Eindopdracht Naam: Els Vermeulen
1 SITUATIESCHETS VAN DE TAALGEMEENSCHAP De immigratie van de Spanjaarden naar België is begonnen in de eerste decennia van de 20 ste eeuw maar kende een grote opmars tijdens de Spaanse Burgeroorlog (1936 – 1939). In de naoorlogse periode ging het vooral om een economische migratie waarbij Spanjaarden een betere toekomst zochten door in Belgische mijnen en de binnenhuisdiensten te werken. In 1970 liep het aantal Spanjaarden in België op tot 67584, die zich vooral vestigden in steden zoals Brussel, Luik en Charleroi. Na de dood van Franco in 1975 keerden veel Spanjaarden terug naar hun thuisland maar door de economische crisis van de laatste jaren is het aantal Spaanse immigranten weer gestegen. Spaans de 2de wereldtaal. Van de totale wereldbevolking zijn er 470 miljoen mensen (6,7 %) die Spaans als moedertaal hebben. Het is de officiële taal van bijna alle landen van Zuid- en CentraalAmerika en ook van Spanje, in het totaal van 20 landen. In Spanje zijn er behalve het Spaans ook nog 5 co-officiële talen: Catalaans, Valenciaans, Galicisch, Baskisch en Aranees. Op sociale media is Spaans ook zeer belangrijk, het is dan ook de 2de taal op platformen zoals Facebook en Twitter. In België wordt Spaans leren dan ook aangemoedigd gezien het belang van de taal in de wereld. Het belangrijkste centrum in België hiervoor is het Cervantes Instituut of El Instituto Cervantes te Brussel. Dit centrum wordt beschouwd als het cultureel centrum voor Spaans maar is ook dé referentie als het op Spaans leren aankomt. Er worden tentoonstellingen en films georganiseerd en ze beschikken over een uitgebreide bibliotheek maar het is hoofdzakelijk gekend voor de taalcursussen. Ze bieden taalcursussen aan op alle verschillende niveaus en snelheden, voor volwassenen maar ook voor kinderen. De cursussen voor kinderen starten meestal vanaf de leeftijd van 4 jaar (voor kinderen met een voorkennis of zonder) en af en toe organiseren ze ook ateliers voor kinderen zodat ze in contact komen met de Spaanse taal. Het is ook het enige centrum in België waar je een DELE diploma kan behalen. De DELE diploma’s zijn de enige officiële diploma’s met internationaal karakter die de kennis en de beheersing van de Spaanse taal bewijzen en die namens het Spaanse Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Sport door het Instituto Cervantes worden toegekend. In België bestaan er geen scholen waarin het volledige onderwijs in het Spaans gegeven wordt. Er is wel een overvloed aan avondscholen die Spaans aanbieden voor volwassenen en in veel middelbare scholen wordt het ook aangeboden als 2de of 3de taal.
Referenties: http://www.blijvenplakkeningent.be/nl/historisch/landen/spanje http://www.cervantes.es/default.htm http://www.ond.vlaanderen.be El español: una lengua viva – Instituto Cervantes: informe 2015
2 CONTRASTIEVE ANALYSE 2.1
FONOLOGIE
NEDERLANDS vocalen a aa e ee i ie o oo u uu oe eu ou au ui ei ij NEDERLANDS consonanten b c ch d f g h j k l m
SPAANS (CASTELLANO) [ɑ] [a] [a] [ə]
kat manen maan de
a a aa
[ä] [a̠] [æ̞]
gato madre mesas
[ɛ] [e] [e] [ɪ] [i] [ɔ] [o] [o] [ʏ] [y] [y] [u] [ø] [ʌu] [ʌu] [œy] [ɛi] [ɛi]
pet meren meer pit lied top hopen hoop bus muren muur koek neus zout rauw huis geit tijd
e e ee i i o o
[e̞] [ɛ] [e] [ɪ̝] [i̯ ] [o̞] [ɔ]
timbre soles beso sinopsis fin pero perros
u
[u]
tu
SPAANS (CASTELLANO) [b] [k] [s] [χ] [ʃ] [d] [f] [ɣ] [g]* [ɦ] [j] [ʒ] [dʒ]* [k] [l] [m]
boot cactus citroen chaos chef dak fiets gat garçon hand jas journaal jazz kat lamp maan
b c d d f f g g j j l l l ll Ll/y m
[b] [k] [d] [ð̞ ] [f] [v] [ɡ] [ɣ]̞ [x] [χ] [l] [l ̪] [lʲ] [ʎ] [ʝ]̞ [m]
Bestia Caña Dado Madrid fase Afganistán gato jugar Jamón juntar calor alto colcha calle Llamar / poyo madre
n ng p q r s t v w x y z
[n] [ŋ] [p] [k] [r], [R] [s] [t] [v] [ʋ] [ks] [j] [z]
net ring pop quote rijp soep tijd vier wie xylofoon yoga zacht
n n n n n n ñ p r r s s t t v y y z z
[ɱ] [n] [n̟ ] [n̪ ] [nʲ] [ŋ] [ɲ] [p] [r] [ɾ] [s] [z] [t] [ʧ] [β̞] [ʤ] [ɟ͡ʝ] [ð] [θ]
Anfibio anillo pinza cuanto concha Cinco Niña Padre Raza Amor Saltar Isleño Tener Chubasquero viva Inyección yogur Hazlo zorro
* enkel in leenwoorden
2.2
2.2.1
MORFOLOGIE
LIDWOORDEN
NEDERLANDS bepaald lidwoord onbepaald lidwoord
mannelijk vrouwelijk onzijdig mannelijk vrouwelijk onzijdig
SPAANS (CASTELLANO) mannelijk bepaald vrouwelijk lidwoord onzijdig mannelijk onbepaald vrouwelijk lidwoord onzijdig
enkelvoud de man de de vrouw het het boek een
een man een vrouw een boek
enkelvoud el el hombre la la chica un un hombre una una chica -
meervoud de
de mannen de vrouwen de boeken
-
mannen vrouwen boeken
los las unos unas -
meervoud los hombres las chicas unos perros unas chicas -
2.2.2
ZELFSTANDIGE NAAMWOORDEN (MEERVOUD)
NEDERLANDS mannelijk vrouwelijk onzijdig SPAANS ( CASTELLANO) mannelijk vrouwelijk onzijdig
2.2.3
BIJVOEGLIJKE NAAMWOORDEN (CONGRUENTIE)
bepaald lidwoord onbepaald lidwoord
enkelvoud mannelijk vrouwelijk onzijdig mannelijk vrouwelijk onzijdig
TAAL: SPAANS (CASTELLANO) mannelijk bepaald lidwoord
vrouwelijk onzijdig mannelijk
onbepaald lidwoord
vrouwelijk onzijdig
meervoud
+ ’-e’
+ ’-e’ -
meervoud
de kleine man de kleine vrouw het kleine boek
+ ’-e’
de kleine mannen de kleine vrouwen de kleine boeken
een kleine man een kleine vrouw een klein boek
+ ’-e’
kleine mannen kleine vrouwen kleine boeken
enkelvoud El hombre guapo La mujer -“o” + “a” guapa Un hombre guapo -“o” + “a” Una mujer guapa -
meervoud Los hombres +”s” guapos -“os”+”as” Las mujeres guapas Unos hombres +”s” guapos Unas mujeres -“os”+”as” guapas -
VOORNAAMWOORDEN
NEDERLANDS
enkelvoud
perros leyes
enkelvoud + “-s”/”es”
NEDERLANDS
2.2.4
stoelen tafels
enkelvoud + ‘-en’/‘-s’
1e pers 2e pers 3e pers 1e pers 2e pers 3e pers
persoonlijk vnw ik jij hij/zij/het wij jullie zij
wederkerend vnw me je zich ons je/jullie zich
bezittelijk vnw mijn jouw zijn/haar ons/onze jullie hun
Ik was me. Ik was mijn zus. Jij wast je. Jij wast jouw zus. Hij wast zich. Hij wast zijn zus. Wij wassen ons. Wij wassen onze zus. Jullie wassen je. Jullie wassen jullie zus. Zij wassen zich. Zij wassen hun zus.
SPAANS (CASTELLANO) 1e pers enkel2e pers voud 3e pers
meervoud
persoonlijk vnw Yo Tu El
wederkerend vnw Me Te Se
bezittelijk vnw Mi Tu Su
1e pers
Nosotros
Nos
Nuestro
2e pers
Vosotros
Os
Vuestro
3e pers
Ellos
Se
Su
Yo me lavo. Yo lavo a mi hermano. Tu te lavas. Tu lavas a tu hermano. El se lava. El lava a su hermano. Nosotros nos lavamos. Lavamos a nuestro hermano. Vosotros os laváis. Laváis a vuestro hermano. Ellos se lavan. Lavan a su hermano.
2.2.5
WERKWOORDEN*
NEDERLANDS 1e pers enkel2e pers voud 3e pers 1e pers meer2e pers voud 3e pers
onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT) stam ik werk jij werkt stam + ‘-t’ hij werkt wij werken jullie werken zij werken
infinitief
onvoltooid verleden tijd (OVT) enkelvoud meervoud
1e pers 2e pers 3e pers 1e pers 2e pers 3e pers
stam + ‘-te’/’-de’
ik werkte jij werkte hij werkte
stam + ‘-ten’/’-den’
wij werkten jullie werkten zij werkten
voltooid tegenwoordige tijd (VTT)
OTT van ‘hebben/zijn’ + voltooid deelwoord
voltooid verleden tijd (VVT) ik had gewerkt jij had gewerkt VTT van hij had gewerkt ‘hebben/zijn’ + wij hadden gewerkt voltooid deelwoord jullie hadden gewerkt zij hadden gewerkt
toekomende tijd enkelvoud meervoud
1e
pers 2e pers 3e pers 1e pers 2e pers 3e pers
SPAANS (CASTELLANO) 1e
enkelvoud
pers
2e pers
3e pers
1e pers
meervoud
2e
pers
3e pers
enkelvoud
ar: stam +
OTT van ‘zullen’ + infinitief
ik zal werken jij zal werken hij zal werken wij zullen werken jullie zullen werken zij zullen werken
onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT) -ar: stam + “o” -er: stam + “o” -ir: stam + “o” -ar: stam + “as” -er: stam + “es” -ir: stam + “es” -ar: stam + “a” er: stam + “e” -ir: stam + “e” ar: stam + “amos” er: stam + “emos” -ir: stam + “imos”
ik heb gewerkt jij hebt gewerkt hij heeft gewerkt wij hebben gewerkt jullie hebben gewerkt zij hebben gewerkt
Yo trabajo Yo temo Yo subo Tu trabajas Tu temes Tu subes El trabaja El teme El sube Nosotros trabajamos Nosotros tememos Nosotros subimos ar: stam + “ais” Vosotros trabajáis er: stam + “eis” Vosotros teméis -ir: stam + “’is” Vosotros subís ar: stam + “an” Ellos trabajan er: stam + “en” Ellos temen -ir: stam + “en” Ellos suben onvoltooid verleden tijd (OVT) ar: stam + “é” Yo trabajé er: stam + “í”” Yo temí
voorwaardelijke tijd ik zou werken jij zou werken VTT van ‘zullen’ hij zou werken + wij zouden werken infinitief jullie zouden werken zij zouden werken
voltooid tegenwoordige tijd (VTT) OTT van “haber” + voltooid deelwoord
Yo he trabajado / temido / subido
OTT van “haber” + voltooid deelwoord
Tu has trabajado / temido / subido
OTT van “haber” + voltooid deelwoord
El ha trabajado / temido / subido
OTT van “haber” + voltooid deelwoord
Nosotros hemos trabajado / temido / subido
Vosotros habéis trabajado / temido / subido Ellos han OTT van “haber” + trabajado / temido/ voltooid deelwoord subido voltooid verleden tijd (VVT) VTT van “haber” + Yo había trabajado voltooid deelwoord / temido / subido OTT van “haber” + voltooid deelwoord
“an” 2e
pers
3e pers
1e pers
meervoud
2e
pers
3e pers
1e pers enkelvoud
2e pers 3e pers
1e pers meervoud
2.3
2.3.1
-ir: stam + “í” -ar: stam + “aste” -er: stam + “iste” -ir: stam + “iste” -ar: stam + “ó” -er: stam + “ió” -ir: stam + “io”
Yo subí Tu trabajaste Tu temiste Tu subiste El trabajó El temió Subió Nosotros -ar: stam + “amos” trabajamos -er: stam + “imos” Nosotros temimos -ir: stam + “imos” Nosotros subimos Vosotros -ar: stam + “asteis” trabajasteis -er: stam + “isteis” Vosotros temisteis -ir: stam + “isteis” Vosotros subisteis -ar: stam + “aron” Ellos trabajaron -er: stam + “ieron” Ellos temieron -ir: stam + “ieron” Ellos subieron toekomende tijd Trabajaré / temeré/ Infinitief + “é” subiré Trabajarás / Infinitief + “as” temerás / subirás Trabajará / temerá Infinitief + “á” / subirá Trabajaremos / Infinitief + “emos” temeremos / subiremos
2e pers
Infinitief + “eis”
Trabajareis / temeréis / subiréis
3e pers
Infinitief + “án”
Trabajarán / temerán / subirán
VTT van “haber” + voltooid deelwoord
Tu habías trabajado / temido / subido
VTT van “haber” + voltooid deelwoord
El había trabajado / temido / subido
VTT van “haber” + voltooid deelwoord
Nosotros habíamos trabajado / temido / subido
VTT van “haber” + voltooid deelwoord
Vosotros habías trabajado / temido / subido
Ellos habían trabajado / temido / subido voorwaardelijke tijd Trabajaría / Infintief + “ía” temería / subiría Trabajarías / Infintief + “ías” temerías / subirías Trabajaría / Infintief + “ía” temería / subiría Trabajaríamos / Infintief + “íamos” temeríamos / subiríamos Trabajaríais / Infintief + “íais” temeríais / subiríais Trabajarían / Infintief + “ían” temerían / subirían
VTT van “haber” + voltooid deelwoord
SYNTAXIS
WOORDVOLGORDE
NEDERLANDS hoofdzin onderwerp – werkwoord – lijdend voorwerp bijzin onderwerp – lijdend voorwerp – werkwoord vraagzin werkwoord – onderwerp – lijdend voorwerp
Jan koopt een appel. Ik denk dat Jan een appel koopt. Koopt Jan een appel?
SPAANS (CASTELLANO) hoofdzin onderwerp – werkwoord – lijdend voorwerp bijzin onderwerp – werkwoord - lijdend voorwerp vraagzin werkwoord– onderwerp – lijdend voorwerp
Juan compra una manzana Creo que Juan comprará una manzana ¿Compra Juan una manzana?*
*hier zijn er meerdere mogelijkheden:
vraagzin vraagzin
2.4
werkwoord –lijdend voorwerp - onderwerp onderwerp – werkwoord - lijdend voorwerp
¿Compra una manzana Juan?* ¿Juan compra una manzana?*
BESLUIT
De moeilijkste elementen voor mensen die Spaans als moedertaal hebben en Nederlands leren zijn: Fonologie: -
-
De correcte uitspraak van ‘s’ + medeklinker aan het begin van een woord. In het Spaans worden ‘s’ + medeklinker aan het begin van een woord altijd voorafgegaan door een ‘e’, dus hebben Spanjaarden de neiging om alle woorden die met een ‘s’ + medeklinker beginnen uit te spreken als ‘es’. ‘Schaap’ zou dan uitgesproken worden als ‘eschaap’. Correcte uitspraak van lange klinkers en tweeklanken zoals ui, geit, goud. Een correcte uitspraak van de ‘v’. In het Spaans bestaat wordt de ‘v’ praktisch altijd als een ‘b’ uitgesproken. ‘Varón’ wordt in het Spaans uitgesproken als ‘Baron’ dus woorden zoals ‘vergeten’ zullen door een Spaanstalig iemand uitgesproken worden als ‘bergeten’.
Morfologie: -
-
De lidwoorden: in het Spaans kan je door het lidwoord altijd duidelijk onderscheiden of een zelfstandig naamwoord vrouwelijk of mannelijk is, dus het keuze tussen ‘de’ en ‘het’ wordt moeilijk voor iemand met Spaans als moedertaal. De verleden tijd en het voltooid deelwoord van onregelmatige of sterke werkwoorden.
Semantiek: -
-
Samengestelde zelfstandige naamwoorden zoals ‘maximumsnelheid’, gezien deze niet bestaan in het Spaans. Samengestelde werkwoorden kunnen ook voor problemen zorgen, het leren of ze scheidbaar of onscheidbaar zijn, gezien dit soort werkwoorden in het Spaans niet bestaat. De verschillende vertalingen van het werkwoord ‘estar’ voor plaatsbepalingen (liggen, zitten, staan, hangen). De auto staat op straat (el coche está en la calle), hij ligt in zijn bed (está en la cama)...
Syntaxis: -
-
Samengestelde werkwoorden zoals ‘weglopen’ bestaan niet in het Spaans en dit kan voor problemen zorgen, niet alleen op gebied van semantiek maar ook in de woordvolgorde, vooral in het geval van de scheidbare samengestelde werkwoorden. Woordvolgorde en vooral de plaats van het werkwoord in de indirecte rede.