Economisch Financiële Berichten Veertiendaags tijdschrift ■ Jaargang 54 ■ nr. 21 ■ 3 december 1999 ■ ISSN 1374-2132
in dit nummer... Een eeuw economie in beeld ....... 1
Een eeuw economie
?? ....... ??
in beeld
Algemeen Reëel BBP per capita 26
600
1900
1950
1998
Bevolking (in ’000) – Wereld – West-Europa – België
500
1 564 649 223 138 6 666
2 512 211 5 907 574 307 427 432 937 8 640 10 201
24 22
10 rijkste t.o.v. 10 armste (in KKP,␣ rechtse schaal)
400
20 18
Reëel BBP (1900 = 100) – Wereld – West-Europa – België
10 rijkste landen 10 armste landen (1900 = 100,␣ linkse schaal)
100 100 100
272 219 190
1 739 1 138 788
169 159 146
461 565 515
300 16 200
14
Reëel BBP per capita (1900 = 100) – Wereld – West-Europa – België
100 100 100
12 100 10 0
8 1900 13
Relatieve welvaart (reëel BBP per capita, wereldgemiddelde 1900 = 100, in KKP) 1900 1998
2 000 1 800 1 600
29
40
50
60
70
80
90
Relatieve welvaart (reëel BBP per capita, België 1900 = 100, in KKP)
97
800
1900 1998
700 600
1 400 500
1 200
400
1 000 800
300
600 200 400 100
200 0
Azië & Oceanië
Afrika
Noord- Latijns- West- OostAmerika Amerika Europa Europa
0
VK
VS
België
WestDuitsland
Economisch Financiële Berichten
Japan
1
Economisch Financiële Berichten
Internationaal – Demografie Groei van de wereldbevolking in de voorbije eeuwen (%-toename t.o.v. vorige 50 jaar)
160 7
Wereldbevolking (in miljarden)
120
139 140 6 120
100
5
100 4 80 60
3 60
37 29
24
40
17
Bevolkingstoename (1900 = 100)
1
0
0
40 20 0
1900 10 900
60
2
20
1700-1750 1750-1800 1800-1850 1850-1900 1900-1950 1950-1999
80
OESO-landen (linkse schaal) Totaal wereld (linkse schaal) OESO-landen t.o.v. rest wereld (1900 = 100) (rechtse schaal)
20
30
40
50
60
70
80
90
99
Aandeel in de wereldbevolking (in %)
100
Oost-Europa
Azië & Oceanië Afrika Noord-Amerika Latijns-Amerika West-Europa Oost-Europa
90
800 700 600 500
West-Europa
80
Noord-Amerika Latijns-Amerika Afrika
70 60 50
400
40
Azië & Oceanië (excl. China)
300
30
200
20
100
10
China
0 1900 10
20
30
40
50
60
70
80
90 98
0 1900 10
Bevolkingsdichtheid (inwoners per km2)
20
30
40
50
60
70
80
90 98
10 meest bevolkte landen (aandeel in de wereldbevolking, in %) 30
140 1900 1998
1900 1998
120 100
25 20
80
15
60 10 40 5 20 Italië Nigeria
Frankrijk Bangladesh
VK Japan
Indonesië Pakistan
OostEuropa
Japan Rusland
WestEuropa
Duitsland Brazilië
Noord- LatijnsAmerika Amerika
VS Indonesië
Afrika
India India Rusland VS
Azië & Oceanië
China China
0 0
2
Wereldbevolking naar leeftijd en geslacht (in %)
Gemiddelde leeftijd en levensverwachting (in jaren) Gemiddelde leeftijd
+80 75-79
Levensverwachting bij de geboorte
70-74
80
75
65-69
66
60-64 55-59 50-54
90
1900 1998
1900 1998
70
63
60 48
45-49 40-44
27 29
25-29 20-24
50
41
37
35-39 30-34
40
32 24
21
30
24
20
15-19 10-14 5-9
10 0
0-4
14 12 10
8
6
4
2
0
2
4
6
8
10 12 14
1900 50 98 1900 50 98 OESO Rest wereld
1900 50 98 1900 50 98 OESO Rest wereld
Geboorte- en sterftegraad (per 1␣ 000 inwoners) 50 1900 1993
Geboortegraad
Sterftegraad
1900 1993
45 40 35 30 25 20 15 10 5 0
Azië & Oceanië
Afrika
Noord-Amerika
Latijns-Amerika
West-Europa
Oost-Europa
Kindersterfte (kinderen beneden één jaar, per 1␣ 000 levend geborenen)
Fertiliteit (aantal kinderen per vrouw)
200
7 1920 1950 1998
1900 1998
6
180 160
5
140 120
4
100 3
80
2
60 40
1
20 0
0 Azië
Afrika
NoordAmerika
LatijnsAmerika
Europa
Azië & Oceanië
Nr. 21 / 1999
Afrika
Noord- LatijnsAmerika Amerika
WestEuropa
OostEuropa
3
Economisch Financiële Berichten
Internationaal – Economische productie en welvaart Jaarlijkse reële BBP-groei (in %, BBP in KKP)
Jaarlijkse groei reëel BBP per capita (in %, BBP in KKP) 6
OESO Rest wereld
5
4 OESO Rest wereld 3
4 Wereldgemiddelde 1900-98
3
2
Wereldgemiddelde 1900-98
2 1 1 0 1900-13 1913-29 1929-50 1950-73 1973-85 1985-98
0 1900-13 1913-29 1929-50 1950-73 1973-85 1985-98
Reëel BBP per capita (1900 = 100)
Aandeel in het wereld-BBP (in %, BBP in KKP) 100
700 Azië & Oceanië Afrika Noord-Amerika Latijns-Amerika West-Europa Oost-Europa
90
Azië & Oceanië
600 500
Afrika Latijns-Amerika
400
Oost-Europa
80 70 60 50
300
40
Noord-Amerika
30
200
20 100
West-Europa
10 0
0 1900 10
20
30
40
50
60
70
80
1900 10
90 98
20
30
40
50
60
70
80
90
98
Relatieve armoede in de wereld (in %, BBP in KKP)
10 grootste economieën (%-aandeel in wereld-BBP, in KKP) 25 1900 1997
55,1
1900 1950 1997
51,2 20
15
32,9
60 50 40
31,0 30
24,2 10 15,6 5
10
Spanje Mexico
Japan Brazilië
Italië Italië
Frankrijk VK
Rusland Frankrijk
Duitsland India
India Duitsland
China China VK Japan
0 VS VS
20
0 Wereldbevolking met BBP per capita < de helft van het wereldgemiddelde
BBP per capita 10 armste landen t.o.v. wereldgemiddelde
4
Analfabetisme in de wereld
Scholingsgraad van de bevolking op actieve leeftijd (gewogen aantal jaren scholing, Noord-Amerika 1913 = 100)
1 200 1 000
Aantal analfabeten > 15 jaar (in miljoenen, linkse schaal)
32
In % van de wereldbevolking > 15 jaar (rechtse schaal)
250
31 30
800
29
1913 1950 1992
200
28 600
150
27 26
100
400 25 24
200
50
23 22
0 1900
1950
1995
1900
1950
1995
0 Azië & Oceanië
NoordAmerika
LatijnsAmerika
WestEuropa
Internationaal – Wereldhandel en economische integratie Ontwikkeling wereldhandel 6 000
18 16 14
Uitvoer in % van het BBP (linkse schaal) Uitvoer in mld. USD van 1990 (rechtse schaal)
Openheidsgraad (uitvoer in % van het BBP, in USD) 35
1900 1950 1998
5 000
30 25
4 000
12 10
20
3 000 8
15 2 000
6
10 4 1 000
5
2
0
0
0 1900 10
20
30
40
50
60
70
80
Azië & Oceanië
90 99
Vrijmaking wereldhandel 16 15
Afrika
Noord- LatijnsAmerika Amerika
WestEuropa
OostEuropa
Aantal regionale handelsakkoorden 140
Invoerheffingen (in % totale waarde invoer,␣ linkse schaal)
120
14
100
13
80
12
60
11
40
50 Multilaterale GATT-rondes: 1947 Genève 1949 Annecy 1950-51 Torquay 1955-56 Genève 1961-62 Dillon 1963-67 Kennedy 1973-79 Tokio 1986-94 Uruguay 1999-... Seattle
40
30
20
10 10
Aantal lidstaten van GATT/Wereldhandelsorganisatie (rechtse schaal)
9
20 0 0
1948 50 55 60 65 70 75 80 85 90 95 98
1948-54 60-64 70-74 80-84 90-94 55-59 65-69 75-79 85-89 95-98
Nr. 21 / 1999
5
Economisch Financiële Berichten
Internationaal – Arbeidsmarkt Werkgelegenheidsgraad (in % van de totale bevolking)
Werkloosheidsgraad (in % van de beroepsbevolking)
1900 1991
70
25
West-Europa VS Japan
60
20
50 15
40 30
10
20 5 10 0 Azië & Oceanië
Afrika
Noord- LatijnsAmerika Amerika
WestEuropa
0 1900 10
OostEuropa
20
30
40
50
60
70
80
90
99
Werkgelegenheid in de wereld per sector (in % van de totale werkgelegenheid) 1991
1900
62,7%
1991
1900
36,5%
68,3%
33,7% 19,4%
30,0% 17,8% 19,5%
66,3%
18,9%
33,4%
63,7%
Landbouw Industrie Diensten
12,8%
46,8%
33,7%
36,3%
Productiviteit per gewerkt uur (VS 1900 = 100)
Arbeidsduur (werkuren per jaar per werkende) 3 000
700 1900 1950 1997
1900 1950 1997
600
2 500
500 400
2 000 300 200
1 500
100 1 000 West-Europa
VS
Japan
0 West-Europa
VS
Japan
6
Internationaal – Prijzen en kosten Inflatie (jaarwijziging consumptieprijzen, in %)
Consumptieprijzen in de OESO-landen volgens deelperiodes (begin periode = 100) 30
(2)
(1)
600
(1)
25
1900-25 1925-50 1950-75 1975-98
20 15
500 400
10 5
300
0 200
-5 West-Europa VS Japan
-10
100
-15 -20
1900 10 20 30 40 50 60 70 80 (1) Gemiddelde Duitse inflatie 1917-22 217 %, in 1923 106 miljoen %. (2) Gemiddelde Japanse inflatie 1945-49 154 %.
90
99
0 0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 20 22 24 (1) Duitse hyperinflatie in 1923.
Reële loonkosten in de industrie (West-Europa 1925 = 100)
Kosten van transport en communicatie (in USD van 1990) 250
500 West-Europa VS Japan
Zeevracht (per ton) Luchttransport (per 100 passagiersmijl) Telefoongesprek (3 min. New York-Londen) Computers (index 1990 = 1)
400
300
200
150
200
100
100
50
0
0 1925
35
45
55
65
75
85
1920
95 99
Reële prijs grondstoffen (in USD, 1900 = 100)
30
40
50
60
70
80
90
Reële prijs edele metalen (in USD, 1900 = 100) 400
350 Olie Industriële grondstoffen Landbouwgrondstoffen
Goud Zilver
300
350 300
250
250 200 200 150 150 100
100
50
50
0 1900 10
20
30
40
50
60
70
80
90
99
0 1900 10
Nr. 21 / 1999
20
30
40
50
60
70
80
7
90 98
Economisch Financiële Berichten
Internationaal – Monetair en financieel Wisselkoersen tegenover de dollar DEM per USD USD per GBP (linkse schaal)
6
Gouden Standaard
Interbellum
5 4 3
350 Zwevende koersen
(1)
Bretton Woods
7
300 250 200 150 100
2
50
JPY per USD (tot 1941 linkse schaal, vanaf 1949 rechtse schaal)
1
0 1900
10
20
30
40
50
60
70
80
90
99
(1) 1924: 1 dollar = 4,2 triljoen mark, hervorming 1 triljoen oude mark = 1 nieuwe Reichsmark.
Kortetermijnrente (in %)
Wisselkoersvolatiliteit (gemiddelde absolute %-jaarwijziging)
16
10 DEM per USD USD per GBP JPY per USD
38,5 % in 1923
9
14
Duitsland Japan VS
8 7
12
6
10
5
8
4 3
6
2
4
1 2
0 Gouden Interbellum (1) Standaard (1919-38) (1881-1913)
Bretton Woods (1) (1946-70)
Zwevende koersen (1974-98)
0 1900 10
20
30
40
50
60
70
80
90 98
(1) De forse depreciatie van de mark in de jaren ’20 en van de yen eind de jaren ’40 werd buiten beschouwing gelaten.
Langetermijnrente (in %)
Reële langetermijnrente (in %) 16
␣ ␣ ␣ 222 % in 1922 2 067 % in 1923
20 Duitsland Japan VS
14
Duitsland Japan VS
15
12
10
10
5
8
0
6
-5
4
-10
2
-15
0 1900 10
20
30
40
50
60
70
80
90 98
-20 1925
35
45
55
65
75
85
98
8
Verschil in de gemiddelde jaarlijkse nominale rendementen op aandelen en obligaties in de VS (in procentpunten)
Aandelenbeurs in de VS (Standard&Poor’s 500 index, in USD, 1900 = 100) 10 000 000 Prijsindex nominaal Prijsindex reëel Index totaal rendement nominaal Index totaal rendement reëel
20
1 000 000
15
100 000 10 10 000 5 1 000 0 100 -5
10 1900 10
20
30
40
50
60
70
80
9
90 99
0 0-
0
19
Dow Jones Industrials: beurscrashes (januari van het eerste jaar = 100)
9
9
1
1 0-
19
19
2
2 0-
9
19
3
3 0-
9
9
19
4
4 0-
19
5
5 0-
9
6 0-
6
19
9
9
7 0-
7
19
8
8 0-
19
9
9 0-
9
19
Dow Jones Industrials: “Bull”-markten (eerste maand van de periode = 100) 450
140 September 1924 - augustus 1929 Juni 1932 - februari 1937 September 1982 - augustus 1987 November 1994 - september 1999
120 100
Wereldoorlog I 1914-17 Grote depressie 1929-32 Oliecrisis 1973-76 Periode 1987-90
400 350
80
300
60
250
40
200
20
150 100
0 1
6
11
16 21 26 31 36 Maanden van de periode
41
46
1
Beurzen internationaal (prijsindex, in USD, gecorrigeerd voor inflatie, 1900 = 100)
6
11
16 21 26 31 36 41 46 51 56 Maanden van de periode
Reëel rendement op aandelen (in %, op jaarbasis, periode 1921-98) 916,5
1 000
(a) Periode 1925-98 (b) Periode 1926-98 (c) Periode 1928-98
167,8 123,8 86,0
100
5 4 3 2
10
1 1
VS VK Duitsland Japan
0 -1
1900 10 20
30 40
50 60
70 80 90 98
VS
Nr. 21 / 1999
CH (a) N (c) D NL AUS I (c) S CAN VK DK (b) A (a) F B
9
J
Economisch Financiële Berichten
Voor wie het zich graag herinnert … INTERNATIONAAL
BELGIË
1914-18 – Eerste Wereldoorlog – Ondergang Gouden Standaard als gevolg van excessieve geldcreatie 1919 – Vredesverdrag van Versailles tussen Duitsland en de Geallieerden – Oprichting Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) 1920 – Oprichting Volkerenbond (‘League of Nations’) 1922 – Oprichting Internationaal Gerechtshof in Den Haag – Oprichting USSR 1923 – Duitse hyper inflatie , monetaire her vor ming 1␣ Reichsmark = 1 triljoen oude marken 1929 – Beurscrash op Wall Street 1929-33 – Zwaarste wereldwijde economische depressie van de eeuw (‘Great Depression’) 1930 – Oprichting Bank voor Internationale Betalingen (BIS) 1939-45 – Tweede Wereldoorlog 1942 – Oprichting Verenigde Naties (VN, Handvest onder tekend in 1945) 1944 – VN-Conferentie in Bretton Woods, terugkeer naar vaste wisselkoersen (Goudwisselstandaard) – Oprichting Internationaal Muntfonds (IMF) en Wereldbank 1947 – Eerste GATT-overeenkomst m.b.t. de vrijmaking van de wereldhandel – Star t Marshall-hulp VS aan Europa 1948 – Oprichting Organisatie voor Europese Economische Samenwerking (OEES) – Goedkeuring VN van ‘Universele Verklaring van de Rechten van de Mens’ 1949 – Oprichting Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) – Oprichting COMECON (Oostblok) – Devaluatie GBP t.o.v. USD met 30,5%, gevolgd door de meeste Europese munten 1951 – Oprichting Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) 1956 – Suezcrisis naar aanleiding van de nationalisatie van het Suezkanaal door Egypte 1957 – Oprichting Europese Economische Gemeenschap (EEG: Benelux, Duitsland, Frankrijk en Italië) en Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) door het Verdrag van Rome 1958 – Herstel externe conver tibiliteit Europese valuta’s 1960 – Vervanging OEES door Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) – Oprichting Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) – Oprichting Organisatie van Petroleumexpor terende Landen (OPEC) 1960-62 – Gedeeltelijke vrijmaking van het Europees kapitaalverkeer (Eerste en Tweede Kapitaalliberalisatierichtlijn) 1964 – Oprichting ‘United Nations Conference on Trade and Development’ (UNCTAD) 1963-67 – GATT-Kennedy-ronde (verlaging invoer tarieven op industriële producten) 1967 – Oprichting ‘Association of South East Asian Nations’ (ASEAN) – Samensmelting van EGKS, Euratom en EEG tot de Europese Gemeenschap (EG) (Fusieverdrag) 1968 – EEG wordt een douane-unie (vrij goederenverkeer)
1901 1905 1907 1917 1919 1920
1921
– – – – – – – – – – –
1923 1924
– – – –
1926
–
1930 1933
– – –
1935
– –
1936
– –
1944
– – –
1948
–
1949
– –
1952
–
1953
–
1958
–
Ontdekking steenkoollagen in As (A. Dumont) Wet op de arbeidsovereenkomst Wet op de verplichte zondagsrust België neemt de kolonie Kongo over van Leopold II Star t industriële steenkoolwinning in Winterslag Algemeen enkelvoudig stemrecht voor mannen Pensionering op 65 jaar Publicatie eerste indexcijfer kleinhandelsprijzen en indexkoppeling van de lonen in de mijnbouw Wet tot invoering van de 8-urenwerkdag en de 48urenwerkweek Ontstaan van de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie Taalwet (erkenning Nederlands in de Vlaamse provincies) Vrouwenstemrecht gemeenteraadsverkiezingen Oprichting SABENA Erkenning van het stakingsrecht Wet op de verplichte ouderdomsverzekering voor handarbeiders Devaluatie van de frank (nieuwe goudpariteit bedraagt 14% van het vooroorlogse niveau) België sluit aan bij de Goudwisselstandaard Invoering van het kindergeld België verenigt zich samen met Frankrijk, Italië, Zwitserland, Nederland en Polen in het Goudblok Devaluatie van de frank (verlaging goudpariteit van de frank met 28%) Definitief einde van de omwisselbaarheid van biljetten tegen goud Wet op de betaalde vakantie Invoering van een minimumloon en aanvaarding van het beginsel van de verplichte werkloosheidsverzekering Monetaire hervorming (Gutt-operatie) Sociaal Pact (invoering van de verplichte sociale zekerheid en vastlegging van sociale overlegstructuren) Deelname frank aan het Bretton-Woodsstelsel van vaste wisselkoersen Oprichting douane-unie tussen België, Nederland en Luxemburg (Benelux) Vrouwenstemrecht parlementsverkiezingen België volgt in beperkte mate (12,3%) de devaluatie van het GBP (30,5%) tegenover de USD Invoering van de algemene koppeling van de lonen en uitkeringen aan de consumptieprijsindex Pensioenwet verlaat pad van individuele kapitalisatie ten gunste van een financieringstechniek gericht op repar titie Onder tekening van het Schoolpact
10
INTERNATIONAAL
1971
1972 1973
1973-79 1978
1979
1979-80
1981 1982 1985 1985-86 1986 1986-94 1987
1988 1990
1991 1992
1992-93 1993 1994 1994-95 1995
1997-98 1999
– Opschor ting door de VS van de USD-goudconver tibiliteit, Europese munten gaan zweven tegenover USD – Poging tot herstel van het systeem van vaste wisselkoersen (‘Smithsonian Agreement’) – Benelux-landen beperken onderlinge schommelingsmarge van hun munten (Worm in Muntslang) – Monetair akkoord van Bazel m.b.t. onderlinge wisselkoersstabiliteit Europese munten (Muntslang) – Einde Bretton-Woodsstelsel, USD gaat zweven – Eerste olieschok, als gevolg van het olie-embargo van de OPEC tijdens de Yom Kippur-oorlog – Uitbreiding van de EG met Denemarken, Ierland en het VK – GATT-Tokio-ronde (afbouw niet-tarifaire handelsbelemmeringen) – Topconferentie van Bonn (Duitsland en Japan nemen de leiding in een internationaal gecoördineerde budgettaire expansie) – Star t Europees Monetair Stelsel (EMS), ter vervanging van de muntslang – Eerste verkiezing van het Europees Parlement – Tweede olieschok (Islamitische revolutie doet de olieproductie in Iran ineenstor ten), gevolgd door wereldrecessie – Uitbreiding EG met Griekenland – Latijns-Amerikaanse schuldencrisis met omvangrijke IMF-steunoperatie – Plaza-akkoord G-5 om USD via gezamenlijke interventies naar beneden te duwen – Omgekeerde olieschok – Uitbreiding EG met Spanje en Por tugal – GATT-Uruguay-ronde (uitbreiding wereldwijde handelsliberalisatie tot landbouwproducten en diensten) – Louvre-akkoord G-7 tot tempering extreme wisselkoersschommelingen – Beurscrash (koersverlies Dow Jones met 23 % in oktober) – Akkoorden van Bazel-Nyborg tot preventie van speculatieve spanningen in het EMS – Aanvaarding volledige liberalisering kapitaalverkeer binnen Europa per 1 juli 1990 – Golfcrisis leidt tot tijdelijke hausse van de olieprijzen en zorgt voor conjunctuurbreuk – Duitse eenmaking – Uiteenvallen van de USSR – Realisatie Europese eenheidsmarkt (vrij verkeer van goederen, diensten, personen en kapitaal) – Verdrag van Maastricht (tijdschema en toetredingsvoorwaarden Europese muntunie) – Zwaarste EMS-crisis (forse devaluaties, uittreding van een aantal munten en verruiming schommelingsband) – NAFTA (‘Nor th American Free Trade Association’)akkoord – Uitbouw GATT tot de Wereldhandelsorganisatie (WTO) – Mexicaanse pesocrisis – Uitbreiding EU met Zweden, Finland en Oostenrijk – Europees Schengenakkoord (afschaffing grenscontroles) treedt in werking – Economische en financiële crisis in Zuidoost-Azië – Star t Economische en Monetaire Unie (EMU) in Europa
BELGIË
1959
– Wetten op de economische expansie van regio’s in moeilijkheden (Expansiewetten) 1960 – Onder tekening van het eerste interprofessioneel sociaal akkoord – Onafhankelijkheid van Kongo 1961 – Staking tegen de eenheidswet 1970 – Staatshervorming (verdeling België in drie Gewesten) 1971 – Benelux-landen beperken onderlinge schommelingsmarge van hun munten (Worm in de Slang) – Invoering van de BTW 1973-74 – Autoloze zondagen 1977 – Egmontpact voorziet in de voltooiing van de institutionele hervorming in fasen – Gemeentewet brengt aantal gemeenten terug van 2␣ 359 tot 596 1978 – Invoering van de 40-urenwerkweek 1979 – Deelname van de frank aan het EMS 1980 – Staatshervorming (Gewesten krijgen eigen bevoegdheden, financiën en parlement) 1982 – Devaluatie van de frank met 8,5%, gepaard gaande met herstelmaatregelen m.b.t. loon- en prijsvorming – Wet Cooreman/De Clercq ter bevordering van het risicodragend kapitaal 1983-87 – Periode waarin de frank viermaal revalueert in het EMS met in totaal 6,5% 1984 – Meerjarenprogramma voor de sanering van de overheidsfinanciën (Krokusplan) 1986 – Nieuw herstelplan om de sanering van de overheidsfinanciën voor t te zetten (St. Annaplan) 1988 – Overnamestrijd Generale Maatschappij van België 1989 – Wet tot de vrijwaring van ‘s lands concurrentievermogen – Staatsher vorming (bijzondere financieringswet Gemeenschappen en Gewesten) 1990 – Formele koppeling Belgische frank aan Duitse mark (hardemuntbeleid) – Afschaffing van het systeem van de dubbele wisselmarkt 1992 – Sluiting laatste Limburgse steenkoolmijn in Zolder 1992-93 – Staatshervorming (Sint-Michiels- en Sint-Kwintensakkoorden) 1993 – Plan voor de werkgelegenheid, de concurrentiekracht en het veilig stellen van de sociale zekerheid (Globaal Plan) – EMS-crisis brengt ook de DEM-pariteit van de frank onder speculatieve druk 1994 – Invoering van de gezondheidsindex, die voor taan als basis dient voor de indexering van de lonen 1998 – Splitsing provincie Brabant in Vlaams- en Waals-Brabant 1999 – Toetreding van België toe tot de EMU – Veralgemening van de 39-urenwerkweek
Nr. 21 / 1999
11
Economisch Financiële Berichten
België – Demografie Bevolkingsontwikkeling
Aangroei van de bevolking (in ’000)
10 500
110
120
100
100
Totaal (in ’000, linkse schaal) 10 000
80
9 500
90 60
9 000
80
40
8 500 70
20
60
0
8 000 7 500
-20
50
7 000
België/wereld België/West-Europa (1900 = 100, rechtse schaal)
6 500
-40 Netto-immigratie Saldo geboortes-sterftes
40
6 000
-60
30 1900 10
20
30
40
50
60
70
80
90 98
-80 1900 10
Natuurlijk verloop van de bevolking (per 1␣ 000 inwoners)
20
30
40
50
60
70
80
90 97
Migratie van de bevolking (per 1␣ 000 inwoners) 12
30 Immigratie Emigratie
Geboortes Sterftes
10
25 8 6
20
4 15 2 0
10 1900 10
20
30
40
50
60
70
80
1900 10
90 97
Regionale verdeling van de bevolking (%-aandeel in de totale Belgische bevolking)
20
30
40
50
60
70
80
90 97
Bevolking van vreemde nationaliteit (naar oorsprong, %-aandeel in de totale bevolking) 10
58,0
1900 1955 1998
54,9 47,3
60 50
EU Centraal- en Oost-Europa Overige
9 8 7
40,3 40
34,0 32,6
6 5
30
4 20 12,4 11,0
9,3
3 2
10 1 0
0 Vlaanderen
Wallonië
Brussel
1900
1930
1947
1970
1998
12
Bevolking naar leeftijd en geslacht (in ’000)
Gemiddelde leeftijd en levensverwachting (in jaren) 90
+80 75-79
Gemiddelde leeftijd
Levensverwachting 81 bij de geboorte 74
70-74 65-69 60-64 55-59
1900: 49,67% 1998: 48,89%
70
67
Mannen Vrouwen
1900: 50,33% 1998: 51,11%
62 60 53 48
50-54 45-49 40-44 35-39 30-34 25-29
35 37
37
50
40
40
28 29
20-24 15-19
1900 1998
80
30
1900 1998
20
10-14 5-9
10
0-4
0 500
400
300
200 100
0
100
200
300
400
1900
500
Kindersterfte en fertiliteit 180 Sterfte kinderen beneden één jaar, per 1␣ 000 levend geborenen (linkse schaal)
1998
1900
1950
1998
Afhankelijkheidsgraad (in % van de totale bevolking)
4,5
160
1950
40 4 35
140
3,5
120
3
100
2,5
30 25 20
80
2
60
1,5
40
1
10
0,5
5
20
Aantal kinderen per vrouw (rechtse schaal)
0
0-14- en +65-jarigen 0-14-jarigen +65-jarigen
15
0 1900 10
20
30
40
50
60
70
80
0
90 98
1900 10
Huwelijken en echtscheidingen 70 Huwelijken per 1␣ 000 inwoners (linkse schaal) Echtscheidingen per 100 huwelijken (rechtse schaal)
12
30
47
61
70
81
91
98
Gezinsdimensie
16 14
20
60 50
4
40
3
35
Gemiddeld aantal personen per gezin (linkse schaal) %-aandeel eenpersoonsgezinnen (rechtse schaal)
5
30 25
10 20
8 30 6
15 2
20
4
10
2 0
0 1900 10
20
30
40
50
60
70
80
90 97
10 1
5 0
0 1900 10
Nr. 21 / 1999
20
30
47
61
81
90
13
98
Economisch Financiële Berichten
België – Economische productie en welvaart Reëel BBP per capita volgens deelperiodes (begin periode = 100)
Reëel BBP 20 15
240
900
Economische groei (in %, linkse schaal)
800
1900-25 1925-50 1950-75 1975-98
700
10
600
5 0 -5 -10
220 200 180
500
160
400
140
300
120
200
-15
BBP BBP per capita (1900 = 100, rechtse schaal)
-20
100
100
80
0
60 0
-25 1900 10
20
30
40
50
60
70
80
2
4
6
8
10 12 14 16 18 20 22 24
90 98
Reëel regionaal product per capita (1955 = 100)
Productiestructuur (%-aandeel in het BBP) 400
Vlaanderen Wallonië Brussel
12,5
350
5,4 300 250 200
8,4 4,7
1,3 0,3
90 30,0
36,8 Landbouw Mijnbouw Industrie Diensten
80 70
40,2
60 50 68,5 41,9
150
100
40 30
50,1
20 10
100 1955
60
65
70
75
80
85
90
0 1913
97
Structuur particuliere consumptie (%-aandeel in de totale uitgaven)
1950
1998
Gemiddelde jaarconsumptie per capita (in ’000 BEF,␣ in prijzen van 1997) 500
Andere goederen en diensten
100
Vervoer en communicatie
80
Cultuur, ontspanning, onderwijs en gezondheid
70
90
Voeding (incl. dranken en tabak) Niet-voeding
450 400 350 300
60
250
50
200
40
Huisvesting Kleding Dranken en tabak
150
30
Voeding
20
100
10
50 0
0 1920
1953
1997
1920
1953
1975
1997
14
Mobiliteit, media en communicatie
Huisvesting en analfabetisme
Aantal personenauto’s per 1␣ 000 volwassenen Aantal radio’s en TV’s per 1 000 inwoners Aantal telefoonaansluitingen per 1 000 inwoners
900
Gemiddeld aantal kamers per bewoner (linkse schaal) Gemiddeld aantal bewoners per woning (linkse schaal) % mannelijke analfabeten (>15 j) (rechtse schaal) % vrouwelijke analfabeten (>15 j) (rechtse schaal)
4
800 700 600
3,5 8 3 6
500 400 300
2,5 4 2
200 100 0 1920 1960 1998
1934 1960 1994
10
2
1,5 1
0
1920 1960 1997
1910
1947
1998
1920
1947
1998
België – Buitenlandse handel Buitenlandse handel (in % van het BBP)
Aandeel in de werelduitvoer en in de uitvoer van West-Europa (1900 = 100)
10
80 Handelsbalans (linkse schaal) Goederenuitvoer (rechtse schaal) Goedereninvoer (rechtse schaal)
5
Uitvoer België t.o.v. wereld Uitvoer West-Europa t.o.v. wereld Uitvoer België t.o.v. West-Europa
70
140
120
60 0
50 100
-5
40 80
30
-10
20 -15
60
10 40
0
-20 1900 10
20
30
40
50
60
70
80
1900
90 98
Geografische samenstelling van de goederenhandel (%-aandeel in totale uit- en invoer) Uitvoer
1913
Uitvoer 100 90 80 70 60
NoordAmerika
50
1998
Invoer 100
Overige Machines en vervoermaterieel (Edel)stenen, cement, glas,metalen
90 80 70 60 50
20 10
Voeding en drank
10
30
3 buurlanden
1973
Textielwaren Chemie en kunststoffen Minerale producten
40
Rest Europa
1950
Handel naar aard van de goederen (%-aandeel in totale uit- en invoer)
Invoer
Azië en Oceanië Afrika ZuidAmerika
1929
40 30 20
0 1913 1953 1998
1913 1953 1998
0 1913 1953 1998
Nr. 21 / 1999
1913 1953 1998
15
Economisch Financiële Berichten
België - Arbeidsmarkt Werkgelegenheidsgraad (in % van de bevolking > 15 jaar)
Werkloosheidsgraad (in % van de beroepsbevolking) 25
90 Totaal Mannen Vrouwen
Totaal Mannen Vrouwen
80 70
20
60 15
50 40
10 30 20
5
10 0 1910
1937
1947
1955
1975
0
1997
1920
2 800
2 400
40
50
60
70
80
90
220
900 Werkuren per jaar Productiviteit per gewerkt per werkende uur, België 1900 = 100 (linkse schaal) (rechtse schaal) België West-Europa
2 200
99
Regionale werkgelegenheidsgroei (1910 = 100)
Arbeidsuren en -productiviteit 2 600
30
800 700
Vlaanderen Wallonië Brussel
200 180
600
2 000
500
160
1 800
400
140
1 600
300
1 400
200
1 200
100
1 000
120 100
0 1900 29 50 73 97
80
1900 29 50 73 97
1910 20
30
40
50
60
70
80
90 97
Werkgelegenheid per sector (in % totaal) 60 1900 1997
50 40 30 20 10 0
Landbouw
Mijnbouw
Nijverheid
Bouw
Transport en communicatie
Handel, financiewezen
Overige diensten
16
België - Prijzen en kosten Consumptieprijzen
Consumptieprijzen volgens deelperiodes (begin periode = 100)
30
350
20 000 %-jaarwijziging (linkse schaal) 1900 = 100 (rechtse schaal)
20
1900-14 1920-40 1946-72 1973-98
18 000 16 000 14 000
10
300 250
12 000 200
10 000 0
8 000
150
6 000 -10
100
4 000 2 000
-20
0 1900 10
20
30
40
50
60
70
80
50 0
90 98
2 1
Prijzen relatief t.o.v. de consumptieprijsindex (1914 = 100)
4 3
6 5
8 7
10 12 14 16 18 20 22 24 26 9 11 13 15 17 19 21 23 25
Uitvoer- en invoerprijzen (1925 = 100) 1 000
Brood Varkensvlees Krant Herenhemd Electriciteit Bouw (abex)
900
140
1 400 Ruilvoet (rechtse schaal)
1 200
135 130
800 700
1 000
600
800
125 120 115
500 400 300
600
110 105
400
200 100 0 1914 20
30
39
50
60
70
80
90
90 1920 30
40
35 1914 1950 1998
6,3
1,0
1,3 0,6
1,2 0,3
60
70
80
90
98
30 25
22,6
424
1914 1950 1998 28,0
20
Brood en aardappelen (2)
Rijst en suiker (3)
35 30 25
15
10,0
10 1,5
4,2
5
29
2,6 1,7 2,0
0 Zuivel (1)
40
20
152
10
7,0
45 (1) 1␣ kg koffie, 1␣ kg chocolade, en 500␣ gr tabak (2) 1␣ hemd, 1␣ jasje, 1 paar schoenen en 1␣ paar sokken (waarden op as x 10) (3) per maand (26 kranten)
15
6,0
50
Benodigde arbeidstijd voor consumptie␣ : overige producten (industriearbeider, in uren)
32,2
6,2
95
0
98
Benodigde arbeidstijd voor consumptie␣ : voeding (industriearbeider, in uren) (1) 1␣ kg boter, 1␣ kg margarine, 1␣ l melk en 10 eieren (2) 1␣ brood en 10␣ kg aardappelen (3) 1␣ kg rijst en 1␣ kg suiker (4) 1␣ kg biefstuk en 1␣ kg varkensrib
100
Uitvoerprijzen Invoerprijzen (linkse schaal)
200
Vlees (4)
5 0
Genotsmiddelen (1)
Nr. 21 / 1999
Kleding (2)
Krant (3)
17
Economisch Financiële Berichten
België - Overheid Overheidsuitgaven (in % van het BBP)
Overheidsontvangsten (in % van het BBP) 70
Centrale overheid Totale overheid
60
70 Centrale overheid Totale overheid
60
50
50
40
40
30
30
20
20
10
10
0 1900 10
20
30
40
50
60
70
80
0
90 98
1900 10
Enkele uitgavencategorieën van de centrale overheid (in % van het BBP)
20
30
40
50
60
70
80
90 98
Belastingcategorieën totale overheid (in % van het BBP) 8
Defensie Administratie, politie en gerecht Onderwijs
7 6 5
50 Belasting op kapitaal Indirecte belastingen Socialezekerheidsbijdragen Directe belastingen van vennootschappen Directe belastingen van particulieren
45 40 35 30
4
25
3
20 15
2 10 1
5
0 1910
1938
1953
1975
1997
0 1910
Nettofinancieringssaldo (in % van het BBP)
1938
1953
1975
1998
Bruto-overheidsschuld (in % van het BBP) 5
Centrale overheid Totale overheid
0
Langlopende schuld centrale overheid in BEF Kortlopende schuld centrale overheid in BEF Schuld centrale overheid in deviezen Brutoschuld totale overheid
160 140 120
-5
100 80
-10 60 40
-15
20 -20 1900 10
20
30
40
50
60
70
80
90 98
0 1900 10
20
30
40
50
60
70
80
90 98
18
Sociale zekerheid (in % van het BBP)
Brutoloon werknemers en zelfstandigen (in reële termen en per werkende) 25
Werkgeversbijdragen SZ Werknemersbijdragen SZ Transfers aan de gezinnen
350 Brutoloon (1953 = 100) Bijdragen sociale zekerheid Directe belastingen Nettoloon
20
300 250
15
200 150
10
100 5 50 0 1953
60
70
80
90
97
Overheidspersoneel (in ’000) 900 800 700 600 500
25
Landsverdediging Spoorwegen Post Onderwijs Politie en gerecht Administratie, instellingen openbaar nut In % totale werkgelegenheid (rechtse schaal)
0 1953
60
70
80
90
97
Samenstelling Kamer van Volksvertegenwoordigers (in %) Christen-Democraten Socialisten Liberalen
Gematigde Nationalisten Extreem Communisten rechts Groenen
20
90 80 15
70 60
400
50
10
300
40
200
30
5
20
100
10
0
0 1910
1930
1953
1975
1999
Christen-Democraten Socialisten Liberalen
100
70 60 50 40 30 20 10 0 50
60
70
80
30
40
Christen-Democraten
Gematigde Nationalisten Communisten Groenen
80
40
20
50
60
70
80
90
99
Eerste ministers federale regering
90
30
0 1900 10
Regeringssamenstelling en Parlementaire meerderheid (in %)
1919
100
90
99
1899-1907 1907 1908-1911 1911-1918 1918 1918-1920 1920-1921 1921-1925 1925 1925-1926 1926-1931 1931-1932 1932-1934 1934-1935 1935-1937 1937-1938 1938-1939 1939-1945 1945-1946 1946 1946
Nr. 21 / 1999
Socialisten
de Smet de Nayer de Trooz Schollaert de Broqueville Cooreman Delacroix Carton de Wiart Theunis van de Vyvere Poullet Jaspar Renkin de Broqueville Theunis van Zeeland Janson Spaak Pierlot van Acker Spaak van Acker
1946-1947 1947-1949 1949-1950 1950 1950-1952 1952-1954 1954-1958 1958-1961 1961-1965 1965-1966 1966-1968 1968-1972 1973-1974 1974-1978 1978-1979 1979-1981 1981 1981-1992 1992-1999 1999
Liberalen Huysmans Spaak Eyskens G. Duvieusart Pholien van Houtte van Acker Eyskens G. Lefèvre Harmel Vanden Boeynants Eyskens G. Leburton Tindemans Vanden Boeynants Martens Eyskens M. Martens Dehaene Verhofstadt
19
Economisch Financiële Berichten
België - Monetair en financieel Externe waarde van de BEF (tegenover de USD en de DEM)
Externe waarde van de BEF (tegenover de FRF, het GBP en de CHF)
BEF per USD (linkse schaal) BEF per DEM (rechtse schaal)
150
30 25 20
30
40
50
60
70
80
99
0
90
99
0
0 1900 10
Interne waarde van de BEF
EMU
20
5
EMS
EMU
90
0
10
Bretton Woods
50 5
15
Interbellum
10
Gouden Standaard
100
EMS
10
1900 10
BEF per CHF (rechtse schaal)
BEF per FRF BEF per GBP (linkse schaal)
15
Worm in Muntslang
20
20
Bretton Woods
30
Gouden Standaard
40
25
Interbellum
50
200
Worm in Muntslang
30
60
20
30
40
50
60
70
80
Korte- en langetermijnrente (in %) 20
100 000 Kortetermijnrente Langetermijnrente Verschil␣ : Normale rentecurve Inverse rentecurve
Waarde van 10␣ 000 BEF uit 1900
10 000
15
10 1 000 5 100 0
10 1900 10
20
30
40
50
60
70
80
-5
90 99
1900 10
Geldhoeveelheid (M1) (in % van het BBP) 90 80 70
20
30
40
50
60
70
80
90
99
Aandelenprijsindex Brusselse beurs (1970 = 100) 400
1944␣ : Gutt-operatie Chartaal geld (1) Giraliseringsgraad Giraal geld (2) (2) / (1) M1= (1) + (2) (rechtse schaal) (linkse schaal)
1 000
Nominale index Reële index
350 300
60
300
250
50
100
200 40 150
30
30 100
20
50
10 0 1900 10
10
0 20
30
40
50
60
70
80
90 98
1900 10
20
30
40
50
60
70
80
90
99
20
Milieu
Voor wie het zich graag herinnert …
Wereldwijde vraag naar primaire energie 9 000 8 000 7 000 6 000
10 In mln. ton olie-equivalent (linkse schaal) Olie Kernenergie Aardgas Hydro Steenkool Gemiddelde groei laatste 10 jaar (rechtse schaal)
8 6
5 000
1900 1900 1903 1905 1906 1908
Kwantumtheorie (M. Planck) Eerste vlucht van de Zeppelin Eerste vliegtuigvlucht (gebr. Wright) Relativiteitstheorie (A. Einstein) Eerste radiouitzending (VS) Begin zegetocht T-Ford (VS)
1912 1913 1913 1914
PVC (F. Klatte) Lopende band (H. Ford) Koelkast (Domerle) Opening Panama-kanaal
1921 1923 1927 1927 1928
Autosnelweg (Duitsland) Televisiebeeldbuis (W. Zworykin) Transatlantische telefoonverbinding Geluidsfilm (“The Jazz Singer”, VS) Penicilline (A. Fleming)
1930 1936 1938
Uitvinding nylon (Du Pont) Helicopter (F. Wulf) Kernsplitsing (O. Hahn)
1941 1942 1943 1945 1947 1948 1949
Ultrakortegolftechniek (FM radio) Introductie kernenergie (kernreactor) Eerste computer (A. Turing) Atoombom (VS) Transistor (Bell Laboratories) Langspeelplaat (P. Goldmark) Eerste raket in de ruimte (VS)
1956 1957 1958 1958
Videorecorder (CBS) Satelliet rond de aarde (Spoetnik, USSR) Ontwikkeling Laser-techniek (C. Townes) Geïntegreerde schakelingen (J. Kilby)
1960 1961 1963 1963 1967 1969 1969
Anticonceptiepil op de markt (VS) Eerste mens in de ruimte (J. Gagarin) Cassetterecorder op de markt (VS) Industriële robot (VS) Harttransplantatie (C. Barnard) Maanlanding (Apollo 11, VS) ARPANET␣ : eerste computernetwerk (VS)
1971 1972 1974 1978 1979 1979
Toepassing van de microprocessor (Intel) Zakrekenmachine (Sinclair, VK) Homecomputer (Altair 880) Proefbuisbaby geboren (Louise Brown, VK) Compact Disk (Sinjou/Doi) Eerste diagnose van aids (VS)
1981 1983 1985
Eerste vlucht ruimteveer Columbia (VS) Internet (niet-militaire afsplitsing APRANET) Mobiele telefoon (VK)
1994 1995 1997
Kanaaltunnel (VK-Frankrijk) Antimaterie (CERN, Zwitserland) Kloon van volwassen zoogdier (I. Wilmut)
4 4 000 3 000
2
2 000 0
1 000 0 1900 10
-2 20
30
40
50
60
70
80
90 98
Temperatuur en CO2-concentratie in de atmosfeer 0,6 0,4
380 Afwijking van het temperatuurgemiddelde sinds 1856 (in C°, linkse schaal) CO2-concentratie (deeltjes per mln., rechtse schaal)
370 360
0,2
350 340
0 330 -0,2
320 310
-0,4 300 -0,6
290 1900 10
20
30
40
50
60
70
80
90 2000
Bodemgebruik in België (in %) 100 90 Landbouw Bossen en woeste gronden
65,1
62,8
56,6
48,0
80 70 60 50
Overige (gebouwen, wegen, water,…)
24,0 19,4
30
22,6 30,9
28,0 24,0
20 10
14,6 4,0 1834
40
0 1895
1949
1996
Nr. 21 / 1999
21
Economisch Financiële Berichten
Toelichting bij en bronnen van de grafieken
INTERNATIONAAL
Landenindeling De indeling van landen in zes ‘werelddelen’ is grotendeels gebaseerd op de OESO-studie van Madisson (zie Bronnen hierna). Van de zes landengroepen komen ‘Afrika’ (56 landen), ‘Latijns-Amerika’ (44 landen) en ‘OostEuropa’ (9 landen) overeen met de indeling van Madisson. In tegenstelling tot Madisson, die de VS, Canada, Australië en Nieuw-Zeeland onderbrengt in de groep ‘nieuwe landen’, bestaat bij ons ‘Noord-Amerika’ uit de VS en Canada en rekenen wij Australië en Nieuw-Zeeland tot ‘Azië & Oceanië’ (58 landen). De landengroepen ‘West-Europa’ en ‘Zuid-Europa’ in de studie van Madisson werden samengevoegd tot ‘West-Europa’ (30 landen). De cijfers en grafieken i.v.m. bevolkingsaantallen en het reële BBP hebben telkens betrekking op deze ruime verzameling van in totaal 199 landen. Voor de andere grafieken die een opsplitsing naar werelddelen maken, hanteren we bij gebrek aan gegevens een beperktere groep landen. Tenzij in de toelichting anders vermeld, blijven de groepen evenwel representatief voor elke regio, aangezien de voornaamste landen worden opgenomen. De groep ‘OESO-landen’ weerspiegelt de industrielanden, waarbij de OESO-lidstaten Mexico, Tsjechië, Polen, Hongarije en Turkije telkens zijn uitgesloten. We hebben getracht de groep zo homogeen mogelijk te houden door de eeuw heen, wat betekent dat soms een aantal bijkomende landen, waarvoor te veel gegevens ontbraken, uit de groep werden geweerd. De belangrijkste industrielanden (VS, Duitsland, Frankrijk, VK, Japan, ….) maken er evenwel altijd deel van uit.
(fictieve) rangschikking van de landen m.b.t. 1900 volgens de huidige landsgrenzen zou het VK (Zuid-Ierland valt weg) net achter i.p.v. net voor Frankrijk (Elzas en Lotharingen komen erbij) komen. Een (fictieve) rangschikking van de landen m.b.t. 1998 volgens de landsgrenzen net voor het uiteenvallen van de Sovjet-Unie, zou de Sovjet-Unie hebben geplaatst voor de VS met een aandeel in de wereldbevolking van 5 %. De leeftijdspiramide en de gemiddelde leeftijd in 1900 werden samengesteld op basis van bevolkingscijfers voor de landen opgenomen in de drie publicaties van Mitchell. De cijfers hebben betrekking op ongeveer twee derde van de wereldbevolking. De leeftijdscijfers voor 1950 en 1998 zijn ramingen van de VN. De levensverwachting bij de geboor te is het gemiddelde aantal levensjaren dat iemand bij de (levende) geboor te te verwachten heeft. De cijfers voor ‘Afrika’ m.b.t. de geboor te- en sterftegraad en de kindersterfte in 1900 hebben betrekking op een zeer beperkte groep landen (waaronder twee van de meest ontwikkelde Afrikaanse landen, nl. Egypte en Zuid-Afrika) en zijn bijgevolg minder representatief voor de hele regio. Voor de recente Afrikaanse cijfers hanteren we ramingen van de VN. De maatstaf van fer tiliteit betreft de zogenaamde totale fer tiliteitsgraad, zijnde het aantal kinderen per vrouw, in de veronderstelling dat zij in leven blijft tot het einde van haar vruchtbare periode (van 15 tot 45 jaar) en kinderen baar t overeenkomstig leeftijdspecifieke fer tiliteitsgraden (definitie Wereldbank). Bronnen: – R.T. Gill, ‘Economic development: past and present’, Prentice-Hall, 1965, tabel 1 p. 5. – A. Madisson, ‘L’économie mondiale 1820-1992: analyse et statistiques’, OESO, 1995. – United Nations Population Fund (UNPF), ‘The state of the world population’, 1999. – Wereldbank, ‘World Development Repor t 1998/99’. – B.R. Mitchell, ‘International historical statistics 1750-1993: (1) Europe, (2) The Americas, (3) Africa, Asia & Oceania’, Stockton Press, 1998. – P. Flora, ‘State, Economy, and society in Western Europe 1815-1975: A data handbook (volume I and volume II)’, St. James Press, 1987.
Algemene gegevens en relatieve welvaart Economische productie en welvaart Om de relatieve economische welvaar t van landen(groepen) weer te geven, werd het BBP per capita uitgedrukt in een gemeenschappelijke munt en in koopkrachtpariteiten (KKP). Dit laatste wil zeggen dat er is gecorrigeerd voor verschillen in de prijsniveaus. In de grafiek die de relatieve welvaar t van België weergeeft, is het ‘VK’ in 1900 exclusief ZuidIerland. De groepen ’10 armste landen’ en ’10 rijkste landen’ zijn heterogeen door de eeuw heen. Ze omvatten m.a.w. voor de verschillende jaar tallen niet noodzakelijk dezelfde landen. De in rekening gebrachte landen zijn beperkt tot die waar voor Madisson in zijn studie afzonderlijke gegevens opneemt: – Azië en Oceanië: Australië, Bangladesh, Birma, China, India, Indonesië, Japan, Nieuw-Zeeland, Pakistan, Filippijnen, Taiwan, Thailand, en ZuidKorea; – Afrika: Kongo/Zaïre, Egypte, Ethiopië, Ghana, Ivoorkust, Kenya, Marokko, Nigeria, Tanzania en Zuid-Afrika; – Noord-Amerika: Canada en de VS; – Latijns-Amerika: Argentinië, Brazilië, Chili, Colombia, Mexico, Peru en Venezuela; – West-Europa: België, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Italië, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Por tugal, Spanje, Turkije, het VK, Zweden en Zwitserland; – Oost-Europa: Bulgarije, Hongarije, Joegoslavië, Polen, Roemenië, Tsjechoslovakije/Tsjechië en Slovakije, USRR/Rusland.
Net als bij de landenrangschikking naar bevolking heeft de rangschikking van de 10 grootste economieën betrekking op de landsgrenzen zoals ze bestonden in 1900, respectievelijk 1997. Bij een (fictieve) rangschikking van de landen m.b.t. 1900 volgens de huidige landsgrenzen zou India achter Rusland belanden. De Sovjet-Unie nam in 1990, toen ze nog niet was uiteengevallen, in de rangschikking van de grootste landen nog de vierde plaats in, na Japan. De beduidende terugval van het aandeel van de wereldbevolking met een BBP per capita beneden de helft van het wereldgemiddelde is een recent verschijnsel en bijna volledig toe te schrijven aan de Chinese bevolking (meer dan 20 % van de wereldbevolking), die sinds 1988 uit deze categorie verdween. 98 % van de analfabeten (mensen die niet kunnen lezen en schrijven) eind de jaren negentig woont in de ontwikkelingslanden (circa 50 % in India en China). Twee derde van de analfabeten zijn vrouwen. Afrika heeft een analfabetiseringsgraad van meer dan 50 % van de volwassen bevolking. De scholingsgraad is een gewogen index van het aantal jaren scholing van de bevolking van 15 tot 64 jaar, met als gewichten 1 voor het basisonderwijs, 1,4 voor het secundair onderwijs en 2 voor het hoger onderwijs. De weging maakt het mogelijk een inzicht te krijgen in het aanwezige “menselijk kapitaal”. De scholingsmaatstaf houdt wel geen rekening met verschillen in de kwaliteit van het onderwijs.
Demografie In de loop van de eeuw vonden tal van grensaanpassingen plaats, in hoofdzaak als gevolg van de twee wereldoorlogen, de Duitse hereniging en het uiteenvallen van de Sovjet-Unie in het begin van de jaren negentig. De rangschikking van de tien meest bevolkte landen heeft betrekking op de landsgrenzen zoals ze bestonden in 1900, respectievelijk 1998. Bij een
Bronnen: – Madisson, o.c., tabel 2-3 p. 35. – Lingualinks Librar y, http://www.sil.org. – United Nations Population Fund, o.c. – OESO, ‘Economic Outlook’, diverse nummers. – EC, ‘Statistical Annex to European Economy’, 1999.
22
Wereldhandel en economische integratie Als maatstaf van de openheid of uitvoergerichtheid wordt de ratio uitvoer/BBP gehanteerd, die aangeeft in hoeverre de regio’s afhankelijk zijn van het ‘buitenland’ voor het op peil houden van hun activiteiten. Er werd niet gecorrigeerd voor intraregionale handel. De cijfers m.b.t. de invoerheffingen op wereldvlak voor de periode 197595 zijn afkomstig van het IMF (Occasional Paper nr. 180). De cijfers voor 1948-70 zijn eigen ramingen op basis van de overeengekomen tariefverminderingen in de opeenvolgende GATT-rondes. Bronnen: – Madisson, o.c. – The Economist, ‘A survey of world trade’, 3 oktober 1998, grafiek 2 p. 4 en grafiek 9 p. 21. – F.R. Root, ‘International trade and investment’, chapter 8, International Thompson Publishing, 1994. – L. Ebrill, J. Stotsky en R. Gropp, ‘Revenue implications of trade liberalization’, IMF Occasional Paper nr. 180, 1999, tabel I p. 14.
Arbeidsmarkt De werkgelegenheidsgraad geeft de verhouding weer tussen de werkende bevolking en de totale bevolking. Tot 1959 heeft de werkloosheidsgraad voor ‘West-Europa’ veelal betrekking op een beperkt aantal landen, waarvoor niet voor alle jaren cijfers beschikbaar zijn: België, Denemarken, Frankrijk, Ierland, Italië, Nederland, Oostenrijk, het VK, West-Duitsland en Zweden. Vanaf 1960 betreft de reeks de EU-landen. De arbeidsproductiviteit is de verhouding tussen het reële BBP en de werkgelegenheid. Zij neemt toe als de economische groei (de reële procentuele stijging van het BBP) de groei van de werkgelegenheid over treft. De cijfers m.b.t. de arbeidsduur en de productiviteit in ‘West-Europa’ hebben betrekking op de volgende 12 landen: België, Denemarken, Finland, Frankrijk, Italië, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, het VK, West-Duitsland, Zweden en Zwitserland. Bronnen: – Mitchell, o.c. – Madisson, o.c. – OESO, ‘Employment Outlook’, diverse nummers. – EC, ‘Employment in Europe 1997: Employment-intensity in the European Union’, 1998. – EC, ‘Statistical Annex to European Economy’, 1999.
Prijzen en kosten De consumptieprijsindex meet de ontwikkeling van de prijzen van een korf van goederen en diensten. De inflatie geeft de jaarwijziging ervan weer. De inflatiecijfers van 1900 tot 1960 voor ‘West-Europa’ en de ‘OESOlanden’ zijn een volgens het reëel BBP gewogen gemiddelde van een beperkte verzameling nationale cijfers. ‘West-Europa’ bestaat tot 1960 uit België, Denemarken, West-Duitsland, Finland, Frankrijk, Italië, Nederland, het VK en Zweden. De groep ‘OESO-landen’ omvat tot 1960 de landengroep ‘West-Europa’, vermeerderd met de VS, Canada, Japan en Noorwegen. Vanaf 1961 bestaat ‘West-Europa’ uit de 15 EU-landen en de ‘OESOl a n d e n’ u i t d e l i d s t a t e n v a n d e O E S O, ve r m i n d e r d m e t d e sterke-inflatielanden (zie bijlage in de ‘Economic Outlook’ van de OESO). De cijfers i.v.m. de reële loonkosten werden verkregen door de nominale loonkosten te corrigeren voor de ontwikkeling van de consumptieprijzen. Net als bij de inflatie betreft het voor ‘West-Europa’ volgens het reëel BBP gewogen gemiddelden van nationale cijfers. De groep bestaat uit België, Denemarken, Frankrijk, Italië, het VK, West-Duitsland en Zweden, en voor de meer recente decennia uit de EU-landen. Bronnen: – Mitchell, o.c. (data i.v.m. loonkosten hoofdzakelijk gebaseerd op ILO, ‘Yearbook of Labour Statistics’). – Madisson, o.c. – EC, ‘AMECO-databank’. – OESO, ‘Economic Outlook’, diverse nummers.
– The Economist, ‘Reflections on the 20th century’, 11 september 1999, grafiek 9 p. 31. – UNDP, ‘Human Development Repor t’, 1999, tabel 1.1 p. 30. – Global Financial Data, http://www.globalfindata.com.
Monetair en financieel De prijs- of koersindex van een beurs geeft de ontwikkeling weer van de waarde van een korf van op die beurs genoteerde aandelen van binnenlandse bedrijven, waarbij van ieder aandeel de koers vermenigvuldigd wordt met het aantal aandelen in de korf. De rendementsindex houdt daarenboven rekening met de uitgekeerde brutodividenden. Bronnen: – IMF, ‘International Financial Statistics’, diverse nummers. – M.D. Bordo, ‘The Gold Standard, Bretton Woods and other monetary regimes: a historical appraisal’, in The Federal Reserve Bank of St. Louis Review vol. 75, nr.2, maar t/april 1993, pp. 123-191. – Ph. Jorion en W.N. Goetzmann, ‘Global stock markets in the twentieth century’, in The Journal of Finance vol. LIV, no.3, juni 1999, pp. 953-980. – S. Homer, ‘A history of interest rates’, Rutgers University Press, 1977. – Global Financial Data, o.c. – Datastream en Standard&Poor’s DRI. – EC, o.c.
BELGIË
Demografie De bevolking omvat al wie permanent in België verblijft, ongeacht de nationaliteit. De aangroei van de bevolking kan worden opgesplitst in de natuurlijke aangroei of het geboor teoverschot (geboor tes min sterftes) en het migratiesaldo (het verschil tussen de immigratie en de emigratie). De maatstaf van fer tiliteit is de totale fer tiliteitsgraad volgens de definitie van de Wereldbank (zie de toelichting bij Internationaal-demografie). De forse toename van het aantal echtscheidingen in het midden van de jaren negentig is het gevolg van de Wet van 30 juni 1994, die het gemakkelijker heeft gemaakt een echtscheiding te verkrijgen en de procedure daar toe heeft bespoedigd. Een gezin bestaat ofwel uit een persoon die gewoonlijk alleen leeft (eenpersoonsgezinnen) ofwel uit meer personen die, al dan niet door familiebanden, gewoonlijk samenleven. Bronnen: – NIS, ‘Klimatologie-grondgebied, demografie, volksgezondheid en onderwijs 1900-1961’, 1965. – NIS, ‘Statistisch jaarboek voor België (en Belgisch-Kongo)’, diverse nummers. – NIS, ‘Statistisch Bulletin’, diverse nummers. – G. Vandenabeele, ‘De Belgische en internationale economie: synoptische tabellen 1913-1968’, ULB, Institut de Sociologie et Centre d’Economie Politique, 1969.
Economische productie en welvaart, buitenlandse handel, arbeidsmarkt De werkgelegenheidsgraad geeft de verhouding weer tussen de werkende bevolking en de bevolking op actieve leeftijd (hier gedefinieerd als de +15-jarigen). Deze maatstaf geeft aan in welke mate de potentieel actieven werkzaam zijn. Bronnen: – Madisson, o.c. – Mitchell, o.c. – G. Vandenabeele, o.c. – NIS, o.c., en ‘Statistieken van de buitenlandse handel’, 1998. – Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, ‘Kijk op de arbeidsmarkt: De beroepsbevolking in België, toestand op 30 juni 1997’. – Ch. Vandermotten ULB (regionale werkgelegenheid eerste helft van de eeuw).
Nr. 21 / 1999
23
Economisch Financiële Berichten
Prijzen en kosten De ruilvoet is de verhouding van de uitvoerprijzen ten opzichte van de invoerprijzen. Een ruilvoetverbetering (-verslechtering) betekent dat de uitvoerprijzen sneller (trager) stijgen dan de invoerprijzen. De benodigde arbeidstijd voor de consumptie van een goederenpakket is de verhouding tussen de consumptieprijs in BEF van dat pakket en het uurloon in BEF van een industriearbeider. De samenstelling van de verschillende goederenpakketten is ten dele gebaseerd op de beschikbaarheid van gegevens voor 1914. Bronnen: – NIS, ‘Prijzen-, arbeids- en sociale statistieken 1900-1964’, 1965. – S. Brabant, ‘De indexen in België’, Associatie van Belgische exper ten, 1996. – I. Cassiers, ‘Une statistique des salaires horaires dans l’industrie belge, 1913-1939’, Recherches Economiques de Louvain vol. 46, nr.1, 1980. – Archives de Grimonster et de A. Fagnoul. – NIS, ‘Weekbericht’, diverse nummers. – NIS, ‘Regionaal Statistisch Jaarboek’, diverse nummers.
Overheid De totale overheid omvat de centrale overheid (federale overheid, Gemeenschappen en Gewesten), de lokale besturen (gemeenten, OCMW’s en provincies) en de sociale zekerheid. Cijfers m.b.t. de uitgaven en ontvangsten van de totale overheid zijn maar beschikbaar vanaf 1953. Sommige uitgaven verlopen tussen de verschillende onderdelen van de overheid onderling. Zo draagt de centrale overheid jaarlijks een deel van haar ontvangsten over aan de sociale zekerheid en aan de lokale besturen. De cijfers m.b.t. de uitgaven en ontvangsten van de centrale overheid in de grafieken zijn inclusief de bedragen die de netto-overdrachten aan deze entiteiten ver tegenwoordigen.
– Federaal Ministerie van Ambtenarenzaken, ‘Overzicht van de personeelssterkte in de overheidssector’, diverse nummers. – Studie- en Documentatiedienst Ministerie van Financiën, ‘Conjunctuurnota’, diverse nummers. – P. Flora, o.c. – C. De Veene en J. Hereng, ‘De 20ste eeuw’, Uitgeverij Ar tis-Historia.
Monetair en financieel De interne waarde van de BEF verwijst naar de mate waarin de munt zijn koopkracht op de binnenlandse markt behoudt. Wanneer de prijzen (vrijwel) stabiel zijn, of m.a.w. inflatie (nagenoeg) onbestaande is, behoudt de munt zijn koopkracht. Het is een absolute maatstaf, in tegenstelling tot de externe waarde van de BEF, die de relatieve koers tegenover andere munten uitdrukt. De geldhoeveelheid M1 bestaat uit het char taal geld (bankbriefjes en muntstukken) in handen van de par ticulieren en het giraal geld (zichtrekeningen). De monetaire financiering van oorlogsuitgaven tijdens (en van de wederopbouw onmiddellijk na de oorlog) veroorzaakte een explosieve stijging van de geldhoeveelheid. Om de hieruit voor tkomende oorlogsinflatie in te dijken, werd in 1944 een munthervorming (de Guttoper atie) door gevoerd, die de geldhoeveelheid dr astisch deed verminderen. Bronnen: – J.-M. Drappier, ‘La conjoncture des cours des valeurs mobilières, de leurs dividendes et des taux d’intérêt en Belgique de 1830 à 1913’, in Bulletin de l’Institut des Sciences Economiques 18e jg., nr. 4, augustus 1937. – F. Baudhuin, o.c.
De grafiek m.b.t. het overheidspersoneel betreft de totale overheid. Hoewel we ernaar hebben gestreefd de begripsomschrijving ‘overheidspersoneel’ door de eeuw heen onveranderd te houden, moet vooral de forse stijging tussen 1953 en 1975 wellicht ten dele worden toegeschreven aan het verschillende bronnenmateriaal. Bronnen: – Institut Belge des Finances Publiques, ‘Histoire des finances publiques en Belgique’, 1950. – F. Baudhuin, ‘Histoire économique de la Belgique 1914-1939’, volume I en II, Etablissements Emile Bruylant, 1944. – Secretariaat-Generaal Benelux, ‘Statistieken en tijdreeksen Benelux 1948-1979’, 1981.
Bronnen: – BP statistical Review, Odell en eigen ramingen. – Wereldbank, ‘Entering the 21st century’, World Development Repor t 1999/2000, figuur 1.6 p. 41. – NIS, o.c.
Voor wie het zich graag herinnert … Bronnen: – KBC, ’50 jaar Belgische economie’, in Weekberichten van 9 februari 1996. – H. van der Wee, ‘De gebroken welvaar tscirkel: de wereldeconomie, 1945-1980’, Mar tinus Nijhoff. – J. Wambacq en G. Woerner, ‘De balans van de 20ste eeuw’, Harenberg. – L. Cuyvers en B. Kerremans, ‘Internationale economische organisaties’, Garant, 1997. – C. De Veene en J. Hereng, o.c.
Hoofdartikel van het volgende nummer: «Wereldgroei - Forser dan verwacht herstel».
Correspondentieadres: KBC Bank NV - Economisch Financiële Berichten, Arenbergstraat 7, B-1000␣ Brussel. Jaarabonnementen kunnen op elk ogenblik ingaan. Aanvraagformulieren zijn verkrijgbaar in elk KBC-bankkantoor of op het bovenvermelde adres. Betaling na␣ ontvangst van het overschrijvingsformulier. Abonnements- of adreswijzigingen kunt u vermelden op de enveloppe, die u afgeeft in een KBC-bankkantoor of␣ opstuurt naar het bovenvermelde adres. Prijs jaarabonnement: Nederlands, Frans of Engels - maandelijks - 10 euro (5 euro voor jongeren tot 25 jaar die een KBC-rekening bezitten); Nadruk van artikelen of berichten is toegestaan onder opgave van de␣ bron. De in dit blad voorkomende gegevens zijn ontleend aan door ons betrouwbaar geachte bronnen en␣ worden alleen verstrekt bij wijze van inlichting. Voor de juistheid en volledigheid ervan kunnen wij echter niet instaan. Verantwoordelijke hoofdredacteur: Edwin De Boeck, Kardinaal Sterckxlaan 137, B-1860 Meise.
Drukk. Schaubroeck, Nazareth
24
Ce bulletin paraît également en français. English edition also available. Erscheint ebenfalls in Deutsch.
Milieu Het verschil tussen de uitgaven en de ontvangsten van de overheid is het nettofinancieringssaldo. De brutoschuld bevat alle door de overheid aangegane financiële verplichtingen. De langlopende (of geconsolideerde) schuld is de schuld met een termijn van meer dan een jaar ; de kor tlopende heeft betrekking op de schuld met een termijn tot een jaar.