Eindverslag onderzoek WMO Werkplaatsen. Community Care
Eindverslag onderzoek WMO Werkplaatsen Minor Community Care
‘’Ontvankelijkheid voor ex dak-en thuislozen in de Indische buurt’’
Opdrachtgever: WMO Werkplaatsen Contactpersoon: Max Huber
Hogeschool van Amsterdam Datum:14 januari 2013 Onderzoekers: Irene Willems & Miranda Kramer Onderzoeksbegeleider:Stefanie van Zal
1
Eindverslag onderzoek WMO Werkplaatsen. Community Care
Inhoudsopgave 1.
Inleiding ……………………………………………………………….....
3
2.
Aanleiding ………………………………………………………………..
4
3.
Theoretisch kader …………………………………………………………
6
4.
Probleemstelling, hoofd-en deelvragen …………………………………..
9
5.
Methode …………………………………………………………………..
10
6.
Resultaten …………………………………………………………………
13
7.
Conclusie& aanbevelingen.……………………………………………….
19
8.
Bijlagen …………………………………………………………………….
24
2
Eindverslag onderzoek WMO Werkplaatsen. Community Care
1.
Inleiding
In Amsterdam komt een deel van de ex dak- en thuislozen uit een hulpverleningstraject waarbij ze begeleid werden door onder andere het Leger des Heils, HVO-Querido en de Volksbond. Het Leger des Heils telt in Amsterdam een groep van 250 ex dak- en thuislozen die, na het doorlopen van een hulpverleningstraject, nu een eigen woning hebben. Het is lastig om verder aan te geven hoe groot deze groep ex dak- en thuislozen is. Hierover zijn geen concrete cijfers beschikbaar. We hebben gebruik gemaakt van literatuur over dit aantal entelefonisch contact opgenomen met de GGD. De GGD geeft aan dat deze groep moeilijk te definiëren is, want je loopt tegen vragen aan als wat men precies verstaat onder dakloos en hoelang iemand ex-dakloze blijft. Er is wel bekend dat binnen de groep van alleenstaande mannen met een bijstandsuitkering in Amsterdam (omvang van de totale groep ruim 9.000) 14% ooit tenminste één maand in de nachtopvang of op straat heeft geslapen, dit zijn dus ongeveer 1.260 mannen. Uit eerder verricht onderzoek blijkt dat de groep ex dak- en thuislozen nogal eens tegen moeilijkheden aanlopen met betrekking tot het integreren en participeren in de wijk. Vanuit de minor Community Care gaan wij in opdracht van WMO Werkplaatsen onderzoek doen naar de ontvankelijkheid voor deze doelgroep binnen de Indische buurt, te Amsterdam Oost. Er wordt onderzoek gedaan naar hoe het met de integratie/participatie van deze ex daken thuislozen gaat inde Indische buurt, bekeken vanuit de buurt. Wat ‘de buurt’ inhoudt zullen wij later in dit verslag verduidelijken. Wij kijken in welke mate er sprake is van sociale inclusie en wat Amsterdam Oost momenteel aanbiedt om participatie van de doelgroep mogelijk te maken. Verder zullen wij onderzoeken welke factoren bevorderend en belemmerend zijn bij het vergroten van de participatie en welke verbeteringen eventueel doorgevoerd zouden kunnen worden om de ontvankelijkheid voor deze doelgroep te vergroten. In 2007 is de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) ingevoerd, waarin van burgers wordt verwacht dat zij elkaar meer gaan helpen. Door dit onderzoek zal er meer inzicht komen in welke mate deze doelgroep daadwerkelijk participeert in de Indische buurt en welke verbeteringen er mogelijk zijn zodat deze doelgroep meer mee kan doen in de samenleving. Dit onderzoek kan niet alleen wat betekenen voor de Indische buurt, maar ook voor andere wijken/gemeenten over hoe participatie bevorderd kan worden. We proberen door middel van dit onderzoek een antwoord te krijgen op de vraag: ‘In welke mate is de buurt ontvankelijk om participeren van ex dak -en thuislozen mogelijk te maken?’ Met het uitvoeren van dit onderzoek hopen wij WMO Werkplaatsen en de Indische buurt een aanbeveling te kunnen geven over op welke manier participatie bevorderd kan worden wat hopelijk leidt tot meer sociale inclusie. In het volgende onderdeel zullen we de aanleiding van dit onderzoek beschrijven, gevolgd door een theoretische verkenning. Hierbij is gebruikgemaakt van verschillende vormen van literatuur en eerder verrichte onderzoeken over dezelfde of vergelijkbare onderwerpen. Daarna formuleren wij een probleemstelling, waaruit de hoofdvraag en de deelvragen ontstaan. In het hoofdstuk methode blikken we terug op hoe we ons onderzoek hebben uitgevoerd. Hierna komen de resultaten van onze interviews aan bod, gevolgd door de conclusie en onze aanbevelingen.
3
Eindverslag onderzoek WMO Werkplaatsen. Community Care
2.
Aanleiding
In voorgaande jaren is er al vaker onderzoek gedaan naar de participatie van kwetsbare groepen mensen. Uit deze onderzoeken blijkt dat men nogal eens tegen moeilijkheden aanloopt met betrekking tot het integreren en participeren in de wijk. Er bleek echter nog geen duidelijk beeld van de mate van ontvankelijkheid van de Indische buurt ten op zichtte van ex dak-en thuislozen. Wij doen dit onderzoek om meer te weten te komen over de mogelijkheid van participeren voor ex dak- en thuislozen in de Indische buurt. Dak-en thuislozen doorlopen een traject omtrent zorg, inkomen, wonen en dagbesteding bij bijvoorbeeld het Leger des Heils of HVO-Querido. Na het doorlopen van dit hulpverleningstraject stromen zij door naar een zelfstandige woning. Als deze mensen uiteindelijk een eigen woning hebben in bijvoorbeeld de Indische buurt, blijkt het aanbod aan hulp bij het vinden van dagbesteding en het opbouwen van een sociaal netwerk nog onvoldoende. Daarbij blijkt uit onderzoek door Kei Centrum (2008) dat men in de Indische buurt ontevreden is over de betrokkenheid van buurtbewoners, er schijnt meer contact te zijn met familie en vrienden in plaats van met de buren. Het is voor de sociale cohesie in de buurt belangrijk om te weten in hoeverre het mogelijk is voor ex dak- en thuislozen om te participeren in de buurt. Bij het nastreven van sociale cohesie spelen verbondenheid en solidariteit binnen de buurtgemeenschap, dus ook ten opzichte van de ex dak- en thuislozen, een grote rol. Wanneer de sociale cohesie in de buurt verbetert kan dit voordelen hebben voor alle buurtbewoners. Voor de betrokkenen van organisaties en buurtbewoners is het goed om te weten hoe zij hier aan bij kunnen dragen. Want participatie hangt immers samen met vertrouwen in elkaar en organisaties. Sinds de invoering van de WMO in Nederland wordt er gestreefd naar meer zelfredzaamheid van de inwoners. Er wordt over het algemeen verwacht dat men in staat is om zichzelf te redden en te participeren in de samenleving en als dit niet lukt zal hij of zij zelf hulp moeten regelen. Er wordt vanuit gegaan dat deze mensen zelf hulp of ondersteuning kunnen betalen of anders hulp kunnen vragen binnen hun sociale netwerk. Er wordt wel genoemd dat er vanuit de WMO aandacht is voor kwetsbare Amsterdammers. De vraag is of dit voldoende is. Het onderwerp van dit onderzoek sluit tevens aan bij de wensen van het kabinet, zij wilt dat de situatie voor dak- en thuislozen, of mensen die dit dreigen te worden, wordt verbeterd. Door meer te weten te komen over mensen die dak- en thuisloos zijn geweest, kan er eventueel kennis worden opgedaan over oorzaken hiervan en door hen ondersteuning te bieden kan er hopelijk ook voor worden gezorgd dat zij in de toekomst niet weer dak- en thuisloos worden. Uit onderzoeken en meningen van mensen op straat blijkt dat er nog al eens sprake is van overlast en criminaliteit met betrekking tot de doelgroep. Bij mensen die dak- en thuisloos zijn geweest kan er sprake zijn van psychosociale problemen en is er regelmatigweinig steun vanuit een sociaal netwerk. Door middel van dit onderzoek zouden eventuele redenen voor bijvoorbeeld de negatieve beeldvorming achterhaald kunnen worden en we kunnen kijken welk draagvlak er is en hoe dit benut kan worden. In een gesprek met onze vorige opdrachtgever, het Leger des Heils, kwam naar voren dat ex dak-en thuislozen vaak moeite hebben met het vinden van een plek in de buurt en het omgaan met andere buurtbewoners.De buurt kijkt vaak niet positief tegen deze groep aan. Ondanks dat we dit onderzoek nu uitvoeren in opdracht van WMO Werkplaatsen, leek dit ons nog steeds relevante informatie voor dit onderzoek. Oorzaken hiervan zijn angst voor overlast en het hebben van een onveilig gevoel. De negatieve beeldvorming tegenover de ex dak-en thuislozen berust vermoedelijk voor een deel op vooroordelen en generalisatie. Doordat er vaak sprake is van bijvoorbeeld verslaving of psychische problemen bij ex dak- en thuislozen, 4
Eindverslag onderzoek WMO Werkplaatsen. Community Care
staan andere mensen er vaak niet positief tegenover dat zij in de buurt komen wonen. De ex dak- en thuislozen krijgen vaak te maken met verschillende moeilijkheden bij hun integratie. Het kan een grote overgang voor hen zijn van begeleid wonen naar zelfstandig wonen. Voorheen woonden de ex dak- en thuislozen waarschijnlijk binnen een instelling. Binnen deze instelling kan het zijn dat ze een kleinere woonruimte voor henzelf hadden of met een groep woonden. Door de locatie van de instelling waren ze misschien afgezonderd van buurtbewoners. Voorbeelden hiervan zijn de 24-uursvoorziening Domus 2 van het Leger des Heils in Amsterdam Zuid-Oost. Deze is gevestigd aan de rand van een bos en er zijn verder geen woningen omheen. Een ander voorbeeld is het Instroomhuis van HVO-Querido aan de Zeeburgerdijk waar alleen bedrijven omheen liggen en waar zij ook geen directe buren hebben. Binnen de instelling hadden ze waarschijnlijk wel veel en vaak contact met de anderen. Ze woonden hier onder begeleiding en werden gesteund in hun dagelijkse bezigheden. Het zelfstandig wonen zal erg wennen zijn voor de ex dak- en thuislozen. Ze zullen bijvoorbeeld moeten wennen aan het wonen zonder begeleiding en het hebben van een huis voor hen alleen. Tevens de inrichting van de woning en de buurt spelen hierbij een rol. Nu ze zelfstandig wonen hebben ze te maken met buren. Die zijn niet altijd op de hoogte van de situatie of de problemen die iemand heeft (gehad). Als er sprake is van een beperkt sociaal netwerk kan dat als gevolg hebben dat ze, nu zij zelfstandig wonen, weinig of geen steun meer krijgen. Ze kunnen zich eenzaam en onveilig gaan voelen, dit kan depressiviteit als gevolg hebben. De ex dak- en thuislozen krijgen vaak te maken met de vooroordelen van omwonenden in de buurt. Deze vooroordelen kunnen een minderwaardigheidsgevoel opwekken en ervoor zorgen dat ze zich onveilig voelen in de buurt. Het gevoel van onveiligheid hoeft overigens niet perse het gevolg te zijn van de buurt, het kan ook te maken hebben met een angstig gevoel dat in henzelf zit. Voor dit onderdeel hebben we gebruikgemaakt van het onderzoek van Verplanke en Duyvendak. De doelgroep van dit onderzoek ‘meedoen’ zijn mensen met een verstandelijke of psychiatrische beperking. De overeenkomst tussen de ex dak- en thuislozen en deze doelgroep is dat ook deze mensen in een instelling hebben verbleven en daarna zelfstandig zijn gaan wonen. Ook kunnen er bij ex dak- en thuislozenverstandelijke en psychiatrische problemen voorkomen. Dit hoeft echter niet zo te zijn. Het dagelijks bestaan van mensen met verstandelijke en psychiatrische problemen wordt soms mede bepaald door het reguleren van hun beperkte hoeveelheid energie en het omgaan met de problemen. Er wordt vanuit gegaan (WMO) dat men zelf oplossingen kan vinden bij het voorkomen van problemen; in de praktijk zal dit echter niet altijd mogelijk zijn voor deze doelgroep. (Verplanke& Duyvendak. 2010; 71)
5
Eindverslag onderzoek WMO Werkplaatsen. Community Care
3.
Theoretisch kader
Sinds 2000 werken de Europese Commissie en EU-lidstaten samen op sociaalbeleidsvlak om sociale uitsluiting en armoede aan te pakken in de Europese Unie. Dit doen zij op basis van de Open Coördinatiemethode (OCM). Dit wordt meestal gebruikt in gevallen waarin de Europese Unie niet de macht heeft om wetgeving op te leggen. Wegens gezamenlijke zorgen werd beleid gemaakt op drie terreinen: sociale inclusie, pensioenen en gezondheidszorg/langdurige zorg. De coördinatie van deze punten ligt bij de Lidstaten. Het doel om dit samen te doen is om grotere overeenstemming te bereiken in Europees beleid. (Frazer, Marlier, Nicaise. 2010) Wij schrijven ook over Europese samenwerking om een beeld te krijgen van wat er op macroniveau wordt gezegd over begrippen die voor ons onderzoek relevant zijn. OpEuropees niveau wordt aandacht besteed aan het bevorderen van sociale inclusie, wat de indruk geeft dat het een belangrijk thema is en het nodig is om beleid te maken op dit terrein. Het kabinet wil, in samenspraak met de vier grootste steden van Nederland (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht), dat de situatie voor dak-en thuislozen, of mensen die dit dreigen te worden, wordt verbeterd. Dit om overlast en criminaliteit tegen te gaan. In 2006 is hier een plan van aanpak voor opgesteld. Door het toepassen van een persoonsgerichte benadering, een integrale aanpak en een sluitende keten van zorg wilden zij dak-en thuislozen in de grote steden in kaart brengen. (Rijk, 2006) In 2011 is dit plan geëvalueerd. Inmiddels zijn bijna 10.000 daklozen voorzien van een persoonlijk traject omtrent zorg, inkomen, wonen en dagbesteding. Hierdoor konden zij, na het doorlopen van een hulpverleningstraject en het verblijven in voorzieningen, doorstromen naar een eigen woning. Voor de tweede fase van deze aanpak richt men zich erop om de dak-en thuislozen die in een traject zijn gekomen zo snel mogelijk een zelfstandig bestaan te laten opbouwen. In dit plan van aanpak wordt beschreven dat het huidige aanbod voor bijvoorbeeld schuldhulpverlening, dagbesteding en activering, of het opbouwen van een sociaal netwerk nog onvoldoende is toegespitst op deze groep. (Rijk, 2011) Sinds 2007 kent Nederland de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Het doel van deze wet is dat mensen met hulp van de gemeente en anderen zo lang mogelijk een zelfstandig leven kunnen leiden. De inwoners van Nederland moeten er zelf voor zorgen dat zij in staat zijn zichzelf te redden en participeren in de samenleving. Men zal daar ook op worden aangesproken, het is hun eigen verantwoordelijkheid. (Gemeente Amsterdam, 2012) In dit onderzoek komt het begrip ‘participatie’ meerdere malen voor. We hebben gekozen voor de definitie zoals Jager-Vreugdenhil en Kwekkeboom deze hebben gegeven in hun onderzoek ‘De praktijk van de WMO’. Deze definitie sluit het meeste aan omdat Jager-Vreugdenhil &Kwekkeboom spreken over twee vormen van participatie. In ons onderzoek maken we tevens het onderscheid tussen twee vormen van participatie/meedoen: het deelhebben aan (bijvoorbeeld bezoeken van activiteiten) ofwel ‘consumptieve’ participatie en het bijdragen aan (helpen met organiseren van een activiteit) ofwel ‘actieve’ participatie. Bij deze eerste vorm maakt men als het ware gebruik van het aanbod dat in de samenleving aanwezig is en bij actieve participatie doet men de samenleving zelf een aanbod. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen twee facetten: (1) deelhebben aan de samenleving (‘maatschappelijk verkeer’); (2) bijdragen aan de samenleving (‘maatschappelijke inzet’). Het deelhebben (het ‘maatschappelijk verkeer’) kan het hebben en onderhouden van een sociaal netwerk zijn, maar ook het gaan winkelen, naar de bioscoop gaan of lid zijn van een sportvereniging. Met ‘maatschappelijke inzet’ wordt gedoeld op vrijwilligerswerk en diverse vormen van informele zorg en burenhulp. 6
Eindverslag onderzoek WMO Werkplaatsen. Community Care
Als er toch een reden is waardoor een persoon niet in staat is om zichzelf te redden of aan de samenleving deel te nemen, dan wordt er in eerste instantie verwacht dat hij/zij de nodige hulp zelf regelt. De gemeente hoeft over de manier waarop zij ondersteuning aanbieden geen verantwoording af te leggen aan de regering of de Tweede Kamer. In plaats daarvan moet de gemeente wel verantwoording afleggen aan haar inwoners, de zogenoemde ‘horizontale verantwoording’ (art. 9). Dit gebeurt in de vorm van het regelmatig meten van de tevredenheid van de inwoners, en in het bijzonder van de gebruikers van de voorzieningen die de gemeente verstrekt. (Kwekkeboom& Jager-Vreugdenhil. 2009; 21) De visie van de gemeente Amsterdam is dat men zelf verantwoordelijk is. Als je hulp nodig hebt, regel je dit in principe zelf. (Gemeente Amsterdam, 2012) Er wordt wel onderscheid gemaakt in welke mate men op de eigen verantwoordelijkheid wordt aangesproken. Kwetsbare Amsterdammers, zoals bijvoorbeeld de ex dak- en thuislozen, krijgen vanuit de WMO meer aandacht. Dit is ook de reden dat er in 2006 een plan van aanpak is opgesteld om deze doelgroep extra onder de aandacht te brengen. We spreken tevens over het begrip Sociale cohesie. Wij hebben ervoor gekozen om dit begrip te noemen, omdat de betekenis hiervan goed aansluit bij het onderwerp van ons onderzoek. Sociale cohesieis een breed begrip dat gaat over de samenhang tussen mensen. Sociale cohesie verwijst ook naar de mate van verbondenheid en solidariteit binnen groepen en gemeenschappen. Volgens het Sociaal Cultureel Planbureau betekent sociale cohesie 'de mate waarin mensen in hun gedrag en beleving uitdrukking geven aan hun betrokkenheid bij maatschappelijke verbanden in hun persoonlijke leven, als burger in de maatschappij en als lid van de samenleving'.Uit een onderzoek, dat door Kei Centrum (2008) is uitgevoerd in opdracht van het stadsdeel Oost, is gebleken dat men ontevreden is over de betrokkenheid van de buurtbewoners. De sociale cohesie lijkt beter te kunnen. Een belangrijk kenmerk van sociale samenhang is de mate waarin mensen contact hebben en onderhouden met familie, maar ook met vrienden en buren. Men heeft vaak het minste contact met de buren. (CBS, 2010; 19)In ons onderzoek kijken wij ook naar in welke mate men contact heeft met de buurt en in hoeverre er sprake is van samenhang en verbondenheid in de buurt. Als er samenhang is, betekent dit wellicht ook dat er draagvlak is om iedereen te laten meedoen in de buurt. Tevens komt het begrip sociale inclusie voor in ons onderzoek. Hier vinden we de definitie zoals die door het kenniscentrum voor Inclusie en Zeggenschap (Perspectief) wordt beschreven het beste aansluiten. Onder sociale inclusie wordt verstaan dat een mens volwaardig deel uitmaakt van een gemeenschap. Perspectief (2007) spreekt van inclusie als aan het volgende is voldaan: Mensen hebben waardevolle persoonlijke en sociale netwerken in de samenleving. Zij maken gebruik van voorzieningen die voor iedereen bedoeld zijn. Zij wonen in de samenleving met mensen waarmee zij zich verbonden voelen. Kinderen en jongeren volgen breed toegankelijk, regulier onderwijs dat bijdraagt aan hun ontplooiing. Ieder schoolt zich op terreinen waar zijn interesses en ambities liggen. Mensen hebben gerespecteerde werkzaamheden of bezigheden in de samenleving en voelen zich gewaardeerde medewerkers. Zij nemen deel aan en dragen bij aan het sociale, culturele, religieuze en recreatieve leven in de samenleving (concerten, cafés, clubs, kerken, verenigingen, sportevenementen etc.). Zij maken gebruik van welzijn- en gezondheidsvoorzieningen in de plaatselijke gemeenschap. Mensen hebben dezelfde rechten, kansen en verantwoordelijkheden als iedere burger. Inclusie betekent dat ook mensen met een beperking serieus genomen worden. Dat zij kunnen leren op de gewone school, wonen in een huis in de straat, lid zijn van de club in de wijk of de 7
Eindverslag onderzoek WMO Werkplaatsen. Community Care
stad en werken in een gewoon bedrijf. Precies zoals alle mensen dat willen. Het betekent een leven vol kwaliteit, een leven zoals iedereen dat voor zichzelf wil (Schuurman & Van der Zwan, 2009)In dit onderzoek richten wij ons vooral op in welke mate iemand een sociaal netwerk heeft en dat men gebruik maakt van voorzieningen (activiteiten) die voor iedereen zijn bedoeld. Ook kijken wij naar in hoeverre het voor ex dak-en thuislozen mogelijk is om deel te nemen aan deze activiteiten en in hoeverre buurtbewoners zelf deelnemen of deelhebben aan de samenleving. We hebben voor deze definitie gekozen, omdat deze het beste aansluit op wat wij willen meten: in welke mate is er sprake van ontvankelijkheid ofwel draagvlak in de buurt. Het betekent dat ex dak-en thuislozen net als ieder ander kunnen deelnemen aan de samenleving.
8
Eindverslag onderzoek WMO Werkplaatsen. Community Care
4.
Probleemstelling
In Amsterdam zijn er een onbekend aantal ex dak- en thuislozen die, na een tijd in een maatschappelijke opvang te hebben gewoond, een eigen woning krijgen toegewezen. Hier kregen zij de nodige begeleiding en steun van professionals en anderen met wie zij samenwoonden. Het gaat hier om kwetsbare mensen, bij wie sprake kan zijn van psychische of verslavingsproblematiek. Daarnaast kan er ook sprake zijn van een klein (of geen) sociaal netwerk en kunnen zij(door hun eventuele problemen) moeilijkheden ondervinden om contact te leggen. De gemeente Amsterdam wilt dat deze groep ook, zo goed als dat kan, deelneemt aan de samenleving. Helaas is dit door bovenstaande oorzaken niet altijd mogelijk. Wat ook meespeelt is in welke mate de buurt participeren van deze doelgroep mogelijk maakt en in hoeverre het aanbod op hen aansluit. Voor zover nu bij ons bekend, is dit minimaal. Hierdoor blijft deze groep er alleen voor staan en is het moeilijk te integreren en participeren in de buurt. Hoofdvraag: In welke mate is de Indische buurt ontvankelijk om participeren van ex dak-en thuislozen mogelijk te maken? Deelvragen: 1. In hoeverre is er in de Indische buurt sprake van sociale inclusie en hoe uit zich dit? 2. Wat biedt de Indische buurt op dit moment om bij te dragen aan participatie van deze doelgroep? 3. Wat kan de buurt nog meer doen om de participatie te vergroten? 4. Welke factoren zijn bevorderend en belemmerend om participatie te vergroten?
9
Eindverslag onderzoek WMO Werkplaatsen. Community Care
5.
Methode
Wij hebben onderzocht in welke mate de buurt ontvankelijk is om participeren van ex dak- en thuislozen mogelijk te maken en wat hierbij belemmerende en bevorderende factoren zijn. We proberen dit te definiëren en verklaren. Voor dit onderzoek hebben wij professionals, actieve en niet-actieve buurtbewoners geïnterviewd door middel van een half gestructureerd interview. Dit betekent dat wij zowel open als gesloten vragen hebben gesteld. Onder een actieve buurtbewoners verstaan wij respondenten die of deelhebben aan of bijdragen aan de samenleving (of beiden). De niet-actieve buurtbewoners waren respondenten die nergens aan meededen in de buurt. We hebben dit onderscheid gemaakt aan de hand van de definitie van De Jager-Vreugdenhil en Kwekkeboom (2009), welke wij eerder in dit verslag hebben beschreven. Tevens keken wij naar in welke mate er sprake is van sociale inclusie, dit zegt ons iets over het draagvlak in de buurt. Dit valt te meten door bijvoorbeeld een enquête. Wij hebben een interview opgesteld met zowel open als gesloten vragen. Door het stellen van open vragen kregen wij meer inzicht in welke mate de buurt ontvankelijk is voor de doelgroep. Bepaalde zaken, zoals wat men nodig acht om de groep meer te betrekken, zijn niet goed te meten in een gesloten vraag. De gesloten vragen geven meer inzicht in de mening van de buurt over het meedoen van de groep en in welke mate zij zelf contact hebben met hun buren. Dit zegt ons iets over inclusie in de Indische buurt. Dataverzamelingsmethode. Wij hebben een interview samengesteld, om zo een antwoord op onze vragen te vinden. Wij hebben ervoor gekozen om zowel open als gesloten vragen te stellen. We hebben gelet op de routing bij onze vragen. Dit houdt in dat de vragen elkaar op een logische manier opvolgen. Eerst kijken we of buurtbewoners iemand kennen die dak- en thuisloos is geweest en welke ervaringen iemand met die groep heeft. Daarna vragen we of zij actief zijn in de buurt en op welke manier. Voor de mensen die ja antwoorden vragen wij hen of zij tijdens activiteiten ook contact hebben met ex dak- en thuislozen en wat zij ervan vinden dat zij ook participeren bij activiteiten. Als laatste stelden wij alle respondenten de vraag wat zij denken dat nodig is om deze groep meer te betrekken. Deze vraag stelden wij aan iedereen, ongeacht of zij contact hebben met de groep of niet. We stelden ook enkele gesloten vragen. Hier hebben we gebruik gemaakt van een meerpuntschaal. Dit betekent dat we de antwoorden hebben verdeeld in een oneven aantal. Het middelste antwoord is meer neutraal, hier kan de respondent eigenlijk zowel voor heel goed als juist niet goed kiezen. Zo bieden we de respondent de mogelijkheid om ook iets in het midden te kiezen en dat hij/zij iets niet per se heel goed of fout hoeft te vinden. Onze vragen hebben een hoge uniformiteit. Dit betekent dat onze vragen meten in welke maten buurtbewoners openstaan voor ex dak- en thuislozen. (Verhoeven, 2007; blz 148-151) Populatie. De Indische buurt bestaat uit twee delen: Oost en West. In totaal woonden er in 2009 22.220 mensen in deze buurt. Bijna 60% is van allochtone afkomst, waarvan 21% Marokkaans, 10 a 11% Turks en ongeveer 10% Surinaams. Gemiddeld is 11% westerse allochtoon. Ongeveer 40% van de inwoners is tussen de 25 en 45 jaar oud. De meesten (50 a 60%) voert een eenpersoonshuishouden en is ongehuwd. Er is maar een klein percentage met een hoog inkomen, ongeveer de helft van de inwoners leeft op bijstandsniveau en de andere helft werkt. (CBS, 2009)
10
Eindverslag onderzoek WMO Werkplaatsen. Community Care
Steekproef. Wij hebben ons interview getest door de straat op te gaan in de Indische buurt. We hebben mensen aangesproken en gevraagd of ze in de buurt wonen. Indien dat het geval was, legden we kort ons onderzoek uit en vroegen wij of wij enkele vragen mochten stellen. Wij hebben verschillende mensen geïnterviewd: man, vrouw, oud, jong, allochtoon en autochtoon. Wat wij wel merkten, is dat het soms lastig was om bijvoorbeeld iemand van Marokkaanse of Turkse afkomst te interviewen. Er waren een hoop mensen die de Nederlandse taal niet goed machtig waren. Analyse methode. Wij hebben alle interviews mondeling afgenomen. Sommigen vulden dit zelf in, maar over het algemeen vonden de respondenten het fijner als wij het invulden en de vragen mondeling stelde. Nadat wij alle data hebben verzameld hebben we alles uitgetypt. We hebben toen per vraag een word bestand gemaakt en daar alle antwoorden van die vraag ingezet. Op die manier kregen wij een overzicht van wat er per vraag voor antwoorden zijn gegeven. Aan de hand daarvan konden wij een analyse maken van wat mensen hebben gezegd. Opvallende antwoorden sprongen er door het maken van de analyse duidelijker uit. De gesloten vragen hebben we in Excel verwerkt. We hebben de vragen onderverdeeld in categorieën, zodat voor ons goed zichtbaar werd op welke vragen de meeste antwoorden waren gegeven. Deze hebben we in een cirkeldiagram gezet. Betrouwbaarheid. Wij hebben in dit onderzoek aan de betrouwbaarheid gewerkt door de interviewvragen goed op elkaar af te stemmen. Enkele vragen gingen over hetzelfde onderwerp en werden anders geformuleerd. De antwoorden op deze vragen kwamen vrijwel altijd overeen, hetgeen de antwoorden meer betrouwbaar maakt. Ook hebben wij in totaal 50 mensen geïnterviewd. We hebben geprobeerd een zo divers mogelijk aantal mensen te interviewen, om een goede weerspiegeling van de buurt te krijgen en onze antwoorden kunnen generaliseren. Helaas konden wij mensen die geen Nederlands spraken niet interviewen, terwijl zij ook een aanzienlijk deel van de populatie vormen in de Indische buurt. Ons interview zou ook in andere buurten gebruikt kunnen worden om te kijken in welke mate een buurt ontvankelijk is voor participatie van ex dak-en thuislozen. Ethiek. Er is geen toestemming aan ex dak- en thuislozen gevraagd of zij akkoord gaan met een onderzoek naar de ontvankelijkheid voor hen in de buurt. In dit onderzoek worden ook geen specifieke personen aangewezen, maar gaat het over de participatie van ex dak- en thuislozen in het algemeen in de Indische buurt. Daarom denken wij dat dit onderzoek geen schade kan toebrengen aan individuen. Wat het wel teweeg kan brengen is een discussie of ex dak- en thuislozen in de buurt als aparte groep moeten worden gezien. Wij zien hen net als iedere buurtbewoners, maar door bepaalde problemen en de situatie waarin zij hebben verkeerd worden zij toch als een specifieke groep gezien. Problemen als overlast of bijvoorbeeld alcoholgebruik kunnen ook bij de ‘gewone’ buurtbewoner plaatsvinden. Hoogstwaarschijnlijk doordat deze groep een stigma heeft zal er anders naar hen worden gekeken. Hierdoor kan het zijn dat dergelijke problemen meer bij hen opvallen dan bij een andere buur. Een belang van ons is ieder privacy en mening beschermen, maar wel alle 11
Eindverslag onderzoek WMO Werkplaatsen. Community Care
informatie verzamelen die wij nodig hebben om onze vragen te beantwoorden. Wij hebben hieraan gewerkt door de interviews anoniem af te nemen. Het belang van de opdrachtgever is meer inzicht krijgen in welke mate de Indische buurt ontvankelijk is voor de doelgroep. We denken dat verschillende partijen gebaat kunnen zijn bij de onderzoeksresultaten. Professionals baat hebben bij ons onderzoek, omdat het meer inzicht verschaft naar in welke mate de buurt openstaat voor deze groep. Organisaties kunnen van onze resultaten gebruik maken en kijken hoe zij als organisatie kunnen bijdragen aan meer participatie. Buurtbewoners kunnen ook baat hebben bij ons onderzoek. Zij krijgen meer inzicht in hoe men de buurt ziet en wat men denkt dat nodig is om beter of anders met elkaar om te gaan. Ons onderzoek kan dus voor meerdere partijen voordeel opleveren, in die zin dat het meer inzicht geeft in hoe men tegenover ex dak- en thuislozen is en op welke wijze hier op verschillende niveaus op ingespeeld kan worden.
12
Eindverslag onderzoek WMO Werkplaatsen. Community Care
6.
Resultaten
In dit onderdeel bespreken we de resultaten van het onderzoek. De resultaten zijn onderverdeeld aan de hand van verschillende onderwerpen. We beschrijven de resultaten en richten ons daarbij op de overeenkomsten en verschillen tussen de groep actieve buurtbewoners en de niet-actieve buurtbewoners. Als laatste behandelen we apart de resultaten van de professionals. Meningen en ervaringen. Allereerst hebben we de buurtbewoners gevraagd of zij iemand kennen die dak- en thuisloos is geweest. Zowel bij de actieve als bij de niet-actieve buurtbewoners kende ongeveer de helft van de ondervraagden wel iemand die dak- en thuisloos is geweest. Bij de actieve buurtbewoners waren dit er meer (13 van de 20) ten opzicht van 11 van de 20 niet actieve buurtbewoners. Er was soms ook een twijfel bij hun antwoord op deze vraag, dan werd er bijvoorbeeld gezegd dat ze misschien wel contact hebben met deze doelgroep, maar hen niet als ex dak- en thuislozen herkennen. Er waren ook enkele respondenten die niemand kende die dak- of thuisloos is geweest of hier contact mee hadden. Hier hadden zij ook geen positieve of negatieve ervaringen mee, zij hadden een neutrale houding tegenover de doelgroep. Vervolgens vroegen we de personen die contact hebben met de doelgroep wat hun ervaringen zijn. Deze bleken zeer uiteenlopend van goed contact tot overlast. Het merendeel van zowel de actieve als de niet-actieve groep buurtbewoners blijkt positieve ervaringen te hebben met deze doelgroep. In tegenstelling tot de positieve reacties waren er ook een aantal respondenten die momenteel of in het verleden ‘overlast’ ervoeren in verband met de doelgroep. Opvallend is dat dit bij de actieve buurtbewoners beduidend minder wordt genoemd (twee keer) in vergelijking met de niet-actieve buurtbewoners (vijf keer). Voorbeelden die zij geven van overlast zijn: het op straat hangen, drank of drugsgebruik, geluidsoverlast, onvriendelijkheid, onbetrouwbaarheid. Ongeveer een derde van de ondervraagden reageerden wisselend op de vraag wat zij ervan vinden dat er ex- dak en thuislozen bij hen in de buurt wonen. Door deze mensen werd gezegd dat zij het geen probleem vinden als deze personen bij hen in de buurt wonen, zolang zij maar geen overlast veroorzaken. Twee van de actieve buurtbewoners hadden een buurman die dakloos is geweest. Hun ervaringen waren verschillend. Een van deze twee respondenten woont in de Flevoflats en zij gaf aan dat de ex-dakloze man veel overlast bezorgde, zoals harde muziek, drank/ drugs gebruik, hij nam zwervers mee naar binnen en hij bleek mensen in de Flevoflats te hebben bedreigd met een mes. Deze persoon moest daarom kort geleden de flat verlaten. De andere respondent gaf aan dat haar buurman (die dakloos is geweest) rustig is en dat zij goed contact met hem had. Ze vond het erg dat deze man dakloos was geweest. Ook waren er een aantal mensen die door hun (vrijwilligers)werk ervaring hebben met ex dak-en thuislozen. Voorbeelden hiervan zijn een mevrouw die bij de Flevo flats werkte, een mantelzorger en een aantal vrijwilligers bij de daklozenopvang OndroBong. Één van de vrijwilligers bij OndroBong antwoordde op de vraag hoe zijn contact is met deze doelgroep:'Ik ken veel mensen die dak-en thuisloos zijn geweest. Het contact met hen is normaal/ positief, ik zie ze als mensen, niet als ex dak-en thuislozen. Iedereen is gelijk.'Een 13
Eindverslag onderzoek WMO Werkplaatsen. Community Care
stagiaire bij deze opvang vertelde onderstaande over zijn contact met de doelgroep: 'Het contact met mensen die dakloos zijn geweest ervaar ik positief, deze mensen hebben ook vaak andere levenservaringen en dat uit zich in dat contact.' Activiteiten en participatie. Bij de tweede vraag vroegen we de respondenten of zij betrokken zijn bij activiteiten in de buurt en bij welke activiteiten. Door de antwoorden op deze vraag hebben we de groep in twee groepen kunnen verdelen, de actieve buurtbewoners en de niet-actieve buurtbewoners. Eerder in dit verslag hebben we beschreven welke definitie van participatie wij aanhouden in ons verslag. Als we kijken naar de onderzoeksresultaten zien we bij de groep actieve buurtbewoners deze twee vormen van participatie terug. 1. Consumptief (maatschappelijk verkeer): – bezoeken van buurt-en inloophuizen – deelname aan gym, zangles – kaarten, voetballen – mee eten bij de kookactiviteiten – mee eten bij buurt barbecue – cursus in buurthuis 2. Actieve participatie (maatschappelijke inzet): het grootste deel van onze respondenten was naast consumptief ook juist actief. Zij hielpen bij verschillende activiteiten: – vergaderingen over de buurt – activiteiten die in de bibliotheek worden georganiseerd – Nederlandse les geven – buurtvaders – vrijwilliger bij organisatie van barbecue of eten in de buurt – mantelzorger – activiteiten op school van de kinderen – prikploeg (begeleiden, maar ook meeprikken) – schoonmaken bij het inloophuis – vereniging ‘De Piramide’ – vrijwilliger bij StreetsmArt. – vrijwilliger bij OndroBong (De Regenboog Groep) Deze actieve buurtbewoners dragen hun steentje bij in bijvoorbeeld het inloophuis waar zij komen. Verder zien wij dat men op veel verschillende manieren iets bijdraagt in de buurt. Sommigen binden zich bijvoorbeeld aan activiteiten die op de school van de kinderen worden georganiseerd, anderen zoeken het ‘verder van huis’ en verbinden zich aan een organisatie als vrijwilliger. De mensen die niet betrokken zijn bij activiteiten in de buurt geven hier verschillende redenen voor. De meest voorkomende redenen zijn dat zij hier geen tijd voor hebben (7 van de 20) of geen interesse in hebben (10 van de 20). De overige drie hadden er niet echt een reden voor. Mensen die geen tijd hebben zeggen dat zij te druk zijn met hun school, werk of gezin. Geen interesse gaat samen met geen behoefte, omdat zij bijvoorbeeld al genoeg sociale contacten hebben of omdat hun hoofd er niet naar staat. Dit laatste was bijvoorbeeld het geval bij een 14
Eindverslag onderzoek WMO Werkplaatsen. Community Care
meneer die vorig jaar zijn vrouw was verloren en hier nog erg verdrietig over was. Een mevrouw gaf ook aan dat zij meer individueel leeft en daarom geen behoefte heeft aan buurtactiviteiten. Er was ook iemand die zei: 'Het lijkt me best gezellig om aan deze activiteiten mee te doen, maar ik weet eigenlijk niet wat voor activiteiten er in de buurt zijn.' Hieruit blijkt dat buurtbewoners eenzaam kunnen zijn, maar dat dit niet hoeft te betekenen dat zij het ook daadwerkelijk op kunnen brengen om aan de aangeboden activiteiten mee te kunnen doen. Tevens lijkt het aanbod aan activiteiten nog niet voldoende onder de aandacht te komen van alle bewoners. Deelname aan activiteiten. We hebben de groep actieve buurtbewoners gevraagd in hoeverre zij tijdens de activiteiten te maken hebben met mensen die dak- en thuisloos zijn geweest. Zes mensen geven aan dat ze het niet zeker weten of iemand dak- en thuisloos is geweest. Ze vragen dit bijvoorbeeld niet of geven aan dat het niet zichtbaar is. In het inloophuis van de Regenboog Groep spraken wij mensen die juist dagelijks in contact staan met deze groep. Dit komt doordat ze zelf dak- en thuisloos zijn geweest of omdat ze weten van bezoekers dat ze dat zijn geweest. Men lijkt hier meer op de hoogte van elkaars achtergrond. De ervaringen zijn verschillend. De mensen die ze niet kennen kunnen hier niet veel over zeggen. De mannen van het inloophuis OndroBong spreken positief over elkaar. Zij geven ook aan dat zij de ander begrijpen. Misschien dat het voor iemand die ex dak- en thuisloos is prettig kan zijn om in een omgeving te zijn waar men weet wat het is om dak-en thuisloos te zijn (geweest) en elkaar begrijpt. We vroegen zowel de actieve als de niet-actieve buurtbewoners wat zij ervan vinden dat de voormalig dak- en thuislozen meedoen aan de buurtactiviteiten. Hier werd overwegend positief op gereageerd, bij beide groepen vond 15 van de 20 ondervraagden dit positief of goed. Van het Leger des Heils begrepen we dat ex dak- en thuislozen vaak moeite hebben met het integreren in de buurt doordat de buurt vaak negatief tegen deze groep aankijkt, door bijvoorbeeld angst voor overlast. Uit onze onderzoekresultaten bleek er alleen bij een kleine minderheid sprake van angst voor bijvoorbeeld overlast of bedelen. Deze mensen vonden het geen probleem/ prima als er ex dak- en thuislozen meedoen met de buurtactiviteiten, zolang ze zich gedragen en geen overlast veroorzaken. Uit deze antwoorden kunnen wij afleiden dat de meesten het goed vinden en hen net als iedere andere buurtbewoner ziet en vindt dat zij evenveel kansen verdienen. Één actieve bewoner had een slechte ervaring gehad en is daardoor verhuisd. Zij vindt het niet goed dat er voormalig dak- en thuislozen in de buurt wonen. Bij de groep niet-actieve bewoners was tevens één persoon negatief over het meedoen van deze doelgroep, als reden gaf hij dat hij denkt dat het de buurt een slecht beeld geeft als er ex dak- en thuislozen meedoen aan de buurtactiviteiten. Voor de overwegende positieve reacties waren verschillende redenen, er werd veel genoemd dat het vanzelfsprekend is dat de ex dak- en thuislozen hieraan meedoen. ´Het zijn ook gewoon buurtbewoners´, ´niemand mag uitgesloten worden in het leven´ en ´beter dan op straat hangen en overlast bezorgen´.Een groot deel van de ondervraagden verwacht dat de ex dak- en thuislozen bij de buurtactiviteiten goede dingen doen en hier nieuwe mensen (sociale contacten) ontmoeten.
15
Eindverslag onderzoek WMO Werkplaatsen. Community Care
Aanbod aan activiteiten We hebben in een gesloten vraag geprobeerd te meten wat men vindt van het aanbod aan activiteiten. Van de actieve buurtbewoners gaf acht van de twintig respondenten aan dat zij vinden dat er te weinig aanbod is. Verder vonden zeven personen dat er wel genoeg aanbod is en de laatste vijf gaven aan dat het aanbod niet aansluit op hun wensen. Van de niet-actieve buurtbewoners gaven zeven aan dat er te weinig aanbod is, zes personen vinden dat er genoeg aanbod is en voor zeven personen geldt dat het aanbod niet voldoende bij hun wensen aansluit. Er is dus geen duidelijke meerderheid die vindt dat er juist wel of juist niet voldoende aanbod aan activiteiten is. Uit de reacties van de bewoners bleek verder dat men vaak niet precies weet wat er te doen is in de buurt. Om een antwoord te krijgen op onze eerste deelvraag: 'In hoeverre is er in de Indische buurt sprake van sociale inclusie en hoe uit zich dit?', hebben wij de buurtbewoners ook gevraagd naar het contact met hun buren en wat zij vinden van dit contact.Over dit onderwerp heeft het CBS in 2010 een publicatie uitgebracht (Sociale samenhang: Participatie vertrouwen en integratie).De resultaten uit ons onderzoek gaven aan dat de helft van de actieve buurtbewoners en dertien niet-actieve 3-4 maal per week contact heeft met de buren. Acht van de actieve en vier van de niet-actieve buurtbewoners heeft zelfs elke dag contact met de buren. Anderen hadden geen behoefte aan contact met de buren. Er werden redenen genoemd als ‘de buurt is niet te vertrouwen’ of dat zij zelf genoeg vrienden hebben, waardoor zij niet per se contact met hun buren willen. In het stuk van het CBS(ibid.)wordt gesproken over een uitruil van contacten. Hiermee wordt bedoeld dat degenen die veel contact met familie/vrienden hebben, hierdoor minder contact met hun buren hebben en vice versa. Men blijkt over het algemeen wel dagelijks contact te hebben met ofwel familie, vrienden of buren. Bij ons onderzoek werd ook door een enkel iemand aangegeven dat hij geen of nauwelijks contact heeft met zijn buren. Meer participatie. Ten slotte hebben we de respondenten gevraagd wat zij denken dat er nodig is om ex dak- en thuislozen meer te betrekken bij de activiteiten. Op deze manier kregen wij een beeld van wat de buurt denkt dat nodig is om participatie te bevorderen. De antwoorden op deze vraag sluiten aan bij de derde deelvraag. 'Wat kan de buurt nog meer doen om de participatie te vergroten?' en de vierde deelvraag: 'Welke factoren zijn bevorderend en belemmerend om participatie te vergroten?'Van de professionals hebben we hier ook een antwoord op gehad, deze behandelen wij in de volgende paragraaf. Er bleken veel overeenkomsten tussen de antwoorden van de actieve en de niet-actieve buurtbewoners. Door de actieve buurtbewoners werd gezegd dat er meer ruimte beschikbaar moet worden gesteld voor activiteiten en dat er meer activiteiten moeten worden georganiseerd. Daarnaast geeft een actieve buurtbewoner aan dat er meer subsidie gegeven moet worden, dit zou dan vanuit de gemeente moeten worden gegeven. Een ander actieve bewoner vindt dat er beveiliging bij aanwezig moet zijn. Door een aantal niet-actieve bewoners wordt genoemd dat er een leidinggevend figuur (maatschappelijk werker) aanwezig moet zijn. Men denkt dat de begeleiding van de activiteiten er eventueel voor zou kunnen zorgen dat de doelgroep zich ook wat beter voelt en meer zin krijgen om te gaan. Beide groepen zijn het erover eens dat er meer reclame gemaakt zou moeten worden, zij zijn vaak niet op de hoogte van wat er allemaal te doen is in de Indische buurt. Volgens deze 16
Eindverslag onderzoek WMO Werkplaatsen. Community Care
personen is het vooral belangrijk dat er meer bekendheid voor de activiteiten en de organisaties die dit aanbieden komt. En hierbij duidelijk maken dat iedereen welkom is (laagdrempelig). Ideeën hiervoor zijn: Advertenties, flyers en dergelijke via de post over de buurtactiviteiten en eventuele opendagen hiervan. Open dagen zodat men meer informatie kan krijgen en eventueel gemotiveerd kan worden om ook deel te nemen aan de activiteiten. Opvallend is dat alleen een aantal niet-actieve bewoners met het idee komt om gratis eten en drinken aan te bieden bij de activiteiten, waardoor de doelgroep misschien eerder geneigd zal zijn om te komen. Zij geven tevens aan dat het belangrijk is om samen dingen te doen, zoals samen eten koken. Door de actieve bewoners wordt genoemd dat mensen aardiger tegen elkaar moeten doen (‘er is vaak een negatief beeld van deze groep, ze moeten ook als gewone mensen worden gezien’) en men moet hen positief motiveren dat wil zeggen belonen voor dingen die zij doen en betrekken bij activiteiten. Twee van de niet-actieve bewoners zeggen ook dat het goed zou zijn om de mensen zelf te vragen wat zij leuk vinden om te doen. Een aantal vrijwilligers van de inloophuizen denken dat het goed zou zijn om de bezoekers van het inloophuis ook meer te betrekken bij activiteiten in de buurt. Er zijn ook een aantal respondenten (niet-actieve) die geen idee hebben wat ervoor nodig zou kunnen zijn om de doelgroep te bereiken. Anderen vinden het meedoen van hen aan buurtactiviteiten nog een beetje te voorbarig. Ze denken dat het bijvoorbeeld belangrijker is dat eerst de basis in orde moet zijn, dat wil zeggen dat iemand eerst gesetteld moet zijn in zijn/haar huis en een baan moet hebben. Pas dan is er behoefte aan sociale contacten en zullen zij vanzelf meer meedoen. Iemand van de niet-actieve groep zegt ook dat het van belang is om ze niet te betuttelend te benaderen, omdat dit misschien juist averechts zou kunnen werken. Een ander denkt dat het uit henzelf zou moeten komen, dus dat het niet veel zin heeft om hen over te halen voor de activiteiten. Drie personen van de niet-actieve groep denken dat de doelgroep via organisaties bijvoorbeeld het Leger des Heils te bereiken zou kunnen zijn. Professionals. In deze paragraaf zetten wij uiteen hoe organisaties bijdragen aan participatie van ex dak- en thuislozen en wat zij denken dat nodig is om meer participatie mogelijk te maken. Door het stellen van deze vraag aan de professionals krijgen we een antwoord op onze tweede deelvraag: 'Wat biedt de Indische buurt op dit moment om bij te dragen aan participatie van deze doelgroep?' Hoe dragen organisaties bij aan participatie van deze groep? Er worden regelmatig activiteiten georganiseerd. Denk bijvoorbeeld aan het organiseren van kookavonden waar buurtbewoners mogen komen eten, of het Indische buurtfestival. Naast activiteiten geven buurthuizen, bijvoorbeeld de Meevaart in de Balistraat, aan dat iedereen welkom is bij hen. Een andere manier om bij te dragen is ruimte beschikbaar stellen. Als men een activiteit wilt organiseren, moet hier ook ruimte voor zijn. Inloop-en buurthuizen kunnen hiervoor een geschikte plek zijn. Daarnaast wordt er gebruikgemaakt van een beloningssysteem, bedacht door de organisatie ‘Makkie’. Als men iets doet voor of in de buurt kunnen zij 'Makkies' verdienen. Makkies zijn bonnen die buurtbewoners kunnen inwisselen bij bijvoorbeeld de Albert Heijn, of waarmee zij aanspraak kunnen maken op bijvoorbeeld een middag schaatsen of een avondje uit. Het spoort mensen aan om iets te doen in de buurt en waarmee ze ook iets kunnen verdienen. Het Leger des Heils geeft aan dat zij bijdragen door regelmatig rond de tafel te zitten om te kijken wat de doelgroep nodig heeft en hoe zij daarin kunnen voorzien. Bij inloophuis OndroBong (De Regenboog Groep) worden de bezoekers ingezet (op vrijwillige basis) om te helpen bij klussen in de buurt, zoals bijvoorbeeld afval prikken of een muur 17
Eindverslag onderzoek WMO Werkplaatsen. Community Care
schilderen. Hier komen regelmatig mensen die dak en thuisloos zijn (geweest). Opvallend is dat organisaties zich vaak niet specifiek richten op één groep in de buurt, maar op alle (kwetsbare) buurtbewoners. Hoe kan er volgens professionals in de Indische buurt meer participatie van ex dak- en thuislozen mogelijk worden gemaakt? Meerdere professionals geven aan dat het belangrijk is dat er meer wordt aangesloten bij zorg uit te de wijk. In de wijk wordt men niet beperkt door regels, hierdoor zou meer aansluiting mogelijk zijn. Tevens staan zij dichter bij de doelgroep, omdat het hun (directe) buren zijn. Wel is het volgens meerdere professionals belangrijk dat een professional begeleiding biedt. Dit omdat er vaak sprake is van complexe problematiek en de ‘gewone’ buurtbewoner lang niet altijd weet hoe hiermee om te gaan. Een medewerker van OndroBong noemde dat het een goed idee is om buurtbewoners uit te nodigen in de inloophuizen. Op die manier kunnen zij zien wat hier werkelijk gebeurt en zal dit hopelijk zorgen voor een ander beeld dat zij vaak van de bezoekers hebben. Ook kan arbeidsmatige dagbesteding bijdragen aan meer participatie. Als men bijvoorbeeld een dagbesteding heeft, kan het effect zijn dat men daardoor ook (meer) behoefte heeft om mee te doen aan activiteiten. Als laatste is positief benaderen en motiveren belangrijk. Men kan een beroep doen op de eigen inbreng en verantwoordelijkheid van iemand. Dit kan als effect hebben dat men zich meer betrokken voelt.
18
Eindverslag onderzoek WMO Werkplaatsen. Community Care
7.
Conclusie
Door het bestuderen van literatuur hebben wij ontdekt dat het voor ex dak- en thuislozen niet altijd even makkelijk is te integreren in een buurt. Verscheidene problemen spelen hierbij een rol. De groep maakt niet altijd even makkelijk contact met buren of de omgeving, wat eraan bijdraagt dat zij moeite hebben met het opbouwen van een sociaal netwerk of aan andere activiteiten deelnemen. Sinds de invoering van de WMO spelen zelfredzaamheid en de hulp binnen het eigen sociale netwerk een grotere rol. Deze zelfredzaamheid en een sociaal netwerk zijn niet vanzelfsprekend aanwezig bij ex dak- en thuislozen. Bijvoorbeeld doordat er nogal eens sprake is van een negatieve kijk op deze groep en men bang blijkt te zijn voor overlast. Uit de onderzoeksresultaten kwam naar voren dat ongeveer de helft van de ondervraagden iemand kent die dak- en thuisloos is geweest. Hierbij is soms ook sprake van twijfel: men is er niet zeker van omdat zij de ex dak- en thuislozen niet altijd als zodanig herkennen. Mensen die ook daadwerkelijk contact hebben met deze groep hebben uiteenlopende ervaringen, van goed contact tot overlast, maar het merendeel blijkt positieve ervaringen te hebben.Nietactieve buurtbewoners doen zelf niet mee aan activiteiten, omdat zij hier geen behoefte aan hebben of genoeg hebben aan hun eigen sociale netwerk. Actieve buurtbewoners dragen op verschillende manieren bij aan activiteiten, bijvoorbeeld door buurthuizen te bezoeken of vrijwilligerswerk te doen. Ook dragen organisaties in de buurt bij aan participatie. Er wordt niet door iedere organisatie specifiek aan deze groep aandacht gegeven, maar men richt zich vaak wel op de meer kwetsbare buurtbewoners, waar onze doelgroep ook onder valt. In een plan dat in 2006 door het Rijk is opgesteld kwam naar voren dat het huidige aanbod van activering, het opbouwen van een sociaal netwerk en dagbesteding nog te weinig is toegespitst op deze groep. Dit kan leiden tot minder participatie van ex dak-en thuislozen. Ons onderzoek wijst uit dat in de Indische buurt het aanbod ook niet specifiek op ex dak-en thuislozen is gericht. Wellicht dat dit kan bijdragen aan het feit dat ex dak-en thuislozen nog weinig participeren bij activiteiten in de buurt, omdat zij nog onvoldoende bereikt worden door hulpverlening. Door het uitvoeren van dit onderzoek hebben we ontdekt dat er wel draagvlak lijkt te zijn voor ex dak- en thuislozen. Sommige respondenten staan zelf in contact met de doelgroep en hebben vaak positieve ervaringen. Ook zei men regelmatig dat zij net als ieder ander gelijk zijn, dus dat het voor hen vanzelfsprekend is dat zij ook meedoen. Een klein groepje ging akkoord, maar wel op voorwaarde dat men geen overlast veroorzaakt en een enkeling vond het niet goed. Waar wij wel rekening mee houden is dat het mogelijk is dat mensen een sociaal wenselijk antwoord geven. Dit betekent dat iemand een antwoord geeft waarvan hij/zij denkt dat de onderzoeker het graag wilt horen, of waarvan men denkt dat het meer sociaal aanvaardbaar is of aanzien geeft. (Verhoeven, 2007; 181) Het is een vrij gevoelig onderwerp en daarom is het mogelijk dat mensen niet altijd eerlijk durven te zijn. Wij kunnen dus niet met zekerheid zeggen of mensen eerlijk antwoord hebben gegeven. Als we kijken naar onze hoofdvraag; In welke mate is de Indische buurt ontvankelijk om participeren van ex dak- en thuislozen mogelijk te maken?, kunnen we uit de antwoorden die wij hebben gehad opmaken dat de buurt openstaat voor deelname van ex dak- en thuislozen. Buurtbewoners hadden over het algemeen een positieve mening over ex dak- en thuislozen en hoe zij hen zien, waaruit wij kunnen opmaken dat men openstaat voor de doelgroep en zij zouden kunnen participeren bij activiteiten in de buurt. De meeste buurtbewoners die wij 19
Eindverslag onderzoek WMO Werkplaatsen. Community Care
spraken zien hen net als ieder ander, wat betekent dat zij volgens hen net als hen recht hebben om te participeren bij activiteiten. Zij staan open voor deelname van de doelgroep. Er zijn organisaties die de buurt en ex dak- en thuislozen hierbij kunnen ondersteunen en hierdoor ontstaat een groter draagvlak.
20
Eindverslag onderzoek WMO Werkplaatsen. Community Care
Aanbevelingen De buurt & professionals Buurt- en inloophuizen kunnen meer met elkaar samenwerken. Zij zouden bijvoorbeeld samen activiteiten kunnen organiseren. Op die manier komen de bezoekers meer met elkaar in contact. Bij OndroBong zagen wij bijvoorbeeld een andere groep (veelal mannen, Surinaams,) dan bijvoorbeeld bij de Meevaart (mannen/vrouwen, verschillende afkomsten). In de inloopen buurthuizen kan men aandacht besteden aan bepaalde onderwerpen. Denk bijvoorbeeld aan themamiddagen over bepaalde landen en culturen. Dit zou de sociale cohesie kunnen bevorderen, omdat men meer inzicht krijgt in de cultuur en gebruiken van de ander. Hopelijk begrijpen buurtbewoners elkaar beter, wat voor een open en aangename sfeer kan zorgen hetgeen weer kan leiden tot meer participatie omdat men zich meer welkom voelt. Bij zowel de buurtbewoners als de professionals kwam naar voren dat er tijdens activiteiten begeleiding van professionals moet zijn. Dit zou concreet betekenen dat er in de buurt-en inloophuizen meer professionals aanwezig moeten zijn. Tijdens activiteiten, maar ook daarbuiten. Professionals kunnen in gesprek gaan met buurtbewoners en bepaalde problemen actief aanpakken. Professionals kunnen hun kennis overdragen op de buurt of buurtbewoners (en de ex dak- en thuislozen) begeleiden. Zij zouden bijvoorbeeld voorlichting kunnen geven over hoe het is om dak- en thuisloos te zijn en de problemen die daarbij komen kijken, om op die manier meer begrip te creëren voor mensen die dit hebben meegemaakt. Door informatieverstrekking over bepaalde thema’s kunnen mensen meer kennis opdoen over bepaalde problematiek en op die manier zou het minder vreemd of eng kunnen zijn als iemand een ander op straat ziet drinken. Het stigma wordt hopelijk minder, waardoor ex dak-en thuislozen (en andere buurtbewoners) hopelijk meer participeren in de buurt. Buurtbewoners kunnen ook met elkaar themamiddagen organiseren in buurt- en inloophuizen over thema’s die hen aanspreken of bezighouden. Organisaties zouden hun activiteiten meer kunnen richten op deze doelgroep. Nu zien we dat ze voor iedereen toegankelijk zijn (wat goed is), maar de dak- en thuislozen blijven nu nog vaak achter bij het deelnemen aan activiteiten. Het lijkt erop dat men hier extra aandacht moet schenken. Men zou kunnen kijken of er mensen bij de activiteiten zijn die in contact met iemand staan die dak- en thuisloos is geweest. Via dat netwerk zouden meerdere mensen kunnen worden aangesproken die dak- en thuisloos zijn geweest om elkaar te motiveren mee te doen in de buurt. Men zou via een bekende worden betrokken, iemand die hij/zij vertrouwt. Zie het als een soort maatje, maar dan iemand uit de buurt. Ook kunnen er vrijwilligers ingezet kunnen worden om met iemand wekelijks wat leuks te doen. Op die manier wordt iemand meer betrokken bij activiteiten en gestimuleerd om mee te doen. Professionele ondersteuning Professionals zouden ex dak- en thuislozen in de buurt meer kunnen begeleiden. Zij kunnen, in tegenstelling tot wat wij nu hebben gezien, meer specifieke aandacht geven aan deze groep. Indien er sprake is van complexe problematiek, zou iemand bijvoorbeeld meer begeleiding kunnen krijgen. Denk bijvoorbeeld aan hulp bij het opstellen van een dagprogramma, vaardigheden bij het aangaan en behouden van sociale contacten en eventueel ondersteuning bij het verwerken van hetgeen iemand allemaal heeft meegemaakt. Professionals van verschillende organisaties zouden meer met elkaar kunnen samenwerken. Er zou gezamenlijk
21
Eindverslag onderzoek WMO Werkplaatsen. Community Care
een project of werkwijze kunnen worden bedacht om deze kwetsbare groep meer ondersteuning te bieden. Aanbevelingen voor Wmo-werkplaatsen Dit onderzoek hebben wij in opdracht van Wmo-werkplaatsen uitgevoerd, daarom zullen wij ook nog een aantal aanbevelingen doen die specifiek op Wmo-werkplaatsen zijn gericht. Bovenstaande aanbevelingen spelen hierbij natuurlijk ook een belangrijke rol. Door sturing te geven aan zowel de buurtbewoners als de professionals kan de samenwerking in de buurt bevorderd worden. Door optimalisering van dit samenwerkingsverband kan het aanbod van professionals (in de vorm van begeleiding, diensten en activiteiten) beter worden aangepast op de vraag van de buurtbewoners, onder wie de ex dak- en thuislozen. De sociale omgeving van voornamelijk de kwetsbaardere groep kan een grote rol vervullen bij de mogelijkheid tot participatie. Door meer contact met en openheid naar elkaar, zou de beeldvorming ten opzichte van de ex dak- en thuislozen eventueel kunnen veranderen. Hierdoor ontstaan er meer kansen voor deze groep om participatie in de buurt te bevorderen. Met het uitvoeren van dit onderzoek hebben we ons specifiek gericht op wat er in de Indische buurt nodig is om deze participatie te bevorderen. Een aanbeveling voor WMO werkplaatsen is dat gekeken kan worden hoe buurt-en inloophuizen meer benut kunnen worden door de buurt en professionals. Er kan bijvoorbeeld gekeken worden naar hoe meer buurtbewoners bereikt kunnen worden om deel te nemen en bij te dragen aan activiteiten. Tevens kan worden gekeken op welke wijze buurtbewoners ingezet kunnen worden om ex dak-en thuislozen meer te betrekken en welke rol de professional hierbij kan spelen. Hoe kan een professional bijdragen aan zelfredzaamheid, maar ook hoe kan de buurt zelf een grotere rol spelen bij het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie. De professional kan de schakel zijn tussen de ex dak-en thuisloze en de andere buurtbewoners. Zij kunnen mensen met elkaar verbinden en begeleiding bieden waar nodig. Men zou kunnen onderzoeken welke veranderingen er in de Indische buurt nodig zijn om meer participatie mogelijk te maken en de ontvankelijkheid voor ex dak-en thuislozen (welke uit dit onderzoek blijkt) benut kan worden. Door middel van outreachend werk zouden de kwetsbare buurtbewoners, in dit geval de voormalig dak- en thuislozen, opgespoord kunnen worden. Vervolgens moeten er manieren gevonden worden om hun draagkracht en hun mogelijkheid tot participatie te bevorderen. Een project dat hierbij aansluit is 'het effectief terugdringen van zorgwekkende eenzaamheid' dat momenteel door Wmo-werkplaatsen uitgevoerd wordt in Oost-Watergraafsmeer. Dit project richt zich op het vinden van verbanden in de leefomgeving van de mensen. Een ander project dat aansluit bij mogelijke aanbevelingen voor WMO-werkplaatsen is 'Je Eigen Stek' in Oud Zuid. Door JES is in 2008 een plek gecreëerd waar voormalig daklozen in zelfbeheer konden wonen. Het is een hechte groep die alles zelf probeert uit te zoeken. Ten slotte vormt het Maatschappelijke Steunsysteem (de wijktafel) in Bos en Lommer een goed voorbeeld. In deze buurt is een wijkteam bestaande uit een schuldhulpverlener, maatschappelijk werker en twee sociaal psychiatrische verpleegkundigen van Arkin, en een wijktafel waarin formele en informele hulp- en dienstverleners met elkaar in gesprek gaan. Deze wijktafel richt zich op 22
Eindverslag onderzoek WMO Werkplaatsen. Community Care
netwerkversterking en het in eigen kracht zetten van burgers, waarbij verschillende formele en informele organisaties elkaar rond de wijktafel tijdens tweemaandelijkse bijeenkomsten ontmoeten. Dit is een goed voorbeeld van de manier waarop de samenwerking tussen formele en informele organisaties er in de praktijk uit zou kunnen zien. In de Indische buurt zou een dergelijke samenwerking de ontvankelijkheid ten opzichte van de groep ex dak- en thuislozen kunnen verbeteren. Vervolgonderzoek Men lijkt ontvankelijk voor de doelgroep in de Indische buurt. Interessant zou zijn om een nieuw onderzoek uit te voeren en te kijken hoe de aangegeven mogelijkheden (door professionals en buurtbewoners) in de praktijk kunnen worden toegepast. Wat is concreet nodig om dit mogelijk te maken? Dit zou ook in andere stadsdelen toegepast kunnen worden, aangezien er ook in andere stadsdelen en steden ex dak- en thuislozen wonen. Hier zou men eerst kunnen kijken hoe ontvankelijk andere wijken/steden zijn. Tevens werd duidelijk dat men wel ontvankelijk is voor de doelgroep, maar de meeste van de respondenten heeft zelf geen contact met de doelgroep. Er kan gekeken worden hoe deze buurtbewoners meer in contact kunnen komen met ex dak- en thuislozen in de buurt. Wat zijn nu belemmerende factoren en welke factoren dragen bij aan meer contact? Als laatste zal men kunnen kijken wat voor ex dak- en thuislozen zelf belemmeringen zijn om meer mee te doen en welke factoren eraan bijdragen dat zij wel meedoen aan activiteiten in de buurt. Als deze behoeften in kaart worden gebracht, kan worden gekeken hoe de buurt, professionele zorg en gemeenten kunnen inspelen op deze behoeften en wat ex dak- en thuislozen zelf nodig hebben. Evaluatie Door het uitvoeren van dit onderzoek hebben we een beeld gekregen van in welke mate de buurt openstaat voor participatie van ex dak- en thuislozen. Een volgende keer zouden wij nog meer buurtbewoners willen interviewen, om zo de mening van de buurt nog beter in kaart te kunnen brengen. We kwamen erachter dat het interviewen van de buurtbewoners soms lastiger was en meer tijd duurde dan we hadden verwacht. We hebben de vragenlijsten voornamelijk mondeling doorgenomen met de respondenten, omdat er op deze manier uitleg gegeven kon worden bij de begrippen en de vragen.Een volgende keer zouden we ervoor kunnen kiezen om de vragenlijst wat gemakkelijker te maken, zodat de mensen deze zelfstandig in kunnen vullen. Dit zou tijd kunnen schelen en wellicht dat er dan nog meer interviews afgenomen kunnen worden. Helaas konden wij de buurtbewoners die geen Nederlands spreken niet interviewen. Een volgende keer zouden wij hen ook graag willen interviewen. Ookzou de vragenlijst dan anoniem ingevuld kunnen worden, waardoor misschien minder sociaal wenselijke antwoorden worden gegeven.
23
Eindverslag onderzoek WMO Werkplaatsen. Community Care
8.
Bijlagen.
Bronnen. Baarda, D.G. (2009) Basisboek kwalitatief onderzoek. Groningen/Houten: Noordhoff Uitgevers Verhoeven, N. (2007) Wat is onderzoek? Den Haag: Boom onderwijs Gemeente Amsterdam (2012) WMO Beleidsplan 2012-2016. Geraadpleegd op 21 september 2012 via www.amsterdam.nl Gemeente Amsterdam (2012) Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) Geraadpleegd op 21 september 2012 via http://www.west.amsterdam.nl/zorg_en_welzijn/map/wetmaatschappelijke/ Verplanke, L. en Duyvendak, J. (2010) Onder de mensen?Over het zelfstandig wonen van psychiatrische patiënten en mensen met een verstandelijke beperking geraadpleegd op 21 september 2012 via www.nicis.nl/dsresource?objectid=81051 Frazer, Marlier, Nicaise(2010) Een blauwdruk voor het sociale inclusiebeleid in Europa 2020. Geraadpleegd op 21 september 2012 via http://www.socialsecurity.fgov.be/docs/nl/publicaties/btsz/2010/btsz_03_2010_nl.pdf CBS (2010) Sociale samenhang: Participatie, vertrouwen en integratie. Geraadpleegd op 21 september 2012 via https://teamsites.hva.nl/Overig/communitycare/Gedeelde%20%20documenten/1.%20Inleidin g%20Community%20Care/Literatuur%20bij%20HC%201%20en%202/Sociale%20samenhan g.%20Participatie%20vertrouwen%20en%20integratie.pdf Kei Centrum (2008) Wijkaanpak Amsterdam Oost. Geraadpleegd op 22 september 2012 via http://www.kei-centrum.nl/websites/kei/files/wijkaanpaktransvaalbuurt[1].pdf ALG interview. Geraadpleegd op 23 september 2012 via www.dubbelklik.nu/best_dub/alg_down/alg_interview.pdf Scriptieoverzicht (2012) Maak je eigen enquête! Geraadpleegd op 23 september 2012 viahttp://www.scriptieoverzicht.nl/enquete/ CBS (2010) Gemeente op Maat 2009: Amsterdam. Geraadpleegd op 27 september 2012 via http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/651AFB9E-2E7E-4CE9-AAF3568AE594752F/0/Amsterdam.pdf NUL20 (2009) Housing First-principe ook in Amsterdam toegepast. Geraadpleegd op 28 september 2012 via http://www.nul20.nl/issue46/2vdp_1 Rijk (2006) Plan van aanpak maatschappelijke opvang. Geraadpleegd op 28 september 2012 via http://www.amsterdam.nl/@488435/pagina/
24
Eindverslag onderzoek WMO Werkplaatsen. Community Care
Rijk (2011) Plan van aanpak maatschappelijke opvang fase 2. Geraadpleegd op 28 september 2012 via http://www.amsterdam.nl/@488435/pagina/ Jager-Vreugdenhil, M. en Kwekkeboom, R.(2009) De praktijk van de WMO Geraadpleegd op 2 oktober 2012 via http://www.lectorenzorgenwelzijn.nl/hoofdstuk12009depraktijkvandewmo.pdf. Perspectief (2007) Kenniscentrum Sociale Innovatie. Geraadpleegd op 10 december 2012 via http://www.participatiezorgenondersteuning.nl/Content.aspx?PGID=04ea6cf9-a9bc-40f98016-89b3376cf2e6 ) Wmo-werkplaats Amsterdam (2009) verslag bijeenkomst Wmo Adam geraadpleegd op 2 januari 2013 via http://www.hva.nl/kenniscentrum-dmr/project/wmo-werkplaats-amsterdam/
25
Eindverslag onderzoek WMO Werkplaatsen. Community Care
Interviewvragen buurtbewoners Vragenlijst Indische buurt Open vragen. 1. Kent u iemand in uw buurt die dak- en thuisloos is geweest? Wat is het contact dat u met diegene heeft en wat is uw ervaring? 2. Bent u als buurtbewoner betrokken bij activiteiten in de buurt? Zo ja wat doet u precies? Zo nee, waarom niet? 3. Indien u op de vorige vraag ja hebt geantwoord: in welke mate heeft u tijdens de activiteiten te maken met mensen die dak-en thuisloos zijn geweest? 4.
Wat vindt u ervan dat deze mensen ook meedoen aan activiteiten?
5.
Wat denkt u dat nodig is om deze groep meer te betrekken bij activiteiten? Zo ja, hoe denkt u dat dit te bereiken is? (deze vraag stellen, ongeacht of iemand contact met de doelgroep heeft)
Meerkeuze vragen. (omcirkel het getal bij uw antwoord) Wat vindt u van het aanbod aan activiteiten in de buurt? 1. Genoeg 2. Genoeg, maar het sluit niet aan bij mijn wensen 3. Te weinig Wat vindt u ervan dat ex dak-en thuislozen deelnemen aan activiteiten in de buurt? 1. Hartstikke goed! 2. Beetje goed 3. Niet ok Hoe vaak heeft u contact met uw buren, bijvoorbeeld mensen in de straat? 1. 0-1 keer per week 2. Ongeveer 3-4 keer per week 3. Elke dag, ik heb heel goed contact met mijn buren Wat is uw behoefte om met uw buren om te gaan? 1. Veel, ik zou graag meer contact hebben met hen 2. Ik vind het huidige contact dat ik heb goed zo 3. Geen, ik hoef geen contact met mijn buren
26
Eindverslag onderzoek WMO Werkplaatsen. Community Care
Interviewvragen Professionals 1. Hoe draagt uw organisatie bij aan de participatie van ex dak-en thuislozen? 2. Wat is volgens u nodig om meer participatie mogelijk te maken van deze doelgroep; van professionals? De buurt? Informele zorg?
27