Eindrapport Effectmeting implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’
Universitair Medisch Centrum Groningen In opdracht van de afdelingen KNO en Cardiologie Initiator: Bureau Verpleegkundige Zaken Periode: 04-09-2006 tot 05-06-2007
Eindrapport effectmeting implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’
Eindrapport Effectmeting implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’
Irene Kloppers Student HBO-V Margreet Schutte Student HBO-V Begeleiders: HBO-V Zwolle: Leida Janssen UMCG: Stephanie van ’t Riet (Bureau Verpleegkundige Zaken) Glenda Bolt (afdeling Cardiologie) Kees Swenne (afdeling KNO)
2
Eindrapport effectmeting implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’
VOORWOORD Deze effectmeting is uitgevoerd door Irene Kloppers en Margreet Schutte, twee studenten van de Gereformeerde Hogeschool te Zwolle in het kader van het afronden van de studie HBOVerpleegkunde. Voorafgaande aan de effectmeting, die plaats heeft gevonden van eind maart tot begin juni 2007, hebben we een implementatieproces doorlopen om de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’ (Hellema & Spelt, 2002) (zie bijlage 1) te implementeren. Deze implementatieperiode liep van september 2006 tot maart 2007. Dit implementatieproces is samengesteld vanuit de resultaten van de nulmeting die beschreven staan in het implementatieplan ‘Implementatie van de richtlijn Levensbeschouwelijke nood’ (Beens & Schutte, 2006). Om dit project uit te voeren hebben we veel samengewerkt met verpleegkundigen van de afdelingen KNO en Cardiologie en met verschillende disciplines binnen het UMCG. Deze mensen willen we graag persoonlijk bedanken voor hun tijd, inzet en enthousiasme. Als eerste willen we graag Stephanie van ’t Riet bedanken voor haar begeleiding, kritische feedback en de prettige samenwerking tijdens de implementatieperiode. Daarnaast willen we graag Glenda Bolt en Kees Swenne bedanken als contactpersonen van de afdelingen en voor hun begeleiding tijdens de effectmeting. Als laatste willen we voor de begeleiding vanuit school Leida Janssen bedanken voor haar inzet tijdens ons project, voor het beoordelen van onze producten en voor de feedback die ze ons gegeven heeft. Graag willen we de werkgroepleden bedanken, van de afdeling KNO zijn dit: Sylvia Oldengarm, Tineke Broer en Fanny van Brussel en voor de afdeling Cardiologie zijn dit: Christa Boer en Jaap Feenstra. Zonder hun kritische blik was de beslisboom ‘Levensbeschouwelijke, maatschappelijke en/ of psychische nood’ nooit geworden tot wat die nu is. Van de discipline geestelijke verzorging (GV) binnen het UMCG willen we graag Adri Spelt en Arie van den Berg bedanken voor hun ondersteuning bij de klinische lessen en hun hulp bij de ontwikkeling van de beslisboom. Van de discipline medisch maatschappelijk werk (MMW) willen we graag Tiny Goossens bedanken en van de discipline nurse practitioner psychiatrie (NPP) willen we graag Rien van Voorst bedanken voor hun kritische blik bij de ontwikkeling van de beslisboom. Graag willen we de respondenten bedanken voor het invullen van de enquête, zonder hen hadden wij dit onderzoek niet kunnen uitvoeren. Het afdelingshoofd van de afdeling KNO, Dineke Jönfors en het afdelingshoofd van de afdeling Cardiologie, Evert-Jan Beens willen we graag bedanken omdat zij het mogelijk hebben gemaakt dat we dit project hebben mogen uitvoeren op hun afdelingen en dat zij de resultaten van de implementatie met enthousiasme hebben ontvangen.
Zwolle, juni 2007. Irene Kloppers & Margreet Schutte
3
Eindrapport effectmeting implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’
SAMENVATTING Zorg voor levensbeschouwing is erg belangrijk, omdat in tijden van nood, ziekte en lijden patiënten vragen kunnen stellen over de zin van het leven en de kracht om verder te gaan. Juist voor verpleegkundigen is het belangrijk om tijd te nemen voor de patiënten, zodat patiënten goede kwaliteit van zorg mogen ervaren op het gebied van levensbeschouwelijke nood. Onder levensbeschouwelijke nood wordt het volgende verstaan: ‘De toestand waarin het individu een feitelijke of dreigende verstoring ervaart in zijn levensovertuiging, die hem kracht, hoop en betekenis geeft in het leven’ (Hellema & Spelt, 2002). Over de taak van verpleegkundigen met betrekking tot levensbeschouwing in de zorg wordt het volgende geschreven: ‘Het beroepsprofiel van de verpleegkundige stelt dat de verpleegkundige in haar zorg voor de zorgvrager uit gaat van een mensbeeld, waarin het gaat ‘om lichamelijke, psychische, sociale en spirituele aspecten’’ (Leistra et al. 1999; Jochemsen & van Leeuwen, 2005). ‘Spiritualiteit vatten wij op als één van de functies in het menselijk functioneren van zorgverleners’ (van Leeuwen & Cusveller; Jochemsen & van Leeuwen, 2005). Uit dit onderzoek is gebleken dat bij één op de vijf patiënten mogelijk sprake is van levensbeschouwelijke, maatschappelijke en/ of psychische nood. Al deze patiënten wordt medisch maatschappelijk werk aangeboden, de geestelijk verzorger wordt hierbij helemaal over het hoofd gezien. Uit dit gegeven kan gesteld worden dat er nog veel aandacht moet worden besteed aan levensbeschouwing in de zorg. De onderzoekers hebben met dit onderzoek door middel van enquêtes en dossieranalyses geprobeerd de volgende centrale vraag te beantwoorden: In welke mate heeft de implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’ een bijdrage geleverd aan de uitvoering van verpleegkundige zorg op het gebied van levensbeschouwelijke nood? Uit dit onderzoek is gebleken dat de bekendheid van de verpleegkundigen met betrekking tot de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’ meer dan verdubbeld is na de implementatie van deze richtlijn. Op de afdeling KNO is het contact met de geestelijk verzorger verbeterd en zijn verpleegkundigen dit ook belangrijker gaan vinden. Op de afdeling Cardiologie is dit contact afgenomen en zijn verpleegkundigen hierin neutraler geworden. Het 11e gezondheidspatroon ‘Waarden en levensovertuiging’ van Gordon wordt op beide afdelingen na de implementatie vaker aan de orde gesteld tijdens het anamnesegesprek. De beslisboom ‘Levensbeschouwelijke, maatschappelijke en/ of psychische nood’ (zie bijlage 2) is in een aantal dossiers terug te vinden, maar wordt nog niet gebruikt volgens het protocol ‘Beslisboom ‘Levensbeschouwelijke, maatschappelijke en/of psychische nood’’ (zie bijlage 3). Gesteld kan worden dat de implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’ een bijdrage heeft geleverd aan de uitvoering van verpleegkundige zorg op het gebied van levensbeschouwelijke nood, maar dat de kwaliteit van zorg op dit gebied nog altijd verbeterd kan worden. Om deze kwaliteit van zorg te verbeteren zijn er een aantal aanbevelingen gedaan (zie paragraaf 6.5).
4
Eindrapport effectmeting implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’
INLEIDING Dit is het eindrapport van de effectmeting van de implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’. Dit project is uitgevoerd in opdracht van de afdelingen KNO en Cardiologie met als initiator BVZ van het UMCG door twee HBO-V studenten van de Gereformeerde Hogeschool te Zwolle. De richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’ is geschreven in de periode najaar 1999 - najaar 2002, waarna er een proefimplementatie heeft plaatsgevonden. Dit is inmiddels 4,5 jaar geleden, waarvan gedurende drie jaar niets is gedaan met de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’. In 2006 is dit onderwerp weer opgepakt en is er een nulmeting uitgevoerd om te onderzoeken hoe er na de proefimplementatie nog met de richtlijn gewerkt wordt. Uit deze nulmeting is gebleken dat informatie en toentertijd gemaakte afspraken verwaterd zijn. Na de nulmeting is er in juni 2006 het implementatieplan ‘Implementatieplan richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’’ geschreven die in het najaar van 2006 is omgezet in een daadwerkelijk projectplan. In het voorjaar van 2007 zijn de activiteiten uit het projectplan geïmplementeerd op beide afdelingen. Eind maart is een effectmeting uitgevoerd op beide afdelingen waarvan de doelstelling, centrale vraag en deelvragen hieronder beschreven staan. Doelstelling Het doel van dit onderzoek is nagaan in hoeverre verpleegkundigen van de afdelingen KNO en Cardiologie na de implementatie bekend zijn met de inhoud van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’ en in hoeverre verpleegkundigen zich bekwaam voelen deze zorg te verlenen, waarbij de inhoud van de richtlijn wordt toegepast. Een beslisboom ondersteunt verpleegkundigen in de besluitvorming en dit dient tevens als instrument voor verslaglegging om continuïteit van zorg te waarborgen. Centrale vraag In welke mate heeft de implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’ een bijdrage geleverd aan de uitvoering van verpleegkundige zorg op het gebied van levensbeschouwelijke nood? Deelvragen 1. In hoeverre vinden verpleegkundigen zich na de implementatie bekwaam om de diagnose ‘Levensbeschouwelijke nood’ te stellen? 2. Wat vinden verpleegkundigen na de implementatie van de samenwerking met de geestelijk verzorger? 3. In hoeverre wordt er na de implementatie in de verpleegdossiers aandacht besteed aan de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’? 4. In hoeverre gebruiken de verpleegkundigen de beslisboom na de implementatie en welke mening hebben verpleegkundigen over het werken met de beslisboom? Het eerste hoofdstuk van het eindrapport zal beschrijven wat er aan de implementatie vooraf is gegaan. In het tweede hoofdstuk staat het implementatieproces beschreven Het derde hoofdstuk zal ingaan op de opzet en uitvoering van de effectmeting. Het vierde hoofdstuk zal de resultaten laten zien die uit de effectmeting naar voren zijn gekomen. De vergelijking van de effectmeting met de nulmeting zal beschreven worden in hoofdstuk vijf. Hoofdstuk zes geeft antwoord op de centrale vraag en deelvragen, waarin ook de sterke en zwakke punten van het onderzoek benoemd zullen worden en waarin aanbevelingen gedaan worden om de kwaliteit van zorg op het gebied van levensbeschouwelijke nood te verbeteren.
5
Eindrapport effectmeting implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’
INHOUDSOPGAVE Voorwoord Samenvatting Inleiding Inhoudopgave 1.
Voorafgaande aan de implementatie 1.1 Aanleiding 1.2 Implementatieplan 1.3 Factoren die van invloed kunnen zijn op de implementatie 1.4 Aanbevelingen vanuit de nulmeting
7 7 7 8 10
2.
Implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’ 2.1 Projectopzet 2.2 Activiteiten van de implementatie
11 11 12
3.
Opzet en uitvoering van de effectmeting 3.1 Onderzoekstype 3.2 Onderzoekspopulatie 3.3 Gegevensverzameling 3.4 Gegevensanalyse 3.5 Betrouwbaarheid en validiteit van de enquête en dossieranalyse
14 14 14 14 14 15
4.
Resultaat beschrijving 4.1 Kenmerken respondenten 4.2 Kennis en gebruik van de richtlijn 4.3 Diagnose ‘Levensbeschouwelijke nood’ 4.4 Interventies 4.5 Contacten met de geestelijk verzorgers 4.6 Beslisboom ‘Levensbeschouwelijke, maatschappelijke en/ of psychische nood’ 4.7 Klinische lessen 4.8 Algemene indruk implementatie 4.9 Open vragen 4.10 Dossieranalyse
17 17 19 20 21 23 25
5.
Vergelijking effectmeting met nulmeting
32
6.
Bevindingen, conclusies en aanbevelingen 6.1 Beantwoording centrale vraag 6.2 Beantwoording deelvragen 6.3 Slotconclusie 6.4 Discussie 6.5 Aanbevelingen
37 37 37 41 41 43
Literatuurlijst
45
25 26 26 28
6
Eindrapport effectmeting implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’
1.
VOORAFGAANDE AAN DE IMPLEMENTATIE
Voor het schrijven van dit hoofdstuk is gebruik gemaakt van het implementatieplan ‘Implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’’ (Beens & Schutte, 2006). In dit hoofdstuk zullen kort de aanleiding, de conclusies en aanbevelingen vanuit de nulmeting weergegeven worden. 1.1 Aanleiding De richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’ is opgebouwd uit de diagnose ‘Levensbeschouwelijke nood’, de verpleegkundige interventie ‘Ondersteuning op het gebied van levensbeschouwelijke nood’ en de zorgresultaten ‘Welbevinden op het gebied van levensbeschouwing, Hoop en Waardig sterven’. Er is in het najaar van 2002 een proefimplementatie geweest op de afdeling Cardiologie en op twee Chirurgische afdelingen. Hieruit kwam naar voren dat er verschillend werd gehandeld op de verpleegafdelingen. Scholing heeft ertoe geleid dat er waardering is gekomen voor levensbeschouwelijke nood. Verpleegkundigen die hebben kunnen oefenen met de richtlijn zijn deskundiger geworden. Hoofdzakelijk zijn dit de regieverpleegkundigen. Verbetering resulteert in de contacten tussen de geestelijk verzorger en verpleegkundigen, lichte verbetering in het afnemen van de anamnese en het onderscheid psychische en sociale levensbeschouwelijke nood is helderder geworden. Er is meer aandacht voor levensbeschouwelijke nood, de standaard wordt langzamerhand meer gebruikt, hoofdzakelijk als diagnostisch hulpmiddel. Er is verbetering gezien in de verpleegkundige rapportage op het gebied van levensbeschouwelijke nood. Uit deze testfase kwam naar voren dat er aandacht nodig is voor deze richtlijn. Verbetering is aanwezig en verpleegkundigen staan open voor implementatie. Zoals net beschreven is dit plan afgerond in het najaar van 2002. Dit is inmiddels 4,5 jaar geleden, waarvan gedurende drie jaar niets is gedaan met de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’. In 2006 is dit onderwerp weer opgepakt en is er een nulmeting uitgevoerd om te onderzoeken hoe er na de proefimplementatie nog met de richtlijn gewerkt wordt. Uit deze nulmeting is gebleken dat informatie en toentertijd gemaakte afspraken verwaterd zijn. 1.2 Implementatieplan Voor het implementeren van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’ is gebruik gemaakt van het implementatieplan dat voor deze implementatie geschreven is. Het implementatieplan is geschreven in de periode februari tot juni 2006. Er is in die periode een nulmeting uitgevoerd door middel van een enquête en een dossieranalyse. Aan de hand van de resultaten van deze nulmeting is een implementatieplan geschreven. De centrale vraag van deze nulmeting was: Op welke wijze kan de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’ geïmplementeerd worden op de afdelingen KNO en Cardiologie? De conclusies waren dat er op dat moment weinig met de richtlijn wordt gewerkt. Hij is aanwezig als kennisdocument op de afdeling KNO, op de afdeling Cardiologie is hij niet aanwezig. De verpleegkundigen zijn bereid in de toekomst met de richtlijn te willen werken. Er blijkt daarnaast ook behoefte te zijn aan een checklist waarin de functieomschrijvingen van de geestelijk verzorger en het medisch maatschappelijk werk naar voren komen. Uit de enquête bleek verder dat er geen eenduidigheid is over de taken van de verpleegkundige met betrekking tot levensbeschouwelijke nood. Het aan de orde stellen van het 11e gezondheidspatroon ‘Waarden en levensovertuiging’ van Gordon door verpleegkundigen tijdens het anamnesegesprek hangt af van hun persoonlijke inschatting en ervaring.
7
Eindrapport effectmeting implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’
Uit het onderzoek blijkt dat er bij implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’ gelet moet worden op: meer bekendheid over de richtlijn en de diagnose ‘Levensbeschouwelijke nood’ en verschil in de taken van geestelijk verzorger en medisch maatschappelijk werk. Gewerkt moet worden aan ervaring, inzicht en inschatting van de taken van de verpleegkundige. Er zal gekeken worden naar de opbouw van de richtlijn. De verpleegkundigen zijn over het algemeen positief, maar geven ook een aantal punten aan die belemmerend zijn. Over de contacten met de geestelijk verzorger wordt op beide afdelingen wisselend gereageerd. De respondenten van de afdeling KNO vinden de contacten (erg) belangrijk. De respondenten van de afdeling Cardiologie zijn hierover neutraal. Op de afdeling KNO is er weinig contact en op de afdeling Cardiologie erg veel in vergelijking. Aanwezigheid van de geestelijk verzorger binnen het MDO is voor de respondenten van de afdeling KNO (erg) belangrijk en de respondenten van de afdeling Cardiologie reageren hier neutraal op. Beide afdelingen geven aan tevreden te zijn over de huidige contacten met de geestelijk verzorger. Hierin zal meer duidelijkheid geboden worden binnen de implementatie. Uit het onderzoek kwam naar voren dat er weinig tijd is voor het signaleren van levensbeschouwelijke nood en de daarnaast te ondernemen stappen. Door middel van de implementatie zal er gewerkt worden aan kennis, ervaring en bovengenoemde punten, zodat door aandacht aan deze punten al tijd is gewonnen, omdat de verpleegkundigen sneller levensbeschouwelijke nood kunnen signaleren. Daarnaast zal het belang van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’ toegelicht worden, waardoor het belang van het toepassen van de richtlijn ook tastbaarder wordt voor verpleegkundigen. 1.3 Factoren die van invloed kunnen zijn op de implementatie Uit de enquêtes onder de verpleegkundigen, de dossieranalyse en de gesprekken met de hoofden regieverpleegkundige kwamen de verschillende factoren die van invloed zijn op de implementatie van de richtlijn naar voren. Deze gegevens zijn geordend in een intervention map en zijn hier weergegeven in een visgraatdiagram (Grol & Wensing, 2001). In het visgraatdiagram van figuur 1.1 zijn de verschillende factoren onderverdeeld in vier categorieën namelijk ‘Personeel’, ‘Middelen en materialen’, ‘Contacten GV/MW’ en ‘Methode’. Daarnaast staan bij een aantal factoren de interventies genoemd die gericht zijn op het vaker toepassen van de richtlijn. Onder de categorie ‘Personeel’ vallen acht factoren die hun invloed uitoefenen op het toepassen van de richtlijn. Uit de uitkomsten van de enquête bleek dat niet alle verpleegkundigen bekend zijn met de richtlijn. Daarnaast beschikken de verpleegkundigen over te weinig kennis met betrekking tot de diagnose ‘Levensbeschouwelijke nood’, hebben ze onvoldoende inzicht in hun taken met betrekking tot spirituele zorg en zijn ze onvoldoende op de hoogte van de precieze taken van de geestelijke verzorger en de medisch maatschappelijk werker. Een scholing gericht op het vergroten van de kennis van de verpleegkundigen zou kunnen bijdragen aan het vaker toepassen van de richtlijn. Naast het vergroten van kennis van de verpleegkundigen moet er ook aandacht worden besteed aan het vergroten van de vaardigheden. Uit het onderzoek blijkt dat een groot deel van de verpleegkundigen zichzelf niet bekwaam vindt om de diagnose ‘Levensbeschouwelijke nood’ te stellen. Hierin speelt een rol dat verpleegkundigen weinig in aanraking komen met patiënten met levensbeschouwelijke nood. Het blijkt dat niet alle verpleegkundigen tijdens een anamnesegesprek vragen stellen over het gezondheidspatroon ‘Waarden en levensovertuiging’ van Gordon. De verpleegkundigen geven aan dat de opnamereden en -duur, de leeftijd van de patiënt en de persoonlijke inschatting van de verpleegkundige hierin een rol spelen. Door middel van een workshop kunnen verpleegkundigen oefenen met het juist inschatten van een probleem op het gebied van levensbeschouwing en kunnen ze aan de slag met het stellen van anamnesevragen gericht op de levensbeschouwing van de patiënt.
8
Eindrapport effectmeting implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’
Personeel Onbekendheid van de richtlijn Te weinig kennis over LN Te weinig inzicht in vpk taken m.b.t. spirituele zorg
scholing
Te weinig kennis over de taken van de GV en MW workshop
Onbekwaamheid Te weinig ervaring met LN Het stellen van anamnesevragen W&L Inschatting van de verpleegkundige
Het toepassen van de richtlijn
ontwikkelen van een checklist Te weinig tijd
Volledige, uitgebreide opbouw van de richtlijn
Middelen en materialen
Methode vaste momenten aanwezig bij LN
De GV wordt weinig ingeschakeld De GV is weinig aanwezig binnen het MDO Vpk vinden contacten belangrijk Vpk zijn tevreden over de huidige situatie
Contacten GV/MW Figuur 1.1 Visgraatdiagram
Onder de categorie ‘Middelen en materialen’ wordt aangegeven dat de verpleegkundigen over te weinig tijd beschikken om aandacht te besteden aan levensbeschouwelijke nood. Wanneer verpleegkundigen over meer kennis en vaardigheden beschikken met betrekking tot dit onderwerp zullen ze sneller en gemakkelijker een probleem signaleren, waardoor deze zorg minder tijd zal kosten dan voorheen. Daarnaast zullen de verpleegkundigen gewezen moeten worden op het belang van het aan de orde stellen van het patroon ‘Waarden en levensovertuiging’ tijdens het anamnesegesprek.
9
Eindrapport effectmeting implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’
De verpleegkundigen van beide afdelingen geven aan dat ze contacten met de geestelijk verzorger belangrijk vinden en dat ze tevreden zijn over de huidige contacten met de geestelijk verzorger. Toch blijkt dat de geestelijk verzorger weinig ingeschakeld wordt door de verpleegkundigen van de afdeling KNO en dat op beide afdelingen de geestelijk verzorger weinig aanwezig is binnen het MDO. De geestelijk verzorger moet standaard aanwezig zijn in het MDO wanneer er patiënten met levensbeschouwelijke nood besproken worden. Daarnaast zullen er vaste momenten gepland moeten worden waarop de geestelijk verzorger op de afdeling langs komt. Uit de proefimplementatie op de afdeling Cardiologie is gebleken dat verpleegkundigen daardoor vaker de geestelijk verzorger inschakelen. Uit de beantwoording van de open vragen van de enquête bleek dat de verpleegkundigen de richtlijn uitgebreid en volledig opgezet vinden. Aan de ene kant ervaren ze dit als voordeel, maar aan de andere kant wordt de richtlijn hierdoor niet praktischer. Door een checklist te ontwikkelen zullen de verpleegkundigen de richtlijn makkelijker en vaker gaan toepassen. 1.4 Aanbevelingen vanuit de nulmeting In de vorige paragraaf kwamen de factoren aan bod die van invloed zijn op het toepassen van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’. In de toelichting werden al verschillende aanbevelingen genoemd gericht op deze factoren. Hieronder zullen de aanbevelingen op een rijtje worden gezet. Personeel - De verpleegkundigen zullen scholing moeten ontvangen waarin aandacht wordt besteed aan de richtlijn, de diagnose, de taken van de verpleegkundige met betrekking tot spirituele zorg en de specifieke taken van de geestelijk verzorger en de medisch maatschappelijk werker. - Door middel van een workshop kunnen de verpleegkundigen aan de slag met het stellen van anamnesevragen over de levensbeschouwing van de patiënt en het juist inschatten van problemen op het gebied van levensbeschouwing. - Er wordt geadviseerd bovenstaande punten tijdens één bijeenkomst te combineren. Op die manier kunnen de verpleegkundigen oefenen met het integreren van de theorie in de praktijk. Er kan ook gebruik gemaakt worden van de bestaande scholing van het UMCG gericht op het verlenen van spirituele zorg. Middelen en materialen - Door middel van de scholing en de workshop zullen de verpleegkundige meer kennis en vaardigheden met betrekking tot levensbeschouwelijke nood op doen. Hierdoor zullen verpleegkundigen sneller en gemakkelijker een probleem kunnen signaleren. Tijdens deze scholing zal ook het belang van stellen van anamnesevragen over de levensbeschouwing van de patiënt benadrukt moeten worden. Contacten GV/MW - De contacten tussen de geestelijk verzorger en de verpleegkundigen zullen geïntensiveerd moeten worden. De geestelijk verzorger zal standaard aanwezig moeten zijn tijdens een MDO wanneer er een patiënt met levensbeschouwelijke nood besproken wordt. - Er zullen vaste momenten gepland moeten worden waarop de geestelijk verzorger op de afdeling langs komt. Het blijkt dat daardoor vaker de geestelijk verzorger ingeschakeld wordt. Methode - Er is behoefte aan een checklist waarop verpleegkundigen terug kunnen vinden wanneer een medisch maatschappelijk werker of geestelijk verzorger ingeschakeld moet worden. Deze checklist moet nog ontwikkeld worden.
10
Eindrapport effectmeting implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’
2.
IMPLEMENTATIE RICHTLIJN ‘LEVENSBESCHOUWELIJKE NOOD’
Vanuit het ‘Implementatieplan richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’’ is er een projectplan ‘Implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’’ geschreven. In dit hoofdstuk zal kort beschreven worden hoe het implementatieproces doorlopen is. 2.1 Projectopzet De doelstelling voor het implementatieproces was: Een bijdrage leveren aan kwaliteit van verpleegkundige zorg op het gebied van levensbeschouwelijke nood door implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’ op de afdelingen KNO en Cardiologie. Het beoogde resultaat van het implementatieproces is dat de verpleegkundigen van de afdelingen KNO en Cardiologie bekend zijn met de inhoud van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’. Zij voelen zich bekwaam deze zorg te verlenen waarbij de inhoud van de richtlijn wordt toegepast. Een checklist/ beslisboom ondersteunt verpleegkundigen in de besluitvorming en dit dient tevens als instrument voor verslaglegging om continuïteit van zorg te waarborgen. Het resultaat is opgedeeld in de volgende deelresultaten: De verpleegkundigen worden door een reeks klinische lessen bijgeschoold in het verlenen van zorg op het gebied van levensbeschouwelijke nood. De verpleegkundigen van de werkgroep hebben een beslisboom ontwikkeld. Het kwaliteitshandboek van de afdeling Cardiologie bevat een protocol over de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’. Verpleegkundigen van de afdelingen KNO en Cardiologie worden op de hoogte gehouden van het implementatieproces door een maandelijkse nieuwsbrief. Na de implementatie zal er een effectmeting worden uitgevoerd door middel van een enquête en een dossieranalyse om na te gaan of de gewenste resultaten zijn bereikt. Deze gegevens worden verwerkt in een eindrapport. Afbakening van de implementatie: Uitvoering heeft gelopen van 04 september 2006 tot 05 juni 2007. De implementatie is uitgevoerd op de afdelingen KNO en Cardiologie. De implementatie is gericht op alle verpleegkundigen van de verpleegafdelingen KNO en Cardiologie. De patiëntendoelgroep voor deze implementatie is voor KNO; oncologiepatiënten en patiënten die langer aanwezig zijn dan 4 á 5 dagen. Hieronder vallen de volgende patiëntencategorieën; Commando resectie, Halsklier dissectie, Laryngectomie, Laterale rhinotomie, Neusamputatie, Oorschelpamputatie, Parotidectomie, Tracheotomie. Voor Cardiologie zijn dit patiënten met chronisch hartfalen, patiënten die gescreend worden voor een harttransplantatie en/of een harttransplantatie ondergaan en patiënten die langer dan vier dagen op de afdeling liggen, zoals hartinfarctpatiënten en patiënten met ritmestoornissen. De implementatie heeft plaats gevonden onder een afgebakende doelgroep. De ontwikkelde beslisboom zou gebruikt kunnen worden voor iedere patiënt.
11
Eindrapport effectmeting implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’
2.2 Activiteiten van de implementatie Om de deelresultaten te behalen, zijn de volgende activiteiten ondernomen die in deze paragraaf beschreven zullen worden. De verpleegkundigen worden door een reeks klinische lessen bijgeschoold in het verlenen van zorg op het gebied van levensbeschouwelijke nood. Ter voorbereiding op de klinische lessen is contact gelegd met het Wenckebach Instituut over de inhoud van de cursus ‘Levensbeschouwing in de zorg’. Er is gekeken naar de mogelijkheid om deze cursus te gebruiken voor de implementatie. Deze cursus draait sinds 2002, het jaar waarin de proefimplementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’ heeft plaats gevonden. Na deze proefimplementatie zijn er weinig aanmeldingen geweest, waardoor deze cursus een paar keer is geannuleerd. Er is besloten de cursus eind 2006 uit het cursusaanbod te halen. Ds. Adri Spelt is bekend met de inhoud van de cursus, hij is de geestelijk verzorger gekoppeld aan de afdeling Cardiologie. In samenspraak met hem zijn de klinische lessen op de afdeling Cardiologie tot stand gekomen. Voor de afdeling KNO is dit in samenspraak gegaan met Ds. Arie van den Berg, geestelijk verzorger gekoppeld aan de afdeling KNO. De klinische lessen zijn opgezet vanuit hetgeen de verpleegkundigen van de afdelingen KNO en Cardiologie willen leren op het gebied van levensbeschouwelijke nood. Gedurende het implementatieproces zijn er vier klinische lessen gegeven op beide afdelingen. De eerste les vond plaats in november en ging over het implementatieproces. In december volgde de tweede les over wat levensbeschouwelijke nood is. Hoe om te gaan met levensbeschouwelijke nood was de derde klinische les en vond plaats in januari. De vierde en laatste les in februari ging over de ontwikkelde beslisboom ‘Levensbeschouwelijke, maatschappelijke en/ of psychische nood’. De verpleegkundigen van de werkgroep hebben een beslisboom ontwikkeld. Uit de enquête van de nulmeting kwam naar voren dat de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’ uitgebreid en compleet opgezet is. Dit wordt als positief ervaren, maar ook als negatief. De richtlijn is hierdoor niet praktisch om mee te werken. Een ander punt wat uit de nulmeting naar voren kwam was dat de taakverdeling tussen de geestelijke verzorging en medisch maatschappelijk werk niet duidelijk is voor verpleegkundigen op het gebied van levensbeschouwelijke nood. Een checklist/ beslisboom zou hier duidelijkheid in moeten bieden. Voor het ontwikkelen van een checklist/ beslisboom is op beide afdelingen een werkgroep opgericht. Deze werkgroep bestond op de afdeling KNO uit drie verpleegkundigen en op de afdeling Cardiologie uit twee verpleegkundigen. In samenspraak met de werkgroep van beide afdelingen en de disciplines geestelijke verzorging, medisch maatschappelijk werk en de nurse practitioner psychiatrie is de beslisboom ‘Levensbeschouwelijke, maatschappelijke en/ of psychische nood’ tot stand gekomen. De nurse practitioner psychiatrie is als derde discipline toegevoegd op aanvraag van de verpleegkundigen, omdat deze ook kan vallen onder levensbeschouwelijke nood. Het kwaliteitshandboek van de afdeling Cardiologie bevat een protocol over de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’. Voor het kwaliteitshandboek van de afdeling Cardiologie zijn twee protocollen geschreven; ‘Aanvragen geestelijke verzorging’ en ‘Beslisboom ‘Levensbeschouwelijke, maatschappelijke en/ of psychische nood’’ (zie bijlage 3). Voor het beschrijven van deze protocollen is gebruik gemaakt van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’ en de beslisboom ‘Levensbeschouwelijke,
12
Eindrapport effectmeting implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’
maatschappelijke en/ of psychisch nood’. Deze protocollen zijn beoordeeld door de werkgroep en door een regieverpleegkundige van de afdeling Cardiologie. Op de afdeling KNO zullen deze protocollen opgenomen worden in het protocollenboek. De protocollen zijn op deze afdeling beoordeeld door de werkgroepleden en een regieverpleegkundige. Om structuur te brengen in het gebuik van de beslisboom zal er een verwijzing naar de beslisboom opgenomen worden in de standaardverpleegplannen van de afdeling KNO van de desbetreffende patiëntendoelgroepen. Voor de afdeling Cardiologie wordt een verwijzing naar de beslisboom opgenomen in de multidisciplinaire voorlichtingsformulieren van de desbetreffende patiëntendoelgroepen. In het protocol ‘Beslisboom ‘Levensbeschouwelijke, maatschappelijke en/ of psychische nood’’ en in de beslisboom wordt verwezen naar rapportage in het verpleegkundig dossier. Verpleegkundigen van de afdelingen KNO en Cardiologie worden op de hoogte gehouden van het implementatieproces door een maandelijkse nieuwsbrief. Van oktober 2006 tot juni 2007 is er elke maand een nieuwsbrief geschreven en verspreid onder de verpleegkundigen. Deze nieuwsbrief werd gekoppeld aan de notulen van het werkoverleg en in de koffiekamers op het prikbord gehangen. Na de implementatie zal er een effectmeting worden uitgevoerd door middel van een enquête en een dossieranalyse om na te gaan of de gewenste resultaten zijn bereikt. Deze gegevens worden verwerkt in een eindrapport. De uitwerking van dit deelresultaat zal in de volgende hoofdstukken beschreven worden.
13
Eindrapport effectmeting implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’
3.
OPZET EN UITVOERING VAN DE EFFECTMETING
In dit hoofdstuk zal de opzet en uitvoering van de effectmeting beschreven worden. Type onderzoek, populatie, betrouwbaarheid en validiteit, wijze van gegevensverzameling en verwerking en analyse zullen in het hoofdstuk naar voren komen. 3.1 Onderzoekstype Er is een effectmeting opgezet om te onderzoeken in welke mate de implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’ heeft bijgedragen aan de uitvoering van verpleegkundige zorg op het gebied van levensbeschouwelijke nood. Dit onderzoek valt onder de experimentele onderzoeken, omdat er gebruik wordt gemaakt van een voormeting, een opvolgende behandeling en een nameting. Dit type onderzoek heeft vaak een hoge validiteit. 3.2 Onderzoekspopulatie Binnen het UMCG hebben de afdelingen KNO en Cardiologie aangegeven mee te willen werken aan de implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’. Op de afdeling KNO werken 27 verpleegkundigen en is er plaats voor 30 patiënten. Op de afdeling Cardiologie werken 46 verpleegkundigen. De afdeling Cardiologie bestaat uit twee afdelingen. Op C1 short stay is plaats voor 14 patiënten, waar verblijf mogelijk is voor maximaal 3 dagen en op C2 verpleegafdeling is plaats voor 30 patiënten. Op de afdelingen KNO en Cardiologie wordt gewerkt met regie-, senior- en verpleegkundigen. 3.3 Gegevensverzameling De gegevensverzameling heeft plaatsgevonden door middel van enquêtes en dossieranalyse. Er is voor deze meetinstrumenten gekozen, omdat dit een praktische methode is en omdat deze voor de nulmeting gebruikt zijn. Op deze manier kan de effectmeting met de nulmeting vergeleken worden. Enquête Gegevensverzameling is gedaan door middel van een enquête (zie bijlage 4). Deze gegevens zijn verwerkt in SPSS (Statistical Package for the Social Sciences). Deze statistische gegevens zullen worden weergegeven in tabellen en grafieken (zie hoofdstuk 4) om zo alle gegevens goed in kaart te kunnen brengen. Dit geeft de effectmeting een kwantitatief karakter. In de enquête is er gevraagd naar ervaring en beleving door middel van open vragen. Doordat deze open vragen beschreven zullen worden, geeft dit de effectmeting een kwalitatief karakter. Dossieranalyse Naast de enquête is er een dossieranalyse (zie bijlage 5) afgenomen aan de hand van een checklist. Deze gegevens zijn verwerkt in SPSS, wat een kwantitatief karakter weergeeft. Verder kan er een onderscheid gemaakt worden in verklarend, beschrijvend en toetsend. De effectmeting is met name verklarend, een deel beschrijvend naar ervaring en beleving van verpleegkundigen en toetsend door middel van de dossieranalyse. 3.4 Gegevensanalyse De gegevens uit de enquête zijn makkelijk te verwerken in het computerverwerkingprogramma SPSS. Dit geldt alleen voor gesloten vragen met meerdere antwoordmogelijkheden. Met dit computerprogramma kunnen kwantitatieve gegevens verwerkt, bewerkt en geanalyseerd worden. SPSS is een manier van statistische databewerking op de computer. De open vragen zullen beschreven worden. Deze kwalitatieve gegevens zijn gelezen en schriftelijk uitgewerkt. Deze gegevens zijn bij elkaar gevoegd en zo geanalyseerd.
14
Eindrapport effectmeting implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’
Voor de enquête is gekozen omdat op deze manier alle benodigde gegevens aan bod zullen komen, mede doordat er gewerkt is met open vragen om naar beleving en ervaring te vragen. Daarnaast is het werken met enquêtes een snelle manier om gegevens te verzamelen met voldoende resultaat. De dossieranalyse is zo in elkaar gezet dat de verzamelde gegevens goed te verwerken zijn in SPSS. Doordat er veel met gesloten vragen is gewerkt geeft dit de dossieranalyse een kwantitatief karakter. Bij enkele gesloten vragen kon een toelichting geschreven worden, waardoor dit de dossieranalyse ook een kwalitatief karakter geeft. De gegevens die uit de effectmeting naar voren zijn gekomen zullen vergeleken worden met de resultaten van de nulmeting van juni 2006. Uit deze vergelijking zullen conclusies en aanbevelingen beschreven worden voor een eventueel vervolgtraject. De resultaten van de enquête en de dossieranalyse zijn beschreven in hoofdstuk 4. 3.5 Betrouwbaarheid en validiteit van enquête en dossieranalyse In deze paragraaf zullen de betrouwbaarheid en validiteit van dit onderzoek beschreven worden. Betrouwbaarheid Voor de effectmeting zijn de enquête en de dossieranalyse van de nulmeting aangepast. De zwakke punten vanuit de nulmeting zijn verbeterd en er zijn vragen toegevoegd over de beslisboom en de klinische lessen. De enquête kon anoniem ingevuld worden. Voor het inleveren van de enquête zijn de werkgroepleden ingeschakeld van beide afdelingen om de enquêtes te verzamelen en om bij te houden wie de enquête heeft ingeleverd, zodat zij verpleegkundigen konden aansporen. Voor de anonimiteit hebben de onderzoekers geen inzage gehad in deze lijsten. Er is gewerkt met anonimiteit, omdat de meting bedoeld is om een beeld te krijgen over de algemene zorg met betrekking tot levensbeschouwelijke nood op de afdeling en niet per persoon. Dit waarborgt de betrouwbaarheid, omdat gegevens afdelingsgericht worden geanalyseerd en respondenten niet persoonlijk te achterhalen zijn. Tijdens de laatste klinische les op beide afdelingen is aan de verpleegkundigen meegedeeld dat er een enquête zou komen eind maart. Hierbij is het doel van de enquête uitgelegd, daarbij is een deel van het team bereikt. De werkgroepleden hebben de overige verpleegkundigen geïnformeerd en gemotiveerd om de enquête in te vullen. Op beide afdelingen is dezelfde enquête afgenomen zodat de antwoorden van de verschillende afdelingen goed met elkaar vergeleken konden worden, wat weer bijdraagt aan de betrouwbaarheid. Op de afdelingen KNO en Cardiologie zijn de dossiers in één dag doorgenomen. Alle dossiers van de patiënten die op die dag aanwezig waren zijn geanalyseerd. Er is geen selectie gemaakt, maar alle dossiers zijn nagekeken. Voor beide afdelingen is dezelfde dossieranalyse gebruikt, zodat beide afdelingen met elkaar vergeleken konden worden. Validiteit De enquête is door een aantal personen verschillende keren nagekeken. Dit heeft ervoor gezorgd dat de enquête eenduidige vragen bevatte, de vragen door iedereen op dezelfde manier werden geïnterpreteerd en dat de enquêtevragen gericht zijn op het beantwoorden van de centrale vraag. De enquête is door een docent van de Gereformeerde Hogeschool te Zwolle, de opdrachtgever van Bureau Verpleegkundige Zaken, door een regieverpleegkundige van de afdeling KNO en door een regieverpleegkundige van de afdeling Cardiologie nagekeken. Uit vier verschillende werkvelden is er gekeken naar de enquête. Elk werkveld heeft ervaring met het ontwerpen en/ of invullen van enquêtes.
15
Eindrapport effectmeting implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’
De analyse voor het dossier is nagekeken door de begeleider van Bureau Verpleegkundige Zaken en de contactpersonen van de afdelingen KNO en Cardiologie. De aanpassingen waren gericht op het totaalplaatje van de analyse. Door de aanpassingen is er een bredere kijk ontstaan op de dossiers. Door deze brede kijk naar de dossiers heeft dat een positieve invloed op de validiteit. De analyse is op beide afdelingen twee keer uitgevoerd met daar tussenin vijf dagen. Op deze wijze kon getoetst worden of de beslisboom daadwerkelijk gebruikt wordt bij patiënten die langer dan vier dagen op de afdeling liggen. De verpleegkundigen van beide afdelingen waren niet op de hoogte van de data van de dossieranalyses, dit in verband met het voorkomen van sociaalwenselijke antwoorden. Dit maakt de beschrijvingen in het dossier betrouwbaar en de analyse geldig.
16
Eindrapport effectmeting implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’
4.
RESULTAAT BESCHRIJVING
De resultaten van de enquête onder de verpleegkundigen en de resultaten van de dossieranalyse zullen in dit hoofdstuk beschreven worden. Voor de beschrijving van de resultaten zal de volgorde aangehouden worden zoals de vragen in de enquête en dossieranalyse naar voren kwamen. 4.1 Kenmerken van de respondenten Om een beeld te krijgen van welke categorie respondenten hebben meegewerkt aan dit onderzoek, zullen in deze paragraaf de verschillende kenmerken van deze respondenten worden beschreven. Respons Op de afdeling KNO zijn 27 verpleegkundigen (wisselend aantal regieverpleegkundigen, seniorverpleegkundigen, verpleegkundigen en leerling-verpleegkundigen) werkzaam en op de afdeling Cardiologie zijn dit 46 verpleegkundigen. Al deze verpleegkundigen ontvingen een enquête. In totaal zijn er 73 enquêtes uitgedeeld. Op de afdeling KNO was de respons 52% (n= 14) en op de afdeling Cardiologie 44% (n= 20). Deelname nulmeting De enquête van de effectmeting is vergelijkbaar met de enquête van de nulmeting die is afgenomen in april 2006. Op de afdeling KNO heeft 21% ( n= 3) van de verpleegkundigen deze vraag niet ingevuld. Van de overige 79% heeft 27% (n= 3) van de verpleegkundigen beide enquêtes ingevuld. Op de afdeling Cardiologie heeft 25% (n=5) van de verpleegkundigen beide enquêtes ingevuld. Geslacht In totaal hebben 34 verpleegkundigen hun medewerking aan de enquête verleend. Op de afdeling KNO hebben twee verpleegkundigen (14%) aangegeven deze vraag niet ingevuld te hebben in verband met anonimiteit. Op de afdeling KNO is 8% (n= 1) van de verpleegkundigen die deze vraag heeft ingevuld van het mannelijk geslacht en op de afdeling Cardiologie is dit 15% (n= 3) van de verpleegkundigen. Functie In het totaal is de enquête ingevuld door 5 regieverpleegkundigen (17%), 19 seniorverpleegkundigen (63%), 4 verpleegkundigen (13%) en 2 leerling-verpleegkundigen (7%). Vier verpleegkundigen van de afdeling KNO hebben aangegeven deze vraag niet in te vullen in verband met anonimiteit (12%). Tabel 4.1 Verdeling van de functies per afdeling Count functie regievpk
senior-vpk
afdeling KNO Cardiologie Totaal
leerling/ stagiaire
vpk
Totaal
9
1
10
5
10
3
2
20
5
19
4
2
30
17
Eindrapport effectmeting implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’
Leeftijd De samenstelling van de teams op de afdeling KNO en Cardiologie verschillen met betrekking tot de leeftijd sterk van elkaar. Op de afdeling KNO zijn de verpleegkundigen die de enquête ingevuld hebben met name jonger dan 30 of ouder dan 50 jaar. In verband met anonimiteit hebben vier verpleegkundigen op deze afdeling aangegeven deze vraag niet te beantwoorden. Op de afdeling Cardiologie zijn de meeste verpleegkundigen die de enquête ingevuld hebben tussen de 21 en 50 jaar. 10
8
6
Leeftijd 0 - 20
4
21 - 30 31 - 40
Aantal
2
41 - 50 51 - 60
0 KNO
Cardiologie
Afdeling
Figuur 4.1 De leeftijd van de verpleegkundigen per afdeling
Het aantal jaren dat de verpleegkundigen gediplomeerd zijn Op de afdeling KNO is 45% van de verpleegkundigen minder dan 10 jaar gediplomeerd en 27% van de verpleegkundigen is dit langer dan 26 jaar. In verband met anonimiteit hadden 4 verpleegkundigen van deze afdeling aangegeven deze vraag niet te beantwoorden. Op de afdeling Cardiologie is 60% van de verpleegkundigen minder dan 10 jaar gediplomeerd. De overige verpleegkundigen zijn gelijkmatig verdeeld over de categorieën tussen de 11 en de 15 jaar en langer dan 26 jaar gediplomeerd. De levensbeschouwing van de verpleegkundigen Twee verpleegkundigen op de afdeling KNO hebben het antwoord ‘anders’ ingevuld; de een geeft aan geen levensbeschouwing te hebben en de ander geeft aan Rooms Katholiek te zijn. Drie verpleegkundigen hebben aangegeven deze vraag niet te beantwoorden in verband met anonimiteit. Een groot deel van de verpleegkundigen op de afdeling Cardiologie (73%) heeft bij levensbeschouwing ‘Christendom’ ingevuld. Drie verpleegkundigen op deze afdeling hebben het antwoord ‘anders’ ingevuld. Alle drie gaven ze aan geen levensbeschouwing te hebben, waarbij één aangaf wel meer te geloven dan we kunnen zien. Op deze afdeling zijn geen verpleegkundigen die zich aangetrokken voelen tot het Boeddhisme of Humanisme. Op beide afdelingen blijken geen verpleegkundigen te zijn die Islamitisch of Hindoeïstisch zijn.
18
Eindrapport effectmeting implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’
16 14
12 10
Levensbeschouwing
8
christendom 6 boeddhisme 4
Aantal
humanisme 2
atheisme anders
0 KNO
Cardiologie
Afdeling
Figuur 4.2 Levensbeschouwing van de verpleegkundigen per afdeling
4.2 Kennis en gebruik van de richtlijn Deze paragraaf zal gaan over de bekendheid en het gebruik van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’. Bekendheid van de verpleegkundigen met de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’ Op de afdeling KNO is 86% van de verpleegkundigen bekend met de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’, op de afdeling Cardiologie is dit 95% van de verpleegkundigen die de enquête hebben ingevuld. Het gebruik van de richtlijn Van de verpleegkundigen die de enquête ingevuld hebben op de afdeling KNO geeft 42% (n=5) aan de richtlijn soms te gebruiken, 17% (n=2) geeft aan zelden de richtlijn te gebruiken en 42% (n= 5) geeft aan de richtlijn nooit te gebruiken. Op de afdeling Cardiologie is dit 35% (n= 7) die aangeeft de richtlijn soms te gebruiken, 25% (n= 5) geeft aan de richtlijn zelden te gebruiken en 35% (n= 7) geeft aan de richtlijn nooit te gebruiken. Twee verpleegkundigen van de afdeling KNO en één verpleegkundige van de afdeling Cardiologie hebben deze vraag niet beantwoord. De manier waarop de richtlijn wordt gebruikt Deze enquêtevraag werd niet ingevuld door de verpleegkundigen die de enquêtevraag over het gebruik van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’ beantwoorden met ‘nooit’ (35%). Op de afdeling KNO wordt de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’ door 50% (n=5) van de verpleegkundigen ter oriëntatie gebruikt, 10% (n=1) gebruikt de richtlijn als naslag, 30% (n=3) vult het verpleegplan in bij het vermoeden van levensbeschouwelijke nood en 30% (n=3) heeft het antwoord ‘anders’ ingevuld, namelijk; dat ze de richtlijn niet gebruiken, één persoon geeft aan hiermee nog niet in aanraking te zijn geweest. Op de afdeling Cardiologie wordt de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’ door 33% (n=4) van de verpleegkundigen ter oriëntatie gebruikt, 42% (n=5) gebruikt de richtlijn als naslag en 58% (n=7) vult het verpleegplan in bij het vermoeden van levensbeschouwelijke nood.
19
Eindrapport effectmeting implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’
4.3 Diagnose ‘Levensbeschouwelijke nood’ In deze paragraaf zal beschreven worden wat verpleegkundigen vinden van het aan de orde stellen van het 11e gezondheidspatroon ‘Waarden en levensovertuiging’ van Gordon en hoe bekwaam verpleegkundigen zichzelf vinden om de diagnose ‘Levensbeschouwelijke nood’ te stellen. Daarnaast is de respondenten om een toelichting gevraagd bij het gegeven antwoord. Het aan de orde stellen van het 11e gezondheidspatroon van Gordon ‘Waarden en Levensovertuiging’ tijdens het anamnesegesprek Uit onderstaande tabel blijkt dat op de afdeling KNO 7% (n=1) van de verpleegkundigen het gezondheidspatroon ‘Waarden en levensovertuiging’ nooit invult. De overige verpleegkundigen vullen het 11e gezondheidspatroon meestal of soms in. 21% (n=3) van de verpleegkundigen geeft aan het 11e gezondheidspatroon altijd in te vullen. Op de afdeling Cardiologie vult meer dan de helft van de verpleegkundigen, 55% (n=11), het 11e gezondheidspatroon altijd in. Er is geen verpleegkundigen die aangeeft dit patroon nooit in te vullen. Tabel 4.2 Het aan de orde stellen van het 11e gezondheidspatroon van Gordon Count het aan de orde stellen van het 11e gezondheidspatroon
afdeling
Totaal
altijd
meestal
soms
nooit
Totaal
KNO
21%
36%
36%
7%
100%
Cardiologie
55%
25%
20%
41%
29%
27%
100% 3%
100%
De reden van het (soms) niet invullen van het 11e gezondheidspatroon ‘Waarden en Levensovertuiging’ Deze enquêtevraag werd niet ingevuld door de verpleegkundigen die de enquêtevraag over het aan de orde stellen van het 11e gezondheidspatroon in het anamnesegesprek met ‘altijd’ hebben beantwoord (41%). Op de afdeling KNO geeft 50% van de verpleegkundigen aan het niet nodig te vinden om het 11e gezondheidspatroon aan de orde te stellen, voor de afdeling Cardiologie geldt dit voor 56% van de verpleegkundigen. Dat het een moeilijk onderwerp is geven twee verpleegkundigen aan op de afdeling KNO en op de afdeling Cardiologie is dit één verpleegkundige. Op beide afdelingen gaf één verpleegkundigen aan dat de vragen niet goed geformuleerd zijn. In verband met tijdgebrek slaat op de afdeling KNO één verpleegkundige en op de afdeling Cardiologie twee verpleegkundigen deze vraag over. Één verpleegkundige gaf aan bij het antwoord tijdgebrek deze vraag bewust over te slaan bij een kortdurende opname. Andere redenen die worden aangegeven waarom verpleegkundigen dit gezondheidspatroon niet aan de orde stellen zijn: Soms is het heel duidelijk. Kortdurende opname. Wanneer patiënten jong zijn kunnen ze zelf in hun nood voorzien door predikant of familie. Wanneer tijdens opname nood ontstaat, kan hierop worden ingesprongen. Op de afdeling short-stay is de vraag niet relevant. De patiënt geeft zelf aan wat zijn/ haar wensen zijn ten aanzien van het 11e gezondheidspatroon. Afhankelijk van de aard van de opname. 20
Eindrapport effectmeting implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’
De bekwaamheid om de diagnose ‘Levensbeschouwelijke nood’ vast te stellen Op de afdeling KNO geeft 7% van de verpleegkundigen aan zichzelf niet bekwaam te vinden om de diagnose ‘Levensbeschouwelijke nood’ te stellen. Op de afdeling Cardiologie vindt 10% van de verpleegkundigen zichzelf niet bekwaam. De redenen waarom verpleegkundigen zichzelf niet bekwaam vinden De verpleegkundigen die aan gaven zichzelf niet bekwaam te vinden om de diagnose ‘Levensbeschouwelijke nood’ te stellen, geven daarvoor de volgende redenen: Beginnend verpleegkundige met weinig ervaring. Niet het taakgebied van de verpleegkundigen, maar ligt meer bij medisch maatschappelijk werk en nurse practitioner psychiatrie Dat er in deze situatie een expert aan te pas moet komen. 4.4 Interventies Deze paragraaf zal de resultaten van een casusvraag laten zien. Daarnaast zal er beschreven worden welke activiteiten verpleegkundigen ondernemen op het gebied van levensbeschouwelijke nood en wat verpleegkundigen zien als hun taken op het gebied van levensbeschouwelijke nood. Casusvraag: Bij u op de afdeling ligt een patiënt; een vrouw van 45 jaar. Tijdens de zorg stelt zij u de volgende vragen: ‘Waarom moet mij de overkomen?’ en ‘Hoe moet ik nu verder met mijn leven?’ Mevrouw heeft geen specifieke levensovertuiging. Wie schakel je in? Aan de hand van een casusvraag werd gekeken welke discipline de verpleegkundigen inschakelen bij een patiënt zonder specifieke levensovertuiging, waarbij sprake is van levensbeschouwelijke nood. De verpleegkundigen konden bij de beantwoording van deze vraag kiezen uit de volgende disciplines: medisch maatschappelijk werker, geestelijk verzorger, nurse practitioner psychiatrie, zaalarts, humanist, zelf op de vraag ingaan of ze konden er voor kiezen om het onderwerp te laten liggen. Daarnaast konden de verpleegkundigen kiezen voor het antwoord ‘anders’ en deze toelichten.
Wie schakelt vpk in?
KNO
MMW GV 21.43%
Cardiologie
niemand, ik ga hier zelf op in anders
20.00% 50.00%
50.00%
15.00% 15.00%
14.29%
14.29%
Figuur 4.3 Casusvraag, welke discipline schakelt een verpleegkundige in?
21
Eindrapport effectmeting implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’
Op beide afdelingen geeft 50% aan iets ‘anders’ te doen, daarbij geven ze de volgende toelichtingen: Meerdere disciplines inschakelen. In acht gevallen gaat het om de combinatie medisch maatschappelijk werk en de geestelijk verzorger. De zaalarts, nurse practitioner psychiatrie en de humanist worden allen één keer genoemd in combinatie met medisch maatschappelijk werk. Verpleegkundige gaat hier eerst zelf op in en schakelt dan medisch maatschappelijk werk, geestelijke verzorging of humanist in. Verpleegkundige gaat hier zelf op in en maakt dan een inschatting voor een eventueel vervolg. Gaat na in hoeverre patiënt steun heeft aan familie en vrienden en of de patiënt openstaat voor professionele hulp. De activiteiten die verpleegkundigen op het gebied van levensbeschouwelijke nood ondernemen Bij de volgende activiteiten konden de verpleegkundigen aangeven hoe vaak ze deze per maand ondernemen: Een gesprek aangaan over vragen waar de patiënt mee zit. De patiënt de mogelijkheid bieden om activiteiten op gebied van spiritualiteit te ondernemen. De patiënt voorlezen uit de Koran, Bijbel, gedichtenbundel o.i.d. Als de patiënt er behoefte aan heeft met hem bidden. Overige activiteiten die de verpleegkundige zelf onderneemt kunnen worden aangegeven. Hoe vaak verpleegkundigen een gesprek aangaan met een patiënt blijkt erg veel te verschillen. De aantallen blijken te variëren tussen geen enkele keer per maand tot dagelijks. Op de afdeling KNO zijn vier verpleegkundigen die nul tot twee keer per maand een gesprek aangaan met de patiënt over vragen op het gebied van spiritualiteit. Zes verpleegkundigen geven aan dit zeer regelmatig tot dagelijks te doen. Vier verpleegkundigen hebben op deze vraag geen antwoord gegeven. Op de afdeling Cardiologie zijn twee verpleegkundigen die nul tot één keer per maand een gesprek aangaan met de patiënt over vragen op het gebied van spiritualiteit. Vier verpleegkundigen geven aan dit vier tot vijf keer per maand te doen. Tien verpleegkundigen geven aan dit tussen de 10 en 21 keer per maand te doen. Vier verpleegkundigen hebben deze vraag niet beantwoord. Activiteiten aanbieden op het gebied van spiritualiteit doen acht verpleegkundigen op de afdeling KNO nul tot twee keer per maand. Drie verpleegkundigen geven aan dit vier tot vijf keer per maand te doen. Drie verpleegkundigen hebben deze vraag niet ingevuld. Op de afdeling Cardiologie geven veertien verpleegkundigen aan dit nul tot twee keer per maand te doen en vier verpleegkundigen geven aan dat ze vier tot zeven keer per maand activiteiten aan te bieden op het gebied van spiritualiteit. Twee verpleegkundigen hebben deze vraag niet ingevuld. Op de afdeling KNO wordt door twee verpleegkundigen aangegeven dat ze eens in de maand een patiënt voorlezen uit de Koran, Bijbel of gedichtenbundel. Op beide afdelingen wordt dit verder niet gedaan. Van de afdeling KNO missen drie antwoorden en op de afdeling Cardiologie is deze vraag twee keer niet beantwoord. Bidden met een patiënt wordt door drie verpleegkundigen op de afdeling KNO één tot twee keer per maand gedaan. Op de afdeling Cardiologie wordt dit door één verpleegkundige één keer
22
Eindrapport effectmeting implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’
gedaan en door één verpleegkundige vijf keer per maand. De overige verpleegkundigen geven aan dit niet te doen. Deze vraag is niet beantwoord door drie verpleegkundigen op de afdeling KNO en twee verpleegkundigen op de afdeling Cardiologie. Bij het antwoord ‘overige’ activiteiten wordt aangegeven: Bovenstaande activiteiten gaan over de persoonlijke grens heen van wat je doet aan activiteiten met een patiënt. Patiënt heeft nooit de vraag bidden gesteld. Niet gedaan, nog maar net werkzaam op de afdeling. Aanhoren, eventueel professionele hulp aanbieden als medisch maatschappelijk werk of geestelijke verzorging. De taken van de verpleegkundige Eerder in de enquête kregen de verpleegkundigen de vraag voorgelegd om bij verschillende activiteiten op het gebied van spiritualiteit aan te geven hoe vaak ze deze ondernemen per maand. Dezelfde activiteiten zijn bij deze vraag opnieuw op een rij gezet, maar nu konden de verpleegkundigen aangeven wat zij wel of niet tot de taken van de verpleegkundigen vonden behoren. Bij deze vraag zijn er twee disciplines toegevoegd als activiteit, namelijk het inschakelen van de zaalarts en nurse practitioner psychiatrie. Op de antwoorden van deze vraag is er één verpleegkundige van de afdeling KNO die deze vragen niet beantwoord heeft.
Bidden Voorlezen
Vpk taken
Activiteiten aanbieden Inschakelen zaalarts
Cardiologie KNO
Inschakelen NPP Inschakelen MMW Inschakelen GV Gesprek aangaan 0%
20%
40%
60%
80%
100%
Percentage vpk
Figuur 4.4 De taken van de verpleegkundige
4.5 Contacten met de geestelijk verzorgers Hoe zijn de contacten met de geestelijk verzorgers, de tevredenheid hierover en het inschakelen van deze discipline zal aan bod komen in deze paragraaf.
23
Eindrapport effectmeting implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’
Het inschakelen van de geestelijk verzorger Zoals is af te lezen uit de grafiek (figuur 4.3) wordt op de afdeling KNO op z’n minst één keer per maand de geestelijk verzorger ingeschakeld. Op de afdeling Cardiologie wordt de geestelijk verzorger over het algemeen minder dan één keer in het kwartaal ingeschakeld. Twee verpleegkundigen geven aan dit vaker te doen dan eens per kwartaal. In totaal zijn er zeven verpleegkundigen die deze vraag niet beantwoord hebben. Vijf van de afdeling KNO en twee van de afdeling Cardiologie. 8 7
6 5
Inschakelen GV
4
1x per 2 weken 1 keer per maand
3 1x per 3 maanden
Aantal
2
1x per 6 maanden
1
1x per jaar nooit
0 KNO
Cardiologie
Afdeling
Figuur 4.5 Het inschakelen van de geestelijk verzorger
Het onderhouden van de contacten met de geestelijk verzorger Op de afdeling KNO vinden de verpleegkundigen het belangrijk (77%) tot erg belangrijk (8%) om contacten te onderhouden met de geestelijk verzorger. 15% geeft als antwoord neutraal te zijn. Één verpleegkundige van deze afdeling heeft deze vraag niet beantwoord. Op de afdeling Cardiologie blijkt de helft van de verpleegkundigen aan te geven neutraal te zijn. 43% van de verpleegkundigen geeft aan het belangrijk te vinden om contacten te onderhouden met de geestelijk verzorger. 5% geeft aan het geheel onbelangrijk te vinden. De tevredenheid over de huidige contacten met de geestelijk verzorger De verpleegkundigen van de afdeling KNO zijn allemaal (zeer) tevreden over de contacten met de geestelijk verzorger. 38% van de verpleegkundigen zegt zeer tevreden te zijn en 62% geeft aan tevreden te zijn. Één verpleegkundigen van deze afdeling heeft deze vraag niet beantwoord. 70% van de verpleegkundigen van de afdeling Cardiologie staat neutraal tegenover de huidige contacten met de geestelijk verzorger. 30% van de verpleegkundigen geeft aan tevreden te zijn over deze contacten. Het belang van de aanwezigheid van de geestelijk verzorger binnen het MDO Van de verpleegkundigen van de afdeling KNO vindt 92% het (erg) belangrijk dat de geestelijk verzorger binnen het MDO aanwezig is. De resterende 8% staat hier neutraal tegenover. Twee verpleegkundigen hebben deze vraag niet beantwoord. Het grootste deel van de verpleegkundigen (63%) van de afdeling Cardiologie staan neutraal ten opzichte van de aanwezigheid van de geestelijk verzorger in het MDO. 21% van de verpleegkundigen vindt het belangrijk dat de geestelijk verzorger in het MDO aanwezig is. 16% geeft aan het (geheel) onbelangrijk te vinden. Één verpleegkundige heeft deze vraag niet beantwoord.
24
Eindrapport effectmeting implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’
4.6 Beslisboom ‘Levensbeschouwelijke, maatschappelijke en/ of psychische nood’ In deze paragraaf zal beschreven worden hoe de beslisboom ‘Levensbeschouwelijke, maatschappelijke en/of psychische nood’ die ontwikkeld is na aanleiding van deze implementatie bekend is onder en gebruikt wordt door de verpleegkundigen van beide afdelingen. Bekendheid van de verpleegkundigen met de beslisboom ‘Levensbeschouwelijke, maatschappelijke en/ of psychische nood’ Op de afdeling KNO blijkt 85% van de verpleegkundigen bekend te zijn met de beslisboom ‘Levensbeschouwelijke, maatschappelijke en/ of psychische nood’. Één verpleegkundige van deze afdeling heeft deze vraag niet beantwoord. Op de afdeling Cardiologie is 95% van de verpleegkundigen die meewerkten aan de enquête bekend met de beslisboom. Het gebruik van de beslisboom Deze vraag werd alleen ingevuld door de verpleegkundigen die de vraag over de bekendheid met de beslisboom positief beantwoorden (91%). Op beide afdelingen hebben van de 91% vijf verpleegkundigen deze vraag niet beantwoord. Op de afdeling KNO zijn er vier verpleegkundigen die aangeven de beslisboom ‘Levensbeschouwelijke, maatschappelijke en/ of psychische nood’ zelden of soms te gebruiken. Op de afdeling Cardiologie zijn dit zeven verpleegkundigen. Drie verpleegkundigen op de afdeling KNO en zeven verpleegkundigen op de afdeling Cardiologie geven aan de beslisboom nog nooit gebruikt te hebben. In de enquête werd gevraagd het antwoord toe te lichten. Op beide afdelingen gaven acht verpleegkundigen aan dat ze nog niet de gelegenheid hebben gehad om ermee te werken, doordat deze te kort geleden geïmplementeerd is. Een aantal verpleegkundigen geven aan er nog aan te moeten wennen. 4.7 Klinische lessen Tijdens de implementatie zijn een aantal klinische lessen gegeven met als doel het vergroten van kennis van de verpleegkundigen op het gebied van levensbeschouwelijke nood. In deze paragraaf zal beschreven worden hoeveel verpleegkundigen gebruik hebben gemaakt van deze klinische lessen en of zij vonden dat daarmee daadwerkelijk hun kennis vergroot werd op gebied van levensbeschouwelijke nood. Bijwonen van klinische lessen Op de afdeling KNO geeft 77% van de verpleegkundigen aan deel te hebben genomen aan één of meerdere klinische lessen. Op de afdeling Cardiologie geeft 50% dit aan van de verpleegkundigen die aan de enquête hebben deelgenomen. Één verpleegkundige van de afdeling KNO heeft deze vraag niet beantwoord. Het vergroten van kennis op het gebied van levensbeschouwelijke nood Deze vraag werd alleen ingevuld door verpleegkundigen die de vraag over het bijwonen van klinische lessen positief beantwoorden (61%). Van de 61% hebben vier verpleegkundigen deze vraag niet beantwoord.
25
Eindrapport effectmeting implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’
4.5
4.0
3.5
3.0
2.5
Vergroten van kennis 2.0 Ja, stuk duidelijker 1.5
Aantal
Ja, meer scholing 1.0
Nee, al vold. kennis Nee, niet belangrijk
.5 KNO
Cardiologie
Afdeling
Figuur 4.6 Het vergroten van kennis op het gebied van levensbeschouwelijke nood
4.8 Algemene indruk implementatie In deze paragraaf zal beschreven worden wat verpleegkundigen over het algemeen vonden van de implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’. Hierbij konden de verpleegkundigen kiezen uit meerdere antwoorden, namelijk: duidelijk, leerzaam, interessant, zwaar(moedig), lastig, onzin of wat anders. Het was mogelijk om meerdere antwoorden te geven. Er zijn zeven verpleegkundigen die deze vraag niet hebben beantwoord. Daarvan zijn vier verpleegkundigen van de afdeling KNO en drie van de afdeling Cardiologie. 60% van de verpleegkundigen van de afdeling KNO vonden de implementatie duidelijk, 20% van de verpleegkundigen vond de implementatie leerzaam, 40% vond het interessant, 10% gaf aan de implementatie zwaar(moedig) te vinden en 20% van de verpleegkundigen vond het lastig. Op de afdeling Cardiologie vond 35% van de verpleegkundigen de implementatie duidelijk, 24% vond de implementatie leerzaam, 35% gaf aan het interessant te vinden, 12% van de verpleegkundigen vond het zwaar(moedig), 24% vond het lastig en 18% vulde wat anders in. Onder ‘anders’ vulden de verpleegkundigen het volgende in: - Belangrijk, voor dit onderwerp moet voldoende aandacht zijn. - Goed. - Het is een eerste stap in de goede richting, het wachten is op de uitkomsten van dit onderzoek. 4.9 Open vragen In de enquête zijn een aantal open vragen opgenomen waarvan de resultaten beschreven zullen worden in deze paragraaf. Deze open vragen zijn gericht op de beslisboom ‘Levensbeschouwelijke, maatschappelijke en/ of psychische nood’. Om deze vragen te kunnen beantwoorden zou er een bijlage aan de enquête toegevoegd worden met daarop de beslisboom. De onderzoekers zijn vergeten deze bijlage toe te voegen. Algemene indruk van de beslisboom De reacties die de respondenten hebben gegeven zijn over het algemeen positief. Antwoorden die zijn gegeven door verpleegkundigen van de afdeling KNO: Goed, volledig, goede leidraad om te zien wie je het beste in kan schakelen, duidelijk, werkbaar, bruikbaar, positief, overzichtelijk, ziet er netjes uit. Één verpleegkundige geeft aan hier nog te weinig mee gewerkt te hebben om hier
26
Eindrapport effectmeting implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’
antwoord op te kunnen geven en een andere verpleegkundige geeft aan het niet gelezen te hebben en dat het ook niet uitnodigt om te lezen. Antwoorden die zijn gegeven door verpleegkundigen van de afdeling Cardiologie: Ziet er netjes uit, duidelijk, wordt verschil aangegeven waar je de patiënt naar door kan verwijzen, overzichtelijk, makkelijk te hanteren, goed hulpmiddel, eindelijk een formulier wat het gehele psycho-, sociale-, levensbeschouwelijke gebied bestrijkt. Één verpleegkundige vindt het leuk in elkaar gezet, maar denkt niet dat het veel gebruikt zal gaan worden. Een andere verpleegkundige geeft aan dat dit niet voor iedere patiënt van toepassing is, ook geeft een verpleegkundige aan de beslisboom nog niet veel gebruikt te hebben en op deze vraag geen antwoord kan geven. Zien verpleegkundigen voordelen bij het gebruik van de beslisboom ‘Levensbeschouwelijke, maatschappelijke en/ of psychische nood’ Op beide afdelingen zijn de verpleegkundigen over het algemeen positief over het gebruik van de beslisboom ‘Levensbeschouwelijke, maatschappelijke en/ of psychische nood’. De respondenten van de afdeling KNO zeggen: je staat meer stil bij wie en waarom je een discipline inschakelt, de patiënt heeft direct de juiste persoon aan zijn/ haar bed, het kan de patiënt een hoop narigheid besparen, het is eerder duidelijk of er een andere discipline in consult gevraagd moet worden, het is duidelijk welke acties er ondernomen moeten worden, er valt geen patiënt meer tussen wal en schip en het berust niet meer op toeval of je wel of geen hulp aanbiedt op dit gebied. Drie verpleegkundigen geven aan nog te weinig met de beslisboom gewerkt te hebben om hier antwoord op te kunnen geven. De antwoorden die zijn gegeven op de afdeling Cardiologie zijn: je weet wie je in moet schakelen, het is duidelijk wat tot wiens taken behoord en waarnaar je iemand kan doorverwijzen, deze manier kan je psychosociale begeleiding/ verzorging beter toepassen, door het volgen van de stappen zie je niets over het hoofd op deze manier is er snelle aandacht voor dit onderwerp, voor de patiënt is het prettig dat de juiste discipline ingeschakeld wordt in geval van nood, deze heeft dan direct de juiste persoon en dat scheelt de verpleegkundige tijd, maakt het inzichtelijk, de verschillende ‘typen’ nood zijn keurig gescheiden en het formulier helpt je bewust worden op welk gebied het probleem zich afspeelt en welke interventies je daarbij kunt nemen. Één verpleegkundige moet het nog zien en een andere geeft aan dat het zonder beslisboom ook goed ging, maar dat het misschien voor anderen wel voordelen heeft. Gebruik van de beslisboom ‘Levensbeschouwelijke, maatschappelijk en/ of psychische nood’ in de praktijk Op de afdeling KNO zijn de volgende antwoorden gegeven op deze vraag: kan nuttig zijn, goede aanvulling op de anamnese, kan bij de genezing positief uitwerken, goed hulpmiddel, het is duidelijk welke acties er ondernomen moeten worden, is een bruikbaar en concreet product, het moet nog blijken of het in de praktijk gaat werken, want de afdeling had al goede afspraken met medisch maatschappelijke werk, geestelijk verzorging en nurse practitioner psychiatrie. Verder werd er aangegeven dat een aantal verpleegkundigen nog te weinig gewerkt hebben met de beslisboom om hier antwoord op te kunnen geven. Één verpleegkundige geeft aan de beslisboom alleen bij twijfel te zullen gebruiken. Op de afdeling Cardiologie zijn de volgende antwoorden gegeven: als het nodig is, is het een handig hulpmiddel, positief, beschouw het als een schema om problemen/ gevoelens in kaart te brengen, is een goed hulpmiddel, goed dat er meer aandacht aan wordt gegeven, weer een papier, maar misschien wel handig, moet onder de aandacht worden gebracht, is goed uitvoerbaar en makkelijk om mee te werken en een goed ding. Twee verpleegkundigen geven aan dat de beslisboom niet standaard in het verpleegdossier hoeft te komen, maar alleen bij patiënten waar je
27
Eindrapport effectmeting implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’
als verpleegkundige levensbeschouwelijke, maatschappelijke en/ of psychische nood signaleert. Één verpleegkundige geeft aan dat met een aantal verbeteringen het een heel bruikbaar hulpmiddel is voor kwaliteitsverbetering. Wensen tot verandering aan de beslisboom Op beide afdelingen hebben vier verpleegkundigen deze vraag niet ingevuld. Van de afdeling KNO is er één verpleegkundige die de naam/ titel van de beslisboom zou willen veranderen. Op de afdeling Cardiologie zijn er drie verpleegkundigen die aangeven iets te willen veranderen aan de beslisboom. Zij geven de volgende dingen aan: Een rechtstreekse pijl van specifieke verschijnselen naar doorverwijzing geestelijk verzorger Ruimte voor patiëntgegevens, zoals naam, patiëntnummer, kamer- en bednummer. Bij algemene verschijnselen, verpleegkundige interventies en doorverwijzingen afkruishokjes plaatsen zoals die bij specifieke verschijnselen wel gebruikt zijn. Bij verpleegkundige interventies ‘verslag in dagrapportage’ toevoegen en bij doorverwijzen ‘verslag op MDO formulier’ toevoegen. 4.10 Dossieranalyse Op de afdeling KNO zijn de dossieranalyses gedaan op maandag 26 maart en vrijdag 30 maart 2007. Op de afdeling Cardiologie heeft dit plaatsgevonden op donderdag 22 maart en dinsdag 27 maart 2007. Op de afdeling KNO waren op 26 maart 13 patiënten opgenomen. Door vier geplande operaties zijn er vier dossiers niet nagekeken, deze dossiers waren mee naar de operatiekamer. Op 30 maart waren er 14 patiënten opgenomen, waarvan er drie gepland stonden voor een operatie, deze dossiers zijn niet nagekeken. In totaal zijn er op deze afdeling 20 dossiers nagekeken. Op de afdeling Cardiologie waren er op 22 maart 24 patiënten opgenomen, waarvan één patiënt afwezig was in verband met een onderzoek. Dit dossier is niet nagekeken, de patiënt had dit dossier mee naar het onderzoek. Op 27 maart waren er 27 patiënten opgenomen, deze dossiers zijn allemaal nagekeken. In het totaal zijn er op de afdeling Cardiologie 50 dossiers nagekeken. Dossierkenmerken Er is gekeken naar het aantal ligdagen van patiënten op de afdelingen, om deze ligdagen te beschrijven zijn deze ingedeeld in categorieën: 0-5, 6-10, 11-15, 16-20 en 21> ligdagen. Op de afdeling KNO ligt driekwart van de patiënten niet langer dan 5 dagen op de afdeling. 5% van de patiënten ligt tussen de 6-10 dagen op de afdeling, 10% tussen de 11-15 dagen, 5% tussen de 16-20 dagen en 5% langer dan 21 dagen. Op de afdeling Cardiologie ligt bijna de helft (46%) van de patiënten niet langer dan 5 dagen op de afdeling. 24% van de patiënten ligt tussen de 6-10 dagen op de afdeling, 10% tussen de 11-15 dagen, 10% tussen de 16-20 dagen en 10% langer dan 21 dagen. Op beide afdelingen is twee keer een dossieranalyse uitgevoerd. De reden hiervan was dat het aantal dossiers dan groter zou zijn. Een andere reden hiervan was om de mogelijkheid te creëren te onderzoeken of de beslisboom ‘Levensbeschouwelijke, maatschappelijke en/of psychische nood’ ingevuld wordt na vier ligdagen van een patiënt. Om dit te onderzoeken werd de tweede meting 4 à 5 dagen na de eerste meting uitgevoerd, omdat volgens het protocol ‘Beslisboom Levensbeschouwelijke, maatschappelijke en/ of psychische nood’ de beslisboom ingevuld hoort te worden bij patiënten die langer op de afdeling liggen dan vier dagen. Op de afdeling KNO is 9% (n=1) van de patiënten van de tweede meting bekend van de eerste meting. Op de afdeling Cardiologie is 27% (n=10) van de patiënten van de tweede meting bekend van de eerste meting.
28
Eindrapport effectmeting implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’
Het 11e gezondheidspatroon van Gordon In de onderstaande grafiek (figuur 4.7) wordt aangegeven wat er op het anamneseformulier ingevuld is bij het 11e gezondheidspatroon ‘Waarden en levensovertuiging’ van Gordon. 20
10
Anamnese W&L Niets ingevuld
Aantal
Levensbeschouwing Overige Patroon ontbrak
0 KNO
cardiologie
Afdeling
Figuur 4.7 Het 11e gezondheidspatroon van Gordon op het anamneseformulier
Bij de overige drie dossiers op de afdeling KNO (15%) wordt ingevuld: geen geloofsovertuiging, is benoemd en gaat elke zondag naar het Leger des Heils, wil geen gebruik maken van geestelijke verzorging. Op de afdeling Cardiologie ontbreekt bij 36% van de dossiers het 11e gezondheidspatroon op het anamneseformulier. Dit zijn anamneseformulieren van de Coronary Care Unit (CCU). Bij 16% (n=8) wordt iets anders ingevuld, namelijk in zeven gevallen wordt het antwoord ‘nee’ ingevuld en één keer wordt aangegeven dat iemand hbo studeert. Beslisboom ‘Levensbeschouwelijke, maatschappelijke en/ of psychische nood’ in het verpleegkundige dossier De beslisboom ‘Levensbeschouwelijke, maatschappelijke en/ of psychische nood’ is op de afdeling KNO twee keer toegevoegd aan het verpleegkundig dossier (10%), op de afdeling Cardiologie is de beslisboom vier keer (12%) toegevoegd aan het verpleegkundig dossier. Op de afdeling KNO is deze geen van beide keren ingevuld, op de afdeling Cardiologie is de beslisboom alle vier keer ingevuld. Levensbeschouwelijke, maatschappelijke en/ of psychische nood bij de patiënt Uit de dossieranalyse van de afdeling KNO kwam naar voren dat bij vier van de twintig patiënten mogelijk sprake is van levensbeschouwelijke, maatschappelijke en/ of psychische nood, dit komt neer op 20%. Op de afdeling Cardiologie is er mogelijk sprake van levensbeschouwelijke, maatschappelijke en/ of psychische nood bij tien van de vijftig patiënten, wat eveneens neerkomt op 20%. Bij deze vraag is een toelichting ingevuld om aan te geven waarom er mogelijk sprake is van levensbeschouwelijke, maatschappelijke en/ of psychische nood. Deze antwoorden zijn gevonden in de rapportage, op het multidisciplinair formulier en één keer op het anamneseformulier.
29
Eindrapport effectmeting implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’
Afdeling KNO: Dhr. is verward, plukkerig, onrustig. Dhr. was emotioneel, omdat dhr. begint te beseffen wat er aan de hand is. Medische diagnose: Totale laryngectomie in verband met supraglotisch larynx carcinoom. Mw. is angstig voor de hele situatie, bang om benauwd te worden, mw. slaapt soms slecht. Medische diagnose: T3 mondbodem. Verward, delier, emotioneel, begint te beseffen wat er aan de hand is. Geeft aan een vechter te zijn, blijft plukkerig. Dhr. wordt gefixeerd, geeft na enkele dagen aan dit erg te vinden. Medische diagnose: Totale laryngectomie in verband met supraglotisch larynx carcinoom. (Bekend van 1e meting). Dhr. is emotioneel, ziet tegen de ingreep op en dhr. is erg onrustig en gespannen. Medische diagnose: Larynxcarcinoom, laryngectomie. Afdeling Cardiologie: Mw. is angstig, bang voor wat haar te wachten staat. Mw. kan haar draai slecht vinden en mw. maakt een sombere indruk. Medische diagnose: Toenemende dyspnoe, algehele malaise, laag hb. Echtgenote heeft het moeilijk met de toestand van dhr., probeert bezoek te weren. Medische diagnose: Out of hosp reanimatie/ VT/ VF/ 3 VD. Dhr. vertelde momenten te hebben waarin hij niet meer verder wil. Voor hem hoefde het op deze manier niet meer. Dhr. maakt sombere indruk, ziet het leven soms niet meer zitten. Dhr. is het niet eens met de behandeling en slaapt slecht. Medische diagnose: Collaps o.b.v. VT’s pre-screening HTX. Dhr. komt wat somber over. Is erg somber over zijn situatie. Dhr. kan slaap niet vatten (5x gerapporteerd). Medische diagnose: Infarct PCI RCA. Meerdere malen aangegeven somber te zijn, erg emotioneel, veel bezig met de behandeling en toekomst, bang dat ze niet beter wordt, mw. zit er geestelijk doorheen omdat het er niet positief uitziet. Medische diagnose: DC bij pre-HTX. Mw. is onzeker, verdrietig, voelt zich gekwetst (door uitspraken van vrienden). Mw. begrijpt niet hoe ze een hartinfarct heeft gekregen. Medische diagnose: STEMI lateraal, PTCA + stent LAD mid PCI CX. Dhr. komt gespannen en nerveus over, is geschrokken van wat er is gebeurd, ziet het niet meer zitten, ziet zichzelf als een mislukkeling, dhr. ziet het allemaal somber in, zit er doorheen naar eigen zeggen, voelt zich down en voelt zich angstig en is bang om dood te gaan. Medische diagnose: Wegraking na waarschuwen over benauwdheid in ambu geïntubeerd. Echtgenote heeft het moeilijk met de toestand van dhr., probeert bezoek te weren. Medische diagnose: Out of hosp reanimatie VT/ VF 3VD (Bekend van 1e meting). Dhr. vertelde momenten te hebben waarin hij niet meer verder wil. Voor hem hoefde het op deze manier niet meer. Dhr. maakt sombere indruk, ziet het leven soms niet meer zitten. Dhr. is het niet eens met de behandeling en slaapt slecht. Medische diagnose: Collaps o.b.v. VT’s pre screening HTX. (Bekend van 1e meting). Mw. is angstig, bang wat haar te wachten staat, kan haar draai slecht vinden, maakt sombere indruk, zorgen en geeft aan te piekeren. Medische diagnose: Toenemende dyspnoe, algehele malaise, laag hb. (Bekend van 1e meting).
30
Eindrapport effectmeting implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’
Disciplines in consult De vragen over het inschakelen van disciplines zijn alleen ingevuld wanneer er bij de patiënt sprake is van levensbeschouwelijke nood. Bij de vier patiënten op de afdeling KNO met levensbeschouwelijke nood is voor alle patiënten een discipline in consult gevraagd. Bij alle vier patiënten is medisch maatschappelijk werk in consult gevraagd, dit gebeurde twee keer in combinatie met de nurse practitioner psychiatrie, één keer in combinatie met de geestelijk verzorger, één keer in combinatie met de zaalarts en twee keer in combinatie met de internist geriater. Op de afdeling Cardiologie werd bij drie van de tien patiënten met levensbeschouwelijke nood een discipline in consult gevraagd. Bij alle drie patiënten is medisch maatschappelijk werk in consult gevraagd, dit gebeurde één keer in combinatie met de nurse practitioner psychiatrie. Bij zes van de zeven patiënten waarbij geen discipline in consult is gevraagd, is wel één of meerdere malen medisch maatschappelijk werk aangeboden. Op beide afdelingen wordt er door de verpleegkundigen gerapporteerd over het in consult vragen van een discipline. Op de afdeling KNO rapporteert in één geval de discipline wel, in twee gevallen niet en in één geval rapporteren medisch maatschappelijk werk en de geestelijk verzorger wel, maar de zaalarts, internist geriater en de nurse practitioner psychiatrie niet. Op de afdeling Cardiologie rapporteert medisch maatschappelijk werk in twee van de drie gevallen. De nurse practitioner psychiatrie rapporteert niet. De rapportage van de verpleegkundigen ten aanzien van levensbeschouwelijke nood is op de volgende plaatsen terug te vinden in het dossier: Op beide afdelingen komt het één keer terug op de activiteitenlijst. Op beide afdelingen komt het in alle gevallen terug in de verpleegkundige rapportage. Op het MDO formulier is op de afdeling KNO één keer iets terug te vinden over levensbeschouwelijke nood. Op de afdeling Cardiologie is dit vier keer het geval. Op de afdeling KNO is het nog één keer op een ander formulier terug te vinden, namelijk op een A4tje van de nurse practitioner psychiatrie en een observatielijst delier. Op de afdeling Cardiologie is het nog twee keer terug te vinden op een ander formulier, namelijk op het anamneseformulier.
31
Eindrapport effectmeting implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’
5.
VERGELIJKING EFFECTMETING MET NULMETING
In dit hoofdstuk zullen de resultaten van de effectmeting vergeleken worden met de resultaten uit de nulmeting. Doordat vragen uit de effectmeting en de nulmeting iets verschilden van elkaar kunnen deze niet met elkaar vergeleken worden. Bij de effectmeting is extra gekeken naar de beslisboom ‘Levensbeschouwelijke, maatschappelijke en/ of psychische nood’, de klinische lessen en de algemene indruk van de implementatie. De open vragen uit de nulmeting over de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’ zijn in de effectmeting vervangen door open vragen over de beslisboom. Alle gegevens zullen weergegeven worden in onderstaande tabel (tabel 5.1). Tabel 5.1 Vergelijking effectmeting met nulmeting
Vraag
Nulmeting
Effectmeting
Verschil
Kenmerken respondenten Respons
KNO
KNO
KNO
Cardiologie
Cardiologie
42% (n=10)
52% (n=14)
+ 10%
Cardiologie
40% (n=15)
44% (n=20)
+ 4%
KNO&Cardiologie
KNO&Cardiologie
KNO&Cardiologie
Functie
KNO&Cardiologie
KNO&Cardiologie
KNO&Cardiologie
Leeftijd
KNO
KNO
KNO
Geslacht
20% mannelijk. -
Regievpk. 28% Seniorvpk. 48% Vpk. 24% Leerlingvpk. _
Tussen de 21 en 60 jaar.
< 30 jaar of > 50 jaar.
-
Regievpk. -11% Seniorvpk. +17% Vpk. -9% Leerlingvpk. +7%
Verschil jong en oud is groter geworden.
KNO
KNO
KNO
Cardiologie
Cardiologie
Cardiologie
Tussen de 0 en 25 jaar, opvallend veel tussen 0 en 10 jaar.
KNO
Gelijkmatig verdeeld over Christendom en Atheïsme, 1 Humanist en 1 voelt zich aangetrokken tot Boeddhisme.
Cardiologie
Overgrote deel is Christelijk, aantal atheïsten en 1 Islamiet. Kennis en gebruik van de richtlijn Bekendheid met de richtlijn
Regievpk. 17% Seniorvpk. 63% Vpk. 13% Leerlingvpk. 7%
Cardiologie
Gelijkmatig verdeel tussen de 0 en 30 jaar.
Levensbeschouwing
-
- 7% mannelijk.
Cardiologie
Tussen de 21 en 50 jaar, waarvan grootste deel < 30 jaar.
Aantal jaren gediplomeerd
13% mannelijk.
Tussen de 21 en 50 jaar.
45% < 10 jaar en 27% > 26 jaar. 60% < 10 jaar, verder gelijkmatig verdeel over categorieën tussen 11 en 15 en > 26 jaar.
Cardiologie
Leeftijden zijn meer gespreid, gem. leeftijd ligt iets hoger. Percentages < dan 10 jaar en > 26 jaar zijn toegenomen. Is ongeveer gelijk gebleven.
KNO
KNO
Cardiologie
Cardiologie
Bijna de helft is Christelijk en verder is het verdeeld over Boeddhisme, Humanisme, Atheïsme en Rooms Katholiek. Overgrote deel is Christelijk, verder Atheïsme.
Christendom is iets toegenomen, verder blijven verschillende levensbeschouwingen voorkomen. Grootste deel blijft Christelijk of Atheïst.
KNO
KNO
KNO
Cardiologie
Cardiologie
Cardiologie
40% bekend 60% bekend
86% bekend 95% bekend
+ 46% + 35%
32
Eindrapport effectmeting implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’ Vraag Gebruik van de richtlijn (deze vraag is overgeslagen door verpleegkundigen die niet bekend zijn met de richtlijn)
Nulmeting
Effectmeting
Verschil
KNO
KNO
KNO
Zelden 10% Nooit 30% (60% overgeslagen)
Cardiologie
Vaak 20% Regelmatig 20% Soms 20%
Manier waarop de richtlijn gebruikt wordt (deze vraag is overgeslagen door verpleegkundigen die de richtlijn nooit gebruiken. Er waren meerdere antwoordmogelijkheden bij deze vraag) Diagnose ‘Levensbeschouwelijke nood’ 11e gezondheidspatroon in het anamnesegesprek
Soms 36% Zelden 14% Nooit 36% (14% overgeslagen)
Cardiologie
Soms + 36% Zelden +4% Nooit + 6%
Cardiologie
Vaak – 20% Regelmatig – 20% Soms +15% Zelden + 25% Nooit + 35%
(40% overgeslagen)
Soms 35% Zelden 25% Nooit 35% (5% overgeslagen)
KNO
KNO
KNO
Cardiologie
Cardiologie
KNO
KNO
KNO
Cardiologie
Cardiologie
Cardiologie
Oriëntatie 10% (Overslagen 90%)
Oriëntatie 50% Naslag 10% Vermoeden LN 30% (Overgeslagen 30%)
Oriëntatie 20% Naslag 20% Vermoeden LN 27%
Oriëntatie 33% Naslag 42% Vermoeden LN 58%
Cardiologie
Ja 20% Meestal 10% Soms 70% Ja 80% Meestal 7% Soms 13%
Altijd 21% Meestal 36% Soms 36% Nooit 7% Altijd 55% Meestal 25% Soms 20%
Oriëntatie + 40% Naslag +10% Vermoeden LN + 30% Oriëntatie + 13% Naslag + 22% Vermoeden LN + 31%
Ja/altijd + 1% Meestal + 26% Soms – 34% Nee/nooit + 7% Ja/altijd – 25% Meestal + 18% Soms + 7%
De reden van het (soms) niet invullen van het 11e gezondheidspatroon ‘Waarden en Levensovertuiging’ Het percentage verpleegkundigen dat het niet nodig vindt om het 11e gezondheidspatroon in te vullen is op de afdeling KNO gestegen met 12%, op de afdeling Cardiologie is dit percentage gestegen met 23%. Op de afdeling KNO geven tijdens de effectmeting enkele verpleegkundigen aan het een moeilijk onderwerp te vinden, één verpleegkundige geeft aan dat de vragen niet goed zijn geformuleerd, in verband met tijdgebrek is er één verpleegkundige die aangeeft dit patroon niet in te vullen. Op de afdeling Cardiologie zijn de redenen voor het niet invullen over het algemeen gelijk gebleven, alleen geven nu enkele verpleegkundigen aan door tijdgebrek deze vraag over te slaan. Andere redenen voor het niet invullen van het 11e gezondheidspatroon die tijdens de effectmeting naar voren kwamen en tijdens de nulmeting niet zijn genoemd zijn: Soms is het heel duidelijk Wanneer patiënten jong zijn kunnen ze zelf in hun nood voorzien door predikant of familie Wanneer tijdens opname nood ontstaat kan hier op worden ingesprongen De patiënt geeft zelf aan wat zijn of haar wensen zijn met betrekking tot het 11e gezondheidspatroon.
33
Eindrapport effectmeting implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’ Vraag Bekwaamheid
Nulmeting KNO
Effectmeting KNO
Verschil KNO
Cardiologie
Cardiologie
Cardiologie
60% bekwaam 62% bekwaam
93% bekwaam 90% bekwaam
+ 33% + 28%
De redenen waarom verpleegkundigen zichzelf niet bekwaam vinden Tijdens de nulmeting gaven de verpleegkundigen aan te weinig ervaring en kennis te hebben op het gebied van levensbeschouwelijke nood en andere religies. Tijdens de effectmeting werden de volgende redenen gegeven waarom verpleegkundigen zichzelf niet bekwaam vinden om de diagnose te stellen; beginnend verpleegkundige met weinig ervaring, niet het taakgebied van verpleegkundige, maar ligt meer bij medisch maatschappelijk werk en nurse practitioner psychiatrie en dat er in deze situatie een expert aan te pas moet komen. Vraag Interventies Casusvraag (Er waren meerdere antwoordmogelijkheden bij deze vraag)
Nulmeting KNO
MMW 40% Zelf op in gaan 10% Humanist 10%
Effectmeting KNO
KNO
Overige 40%
GV 14% Overige 50%
MMW – 19% Zelf op in gaan + 4% Humanist – 10% GV + 14% Overige + 10%
MMW 40% Zelf op in gaan 20% GV 7% Overige 33%
MMW 20% Zelf op in gaan 15% GV 15% Overige 50%
MMW – 20% Zelf op in gaan – 5% GV +8% Overige + 17%
Cardiologie
MMW 21% Zelf op in gaan 14%
Verschil
Cardiologie
Cardiologie
Op de afdeling KNO is het antwoord ‘overige’ 10% meer ingevuld en op de afdeling Cardiologie is dit met 17% gestegen. Het grootste verschil is dat er tijdens de effectmeting meer verschillende disciplines ingeschakeld zullen worden. Vraag Activiteiten
Nulmeting KNO
Effectmeting KNO
Mogelijkheid bieden - Alle vpk tussen 0 – 4 x per mnd. - 4 vpk 1x per mnd.
Mogelijkheid bieden - 8 vpk 0 – 2x per mnd. - 3 vpk 4 – 5x per mnd.
Gesprek aangaan - 2 vpk 1x per mnd. - Verscheidene vpk 5 – 45 x per mnd.
Bidden - 1 vpk 2x per mnd.
Cardiologie
Gesprek aangaan - 4 vpk 20x per mnd. - 3 vpk nooit. - Overige tussenin Mogelijkheid bieden - 13 vpk nooit - 2 vpk 1x per mnd. Bidden - 1 vpk 1x per mnd.
Gesprek aangaan - 4 vpk 0 – 2x per mnd. - 6 vpk zeer regelmatig tot dagelijks
Voorlezen - 2 vpk eens per mnd. Bidden - 3 vpk 1 – 2x per mnd.
Cardiologie
Gesprek aangaan - 2 vpk 0 – 1x per mnd. - 4 vpk 4 – 5x per mnd. - 10vpk 10–21x per mnd Mogelijkheid bieden - 14 vpk 0 – 2x per mnd. - 4 vpk 4 – 7x per mnd. Bidden - 1 vpk 1x per mnd. - 1 vpk 5x per mnd.
Verschil KNO
Gesprek aangaan - Ongeveer gelijk gebleven. - Uitschieter 45x per mnd is verdwenen. Mogelijkheid bieden - Iets gestegen van 0 – 4x naar 0 – 5x per mnd. Voorlezen - Gestegen Bidden - Gestegen
Cardiologie
Gesprek aangaan - Vaker dan 4x per mnd is gestegen. - Nooit is gedaald. Mogelijkheid bieden - Gestegen van 0-1x naar 0–7x per mnd. Bidden - Gestegen
34
Eindrapport effectmeting implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’ Vraag Taken van de verpleegkundige
Nulmeting
Effectmeting
Verschil
KNO
KNO
KNO
Cardiologie
Cardiologie
Cardiologie
Gesprek aangaan - 90% Inschakelen GV - 90% Inschakelen MMW - 80% Mogelijkheid bieden - 80% Voorlezen - 10% Bidden - 10% Gesprek aangaan - 87% Inschakelen GV - 93% Inschakelen MMW - 73% Mogelijkheid bieden - 67% Voorlezen - 27% Bidden - 20%
Contacten met de geestelijk verzorger Inschakelen geestelijk verzorger
Gesprek aangaan + 8% Inschakelen GV + 2% Inschakelen MMW - 3% Mogelijkheid bieden + 13% Voorlezen - 7% Bidden + 5%
KNO
KNO
Cardiologie
Cardiologie
Cardiologie
7% nooit.
6% 1x per 2 wk. 6% 1x per mnd. 17% 1x per 3 mnd. 39% 1x per 6 mnd. 22% 1x per jaar. 11% nooit.
1x per wk. – 60% 1x per 2 wk. – 14% 1x per mnd. – 7% 1x per 3 mnd. + 17% 1x per 6 mnd. + 39% 1x per jaar. + 22% Nooit + 4%
KNO
KNO
KNO
Cardiologie
Cardiologie
22% 1x per 2 wk. 33% 1x per mnd. 11% 1x per 3 mnd. 11% 1x per jaar. 22% nooit.
Erg belangrijk 10% Belangrijk 90% Erg belangrijk 13% Belangrijk 33% Neutraal 40% (Geheel) onbelangrijk 13% Tevredenheid huidige contacten
Gesprek aangaan - 95% Inschakelen GV - 95% Inschakelen MMW - 70% Mogelijkheid bieden - 80% Voorlezen - 20% Bidden - 25%
Gesprek aangaan - 5% Inschakelen GV - 5% Inschakelen MMW + 5% Mogelijkheid bieden - 11% Voorlezen + 5% Bidden - 2%
KNO
60% 1x per wk. 20% 1x per 2 wk. 13% 1x per mnd.
Onderhouden contacten
Gesprek aangaan - 85% Inschakelen GV - 85% Inschakelen MMW - 85% Mogelijkheid bieden - 69% Voorlezen - 15% Bidden - 8%
33% 1x per 2 wk. 67% 1x per mnd.
Erg belangrijk 8% Belangrijk 77% Neutraal 15% Belangrijk 43% Neutraal 50% (Geheel) onbelangrijk 5%
KNO
KNO
Cardiologie
Cardiologie
Zeer tevreden 30% Tevreden 70% Zeer tevreden 7% Tevreden 33% Neutraal 53% Ontevreden 7%
1x per 2 wk. + 11% 1x per mnd. + 34% 1x per 3 mnd – 11% 1x per jaar – 11% Nooit – 22%
Erg belangrijk – 2% Belangrijk – 13% Neutraal + 15%
Cardiologie
Erg belangrijk – 13% Belangrijk + 10% Neutraal + 10% (Geheel) onbelan. – 8%
KNO
Zeer tevreden 38% Tevreden 62%
Zeer tevreden + 8% Tevreden – 8%
Tevreden 30% Neutraal 70%
Zeer tevreden – 7% Tevreden – 3% Neutraal + 17% Ontevreden – 7%
Cardiologie
35
Eindrapport effectmeting implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’ Vraag Aanwezigheid binnen MDO
Nulmeting
Effectmeting
Verschil
KNO
KNO
KNO
Cardiologie
Cardiologie
Cardiologie
(Erg) belangrijk 70% Neutraal 30% Belangrijk 27% Neutraal 47% (Geheel) onbelangrijk 27%
Dossieranalyse 11e gezondheidspatroon van Gordon
(Erg) belangrijk 92% Neutraal 8% Belangrijk 21% Neutraal 63% (Geheel) onbelangrijk 16%
(Erg) belangrijk + 22% Neutraal – 22% Belangrijk – 6% Neutraal + 16% (Geheel) onbelan. – 9%
KNO
KNO
KNO
Cardiologie
Cardiologie
Cardiologie
Niets ingevuld 92% Overige 8% Niets ingevuld 59% Ontbreken patroon 2% Levensbeschouwing 17% Overige 22%
Niets ingevuld 85% Overige 15% Niets ingevuld 36% Ontbreken patroon 36% Levensbeschouwing 12% Overige 16%
Niets ingevuld – 7% Overige + 7% Niets ingevuld – 23% Ontbreken patr. + 34% Levensbeschouw. – 5% Overige – 6%
Het 11e gezondheidspatroon van Gordon Bij het antwoord ‘overige’ werd op de afdeling KNO tijdens de nulmeting aangegeven dat deze niet besproken is en bij de effectmeting werd aangegeven dat er wel over gesproken is, maar dat er andere antwoorden zijn gegeven. Het percentage verpleegkundigen van de afdeling Cardiologie dat ‘overige’ invult is gedaald met 6%, deze antwoorden waren voornamelijk ‘nee’, zowel bij de nulmeting als de effectmeting. Vraag Levensbeschouwelijke nood
Nulmeting KNO
Effectmeting KNO
Verschil KNO
Cardiologie
Cardiologie
Cardiologie
8% in nood 7% in nood
20% in nood 20% in nood
+ 12% + 13%
Disciplines in consult Tijdens de effectmeting is er op de afdeling KNO net als bij de nulmeting voor alle patiënten, waarbij sprake is van levensbeschouwelijke nood, medisch maatschappelijk werk in consult gevraagd. Tijdens de effectmeting werden er naast medisch maatschappelijk werk ook andere disciplines in consult gevraagd in verband met levensbeschouwelijke nood. Deze zijn: nurse practitioner psychiatrie, geestelijk verzorger, zaalarts en internist geriater. Op de afdeling Cardiologie werd tijdens de nulmeting voor alle patiënten met levensbeschouwelijke nood medisch maatschappelijk werk ingeschakeld. Tijdens de effectmeting was dit bij 30% van de patiënten met levensbeschouwelijke nood het geval. Bij 60 van de 70% waarbij geen discipline in consult is gevraagd, is wel medisch maatschappelijk werk aangeboden. Tijdens de effectmeting werd er naast medisch maatschappelijk werk ook de nurse practitioner psychiatrie in consult gevraagd in verband met levensbeschouwelijke nood. De rapportage van de disciplines op het MDO formulier blijft wisselend, tijdens de nulmeting rapporteren ze de ene keer wel en de andere keer niet. Dit komt in de effectmeting ook weer naar voren. Tijdens de nulmeting en de effectmeting wordt door verpleegkundigen op beide afdelingen gerapporteerd over het in consult vragen van een discipline. Plaatsen waar gerapporteerd wordt in het dossier van een patiënt op het gebied van levensbeschouwelijke nood is gedurende de nulmeting en de effectmeting in de verpleegkundige rapportage en de rapportage op het MDO formulier hetzelfde gebleven. Tijdens de effectmeting wordt er meer gerapporteerd over levensbeschouwelijke nood op de activiteitenlijst en op andere formulieren, zoals het anamneseformulier, A4je psychiatrie en de observatielijst delier.
36
Eindrapport effectmeting implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’
6.
BEVINDINGEN, CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
In dit hoofdstuk zullen de centrale vraag en deelvragen na aanleiding van dit onderzoek beantwoord worden. Daarnaast zullen de sterke en zwakke punten van het onderzoek weergegeven worden en worden er in dit hoofdstuk aanbevelingen gedaan voor een eventueel vervolg. 6.1 Beantwoording centrale vraag De centrale vraag zoals geformuleerd in de inleiding luidt als volgt: In welke mate heeft de implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’ een bijdrage geleverd aan de uitvoering van verpleegkundige zorg op het gebied van levensbeschouwelijke nood? Om deze vraag te kunnen beantwoorden zijn er een aantal deelvragen geformuleerd die te vinden zijn in de inleiding. De antwoorden op deze deelvragen worden in de volgende paragraaf beschreven. 6.2 Beantwoording deelvragen Deelvraag 1: In hoeverre vinden verpleegkundigen zich na de implementatie bekwaam om de diagnose ‘Levensbeschouwelijke nood’ te stellen? Na de nulmeting werd geconcludeerd dat op de afdeling KNO veel verpleegkundigen de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’ niet kennen (60%) en gebruiken (90%), terwijl veel verpleegkundigen (60%) aangeven zichzelf bekwaam te vinden om de diagnose ‘Levensbeschouwelijke nood’ te stellen. De verpleegkundigen gaven aan de richtlijn alleen ter oriëntatie te gebuiken. Na de implementatie geeft 86% van de verpleegkundigen aan de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’ wel te kennen en geeft 59% van de verpleegkundigen aan de richtlijn zelden of soms te gebruiken. De richtlijn wordt nu gebruikt ter oriëntatie, als naslag en bij vermoeden van levensbeschouwelijke nood. Na de implementatie geeft 93% van de verpleegkundigen aan zichzelf bekwaam te vinden om de diagnose ‘Levensbeschouwelijke nood’ te stellen. Op de afdeling Cardiologie werd na de nulmeting geconcludeerd dat de onbekendheid van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’ onder de verpleegkundigen kleiner (40%) is dan op de afdeling KNO. 60% van de verpleegkundigen gaven aan regelmatig gebruik te maken van de richtlijn, vooral ter oriëntatie, als naslag en bij vermoeden van levensbeschouwelijke nood. 62% van de verpleegkundigen geeft aan zichzelf bekwaam te vinden om de diagnose ‘Levensbeschouwelijke nood’ te stellen. Verpleegkundigen van de afdeling Cardiologie geven na de implementatie bijna allemaal (95%) aan bekend te zijn met de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’. 60% van de verpleegkundigen geeft aan de richtlijn zelden of soms te gebruiken, ze vullen de richtlijn nog steeds in ter oriëntatie, als naslag en bij vermoeden van levensbeschouwelijke nood. Na de implementatie geeft 90% van de verpleegkundigen aan zichzelf bekwaam te vinden om de diagnose ‘Levensbeschouwelijke nood’ te stellen. Geconcludeerd kan worden dat op de afdeling KNO dat het aantal verpleegkundigen dat bekend is met de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’ meer dan verdubbeld is. Het percentage verpleegkundigen dat aangeeft de richtlijn te gebruiken is gestegen van 10 naar bijna 60%. Het
37
Eindrapport effectmeting implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’
aantal verpleegkundigen dat aangeeft zichzelf bekwaam te vinden om de diagnose ‘Levensbeschouwelijke nood’ te stellen is met ruim een derde gestegen. Op de afdeling Cardiologie kan geconcludeerd worden dat het aantal verpleegkundigen dat bekend is met de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’ na de implementatie gestegen is van 60 naar 95%. Het percentage verpleegkundigen dat aangeeft de richtlijn te gebruiken is gelijk gebleven, terwijl de frequentie in het gebruik is gedaald van regelmatig naar zelden of soms. Het aantal verpleegkundigen dat aangeeft zichzelf bekwaam te vinden om de diagnose ‘Levensbeschouwelijke nood’ te stellen is met bijna een derde gestegen. Deelvraag 2:
Wat vinden verpleegkundigen na de implementatie van de samenwerking met de geestelijk verzorger?
Op de afdeling KNO werd tijdens de nulmeting de geestelijk verzorger door een aantal verpleegkundigen minder vaak dan eens per kwartaal of helemaal nooit ingeschakeld. Tijdens de effectmeting werd de geestelijk verzorger door alle verpleegkundigen minstens één keer per maand ingeschakeld. Het percentage dat het (erg) belangrijk vindt om contacten te onderhouden met de geestelijk verzorger is gedaald met 15%, het percentage dat aangeeft neutraal te zijn is gestegen met 15%. De tevredenheid over de contacten met de geestelijk verzorger is met 8% gestegen van tevreden naar zeer tevreden. Het percentage van de verpleegkundigen dat de aanwezigheid van de geestelijk verzorger binnen het MDO (erg) belangrijk vindt is gestegen met 22%. Het aantal verpleegkundigen dat het antwoord ‘neutraal’ heeft aangegeven is met 22% gedaald. Op de afdeling Cardiologie gaf tijdens de nulmeting ruim 80% van de verpleegkundigen aan de geestelijk verzorger minstens één keer in de maand in te schakelen, tijdens de effectmeting wordt de geestelijk verzorger over het algemeen minder dan eens per kwartaal ingeschakeld. Het percentage verpleegkundigen dat het erg belangrijk vindt om contacten te onderhouden met de geestelijk verzorger is gedaald met 13%, het percentage verpleegkundigen dat aangeeft het belangrijk te vinden is gestegen met 10%, het percentage neutraal is gedaald met 10%, het antwoord ‘onbelangrijk’ geeft 13% van de verpleegkundigen minder aan en 5% meer verpleegkundigen vindt het geheel onbelangrijk. De tevredenheid over de huidige contacten met de geestelijk verzorger is gestegen met 17% als het gaat om het aantal verpleegkundigen dat zegt hier neutraal tegenover te staan. Het percentage van het aantal verpleegkundigen dat aangeeft (zeer) tevreden te zijn is gedaald met 10% en 7% van de verpleegkundigen geeft aan minder ontevreden te zijn. Op de afdeling Cardiologie is het percentage verpleegkundigen dat aangeeft neutraal te zijn over het belang van de geestelijk verzorger binnen het MDO gestegen met 16%. Het percentage verpleegkundigen dat het belangrijk vindt is gedaald met 6% en het percentage dat aangeeft het (geheel) onbelangrijk te vinden is gedaald met 9%. Geconcludeerd kan worden dat op de afdeling KNO de geestelijk verzorger vaker wordt ingeschakeld, dat de verpleegkundigen het minder belangrijk vinden om contact te onderhouden, dat de tevredenheid over het contact is gestegen en de verpleegkundigen geven vaker aan het belangrijk te vinden dat de geestelijk verzorger aanwezig is binnen het MDO. Op de afdeling Cardiologie wordt de geestelijk verzorger minder vaak ingeschakeld. Het belang van het onderhouden van de contacten met de geestelijk verzorger wordt door verpleegkundigen verschillend ervaren, er zijn meer verpleegkundigen die het belangrijk zijn gaan vinden en meer verpleegkundigen die het onbelangrijk zijn gaan vinden. Over de tevredenheid over de huidige contacten met de geestelijk verzorger zijn de verpleegkundigen neutraler geworden. Ook het belang van de aanwezigheid van de geestelijk verzorger binnen het MDO is neutraler geworden.
38
Eindrapport effectmeting implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’
Deelvraag 3:
In hoeverre wordt er na de implementatie in de verpleegdossiers aandacht besteed aan de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’?
Het percentage verpleegkundigen van de afdeling KNO dat zegt het 11e gezondheidspatroon ‘Waarden en levensovertuiging’ van Gordon ‘meestal’ aan de orde te stellen is met 26% gestegen. Het percentage verpleegkundigen dat zegt dit ‘soms’ aan de orde te stellen is met 34% gedaald, het percentage dat zegt dit ‘nooit’ in te vullen is gestegen met 7%. Uit de dossieranalyse is gebleken dat het percentage verpleegkundigen dat het 11e gezondheidspatroon van Gordon niet invult op het anamneseformulier gedaald is met 7%. Het percentage waar ‘overige’ wordt ingevuld is gestegen met 7%. Bij het antwoord ‘overige’ werd tijdens de nulmeting aangegeven dat deze niet besproken is en bij de effectmeting werd aangegeven dat er wel over gesproken is, maar dat er andere antwoorden zijn gegeven. Tijdens de effectmeting is het percentage patiënten waarbij sprake is van levensbeschouwelijke nood gestegen met 12%. Tijdens de effectmeting is er op de afdeling KNO net als bij de nulmeting voor alle patiënten, waarbij sprake is van levensbeschouwelijke nood, medisch maatschappelijk werk in consult gevraagd. Tijdens de effectmeting werden er naast medisch maatschappelijk werk ook andere disciplines in consult gevraagd in verband met levensbeschouwelijke nood. Deze zijn: nurse practitioner psychiatrie, geestelijk verzorger, zaalarts en internist geriater. Op de afdeling Cardiologie is het percentage verpleegkundigen dat het 11e gezondheidspatroon ‘altijd’ aan de orde zegt te stellen gedaald met 25%, het percentage verpleegkundigen dat het ‘meestal’ aan de orde zegt te stellen is gestegen met 18% en het percentage verpleegkundigen dat het ‘soms’ aan de orde zegt te stellen is gestegen met 7%. Uit de dossieranalyse is gebleken dat het percentage verpleegkundigen dat niets invult bij het 11e gezondheidspatroon van Gordon met 23% is gedaald, bij 36% meer dossiers ontbrak dit patroon op het anamneseformulier. Het percentage verpleegkundigen dat ‘overige’ invult is gedaald met 6%, deze antwoorden waren voornamelijk ‘nee’, zowel bij de nulmeting als de effectmeting. Op de afdeling Cardiologie is het percentage patiënten waarbij sprake is van levensbeschouwelijke nood gestegen met 13% ten opzichte van de nulmeting. Tijdens de nulmeting werd voor alle patiënten met levensbeschouwelijke nood medisch maatschappelijk werk ingeschakeld. Tijdens de effectmeting was dit bij 30% van de patiënten met levensbeschouwelijke nood het geval. Bij 60 van de 70% waarbij geen discipline in consult is gevraagd, is wel medisch maatschappelijk werk aangeboden. Tijdens de effectmeting werd er naast medisch maatschappelijk werk ook de nurse practitioner psychiatrie in consult gevraagd in verband met levensbeschouwelijke nood. Voor beide afdelingen geldt dat de rapportage van de disciplines op het MDO formulier blijft wisselen, tijdens de nulmeting rapporteren ze de ene keer wel en de andere keer niet. Dit komt in de effectmeting ook weer naar voren. Tijdens de nulmeting en de effectmeting wordt door verpleegkundigen op beide afdelingen gerapporteerd over het in consult vragen van een discipline. Plaatsen waar gerapporteerd wordt in het verpleegkundig dossier van een patiënt op het gebied van levensbeschouwelijke nood is gedurende de nulmeting en de effectmeting hetzelfde gebleven. Deze plaatsen zijn de verpleegkundige rapportage en de rapportage op het MDO formulier. Tijdens de effectmeting wordt er meer gerapporteerd over levensbeschouwelijke nood op de activiteitenlijst en op andere formulieren, zoals het anamneseformulier, A4je psychiatrie en de observatielijst delier. Geconcludeerd kan worden dat op de afdeling KNO verpleegkundigen aangeven vaker het 11e gezondheidspatroon van Gordon aan de orde te stellen tijdens de anamnese. Uit de dossieranalyse blijkt dat er inderdaad vaker wat in wordt gevuld bij dit gezondheidspatroon. Het aantal patiënten met levensbeschouwelijke nood is gestegen en na de effectmeting worden er naast medisch maatschappelijk werk meer disciplines ingeschakeld bij deze patiënten.
39
Eindrapport effectmeting implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’
Op de afdeling Cardiologie geven verpleegkundigen aan het 11e gezondheidspatroon van Gordon minder vaak aan de orde te stellen tijdens de anamnese, terwijl uit de dossieranalyse is gebleken dat er vaker iets wordt ingevuld bij dit gezondheidspatroon. Daarbij komt dat bij 36% meer dossier dit ontbrak op het anamneseformulier. Het aantal patiënten met levensbeschouwelijke nood is gestegen. Deze patiënten kregen bijna allemaal medisch maatschappelijk werk aangeboden. Tijdens de nulmeting werd medisch maatschappelijk werk in alle gevallen ingeschakeld. Tijdens de effectmeting gaven een groot deel van de patiënten aan geen behoefte te hebben aan medisch maatschappelijk werk. Na de nulmeting wordt op beide afdelingen meer gerapporteerd op verschillende plaatsen in het verpleegkundig dossier. Deelvraag 4:
In hoeverre gebruiken de verpleegkundigen de beslisboom na de implementatie en welke mening hebben verpleegkundigen over het werken met de beslisboom?
Op de afdeling KNO blijkt 85% van de verpleegkundigen bekend te zijn met de beslisboom ‘Levensbeschouwelijke, maatschappelijke en/ of psychische nood’. Hiervan geeft ruim de helft aan de beslisboom zelden of soms te gebruiken en net iets minder dan de helft geeft aan de beslisboom nog nooit gebruikt te hebben. De reacties die verpleegkundigen geven over de beslisboom zijn over het algemeen positief. Verpleegkundigen geven aan voordelen te zien in het gebruik van de beslisboom voor zowel de patiënten als voor zichzelf. Ze geven aan de beslisboom zeker te gaan gebruiken in de praktijk. Één verpleegkundige geeft aan nog iets te willen veranderen, dit komt terug in de aanbevelingen. Op de afdeling Cardiologie is 95% van de verpleegkundigen bekend met de beslisboom ‘Levensbeschouwelijke, maatschappelijke en/ of psychische nood’. De ene helft van de verpleegkundigen geeft aan de beslisboom zelden of soms te gebruiken en de andere helft geeft aan deze nooit gebruikt te hebben. De reacties die verpleegkundigen geven over de beslisboom zijn over het algemeen positief. De verpleegkundigen geven aan voordelen te zien in het gebruik van de beslisboom voor zowel de patiënten als voor zichzelf. Verpleegkundigen geven aan de beslisboom zeker te gaan gebruiken in de praktijk, maar alleen niet bij alle patiënten. Drie verpleegkundigen geven aan nog iets te willen veranderen aan de beslisboom. Na de dossieranalyse is per afdeling gekeken in hoeveel verpleegkundige dossiers de beslisboom aanwezig was en of deze wel of niet ingevuld had moeten worden. Op de afdeling KNO was in 5% van de dossiers een beslisboom aanwezig. Bij de helft van de dossiers had de beslisboom wel ingevuld moeten worden, gezien de observaties en rapportage van de verpleegkundigen, de medische diagnose en/of het aantal ligdagen. Bij de overige 45% van de dossiers was het invullen van de beslisboom niet nodig. Op de afdeling Cardiologie was in 8% van de dossiers een beslisboom aanwezig. Bij tweederde (62%) van de dossiers had de beslisboom wel ingevuld moeten worden, gezien de observaties en rapportage van de verpleegkundigen, de medisch diagnose en/ of het aantal ligdagen. Bij de overige 30% van de dossiers was het invullen van de beslisboom niet nodig. Geconcludeerd kan worden dat er nog een aantal kleine aanpassingen gedaan moeten worden aan de beslisboom en dat de beslisboom nog niet gebruikt wordt zoals het eigenlijk zou moeten volgens het protocol ‘Beslisboom ‘Levensbeschouwelijke, maatschappelijke en/of psychische nood’’.
40
Eindrapport effectmeting implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’
6.3 Slotconclusie Uit de beantwoording van de deelvragen blijkt dat de bekendheid van de verpleegkundigen met betrekking tot de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’ meer dan verdubbeld is na de implementatie. Verpleegkundigen van de afdeling KNO zijn meer met de richtlijn gaan werken terwijl de verpleegkundigen op de afdeling Cardiologie minder met de richtlijn zijn gaan werken. Op beide afdelingen vinden verpleegkundigen zich na de implementatie meer bekwaam om de diagnose ‘Levensbeschouwelijke nood’ te stellen. Door de beantwoording van de deelvragen kan er antwoord gegeven worden op de centrale vraag: In welke mate heeft de implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’ een bijdrage geleverd aan de uitvoering van verpleegkundige zorg op het gebied van levensbeschouwelijke nood? De geestelijk verzorger wordt na de implementatie vaker ingeschakeld door de verpleegkundigen van de afdeling KNO, op de afdeling Cardiologie gebeurd dit minder vaak. Op de afdeling KNO vinden verpleegkundigen het minder belangrijk om het contact te onderhouden met de geestelijk verzorger, terwijl dit op de afdeling Cardiologie wisselend ervaren wordt door verpleegkundigen. De tevredenheid over het contact met de geestelijk verzorger is op de afdeling KNO gestegen en op de afdeling Cardiologie zijn verpleegkundigen hierin neutraler geworden. De aanwezigheid van de geestelijk verzorger binnen het MDO zijn de verpleegkundigen van de afdeling KNO belangrijker gaan vinden en ook hierin zijn de verpleegkundigen van de afdeling Cardiologie neutraler geworden. Het 11e gezondheidspatroon ‘Waarden en levensovertuiging’ van Gordon wordt op de afdeling KNO vaker aan de orde gesteld tijdens het anamnesegesprek. Op de afdeling Cardiologie geven verpleegkundigen aan het 11e gezondheidspatroon minder vaak aan de orde te stellen tijdens de anamnese, terwijl uit de dossieranalyse is gebleken dat er vaker iets wordt ingevuld bij dit gezondheidspatroon. Daarbij kwam uit de dossieranalyse op de afdeling Cardiologie naar voren dat bij een groot deel van de dossiers (36%) dit gezondheidspatroon ontbrak op het anamneseformulier. Op beide afdelingen is het aantal patiënten met levensbeschouwelijke nood gestegen. Deze patiënten kregen bijna allemaal medisch maatschappelijk werk aangeboden. Op de afdeling KNO werd deze in alle gevallen ingeschakeld en op de afdeling Cardiologie gaf een groot deel van de patiënten met levensbeschouwelijke nood aan geen behoefte te hebben aan medisch maatschappelijk werk. Op beide afdelingen werd naast medisch maatschappelijk werk meerdere disciplines ingeschakeld in verband met levensbeschouwelijke nood. Na de nulmeting wordt op beide afdelingen meer gerapporteerd op verschillende plaatsen in het verpleegkundig dossier. Geconcludeerd kan worden dat er nog een aantal kleine aanpassingen gedaan moeten worden aan de beslisboom en dat de beslisboom nog niet gebruikt wordt zoals het eigenlijk zou moeten volgens protocol. 6.4 Discussie Deze paragraaf geeft weer wat er goed is gegaan tijdens het onderzoek (sterke punten) en waar tegenaan gelopen is tijdens dit onderzoek (zwakke punten).
41
Eindrapport effectmeting implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’
Sterke punten van het onderzoek De respons op de enquête van de effectmeting is verbeterd (47%) ten opzichte van de respons van de nulmeting (40%). De dossieranalyse is tijdens de effectmeting twee keer uitgevoerd per afdeling, waardoor het totaal aantal onderzochte dossiers groter is geworden. Verpleegkundigen van de werkvloer hebben deelgenomen in een werkgroep per afdeling om de beslisboom te ontwikkelen. De beslisboom ‘Levensbeschouwelijke, maatschappelijke en/ of psychische nood’ is niet voor maar met verpleegkundigen ontwikkeld, wat de werkbaarheid vergroot. De klinische lessen die zijn gegeven om de kennis van verpleegkundigen op het gebied van levensbeschouwelijke nood te vergroten zijn inhoudelijk gegeven door deskundigen op dit gebied (geestelijk verzorgers). De onderzoekers hadden meer contact met de verpleegkundigen van de werkvloer, door het geven van klinische lessen, deelnemen aan de werkgroepen, schrijven van een maandelijkse nieuwsbrief, een kerstactie te ondernemen en posters op te hangen. Dit heeft er mogelijk voor gezorgd dat het onderwerp levensbeschouwelijke nood meer is gaan leven op de afdelingen. Voor de implementatie van de beslisboom is op de afdeling Cardiologie tijdens een verplichte lesdag voor alle verpleegkundigen aandacht besteed aan de beslisboom en is deze ook uitgelegd. Op beide afdelingen zijn dezelfde enquêtes uitgedeeld en dezelfde dossieranalyses uitgevoerd, zodat de gegevens goed vergeleken konden worden. Het grootste deel van de enquête en de dossieranalyse is opgebouwd uit gesloten vragen. De uitkomsten konden daardoor makkelijk verwerkt worden in SPSS, dit vergroot de betrouwbaarheid van de resultaten. Om verpleegkundigen te motiveren om de enquête in te vullen zijn de leden van de werkgroep ingeschakeld. Deze hebben afgevinkt wie de enquête hebben ingevuld en konden op deze manier de juiste verpleegkundigen aansturen om alsnog de enquête in te vullen. De onderzoekers hebben geen inzicht gehad in deze afvinklijsten, dit om de betrouwbaarheid van het onderzoek te vergroten. Er is een antwoord op de centrale vraag en deelvragen gekomen. Zwakke punten van het onderzoek De tijd tussen het implementeren en het uitvoeren van de effectmeting was te kort. Dit had enkele maanden moeten zijn, maar is nu uitgevoerd na enkele weken, doordat de onderzoekers gebonden waren aan een einddatum. Tijdens het opstellen van het projectplan, bleek dat er op beide afdelingen niet veel tijd was voor scholing. Er is gekozen voor klinische lessen, waarin vooral is ingegaan op theorie en minder op het praktische deel van het onderwerp ‘levensbeschouwelijke nood’. Op beide afdelingen hebben niet alle verpleegkundigen aanwezig kunnen zijn tijdens de klinische lessen, dit betekent dat sommige verpleegkundigen geen enkele les hebben bijgewoond en anderen één of enkele les(sen). De rapportage van de disciplines in het verpleegkundig dossier op het MDO-formulier is niet verbeterd, omdat de implementatie alleen gericht was op de verpleegkundigen van beide afdelingen en niet op de disciplines. De respondenten hebben tijdens het invullen van de enquête veel vragen overgeslagen. In de enquête wordt verwezen naar een bijlage (de beslisboom) die niet was toegevoegd aan de enquête, maar de vragen konden zonder bijlage ook goed beantwoord worden. Tijdens het vergelijken van de resultaten van de effectmeting met de nulmeting bleken een aantal percentages uit het implementatieplan niet te kloppen. Voor de vergelijking zijn deze percentages opnieuw uitgerekend.
42
Eindrapport effectmeting implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’
6.5 Aanbevelingen Na het schrijven van het eindrapport en het trekken van conclusies zullen de onderzoekers een aantal aanbevelingen geven, zodat de kwaliteit van zorg op het gebied van levensbeschouwelijke nood nog verder verbeterd kan worden op beide afdelingen. Aanpassen anamneseformulier Op de afdeling Cardiologie mist het 11e gezondheidspatroon van Gorden ‘Waarden en levensovertuiging’ op een groot deel van de anamneseformulieren. De aanbeveling is dit patroon op te nemen op alle anamneseformulieren. Op de anamneseformulieren van beide afdelingen staat als titel bij het 11e gezondheidspatroon van Gordon ‘Waarden en (geloofs)overtuiging’. Dit wekt nog steeds de indruk dat dit patroon gekoppeld wordt aan religie en geloof. De aanbeveling is de titel naar de oorspronkelijke titel van Gordon te veranderen in ‘Waarden en levensovertuiging’. De vragen op het anamneseformulier die vermeld staan bij het 11e gezondheidspatroon zijn nu gesloten vragen. De aanbeveling is om hier concrete open vragen van te maken. Beslisboom ‘Levensbeschouwelijke, maatschappelijke en/ of psychische nood’ Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat een aantal verpleegkundigen nog een aanbeveling hebben voor het aanpassen van de beslisboom. Deze zijn; - Naam/ titel van de beslisboom wijzigen, omdat deze nu vrij lang is. - Een rechtstreekse pijl van ‘specifieke verschijnselen’ naar de geestelijk verzorger onder de kolom ‘doorverwijzen’. Omdat dit bij de andere disciplines ook het geval is en de geestelijk verzorger net zo toegankelijk zou moeten zijn. - Ruimte voor patiëntgegevens zoals: naam patiënt, kamer- en bednummer. - Onder de kolom ‘specifieke verschijnselen’ wordt gebruik gemaakt van afkruishokjes, dit zou in de gehele beslisboom toegepast moeten worden. - Onder de kolom ‘verpleegkundige interventies’ een duidelijke verwijzing naar de verpleegkundige rapportage en naar verpleegkundige rapportage over doorverwijzing op het MDO formulier. Nadat de beslisboom definitief bevonden was, kwam er uit het laatste werkgroepoverleg op de afdeling Cardiologie naar voren dat de beslisboom misschien overzichtelijker zou worden als er gewerkt wordt met kleuren. Niet alle verpleegkundigen konden aanwezig zijn tijdens de klinisch les over de beslisboom ‘Levensbeschouwelijke, maatschappelijke en/ of psychische nood’ en tijdens de dossieranalyse bleek dat de beslisboom nog niet altijd wordt toegevoegd of gebruikt bij de juiste patiëntencategorieën, zoals die staan genoemd in het protocol ‘Beslisboom ‘Levensbeschouwelijke, maatschappelijke en/ of psychische nood’’. De aanbeveling is dat de beslisboom komend jaar onder de aandacht van de verpleegkundigen gebracht blijft worden. Om te voorkomen dat de beslisboom ‘Levensbeschouwelijke, maatschappelijke en/ of psychische nood’ en het gebruik daarvan verwaterd, wordt de aanbeveling gedaan dat er per afdeling iemand verantwoordelijk is voor de beslisboom. Deze persoon zorgt ervoor dat de beslisboom onder de aandacht blijft, dat de beslisboom op de afdeling aanwezig is en dat eventuele aanpassingen worden doorgevoerd. Contact geestelijk verzorger Uit de dossieranalyse is gebleken dat de geestelijk verzorger nog niet ingeschakeld wordt op momenten dat dit nodig is. Verpleegkundigen blijven de voorkeur geven aan medisch maatschappelijk werk. De aanbeveling is dat de contacten tussen de geestelijk verzorger en de verpleegkundigen geïntensiveerd moeten worden, zoals in het implementatieplan
43
Eindrapport effectmeting implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’
ook al beschreven staat. Door één keer in de twee weken een vaste afspraak te plannen tussen de geestelijk verzorger en een regieverpleegkundige om de gang van zaken rond het onderwerp ‘levensbeschouwelijke nood’ door te spreken. Effectmeting De effectmeting is een paar weken na de implementatie uitgevoerd, waardoor de verpleegkundigen te weinig tijd hebben gehad om zich alles eigen te maken en dit toe te passen in de praktijk. De aanbeveling is om de effectmeting over een half jaar te herhalen, zodat er echt gezegd kan worden dat de kwaliteit van verpleegkundige zorg verbeterd is op het gebied van levensbeschouwelijke nood.
44
Eindrapport effectmeting implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’
LITERATUURLIJST Beek, van, M, Tijmes, I (2005) ‘Leren coachen’, 1e druk. Nelissen, Soest. Beens, G, Schutte, M, (2006) ‘Implementatieplan Richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’, Groningen, Universitair Medische Centrum Groningen. Bos, A, Leeuwen, R.R van (1992) ‘Psychiatrische verpleegkunde het verplegen van patiënten met een verstoord functioneren’ Spruyt, van Mantgem & de Does BV, Leiden. Carpenito L.J (2002) ‘Zakboek verpleegkundige diagnosen’, 2e druk, Wolters-Noordhof, Groningen/ Houten. Grit, R, (2000) ‘Projectmanagement’, 3e druk. Wolters Noordhof, Groningen. Grol, R, Wensing, M, (2001) ‘Implementatie effectieve verandering in de patiëntenzorg’, 2e druk., Maarssen Elsevier Gezondheidszorg Heijnen, G., Okkerse, E., Vermeulen, J., Peters, D., Lange, R., Hendriks, D., Knegt, T. de, Knippenberg, P., (1978) ‘Handleiding voor projectgroepen en werkgroepen’, Wolters-Noordhoff, Groningen. Hellema, F.G, Spelt, A, (2002) ‘Richtlijn levensbeschouwelijke nood eindrapportage’, Groningen, Academische Ziekenhuis Groningen. Hellema, F.G, Annema, C, Bams, M, Brinksma, A, Boelens, M, Buitenwerf, J, Cingel, M, van der, Jansen, G, Kastermans, M, Lutting, M.L, Nijborg, L, Pranger, A, Wynia, K, (1998) ‘Standaard verpleegproblemen en –plannen’ Wolters-Noordhof, Groningen. Hunink, G.H., Bijl, J.J. van der, Cusveller, B.S., Leenaarts-Gunnewijk, E., Linge, R.H. van, Swieten-Duijfjes, E. van, (2000) ‘Kwaliteit en deskundigheid in de verpleegkundige beroepsuitoefening’, 1e druk, 4e oplage, ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen. Jochemsen, H, Leeuwen, E, van, (2005) ‘Zinervaring in de zorg’, Koninklijke Van Gorcum, Assen. Jong, A de, (2003) ‘Inleiding wetenschappelijk onderzoek voor het gezondheidsonderwijs’, Maarsen, Elsevier gezondheidszorg. Jong, J.H.J. de, Kerstens J.A.M, Vermeulen M.M (2003) ‘Handboek verpleegkunde’ Bohn Stafleu van Loghum, Houten. Kor, R, Wijnen, G, (1997) ‘Projectmatig werken bij de hand’, 1e druk, 6e oplage 2002. Kluwer, Deventer. Kor, R, (1992) ‘Werken aan projecten’, Kluwer, Deventer. Landsberg, M (1998) ‘De tao van coachen’, 1e druk, 12e oplage 2005. Academic Service, Den Haag. Lang, G, Molen, H.T van der (2004) ‘Psychologische gespreksvoering’, 12e druk, Nelissen, Soest.
45
Eindrapport effectmeting implementatie van de richtlijn ‘Levensbeschouwelijke nood’
Leeuwen, van, R, Cusveller, B (2005) ‘Verpleegkundigen zorg en spiritualiteit’, Lemma BV, Utrecht. Lemmers, C, Horenber, T, (2000) ‘Gezondheid, ziekte, preventie en GVO’, 3e druk. Kavanah, Dwingeloo. Pool, A, Pool - Tromp, C, Veltman - van Vugt, F, Vogel, S, (2001) ‘Met het oog op de toekomst’, 8e druk. NIZW Utrecht. Vandereyken, W, Deth, R, van (2004) ‘Psychiatrie van diagnose tot behandeling’ 2e druk, Bohn Stafleu van Loghum, Houten. Verhoeven, N, (2004) ‘Wat is onderzoek?’, Amsterdam, Boom. Wijnen, G, Renes, W, Storm, P, (2004) ‘Projectmatig werken’, 20e druk. Het Spectrum, Utrecht. Gebruikte websites www.onderzoek.hva.nl www.plexus.nl www.umcg.nl www.vandale.nl Overige literatuur Informatiestencil over het medisch maatschappelijk werk van het UMCG.
46