Debat
Europese crisis? Haagse crisis! Koen Koch
Echte politici houden van crises. Pas dan kunnen zij hun bestaansrecht tegenover hun kiezers bewijzen, hun grote talenten tonen, en hun volgelingen de veilige weg uit het diepe dal wijzen. Als alles goed gaat, denken burgers geen leiders nodig te hebben, maar als het er echt om spant, dan stijgt de roep om leiderschap ten hemel. In hun voorliefde voor crises vinden politici een betrouwbare bondgenoot in de media. Wie koopt een krant, waarin staat dat alles goed gaat? Dat het dubbele nee in de Franse en Nederlandse referenda over het Constitutionele Verdrag, oftewel de Europese Grondwet, onmiddellijk werd uitgeroepen tot een existentiële crisis in het proces van Europese integratie, ja zelfs als het begin van het einde daarvan met krokodillen- dan wel echte tranen werd aangekondigd, verbaasde dus niet. Dat de Europese Raad van 16 en 17 juni er vooral door vertoon van Brits, Frans en Nederlands nationaal egoïsme niet in slaagde overeenstemming te bereiken over de Europese meerjarenbegroting 2007-2013, wakkerde de sfeer van een Europese Götterdämmerung nog eens extra aan. Bezien tegen de achtergrond van deze onheilstijdingen aan het begin van de zomer is het eigenlijk dus allemaal wel meegevallen. De oorlog waarvoor minister Donner de Nederlandse kiezers waarschuwde als ze tegen zouden stemmen, is er niet gekomen. Er werd in Brussel niet met deuren gesmeten, alle stoelen bleven bezet, geen land onttrok zich aan de Europese werkzaamheden, zoals Frankrijk dat wel deed in 1965 tijdens de zwaarste crisis die de Europese Unie, die toen nog de Europese Economische Gemeenschap heette, doormaakte. De oplossing van destijds, het zogenaamde Compromis van Luxemburg, benadrukte het gewicht van de nationale belangen tegenover de supranationale instellingen, en als men het begin van het einde van het Europese project als federaal avontuur zoekt, dan kan men daar terecht. Maar in de zomer van 2005 draaide de Europese machinerie door zoals we gewend zijn: moeizaam, zo soepel als koude, door de EU gesubsidieerde rietsuikerstroop, maar toch. In oktober werd zelfs, met de gebruikelijke moeite vanzelfsprekend, met het begin van de onderhandelingen met Turkije over toetreding tot de EU een bijzondere stap voorwaarts gezet. ‘Europa’ draait gewoon door, zoals het voordien deed en precies dát toont het relatieve belang van de Europese Grondwet aan. Het laat zien dat men zeer voorzichtig moet zijn met termen als ‘crisis’, ‘het begin van het einde’ en met de ontwikkeling van doemscenario’s. Dat alles heeft een zichzelf waarmakende kwaliteit; ook als zij oorspronkelijk de feitelijke werkelijkheid niet correct beschrijven, beïnvloeden zij de toekomstige werkelijkheid wel. Een wat koelere benadering is op zijn plaats, tenzij men natuurlijk er op uit is om een Europese crisis te veroorzaken. Politici die nationaal in het nauw verkeren, zien dat wel als een interessante machtspolitieke optie. Zie bijvoorbeeld de anti-Turkse houding van de Oostenrijkse regering. Institutionele structuur Dit alles wil niet zeggen dat ik het uitstel of het afstel van de Grondwet niet zou betreuren. De voorgestelde institutionele wijzigingen, hoe gering ook, zouden een verbetering hebben opgeleverd, een iets soepelere en ook wel wat democratischer besluitvorming. Anderzijds dient het voor de hand liggende benadrukt te worden: de vraag of belangrijke besluiten genomen kunnen worden, hangt niet af van de aard van de besluitvormingsstructuur, maar van de politieke wil om tot overeenstemming te komen. Ook een uiterst transparante structuur is geen substituut voor politieke overeenstemming. 1
Het complexe, bijna ondoordringbare Europese labyrint weerspiegelt het hybride karakter van het sui generis-project van Europese integratie: geen federatie in wording, maar ook geen gewone samenwerking tussen nationale staten. Diezelfde institutionele structuur weerspiegelt ook de toegenomen diversiteit van de Europese lidstaten, met hun verschillende historische, politieke en culturele achtergronden, hun verschil in geografische omvang en economisch potentieel. Bovendien moet die besluitvormingsstructuur al die kleine en grote gevoeligheden en nationale jaloezieën accommoderen die nu eenmaal eigen zijn aan zogenaamde natiestaten. Met schaamte en gêne herinner ik me dat Nederland één stem meer dan België in de Raad van Ministers opeiste tijdens de onderhandelingen over het Verdrag van Nice. Er is geen enkele constellatie te bedenken waarin deze ene stem meer iets betekent, maar toch werd het binnenhalen ervan door minister Van Aartsen als een nationale triomf begroet. Hoe klein een klein land zich kan tonen. Het wijst er wel op dat het najagen van een transparante besluitvormingsstructuur in Europa grotendeels tot mislukking gedoemd zal blijven. Het voortmodderen op de huidige, ingewikkelde manier is de prijs die men voor de Europese diversiteit en de nationale ambities betaalt. Men zou het integratieproces opblazen wanneer men echt een transparante besluitvormingsstructuur aan Europa zou opleggen. Bovendien, en belangrijker: Europeanen hebben geleerd hoe men moet functioneren in het Europese labyrint. Nogmaals, ter vermijding van misverstand: ik betreur dat de kleine verbeteringen die de Europese Grondwet inhield, voorlopig niet zullen worden doorgevoerd. Wat ernstiger is, is een zaak die in de discussie nauwelijks aandacht heeft gekregen: het feit dat de ‘oude’ leden van de EU tegenover de ‘nieuwe’ leden hun belofte niet zijn nagekomen. De historische overeenkomst over de toetreding van de landen in Centraal- en Oost-Europa tot de EU bevatte een tweezijdige verplichting. De nieuwe lidstaten verplichtten zich hun samenlevingen volgens de wensen van de EU, neergelegd in de criteria van Kopenhagen, fundamenteel te hervormen en de EU-leden verplichtten zich ook hun huis op orde te brengen – dat wil zeggen de institutionele structuur die gebouwd was voor zes landen, aan te passen aan de behoeften van een unie van vijfentwintig en meer landen. Het schrijnende is nu dat de Centraal- en Oost-Europese landen met een ongelooflijk grote inspanning en tegen bijzonder hoge sociale kosten inderdaad naar ‘onze’ tevredenheid hun samenlevingen hebben getransformeerd. Maar dat wij, de oude leden, niet in staat zijn gebleken ook maar de eenvoudigste verbeteringen tot stand te brengen in de institutionele structuur, die formeel zo noodzakelijk wordt geacht – de EU moest immers gereed worden gemaakt voor de eenentwintigste eeuw. De neerbuigende houding die ook in Nederland nog steeds wordt aangenomen jegens de nieuwe leden in Centraal- en Oost-Europa, jaagt me het schaamrood op de kaken. Het zijn de oude leden die de nieuwe toetreders door hun onvermogen werkelijk substantiële verbeteringen in de institutionele structuur aan te brengen wel een heel slecht voorbeeld hebben gegeven. Vertrouwensbreuk Door het Franse en Nederlandse ‘nee’ in juni zijn nu ook de kleine verbeteringen die de Europese Grondwet zou brengen van de baan. De ‘crisis’ die zich hier openbaarde, is echter geen Europese crisis, dat wil zeggen geen zaak tussen de verschillende regeringen, zoals de lege stoelcrisis in 1965 dat wel was. Ik vind het dan ook daarom onjuist van een crisis in het Europese integratieproces te spreken. Wat het Franse en Nederlandse ‘nee’ – dat miljoenen Europeanen zich overigens wel degelijk voor de Europese Grondwet hebben uitgesproken, wordt gemakshalve maar even vergeten – voor alles en in de eerste plaats toonde was een vertrouwensbreuk tussen het politieke establishment en het kiezersvolk, en niet eens zo zeer met betrekking tot Europa als wel in meer algemene zin. Mijn vermoeden is dat elk ander thema ook tot een verwerping van het door de regering verdedigde standpunt zou hebben geleid, zeker in Nederland. In de Nederlandse parlementaire geschiedenis is er geen regering geweest die op zo weinig steun van de bevolking kon rekenen als de huidige
2
en die tegelijk ook zo weinig bereidheid toonde om werkelijk te luisteren naar de kritiek van de bevolking. De klassiek geworden retorische wending van premier Balkenende is exemplarisch: “Waar het nu om gaat, is naar de toekomst te kijken”, waarna nog een keer de gebedsmolen van het regeringsbeleid wordt afgedraaid, zonder ook maar verder één woord vuil te maken aan de geuite kritiek, de bestaande onzekerheid en de algemene afkeer van de vermarkting van bijvoorbeeld de gezondheidszorg. Het Nederlandse nee is de wraak van het kiezersvolk dat eindelijk zijn kans schoon zag eens zo hard in de oren van de OostIndisch dove regering nee te schreeuwen dat het echt pijn deed. De anti-Europese houding van steeds meer politici, en ook van de regering, heeft natuurlijk ook een rol gespeeld. ‘Europa’ wordt meer en meer als alibi voor onaangename maatregelen aangewend, vaak ten onrechte, en omgekeerd wordt ook het eigen onvermogen om een bevredigend beleid te ontwikkelen afgewenteld op ‘Europa’ dat zo iets zou verhinderen, ook vaak ten onrechte. ‘Europa’ dwingt het foute beleid af en verhindert het goede. Bovendien moeten wij Nederlanders precies ook volgens onze eigen regering nog onrechtvaardig veel aan datzelfde ‘Europa’ betalen. De verbazing van het politieke establishment over het Nederlandse nee is werkelijk verbazingwekkend, en dan heb ik het nog niet eens over de halfzachte campagne die de regering veel te laat is gaan voeren. Bij het voorbereiden van de nee-stem is de jarenlange anti-Europa houding van de VVD exemplarisch geweest. De euro deugde eigenlijk van begin af aan niet, Zalm liet in dit verband weten dat de Italianen gewoon oplichters waren en dat men dus nooit met hen een gezamenlijke munt moest willen hebben. Dezelfde Zalm wilde de Polen buiten de EU houden omdat dat allemaal onbetrouwbare katholieken zouden zijn. We betaalden schandalig veel aan Brussel en de Europese Grondwet betekende een verslechtering van de Nederlandse positie in de EU ten opzichte van het nog steeds geldende verdrag van Nice dat mede door Van Aartsen tot stand gebracht was toen hij nog minister was. Als men zoekt naar de oorzaken van het Nederlandse nee, komt men zeker ook terecht bij de anti-Europa stemming die de VVD jarenlang zorgvuldig gekweekt heeft. Als men zoekt naar een reden waarom de kiezers zo weinig vertrouwen in de politiek hebben, een veel fundamentelere kwestie, kan men ook, maar daar lang niet alleen, bij de VVD terecht. De VVD ging ondanks alle heftige kritiek toch mee met de steun voor de euro, de uitbreiding en de Grondwet. De regeringsmacht ging toch steeds boven het beginsel, en dat opportunisme en die beginselloosheid hebben de kiezers geproefd, en dat proeven ze nog steeds. Want onlangs verklaarde het VVD-kamerlid Van Baalen in het Parool (29 september) dat hij er spijt van heeft dat de VVD, ook onder zijn impulsen, zich voor de Europese Grondwet heeft uitgesproken. Het chagrijn dat niet hij en zijn VVD maar vooral de SP daardoor met de eer van het nee bij het referendum is gaan strijken, druipt van zijn woorden. De kiezer blijft in verwarring achter: wat moet hij nu denken van zo’n politicus, die eerst tegen is, dan verklaart dat de Grondwet “inhoudelijk toch beter was dan de huidige regels voor de Europese Unie” en dus voor stemt, en dan vervolgens weer spijt heeft van die stem voor? Het Nederlandse nee interpreteer ik dus voor alles als een symptoom van de breuk tussen kiezers en politiek establishment, met Europa als aanleiding. Dat de uitslag van het referendum niet beschouwd kan worden als een hartstochtelijk en diep gevoeld nee tegen Europa, wordt aangetoond door het feit dat er daarna zich niets van een autonoom publiek debat over Europa heeft ontwikkeld. Er zijn geen politieke ondernemers opgestaan die het anti-Europasentiment verder hebben willen ontwikkelen. Wat dat betreft is de publieke Europa-apathie van voor het referendum weer snel teruggekeerd. Het beste bewijs daarvan is dat het overigens zeer terechte afblazen van de Brede Maatschappelijke Discussie over Europa – een nachtmerrie voor allen die aangewezen waren om haar te organiseren – geen enkele, maar ook geen enkele publieke verontwaardiging heeft opgeroepen. Als ‘Europa’ werkelijk zo diep zat, zou een storm van verontwaardiging door Nederland zijn getrokken. Quod non.
3
Drie stromingen Het debat over Europa is weer het geprivilegieerde terrein van de usual suspects geworden. Drie stromingen zijn er te onderscheiden. In de eerste wordt het begin van het einde van het Europese integratieproces aangekondigd, juichend of bedroefd. Zoals ik boven uiteenzette zie ik in de huidige gang van zaken geen bewijs voor deze opvatting. De EU heeft vroeger voor veel hetere vuren gestaan zonder dat dit het einde inleidde. Een tweede opvatting stelt vast dat stagnatie en crisis behoren tot de normale gang van zaken in het Europese integratieproces, en dat er dus geen reden is voor grote zorg. Dat is op zich correct. De conclusie dat een crisis juist een voorwaarde is om tot een nieuwe stap voorwaarts te komen, en op zich dus heilzaam is, deel ik niet. Wanneer men de ‘grote sprongen voorwaarts’ in het Europese integratieproces analyseert, dan blijken er steeds twee voorwaarden vervuld te zijn geweest. Enerzijds moet de internationale context de noodzaak van een nauwere Europese samenwerking benadrukken: het begin van de Koude Oorlog, en het verlangen West-Duitsland daarin als bondgenoot te hebben, inspireerde tot de Europese Gemeenschap van Kolen en Staal; het einde van de Koude Oorlog, en de noodzaak het verenigde Duitsland in Europa te verankeren, leidde tot de EMU. Anderzijds moet er op nationaal niveau, dat wil zeggen binnen alle lidstaten, overeenstemming bestaan dat een bepaalde oplossingsrichting inderdaad het nationale belang dient. Een dergelijke window of opportunity doet zich zelden voor, en er is dus in die zin geen aanleiding voor een rotsvast Europees optimisme. Misschien is er internationaal wel alle aanleiding voor verdergaande Europese integratie (de dreiging van het terrorisme, de afnemende concurrentiekracht van Europa tegenover China en India, de steeds moeizamere veiligheidsrelatie met de Verenigde Staten), maar juist op nationaal niveau tekent zich verwarring af over de te volgen koers. Hier haakt de derde stroming in het huidige Europa-debat bij aan: zij vraagt om een hernieuwd Quo vadis Europa?-debat. Die verwarring heeft overigens niet zo zeer met de verwikkelingen rond de Grondwet te maken, daar was al eerder sprake van. Al jaren spreekt men in vele landen over het gebrek aan leiderschap en over de vertrouwensbreuk die tussen het politieke establishment en de bevolking bestaat. Bovendien werd en wordt er altijd over de toekomst van Europa gediscussieerd, maar dit terzijde. In het huidige debat tekenen zich twee posities af: Europe lite of Europe puissance, zoals Jan Rood en Peter van Grinsven dat zo mooi in de Internationale Spectator (september 2005) formuleerden. Het is de oude tegenstelling: Europa als een veredelde vrijhandelszone (het traditionele Britse streven), of Europa als een veel verdergaand samenwerkingsverband (het oude continentale verlangen). Het ligt voor de hand dat Europa lite op het ogenblik domineert en dat hier en daar de Britse premier Blair als de profeet van het nieuwe Europa op het schild wordt gehesen. De meeste Europese politici buigen maar wat graag mee met de heersende windrichting. Hebben de kiezers niet duidelijk gemaakt dat ze minder in plaats van meer Europa willen? De PvdA van Wouter Bos, altijd zeer trendgevoelig, is er als de kippen bij. Brussel moet zich minder met de gezondheidszorg en de woningbouw bemoeien. Het klinkt beter dan het is, al was het alleen maar omdat ten onrechte gesuggereerd wordt dat het probleem in Brussel (bemoeizuchtige bureaucratie) ligt en niet in Den Haag. Het is een valse tegenstelling: vrijhandelsgebied versus Europese regelgeving, markt versus staat. Elke markt, (juist) ook de Europese, vereist strenge regulering omdat anders in de kortste keren er geen sprake meer is van eerlijke en vrije concurrentie ten faveure van de consument, het doel van de aanhangers van de vrije markt, maar van monopolievorming waarbij geen eerlijke concurrentie meer mogelijk is. De meeste Europese regelgeving, in al zijn bizarre details, is erop gericht de Europese markt als een echte markt te laten functioneren. Tussen markt en regelgeving bestaat geen tegenstelling. Het gaat om de aard van de regelgeving die men wenst, en over de vraag hoe men vervolgens Europa wil inrichten. Wanneer men kiest voor voortgaande privatisering van wat vroeger publieke functies waren, zoals de gezondheidszorg en de woningbouw, dan aanvaardt men ook marktwerking en dus de
4
Europese regelgeving die die marktwerking en eerlijke concurrentie moet mogelijk maken. Als Wouter Bos geen invloed van Brussel wil op de gezondheidszorg en de woningbouw, om de nationale verzorgingsstaat overeind te houden, dan moet hij beginnen met de privatisering daarvan ongedaan te maken. Europa heeft niet gedwongen tot privatisering van al die terreinen, dat was een Haagse keuze, ook door de PvdA ondersteund. Als men die keuze eenmaal gemaakt heeft, accepteert men ook Europese regelgeving. Het probleem ligt niet in Brussel, maar in Den Haag. Dat de verzorgingsstaat ook in Nederland wordt afgebroken, is het gevolg van beslissingen in Den Haag, niet het uitvloeisel van Brusselse regelgeving. We beleven geen Europese crisis, maar ook in Nederland een nationale crisis, waarbij de aard van de samenleving en de relatie tussen establishment en kiezersvolk inzet is. Prof. dr. K. Koch is universitair hoofddocent aan de vakgroep Politieke Wetenschappen van de Rijksuniversiteit Leiden, en bijzonder hoogleraar Internationale Betrekkingen aan de Rijksuniversiteit Groningen.
In een reactie op bovenstaand artikel schrijft VVD-Tweede Kamerlid Hans van Baalen het volgende:
Realisme en democratie De heer Koch moet in de eerste plaats, voordat hij allerlei beweringen doet, goed lezen en luisteren. Daar ontbreekt het hem aan. De VVD ziet de euro, in ieder geval sedert Frits Bolkestein, als een praktisch project. Dat betekent dat wij bezien of Europa een toegevoegde waarde heeft boven alleen optreden als land, dan wel optreden binnen de NAVO, de VN of andere organisaties. En wanneer Europa een meerwaarde heeft, kiest de VVD consequent en overtuigd voor Europese samenwerking. Dat betekent dat wij voorstanders waren en zijn van de euro, maar ook nadrukkelijk hebben gewezen op de problemen ten aanzien van de monetaire en budgettaire discipline op basis van de verschillende tradities in de deelnemende landen aan de Economische en Monetaire Unie. Bolkestein, Zalm en Hoogervorst hebben terecht gewezen op het ontbreken van voldoende discipline bij landen als Italië om ten volle aan de criteria van het Stabiliteitspact te voldoen. Dat nota bene de auctor intellectualis van het Stabiliteitspact, de Bondsrepubliek Duitsland, het pact flagrant zou schenden is echter bij ons nooit opgekomen. Zalm zijn ferme positie heeft verdere afkalving van het Stabiliteitspact voorkomen. Ten aanzien van de uitbreiding van de Europese Unie is de VVD steeds een groot voorstander geweest van het opnemen van de landen van Midden- en Oost-Europa. Frits Bolkestein en ondergetekende hebben daartoe meer dan tien jaar nauwe contacten onderhouden met de kandidaat-lidstaten. Alleen, wij hebben steeds gezegd: voorwaarde voor toetreding is het voldoen aan de zogeheten Kopenhagen-criteria. De landen die daaraan voldeden hebben steeds onze steun gehad. Ook nu verlenen wij die steun aan de kandidaat-lidstaten die er hard voor werken om de criteria van Kopenhagen te halen. Ten aanzien van de Europese Grondwet is de heer Koch niet in staat zijn vooroordelen te toetsen aan de feiten. De VVD is nooit voorstander geweest van een alomvattende Europese Grondwet. Voor ons zou het op beperkte schaal aanpassen van het Verdrag van Nice voldoende zijn geweest. Echter, toen de Europese Conventie een feit was hebben wij ons ingezet om het proces te beïnvloeden. Wij zijn niet werkeloos aan de kant gaan staan. Toen het Europees Grondwettelijk Verdrag gereed was, voelden wij ons verplicht dat te vergelijken met het Verdrag van Nice. Op basis van een nuchtere analyse vonden wij het Grondwettelijk Verdrag op punten beter dan ‘Nice’, met name ten aanzien van de subsidiariteitsrol van de
5
nationale parlementen. Toen hebben wij ons in het openbaar voor het grondwettelijk verdrag uitgesproken. Achteraf bezien kun je wel stellen dat onze initiële positie de juiste was geweest. Nogmaals: dat is beter ‘Nice’ aanpassen dan een Europese Grondwet schrijven die uiteindelijk als een rode lap op het electoraat heeft gewerkt. Met het Nederlandse ‘Nee’ als gegeven zal de VVD zich inzetten voor het handhaven van ‘Nice’ en het niet-aanvaarden van de Europese Grondwet. Dat heet consequenties trekken uit een democratisch genomen beslissing van de Nederlandse bevolking. Wat de heer Koch omschrijft als opportunisme en beginselloosheid, heet in gewoon Nederlands realisme en democratie. Kortom, de VVD blijft een nuchter voorstander van Europese samenwerking waar dat in het belang van Nederland is.
6