkte in voor de deponie Q. Vervolgens berekent het model voor elk rasterpunt (i,j) een gaussische pluim die start op de locatie van het rasterpunt met een bronsterkte van wij/85 *Q, waarbij wij de toegekende gewichtsfactor is voor het betreffende punt. In figuur 6 is een overzicht gegeven van de meetlocatie bij Braambergen, het emissieraster is weergegeven en de begin- en eindpunten van het meettraject. Aangegeven is waar de meteorologische metingen werden verricht dit is ook het punt waar N2O werd losgelaten. Op het traject tussen de labels A en B, benedenwinds van de deponie wordt met het model de methaanconcentratie berekend. De berekende concentraties met de gemeten concentraties kunnen vervolgens vergeleken worden. De bronsterkte Q van de deponie, maar ook de verdeling van de gewichtsfactoren kunnen nu zo aangepast worden dat een optimale overeenkomst met de metingen bereikt wordt.
3.5 Invoer parameters voor het model Het pluimmodel werd gebruikt voor de berekening van de op het meettraject te verwachten concentraties. De data die het model nodig heeft om de berekeningen uit te voeren zijn in twee groepen te verdelen. De ene groep wordt gevormd door die gegevens die per pluim verschillend kunnen zijn. Het gaat dan om de windsnelheid, windrichting en in mindere mate de stabiliteit. Windsnelheidsmetingen zijn bepalend voor de dispersie, de windrichting bepaald met name hoe de pluimas loopt. De tweede groep gegevens die het model gebruikt is specifiek voor het terrein, het gaat dan om de afmetingen van de deponie en de afstand van de deponie tot het meettraject Ook de hoogte van het emitterend oppervlak is een vaste parameter voor alle modelberekeningen. zo, de ruwheidslengte, is, samen met de integratietijd en de windsnelheid, bepalend voor de mate van dispersie.
ECN-C--00-006
15
Meetmethode & Meettechniek
Legenda
1500
Meet traject
windrichting
Deponie
N
1000
Meteomast Matrix
500 *
Boerderij CH4 Vaart
0
Bomen Gras of akkerland
-500
A *
-1500 -2000
-1500
-1000
B
*
-1000
-500
0
500
1000
1500
afstand in m
Figuur 6 Overzicht van de meetlocatie bij Braambergen
16
ECN-C--00-006
4. RESULTATEN 4.1 Meteorologische condities Bij Braambergen werden metingen verricht op 10 November 1999. Er werd gemeten bij noord-noordoostelijke aanstroming. De pluimmetingen werden verricht op een landweggetje op ongeveer 1000 m afstand ten zuiden van de deponie in het akkerbouwgebied. Windsnelheden gemeten op de deponie lagen rond de 4.5 m/s. De waarden voor de individuele pluimen staan weergegeven in tabel 4.1 De windrichting is weergegeven ten opzichte van de lijn loodrecht op het meettraject. De meest ideale condities werden waargenomen bij pluim nr. 7. De windrichting is dan zodanig dat de pluim geheel in het open veld waarneembaar is. Ook is de standaard deviatie van de windirchting gering, met andere woorden de pluimas ligt relatief stabiel en de pluim zal minder meanderen. De gemeten heatflux is bijna bij alle pluimmetigen negatief, het aardoppervlak is relatief koud en turbulentie, wordt onderdrukt. Tabel 4.1 Meteorologische omstandigheden bij de verschillende pluimmetingen. Pluim nr. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
start
12:14 12:31 12:43 12:51 12:58 13:04 13:16 13:22 13:29 13:38 13:46 13:51 13:59 14:29 14:40 14:48
end
Windsnelheid
stdev.
12:19 12:34 12:47 12:58 13:02 13:08 13:21 13:27 13:35 13:43 13:50 13:57 14:02 14:40 14:47 15:07 Gemiddeld
m/s 5.6 4.5 5.4 5.0 4.9 4.7 4.6 4.2 4.4 4.7 4.5 4.1 4.3 3.3 3.0 3.6 4.4
m/s 0.8 0.9 0.7 0.5 0.6 0.4 1.1 0.9 1.0 1.0 0.6 0.2 0.5 0.6 0.7 0.7 0.7
Windricht . deg. * 13 9 7 18 15 21 28 17 12 13 4 11 23 6 7 -2 12.7
stdev.
Heatflux
deg. 3 11 2 11 6 7 4 6 6 6 7 7 7 5 10 8 6.6
W/m2 -18 12 -1 32 6 -22 -11 -3 -8 -15 -20 -42 -76 -31 -21 -32 -15.7
* Windrichting 0 = loodrecht op het meettraject. Figuur 6 laat zien dat het meettraject voor 70 % door het open veld loopt, daarna is er een bosgebied tussen de deponie en het meettraject. Afhankelijk van de windrichting lagen voor sommige pluimen een flank in het bosgebied. Het is op voorhand duidelijk dat het eenvoudige dispersiemodel een dergelijke overgang niet kan modelleren. Bij de evaluatie is daarom steeds het stuk van de pluim zoals gemeten in het open veld gebruikt. Verder bevinden zich vlak langs het meettraject (op ongeveer 50 meter afstand) twee boerderijen met stallen voor koeien. Ook daaruit wordt methaan geëmiteerd. Voor deze invloed (in de orde van 2-4%) zijn de verschillende pluimmetingen gecorrigeerd (zie hieronder). In ECN-C--00-006
17
Resultaten
figuur 6 is tevens het basisstation weergegeven, daar werden de meteorologische metingen en de basis-GPS metingen verricht. Ook de N2O emissie vond plaats vanaf deze locatie. Een voorbeeld van een pluimmeting is weergegeven in figuur 7. Langs het meettraject zijn de CH4 concentraties geplot. De gemeten pluim worden in het model gecombineerd met de meteorologische omstandigheden uit tabel 4.1. Pluim 6
calibratie
1750
Excess Methaan (ppb)
1550
calibratie
Meting Model
1350 1150 950 750 550 350 150
600
400
200
0
-200
-400
-600
-800
-1000
-1200
-1400
-50
Figuur 7 De verhoging van de CH4 concentratie ten opzichte van het achtergrond niveau, als functie van de positie op het meettraject. De hoge meetwaarden bij -1200 en bij + 400 meter zijn calibraties. Op -1100 m is de pluim van de boerderij langs het meettraject te zien. Een pluim met de zelfde orde grootte (van een tweede boerderij) is opgenomen in de veel grotere pluim van de deponie.
4.2 Modelberekeningen De waarden die gekozen worden voor de afmetingen van de deponie werden uit 1:25000 kaarten bepaald. De hoogte van het emitterend oppervlak werd op 10 meter aangenomen. De keuze van dit niveau maakt nauwelijks uit voor de berekende concentraties op het meettraject en hoogtes van 5 of 15 meter leveren dezelfde concentraties op (binnen 12%). De waarde die gebruikt wordt voor zo en de gekozen integratietijd maken wel uit. Op basis van de N2O pluimen die, gezien de richting van de wind over de locatie ongeveer op het midden van de deponie werden losgelaten is de tijd die de pluim nodig heeft om bij het meettraject te komen in de orde van 2-3 minuten. Deze tijd werd als middelingstijd, T, gebruikt. Als deze variabele gekozen is, blijft voor de N2O pluim meting eigenlijk alleen de zo waarde nog als variabele over. De bronsterkte van de N2O pluim is bekend uit metingen van het gewicht van de gasfles. De emissies van N2O
18
ECN-C--00-006
Methaan emissie van de deponie Braambergen
N 2 O Pluim 7
N 2 O pluim 2 & 10 400
300
50
0
0 -250
50
-50
100
-150
100
-250
150
-350
150
-450
200
-550
200
-650
250
-750
250
-300
300
-50
350
pluim7 model
-100
pluim7 25g/s
-150
350
pluim2 33g/s model pl2 pluim10 16g/s Model p10
-200
400
Figuur 8 Berekende en gemeten N2O concentratie voor de pluimen 2,7 en 10. werden bepaald op respectievelijk 33, 25 en 16 gN2O /s ± 10% voor de experimenten 2,7 en 10. Dit is een factor 5-10 hoger als voor de experimenten in 1997 en 1998 [4],[5]. De N2O pluim bleek dan ook heel goed te meten. Voor de drie verschillende pluimen zijn in figuur 8 de berekende en de gemeten concentraties te zien. De pluimen 2 en 10 zijn afgekapt bij x=-50 m, de rand van het bos. Het is goed te zien dat de gemeten concentratie bij het naderen van de bosrand snel daalt. In dat gebied komen gemeten en gemodelleerde pluim dan ook niet goed met elkaar overeen. Bij pluim nr. 7 is de N2O piek vrijwel volledig terug te vinden in het open veld. Hoewel de gemeten pluimvorm niet duidelijk de verwachtte gaussische pluimvorm laat zien, komen de piekhoogte en integraal van beide pieken goed met elkaar overeen. Op basis van de meteorologische gegevens en de N2O pluimmetingen werd de stabiliteitsklasse D (Pasquilklasse) gebruikt in het model. Dit komt overeen met een situatie waarin met name de mechanische turbulentie de verspreiding bepaalt. De extra turbulentie door warme luchtbellen die opstijgen is gering. Op basis van de N2O pluimen werd zo bepaald op 0.30 m, dit is dan een ruwheidslengte die de gemiddelde ruwheid van het oppervlak de flank van de deponie, en de bomenrij langs de provinciale weg beschrijft. Normaal wordt voor graslanden een aanzienlijk kleinere zo=0.03 m gebruikt voor terrein met gebouwen is bijvoorbeeld zo=1m. Het feit dat de N2O pluim goed beschreven wordt met het model geeft aan dat het model in staat is een emissie uit een puntbron op de juiste manier te schatten uit de pluimmeting. We gaan er dan van uit dat dit ook het geval is voor de pluim van de deponie die in feite bestaat uit bijdragen van een groot aantal puntbronnen.
ECN-C--00-006
19
Resultaten
Met de keuze voor zo en de integratietijd zijn alle gebieds-specifieke parameters vastgelegd. Voor de pluim berekeningen voor de methaan concentraties kunnen nu de bronsterkte en de bronverdeling nog gevarieerd worden. Windsnelheid en windrichting zijn per pluim bekend. Hiervoor worden de gemiddelde waarde gebruikt voor het interval van de pluim meting. Het bepalen van de bronverdeling is een iteratief proces. De bronsterkte die gekozen wordt bepaald min of meer de totale “inhoud” van de pluim terwijl de bronverdeling juist de pluimvorm beïnvloed. De pluimen zijn afzonderlijk doorgerekend en een emissie raster is zo gekozen de pluimvorm voor 12 pluimen gemiddeld een acceptabele representatie vormt. Bij de gekozen matrix wordt tenslotte de bronsterkte per pluim gevarieerd zodat de gemeten en de berekende pluim bij integratie langs het traject een zelfde waarde opleveren. Op de deponie zelf werd rondgereden om een eerste orde schatting van de bronverdeling te krijgen. (zie figuur 9) Het blijkt dat in het zuid-westelijk gedeelte van de deponie de hoogste emissie optreed. Achteraf bleek dat dit waarschijnlijk het gevolg is geweest van werkzaamheden die op die dag aan de onttrekkingsinstallatie hebben plaatsgevonden. Rond het actieve gedeelte van de stort aan de noord-oost kant werden wel een duidelijke emissie waargenomen maar deze was een stuk lager vergeleken met de emissies in het zuidelijk gedeelte. Op basis van deze metingen op de locatie zelf is een bronsterkte verdeling opgesteld. Deze is geoptimaliseerd voor die pluimen die geheel in het open veld gemeten konden worden. Voor de metingen waarbij een deel van de pluim achter het bos ligt hoeven we niet te verwachten dat het model goede uitkomsten geeft, zelfs als de bronsterkte verdeling op de deponie goed gekozen is.
0 0 0 0 0 0 0 0 0 1
0 0 0 0 0 0 0 1 1 1
0 0 0 0 0 1 1 1 1 1
0 0 0 1 1 5 5 5 1 1
0 0 1 2 3 3 5 1 1 1
1 1 1 1 3 2 2 1 2 1
0 1 1 1 1 1 2 2 1 0
0 1 3 3 1 2 2 1 0 0
0 0 1 3 2 1 0 0 0 0
0 0 0 1 0 0 0 0 0 0
Figuur 9 Verdeling van de gewichtsfactoren op Braambergen. De verschillende puntbronnen worden met deze factoren t.o.v. elkaar gewogen. De drie vakken binnen het oppervlak van de deponie geven de verschillende delen van de stort weer. In het gebied met factor 5 vonden werkzaamheden plaats.
20
ECN-C--00-006
Methaan emissie van de deponie Braambergen
Een overzicht van de resultaten van de metingen en van de modelberekeningen is weergegeven in Appendix A. De bijbehorende schattingen van het de emissie zijn weergegeven in tabel 4.2. De eerste pluim werd slechts gebruikt om te zien of het verrichten van metingen inderdaad zinvol zou zijn. Pluim 13 en 16 zijn niet op het meettraject maar op trajecten op de provinciale weg. Tabel 4.2 Resultaten van de verschillende pluimmetingen te Braambergen. Pluim
Start
Eind
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
12:14 12:31 12:43 12:51 12:58 13:04 13:16 13:22 13:29 13:38 13:46 13:51 13:59 14:29 14:40 14:48
12:19 12:34 12:47 12:58 13:02 13:08 13:21 13:27 13:35 13:43 13:50 13:57 14:02 14:40 14:47 15:07
Wind snelheid
5.6 4.5 5.4 5.0 4.9 4.7 4.6 4.2 4.4 4.7 4.5 4.1 4.3 3.3 3.0 3.6 Gemiddeld Stdev. Stdev. % * Weggelaten uit gemiddelde berekening.
Indicatie Emis. Boerderij (gCH4/s) --1.5 1.5 0.7 3.5 1.0 2.0 -2.5 2.5 1.0 --2.5 1.8 1 50%
Emissie Deponie (gCH4/s) Deponie -42 42 45 44 65 60 44 52 48 45 42 -87 *
43 -48 8 16%
Bij pluimrit nr 14 werden veel hogere concentraties gevonden als bij alle andere ritten. Het is niet zeker of dit inderdaad veroorzaakt wordt door een significant hogere emissie van de deponie of dat het een artefact betreft. Omdat een plotselinge toename in de emissie niet logisch is en omdat rit nr 15 die slechts 8 minuten na rit 14 werd gereden weer het “gewone” emissieniveau liet zien, gaan we uit van een artefact. De meteo metingen laten zien dat de windrichting tijdens deze meting variabel was (de standaard deviatie van de windrichting in tabel 4.1 is relatief hoog). Bij het berekenen van het gemiddelde emissieniveau is deze pluimmeting buiten beschouwing gelaten. Onder het kopje Deponie zijn de schattingen van de totale emissie van de deponie weergegeven. Het gemiddelde emissieniveau van 12 pluimmetingen waarbij een berekening kon worden uitgevoerd bedraagt 48 ± 8 gCH4/s. Dit komt overeen met een emissie op jaarbasis van 1.5 kton CH4 Dit is relatief hoog, de omvang van de locatie is ongeveer 15 ha. dus de emissie komt overeen met 28 gCH4 m-2.dag-1 ter vergelijking op Nauerna en Hollandse brug werden waarden tussen de 3.5 en 9 g CH4 m-2.dag-1 bepaald. [4],[5]
ECN-C--00-006
21
Resultaten
De analyse van de metingen liet zien dat, indien in het model een extra puntbron in het zuid westelijk gedeelte van de stortplaats wordt meegenomen (in het gebied wwr in de matrix nu 5 staat), de overeenkomst tussen model en metingen aanzienlijk verbetert. Het bleek achteraf dat op dat gedeelte van de deponie werkzaamheden hebben plaatsgevonden. Die hebben tot een extra emissie hebben geleid. In plaats van het aanpassen van de matrix (bijvoorbeeld door in een van de vakken met gewicht 5 ongeveer 30 in te vullen) werd gekozen om de puntbron apart in het model op te nemen. De bijdragen van de “gemiddelde stort”(met de verdeling in de matrix) en de “extra bron “ kunnen apart berekend worden om een een idee te krijgen in wat het relatief belang van deze puntbron is. Op grond van deze analyse wordt de bijdrage van de los in het model gebruikte puntbron aan deze emissie geschat op ongeveer 30 %. Het is dus mogelijk dat de “normale emissie” op momenten dat geen werkzaamheden aan de onttrekingsinstallatie plaatsvinden, 30 % lager ligt. Deze conclusie is overigens aanzienlijk minder hard als de conclusie voor wat betreft het niveau van de emissie in totaal. Tabel 4.2 laat duidelijk zien dat de spreiding in de totale emissie niveaus niet groot is. De 12 pluim metingen laten een standaard deviatie zien van ongeveer 16% Opmerkingen bij de resultaten. De pluimvorm komt bij de ene meting beter overeen met de gemeten pluimvorm als bij de andere meting (zie Appendix A). Voor de schatting van de totale emissie van de deponie maakt de verdeling echter niet veel uit (maximaal 10 % ) [4]. Er is dus gekozen voor een matrix met de emissieverdeling over het deponie oppervlak die een goede overeenkomst geeft voor de hele set pluimmetingen. De juiste waarde voor de totale emissiesterkte wordt gevonden door over het meettraject zowel de gemeten als de berekende concentratie te integreren. Indien oppervlak onder beide curves identiek is in het model gebruikte emissie optimaal gekozen. Bij deze berekening werd ook de integraal van de kleine pluim van een van de twee boerderijen berekend. Omdat meting nr. 2 (boerderij op -500 m) en 3 ( boerderij op -100 m) laten zien dat de pluimen van beide boerderijen ongeveer even groot zijn werd bij de andere pluimen steeds de emissie zoals berekend bij de eerste boerderij in mindering gebracht op de totale emissie voor de combinatie boerderij 2 & deponie. Deze correctie is overigens gering (in de orde van 2-4%). Een indicatie van de bronsterkte is gegeven in de kolom met het label Boerderij van de tabel 4.2. Het betreft hier een orde grootte schatting, er werden geen aparte modelberekeningen uitgevoerd voor deze bron.
22
ECN-C--00-006
5. CONCLUSIES Op basis van de metingen wordt de emissie van de deponie bij Braambergen op 10 November 1999 geschat op 48 ±8 gCH4 s-1. Deze schatting werd bepaald uit 12 verschillende pluim metingen die verricht werden met een mobiel tunable diode laser systeem. Het resultaat van een andere pluimmeting werd verworpen. De emissie die op basis van die pluim berekend werd was aanzienlijk hoger den het gemiddelde van de overige 12 pluim metingen. De spreiding van de 12 individueel geschatte bronsterkten valt grotendeels binnen de te verwachten onzekerheid op basis van de verschillende metingen. Validatie van de gebruikte meetmethode en van de modelberekening werd verricht door op de deponie N2O met een bekende bronsterkte te emitteren. De onzekerheid in de emissieschatting is ongeveer 30%. Omdat tijdens de metingen werkzaamheden hebben plaatsgevonden aan het gasonttrekkingssysteem, is de gemiddelde emissie van de deponie waarschijnlijk lager dan de waarde die hier wordt gerapporteerd. Op basis van de analyse van de pluimvorm lijkt ongeveer 30 % van de emissie van heel beperkt deel van de deponie te komen, waarschijnlijk als gevolg van werkzaamheden. Het zou kunnen zijn dat deze emissie normaliter dus niet optreedt. In Tabel 5.1 zijn de schattingen van de CH4 emissie voor Braambergen vergeleken met metingen op Nauerna en Hollandse Brug. De emissie is uitgedrukt in gCH4 per vierkante meter per dag en ook vergeleken met andere metingen uit de literatuur. Het betreft hier boxmetingen, eddy correlatiemetingen, pluimmetingen en isotoopmetingen. Uit deze tabel blijkt dat de gemiddelde emissie per vierkante meter te Nauerna en Hollandse Brug laag waren ten opzichte van wat anderen gevonden hebben. Het emissieniveau op Braambergen is weliswaar hoger maar internationaal gezien dus niet extreem.
Tabel 5.1 Metingen van methaanemissie van stortplaatsen Referentie
Techniek
Oppervlak ha 24
grCH4.m-2.d-1
Mosher et al Box metingen New England (USA) Pluimmeting Verhage et al. Keyenborg Box metingen 4 Verschut et al . Wijster Box & Gradient metingen 50 Geldermalsen Box & Gradient metingen 9 Boeckx et al Belgie Box metingen ? Tregoures et al. Box 8 100 km noord v. Parijs Eddy Correlatie Czepiel et al Nashua (USA) Pluimmeting & boxmetingen 25.3 huishoudelijk afval idem bouwafval Pluimmeting & boxmetingen 5.5 Bergamashi et al. Limburg Isotoop metingen 40 Duitsland Isotoop metingen 20 Nauerna Pluimmetingen 60 # Hollandse Brug Pluimmetingen 27* Braambergen Pluimmetingen 15 * oppervlak van oude + huidige deponie. # Emissie van Nauerna in 1997, voor ingebruikname van gasonttrekingsinstallatie.
ECN-C--00-006
71 73 17-50 128 26 1 98 32 58 3 20 85 9 3.5 28
23
24
ECN-C--00-006
6. Literatuur [1]
A.R. van Amstel, et al: Methane the other greenhouse gas, research and policy in The Netherlands. RIVM rapport nr. 481507001, 1993
[2]
Van der Born et al: The emissions of greenhouse gases in the Netherlands. RIVM, 1991
[3]
Bergamashi et al: Emission of Methane IsoTopomers due to Production and Oxidation in Landfills. EMITPOL, Final Report to the European Commission, Max Planck Institute for Chemistry, Mainz, 1997
[4]
Hensen A, 1997, Evaluatie van de methaanemissie van de deponie bij Nauerna en Hollandse brug. ECN rapport ECN-C--97-062
[5]
Hensen A, 1998, Validatie van de methaan emissie reductie op stortplaats Nauerna. ECN rapport ECN-C--98-052
[6]
K.A. Smith, J. Borger (eds): Joint North American-European Workshop on Measurement and Modelling of Methane Fluxes from Landfills. IGAC-IGBP, Cambridge Mass. USA, 1997
[7]
A.J.L. Verhage, R.A. Rooth, L.W. Wouters: Emissie van broeikasgassen uit een afvalstortplaats. Metingen op de “Keyenberg“ te Wageningen, zomer 1992. KEMA, 82107-FPP 92-3060
[8]
C. Verschut, J. Oonk, W.M. Mulder: Broeikasgassen uit vuilstorts in Nederland. TNO rapport 91-444, 1991
[9]
P.M. Czepiel, B. Mosher, C. Harriss, J.H. Shorter, J.B. McManus, C.E. Kolb, E. Allewine, B.K. Lamb: Landfill methane emissions measured by enclosure and atmospheric tracer methods. JGR,101, D11, 16711-16719, 1996
ECN-C--00-006
25
26
ECN-C--00-006
7. APPENDIX A. MEETRESULTATEN PER PLUIM. Weeggegevsn zijn de concentraties langs het meettraject in ppb boven hat achtergrond niveau. De hoge blokvormige pieken links en rechts van de pluim van de deponie betreffen calibraties. Pluim 2 1750
Excess Methaan (ppb)
1550
Meting
1350
Model
1150 950 750 550 350 150 600
400
200
0
-200
-400
-600
-800
-1000
-1200
-50
Pluim 3 1950 1750 Meting
Excess Methaan (ppb)
1550
model
1350 1150 950 750 550 350 150
ECN-C--00-006
1000
500
0
-500
-1000
-1500
-2000
-50
27
Appendix A. Meetresultaten per pluim
Pluim 4 1750
Excess Methaan (ppb)
1550
Meting Model
1350 1150 950 750 550 350 150
0
500
1000
0
500
1000
-500
-1000
-1500
-2000
-50
Pluim 5 1950 1750
Meting Model
Excess Methaan (ppb)
1550 1350 1150 950 750 550 350 150
28
-500
-1000
-1500
-2000
-50
ECN-C--00-006
Methaanemissie van de deponie Braambergen
Pluim 6 1750
Excess Methaan (ppb)
1550
Meting Model
1350 1150 950 750 550 350 150
600
400
200
0
-200
-400
-600
-800
-1000
-1200
-1400
-50
Pluim 7 1750
Excess Methaan (ppb)
1550
Meting Model
1350 1150 950 750 550 350 150
ECN-C--00-006
1000
500
0
-500
-1000
-1500
-2000
-50
29
Appendix A. Meetresultaten per pluim
Pluim 8 1950
Excess Methaan (ppb)
1750
Meting Model
1550 1350 1150 950 750 550 350 150
1000
500
0
-500
-1000
-1500
-50
Pluim 9 1750 1550
Meting Series1
Excess Methaan (ppb)
1350 1150 950 750 550 350 150
30
1000
500
0
-500
-1000
-1500
-2000
-50
ECN-C--00-006
Methaanemissie van de deponie Braambergen
Pluim 10 1950
Excess Methaan (ppb)
1750
Meting
1550
Model
1350 1150 950 750 550 350 150 0
500
1000
0
500
1000
-500
-1000
-1500
-2000
-50
Pluim 11 1750
Excess Methaan (ppb)
1550
Meting
1350
Model
1150 950 750 550 350 150
ECN-C--00-006
-500
-1000
-1500
-2000
-50
31
Appendix A. Meetresultaten per pluim
Pluim 12 1950
Excess Methaan (ppb)
1750
Meting Model
1550 1350 1150 950 750 550 350 150
1000
500
0
-500
-1000
-1500
-2000
-50
Pluim 14 1750 Meting Model
Excess Methaan (ppb)
1550 1350 1150 950 750 550 350 150
32
1000
500
0
-500
-1000
-1500
-50
ECN-C--00-006
Methaanemissie van de deponie Braambergen
Pluim 15 1550
Excess Methaan (ppb)
1350
Meting Model
1150 950 750 550 350 150
ECN-C--00-006
1000
500
0
-500
-1000
-1500
-2000
-50
33