Hardlopen
Thor Gotaas
Hardlopen
Een wereldgeschiedenis
Vertaald door Wouter De Jong
Met een voorwoord van Dolf Jansen
Athenaeum—Polak en Van Gennep Amsterdam 2011
Deze vertaling kwam tot stand met steun van norla De vertaler dankt Lucy Pijttersen, de mentrix van dit project, voor de goede samenwerking. Oorspronkelijke titel Løping. En verdenshistorie © Gyldendal Norsk Forlag a/s 2008 Vertaling © 2011 Wouter De Jong/ Athenaeum—Polak en Van Gennep, Singel 262, 1016 ac Amsterdam Omslag Nanja Toebak Omslagillustratie © Corbis/Pete Saloutos Boekverzorging Hannie Pijnappels isbn 978 90 253 6804 3 / nur 480 www.uitgeverijathenaeum.nl
Inhoud Voorwoord 9 Boodschappers en voorlopers 13
Hardlopen — een menselijke oeractiviteit 30 Ter ere van de goden 36 Romeinse spelen 51
Olifantenraces en Chinese verhalen 59 Hardlopende monniken 67 Wedloop tegen paarden 76
Weddenschappen, klokken en bezems 90
Franse verlichting en Duitse gezondheidsleer 107
Mensen Ernst en Kapitein Barclay 113 Buffelhart als ontbijt 128 Bluf en handicap 146
De Olympische Spelen herleven 166 Rondjes rennen op een baan 186 Finse sisu 199
Lange wedstrijden als instrument voor natievorming 213 Dwars door Amerika 220
Twijfelachtige rassentheorieën 233 Oorlog en vrede 243
In dienst van de staat 260 De droommijl 276
De opmars van de Afrikanen 284 Houden van de pijn 296
Omdat ik me zoveel beter voel 308 De grootstedelijke marathon 336 De marathonvrouwen 345 Mr. Comeback 371
Sterren, business en doping 390 Hardlopen met zen 405
Hardlopen als struisvogels 413
Door hardlopen de armoede uit 426 Hoe snel kan de mens rennen? 439 Dankwoord 451 Noten 453
Literatuurlijst 466
Persoonsregister 479
Het is natuurlijk onmogelijk om een complete geschiedenis van het hardlopen te schrijven. In de oudste bronnen is er niet veel keuze aan materiaal en zijn de referenties vaak anekdotisch van aard. Een schrijver moet het doen met de beschikbare bronnen, ze samenweven en proberen een zo breed mogelijk beeld te schetsen. Over de periode na 1800 is er juist een overdaad aan interessant materiaal en dan moet je keuzes maken. Hoewel dit boek gekleurd is door mijn perspectief vanuit Noorwegen en Europa iets na het jaar 2000, heb ik toch geprobeerd de hele wereld erbij te betrekken. Ik heb ook geprobeerd de lange, belangrijke lijnen te onderscheiden in het omvangrijke materiaal. Desondanks is merkbaar dat het boek geschreven is door een Europeaan met een kijk op de wereld vanuit Scandinavië. Dat is onvermijdelijk, evenals de persoonlijke voorkeuren en fascinaties van de schrijver bij het uitkiezen van de personen en verhalen. Zoals de titel al aanduidt, is Hardlopen, een wereldgeschiedenis niets anders dan één versie van de wereldgeschiedenis van het hardlopen, namelijk die van de schrijver. Veel leesplezier, Thor Gotaas Korsvoll, Oslo, juli 2008
7
Voorwoord Elke loper heeft een verhaal. Veel verhalen. De plekken waar je hebt gelopen, de afstanden, de tijden, met wie je liep, waarheen en waarom. Waarbij ik overigens, na tweeëndertig jaar hardlopen en toch zeker tien jaar daarover schrijven, graag gelijk wil bekennen dat op die laatste vraag geen goed antwoord bestaat. Of vele tientallen goede antwoorden, dat kan natuurlijk ook. Elke loper heeft zijn eigen verhaal. De meeste lopers komen er niet toe dat ook op te schrijven. Dat geeft niet, het hoeft ook niet echt. Meestal is een looplogboekje voldoende om je veel zo niet alles te herinneren: waar je liep, hoe lang, hoe hard, en vooral hoe het voelde. Het lichaam heeft een geheugen, en het lichaam van een hardloper herinnert zich volgens mij zelfs meer dan gemiddeld. Pijn en pijntjes, natuurlijk, maar gelukkig ook het gevoel van zweven dat je soms (heel soms, heel even) hebt, het gemak waarmee je wel eens loopt, het gevoel van overwinning (op jezelf, meestal) aan het eind van een wedstrijd, het gevoel van voldoening na een volbrachte training. Lopen is voelen, en lichaam en geest bepalen samen wat je voelt, hoeveel je voelt, hoeveel je aankunt. Op bijna elke pagina van dit boek van Thor Gotaas las ik verhalen van lopers en over lopers en bijna elk verhaal deed me denken aan momenten uit mijn eigen loopleven, aan pagina’s uit mijn eigen fictieve loopboek. Natuurlijk, wat Grieken in de oudheid en Mexicaanse indianen en hardlopende prostituees deden is vooral fascinerend en heeft weinig tot niks te maken met deze magere man uit Nederland, die zijn looptweets graag zelfspottend vergezeld laat gaan van de hashtag #nepatleet. Maar toch, maar toch... Als ik lees over de hardlopende boodschapper die sterft na het volbrengen van zijn opdracht, na tientallen kilometers over heuvels en door oneerlijke hitte en droogte, denk ik aan een verhaal uit mijn eigen loopleven: die veertiende februari jaren geleden waarop mijn dochter mij op pad stuurde om een zelfgemaakt Valentijnshart op te halen bij oma, bij wie ze het een week eerder in elkaar gefröbeld had, om het daarna te bezorgen bij het klasgenootje van haar dromen. De lange duurloop als postillon d’amour, het noodweer dat halverwege losbrak, 9
de bevriezingsverschijnselen aan één kant van mijn gezicht na de zware hagelbui uit plotseling gitzwarte lucht en, vooral, het heerlijke gevoel dat ik had toen ik de envelop met hart had bezorgd en haar een kwartier later kon bellen met het bericht over die goede afloop. Koud en doornat van buiten, maar warm op de plaats waar het echt om gaat. En ik denk ook aan het verhaal dat daar de afgelopen twee jaar bij kwam: als mijn dochter de fietstocht van school naar huis wat lang vindt (toch elke ochtend elf kilometer en elke middag weer) stuurt ze me een berichtje. Tegen de tijd dat haar laatste les bijna ten einde is begin ik mijn duurloop, in haar richting. Ergens aan de rand van Amsterdam treffen we elkaar, zij met haar overvolle boekentas onder de snelbinders, ik met een kilometer of acht in de benen. Ik keer om en hoor in de vijfendertig minuten daarna alles wat ze heeft beleefd, en met wie, en natuurlijk de overdreven hoge cijfers die ze bij proefwerken en schriftelijke overhoringen in de wacht heeft weten te slepen. Zij fietst en praat, ik loop en luister. En later op de dag kan ik de rest van het gezin waar nodig of gepast op de hoogte brengen van wat zij deed en zei. Nog steeds ben ik een soort boodschapper. Op een dag, onlangs, waarop mijn hardloopverhaal ging over een pittige want iets-te-snelle duurloop van dik achttien kilometer, met een echt koude wind tegen op de laatste zes daarvan, en de ‘pijn in mijn poten’ die dat aansluitend opleverde, las ik het hoofdstuk over Tendaiboeddhisten die honderd dagen achter elkaar door liepen. Om het te voelen, mee te maken, te kunnen, om een soort verlichting te vinden... lopend, soms vastend, overnachtend onder de blote hemel, zonder hulp te (mogen) aanvaarden. Daar werd ik al even stil van. Nog stiller toen ik las dat sommige monniken honderd dagen niet genoeg vonden en het (dus) duizend dagen volhielden. Door alle grenzen van pijn en menselijk vermogen heen, maar met succes. Fascinerend, en meer dan genoeg om je eigen achttienkilometerpijntjes niet meer te voelen. Meer dan genoeg ook als inspiratie voor een volgende dag, een volgende training. Vervolgens kwam ik Jean-Jacques Rousseau tegen, ietwat onverwacht. Groot filosoof, natuurlijk, maar dat hij ook nadacht over hardlopen was mij onbekend. Wellicht mag ik een van zijn gedachtes met u delen: Vrouwen zijn er niet voor geschapen om te hardlopen, wanneer ze vluchten is dat om ingehaald te worden. Kijk, daar kunnen we wat mee! Niet alleen omdat het leest als het soort van satire dat ik nog wel eens op een podium van me af pleeg te 10
schreeuwen, maar ook omdat het onzin is. Meestal. En omdat het mij doet denken aan weer een ander verhaal, avontuur, hardlopend beleefd. De Zevenheuvelenloop, ik denk mijn favoriete wedstrijd. Een prachtparcours van vijftien kilometer tussen Nijmegen en Groesbeek. Herfstkleuren, een wedstrijd met oog voor atleten en recreatielopers, maar ook voor de wereld om ons heen en, inderdaad, een paar heuvels. Ik ben er trouwens van overtuigd dat vooral de Kenianen en Ethiopiërs die er (onwaarschijnlijk hard) lopen zich elk jaar afvragen wanneer die heuvels nou eigenlijk komen. Laat ik het zo zeggen: in de gemiddelde duurloop vanuit Iten, Kenia, kom je beduidend meer echte heuvels tegen dan dat klimmetje langs de voortuin van de Heilig Landstichting. Maar goed, ergens begin jaren negentig liep ik er, en best goed ook voor een man die The Big Four O al bijna had bereikt. Op de Zevenheuvelenweg, terug richting Nijmegen, liep ik alleen. En lekker. Een paar honderd meter voor me zag ik een kleine gestalte... Ik herkende Teglah Laroupe, een van de beste loopsters ter wereld. Zij zou een paar jaar later in Rotterdam de marathon nog in 2.21 afleggen. Tot mijn eigen verbijstering liep ik langzaam maar zeker op haar in. Op kilometer negen stond Ernst, hardloopmaatje sinds 1979, in de berm. Nog voor hij me kon aanmoedigen, of mild beledigen, riep ik iets als ‘Ernie... ik loop gewoon naar Teglah toe!!’ Waarna ik dat ook deed, en de laatste vijf kilometer naast haar mocht afleggen. Later begreep ik dat zij vanaf het begin van die Zevenheuvelenweg al doorhad dat ze de wedstrijd die dag ging winnen en dus verder niet al te veel moeite deed. Gewoon, lekker de wedstrijd uit lopen... En dat zich dan een magere jongen met blauw haar bij haar voegt die op de toppen van zijn kunnen presteert, om wellicht net onder de vijftig minuten te blijven, Teglah vond het best. Ze heeft zelfs nog even naar me gelachen, onderweg. Wat ik bedoel is dit: er zijn evenveel loopverhalen als lopers en bijna elk verhaal levert een eigen geschiedenis op, een eigen belevenis, een eigen (onmogelijke) droom soms. Want ook dat laatste maakt het zo mooi om in dit boek te lezen over bijvoorbeeld de Afrikanen, de trendsetters, de mannen die barrières doorbraken, de mensen die langer of harder liepen dan wijzelf ooit zullen kunnen. De sterke vrouwen ook. Zoals Grete Waitz, groot Noors loopster, die in 1978 in New York haar eerste marathon liep op aanraden van haar man en de laatste vijftien kilometer vooral het feit dat ze woedend was op hem gebruikte om zo snel mogelijk te finishen. Na die finish, haar eerste overwinning in een 11
lange rij, in een wereldrecord nota bene, was het eerste wat ze deed haar man de huid vol schelden. Want die voor haar nieuwe afstand had haar toch wel heel veel pijn gedaan... terwijl hij lekker in het zonnetje in Central Park op haar stond te wachten. Met zijn fijne ideetjes! Ik moest meteen denken aan Anky van Grunsven, onvolprezen paardendanseres, die na haar laatste gouden olympische medaille op hoge en cynische toon direct haar man en trainer Sjef toesprak. Haar woorden ‘leuk dat jij daar staat...!’ worden in mijn gezin nog steeds veel gebruikt, en zijn altijd goed voor een grote grijns. Voor de duidelijkheid, Sjef stond na Anky’s kür niet precies op de plek waar zij hem verwachtte... Weet u waarom de Hopi-indianen hardliepen? Het staat in dit boek: Een Hopi zei dat zijn volk altijd al snel was geweest en over lange afstanden had gerend, want de wolken zagen graag dat de jeugd zich lichamelijk ontwikkelde en ze gaven ook gehoor aan de gebeden voor regen. De Hopi’s wisten dat hardlopen goed was voor de gezondheid, verdriet verzachtte, het lichaam steviger maakte en de vitaliteit deed toenemen. Wij zijn geen Hopi. Wij zijn atleet of jogger of loper of trimmer. Wij lopen. Hard, of zo hard mogelijk, zo hard we kunnen of vooral niet al te hard. Wij wonen niet op de vlaktes van weet-ik-veel. Wij wonen in Ouderkerk of Amersfoort of Dinxperlo of Nuth. Maar we lopen, en we blijven lopen. En we lezen de verhalen van al die andere lopers, van lang geleden tot vandaag, en denken aan ons eigen verhaal. Schrijven ons eigen verhaal. Het verhaal van de hardloper. Dolf Jansen
12
Boodschappers en voorlopers Er wordt verteld dat lopers bij opdrachten die veel tijd in beslag namen hun haar afknipten en het bericht op hun schedel lieten schrijven. Als het haar weer gegroeid was, moest de ontvanger de boodschapper kaalscheren om het bericht te kunnen lezen. onbekende bron
In Mainz, Duitsland, had in de achttiende eeuw een jong, ongehuwd meisje uit wanhoop en schaamte haar eigen kind omgebracht. De misdaad werd ontdekt. Ze werd gearresteerd, berecht en veroordeeld tot openbare terechtstelling. De dag van haar executie brak aan. De bewoners van de stad keken toe hoe zij samen met haar begeleiders op weg ging naar de plaats van de terechtstelling. Velen vonden het vreselijk dat zo’n lief meisje door de beul onder handen zou worden genomen. Een dame van aanzien werd overmand door medelijden en vond dat het jonge meisje niet mocht sterven. Ze spoedde zich naar vorst Johann Friedrich Karl von Onstein, die een genadebrief schreef en zijn hardloper opdracht gaf het bericht zo snel mogelijk naar de rechtbank te brengen. Ook de hardloper werd bevangen door medelijden, hij rende door de straten en versnelde zelfs bergopwaarts. Hij liep harder dan ooit tevoren, in de wetenschap dat een jong leven op het spel stond. Bij de stadspoort riep hij ‘Genade, genade!’ en zijn kreet werd door de mensen doorgegeven tot aan de rechtbank. De rechters gaven gehoor aan de wens van de vorst en ontdeden het bleke, bange meisje van de touwen rond haar polsen. Ze viel flauw en zakte in elkaar in de armen van de priester – eindelijk verlost uit de nachtmerrie van haar leven. De hardloper was de held van de dag en werd triomfantelijk door de stadsbewoners naar huis gedragen en door de vorst rijkelijk beloond. Maar de loper had uit angst om te laat te komen het uiterste van zichzelf gevergd. De angst was op zijn hart geslagen en na korte tijd overleed hij, tot groot verdriet van de vorst en de bevolking.1 13
Van hut naar hut Al honderden jaren lang hebben overal ter wereld duizenden speciaal getrainde mannen werk gevonden in de professie van het hardlopen. Het gerucht ging dat de voetzolen van boodschappers zo hard waren dat je er spijkers in kon slaan. Dat is misschien niet helemaal waar, maar hun voeten droegen de sporen van hun beroep, of de boodschappers nu in Europa, Afrika, Amerika, India of China actief waren. Van deze lopers zijn de Inca-lopers de bekendste. Toen de Spanjaarden naar Zuid-Amerika kwamen en in 1532 het Inca-rijk veroverden, strekte het rijk zich uit van de huidige grens tussen Ecuador en Colombia tot Rio Maule in Chili en het totaal aantal inwoners werd geschat op tien miljoen. Het succes van de Inca’s als bouwers en heersers van een imperium was onder andere te danken aan goede communicatie en een uitgebreid wegennet. Om tijd te besparen voor reizigers waren de wegen zo recht mogelijk aangelegd en liepen ze vaak in de vorm van een trap steil tegen schuine hellingen op. De wegen waren meestal van steen of werden geflankeerd door muren en langs de hoofdwegen stonden mijlpalen die afstanden aangaven – één mijl stond gelijk aan zesduizend stappen. Over stroomversnellingen waren hangbruggen van lianen aangelegd of primitieve bruggen als de overtocht een waagstuk was. Professionele hardlopers, chasquis – wat uitwisselen, geven, en nemen betekent – vormden met elkaar een effectief systeem van boodschappers. Ze trainden van jongs af aan, werden verkozen uit de beste en betrouwbaarste lopers en hadden zwijgplicht. Ze waren trots op hun beroep en gehoorzaamheid aan de wet was voor hen een vanzelfsprekendheid in een rijk waar diefstal van mais leidde tot de doodstraf. De lopers woonden in kleine hutjes langs de wegen – vier of zes per hut, afhankelijk van hoe belangrijk de route was. Twee lopers zaten altijd paraat bij de ingang en bewaakten de weg. Zodra ze een boodschapper zagen komen, liep een van hen deze tegemoet. Ze lieten zich de eenvoudige, mondelinge boodschap drie tot vier keer voorzeggen of namen het knopensnoer met de boodschap in ontvangst. Dit was het tekensysteem van de Inca’s – ze waren onbekend met het alfabet en hadden het wiel nog niet uitgevonden. Aan het knopensnoer waren kleinere koorden in verschillende kleuren geknoopt. Deze liepen parallel of kwamen samen op één vast punt 14
en stonden voor getallen en betekenissen. Knopen gaven getallen aan en kleuren betekenissen. De loper hoefde niet alle knopencodes te kennen. Vaak bezorgde hij een geheime boodschap die door specialisten die bekend waren met de code werd ontcijferd. Na ontvangst van de boodschap spoedde de loper zich naar de volgende hut een paar kilometer verderop, waar het ritueel zich herhaalde en de loper kon rusten in afwachting van de volgende opdracht. Ze konden een hoge snelheid behouden, omdat de afstanden betrekkelijk kort waren. Ze bezorgden allerlei nieuws, zoals berichten van districtsgouverneurs aan de hoogste macht van het rijk, de Inca, lokaal nieuws, orders van hogerhand en informatie over oogsten en vee. Op de stenen wegen, die van de kust tot de hogergelegen berggebieden tot wel vierduizend meter hoogte liepen, haastten de boodschappers zich aan één stuk door om etappes van meer dan 250 kilometer per dag af te kunnen leggen. Om op krachten te komen kauwden ze op cocabladeren. De berichten reisden non-stop totdat ze de ontvanger hadden bereikt. De boodschappers vormden als het ware een groep internationale collega’s, verspreid over meerdere landen en gemakkelijk te herkennen aan de lange veren op hun hoofd. Met het blazen op hun hoorn, die ze aan een touw rond hun middel droegen, kondigden ze hun komst aan. Ze waren uitgerust met een knuppel en een slinger voor het geval ze de vijand zouden tegenkomen. Er zaten op elk moment duizenden lopers op wacht, ze werkten vijftien dagen achter elkaar en kregen kost en inwoning van de staat. Ze waren zo belangrijk dat ze evenveel verdienden als een lokale leider. De lopers vervoerden van alles naar de Inca in Cuzco, ook exclusief eten zoals slakken en zeevis. Zo kreeg het hof, ook al was het ver landinwaarts gevestigd, ’s middags vis geserveerd die dezelfde ochtend gevangen was. Er bestond ook een ander type bodes, hatun-chasquis – die zwaardere en grotere zendingen bezorgden. Deze bodes werkten een halve dag per keer. Bijzonder belangrijke boodschappen van de monarch werden voorzien van een rode draad of een staf met merktekens. Bij elke hut lag een brandstapel klaar om ontstoken te worden in het geval van een ernstige situatie, zoals een oproer of invasie. De wachthoudende lopers staken de stapel aan en brachten het bericht naar de hoofdstad, waar de heerser en zijn raad woonden. Al voordat de heerser de oorzaak van het alarm kende – dat bericht kwam pas wanneer de boodschapper arriveerde – 15
beval hij het leger in de richting van het alarm op te trekken.2 Cuzco was de basisplaats van de lopers in het Inca-rijk. Het was het centrum van de wereld en de woonplaats van de zoon van De Zon, de Inca. Deze stad lag bijna 3500 meter boven de zeespiegel en had tijdens de hoogtijdagen van het Inca-rijk 200 000 inwoners. De uithoeken van het rijk lagen 1500 kilometer verderop en berichten bereikten deze plekken in vijf dagen tijd. Dagelijks vertrokken er boodschappers richting het paleis in Cuzco. Wanneer lopers elkaar onderweg ontmoetten, gingen zij die op weg waren naar de stad altijd opzij voor collega’s die er vandaan kwamen – zo groot was het respect voor de stad. Volgens de overlevering waren de Inca’s vervuld van nederigheid ten opzichte van de wereld om hen heen. Zelfs het minste of geringste had in het Inca-rijk een ziel. Alles leefde en diende met respect behandeld te worden, en de mens moest de gunst van alle wezens voor zich afdwingen. Een loper die over hoogvlaktes of door berggebieden rende, zag geen verlaten natuur, maar een bloeiende flora van zielen en voorwerpen, stenen en dieren. Miljoenen wezens volgden elke stap die hij zette. De Inca-loper vreesde niet zozeer de eenzaamheid in verlaten gebieden of in het donker, maar was juist bang dat de enorme hoeveelheid aan zielen om hem heen vrij zou komen als hij zich niet correct gedroeg of de verkeerde gedachten had. Hij leefde in een wereld die altijd bedreigd werd en wist nooit wat kwaadwillende vijanden of natuurkrachten konden uitrichten. De loper besefte dat het bericht en de snelheid waarmee hij liep van grote betekenis waren voor de gehele samenleving die in stand moest blijven in tijden van oorlog en vrede, mislukte oogsten en natuurcatastofes. Voordat de loper een rivier overstak, dronk hij wat water en vroeg de rivier om een veilige overtocht. Een langsscherende vleermuis, de roep van een vogel of een vreemde droom – alles wat hij op zijn tocht meemaakte had voor hem een symbolische betekenis. ‘Het heeft zo moeten zijn!’ riep hij uit als het noodlot toesloeg, want de Inca’s onderwierpen zich aan de orde van de machten.3 Niet alleen boodschappers moesten hun hardloopvaardigheden bewijzen. Om deel uit te kunnen maken van de hogere Inca-kringen moest een vierjarige opleiding worden gevolgd waarbij een wedloop het belangrijkste examen was. Deze belangrijke bovenlaag van de bevolking werd op scholen in Cuzco door de beste wetenschappers van het rijk onderwezen in de taal van de heerser, in religie en in knopensnoeren. In het laatste jaar leerden ze over geschiedenis, landmeetkunde, 16
geografie en astronomie. Ze zouden geen boodschappers worden, maar moesten toch hardlopen. Op de dag van het examen, huaracu, in de twaalfde maand van de Inca’s, november, verzamelden de kandidaten zich op het grote plein van Cuzco om De Zon, De Maan en De Donder te aanbidden. Voor het examen waren alle jonge mannen kort geknipt en gekleed in het wit met zwarte veren op het hoofd. Samen met hun familie trokken ze naar de nabijgelegen heuvel Huanacauri om daar op een streng dieet van water en rauwe mais te leven, rituelen uit te voeren en te dansen. Een paar dagen later kregen ze rode en witte blouses aan en sliepen ze in een tent met hun familie. Vervolgens stond hun een acht kilometer lange wedloop naar Huanacauri te wachten, een van de heiligste plekken in de wijde omtrek, waar volgens de legende een van de broers van de eerste Inca in steen was veranderd. Vóór deze gedaanteverwisseling had hij twee vleugels gekregen waardoor hij sterk op een valk had geleken, de vogel die bij de indianen in hoog aanzien stond vanwege zijn snelheid. Het woord huaman betekende valk en snelheid. Verschillende woorden begonnen met hua en toonden aan hoe belangrijk de valk in de folklore van de Inca’s was. Deze wedstrijd stond in het teken van de valk. Snelheid was belangrijk om orde te scheppen en macht te creëren in het Inca-rijk. Dat gold voor zowel de snelheid van boodschappers als van marcherende militaire troepen. Valken, lopers en soldaten waren nauw met elkaar verbonden in een land waar geen ander transportmiddel bestond dan de voeten. De Cara’s waren een van de bevolkingsgroepen die door de Inca’s overwonnen waren. Zij beschikten niet over estafetteboodschappers en knopensnoeren, waardoor ze op meerdere vlakken de mindere waren en een gemakkelijke prooi vormden. De dag voor de wedloop plaatsten de organisatoren verschillende dierenfiguren, gemaakt van zoutsteen, aan het einde van de route: een valk, een arend, een wilde eend, een gier, een kolibrie, een slang en een vos. Bij het begin van de wedstrijd was er geduw en getrek, omdat iedereen bereid was alles te geven voor de eer en welwillendheid van de goden. Bij aankomst op de top grepen de lopers een van de beelden. De snelsten namen de vogels die hoog in aanzien stonden, terwijl de laatste het armzalige reptiel kreeg. Zo droeg iedere man het bewijs van zijn eigen kracht of zwakte en de toeschouwers wisten wie ze moesten huldigen of bespotten. Opgeven was een schande. ’s Avonds sliepen de concurrenten aan de voet van de heuvel, voor17
dat ze ’s ochtends vertrokken naar een bergtop waar twee stenen valken stonden. Daar vond een hardhandig gevecht tussen twee teams van jonge mannen plaats. Later werden vaardigheden in boogschieten en slingerwerpen getest. Er waren oefeningen in wilskracht waarbij ze geslagen werden zonder pijn te mogen tonen en tien nachten de wacht moesten houden zonder te slapen. De kandidaten moesten ook stilstaan zonder met de ogen te knipperen terwijl een officier een knuppel boven hun hoofd zwaaide en naar hun ogen stak met een zwaard. De kandidaten die het examen met succes aflegden, werden ontvangen door de hoogste Inca en kregen speciaal genaaide, korte beenbekleding, een diadeem van veren en een harnas van metaal toebedeeld. De oren werden doorboord met gouden naalden om zware oorsieraden te kunnen dragen – een zichtbaar teken dat ze tot de elite van ‘langoren’ behoorden. Er waren nog meer ceremonies nodig om toegelaten te worden tot de elite, zoals dansrituelen en rituele baden, wapenoverdrachten en een feest. Tot slot moesten ze een stuk grond gereedmaken voor landbouw.4 De Inca’s deden ook aan hardlopen als sport op grote jaarlijkse spelen en kleinere bijeenkomsten, maar het indrukwekkende estafettesysteem dat het kenmerk werd van het rijk is veel bekender. De boodschappers vormden de levensader van het rijk. Door hen kon de Inca zijn macht verkrijgen en behouden. De Spanjaarden zagen het nut in van de lopers en behielden ze. Een Spaanse paardenpost had twaalf dagen nodig om van Lima naar Cuzco te reizen, terwijl de lopers deze afstand in drie dagen konden afleggen. Boodschappers en kunsthardlopers In Midden-Europa waren vanaf de vijftiende eeuw boodschappers actief. Ze hadden een vaste baan of voerden losse opdrachten uit voor landeigenaren en handelaren. Een uitdrukking uit die tijd schildert de relatie tussen de lijfeigenen en hun heer: ‘Je zult hem zes dagen in de week dienen, op de zevende dag zul je boodschappen overbrengen.’5 In 1573 in Breslau, Polen, had een hoofdboodschapper veertig boodschappers onder zich. Iedereen had een goed inkomen, vaste diensten en bepaalde privileges, zoals vrijstelling van militaire dienst. De boodschappers konden meer dan honderd kilometer per dag afleggen, ook al was Midden-Europa verdeeld in kleine staten en konden de afgelegde 18
afstanden daardoor vrij kort zijn. Ze werden betaald al naar gelang de afstand van de opdracht en hadden geen inkomsten als er niets te doen was. In het begin van de zeventiende eeuw vormden de boodschappers in Duitsland een aparte beroepsgroep. Familienamen als Läufer (loper), Löper en Bott (bode) getuigen hiervan. Het beroep ging meestal over van vader op zoon. Er waren voorschriften met betrekking tot de te nemen routes, en wie er gewaarschuwd en bezocht moesten worden. De tochten konden grillig zijn, waarbij veel mensen ingelicht moesten worden. Het gezegde ‘Een loper en een leugenaar’ verraadt dat boodschappers konden overdrijven en onwaarheden konden vertellen zodra ze ergens volledig bezweet aankwamen, klaar om weer snel te vertrekken.6 Het was voor een reizende boodschapper aantrekkelijk om te liegen zodra een groep nieuwsgierige burgers zich om hem heen verzamelde. Zijn komst had iets exotisch vanwege de registratie bij de stadspoort, de eindspurt naar het doel en het hele ritueel van het verkondigen van het nieuws of de overdracht van documenten in een samenleving met veel analfabetisme. De boodschappers zelf konden veelal ook niet lezen en schrijven. Er wordt verteld dat lopers bij opdrachten die veel tijd in beslag namen hun haar afknipten en het bericht op hun schedel lieten schrijven. Als het haar weer gegroeid was, moest de ontvanger de boodschapper kaalscheren om het bericht te kunnen lezen. Voorschriften verplichtten de boodschappers hun nieuws te verkondigen tegen een fooi, anders werden ze bestraft of uitgesloten van hun beroep. Het niet nakomen van afspraken werd ook hard bestraft. Niet alleen reisden de boodschappers veel, ze vergaarden ook veel kennis. Ze maakten deel uit van een beroepsgroep die staatsgrenzen overschreed en ze hadden veel contact met personen uit hogere sociale kringen, hoe laag hun eigen afkomst ook was. Ze genoten veel aanzien en een carrière als boodschapper kon een springplank zijn naar een hogere sociale status. Het was verboden boodschappers te hinderen in hun werk of ze letsel toe te brengen. In tijden van oorlog hadden ze diplomatieke immuniteit en doorkruisten ze de slagvelden met onderhandelingsvoorstellen. Deze berichten droegen ze bij zich in een capsule die in een korte houten of ijzeren cilinder zat, goed beschermd tegen regen en wind. Sommigen hadden een heupfles met wijn bij zich of hardgekookte eieren of andere proviand voor onderweg. Ze waren gekleed in speciale unifor19
men in de kleuren van de stad en droegen ook een stok, een speer of een kort zwaard bij zich om honden, rovers en andere vijanden op afstand te houden. Schilden en passen met het stadswapen verrieden hun identiteit.7 Rond 1700 eindigde in Duitsland de tijd van hardlopende boodschappers in openbare dienst. Betere wegen, het gebruik van paarden en de ontwikkelingen binnen de posterijen maakten ze overbodig, ook al waren er in Berlijn in 1712 slechts vier bodes nodig om alle post te kunnen bezorgen. Geleidelijk namen de postbodes het werk van de boodschappers over. Tegelijkertijd nam de hoeveelheid poststukken in de vorm van kranten, tijdschriften en persoonlijke verzendingen toe. Werkloze Duitse boodschappers vonden na 1700 nieuwe opdrachtgevers. Koningen en edellieden namen voorlopers in dienst om hun komst op feesten en bijeenkomsten aan te kondigden met een ‘Hier kom ik!’. Paard-en-wagens konden niet sneller dan acht à negen kilometer per uur en een snelle kerel hield ze makkelijk op afstand. Oorspronkelijk hadden de voorlopers een andere functie. In de zestiende eeuw waren de wegen zo slecht dat knechten op de wagens vooruit liepen om de veiligste en beste route te vinden en in het donker de wegen te verlichten met fakkels. Dat maakte het reizen een stuk aangenamer. Meerdere knechten in de breedte voorop vormden een opvallende karavaan over de landelijke wegen. Een belangrijk man op reis was op deze manier van veraf hoorbaar en zichtbaar, zoals de sultan van Turkije, die zijn komst liet vergezellen door het geluid van bellen, het gekraak van wielen en zingende en luid pratende knechten. In de zestiende eeuw had de sultan een hof van honderd lopers uit Perzië, die peirles werden genoemd – voetmannen. Op landwegen renden ze achterstevoren langs de wagen en haalden geintjes uit om de sultan te vermaken. Deze rennende narren waren een opgewekt reisgezelschap voor de sultan. Zijn favoriete lopers vingen zilveren ballen in hun mond en kauwden hierop zoals een paard dat op zijn bit kauwt. Ze hadden gesuikerde en gedroogde vruchten bij zich waarmee ze hun mond vochtig hielden, geen overbodige luxe in een warm land als Turkije.8 Een advertentie in een krant in Breslau op 24 januari 1798 beschrijft welke eigenschappen de adel zocht in een loper: Loper gezocht. Men is op zoek naar een jonge loper met een goed figuur en voordelig uiterlijk, die geschoren en geknipt is, zich goed kan gedragen,
20
hard kan lopen en dat lange afstanden kan volhouden. Als er zo iemand is, wordt hij gevraagd zich voor de achtentwintigste van deze maand te melden bij het slot van Kratzkau, alwaar hij zeer goede voorwaarden kan krijgen.9
Bij gebleken geschiktheid van meerdere kandidaten werd na een test de beste uitgekozen. De hertog van Queensbury in Engeland keek vanaf het balkon toe hoe de kandidaten zich in het zweet werkten. ‘Jou kan ik gebruiken, jongeman,’ zei de hertog tegen de deelnemer die het minst bezweet en vermoeid was. Ook de kleding en elegantie van de deelnemer wogen mee in deze beslissing. Een lichte tred en een pauwachtig kostuum was het ideaal. Er wordt gezegd dat vrouwen de lopers erg aantrekkelijk vonden en op tekeningen worden ze afgebeeld als goed geproportioneerde en wilskrachtige jongemannen. Ze waren fris en snel in vergelijking met de bleke en dikke edelmannen en waren makkelijk te herkennen aan hun magere gezichten en slanke lijven. Een keer op een erg warme dag moesten de kandidaten heen en weer rennen in het uniform van de hertog, terwijl hij zelf gerieflijk achterovergeleund op het balkon lag. Een van de mannen die hem bijzonder goed beviel, liet hij langer rennen, verheugd dat hij zo’n goede loper had. ‘Nu is het genoeg,’ zei de hertog ten slotte. ‘Dit is genoeg voor mij,’ antwoordde de loper, wees naar het mooie uniform en ging ervandoor, te snel om ingehaald te kunnen worden.10 In Engeland werden de boodschappers ‘running footmen’ genoemd. Ze waren vanaf de zeventiende eeuw in dienst van de adel en deden naast bezorgopdrachten ook mee aan wedstrijden om geld. Een footman moest jong en aantrekkelijk zijn, goedgevormde benen hebben en ongetrouwd zijn. Als hij al wat ouder was kon hij de dienaar van zijn heer worden en vermoeiende opdrachten overlaten aan zijn jongere collega’s. Ze moesten orders direct gehoorzamen, hoe veeleisend deze ook waren, ongeacht seizoen en tijdstip. De graaf van Home in Schotland stuurde op een avond zijn lakei naar Edinburgh, ongeveer vijftig kilometer verderop, om een boodschap over te brengen. De volgende ochtend kwam de graaf naar beneden om te ontbijten en trof de loper slapend op een bank aan. Was hij vergeten de boodschap over te brengen? De graaf wilde hem al een standje geven, maar realiseerde zich toen dat de loper ’s nachts in Edinburgh was geweest en weer was teruggekeerd. 21
Als hun heer een ingeving kreeg, gingen de lopers al snel op weg, of het nu was om iets kleins te bezorgen, medicijnen te halen bij een dokter of een mooie dame met een cadeau te verrassen. Toen zijn bedienden de tafel dekten voor een groot gezelschap, realiseerde de hertog van Landerdale zich dat hij te weinig zilverwerk had voor een perfecte tafel. Dus gaf hij zijn loper opdracht om op zijn andere landgoed bestek te gaan halen, een kleine twintig kilometer verderop. De jongen rende als een bezetene en was net terug voordat de gasten aan tafel plaatsnamen. Het eergevoel was sterk. Dat wordt geïllustreerd door het volgende verhaal uit Milaan in de lente van 1751. De lopers in adellijke dienst zagen dat de politiemannen bandeliers en schoenen met veelkleurige banden droegen en omdat de lopers van mening waren dat zij daar het alleenrecht op hadden, vroegen ze of de agenten deze niet meer wilden dragen. Toen de agenten weigerden, overviel een van de lopers een van de agenten en dwong hem op straat zijn schoenen uit te trekken. Ze dreigden de agenten te vermoorden als ze hiermee door zouden gaan: ‘Ze stonden op het punt elkaar aan te vallen toen de gouverneur kwam en de politiemannen opdroeg in het vervolg alleen blauwe bandeliers en banden in de kleur van de schoenen te dragen. Hiermee waren beide partijen tevreden en ze gingen uit elkaar zonder knokpartij.’11 De boodschappers legden al hun eer in een snelle bezorging van boodschappen en pleegden onbewust roofbouw op hun lichaam. Jonge mannen hielden het slechts drie tot vier jaar vol in dienst en velen gingen op verontrustend jonge leeftijd dood. Slechts een enkeling hield het twintig tot veertig jaar uit, zoals Joachim Heinrich Ehrke, die vanaf het einde van de achttiende eeuw maar liefst drieënveertig jaar lang aan het hof van de groothertog van Mecklenburg in Duitsland diende. Op latere leeftijd trainde hij zijn jonge opvolgers en had de verantwoording over maximaal elf mannen, waaronder drie van zijn zonen. Ehrke nam het beroep van trainer serieus. Zijn leerlingen moesten regels volgen met betrekking tot eten, hij leerde hun ademhalingstechnieken en onderwees hen in geografie. Hij adviseerde door de neus te ademen en de zijkant van het lichaam in te drukken bij steken in de maag of borst. Ze dronken een brouwsel van planten om deze pijn te voorkomen. Volgens de mondelinge overlevering zou iemand zelfs zijn milt hebben laten verwijderen om geen last meer van steken te hebben, maar of dat waar is, mag worden betwijfeld. Ze trainden in ieder geval met zware schoenen in omgeploegde aarde en zand terwijl ze hun knieën 22
extra hoog optrokken. Ze gingen werkelijk tot het uiterste tijdens hun trainingen. Ehrke wist dat hardlooptraining in dienst van de adel in de achttiende eeuw in meerdere Europese landen een vak apart was. Het medicinaal handboek voor hardlopers, Breslau 1782, bevat tips om harder te kunnen lopen, het uithoudingsvermogen te vergroten en maagproblemen te voorkomen. De medicinale recepten in het boek kunnen nauwelijks doping worden genoemd, maar het geloof in de middelen was groot, want de concurrentie was moordend en er moesten geregeld huzarenstukjes worden volbracht, zoals het afleggen van bepaalde afstanden en wedlopen tegen paarden.12 Op heuvelachtig terrein en in smalle straten en steegjes kon zelfs een wagen getrokken door zes paarden verliezen van een man. Op vlak terrein en goede rechte wegen waren paarden superieur.13 Het hebben van snelle paarden en taaie lopers was voor de adel belangrijk, want beide hadden een praktische en statusverhogende functie. In het Wenen van rond 1800 kregen Italiaanse hardlopers de voorkeur, terwijl in Frankrijk de voorkeur werd gegeven aan Basken. Mannen uit de regio Walachije in Roemenië waren ook gewild. Het was een eer om aan het hof te dienen, het armoedige leven achter zich te laten en een hofwoning dicht bij het slot van de koning, vorst of keizer te kunnen betrekken. Hoflopers wierpen een mooie glans over hun familie en hun geboorteplaats en stapten een sprookjeswereld binnen. In het begin van de achttiende eeuw had het keizerlijke hof in Wenen veertien lopers in dienst. Aan het einde van de achttiende eeuw verloren honderden voorlopers hun baan, omdat het beroep vanwege maatschappelijke veranderingen bijna verdween. De Franse Revolutie in 1789 leidde tot meer democratie en minder adellijke luxe. Ook in Engeland en Duitsland nam het aantal voorlopers drastisch af. De adel leefde met minder poespas dan voorheen en het bezitten van voorlopers had niet langer dezelfde status. ‘Lopen als een Bask’ was een Frans gezegde over de bergbewoners van Baskenland. Toen de hardlopende Basken hun banen bij de adel kwijtraakten, begonnen ze met wedlopen voor twee mannen, korrikalaris genoemd. Dit waren grote weddenschappen waarbij de deelnemers gekleed waren in traditionele loszittende hemden, sandalen, lange broeken en een sjaal rond de maag. 23
De Basken gaven de voorkeur aan lange afstanden – niet onder de twintig kilometer, het liefst twintig of meer. In tegenstelling tot de Engelse footmen hadden de Basken geen vaste routes. Ze mochten zelf de snelste route naar de finish bepalen en een goed richtingsgevoel en vindingrijkheid in heuvelachtig terrein waren dus belangrijk. Alleen start en finish lagen vast. Complete steden en dorpjes juichten lokale helden toe toen deze wedstrijden populairder werden in Baskenland. Om de wedstrijden eerlijker te maken werden vaste routes aangelegd, die ook tot individuele tijdloop uitnodigden.14 Vanwege diepgewortelde tradities hield de adel in Oostenrijk en Wenen nog enkele decennia in de negentiende eeuw vast aan privélopers. De lopers vormden hier een ambachtsgilde met een vast toelatingsexamen. In Wenen deden de lopers in de lente een jaarlijkse test die als meesterproef diende. De eis voor achttien kilometer was 1 uur en 12 minuten. Vanaf 1822 werd deze test op 1 mei gehouden in het Praterpark.15 In dat jaar stonden de burgers van Wenen vroeg op om het ‘Hardloopfeest in het Prater’ te gaan zien. Rond de klok van vijf uur ’s ochtends arriveerden de eerste toeschouwers bij de start in het park. De wedstrijd begon om zes uur. Er waren trainers met hun secondanten, toeschouwers die een kaartje kochten en hun plaats innamen op een tribune naast een grote tent, allerhande mensen te voet en te paard en hoogwaardigheidsbekleders, allemaal benieuwd naar de uitkomst van de wedstrijd. Al snel hadden drieduizend mensen zich verzameld en luisterde iedereen naar de Turkse muziek van het militaire muziekkorps. Een tiental lopers maakte zich gereed, op lichte schoenen van zachtgroen leer, in strak aangesnoerde kleding en met hoofddeksels op in de kleur van hun heren. Anders droegen ze hun eigen rode, blauwe of groene uniformen, maar bij de lentewedstrijd was iedereen in het wit. Alleen het hoofddeksel verried voor wie ze liepen. In de hand droegen ze een zweep, die normaal gesproken tegen agressieve honden gebruikt kon worden maar nu bedoeld was om al te nieuwsgierige toeschouwers op afstand te houden. Het was een exclusieve groep – een van elke heer – die alles op alles zette om te winnen. De heren hadden de trainingen bijgewoond en de trainers instructies gegeven in de maanden voorafgaand aan de wedstrijd. Een overwinning betekende veel, er werd nog lang over gepraat, ook buiten aristocratische kringen. 24