EDUCAUSE 2004: IT From a Higher Vantage Point
Colofon EDUCAUSE 2004: IT From a Higher Vantage Point Stichting SURF Postbus 2290 3500 GG Utrecht T 030 234 66 00 F 030 233 29 60 E
[email protected] W www.surf.nl Redactie: Wijnand Aalderink, Christelijke Hogeschool Windesheim,
[email protected] Marij Veugelers, Universiteit van Amsterdam,
[email protected] Auteurs Hanneke Becht, Universiteit Twente,
[email protected] Peter J. Dekker, Universiteit van Amsterdam,
[email protected] Esther de Groot, Universiteit Utrecht,
[email protected] Ria Jacobi, Rijksuniversiteit Groningen,
[email protected] Eja Kliphuis, Hogeschool INHOLLAND,
[email protected] Heino Logtenberg, Saxion Hogescholen,
[email protected] Ellen Rusman, Open Universiteit Nederland,
[email protected] Vormgeving Volta_ontwerpers, Utrecht Deze publicatie kan, zolang de voorraad strekt, worden besteld/ gedownload bij Stichting SURF via www.surf.nl/publicaties © Stichting SURF ISBN 9074256007 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag zonder de uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van Stichting SURF worden overgenomen en/of openbaar gemaakt.
Inhoudsopgave 1 Inleiding
4
2 EDUCAUSE 2004: IT From a Higher Vantage Point
6
3 Emerging Technologies and Practices
10
4 Leadership and Management
16
5 Library, Information Resources and Digital Content
22
6 Training and Support
28
7 Teaching and Learning
34
8 EDUCAUSE 2004: IT From a Higher Vantage Point (Executive summary)
40
Bijlage: Deelnemerslijst EduTrip 2004
44
Nederlandse presentaties op EDUCAUSE 2004
44
1
Inleiding Wijnand Aalderink Christelijke Hogeschool Windesheim Marij Veugelers Universiteit van Amsterdam In oktober 2004 reisde voor de zesde keer een groep Nederlanders naar de jaarlijkse EDUCAUSE-conferentie in de Verenigde Staten. Deze conferentie is één van de grootste internationale bijeenkomsten rondom informatie- en communicatietechnologie (ICT) en onderwijs. EDUCAUSE is een non-profit organisatie die tot doel heeft het hoger onderwijs te verbeteren door zinvol gebruik van ICT. Meer dan 1900 instellingen in het hoger onderwijs, en bedrijven die zich richten op de ICT-markt in het hoger onderwijs, zijn lid van EDUCAUSE. Naast de 1712 instellingen uit de Verenigde Staten, zijn Canada en Australië goed vertegenwoordigd. Het jaarlijkse congres is voor een uiterst brede doelgroep van it-professionals toegankelijk: van onderwijskundigen en bibliothecarissen tot informatiemanagers en beleidsmakers. Onder het thema ‘IT From a Higher Vantage Point’, vond EDUCAUSE 2004 plaats van 19-22 oktober in Denver, Colorado. Het programma was zoals elk jaar veelomvattend. De conferentie startte met een preconference waar men een halve dag of zelfs een hele dag deel kon nemen aan een workshop met een kleine groep geïnteresseerden. De conferentie zelf heeft een aantal ‘tracks’ om deelnemers enigszins wegwijs te maken in de tientallen parallelsessies, productpresentaties, postersessies, birds of a feathermeetings en rondetafel-discussies voor special interest groups.
4
Uiteraard zijn er excellente keynote sprekers die een zaal van 7000 deelnemers geïnteresseerd kunnen houden. Daarnaast presenteerder honderden bedrijven en instellingen zich op een grote beurs. EduTrip 2004 Het SURF-Platform ICT en Onderwijs heeft een traditie in het organiseren van de reis naar EDUCAUSE. Het doel van deze studiereis is om met collega’s, uit het Nederlandse hoger onderwijs en aan het onderwijs gerelateerde bedrijfsleven, gezamenlijk zicht te krijgen op de huidige stand van zaken rondom ICT in de Amerikaanse instellingen voor hoger onderwijs en de betekenis daarvoor voor het hoger onderwijs in Nederland. Naast het verzamelen van kennis biedt de conferentie ook mogelijkheden tot netwerken met de (veelal) Amerikaanse deelnemers, en het uitwisselen van ervaringen met de Nederlandse collega’s. Dit jaar gingen 50 deelnemers mee. De groep werkte volgens het vertrouwde concept van deze SURF-studiereis. Iedere deelnemer schrijft zich in voor een van de vijf conferentiethema’s: - Emerging Technologies and Practices - Leadership and Management - Library, Information Resources, and Digital Content - Training and Support - Teaching and Learning Onder leiding van een ‘EduGuide’ hebben de deelnemers zich voorbereid op het conferentiebezoek. Er is een gezamenlijke vraagstelling per thema geformuleerd die tijdens EDUCAUSE beantwoord moest worden. Alle deelnemers hebben meegewerkt aan de verslaglegging van presentaties en plaatsten meer dan 70 verslagen op de EduTrip 2004 website. De EduGuides hebben, vaak met medewerking van enkele deelnemers, het themahoofdstuk in dit rapport geschreven. Nieuwe opzet Dit jaar werd er door de organisatoren een nieuwe opzet geformuleerd voor deze EduTrip: toewerken naar een analyse van het thema onder andere met behulp van het houden van interviews. Bij het formuleren van de analyse werd ook een weging van de informatie tegen de achtergrond van de Nederlandse situatie meegenomen. In de conclusie is een
duidelijke link gelegd naar de Nederlandse situatie om zo de relevantie van de bevindingen van de Amerikaanse input te kunnen beoordelen. Veel EduGuides hebben samen met de deelnemers interviews afgenomen met een aantal belangrijke sprekers zoals Denise Eltouncy, Robert Kaleta, Mitch Kapor, Richard Katz, Paul Kirschner, Diana Oblinger, Willy Pritchard, Howard Strauss, Edward Walker, Shirley Waterhouse en Jean Zappe. We hopen dat de analyse en de introductie van de interviews de deelnemers een nieuwe verdiepingsslag hebben opgeleverd in deze EduTrip, en dat de verschillende spelers in het e-learningveld in Nederland er interessante aanknopingspunten in vinden. De opbouw van dit rapport is als volgt: eerst een algemene analyse van de totale conferentie en vervolgens in een aantal hoofdstukken de thematische analyse en conclusie. We willen de EduGuides en alle deelnemers bedanken voor hun bijdrage aan dit eindrapport.
5
2
EDUCAUSE 2004: IT From a Higher Vantage Point Educating the Net Generation: de student nu ook in de VS centraal
Wijnand Aalderink Christelijke Hogeschool Windesheim Marij Veugelers Universiteit van Amsterdam Inleiding Ze was de ‘talk of the town’ van deze editie van het jaarlijkse e-learning event, Diana Oblinger, vice-president van de EDUCAUSE-organisatie. Met haar lezing: ‘Educating the Net Generation’1 verwoordde ze het centrale thema van EDUCAUSE 2004 in Denver. De studenten van tegenwoordig staan anders in het leven, onder invloed van informatie- en communicatietechnologie. Ze willen ‘alles, altijd, overal, tegelijk’. De Net Generation of ‘Plug and Play Kids’, zoals oud-EDUCAUSE president Duderstadt2 ze noemde, verwerkt informatie op een andere manier, communiceert op een andere manier en leert op een andere manier. Docenten krijgen hierbij van Oblinger de raad: zorg voor balans tussen actie en reflectie, tussen beeld en tekst, tussen individueel en sociaal leren. De boodschap van de de ‘Net Generation’ klonk door in de conferentiewandelgangen en ook in de vijf thema’s waarmee de Nederlandse delegatie naar EDUCAUSE trok. Inderdaad, de Amerikanen hebben de ‘learner’ ontdekt: ze gaan de student centraal stellen. Niet vanuit het ‘persoonlijke ontwikkelings’-denken, zoals wij dat in Nederland en in West-Europa kennen, maar gevoed door de ervaring dat de student wezenlijk verandert en niet
6
meer vanuit de ‘organization focussed’-modellen te bedienen valt. From a Higher Vantage Point Hoe moeten we de EDUCAUSE conferentie van 2004 duiden in termen van ontwikkeling op het gebied van e-learning in de Verenigde Staten? Het is gemakkelijker om nieuwe trends te identificeren, als we eerst eens terug kijken wat de bezoeken aan de vorige conferenties hebben opgeleverd. Enkele citaten uit de afgelopen EduTrips op een rijtje: • 2001: “Onderwijskundige evaluaties ontbraken net als vorig jaar” • 2002: “Er is weinig bewijs voor echte transformatie van het onderwijs onder invloed van informatie- en communicatietechnologie” • 2003: “De focus lag tijdens EDUCAUSE 2003 erg op de techniek” Samen illustreren deze citaten van de voorgaande drie jaren het beeld dat we traditioneel al hebben van de Amerikaanse cultuur in vergelijking met de WestEuropese cultuur: 1. De Amerikanen kijken vooral naar de techniek, sterker nog: zij houden van techniek. In onze cultuur zijn we er eerder bang voor, of op zijn minst sceptisch over. 2. De Amerikanen faciliteren en implementeren gekozen veranderingen meestal veel beter dan wij dat doen. Zij gaan voor goud, waar wij onze ten langen leste gemaakte keuzes eindeloos ter discussie blijven stellen. 3. De Amerikanen richten zich minder op de student als lerende vanuit een didactisch perspectief, maar juist meer vanuit een sterke servicetraditie. “For us in The Netherlands, pedagogy comes first”, zeggen wij dan, als we met ze praten. Op het derde punt is sprake van een verandering, op de eerste twee punten lijkt de situatie ongewijzigd. Deze verandering zien we ook terug in een flash forward naar de editie van volgend jaar. EDUCAUSE 2005 in Orlando heeft als motto: ‘Transforming the Academy’. De invloed van de centralere rol van de student past heel goed bij dit thema. Het is natuurlijk wel afwachten of ze hun organisaties echt gaan kantelen. Daarnaast hebben de EduTrippers nog enkele andere opvallende trends waargenomen tijdens de conferentie die hieronder per thema aan de orde komen.
Emerging Technologies and Practices Nieuwe technieken verbinden apparaten, mensen en informatie met elkaar op een geïndividualiseerde manier. Een trend die steeds sterker doorzet en die het mogelijk maakt dat ‘alles en iedereen altijd overal tegelijk beschikbaar’ kan zijn. De techniek gaat met je mee: draagbaar, mobiel en toegankelijk. Over enige tijd praten we wellicht over een ‘persoonlijke standaard uitrusting’ (maar welke dan precies, en volgens welke standaarden?) voor alle studenten en medewerkers, die niet langer geheel vanuit de organisatie verstrekt hoeft te worden. Integendeel: de studenten komen voorzien van de eigen tools, waar ze mee opgroeien (telefoons, MP3-spelers, pocket pc’s, MSN, weblogs) naar onze universiteiten en hogescholen toe en verwachten dat onze techniek samenwerkt met die van hen. Daar ligt een stevige uitdaging voor onze organisaties. Ellen Rusman en Eja Kliphuis beschrijven in hoofdstuk 3 welke kant het op gaat met deze nieuwe technieken. In hun bijdrage komen ook thema’s als open source, open content en cyber security aan bod. Leadership and Management Veranderingsmanagement, dat is wat we nodig hebben in onze organisaties. Natuurlijk niet in plaats van lijnmanagement en ook niet als een strikt apart belegde tak van sport. Daarbij: management- en leiderschapskwaliteiten zijn zelden in één en de zelfde persoon verenigd. Het gaat bij veranderingsmanagement om het in goede banen leiden van de verandering die een verschuiving van de focus naar de student met zich mee brengt. Die nieuwe student is overigens maar een van de redenen om onderwijs te willen vernieuwen; er zijn natuurlijk ook andere veranderingen in de wereld om ons heen die hiertoe aanleiding geven. Het maakt bovendien verschil of we het dan hebben over een complete kanteling van de organisatie of over een accentverschuiving. Vergelijk de omslag naar het vraaggestuurde competentiegericht onderwijs in veel van de Nederlandse hbo-instellingen en de opkomende aandacht voor academische vorming ‘across the curriculum’ op onze universiteiten. In beide gevallen bieden de bestaande human resources, zowel van de kant van medewerkers als juist ook van de kant van studenten (de Net Generation), een belangrijk aanknopingspunt. Het maakt daarnaast ook verschil of we werken met middenmanagers die, in het Amerikaanse model, vooral operationeel actief zijn, of dat we te maken hebben met
de meer inhoudelijke Nederlandse invulling van deze rol. De benadering vanuit het verandermanagement past, binnen het e-learning thema, op een interessante manier bij de verdere verschuiving van de aandacht van de tools naar de processen in de organisatie. Dat gaat niet via een ‘big bang’; Peter J. Dekker noemt het in hoofdstuk 4 een fluwelen revolutie. De kunst van het veranderingsmanagement bestaat eruit de energie die in de organisatie aanwezig is en de energie die binnenkomt in goede banen te leiden. De veranderende student kan in dit verhaal een hoofdrol vervullen. Library, Information Resources and Digital Content In het vijfde hoofdstuk van Hanneke Becht staat vervolgens de vraag centraal wat studenten en medewerkers doen met alle beschikbare informatie. Je kunt er de vraag aan toevoegen wat alle informatie doet met de studenten en de medewerkers. De Net Generation van aankomende studenten heeft als kenmerk dat ze minder lineair met informatie omgaat, maar parallel met verschillende communicatiestromen bezig is. Multimedia literacy groeit als consequentie van deze ontwikkeling uit tot een belangrijk thema, waarvoor ook in Amerika nu gerichte aandacht ontstaat. Vanuit het perspectief van kennisconstructie draait het om de vraag hoe de moderne lerende overeind blijft in de hoeveelheid informatie en met welke informatievaardigheden hij dit doet. Deze ontwikkelingen hebben ook gevolgen voor de manier waarop een informatiebemiddelende instantie als de bibliotheek werkt. Wat in Nederland gebeurt, zien we ook in de Verenigde Staten terug: de bibliotheken gaan vanuit een integraal model samenwerken met it-centra en onderwijskundige centra in de organisatie, waarbij de klant centraal komt te staan. Hanneke Becht heeft tijdens deze EDUCAUSE-editie geen fundamenteel nieuwe technische oplossingen kunnen ontdekken, op dit punt zijn we in Nederland helemaal bij. Training and Support In de Amerikaanse context is er veel aandacht voor bewustwording bij docenten over de mogelijkheden van e-learning. Pas als ze zich goed weten in te leven in de belevingswereld van de studenten van de Net Generation, en voldoende vertrouwen hebben in hun eigen rol, gaan ze daadwerkelijk op een vruchtbare manier aan de slag. Ria Jacobi en Esther de Groot formuleren in hun bijdrage in hoofdstuk 6 een fasenmodel. Daarin komen de volgende drie stappen aan bod: Bewustwording, Stap voor stap
7
ondersteuning en Ontwikkelen en ontwerpen van (vernieuwend) onderwijs. In elk van deze fasen is een eigen mix van ondersteuningsvormen mogelijk, en is een eigen kwalitatieve norm ten aanzien van de ontwikkelde resultaten op zijn plaats. Succes- en faalfactoren voor de Amerikaanse situatie geven handvaten voor professionaliseringstrajecten in de Nederlandse situatie. Naar verwachting zal de niet te negeren behoefte van de nieuwe studenten de docenten makkelijker in beweging brengen, dan de stimulansen vanuit management en organisatie tot nu toe. Teaching and Learning Een sterk punt van de Amerikaanse universiteiten schuilt in de manier waarop ze werk maken van de ontwikkeling van onderwijs en dit vanuit de organisatie faciliteren. Instructional design vormt een apart taakgebied waarvoor diverse hulptroepen de docent ondersteunen. In ons Nederlandse model is de docent veelal voor alle rollen tegelijk verantwoordelijk: onderwijs maken, onderwijs geven, onderwijs evalueren. En daar ligt natuurlijk een probleem als onze docenten actief willen zijn in de elektronische leeromgeving: ze zijn vaak door gebrek aan tijd en technische competenties niet in staat om een optimaal ‘learning design’ te ontwikkelen. Ze vinden het lastig om een helder plan op te stellen over hoe ze vanuit het didactisch perspectief de informatie- en communicatietechnologie in willen zetten. Van een andersoortige roldifferentiatie die in Nederland sinds enige tijd - althans op papier - op de kaart staat, waarbij onder andere het onderscheid tussen de coach en de vakdocent wordt gemaakt, zien we in de Amerikaanse situatie veel minder manifest. Heino Logtenberg constateert dit in het zevende hoofdstuk. Ook hij beschrijft de ontdekking van de individuele lerende, met als gevolg dat er meer en meer aandacht komt voor de toepassing van ICT om interactieve en ‘authentieke’ leeromgevingen te creëren, die de studenten voor een belangrijk deel ook buiten de muren van de instelling al bezoeken in de vorm van games en simulaties. Ook op dit terrein moeten we aansluiten bij de cultuur van de klant (lees: student), als we deze met succes willen bereiken. Conclusies Wat kunnen we van de Amerikanen leren en wat kunnen we verwachten voor de toekomst? Hiervoor komen we nog even terug op de drie punten van verschil die in het begin van deze analyse genoemd zijn: 1. het verschil in
8
attitude tegenover techniek; 2. het verschil in implementatiestrategie; 3. het verschil met betrekking tot de onderwijskundige uitgangspunten. Attitude tegenover techniek Mede onder invloed van de Net Generation, zal de houding ten aanzien van techniek in onze Nederlandse samenleving en in ons onderwijs verder veranderen. Het zou daarbij interessant zijn om te onderzoeken in hoeverre er sprake is van verschillen tussen de houding ten opzichte van techniek onder Amerikaanse en Nederlandse jongeren. Hoe dan ook, de Nederlandse kinderen gaan steeds jonger en steeds vaker aan de ICT. Daardoor zal de scepsis over techniek, niet alleen onder jongeren, verder afnemen, waarbij de gebruiksvriendelijkheid van apparaten uiteraard ook een rol speelt. De voortschrijdende toepassing van informatie- en communicatietechnologie zal het bestaande sentiment, dat techniek vaak vooral duur is en ook nog eens regelmatig extra veel werk oplevert, doen verminderen. De inzet van ICT zal daartoe niet alleen de pedagogische en administratieve processen in onze instellingen voor hoger onderwijs daadwerkelijk efficiënter en effectiever moeten maken, maar deze juist ook bijeen moeten brengen. Als gevolg daarvan zullen ook ‘digital immigrants’, zoals Stefaan van Hooydonk3 (Vlerick Leuven Gent Management School) op de SURF Onderwijsdagen 2004 iedereen van vóór de Net Generation betitelde, techniek meer gaan waarderen, zoals dat in de Amerikaanse cultuur al langer het geval is. De ‘digital natives’, die met computers opgroeien, zullen bovendien steeds nadrukkelijker vragen om onderwijs met informatie- en communicatietechnologie. Uit de analyse van Oblinger blijkt onder meer dat de studenten niet alleen maar om meer inzet van informatie en communicatie technologie vragen, maar ook om anders vormgegeven onderwijs. Ze geven hiermee een belangrijke push van de kant van de gebruikers die de docenten en het management in beweging zet. Zodra een bepaalde hoeveelheid kritische massa is bereikt, hebben de laatkomers het gevoel dat ze niet langer achter kunnen blijven. Implementatiestrategie Amerikanen veranderen hun organisaties vaak veel meer ‘top down’. Ze kiezen sneller en voeren hun keuzes onder een hoog tempo in. Het is de vraag in hoeverre wij ons poldermodel achter ons kunnen laten, de vraag is ook óf dat een goed idee is. De noodzaak om gemeenschappelijke stappen vooruit te zetten wordt in de Nederlandse
context wel meer en meer gevoeld, getuige ontwikkelingen als Virtual Clearing House en de groeiende aandacht voor architectuur en standaarden. Voorlopig maken de Amerikanen sneller en meer meters dan wij, maar wanneer wij werk weten te maken van de juiste strategieën voor veranderingsmanagement, slagen wij er uiteindelijk misschien beter in om de verschillende stakeholders in onze organisaties succesvol gezamenlijk ICT te laten werken. Bovendien hebben wij bij de samenwerking tussen de instellingen, op wat consortiumperikelen na, veel minder last van het private concurrentiemodel, zoals dat in de Verenigde Staten in sterke mate speelt.
3 Stefaan van Hooydonk, Corporates and schools. A tale of east
is east and west is west? http://www.surf.nl/owd2004/upload/keynote-presenatie_ vanhooydonk_.pdf
Onderwijskundige uitgangspunten Het blijft ook de komende jaren interessant om over de Atlantische oceaan naar EDUCAUSE te vliegen, om te aanschouwen hoe zich de ontwikkelingen daar uitkristalliseren. De kans is reëel dat de Amerikanen, nu ze de lerende centraal gaan stellen in hun denken, ook meer oog krijgen voor de pedagogische vraagstukken, waar wij van oudsher zo zwaar het accent op leggen. Vanuit Europa kunnen we ze helpen om dit thema beter op hun agenda te krijgen en te houden. Net zo goed als wij van hen wat meer ‘go for it’-mentaliteit en van hun hogere serviceniveau kunnen gebruiken en eens wat minder voorzichtig mogen zijn om nieuwe technieken uit te proberen. Van beide kanten valt nog een hoop te leren en ook voor de landelijke samenwerking pakt het vaak goed uit om met elkaar het EDUCAUSE avontuur te ondernemen. Hopelijk bevinden zich onder de deelnemers van de volgende EDUCAUSE-editie in Orlando ‘Transforming the Academy: Dreams and Reality’ opnieuw veel landgenoten, zowel bezoekers als presentatoren. Referenties (Endnotes) 1 Diana Oblinger, Educating the NETgeneration, verslag door Ria
Jacobi, http://www.edusite.nl/edutrip2004/verslagen_ training/14122 Streaming weergave van de presentatie: http://mslive. sonicfoundry.com/Live/LiveViewer/FrontEnd/View. aspx?peid=2808fd88-7ab3-49e6-bc25-93f2c1b7dc39 2 James Duderstadt, Preparing for the revolution: Redux
http://www.educause.edu/E04/Program/1663?Product_ Code=E04/GS01
9
3
Emerging Technologies and Practices Open netwerken: spelers kiezen zelf voor medespelers en instrumenten
Ellen Rusman Open Universiteit Nederland Eja Kliphuis Hogeschool INHOLLAND “It is people we are connecting, not devices”Ben Teitelbaum (Program Manager of Internet2’s Voice and integrated communications initiatives, EDUCAUSE, 2004). Inleiding Moore1 (oud-directeur van de Fairchild Semiconductor Research and Development Laboratories) voorspelde al in 1965 dat de dichtheid van transistors op een chip elke 12 tot 18 maanden zou verdubbelen, terwijl de kostprijs van een transistor in die zelfde periode werd teruggebracht tot de helft. Deze voorspelling van Moore, nu bekend als ‘Moore’s law’, blijkt vandaag de dag aardig uit te komen en de toekomst brengt ons dus steeds grotere ‘computerkracht’ tegen een lagere prijs, potentieel betaalbaar voor iedereen. Kleinere, lichte en krachtige instrumenten komen beschikbaar voor het hoger onderwijs. Wat betekent het als: • apparaten gemakkelijker en intuïtiever in gebruik worden en in de toekomst waarschijnlijk door middel van één infrastructuur gebaseerd op internettechnologie draadloos (wifi, bluetooth, e.d.) of draadgebonden (koper, glas, coax) met elkaar verbonden zijn?2
10
•
•
•
er steeds meer functies in één apparaat (denk aan mobiele telefoons met camera, wekker, agenda e.d.) zijn geïntegreerd?2 er tegelijkertijd waarschijnlijk ook apparaten met sterk gespecialiseerde functies, de zogenaamde telematons3, verschijnen? er steeds meer open source soft-and courseware beschikbaar komt? 4+5
Oftewel: “Wát kan je met nieuw opkomende technologieën die je graag wílt kunnen om het leren binnen het Nederlandse hoger onderwijs te ondersteunen en te stimuleren?”. Door het bijwonen van presentaties en het houden van een drietal interviews met sleutelfiguren uit het veld (Willy Pritchard6, Edward Walker7 and Mitch Kapor5), verzamelde de themagroep Emerging Technologies and Practices relevante informatie. We keken zowel naar ideeen over toekomstig gebruik als naar concrete praktijken, om zo van ervaringen te leren. Een belangrijke vraag daarbij is: “In hoeverre zijn de ervaringen die onderwijsinstellingen in de Verenigde Staten met deze technologieën hebben opgedaan bruikbaar voor het Nederlandse hoger onderwijs?” Vier trends We vonden veel tijdens EDUCAUSE 2004 en zien vier trends: Connecting people, tools and information in a personalised way; Mobile accessible and wearable; Sharing and managing content and instruments; Cybersecurity. 1. Connecting people, tools and information in a personalised way Mensen kunnen tegenwoordig continu aangesloten zijn op netwerken met andere mensen, instrumenten en informatie, zowel op het persoonlijke als het professionele vlak. Ze maken ook steeds vaker gebruik van gepersonifieerde informatie, in verschillende vormen en bijvoorbeeld afgestemd op: - de plaats waar zij zich bevinden1 - persoonlijke interesse, niet uitsluitend gerelateerd aan het werk8 - de functionele status (bijvoorbeeld: aanwezig, bezet) - het gedrag dat ze vertonen (bijvoorbeeld: veel ‘googlen’ op een bepaald onderwerp, leidt vervolgens tot automatische informatie in een persoonlijk portaal) - de actualiteit en vernieuwingssnelheid van de informatie zelf.
Informatie sluit dus beter aan bij de bezigheden van mensen, bereikt hen sneller en komt vaker automatisch op één virtuele toegangsplaats beschikbaar2+3, bijvoorbeeld door middel van RSS (Really Simple Syndication), een formaat om de meest recente berichten van een site op een gestandaardiseerde manier, in XML-formaat, aan te bieden9. Je kunt je abonneren op RSS-feeds van sites en dit naar je eigen plek laten sturen (bijvoorbeeld je portaal), waardoor je altijd van het meest recente nieuws op de hoogte bent. Het portaal wordt steeds meer ‘een persoonlijke bril op de wereld’ in plaats van een presentatiemiddel van organisaties9. Naast informatie zijn via het portaal ook andere services, bijvoorbeeld je favoriete muziek te bereiken. Steeds meer instellingen in de Verenigde Staten sluiten contracten af met muziekservices zoals Napster 10. Doel hiervan is tegelijkertijd een aantal problemen als toename van virussen en illegale praktijken te voorkomen. Het is opvallend dat de universiteiten in de Verenigde Staten de mogelijkheden van informatietechnologie gebruiken om de opleiding te ondersteunen én heel bewust kiezen om de student ook in zijn persoonlijke leven te ondersteunen. Studenten hebben bepaalde dingen thuis (zoals draadloze toegang via computer of mobiele telefonie), dus moet de universiteit het ook aanbieden, ook als de directe relatie met het onderwijs soms moeilijk te leggen is. Een veel gehoord argument hiervoor is dat dit indirect het gebruik van en de vaardigheid met informatie- en communicatietechnologie onder studenten (én onder docenten) bevordert. Informatie sluit ook beter aan op persoonlijke profielen doordat mensen gemakkelijker zélf publiceren, bijvoorbeeld door middel van blogs (persoonlijke sites waarop in chronologische volgorde informatie gepresenteerd en gearchiveerd wordt) en wiki’s (gedeelde sites waarop een groep mensen informatie kan presenteren, aanvullen, wijzigen en archiveren om zo gemeenschappelijke kennis te delen en op te bouwen)11. Meer mensen zullen informatie over interessen delen via blogs en wiki’s, omdat die gemakkelijk in gebruik zijn. Een andere reden voor het succes is volgens Diana Oblinger (vice-president EDUCAUSE)12 dat mensen het internet zien als een podium. Ze vinden het ‘lekker’ om gehoord te worden en onbeperkt te kunnen publiceren. Door deze persoonlijke ‘push’ van informatie, de persoonlijke bijdragen en interpretaties groeit het aanbod
sterk en worden filters belangrijker om ‘information overload’ te voorkomen. Deze ontwikkelingen sluiten blijkbaar ook goed aan bij de wensen van de doelgroep. Uit onderzoek van ECAR13, het EDUCAUSE Centre for Applied Research, blijkt dat studenten informatie- en communicatietechnologie niet zozeer gebruiken in relatie met de opleidingsdoelen, maar meer vanwege het gemak, de controle die ze kunnen uitoefenen en de mogelijkheden om te communiceren met de docent en andere studenten. Zoals Ben Teitelbaum1 (Program Manager of Internet2’s voice and integrated communications initiatives) ook in zijn lezing zei: “communicatie is de ‘killer application’ van de toekomst. Studenten willen bellen, mailen, SMS-en en MSNen”. Daarbij, of misschien wel daarom, zal ook een convergentie van de technologieën voor het uitwisselen van geluid en beeld over IP steeds populairder worden: integratie van (beeld)telefonie en de computer, bijvoorbeeld Voice over IP (transfer van geluid over het internet naar analoge toestellen) en IP-telefonie (geluid van computer naar computer). Uiteraard is ook kostenreductie daarbij belangrijk voor de consument. De organisatie van helpdiensten zal moeten aansluiten bij dit veranderende gedrag van lerenden in de toekomst. Dit betekent waarschijnlijk persoonlijke ondersteuning: 24 uur per dag, 7 dagen per week door middel van telefoon, e-mail, chat en websites met handleidingen14. 2. Mobile, accessible and wearable Mensen worden mobieler en nemen hun informatiebronnen en steeds compactere en draagbare communicatiemiddelen met zich mee. Ze kunnen door middel van instrumenten als PDA, Blackberry, tablet PC, laptop, mobiele telefoon en draadloze verbindingen, bijvoorbeeld WiFi of mobiele telecommunicatie (UMTS-verbinding) 24 uur per dag met elkaar verbonden zijn15+16. Zo vormen ze draadloze netwerken waarover informatie uitgewisseld kan worden. Deze instrumenten en netwerken van mensen bieden ook mogelijkheden voor het hoger onderwijs, wanneer leermiddelen op deze instrumenten ‘afgespeeld’ en tussen mensen uitgewisseld kunnen worden. Uiteraard zijn er de voordelen van toegang tot informatie onafhankelijk van tijd, plaats en tempo van de gebruiker. Er kan echter meer, zowel binnen contact- als afstandsonderwijs:
11
•
•
•
•
•
•
•
12
De lerende kan informatie ontvangen én zenden: zo kan iemand zowel in de rol van ontvanger als van aanbieder zitten: de lerende als auteur of onderzoeker. Interactie en delen van informatie tussen lerenden vergroten: tijdens bijeenkomsten kunnen lerenden centraal informatie delen en annoteren, brainstormen, stemmen, groepsbesluiten maken en het resultaat direct voor iedereen beschikbaar maken17. Directe controle op informatie-uitwisseling en leerinhoud: lerenden kunnen door middel van hetgeen ze zenden, controle uitoefenen op de inhoud van de informatie-uitwisseling in een groep, zoals bijvoorbeeld in het Virtual canvas project18. De wereld in de klas (‘smart classes’2): de ‘grote wereld buiten’ haal je binnen de klas of de klas verplaatst zich naar de wereld buiten, bijvoorbeeld door veldonderzoek. Door middel van simulaties, virtual laboratories, razende onderzoeksreporters die live data verzamelen en naar de klas zenden (bijvoorbeeld het aantal auto’s dat op een weg passeert), live ‘expertsessies’ maak je bijeenkomsten praktijkgerelateerd, interactief, stimulerend en daarmee toegankelijker en meer passend bij de leef- en leerstijlen van studenten. Onderzoek en onderwijs versmelten19. De ‘nomadicity’ van studenten: leren vindt niet meer binnen één organisatie plaats doordat lerenden kunnen kiezen uit het aanbod van verschillende organisaties en zo hun ideale programma samenstellen15. Gedeelde afrekensystemen en webgebaseerde betalingen ondersteunen deze ontwikkeling. Informatie aangepast aan status: afhankelijk van de status van een persoon (bijvoorbeeld de plaats waar hij/zij is, interesseveld) kan informatie aangepast worden20. Een lerende kan op excursie gaan (bijvoorbeeld Rome) en bij elk geschiedkundig monument relevante informatie op de gewenste manier (audio, tekst, plaatjes), ontvangen, annoteren, maken én toevoegen. Monitoren van leerdoelen: een docent kan al tijdens zijn college snel controleren of de belangrijkste leerdoelen bij de studenten zijn bereikt. Zo was er een voorbeeld van een docent die deze controle met een paar korte vragen op een webpagina uitvoerde. De studenten moesten met een draadloos device (notebook, PDA) de vragen op de webpagina beantwoorden. De docent zag de resultaten van de antwoorden snel als grafiekje en kon vervolgens nog tijdens het college meer of minder aandacht geven aan bepaalde leerstof, om alsnog de doelen te bereiken.
3. Sharing and managing content and instruments De trend ‘open’ zet zich voort: bij Open Source applicaties én bij leerinhouden. We zien verschillende voorbeelden van instellingen die docenten stimuleren om de leerinhouden die ze ontwikkelen voor een breed publiek te publiceren. SOFIA (‘Sharing Of Free Intellectual Assets’)21 creëert een groeiende community van docenten die kwalitatief hoogwaardige leerinhoud levert in een samenwerkingsverband van instellingen. In deze community krijgt het hele proces van publiceren-reviewen-hergebruiken van bestaand leermateriaal vorm. Interessant daarbij is het gebruik van de ‘Creative Commons License’, waarbij docenten als auteurs kiezen hoe ver ze willen gaan met het delen van hun materiaal. Creative Common License heeft elf verschillende licentievormen beschikbaar, zodat er altijd wel één is die bij de situatie past: ‘mix & match’20. Het Foothill De Anza Community College gebruikt samen met partnercolleges al sinds 1995 een zelf ontwikkeld Open Source Content Management Systeem, ETUDES. Inmiddels maken 750 docenten van 50 instellingen daarvan gebruik. Voor ETUDES-Next Generation hebben de instellingen zich opnieuw aangesloten bij een Open Source Applicatie-initiatief: Sakai22 Uit beide initiatieven spreekt – net als bij de vele andere Open Source Application initiatieven – heel sterk een houding van ‘het heft in eigen handen’: we gaan als instelling of samen met partnerinstellingen zélf met onze docenten aan de slag om leerinhouden te vinden, te publiceren, te reviewen. We richten een aparte afdeling op om digitale leerobjecten te ontwikkelen en te publiceren23. We ontwikkelen samen met anderen applicaties hiervoor, we participeren in zinvolle samenwerkingsprojecten. We verkleinen onze afhankelijkheid van grote commerciële bedrijven en voorkómen een zogenaamde ‘vendor-lock in’. We houden ons aan standaarden. Ook de eerdergenoemde muziekservices die Amerikaanse onderwijsinstellingen bieden, getuigen van deze instelling. Het zijn niet altijd hele cursussen die gedeeld worden: leerobjecten en ‘digital assets’ (kleinere stukjes herbruikbaar materiaal die op zichzelf staan, bijvoorbeeld een foto/plaatje) worden verzameld met als belangrijk doel: hergebruik. ‘Containers’ voor data, informatie, kennis en wijsheid zijn respectievelijk Data warehouses, Digital Library and Collections, Knowledge Repositories én the Mind. Een blog is een container voor ‘the mind’: een manier om regelmatig je kennis te organiseren, maar ook om nieuwe ideeën en invalshoeken te verspreiden24.
Het delen is niet alleen van toepassing op leerinhoud en instrumenten, ook ervaring deelt men door de uitwisseling van vernieuwende, experimentele voorbeelden. Innovation Lab is een website waarop onderwijsinstellingen met eigen vernieuwende voorbeelden terecht kunnen: binnen 15 minuten zijn die dan voor iedereen zichtbaar25. Chippewa Valley Technical College hoopt op deze manier prikkelende voorbeelden op het spoor te komen die navolging verdienen. Dit initiatief heeft een andere insteek, richt zich op de pioniers, de ‘early adopters’. 4. Cybersecurity Om informatie te kunnen delen en uitwisselen, zijn goede afspraken tussen de verschillende partijen nodig, bijvoorbeeld over het gebruik van standaarden en copyright-licenties. Daarnaast is het ook zaak dat informatie veilig, zonder problemen en extra ongemak uitgewisseld kan worden. Dit blijkt geen gemakkelijke opgave te zijn. Vandaag de dag treden verschillende problemen op: - spam: (groot aantal) ongewenste berichten15 - identiteitsdiefstal: een persoon doet zich voor als een andere persoon (bijvoorbeeld in een mailinglist, bij aankoop van producten) - worms/viruses: software programmaatjes die zich óf ingraven in de directory-structuur van je computer óf bestanden infecteren - spyware: software die informatie van jouw gedrag en computer naar derden kan sturen (bijvoorbeeld toetsaanslagen, waardoor creditcardnummers, wachtwoorden en dergelijke doorgestuurd kunnen worden) - ‘rogue’-accesspoints: wireless toegangspoorten die onvoldoende beveiligd zijn, zodat naast de oorspronkelijke doelgroep ook andere personen van de verbinding gebruik kunnen maken16+17 Op verschillende manieren wordt geprobeerd om deze problemen te voorkomen of te bestrijden, bijvoorbeeld door middel van firewalls, Virtual Private Networks, antivirus software, identificatie, authenticatie en autorisatie, eenmalig inloggen en gebruik van standaarden en protocollen26+16. De garantie van veiligheid is een belangrijke (rand)voorwaarde voor acceptatie en gebruik van technologie in het onderwijs. Het blijkt dan ook een actueel onderwerp van groot belang voor ICT-beheerders binnen onderwijsinstellingen. Het heeft géén directe impact op onderwijskundige vraagstukken. Wél blijkt een te ver doorgevoerde beveiliging (of een slecht uitgevoerde beveiliging) het
gebruiksgemak en daarmee de acceptatie van ICT in de weg te staan. Een belangrijk aandachtspunt bij invoering van nieuw opkomende technologieën is het vinden van een goed evenwicht tussen voldoende beveiliging, een hoog gebruiksgemak en daarmee hoge gebruikersacceptatie: lastig, maar erg noodzakelijk. Conclusies Tijdens EDUCAUSE 2004 is veel aandacht voor onderzoek naar gebruikers van nieuwe technologie, studenten en docenten. Dit past ook in de sterke servicetraditie in de Verenigde Staten. Nieuwe technologieën kunnen ondersteuning bieden aan de volgende ontwikkelingen op het gebied van onderwijs en leren: • Een genetwerkt model van mensen en informatie ondersteunt het toekomstige leren. Studenten hebben hierin een hoge mate van controle over wat ze leren: communicatie en interactiviteit met de omgeving staan hoog in het vaandel13. Lerenden produceren ook vaker informatie door technieken als blogs en wiki’s. Het delen, annoteren en aanpassen van informatie wordt gemakkelijker, waardoor directe feedback eenvoudiger wordt. Eerste voorzichtige aanzetten om informatie op een genetwerkte manier te delen vinden we in Nederland bijvoorbeeld binnen het Edublog-initiatief 9. • Onderzoek, probleemoplossend vermogen en leren zijn steeds meer met elkaar versmolten; praktijk, zo ‘natuurgetrouw’ mogelijk, speelt een grote rol. Door gebruiksvriendelijke, mobiele technologie kiezen studenten combinaties van tijd en plaats, die het beste aansluiten op hun persoonlijke wensen, mogelijkheden en omstandigheden. Het is denkbaar dat studenten in de nabije toekomst thuis studeren en naar de universiteit komen om samen te werken en elkaar te ontmoeten. Leren vindt steeds minder bij één enkele instelling plaats. Privé-, beroeps- en leersituaties krijgen dunnere scheidslijnen. In de Verenigde Staten doen ze over het leveren van muziekservices aan studenten een stuk minder krampachtig dan hier. In Nederland komen studenten ook al ‘chattend, bellend, met muziek in de oren’ de klas binnen, maar universiteiten en hogescholen bieden nog geen aansluitende services. SURFdiensten zou hiermee meer aan de slag kunnen gaan22. Open source oplossingen (applicaties, leermateriaal) sluiten hierbij aan: specifiek op het onderwijs toegesneden
13
materiaal en applicaties worden ontwikkeld. Een Open Source oplossing is niet automatisch goedkoper dan een commerciële oplossing, maar vaak wel meer op maat. Veel universiteiten in de Verenigde Staten experimenteren met open source toepassingen. De trend naar ‘open en delen’ van zowel applicaties als materiaal zal in Nederland waarschijnlijk ook sterker worden, in ieder geval zijn er nu al oriënterende initiatieven (bijvoorbeeld het DU open source rapport27) op dit terrein. Interessant vanuit het perspectief van delen van materiaal is een initiatief aan Cornell University: daar is een afdeling in het leven geroepen voor ontwikkeling en publicatie van digitale leerobjecten21. Een interessante optie voor Nederlandse universiteiten en hogescholen die nu veelal gericht zijn op het kiezen van een (L)CMS?
Walker7 en Kapor5 aan de Nederlanders luidt: “Embrace and try ambitious things, start small pilots, in order to achieve big things!” Referenties (Endnotes) 1 Moore, G. (1965). Cramming more components onto integrated
circuits. Electronics, Volume 38, Number 8, April 19, 1965. Zie voor het complete artikel: ftp://download.intel.com/research/ silicon/moorespaper.pdf 2 Ben Teitelbaum, Connective middleware for next generation
campus communications, verslag door Frank Boterenbrood, http://www.edusite.nl/edutrip2004/verslagen_technology/13730 3 Howard Strauss, The future of teaching and learning, verslagen
Samenwerking en uitwisseling vragen om duidelijke afspraken. Het gebruik van technologische standaarden is noodzakelijk en deze worden in de Verenigde Staten dan ook al vaak toegepast. Bij IMS komt inmiddels meer aandacht voor implementatievraagstukken en de mensen die bij implementaties zijn betrokken8. In Nederland is men wel met standaardisatie-initiatieven bezig, maar nog niet op een dergelijk grote schaal. Ook auteursrechten dienen goed te worden geregeld. In de Verenigde Staten maakt men hiervoor vaak gebruik van de Creative Common Licenses. Ook Nederland heeft hiervoor recent aandacht ontwikkeld binnen een creativecommons-initiatief28, maar in het hoger onderwijs is het nog geen breed geaccepteerd fenomeen. Communicatiemiddelen als e-mail, chat, IP-telefonie, e.d. moeten veiliger worden om hun acceptatie te behouden. In het Nederlands onderwijs ontbreekt nu vaak het gebruik van chat/instant messaging, mede vanwege veiligheidsrisico’s. Veiligheid en betrouwbaarheid zijn voorwaarden voor gebruik.
door Anton Neggers en Steven Schoppert, http://www.edusite. nl/edutrip2004/verslagen_teaching/13807 http://www.edusite.nl/edutrip2004/verslagen_technology/13825 4 Mitchell Kapor, Jack McCreedy en Oren Sreebny, Chandler
Westwood personal information systems, verslag door Bert Melief en Remco Rutten, http://www.edusite.nl/edutrip2004/verslagen_technology/13693 5 Mitchell Kapor. Interview with Mitch Kapor, verslag door Ellen
Rusman. http://www.edusite.nl/edutrip2004/ verslagen_technology/14000 6 Willy Pritchard. Interview with Willy Pritchard, verslag door
Eja Kliphuis. http://www.edusite.nl/edutrip2004/verslagen_ technology/13992 7 Edward Walker, Interview with Edward Walker, verslag door
Ellen Rusman. http://www.edusite.nl/edutrip2004/ verslagen_technology/14001 8 Howard Strauss, Building Succesfull Enterprise Portals, verslag
Vernieuwers beginnen in de Verenigde Staten vaak níet met een (onderwijskundig) model, maar met nieuwe technologieën als ‘speeltjes’. Gaandeweg vind je de mogelijkheden uit, gewoon door te doen. In Nederland hebben we de neiging alles eerst uit te denken in modellen, voordat we aan de slag gaan. Volgens Willy Pritchard, medeinitatiefnemer van het SOFIA-project, heeft dit verschil te maken met cultuur, Amerikanen krijgen het entrepreneurschap er al bij de geboorte ingehamerd. De beste manier ligt waarschijnlijk ergens in het midden, maar zoals de strekking van de adviezen van Pritchard6,
14
door Rens van der Vorst, http://www.edusite.nl/edutrip2004/ verslagen_technology/13643 9 http://www.edublogs.nl/blog/ 10 Kent Hubell, Nick Linder, Ginny B. Cake, Kenneth Stafford,
Campus Online Music and Movies, verslag door Audrey Visscher, http://www.edusite.nl/edutrip2004/verslagen_technology/13677
11 Alan Levine, Brian Lamb, Decentralization of learning resour-
21 William. H. Pritchard/Vivian Sinou, At the end of the day we
ces, verslag door Michiel van Geloven, http://www.edusite.nl/edutrip2004/verslagen_technology/13664
will have given it all away., verslag door Eja Kliphuis, http://www.edusite.nl/edutrip2004/verslagen_technology/13779
12 Diane Oblinger, Educating the Net Generation, verslag door
22 Amitava Mitra, Sakai, verslag door Michiel van Geloven,
Ellen Rusman, http://www.edusite.nl/edutrip2004/verslagen_ training/14122 Zie voor een streaming weergave van haar presentatie: http://mslive.sonicfoundry.com/Live/LiveViewer/FrontEnd/ View.aspx?peid=2808fd88-7ab3-49e6-bc25-93f2c1b7dc39
http://www.edusite.nl/edutrip2004/verslagen_technology/13775 23 Oya Y. Rieger, Supporting the Integration of Digital Assets in
Learning, Teaching, and Scholarly Communication, verslag door Johan Oomen, http://www.edusite.nl/edutrip2004/verslagen_library/13843
13 Judith B. Caruso & Robert B. Kvavik, Students and
information Technology: findings from ECAR, verslag door Audrey Visscher en Stefanie van Kleef, http://www.edusite.nl/ edutrip2004/verslagen_technology/13708
24 Susan E. Metros, Kathleen Bennett, Coralling Educational
14 Charles R. Bartel, Surveying the digital landscape, verslag
25 Tim Tewalt, Mike Mathews, Creating a nationwide IT-
door Rens van der Vorst, http://www.edusite.nl/edutrip2004/ verslagen_technology/13697
community to share best practices, verslag door Marion Keiren, http://www.edusite.nl/edutrip2004/verslagen_technology/13778
15 Russell J. Yount, Charles R. Bartel, Implementing a campus
26 Michael Zastrocky, Annual Gartner EDUCAUSE update
wide wireless LAN: considerations and practices, verslag door Remco Rutten, http://www.edusite.nl/edutrip2004/verslagen_ technology/13647
2004, verslag door Frank Boterenbrood, http://www.edusite.nl/ edutrip2004/verslagen_technology/13698
Content, verslag door Eja Kliphuis, http://www.edusite.nl/ edutrip2004/verslagen_technology/13645
27 De Vries, F., Nadolski, R. Open source toepassen in 16 David Kotz, Transforming a campus through wireless, verslag
door Rens van der Vorst, http://www.edusite.nl/edutrip2004/ verslagen_technology/13761
modulaire elektronische leeromgevingen. http://www.du.nl/ digiuni//download/temp/OpenSourcetoepasseninmodulaireELO s231104.pdf
17 Patrick Czupik, Thomas Skill, James Rowley, David Wright,
28 Creative commons Nederland.
Ken Graetz, Integrating student laptop initiatives into the classroom experience, verslag door Albert Kerkhof, http://www. edusite.nl/edutrip2004/verslagen_technology/13705
http://www.creativecommons.nl
18 Themin Suwardy, Virtual Canvas: Enhancing classroom
interaction, verslag door Hans Wisbrun, http://www.edusite.nl/ edutrip2004/verslagen_technology/13683 19 Arlene Krebs, John C. Ittelson, Gilbert, R.Gonzales, Mobile
education: On campus and in the community, verslag door Hans Wisbrun, http://www.edusite.nl/edutrip2004/verslagen_ technology/13773 20 Kenneth Blackney, ET Charting New Frontiers: The Mobile
Digital Campus, verslag door Petra Wentzel, http://www.edusite.nl/edutrip2004/verslagen_technology/13819
15
4
Leadership and Management Onderwijsvernieuwing met ICT vraagt vooral verandermanagement
Peter J. Dekker Universiteit van Amsterdam Inleiding Om echte onderwijsvernieuwing met ICT te realiseren een verandering in onderwijzen en leren - is meer nodig dan een project of zelfs meer dan een weiland vol bloeiende projecten. Collis & van de Wende1 constateren in dit verband dat ICTo-implementaties vaak blijven steken op projectniveau: dat er weinig sprake is van werkelijk veranderende praktijken. Onderwijsinnovatie met ICT vereist een combinatie van visie, strategie en verandermanagement. Wie anders dan de middle manager, de tactische strateeg, heeft de sleutel in handen om deze gewenste integrale benadering vorm te geven en uit te voeren? Immers, dat is degenen die vaak fulltime bezig is met het vertalen van de wensen en eisen uit de omgeving naar gewenst gedrag van de organisatie waar zij verantwoordelijk voor zijn. Middle managers zijn leidinggevenden die verantwoordelijk zijn voor de vormgeving van (een deel van) het primaire proces, en die zelf weinig tot geen doceertaken hebben. Soms communiceren zij ook niet direct met docenten, maar zit daar nog een laag van ‘coördinatoren’ tussen. Zelf leggen ze verantwoording af aan het hoger gelegen niveau: soms is dat het College van Bestuur, soms zit daar nog een laag tussen. Afhankelijk van de instelling heten ze opleidingsmanagers, onderwijsdirecteuren etc. Ook in voorgaande verslagen van EDUCAUSE2+3, en bijvoorbeeld in de SURF-publicatie over Online Educa
16
Berlijn 20034, wijzen de auteurs op de centrale rol van de middle manager als het gaat om het beleidsmatig invoeren van ICT in het onderwijs. Het gaat hier dan wel om management dat betrekking heeft op het onderwijs zelf: visie en ambities zijn -graag- gebaseerd op kennis van het primaire proces. Dat is kennelijk lastig, voor een manager in het onderwijs. De organisatie verwacht in toenemende mate onderwijskundig leiderschap van de middle manager. Dit leiderschap is nodig om een doelgericht, efficiënt, goed gepland en succesvol traject van onderwijsvernieuwing waarin ICT zowel een uitdaging als een voorziening is op te zetten en uit te voeren. Aan dit leiderschap lijken in de Nederlandse situatie twee aspecten te zitten. 1. het bepalen van het te voeren (onderwijsvernieuwings) beleid: de te maken keuzen binnen de geldende randvoorwaarden 2. het uitvoeren van dit beleid, de veranderkundige aspecten. In deze geest hebben de leden van de themagroep Leadership and Management als vraagstelling geformuleerd: Hoe kan de middle manager ondersteund worden bij het beleidsmatig opzetten van een traject van onderwijsvernieuwing waarin ICT een rol speelt? Amerikanen krijgen aandacht voor het proces Grosso modo houden Amerikanen het bij voorkeur eenvoudig. Constructivisme? Competentiegericht onderwijs? Wie die termen in een titel gebruikt, trekt in de Verenigde Staten geen volle zalen. ICT-tools: die kun je gebruiken, je ziet het effect. ICT-vaardigheden: die kun je als docent observeren, duidelijk, concreet. Wat bedoelen ze in de Verenigde Staten dan met de transformatie van het leren en onderwijzen? Dat studenten hun ICT-vaardigheden beheersen! Tot nu toe weinig over een visie op leren, weinig over – veranderende – eisen uit de maatschappij5. Na deze eerste schok blijkt er toch ook meer waar te nemen, maar je moet er een beetje naar zoeken. Volgens de regelmatige deelnemers aan de EDUCAUSEconferenties is er in Denver zelfs iets te zien van een fluwelen revolutie: de aandacht voor hardcore tools verschuift naar de meer zachte aspecten van het toolgebruik, naar de proceskant, naar de mensen. Hier zijn twee aanwijzingen voor.
De eerste aanwijzing komt uit het vak ‘policy making’ zelf. Leadership, policy making etc. staat vanzelfsprekend al jaren op de EDUCAUSE-agenda. Er zijn presentaties die ook aandacht vragen voor alternatieve manieren van het benaderen van de beleidscyclus en van projecten. De benadering vanuit alleen it of organisatie met vooropgezette strategiebepaling leidt namelijk in te veel gevallen tot slechtere resultaten die niet beklijven en raakt daarom uit6. Een dergelijke ontwerpgerichte aanpak leidt ook in Nederland tot teleurstellende resultaten. Eén van de knelpunten van deze werkwijze is dat er te weinig aandacht is voor de menselijke aspecten en voor de cultuuraspecten, en daarin begint verandering te komen. Een voorbeeld hiervan is de techniek van de Appreciative Inquiry7. Deze benadering heeft tot doel een positieve organisatiecultuur te ontwikkelen door zoveel mogelijk aan te sluiten bij aanwezige kennis, ervaring en motivatie van de medewerkers. Er waren meer presentaties die deze gezamenlijke aanpak als sleutelfactor naar voren brachten. Ten tweede blijkt op EDUCAUSE 2004 voor het eerst dat de student zelf nadrukkelijk in beeld komt. James Duderstadt (oud-EDUCAUSE-president en hoogleraar University of Michigan), noemt in zijn keynote bijvoorbeeld de student dé transformerende kracht: de ‘plug and play’-generatie die nu opstaat, heeft volgens hem heel andere ideeën over het leerproces dan tot op heden gebruikelijk is. Ook de spraakmakende keynote van Diana Oblinger (vice-president van EDUCAUSE) is duidelijk in deze richting: ‘de studenten van nu zijn niet de studenten waar het huidige onderwijs op is afgestemd8’. In dit verband doet Michael Ridley (hoofd bibliotheek University of Guelph) in zijn presentatie de aanbeveling: ‘Turn the kids loose’9. Wie dit onder ogen wil zien, kan niet om de vraag heen dat het onderwijs en het leren moeten veranderen. En dan gaat het dus niet meer uitsluitend om de boven genoemde ICT-vaardigheden. Het onderwijs moet zich aanpassen omdat haar omgeving verandert. De EDUCAUSE organisatie ziet dit zelf ook en heeft daarom ‘transformatie’ als thema voor EDUCAUSE 2005 benoemd: bepaald visionair voor de Amerikanen. Maar wat heeft EDUCAUSE 2004 nu opgeleverd in het licht van onze vraagstelling?
De rol van de middle managers Uit diverse presentaties, maar met name uit de interviews die leden van de themagroep hebben gevoerd met Jean Zappe10 (director Service Integration, Bucknell University), Richard Katz11 (vice-president EDUCAUSE en president ECAR) en Shirley Waterhouse12 (directeur van het afdeling Educational Technology van de EmbryRiddle Aeronautical University, en schrijfster van het boek ‘The power of eLearning: Incorporating technology into the classroom is the key’), rijst het beeld op dat middle managers in de Verenigde Staten nog niet zo’n grote rol spelen. De rol van een middle manager in de Verenigde Staten is bij onderwijsinnovaties al een stuk minder complex als die innovatie zich vooral beperkt tot het gebruiken van ICT-tools. Maar nog afgezien daarvan heeft de middle manager in de Verenigde Staten een kleinere rol omdat de hiërarchische lijnen veel sterker zijn dan in Europa: de top van een organisatie of instelling leidt, stuurt, bepaalt de strategie. In dit verband is met name de presentatie en het interview met Shirley Waterhouse van belang. Zij stelt dat organisaties in negen van de tien gevallen beginnen met de uitvoering van projecten en de implementatie van resultaten zonder acht te slaan op fasen die daar aan vooraf dienen te gaan, zoals ‘awareness’ en planning. Die komen op z’n best pas daarna aan de orde, maar vaak worden ze ook helemaal overgeslagen. Dit betekent volgens Waterhouse onder meer dat de middle managers – die dergelijke ‘implementaties’ initiëren en uitvoeren – hun activiteiten moeten afstemmen op wat de top doet en wil. Daar speelt natuurlijk weer dat cultuurverschil tussen de Verenigde Staten en Europa een rol: de focus verleggen naar de top heeft meer zin ‘in een land waar de fascinatie voor sterk leiderschap een hoge vlucht heeft genomen’, dan daar waar we het ‘polderen nog steeds niet aan de dijk hebben gezet’13. De middle managers zijn echter, zo geeft Waterhouse in het interview toe, tot nu toe nauwelijks betrokken en gemotiveerd, en in de Verenigde Staten zeker niet in de positie om de rol van change manager aan te nemen. Change management, zo blijkt ook uit andere presentaties en interviews, is in de Verenigde Staten nauwelijks een issue. Katz, vice-president van EDUCAUSE, zegt in het interview hierover: ‘Change management, we’re bad at that!’. Valt er dan weinig uit EDUCAUSE 2004 te halen voor wat betreft dit thema? Toch wel, verschillende dingen zelfs.
17
Hierboven is de Appreciative Inquiry al genoemd. Een geoefend oog herkent in deze benadering elementen van een onderwijstechnologisch ontwerp- en ontwikkelproces, gecombineerd met het beste van diverse communicatietechnieken. Op een afdeling van de Bucknell University, waar een cultuuromslag via deze ontwikkelingsgerichte benadering heeft plaatsgevonden, blijkt dit een doeltreffende werkwijze te zijn14. Wel ten koste overigens van veel tijd en inzet. Opvallend bij deze benadering, in het licht van de probleemstelling, is de onduidelijk afgebakende rol van de middle manager. Bij een AI-proces pur sang bijvoorbeeld speelt de zogenaamde coach een belangrijke(re) rol als initiator, ontwerper en begeleider van het veranderproces. Samenvattend, de middle manager vervult niet zo’n grote rol, maar dit komt wel ter discussie te staan als het gaat om het leiden van -toekomstige- veranderingsprocessen. Leiderschap versus management En dat leidt tot de volgende vondst die op EDUCAUSE 2004 is gedaan: medewerkers mogen van middle managers geen onderwijskundig leiderschap verwachten. Marcus Buckingham15, een Britse consultant en auteur, was er in zijn keynote heel helder over: de belangrijkste taak van de manager is het managen van de talenten van zijn individuele medewerkers. De leider daarentegen heeft als hoofdtaak zijn mensen naar een betere toekomst te leiden. Het is de verantwoordelijkheid van de leider om een heldere visie op de toekomst van de organistie neer te zetten. Volgens Buckingham moet deze persoon daarvoor een aantal dingen scherp neerzetten. Voor wie doen we het? Hoe zit de toekomst eruit? Wat gaan we doen? Waar beginnen we? Hieruit volgt dat het de bestuurders moeten zijn die zich moeten richten op onderwijskundig leiderschap, en niet de middle managers. Dat van de middle manager geen onderwijskundig leiderschap verwacht mag worden, is in lijn met de bevindingen van de Nederlandse Amerikaan Paul Kirschner16. Kirschner, hoogleraar onderwijstechnologie aan de Open Universiteit, geeft aan dat de middle manager in het onderwijs, algemeen gesteld, een ‘organizational’ manager is, dus gericht op operationeel management en beheren en beheersen van een organisatie ‘in rust’. Een innovatieproces vraagt echter om een ‘change agent’ of ‘innovation manager’. Eén persoon kan niet tegelijk beide rollen spelen. Bovendien is niet iedereen in staat beide rollen goed te vervullen. De rol van de change agent lijkt identiek te zijn aan die van de coach in het eerder genoemde Appreciative Inquiry.
18
Zorg voor afstemming Kirschner stelt dat de omgeving dynamisch is, en dat de organisatie daar uiteraard op moet reageren. Het komt vaak voor dat het top management een besluit tot verandering ‘over de schutting’ gooit en de middle manager mag er dan voor zorgen dat er iets van de innovatie terechtkomt. De middle manager moet zich hier niet voor lenen, volgens Kirschner. Deze persoon moet juist commitment op alle niveaus van de organisatie afdwingen en heel goed in beeld brengen onder welke voorwaarden de innovatie tot een succes zal leiden. Dit is in andere woorden ook een belangrijk aspect van de boodschap van Waterhouse: de activiteiten die een middle manager uitvoert, moeten in lijn zijn met wat (de top van) de organisatie wil. Een integrale aanpak is dus nodig. Maar, zo stelt Kirschner, daarvoor is wel weer een gefaseerde aanpak nodig. Bedenk namelijk dat alles met alles samenhangt: er zijn veel afhankelijkheidsrelaties. Wie dus veel in één keer aanpakt, brengt een lawine aan veranderingen teweeg. En die lawine leidt zelden tot successen die juist zo nodig zijn om iedereen te motiveren door te gaan. Voorafgaand aan de start van een innovatieproject is het daarom volgens Kirschner verstandig een zogenaamd ‘gedachte-experiment’ te doen. In dit experiment gaan de betrokkenen expliciet na wat de consequenties van de voorgenomen innovatie zijn. Met andere woorden, wat moet er allemaal klaarliggen aan het einde van het innovatieproject om de vernieuwing te kunnen implementeren in het normale onderwijsbedrijf? ‘Terugredenerend’ vanuit de situatie waar je als organisatie over (bijvoorbeeld) tien jaar wilt staan, kunnen de veranderaars dan een veranderplan opstellen. Conclusies Toen de leden van de themagroep Leadership and Management op 24 oktober 2004 terugkwamen, hadden ze scherp op het netvlies staan dat middle managers geen sleutelpositie innemen als het gaat om een integrale benadering van onderwijsvernieuwing. In die zin was de probleemstelling weliswaar adequaat (de manager weet zich niet goed raad met deze processen), maar wellicht was de daaruit afgeleide vraagstelling niet to-the-point: het moet niet de middle manager zijn die ondersteuning nodig heeft, maar de organisatie van de middle manager. Met andere woorden, een adviseur of change agent helpt niet primair de middle manager om het innovatieproces op te zetten en uit te voeren, maar deze adviseur of
change agent ontwerpt dit veranderproces en begeleidt de uitvoering ervan in het organisatieonderdeel van de middle manager. Wat betekent dit voor de centrale idee in de vraagstelling, namelijk dat de middle manager onderwijskundig leiderschap moet tonen? Buckingham was daar duidelijk over: de top van de organisatie leidt, niet de managers. Dit lijkt bij nadere beschouwing een te eenvoudige weergave van de gewenste situatie. Deze opstelling accentueert namelijk het denken-doen schisma tussen de top van de organisatie en de werkvloer. Het is juist een trend van deze tijd dat dat schema gekanteld wordt: het denken over het werk vindt ook plaats op de werkvloer: de lerende organisatie! Het kan ook in een minder extreme vorm betekenen dat alle betrokkenen betrokken zijn op het geheel in plaats van betrokken op de eigen bijdrage. Het hoort bij de taak van de middle manager om die gezamenlijke betrokkenheid na te streven en te stimuleren. Het benadrukken van de gezamenlijkheid, volgens Buckingham dus een kenmerk van leiders, is de kanteling die gemaakt moet worden, ook op de werkvloer waar de middle manager vaak verantwoordelijk voor is. Dit betekent logischerwijs dat de middle manager moet nadenken over het primaire proces, het onderwijs. Concluderend, de middle manager heeft wel degelijk een belangrijke rol om alle medewerkers te stimuleren om gezamenlijk te werken aan een gemeenschappelijk ideaal. Dit laat onverlet dat de middle manager er goed aan doet het verandertraject te laten regisseren door een veranderaar: de middle manager is immers zelf ook onderdeel van de verandering. Wat zijn de taken en verantwoordelijkheden van een dergelijke veranderaar? In de presentatie van David Dodd17 (vice chancellor Information technology, University of South Carolina) is hierover gezegd: ‘Een change agent moet in staat zijn zowel van buiten naar binnen te denken (wat verwacht de klant van ons) als van binnen naar buiten (welke organisatie is nodig om aan de behoeften van de klant te kunnen voldoen). Ook is het nodig inzicht te hebben in de wijze waarop men macht en invloed (in deze organisatie) kan uitoefenen.’ Hiermee stipt Dodd verschillende dingen aan. Ten eerste dat de veranderaar moet weten waar hij/zij over praat. Deze medewerker moet dus kennis hebben van onderwijs, onderwijsvernieuwing, en onderwijsvernieuwing met ICT. En omdat de veranderaar het verandertraject ontwerpt en regisseert, moet hij/zij dus compe-
tenties hebben op het terrein van veranderstrategieën: een terrein dat momenteel brede belangstelling heeft in de Nederlandse ICTo-wereld. Vervolgens blijkt uit de statements van Dodd dat de veranderaar zogenaamde contextkennis moet hebben: wat is de cultuur van de organisatie, hoe lopen de hazen, wie zijn de sleutelfiguren en hoe laten zij hun invloed gelden. Dit betekent dat de veranderaar de organisatie goed moet kennen, of zich moet laten bijstaan door iemand die deze meer informele kant van de organisatie goed kent. Tenslotte moet de veranderaar zelf ook met autoriteit kunnen handelen. Dit betekent voornamelijk dat het ontworpen proces de steun van minimaal de middle manager moet hebben. Dit laatste punt wordt op bijna elke presentatie over het invoeren van een innovatie gemeld. Voor de Nederlandse situatie kunnen deze conclusies betekenen dat de ICTo-adviseurs bij gelegenheid de rol van de veranderaar op zich nemen. Door de aard van hun werk zijn ICTo-adviseurs sterk betrokken op nieuwe ontwikkelingen, onderwijsvernieuwingen (die vrijwel altijd gepaard gaan aan inzet met ICT), en wat dat alles kan betekenen voor het primaire proces. Daarbij zijn ze goed op de hoogte van de mogelijkheden van de eigen organisatie, en kennen ze de betrokkenen (studenten, docenten, management, etc.). Er zijn inmiddels voorbeelden in de Nederlandse situatie van verandertrajecten die door ICTo-adviseurs zijn opgezet en uitgevoerd18. Een aspect dat met name in de Verenigde Staten, maar ook in de Nederlandse situatie, nog aandacht verdient is de wijze waarop de veranderaar het veranderproces inricht. Het succes of falen van de invoering wordt namelijk bepaald door de wijze waarop dit proces wordt ingericht19. De sleutel van het veranderproces is in handen van alle betrokkenen. De veranderaar moet het proces zo inrichten dat het alle betrokkenen mobiliseert. En niet alleen dat: het verandertraject moet er in theorie op gericht zijn dat alle betrokkenen zich mede-eigenaar gaan voelen. ‘Betrokkenen’ zijn ook de studenten. Als iets duidelijk is geworden op EDUCAUSE 2004 dan is het dat de student onder invloed van ICT andere verwachtingen heeft ten aanzien van onderwijs met ICT. Laat ze dat waar mogelijk zelf duidelijk maken.
19
Referenties: (Endnotes) 1 Collis, B, M. v.d. Wende (2002). Models of Technology and change
in higher education: An international comparative survey on the current and future use of ICT in Higher Education. Enschede: Cheps 2 Ger Groothuijsen en Ben Scholte (2003), Strategie en manage-
ment: What makes the difference?, in: EDUCAUSE 2003: Balancing Opportunities, Expectations, and Resources. Utrecht: Stichting SURF 3 Ton Kallenberg en Petter Schelleman (2002), Strategische flexi-
biliteit: nieuwe richtingen voor ICT-leiderschap in het hoger onderwijs in: EDUCAUSE 2002: Juggling Opportunities in Collaborative Environments: ICT en hoger onderwijs in de Verenigde Staten en Nederland. Utrecht: Stichting SURF 4 Gorissen, P., P. Boezerooy (2004). Dutch e-Learning in Europe.
11 Richard N. Katz, Interview met Richard Katz, vice-president
EDUCAUSE, verslag door Desiree van den Berg en Peter J. Dekker, http://www.edusite.nl/edutrip2004/verslagen_ leadership/13729 12 Martin A. Smith, Shirley Waterhouse, Institutional leaders:
this is your wake-up call, verslag door Anton Neggers en Hans Kok, http://www.edusite.nl/edutrip2004/verslagen_ leadership/13816 13 Martin A. Smith, Shirley Waterhouse, Institutional leaders,
this is your wake-up call: You have major e-learning responsibilities, verslag door Bart van Elderen, http://www. edusite.nl/edutrip2004/verslagen_training/13818 14 Eugene L. Spencer, Maureen Sullivan, Jean Zappe, Developing
a positive organizational culture using appreciative inquiry, verslag door Nicolai van der Woert, http://www.edusite.nl/ edutrip2004/verslagen_leadership/13820
Utrecht: Stichting SURF 15 Marcus Buckingham, The One Thing You Need To Know, 5 Anne Agee, Dee Ann Holisky, Cynthia Humes, Sharon Pitt,
Dennis Trinkle, The Whole Is Greater Than the Parts: Models for Systemic Transformation of Teaching and Learning, verslag door Peter J. Dekker, http://www.edusite.nl/edutrip2004/verslagen_ leadership/13649 6 Amy Ginther, Merri Beth Lavagnino; Jenny Mehmedovic,
Model approaches to IT policy development, verslag door Nicolai van der Woert, http://www.edusite.nl/edutrip2004/verslagen_ leadership/13642
verslag door Anton Neggers en Stefanie van Kleef, http://www. edusite.nl/edutrip2004/verslagen_leadership/13727 16 Paul A. Kirschner, Maaike Hendriks, Determinants for Succes
and Failure of Educational Innovation Projects, verslag door Ans Gielen, http://www.edusite.nl/edutrip2004/verslagen_ leadership/13814 17 David W. Dodd, The critical Role of Leadership in Succesful IT
Management, verslag door Ans Gielen, http://www.edusite.nl/ edutrip2004/verslagen_leadership/13644
7 Eugene L. Spencer, Maureen Sullivan, Jean Zappe, Developing
a positive organizational culture using appreciative inquiry, verslag door Nicolai van der Woert, http://www.edusite.nl/ edutrip2004/verslagen_leadership/13820
18 zie http://www.du.nl/ICTobeleid 19 zie Boonstra, J. (2000). Lopen over water: Over dynamiek van
organiseren en leren. Amsterdam: Vossiuspers 8 Diana Oblinger, Awareness, verslag door Ria Jacobi, http://
www.edusite.nl/edutrip2004/verslagen_training/13680 9 Michael Ridley, Post literacy, the past and future of ideas,
verslag door Frank Boterenbrood, http://www.edusite.nl/ edutrip2004/verslagen_leadership/13671 10 Eugene L. Spencer, Kelly Stover en Jean Zappe, Developing a
colloborative organisation, verslag door Desiree van den Berg en Peter J. Dekker, http://www.edusite.nl/edutrip2004/verslagen_ leadership/13815
20
21
5
Library, Information Resources and Digital Content Onderwijs in een open informatielandschap
Hanneke Becht Universiteit Twente Inleiding In leerprocessen speelt informatie een centrale rol: vanuit leervragen wordt door de studenten informatie gezocht, gevonden, bewerkt, gecreëerd, opgeslagen en gecommuniceerd. De rol van de docent is hierbij die van een gids in een informatielandschap. Een ‘gesloten’ informatielandschap is afgebakend en vooraf bepaald: de rol van de docent is het aanreiken van het leerboek of de reader, en het nakijken van de opdrachten. In een ‘open’ informatielandschap is informatie overvloedig aanwezig, ook van buitenaf, en zal door de studenten zelf moeten worden verzameld en beoordeeld. Door de externe blik is een open informatielandschap veel realistischer dan de gesloten variant en bereidt daarom de student beter voor op een toekomstig beroepsleven. De rol van de docent in een open informatielandschap is dan het aanwijzen van de belangrijkste bronnen in een vakgebied en het introduceren van de aankomende professional in gemeenschappen rondom congressen, tijdschriften, weblogs en Communities of Practice. In het hoger onderwijs wordt op deze ontwikkeling ingespeeld door steeds meer informatie digitaal beschikbaar te stellen, o.a. door de inrichting van digitale bibliotheken, het digitaliseren van bestaande collecties, het beschikbaar maken van andersoortige informatie. Ook informatie uit de buitenwereld, het zogenaamde ‘googlen’ wordt steeds belangrijker in het onderwijs.
22
Vraagstelling De vraag die voortvloeit uit de bovenstaande beschrijving is: “Welke rol speelt een bibliotheek bij het onderwijsproces, als naast de traditionele gedrukte informatiebronnen ook digitale informatiebronnen (al dan niet in eigen beheer van de onderwijsinstelling) worden gebruikt?” Traditioneel gezien speelt de bibliotheek vooral een rol in het bewaren en beschikbaar stellen van (gedrukte) bronnen. Naarmate steeds meer informatie digitaal beschikbaar komt, ook binnen de bibliotheken, verschuift het concept bibliotheek van een gebouw ergens op de campus, naar een icoon op de desktop. Hoe vullen bibliotheken deze rol in? Welke technieken worden gebruikt om hieraan vorm te geven? Welke informatie wordt gedigitaliseerd, of digitaal aangeboden? Welke organisaties verzorgen deze digitale informatiestroom: de bibliotheek of het computercentrum. Wordt digitale informatie aangeboden op een bibliotheek platform of binnen de elektronische leeromgeving? In Nederland zien we een beweging tot (organisatorische) integratie van bibliotheken, rekencentra en onderwijskundige centra, bijvoorbeeld ITBE (Universiteit Twente)1 of Leer- en Innovatiecentrum (Avans Hogeschool)2. Digitalisering van wetenschappelijke informatie krijgt o.a. gestalte in het DARE-project: Digital Academic Repositories, een samenwerkingsproject van de Nederlandse universiteiten om hun onderzoeksresultaten digitaal beschikbaar te stellen3. Deze vraag kan verder worden uitgebreid tot: “Welke rol speelt content (informatie) in het feitelijke onderwijsproces”? In het onderwijsproces wordt informatie aangereikt, gezocht, gevonden, verwerkt, gecreëerd, gecommuniceerd en bewaard. Verandert de visie van de docenten op de plaats van informatie in het onderwijs onder invloed van verregaande digitalisering van informatie. Worden (andere) competenties belangrijk? Wordt er door de docenten samenwerking gezocht met de bibliotheek? In Nederland staat de ontwikkeling van competenties vaak centraal in het onderwijs4. Informatievaardigheden is een van de competenties die hierbij ontwikkeld worden. Worden nu ook andere competenties belangrijk in het onderwijs onder invloed van het grote informatieaanbod, en de mogelijkheden van voortdurende communicatie?
Elke themagroep kreeg een vraagstelling op de EduTrip 2004. De meest algemene interpretatie van de vraagstelling voor de themagroep Library, Information Resources and Digital Content is: “Wat doen mensen (studenten, docenten) nu met al die informatie die beschikbaar is”? De focus van EDUCAUSE 2004 was opnieuw nogal gericht op de technische ontwikkelingen: nieuwe dingen en hoe die te implementeren in het onderwijs, technisch en organisatorisch. Dit hangt samen met de sterke concentratie op it-professionals5 binnen de EDUCAUSE gemeenschap. De beurs6 parallel aan het congres is natuurlijk dé plek om nieuwe producten te presenteren. Het gevaar hierbij bestaat dat de mensen buiten beeld raken. Tijdens de informele postersessies die ’s middags werden gehouden7 bestond de mogelijkheid om met de bouwers en ontwikkelaars van veel mooie dingen te bespreken hoe mensen nu omgaan met al die techniek en informatie, wat doen ze ermee, gebruiken ze al die digitale informatie nu anders dan vroeger gedrukte informatie? Wat zijn de ervaringen hiermee van de bouwers en ontwikkelaars?
•
Resultaten De vraagstelling is op zich erg breed, en komt in een groot aantal presentaties aan bod. Om een overzicht te houden wordt een onderscheid gemaakt in • technische aspecten, waar de nadruk ligt op de techniek: wat kan er en hoe wordt dat gedaan? • organisatorische aspecten, met name over de organisaties die zich bezig houden met informatisering van het onderwijs • onderwijskundige aspecten waarin dieper ingegaan zal worden op de veranderingen die in het onderwijs hebben plaatsgevonden dan wel nog moeten plaatsvinden.
•
Technische aspecten De vele technische ontwikkelingen die we hebben gezien, waren toch vooral verdere uitwerkingen van al bestaande ontwikkelingen. Vernieuwend zeker, maar geen fundamentele vernieuwingen. Enige voorbeelden (zeker niet uitputtend): • Novell8 presenteerde een single logon systeem, waarbij centraal toegangen kunnen worden beheerd. Dit betekent in de praktijk dat op een centrale plaats de toegangen tot ELO, mailbus, server ruimte, en wetenschappelijke informatie in licentie, of anderszins afgeschermde informatie worden beheerd.
•
•
•
Blackboard presenteerde Blackboard Content System9, waarbij content management gecombineerd wordt met (toegang tot) bibliotheek collecties. De tendens hierbij is dat de bibliotheek geen eigen platform heeft, maar volledig geïntegreerd is in de ELO. Deze aanpak wordt overigens niet overal gedeeld. Vooral in de meer researchgerichte instellingen heeft de bibliotheek haar eigen platform waarop de digitale bibliotheek draait, weliswaar met de look-and-feel van de universitaire website, maar niet geïntegreerd in het daaraan onderliggende CMS. De digitale bibliotheek behoudt onder water haar eigen technologie. De problemen en valkuilen bij het vullen van een content management systeem met ‘learning objects’ is uitvoerig besproken in een preconference workshop door Kathleen Bennett (University of Tennesee) en Susan E. Metros (Ohio State University): Corrallling Educational Content: From Learning Objects to Knowledge Networks10,11. Vragen hierbij zijn: wat is een ‘learning object’ -variërend van een plaatje tot een complete cursus-, wie voorziet het object van metadata zodat de vindbaarheid en dus de bruikbaarheid vergroot wordt. Michael Furlough (University of Virginia) en Thornton Staples (University of Virginia) bespraken12 de technische kanten van het bouwen van digitale archieven, met als voorbeeld het Rossetti archive13. Dit is een digitale bibliotheek waarin verschillende versies van teksten en schilderijen in zijn ondergebracht, gerelateerd en gestructureerd met commentaren van deskundigen, met behulp van een General Descriptive Modeling Scheme (GDMS) 14 gebaseerd op XML. Juist de structurering is de meerwaarde van een digitale bibliotheek boven een digitaal archief. De combinatie van communicatiesystemen met de elektronische leeromgeving werd ook een paar keer genoemd: moet de ELO de basis worden voor de communicatie? Of gebruiken we de algemeen beschikbare MSN (eventueel andere) Messenger voor Instant Messenging (IM) voor de communicatie tussen studenten onderling en tussen studenten en docenten/ ondersteuners. Vraag blijft dan overigens hoe docenten en ondersteuners IM zullen incorporeren in hun overige communicatieprocessen (studenten doen dit al, op een vanzelfsprekende manier). Michael Reese (The John Hopkins University) en James Shulman (ARTstor15) bespraken16 de ontwikkeling van een bibliotheek van beelden en de mogelijkheden om dit beeldmateriaal te gebruiken in het
23
•
•
•
•
•
24
onderwijs. Naast de mogelijkheden om te zoeken op keyword, kent dit systeem ook mogelijkheden om in te zoomen op beelden, en het toevoegen van eigen metadata17. Howard Strauss (Princeton University) presenteerde ideeën, waarbij biometrie, gecombineerd met echte wireless en seamless rekenkracht zouden zorgdragen voor authenticatie (en het leegraken van onze portefeuilles en zakken omdat daar alle “sleutels” uit zullen verdwijnen)18. Onze identiteit wordt bijvoorbeeld gecontroleerd met een snelle irisscan, die dan wireless wordt gecontroleerd in een database, waarna we toegang krijgen tot iets waarvoor we momenteel sleutels, wachtwoorden, pincodes, of pasjes voor nodig hebben19. Van een heel andere orde is de presentatie van Google Desktop, een nieuwe tool, om lokaal op de eigen PC de zoekcapaciteit van Google aanwezig te hebben. De zoekmachine zoekt dwars door files, documenten en e-mails heen. De zoeksnelheid wordt bereikt door alle gegevens op de harde schijf te indexeren, waardoor met Google technologie door deze indexen gezocht kan worden, wat een enorme verbetering is vergeleken met de zoekfunctie waarmee de Windows programma’s zijn uitgerust20. DyKnow21 presenteerde software waarmee docent en student met elkaar kunnen communiceren over met name visueel onderwijsmateriaal. De docent presenteert een figuur die beschikbaar is op het web en voorziet die daarbij met zijn tablet PC van commentaar en aantekeningen. Dit wordt op de tablet PC van de student gepresenteerd, die zijn eigen commentaar eraan kan toevoegen en dit al dan niet deelt met de docent. Turning Technologies22 presenteerde soft- en hardware waarmee een PowerPoint presentatie interactief gemaakt kan worden, door stemmen te verzamelen uit het publiek en die zelfs online te analyseren in een aantal aspecten. De benodigde plug-in voor PowerPoint is gratis beschikbaar. De wireless stemkastjes, ook virtueel beschikbaar, is het product dat verkocht wordt. Ondanks de grote integratie is de standaardisering nog steeds een probleem. Uitwisseling van leer- en kennisobjecten kan alleen goed plaatsvinden als die objecten voldoen aan bepaalde normen. Er bestaan momenteel nog een aantal systemen naast elkaar. De rol van de open source MERLOT is nog onduidelijk. De plaats van SCORM (Sharable Content Object Reference Model) en Dublin Core is nog niet helder.
•
Op verschillende plaatsen is gesproken over de inzet van Open Source software in plaats van de dure commerciële software. Argumenten om zich meer te richten op open source software zijn: de hoge kosten van de commerciële software, de afhankelijkheid van vrijwel monopolistisch acterende leveranciers, de uitwisselbaarheid van informatie tussen de verschillende systemen is groter, dan wel makkelijker te verbeteren.
Organisatorische aspecten Integratie van it-centra, bibliotheken en onderwijskundige/onderwijstechnologische diensten wordt regelmatig besproken. De argumenten om dit soort samenwerkingen op te zetten zijn eigenlijk altijd min of meer hetzelfde: ICT neemt in het onderwijs en de informatievoorziening zo’n centrale positie in, dat deze diensten/expertises op een bepaald moment bij de ondersteuning van het onderwijsproces elkaar nodig hebben. Soms beperkt de samenwerking zich daartoe, soms wordt overgegaan tot een fusie van de betreffende diensten. Verder wordt er op een aantal plaatsen geëxperimenteerd met de manier waarop met klanten of leveranciers wordt omgegaan. Een aantal projecten werd gepresenteerd. • HILL group, Hamilton Information Learning Liaison23 is een samenwerkingsverband tussen de bibliotheek en het centrum voor onderwijstechnologie in nauw contact met de eenheid voor de ontwikkeling van mondelinge communicatievaardigheden. Door deze samenwerking wordt de ondersteuning aan docenten gecoördineerd. Volgens Janet Thomas Simons (Hamilton College) en Kristin Strohmeyer (Hamilton College) zijn veel voordelen te behalen door de verbetering van de communicatie tussen de verschillende afdelingen, zodat docenten optimaal geholpen kunnen worden in hun vaak geavanceerde vragen naar beeldmateriaal, oud en nieuw24. • Ter bescherming van de eigen netwerken tegen spyware en overbelasting zijn een aantal universiteiten overgegaan tot het zelf aanbieden van muziek- en videomateriaal, via samenwerkingsverbanden met Napster25 of CDIGIX26. Deze projecten moeten nog geëvalueerd worden. • Aan de Virginia University wordt gewerkt aan de vorming van information communities. Hierbij blijkt het van groot belang te zijn dat er heldere afspraken komen tussen de verschillende diensten en de gebruikers/leden van de communities over het niveau -van blijvende- ondersteuning. Een digitale bibliotheek maken is één ding. Er moeten ook afspraken gemaakt
•
•
worden over de vorm en de voorwaarden van het behoud van die bibliotheek27. Dit kan gaan van het vermelden van het eenmalige bestaan van de bibliotheek in metadata tot het volledige operationeel houden van multimedia materiaal op verschillende platforms. Verder bleek bij de vorming van deze communities dat een gemeenschap zonder sterke traditie in de universitaire wereld tot een bloeiende digitale omgeving kon komen. De Tibetan and Himalayan Digital Library28 wordt gevuld met beeld- en geluidsmateriaal over Tibet en de Himalaja, dat als onderdeel van het veldwerk ter plekke wordt gedigitaliseerd. Op deze manier komt het materiaal beschikbaar voor alle - sterk verspreide- leden van de community. De rol van de bibliotheek bleef beperkt tot instructie van de deelnemers over de gebruikte technieken. Daarentegen kon de gevestigde gemeenschap American Studies29 nauwelijks aangezet worden tot medewerking. Het bouwen van een digitaal informatiecentrum werd daardoor sterk vanuit de bibliotheek gedomineerd. DLESE is een community voor aardwetenschappen30. Gesubsidieerd door de National Science Foundation is een website gebouwd met onderwijsmateriaal en andere informatiebronnen over aardwetenschappen. Een groep vrijwilligers beschrijft het materiaal voordat het beschikbaar komt. Metadata worden toegevoegd om snelle zoekresultaten mogelijk te maken.
Onderwijskundige aspecten EDUCAUSE is van oorsprong een gemeenschap van hoofdzakelijk it-professionals. Vandaar dat in het verleden de nadruk toch vooral leek te liggen in de techniek van ICT in het onderwijs en dat er minder aandacht leek te zijn voor het waarom van de inzet van ICT in het onderwijs en wat er dan verandert in de manier waarop mensen leren en met elkaar omgaan. Er is nu toenemende aandacht voor dit punt, vanuit het standpunt dat het tijd wordt om over deze dingen grondiger na te gaan denken. • James J. Duderstadt31 (University of Michigan-Ann Arbor) opende het congres met een voordracht waarin hij vroeg de implicaties te gaan overdenken van de snelle veranderingen van de digitale techniek.32 Hij wees er met name op dat de studenten veranderen. Zij hebben een andere beleving van informatie, leven veel meer online, leren daar veeleer door participatie dan door ondergaan. Het spelelement zal veel belang-
•
•
•
•
rijker worden in zijn visie. Leren zal in de toekomst veel meer gericht zijn op multiprocessing gebaseerd op multimedia literacy, waarbij het meer gaat om te kunnen navigeren tussen kennisbronnen dan kennis ‘te hebben’. Dat betekent volgens Duderstadt mogelijk zelfs het hele concept ‘universiteit’ naar de achtergrond verdwijnt. Dit is overigens wel het Amerikaanse concept van een universiteit, zijnde een campus waar de studenten wonen en werken in een systeem van hoger onderwijs waarin bijvoorbeeld ook National Academies bestaan die richting geven. In een commentaar zei John Seeley Brown33 dat de studenten van nu de leiders worden in een zeer snel veranderende omgeving en dat het onderwijs hen daar dus op moet voorbereiden. Lesgeven wordt dan meer het aanstippen van dingen waarop groepen zich vormen om dingen verder uit te werken. En dat kan bijvoorbeeld betekenen dat nog tijdens de les studenten met Google verdere informatie opzoeken en met MSN aan elkaar doorgeven. Hoewel: hoe om te gaan met studenten die van deze mogelijkheden gebruik maken om spelletjes te spelen, met vriendjes te babbelen, en zich zo aan het onderwijsproces te onttrekken. Op een paar plaatsen werd besproken dat er nieuwe vormen van ‘literacy’ zullen ontstaan. In plaats van dat ideeën met woorden worden gecommuniceerd heeft men het idee dat vooral beeld een belangrijke rol gaat spelen34. Michael Ridley35 (University of Guelph) ging zelfs nog een stap verder36. Hij besprak de uitkomsten van een project met studenten waarin zij moesten nadenken over de toekomstige manier van het communiceren van ideeën. Zijn uitgangspunt is dat wij als mens ook heel anders zijn gaan denken toen we van een gesproken (orality) naar een geschreven (literacy) cultuur over gingen. Volgens hem gaan we binnenkort over naar de volgende fase. De studenten bedachten dat we dan gaan naar een soort telepathische uitwisseling met ICT-ondersteuning. Een consequentie is dan dat leren niet meer nodig is, in de woorden van Ridley. Deze conclusie is mogelijk te begrijpen als we onder leren verstaan het naar binnen stampen van feitenkennis. Als leren in de bredere zin van onderzoeken en nieuwe dingen begrijpen ook niet meer nodig is, lijkt de wereld met de telepathisch versterkte mensheid tot stilstand te komen. MIT heeft (vrijwel) al het onderwijsmateriaal op het open internet gezet, toegankelijk voor iedereen37. Het blijkt nu dat docenten terughoudend zijn in het her-
25
•
•
gebruik van materiaal van anderen, zelfs als het gratis beschikbaar is. Dit bleek ook tijdens de workshop van Susan Metros en Kathleen Bennett38. Zij identificeerden de volgende punten waarop veranderingen noodzakelijk zijn: - de notie materiaal voor anderen beschikbaar te stellen - het idee materiaal van anderen te gebruiken - goede ondersteuning nodig van onderwijskundigen, ontwerpers en informatiespecialisten - leerobjecten moeten in meerdere disciplines inzetbaar zijn - impliciete kennis moet op een of andere manier opgenomen worden Barbera Newland van Bournemouth University uit de UK liet voorbeelden39 zien van competentiegericht onderwijs waarbij digitaal materiaal -bijvoorbeeld video- werd gebruikt om feedback te geven aan de studenten.
Conclusies Het jaarlijkse EDUCAUSE-congres heeft de naam dat het voor Nederlanders dé vindplaats is voor nieuwe ontwikkelingen. We hebben zeker nieuwe dingen gezien, maar dat waren vooral verdere ontwikkelingen van eerdere vernieuwingen. Dit gold ook op het gebied van de bibliotheek en de informatievoorziening. De centrale vraagstelling was: “Wat is de rol van de bibliotheek in het leerproces nu er zoveel informatie van alle kanten beschikbaar komt.” De technische ontwikkelingen gaan gewoon door, maar principieel iets nieuws is er niet gepresenteerd. Integratie van de bibliothecaire informatievoorziening vindt plaats in de leeromgeving of naast het Content Management Systeem van de universiteit als geheel. Sommige collecties worden gedigitaliseerd. Methodieken om digitale collecties aan te leggen worden uitgewerkt. Vergelijkbare ontwikkelingen vinden plaats in Nederland. Ontwikkelingen op organisatorisch gebied lopen parallel aan de ontwikkelingen zoals we die in Nederland kennen. Samenwerking tussen ICT-experts en bibliotheken wordt op veel plaatsen tot stand gebracht. Samenwerking met onderwijskundige ondersteuning komt schoorvoetend van de grond. Tot echte fusies tussen de verschillende onderdelen komt het zelden, mogelijk alleen al omdat binnen het Amerikaanse hoger onderwijs de betrokkenen
26
aan verschillende instanties verantwoording af moeten leggen: aan de decaan tegenover de provoost. Het grootste probleem, namelijk hoe om te gaan met de cultuurverschillen binnen de diverse onderdelen van de samenwerkende diensten, is niet ter discussie gekomen op dit congres. Het besproken veranderingsmanagement richtte zich vooral op de veranderingen in het onderwijsproces en niet op de veranderingen in de ondersteuning. In Nederland komen naast samenwerkingsverbanden wel fusies voor, mogelijk omdat alle betrokkenen vaak al onderdeel van de centrale ondersteuning zijn. De ontwikkelingen in de relaties met klanten zijn vergelijkbaar met die in Nederland. Ook hier wordt geprobeerd meer vraaggestuurd te gaan werken, wordt de betrokkenheid van de bibliotheek met het onderwijs groter dan in het verleden. De vragen naar de rol van informatie in het onderwijs en wat mensen nu met al die informatie doen, worden eigenlijk te weinig gesteld door de deelnemers aan het congres. Duderstadt gaf in zijn openingslezing wel aan dat dit soort vragen gesteld moeten gaan worden in de naaste toekomst. De impact van informatietechnologie op de maatschappij is enorm en dat heeft onvermijdelijk een weerslag op het hoger onderwijs. Aspecten die nu al geïdentificeerd worden, zijn: plug-and-play mentaliteit (dus veel meer speels leren), grotere communicatiemogelijkheden, dus keuzemogelijkheden maar ook veel grotere afleiding, en de mogelijke verschuiving van woord naar beeld als drager van ideeën. Omdat in de VS minder expliciet gedacht wordt in competentiegericht onderwijs is er ook niet veel te melden over welke competenties in deze informatieomgeving belangrijk worden en hoe die te onderwijzen. Het lijkt erop dat we wat dit betreft hier in Nederland verder zijn, getuige het feit dat we als werkgroep met deze vragen weggingen.
Referenties (Endnotes) 1 http://www.utwente.nl/itbe/index.html 2 http://www.avans.nl/smartsite.shtml?id=8492&ms=42&
em=8492 3 http://www.surf.nl/en/themas/index2.php?oid=7
4 zie bijvoorbeeld http://www.windesheim.nl/staticSite/
23 https://www.hamilton.edu/academics/hillgroup/
kenniscentrum/510.htm , voor een meer uitputtend overzicht zie: http://www.google.com/search?hl=en&lr=&newwindow=1&q =opleidingen+onderwijsvisie+competenties&btnG=Search
index.html 24 http://www.educause.edu/E04/Program/1663?
PRODUCT_CODE=E04/SESS136 5 http://www.educause.edu/Elements/Images/Charts/
educause_community.gif
25 http://www.educause.edu/Browse/645&PARENT_ID=608 26 http://www.itap.purdue.edu/cdigix.
6 http://www.educause.edu/e04/CorporateParticipation/1703 27 zie 12 7 http://www.educause.edu/e04/program/1663?PRODUCT_
CODE=e04/PS%25&MEETING=e04&HEADING= Poster%20Sessions
28 http://www.thdl.org. 29 http://infocomm.lib.virginia.edu/amst
8 www.novell.com 30 www.dlese.org 9 http://www.blackboard.com/products/academic/cs/index.htm 31 http://www.educause.edu/e04/program/1663? 10 http://itc.utk.edu/educause2004
PRODUCT_CODE=e04/GS01&MEETING=e04
11 http://www.edusite.nl/edutrip2004/verslagen_library/13694
32 http://www.edusite.nl/edutrip2004/edutrip/13685
12 http://www.educause.edu/E04/Program/1663?
33 http://www.johnseelybrown.com/
PRODUCT_CODE=E04/SESS052 34 Opvallend was dat men beelden zo krachtig vond, omdat 13 http://www.iath.virginia.edu/rossetti/ 14 http://www.lib.virginia.edu/digital/resndev/fedora_imp/
models_gdms.htm
“iedereen” meteen begreep waarover het ging, wat de bedoeling was. Echter, deze zeer Amerikaans groep mensen realiseerde zich niet dat het beeld ‘hen’ duidelijk was: blanke, 30-55 jaar oude, goed opleidde Amerikanen. Maar dat er veel mensen zullen zijn die hun beeld niet begrijpen.
15 www.artstor.org 35 http://www.uoguelph.ca/~mridley/ 16 http://www.educause.edu/LibraryDetailPage/
666&ID=EDU0423
36 http://www.edusite.nl/edutrip2004/verslagen_leadership/
13671 17 http://www.edusite.nl/edutrip2004/verslagen_library/13699 37 http://ocw.mit.edu/index.html 18 www.princeton.edu/~howard/slides/educause2004 38 zie 10 en 11 19 http://www.edusite.nl/edutrip2004/verslagen_
technology/13825
39 http://www.heacademy.ac.uk/1574.htm
20 http://desktop.google.com/ 21 www.dyknow.com 22 www.turningtechnologies.com
27
6
Training and Support
zes die organisaties maken. Zo hoeft de private universiteit Yale Medical School 7 geen enkele aandacht te besteden aan scholing van docenten. Yale heeft een goede naam en trekt daardoor de beste docenten. - Tijdens de presentaties kwam zelden concreet lesmateriaal in beeld en er was evenmin gelegenheid om, hoe summier ook, een kwaliteitsvergelijking te doen. Harde uitspraken over de relatie tussen een bepaalde professionaliseringsvorm en didactisch beter onderbouwd onderwijs, als maat voor effectiviteit van een bepaalde vorm, zijn dan niet mogelijk.
Fases in docentprofessionalisering ICT in het Onderwijs
Esther de Groot Universiteit Utrecht Ria Jacobi Rijksuniversiteit Groningen Inleiding Sinds de introductie van informatie- en communicatietechnologie (ICT) binnen het onderwijs bleek al snel dat een goede onderwijskundige inzet van ICT niet uit zichzelf van de grond kwam. Professionaliseringstrajecten voor docenten waren een logisch vervolg maar bleken niet altijd even succesvol. Op EDUCAUSE 2003 heeft de toenmalige werkgroep een inventarisatie uitgevoerd van typen professionaliseringsmodellen. Deze modellen zijn: one-to-one, partnership en empowerment 1+2 De beschreven professionaliseringstrajecten zijn uitgangspunt voor de vraagstelling in 2004 namelijk: “Wat is nodig om professionalisering van docenten effectief te laten zijn met betrekking tot de inzet van ICT in onderwijs”. Specifiek zoomt de themagroep Training and Support in op succes- en faalfactoren en factoren op tactisch, strategisch en operationeel niveau. Tevens is de aanpak in Nederland met die in de Verenigde Staten vergeleken, door gesprekken met Nederlandse EDUCAUSE 2004 reisgenoten, die ook veel ervaring hebben met docentprofessionalisering. Naar aanleiding van lezingen, interviews met Denise Eltouny3, Diana Oblinger4 en Robert Kaleta5 en wandelganggesprekken tijdens de EDUCAUSE 2004 de volgende nuancering op zijn plaats: - Het onderwijsstelsel in de Verenigde Staten is heel divers6. Daardoor is interpreteren en vergelijken van presentaties lastig. Toch bleken juist factoren die samenhangen met het onderwijsstelsel van belang voor de keu-
28
Ondanks deze nuancering kunnen we wel antwoord geven op de hoofdvraag. We zien op EDUCAUSE 2004 dat er verschillende fases in de docentprofessionalisering zijn: bewustwording, stap-voor-stap ondersteuning en ontwikkelen van onderwijs. In alle fases is begeleiding essentieel. Docentprofessionalisering is effectief wanneer de vraag vanuit de docent komt en niet wordt opgelegd door de organisatie. Die vraag van docenten zal meer naar voren komen als er inzicht is in de belevingswereld van de veranderende doelgroep. Uit de presentaties tijdens de conferentie blijkt dat de onderwijsinstituten in de Verenigde Staten kiezen voor een combinatie van methodes voor professionalisering met professionalisering als een continu proces dat tamelijk informeel begint en pas later leidt tot het herontwerpen van het onderwijs. In de volgende paragraaf beschrijven we de fases en presenteren we een aantal initiatieven die tijdens EDUCAUSE 2004 aanbod kwamen. Bovendien ligt de focus op de opvallende verschillen tussen de Verenigde Staten en Nederland. Daarna worden een aantal succesen faalfactoren die naar voren komen beschreven. Fases en initiatieven voor docentprofessionalisering In verschillende lezingen kwam steeds een aantal fases in docentprofessionalisering terug: 1. bewustwording 2. stap-voor-stap ondersteuning 3. ontwikkelen en ontwerpen van vernieuwend onderwijs. De fases weerspiegelen een opbouw waarbij het ambitieniveau voor de professionaliseringsactiviteiten steeds hoger wordt. In elke fase komt de relatie tussen onderwijsvernieuwing en ICT aan bod, maar bij de laatste fase verwachten we veel meer competenties bij docenten als eindresultaat.
De stappen lopen soms vloeiend in elkaar over binnen één professionaliseringsinitiatief, bij anderen zijn het strak gescheiden stappen in de tijd. Uiteraard verschillen docenten ook. Soms gaat een docent na zijn eerste kennismaking direct tot herontwerp over. Fase 1. Bewustwording Een eerste stap voor docenten, maar ook managers, is bewustwording. Daarbij gaat het om twee dingen: - Bewustwording van de belevingswereld van de huidige en toekomstige studenten. De nieuwe doelgroep studenten ziet ICT-techniek als een heel natuurlijk onderdeel van hun dagelijkse leven. Zorg dus dat docenten zich inleven in studenten en middelbare scholieren en laat hen ervaren welke gevolgen dat zal hebben voor het verzorgen van onderwijs. - De bewustwording van mogelijkheden van ICT in het onderwijs. Laat docenten ervaren wat bij henzelf werkt en wat niet. Bij onderwijsinnovatie is bewustwording van de doelgroep altijd van belang 8 maar volgens onder andere Diana Oblinger 9(vice-president van EDUCAUSE) is bij de inzet van ICT bewustwording van de mogelijkheden extra noodzakelijk omdat docenten anders vrezen voor kwaliteitsverlies en gebrek aan controle over hun onderwijs. Dat leidt tot onzekerheid. Vandaar dat bewustwording een eerste stap is. Dat klinkt als een open deur en toch, ook volgens de Nederlandse deelnemers aan de reis, wordt hier vaak onvoldoende aandacht aan besteed. Initiatieven: • Brown bag meetings (lunchbijeenkomsten) waarin ICTo-medewerkers thema’s heel kort de revue laten passeren. Bijvoorbeeld toetsing met ICT10. • Docenten en managers in een spelsituatie de belevingswereld van de ‘student van morgen’ laten ervaren11. Hoe werkt dat: met tien communicatie-activiteiten tegelijkertijd bezig zijn? • Panelbijeenkomsten met studenten, docenten en management, waarin de belevingswereld van studenten centraal staat. Hier worden de gevolgen voor het onderwijs (van de toekomst) duidelijk 12 • Laboratorium waarin docenten vrijblijvend nieuwe ‘tools’ kunnen uitproberen 13 • Bijeenkomsten waarin ICTo-medewerkers en docenten goede voorbeelden van het gebruik van ICT in het onderwijs of nieuwe softwareprogramma’s laten zien
Fase 2. Stap voor stap ondersteuning Na de bewustwordingsfase zal een aantal docenten ICT in het onderwijs willen gebruiken. De ervaring leert dat de meeste docenten dan niet direct het onderwijs wil herontwerpen, maar slechts een nieuw element toevoegen als vervanging van een oud element. Bijvoorbeeld: in plaats van een face-to-face discussie tijdens een werkcollege zet de docent nu een online-discussie in. In deze fase komen de mogelijkheden voor het leren en onderwijzen met ICT aan bod, maar van docenten wordt geen herontwerp van hun onderwijs gevraagd. De ondersteuning van docenten zorgt dat ervaringen die ze opdoen met de inzet van ICT in het onderwijs ‘positieve’ ervaringen zijn. Falende techniek moet worden voorkomen. Tevens denken docenten over een aantal vragen na, werkend aan eigen onderwijsmateriaal. Ze raken vertrouwd met een nieuwe werkvorm en ervaren hoe studenten hierop reageren. Voorbeelden van zulke vragen zijn, volgens Gail Matthews-DeNatale en Deborah Cotter 14+15, beide instructional designers Simmons College: - Wat moet op voorhand ontworpen worden en wat kan worden geïmproviseerd? - Welke volgorde breng ik aan in online leeractiviteiten? - Hoe ga ik om met de emotionele behoeften van online leerders? - Hoe houd ik studenten gemotiveerd? Initiatieven: • TechCamp waarbij docenten drie dagen intensief aan het eigen materiaal werken in de omgeving die als ludiek te omschrijven is16. De training vindt bijvoorbeeld in een kampeeromgeving plaats, inclusief haardvuur. De docenten zijn zo echt uit hun eigen werkomgeving. • Door-to-door visits waarbij ICTo-medewerkers bij de docent langs komen, zowel voor technische vragen als vragen die meer de inrichting van het onderwijs betreffen17. • Hands-on technische support van studenten die bij de docent langs komen om te zorgen dat de initiatieven in ieder geval niet stranden op “de shifttoets doet het niet”18. • Initiatieven waarbij de docent geen computer aanraakt en al het werk uit handen wordt genomen. De ICTomedewerkers zetten het materiaal klaar en melden de docent wanneer het klaar is19.
29
Fase 3. Ontwikkelen en ontwerpen van (vernieuwend) onderwijs De eerste twee stappen veranderen het onderwijs niet wezenlijk. De derde fase wel. Ontwikkelen en ontwerpen van (vernieuwend) onderwijs (transformatie) is als derde stap nodig. Om een aantal redenen: - “Students drive the change now”, zo gaf Robert Kaleta, director Learning Technology Center, University of Wisconsin20, aan. Studenten vragen steeds meer om echte meerwaarde van ICT. - Wanneer wordt gekeken naar kosten/baten van het gebruik van ICT, dan is transformatie noodzakelijk. Bij alleen substitutie zijn de kosten te hoog in vergelijking met de baten. - Los van de invoering van ICT vraagt dit meer activerend onderwijs, waarbij de docent een meer coachende rol krijgt, alom een herontwerp. In deze fase sluiten de professionaliseringsactiviteiten aan op docenten die onderwijs willen veranderen. Docenten kijken opnieuw naar de doelstellingen van hun onderwijs en richten het in met werkvormen die effectief zijn, waaronder online werkvormen. De derde fase is zonder twijfel de meest complexe van de drie, en het moeilijkste te onderbouwen. Bij de initiatieven die vallen onder deze fase kan niet heel hard worden aangegeven welke ‘gouden greep’ ervoor zorgt dat de inzet van ICT ‘de substitutie voorbij’ komt. Bij elk initiatief staat hieronder beschreven hoe daar aandacht aan besteed wordt Initiatieven: • Instructional designers leveren rechtstreekse ondersteuning aan docenten. De instructional designers stellen vragen over het ontwerpproces, waaronder de doelstellingen en de toetsing. • Docenten, managers en ondersteuners zitten in een netwerk om elkaar te ondersteunen bij de invoering van nieuwe ICT-ontwikkelingen. De verschillen in expertise zorgen ervoor dat problemen vanuit verschillende invalshoeken worden benaderd. • Jaarlijkse ICT-bijeenkomst voor docenten die ‘gevorderd’ zijn. In zo’n expertmeeting kan de discussie een stapje hoger komen doordat docenten al een beetje uit eigen ervaring weten wat wel en niet werkt. Bij bijeenkomsten waarbij ook beginnende docenten aanwezig zijn is de kans groot dat de bijeenkomst niet boven de meest basale uitgangspunten uitkomt.
30
•
•
In een Community of Practice zoals bijvoorbeeld bij het Simmons College21, wisselen docenten ervaringen uit en doen ervaring met groepsleren op. Door de veilige omgeving gaat het over mogelijkheden om onderwijs te verbeteren. Verschillende initiatieven lijken op de Nederlandse train-the-trainer versie, onder andere het E-fellows project22. Doordat docenten worden geschoold die op hun beurt hun collega’s weer scholen, ontstaat er onderling eerder discussie over wat beter kan.
Verschil Nederlandse en Amerikaanse benadering Tijdens EDUCAUSE 2004 is aan vertegenwoordigers van Nederlandse instellingen die mee waren met de reis gevraagd naar hun ervaringen met de professionalisering van de docent. De meeste Amerikaanse succesfactoren lijken ook in Nederland geldig: betrokkenheid van het management en veel aandacht voor begeleiding. Plus als faalfactor: de neiging om vooral aandacht te besteden aan beheer en techniek. Nederlandse instellingen zetten ook een brede reeks aan professionaliseringactiviteiten voor docenten in, soms sterk lijkend op Amerikaanse. Toch zijn er ook verschillen: - In de Verenigde Staten is meer aandacht voor de manier waarop docenten en management bewust kunnen worden van de mogelijkheden van ICT in onderwijs. Termen als ‘awareness’ en ‘building confidence’ kwamen zeer regelmatig terug. In Nederland gaan we direct implementatie-activiteiten organiseren, zoals een ‘knoppen-workshop Blackboard’. We horen de weerstand die docenten hebben wel, maar door meer aandacht voor bewustwording in de beginfase kan die weerstand voorkomen worden., - Een aantal instellingen in de Verenigde Staten geeft de opbouw van bewustwording tot het fundamentele herontwerp van het onderwijs zeer gestructureerd vorm. Van elke activiteit is duidelijk welk effect te verwachten is. - In de Verenigde Staten is ‘welbegrepen eigenbelang’ voor het management veel explicieter verwoord en mogelijk ook veel duidelijker aanwezig. Een instelling die sterk afhankelijk is van studenten die op grote afstanden wonen, put veel eerder meerwaarde uit afstandsonderwijs. - In de Verenigde Staten bestaat veel meer aandacht voor ‘fundraising’, het werven van gelden voor het
-
onderwijs. Onderwijsinstellingen hebben er aparte bureaus voor. Daardoor staat de ‘meerwaarde van ICT’ duidelijker omschreven, wat essentieel is voor subsidieaanvragen. In de Verenigde Staten lijkt meer aandacht te bestaan voor de inrichting van ruimtes. Zowel permanente inrichting, waardoor docenten en ondersteuning dicht bij elkaar zitten, als de inrichting van trainingslokalen.
Succes- en faalfactoren Voor het beantwoorden van de vraagstelling “Wat is nodig om professionalisering van docenten effectief te laten zijn met betrekking tot de inzet van ICT in onderwijs?”’ kijken we eerst nog naar de succes- en faalfactoren die naar voren komen. Succesfactoren • Management - Betrokkenheid van onderwijsdirecteuren vanuit een welbegrepen eigenbelang23. Voor sommige universiteiten was concurrentie bij het werven van meer studenten een issue, bij anderen waren de mogelijkheden voor afstandsonderwijs en verwerven van aanvullende fondsen een issue. - Duidelijkheid over tijd en geld is essentieel. Wanneer docenten nieuwe competenties voor ICT gebruik ‘even’ naast hun reguliere werk moeten verwerven, dan zal het niet werken. Diverse presentatoren vertelden hoe afdelingen geld krijgen om ‘tijd te kopen’ van docenten. • Begeleiding en ondersteuning - De (inrichting van) ruimtes waar docenten zich op de hoogte kunnen stellen, advies kunnen krijgen of kunnen experimenten. Een ‘enabling environment’, waarin technische mogelijkheden en ondersteuning dicht in de omgeving van de docent worden gebracht, is bijvoorbeeld het Lehigh Lab van de Lehigh University 24. Of het TechCamp25 waarin docenten bewust uit de eigen werksituatie worden gehaald. Voor met name dit initiatief lijkt te gelden dat één op één kopiëren in Nederland niet aanslaat maar wel illustreert dat het effectief werkt om docenten buiten de vertrouwde werkplek aan hun onderwijs te laten werken. - Op grote schaal inzetten van goed getrainde studenten voor technische, niet voor onderwijskundige, ondersteuning. Dit voorkomt dat docenten uitvallen door eenvoudige technische proble-
•
men. Bij Princeton zetten ze hiervoor helpdesk software in zodat helder is voor welke vragen studenten langs zijn geweest26. - Invulling van ondersteunende afdelingen door mensen die zelf docent zijn geweest, lijkt een succesfactor27. Docenten vinden hen geloofwaardiger. - Begeleiding is essentieel. Oftewel, zoals Natalie Foster, betrokken bij Lehigh Lab28, aangeeft: “don’t do it alone”. Begeleiding geeft vertrouwen in het gebruik van nieuwe tools, garandeert beter de didactische inzet en zorgt dat docenten verder kunnen wanneer de techniek het laat afweten. Samenwerking Intensieve samenwerking, vaak projectmatig, tussen instructional designers, bibliotheek medewerkers, technici en audiovisuele afdelingen noemden diverse presentatoren als bron van succes.
Faalfactoren Daarnaast kwamen ook een aantal factoren naar voren die de effectiviteit van docentprofessionalisering hinderen. • Wanneer men angst voor veranderen niet serieus neemt, dan is de kans groot dat implementatie gerichte activiteiten niet over komen. • Wanneer geld voor ontwikkeling en begeleiding dan wel tijd van docenten ontbreekt, dan hebben trainingen onvoldoende effect. • Wanneer het management ICT in het onderwijs niet op de agenda heeft, dan krijgt dit geen prioriteit. • Wanneer docenten en managers een gevoel voor urgentie missen voor de veranderende omstandigheden in het onderwijs en de mogelijkheden die ICT biedt om hier iets aan te doen. Tevens lijkt voor een deel de oorzaak ook te liggen in het feit dat ‘effectiviteit’ niet eenduidig omschreven is. In ieder geval is direct met implementatie beginnen niet raadzaam: dan wordt de huiver van docenten genegeerd en onvoldoende aandacht gegeven aan bewustwording terwijl ‘tegelijkertijd’ verwacht wordt dat docenten tot herontwerp over gaan. Conclusie Tijdens EDUCAUSE 2004 bleek dat, wil professionalisering van docenten effectief zijn, dat daar dan op elk niveau aandacht aan moet worden besteed. Dat is ook voor Nederland van belang. Meer helderheid op strategisch niveau over de beweegredenen om ICT in het onderwijs toe te passen, op tactisch niveau structuren
31
voor onderwijsvernieuwing aanbrengen en op operationeel niveau voor goede ondersteuning zorgen. Nederlandse instellingen kunnen meer effectief professionaliseren wanneer ze duidelijk zijn over de verwachtingen in de verschillende fases van professionalisering. In elke fase is het resultaat in lijn met wat een bepaalde activiteit beoogd wordt. Bijvoorbeeld een ‘brown bag’ meeting hoeft geen docenten op te leveren die direct hun onderwijs gaan herontwerpen. Zowel in Nederland als in Amerika ligt het initiatief voor professionalisering nu nog sterk bij de organisatie. De organisatie ziet een probleem, bijvoorbeeld rond de inzet van ICT in het onderwijs, en lost dit op korte termijn met scholing van docenten op. In het bijzonder door het verhaal van Diana Oblinger over de Net Generation verwachten we dat in de toekomst de vraag naar professionalisering meer bij de docent komt te liggen. De veranderende doelgroep vraagt om onderwijskundige goede inzet van ICT. Docenten willen aan die vraag voldoen en zich professionaliseren. Essentieel is dan wel dat docenten de ruimte krijgen en nemen om zich op de hoogte te stellen van de belevingswereld van deze nieuwe doelgroep.
5 Robert Kaleta, Getting Faculty Ready for Hybrid/Blended
Teaching, verslag en interview door Ria Jacobi en Esther de Groot, http://www.edusite.nl/edutrip2004/verslagen_ teaching/13702 6 Het Amerikaanse hoger onderwijs, verslag door Steven
Schoppert, http://www.edusite.nl/edutrip2004/ reis_en_congres/13607 7 zie voetnoot 3 8 Martin A. Smith, Shirley Waterhouse, Institutional Leaders,
This Is Your Wakeup Call: You Have Major E-Learning Responsibilities, verslag door Bart van Elderen, http://www. edusite.nl/edutrip2004/verslagen_training/13818 9 zie voetnoot 4 10 zie voetnoot 5 11 zie voetnoot 4 12 zie voetnoot 4 13 Natalie Foster, Edward Gallagher, Bruce Taggart, Jack Lule,
Referenties (Endnotes) 1 Gommer, Lisa en Lieshout, Herman van in: ‘EDUCAUSE 2003:
Balancing Opportunities, Expectations and Resources’; Hst 6. SURF-publicatie. http://www.SURF.nl/download/EDUCAUSE%202003_web.pdf
The Lehigh Lab: Fostering Best Practices in Teaching and Learning, verslag door Ria Jacobi http://www.edusite.nl/edutrip2004/verslagen_teaching/13711 14 Deborah Cotler,Gail Matthews-DeNatale, Faculty as Authors of
Online Courses: Support and Mentoring, verslag door Cas Egelie http://www.edusite.nl/edutrip2004/verslagen_training/13821
2 Bruce Arnold, Miranda Carney-Morris, Kelly Wainwright,
Walking the Tighrope: Finding Balance in Faculty Support, verslag door Marloes vander Kamp en Lisa Gommer, http://www.lclark.edu/~kelly/educause/
15 Deborah Cotler,Gail Matthews-DeNatale, Faculty as Authors of
Online Courses: Support and Mentoring, verslag door Marion Keiren, http://www.edusite.nl/edutrip2004/verslagen_teaching/13799
3 Susan Gray, Denise Eltouny, How to begin or improve a staff
performance management program, verslag door Esther de Groot, http://www.edusite.nl/edutrip2004/verslagen_ training/13669 en http://www.edusite.nl/edutrip2004/ verslagen_training/13670
16 J.F. Moore, A.S. Morrone, C.M.Murphy, Staff development
potpourri, verslag door Bart van Elderen, http://www.edusite.nl/ edutrip2004/verslagen_training/13824 17 A.S. Morrone, Staff development potpourri, oral
4 Diana Oblinger, Educating the Net Generation, verslag door
Ria Jacobi, http://www.edusite.nl/edutrip2004/verslagen_training/14122 Zie voor een streaming weergave van haar presentatie: http:// mslive.sonicfoundry.com/Live/LiveViewer/FrontEnd/View. aspx?peid=2808fd88-7ab3-49e6-bc25-93f2c1b7dc39
32
communication Esther de Groot 18 Serge Goldstein & David Herrington, Just in time faculty IT
support: a scalable model for delivering Technology Tutorials in Faculty Offices , verslag door Wijnand Aalderink, http://www. edusite.nl/edutrip2004/verslagen_training/13741
19 Michael Caputo, Jill Jemison, Beyond lecture notes: High-
End, High-Stakes Online Learning , EDUCAUSE site http:// www.educause.edu/E04/Program/1663?Product_Code=E04/ SESS053 20 zie voetnoot 5 21 zie voetnoot 14 en 15 22 W. Wayne Young, E-Fellows Transformations in the Academic
Development and Technology Center, EDUCAUSE site, http:// www.educause.edu/E04/Program/1663?Product_Code=E04/ SESS097 23 zie voetnoot 4 en Paul A. Kirschner, Maaike Hendriks,
Determinants for Success and Failure of Educational Innovation Projects, verslag door Ans Gielen, http://www.edusite.nl/ edutrip2004/verslagen_leadership/13814 24 zie voetnoot 13 25 zie voetnoot 14 26 zie voetnoot 18 27 zie voetnoot 5 28 zie voetnoot 13
33
7
Teaching and Learning ICT in een veranderende onderwijsomgeving: van aanbod- naar dialooggestuurde concepten
Heino Logtenberg Saxion Hogescholen Inleiding Competentiegericht, actief, zelfstandig leren, constructivisme en dat alles met ICT: herkent u dit? Van studenten wordt hierbij een actieve rol verwacht en de competentie om goed te kiezen in een veelheid aan mogelijkheden. De docent past de mogelijkheden van ICT in toenemende mate toe in het onderwijsleerproces. De opleiding gaat op zoek naar een invulling voor de toe te passen rollen in de digitale leer- en werkomgeving. Hoe ziet de begeleiding in het door ICT ondersteunde onderwijsproces er dan uit? De themagroep Teaching and Learning ging tijdens EDUCAUSE 2004 op zoek naar antwoorden op de volgende vragen: Hoe zorgen we in een e-learningomgeving voor een positief (persoonlijk sociaal-pedagogisch) klimaat? Hoe verandert de rol van de docent: welke functies, taken, rollen kunnen we zinvol onderscheiden in een stimulerende leeromgeving? De overkoepelende doelstelling van het congresbezoek is wat we van elkaar als Nederlandse delegatie en wat we van de Amerikaanse collega’s kunnen leren. In het volgende betoog gaan we daar nader op in, waarbij we (uiteraard) beginnen bij de student.
34
De student in beeld! Een opvallende trend op het congres is dat de Amerikanen de student hebben ontdekt. De student als mondig mens die duidelijk niet alleen en alleen maar in zijn (geïsoleerde) eigen omgeving wil studeren. De student wil graag gebruik maken van de moderne hulpmiddelen, en vindt sociaal contact daarnaast belangrijk. Hij is best bereid om daarvoor (reis)tijd te investeren om de campus te bezoeken. Een verschuiving van volledig online naar een mix van contactonderwijs met online onderwijs (blended of hybrid onderwijs) is een duidelijk waarneembare trend. Het zal duidelijk zijn dat een dergelijke verschuiving in de toepassing van e-learning vele consequenties heeft. Op de manier van onderwijs geven, onderwijs ontvangen, onderwijs managen, onderwijs ondersteunen. Het gaat hier over een majeure onderwijsverandering, waarvoor het belangrijk is de juiste strategieën te ontwikkelen en dan daar praktische invulling aan te geven. Robert Kaleta, hoofd Learning Technology Centre, Universiteit van Winconsin Milwaukee, noemt onderwijs ‘blended’ wanneer het minimaal 20 procent en maximaal 80 procent met e-learning ondersteund is. Kaleta1 heeft voor ons de volgende adviezen om een blended omgeving op te zetten: • Start vroeg, zorg dat alles klaar is voordat de omgeving in gebruik wordt genomen. Ga niet starten en gelijktijdig ontwikkelen. Dat alle materialen klaar zijn, wil nog niet zeggen dat ze ook allemaal bij de start al zijn opgenomen in de leeromgeving. • Houd het simpel, het herontwerp van de omgeving is essentieel. Later komen de meer technisch georiënteerde elementen wel aan de orde. • Waak er voor dat je niet tot anderhalf keer de normale omvang van de stof komt. Dit leidt tot burnout bij de student en de begeleider. • Vlecht online en face-to-face (F2F) activiteiten in elkaar. Maak er dus geen twee gescheiden trajecten van. Mix de werkvormen in de bijeenkomsten, zodat er een uitdagende omgeving ontstaat. • Maak gebruik van templates. Deze staan ter vulling bij voorkeur klaar in een content management systeem. • Maak zo veel mogelijk gebruik van bestaande bronnen. • Manage de studentverwachtingen, bouw ook ‘crisissituaties’ in. • Breng mogelijke problemen en/of drempels in beeld. • Toets in de F2F bijeenkomsten en breng waar nodig correcties aan. Dit kunnen de studenten natuurlijk ook zelf doen.
We zien een mix van virtueel en face-to-face onderwijs in Nederland al langer. Het ontwerp van de leer- en werkomgeving beperkt zich daarbij niet langer tot de fysieke leeromgeving op de onderwijsinstellingen zelf en ook niet tot daaraan gerelateerde elektronische leeromgeving. Juist het erbij betrekken van de toekomstige werkomgeving en het formuleren van realistische opdrachten en onderzoek, spreken de huidige generatie studenten aan. We zien dat werken en leren dichter naar elkaar toe groeien, door de werkplekbegeleiders en de experts uit het bedrijfsleven toegang te geven tot de digitale leer- en werkomgeving. Hierbij zetten de opleidingen digitale portfolio’s en interactieve websites als ondersteunend middelen in.
-
De student actief ! Julanna Gilbert, Paul Ross en Jeff Rutenbeck van de University of Denver2 stellen dat de meerwaarde voor leren en onderwijzen via het portfolio van studenten veel meer inzicht geeft in de motivatie, de doelen en de aanpak van de studenten. Daarnaast wijzen ze op het delen van informatie en leerervaringen in het portfolio als learning community. Dat levert leerwinst op en het gevoel dat je samen bezig bent. De inzet van digitale portfolio’s neemt in de Verenigde Staten, net als in Nederland nog verder toe3. De competenties kunnen in heel verschillende settings worden verworven; het e-portfolio maakt het mogelijk ze te delen en te ontsluiten. Zonder inzet van een ICT-rijke leer- en werkomgeving, is in de Verenigde Staten geen onderwijs meer denkbaar. In tegenstelling tot een flink aantal van de docenten in Nederland, hoeven de meeste Amerikaanse docenten daarvan in het geheel niet meer overtuigd te worden.
De student in dialoog met de opleiding? De bijdrage “Educating the Net Generation” van Diana Oblinger5, vice-president van EDUCAUSE , sluit direct aan bij de actievere betrokkenheid van de student, zoals die hierboven beschreven is. De studenten van de Net Generation focussen vooral op communicatie. Hun belangrijkste drijfveer is ‘gehoord’ worden. Uiteraard zetten ze hiervoor veelvuldig de mobiele telefoon in, maar ook beweegt de Net Generation zich veel op het internet met eigen homepages en communities, forums en chat. Deze generatie ziet internet niet alleen als informatiebron, maar vooral ook als een platform voor zichzelf. De studenten leren bij voorkeur door te werken in teams, ze willen graag structuur, en ze zijn betrokken en selectief. De Net Generation leert verder vooral informeel: leren houdt niet op bij de school en de nieuwe generatie studenten is volgens Oblinger intrinsiek gemotiveerd en zelfsturend. Het is niet zo dat de studenten alleen maar met ICT willen werken, de fysieke leeromgeving kan juist stimulerend zijn, maar alleen als deze past bij de leeractiviteiten. Studenten komen vooral naar school om daar te doen wat ze thuis niet kunnen, bijvoorbeeld elkaar ontmoeten en experimenteren in ‘skill-labs’. De omgeving moet aanpasbaar zijn aan de wensen van de studenten. Ze bepalen zelf wat ze aan informatie willen zien in hun gepersonifieerde omgeving (Lehigh University6).
Studenten raken meer in de omgeving betrokken door het ontwerpen van groepswerk, door na te denken over de wijze waarop je online discussies kunt bevorderen en door de verantwoordelijkheid van begeleiding van studenten onderling sterker aan te zetten. Bij dit laatste kan gedacht worden aan peer to peer feedback en een rol voor de studenten zelf als moderator in de digitale omgeving. Op het Pottruk Technology Resource Center van het Simons College4 zijn de studenten betrokken bij het ontwikkelen van hun onderwijs in een moderne setting. Ze werken samen om problemen op te lossen in voor hen moeilijke praktijksituaties. Dit bereidt ze het beste voor op de dagelijkse praktijk van het toekomstige beroepenveld. Het Simons heeft vijf voorwaarden benoemd waardoor studenten ‘bij de les’ blijven, te weten:
het niveau van de academische uitdaging actief en samenwerkend leren de interactie tussen de student en de expert rijke en praktijkgerichte leerervaringen een ondersteunende campus.
In het Nederlandse hoger onderwijs, en dan in het bijzonder het hbo, benoemen we de aanpak waarin de student centraal komt te staan vaak als vraaggestuurd onderwijs, als tegenvoeter van meer aanbodgericht onderwijs. Op basis van de bovenstaande bevindingen, zou een meer in balans zijnde situatie te benoemen zijn als ‘dialooggestuurd’ onderwijs. Daar gaan we in de volgende paragraaf verder op in.
De studenten willen dat hun opleider vooral een expert is in een bepaalde discipline. Iemand die breed én diep op deze discipline bevraagd kan worden. Verder willen ze een effectief en geen overdadig gebruik van technologie. Voorbeeld: een PowerPoint presentatie dient om een punt te onderstrepen, niet om alles wat de docent presenteert
35
te kunnen overschrijven. Ook vragen zij veel face-to-face contact en samenwerking. Leren doet de Net Generation vooral sociaal-constructief: dat betekent ontdekkend leren, veel experimenteren, leren van anderen, leren door te spelen. Een goed beroepsbeeld blijft daarbij uiteraard noodzakelijk: wat betekent het om bijvoorbeeld een bioloog of een econoom te zijn. Ook in Nederland onderkennen we dat de studenten veranderen. Op de SURF Onderwijsdagen 20047 werd in de presentatie van Stefaan van Hooydonk gesproken over de scheiding tussen de huidige student als ‘native ICT user’ en de docent als degene die er mee heeft moeten leren werken als ‘digital immigrant’. Voorbeelden waarbij de student als ‘multitasker’ versus de lineair opererende docent werd afgezet. Dat we dus wat moeten met ons onderwijs, moge duidelijk zijn. Maar hoe we dat gaan doen nog niet. Wellicht dat we de student nog meer aan het woord moeten laten. Volgens de Brit Marcus Buckingham8, een vooraanstaande consultant en schrijver van bestsellers over onder andere management en leiderschap, is het de taak van een manager om het talent van zijn medewerkers om te zetten in ‘performance’. Belangrijk is dat een manager zich richt op de sterke punten (het talent) van zijn medewerker en dit talent probeert te ‘triggeren’ in plaats van zich te richten op de zwakke punten (de tekortkomingen) van de medewerker, wat vaak gebeurt. Zijn credo is: “Find what is unique and capitalize on it!” Het onderwerp van begeleiding van de manager is de werknemer, maar misschien mogen we deze lijn wel doortrekken naar de relatie tussen docent en student in ons hoger onderwijs. Dan zijn we in Nederland met het herontwerp van het onderwijs in de richting van ‘compentiegericht’ en ‘vraag- of dialooggestuurd’ onderwijs de juiste weg ingeslagen. De rol van de docent Wat betekent dit nu voor de rol van de docent in het hoger onderwijs? In Nederland discussiëren we nog volop over wat we onder een rol verstaan. Sommigen denken dat er ook gespecialiseerde nieuwe functies ontstaan. Anderen houden het erop dat de docent nieuwe taken krijgt in de nieuwe digitale leer- en werkomgeving. Ook een mix behoort tot de mogelijkheden, waarbij de docent samenwerkt met nieuwe functionarissen, zoals de studieloopbaanbegeleider, de assessor, etc.
36
Laten we alvorens we naar de situatie in de Verenigde Staten kijken, nu eens beginnen bij het verkennen van wat enkele leden van de themagroep Teaching and Learning over hun eigen situatie in de Nederlandse context weergeven. In dat licht zullen we de bevindingen op EDUCAUSE onder de loupe nemen. In alle drie instellingen maakt de rolverdeling die hieronder volgt, duidelijk dat we te maken hebben met een nieuwe invulling. Kijk vooral eens naar de verschillen. •
CITOWOZ hanteert twee rollen, de Assessor/ Ontwikkelaar (inhoudsdeskundige) en de Trainer/ Coach (vaardigheidsdeskundige/procesbegeleider). - De Assessor/Ontwikkelaar houdt zich voornamelijk bezig met het ontwikkelen van Leerarrangementen en Voortgangstoetsen, en het modereren in de Virtual Learning Community (ELO). Tevens beoordeelt hij zijn studenten op hun competentieontwikkeling. Daarnaast leidt de Assessor / Ontwikkelaar vrijwel alle ‘inhoudelijke’ bijeenkomsten, zoals Campfire Stories, Redactie, Forum en College. Tevens is hij verantwoordelijk voor de brug tussen het virtuele en F2F-onderwijs. - De Trainer / Coach verzorgt vaardigheidstrainingen, voortgangsbesprekingen en doet individuele coachingsgesprekken met de studenten. Dit alles is gericht op de beoogde competentieontwikkeling. Tevens werkt de Trainer / Coach als moderator in de Virtual Learning Community. Beide personen komen regelmatig samen voor afstemmingsoverleg.
•
Bij Fontys, bij het instituut Personeel en Arbeid denken ze daar anders over, de docenten bewegen zich in de rol van: studieloopbaanbegeleider (coach), leertaakbegeleider (expert), assessor, ontwikkelaar en/of accountmanager. Idealiter voelt een docent zich, uitgaande van zijn of haar persoonlijkheid en interesse, minimaal in drie van deze vijf rollen thuis. De coach van een student kan niet tegelijk ook de assessor zijn.
•
Saxion Hogescholen denkt in de onderwijsomgeving (inclusief de e-learningomgeving) aan de rollen van: ontwikkelaar, ontwerper, (studieloopbaan)begeleider, moderator, beoordelaar, expert.
De discussie over de exacte invulling van de nieuwe rollen volgens onderwijskundige principes voor de docent is
in Nederland nog volop in ontwikkeling. Een eensluidende uitgekristalliseerde visie voor het hoger onderwijs met betrekking tot de rollen voor de docent is dan ook nog niet aanwezig. Het moge duidelijk zijn dat het vertrekpunt bij alle drie beschreven instellingen juist het onderwijsproces is en dat dit niet zozeer bepaald wordt door ICT. Dit in tegenstelling tot de benadering bij veel collega’s in de Verenigde Staten. Op de Amerikaanse instellingen zijn vooral de rollen die het onderwijs technisch moeten ontwikkelen en faciliteren op dit moment belegd. Zo spreekt men daar over rollen als ontwerper (grafisch en tekstueel), beheerder (aanmaken, onderhouden en afsluiten van courses) en moderator van de omgeving. Dit alles is vaak het terrein van gespecialiseerde ‘instructional designers’. De docenten lijken als uitvoerders van het onderwijs veelal al die rollen uit te voeren, die we in Nederland meer uiteen beginnen te halen. Ze treden gedurende de cursus op als coach, als moderator én als vakinhoudelijk deskundige. Bovendien verzorgen zij aan het eind ook de toetsing. Op EDUCAUSE 2004 ontstaat de indruk dat men zich in de Verenigde Staten momenteel vooral nog focust op de inrichting van het onderwijs, met andere woorden: hoe zorgen we voor een uitdagende leeromgeving? Daarbij is ruime inzet van ICT welkom, met af en toe een gezonde relativering van iemand als Howard Straus van Princeton9 en ook rekening houdend met de beperking van studenten met ‘disabilities’10. Wel zien verschillende Amerikaanse universiteiten en ‘colleges’ in dat de huidige aanpak in de toekomst niet langer houdbaar is. Meerdere inleiders in de Amerikaanse context gaven aan dat de rol van de opleider verandert van ‘sage on the stage’ naar ‘guide on the side’ en dat houdt in: ‘less teaching and more facilitating’. Met andere woorden de opleider van de toekomst wordt steeds minder kennisoverdrager en steeds meer een procesbegeleider / coach met zowel inhoudelijke kennis als competenties op het gebied van communicatie en vaardigheden om het proces te begeleiden te monitoren en te toetsen. Competentiegericht toetsen stond centraal in de transformatieve assessments die Washington State University11 presenteerde. Belangrijke ‘triggers’ voor de discussie over een andere inrichting van het onderwijs zijn zowel de veranderende student als de impact van technologie op het onderwijs. We zijn in Nederland wat betreft het denken over andere opleidersrollen en de implementatie hiervan verder dan
in de Verenigde Staten. Op het congres is daarom niet erg veel ontdekt over de veranderende rol van de docent. Een Nederlandse congresganger vatte het als volgt samen: “Ik heb hier, op één presentatie na, expliciet niets over gehoord. Men spreekt over studenten (students) en docenten (faculty) en maakt geen onderverdeling in ‘faculty’-rollen. Wel heeft men het over mentorschap en reflecterend leren, hoewel hun mentorschap op een wat andere manier invulling krijgt dan onze ‘coaching’. De mentor is er ook om zijn invloed te gebruiken om iets voor de student te bewerkstelligen, een coach gaat ervan uit dat de student zijn eigen boontjes dopt, maar ondersteunt de student bij reflectie en het expliciteren en ontwikkelen van loopbaanvaardigheden. Dat is iets anders.” Specifiek voor het Nederlandse hoger onderwijs is de steeds nadrukkelijker rol voor ervaringsdeskundigen (mensen uit de praktijk) die we bij het leerproces van de student betrekken, binnen en buiten de muren van de onderwijsinstelling. De samensmelting van nu nog vaak gescheiden interne opleiding en de buitenschoolse leeromgeving is een boeiend proces. ICT is daarbij een onmisbaar hulpmiddel bij onder andere stages, onderzoek- en afstudeeropdrachten. De opleidingen zullen bij de verdere invulling van docentrollen naar verwachting hun blik nog meer naar de buitenwereld gaan richten. Support voor docenten De docent voert in de Verenigde Staten dus gewoon zijn traditionele rol uit met gebruikmaking van de digitale leer- en werkomgeving. De bijgewoonde workshops gingen veelal over de wijze waarop je docenten kunt ondersteunen, in lijn met de sterke Amerikaanse traditie in support en services. Een voorbeeld van een dergelijke workshop werd door het Learning Technology Centre aan de universiteit van Winconsin van Kaleta gegeven. Dit centrum noemt als succesfactor voor ondersteuning: snelle respons. Docenten die problemen ervaren en niet snel hulp krijgen, hebben de neiging om snel op te geven. Naast het centrum, dat meer didactische doelstellingen heeft, ondersteunt een helpdesk, die alle dagen van de week 24 uur per dag bereikbaar is, de docenten. Deze helpdesk wordt bemenst door studenten. Bovendien heeft dit initiatief de volledige steun van de decanen, die zelf ook de trainingen hebben bijgewoond. Door hun voorbeeldfunctie geven zij de boodschap af dat het belangrijk is. De wijze waarop het centrum zich richt op ‘mainstream faculty’ wordt ook elders overgenomen, evenals de filosofie om met inhoudsdeskundigen als medewerkers
37
van zo’n soort centrum te werken. Al is het soms bijzonder taai om de cultuur te veranderen wanneer een dergelijke ondersteuningsdienst voornamelijk ‘technici’ in dienst heeft. Kern van deze aanpak is: er is niet één manier om docenten te bereiken. Elke docent heeft zijn eigen favoriete leerstijl. Vandaar dat het centrum zo flexibel mogelijk is. Bij sommige docenten gaan ze persoonlijk langs, anderen komen weer samen in een groep om aan materiaal te werken. Conclusies 1. Hoe zorgen we in een e-learningomgeving voor een positief (persoonlijk sociaal-pedagogisch) klimaat? Hoe zorgen ‘we’? Is deze denkwijze wel de goede insteek? Projecteren we zo de ervaringen uit ons eigen studentenverleden niet te veel op de huidige studenten? Misschien moeten we ons niet druk maken over ‘het zorgen’? In het bijzonder in het hoger beroepsonderwijs worden transformaties van het onderwijs tot stand gebracht. Van aanbod(lees docent-) gestuurd, naar vraag- (lees student-) gestuurd onderwijs, of naar een ‘dialooggestuurde’ variant. Studenten willen niet ‘gepamperd’ worden, ze willen serieus genomen worden en gaan voor inhoud en expertise. Ook in de Verenigde Staten is duidelijk meer aandacht voor de individuele student dan een jaar geleden. Vooral de verandering van geheel online onderwijs naar blended onderwijs is opvallend te noemen. De student is zeer wel bereid naar de universiteit te komen om daar face to face met inhoudelijke experts van gedachten te wisselen. Daarnaast waarderen de studenten de sociale interactie met medestudenten hoger dan in eerste instantie werd aangenomen De Net Generation richt daarbij zijn eigen ‘e-omgeving’ het liefst zelf in en wil daar op zijn minst zeggenschap over hebben. Deze eigen omgeving beperkt zich zeker niet tot een door de onderwijsinstelling ter beschikking gestelde digitale leeromgeving. De nieuwste lichtingen studenten zijn (nog meer dan de wat oudere studenten) vaardig genoeg om een voor hen meest optimaal werkende omgeving met medestudenten te delen. Ze zijn vooral op communicatie gericht en leren graag in ‘echte’ situaties, dus in skills-labs en/of in de (toekomstige) werkomgeving zelf. Realistische leeropdrachten en simulaties scoren hoog. Voor het hoger onderwijs ligt hier een antwoord op de vraag hoe we tot een positief elearningklimaat kunnen komen.
38
2. Hoe verandert de rol van de docent? Natuurlijk verandert de rol van de docent, net als die van de student. Maar hoe? Daar denken we op dit moment in het hoger onderwijs driftig over na. Vragen te over, waarop in de Nederlandse context op verschillende instellingen op een eigen manier antwoorden geven. De komende jaren zullen de nu nog uiteenlopende modellen waarschijnlijk convergeren naar enkele succesvol gebleken oplossingen. In de Verenigde Staten wordt nog niet ingespeeld op de nieuwe (onderwijskundige) rollen die daarbij zullen ontstaan. Dit lijkt echter een kwestie van tijd, want wanneer de Amerikanen een belangrijk onderwerp identificeren springen ze daar ook met veel inzet op in. De resources zijn, zeker op de private instellingen, vaak een veelvoud van wat wij in Nederland ter beschikking hebben. En zoals vaak te zien en te horen was op EDUCAUSE 2004 zullen zij een pad uitzetten waarvan ze niet zomaar zullen afwijken. Recht op het doel af dus. Het valt dan ook te verwachten dat hierover op een volgend congres (veel) meer te halen zal zijn. Referenties (Endnotes) 1 Robert Kaleta, Alan Aycock, Jay Caulfield, Getting faculty ready
for Hybrid/Blended Learning, verslag door Heino Logtenberg, http://www.edusite.nl/edutrip2004/verslagen_teaching/13661 en Robert Kaleta, Getting Faculty Ready for Hybrid/Blended Teaching, verslag en interview door Ria Jacobi en Esther de Groot, http://www.edusite.nl/edutrip2004/verslagen_ teaching/13702 2 Julanna Gilbert, Paul Ross en Jeff Rutenbeck, Electronic portfo-
lio’s in higher education: where are we and where are we going? http://www.edusite.nl/edutrip2004/verslagen_teaching/13700 3 ePortfolio - USA: update n.a.v. het bezoek aan Educause 2004,
verslag door Wijnand Aalderink, http://www.edusite.nl/edutrip2004/verslagen_teaching/13908 4 Gail Matthews-DeNatale en Deborah Cotter , Simmons College,
Faculty as Authors of Online Courses: Support and Mentoring, verslag door Marion Keiren, http://www.edusite.nl/edutrip2004/ verslagen_teaching/13799 5 Diana Oblinger, Educating the Net Generation, verslag door Ria
Jacobi, http://www.edusite.nl/edutrip2004/verslagen_ training/13680
Zie voor een streaming weergave van haar presentatie: http://mslive.sonicfoundry.com/Live/LiveViewer/FrontEnd/View. aspx?peid=2808fd88-7ab3-49e6-bc25-93f2c1b7dc39 6 Fostering Best Practices: een gesprek met Natalie Foster van
Lehigh Lab, interviewverslag door Ria Jacobi, http://www.edusite.nl/edutrip2004/verslagen_teaching/13711 7 http://www.surf.nl/owd2004/ zie de keynote presentatie van
Stefaan van Hooydonk 8 Marcus Buckingham, The one thing you need to know (about
great leadership and management), verslag door Niels Maes, http://www.edusite.nl/edutrip2004/verslagen_teaching/13725 9 Howard Straus, The future of teaching and learning, verslag
door Anton Neggers, http://www.edusite.nl/edutrip2004/verslagen_teaching/13807 10 Jon Gunderson, Universal Design of Web Resources for
People with Disabilities, verslag door Marij Veugelers, http://www.edusite.nl/edutrip2004/verslagen_teaching/13648 11 Joan K. Lippincott, Gary Brown, Transformatief Assessment,
verslag door Marion Keiren, http://www.edusite.nl/edutrip2004/ verslagen_teaching?batchnr=1
39
8
EDUCAUSE 2004: IT From a Higher Vantage Point Educating the Net Generation: US students now under spotlight too
Wijnand Aalderink Christelijke Hogeschool Windesheim Marij Veugelers Universiteit van Amsterdam Introduction Diana Oblinger, Vice President of the EDUCAUSE organisation, was the toast of this year’s e-learning gathering. With her lecture ‘Educating the Net Generation’1 she articulated the focal theme of EDUCAUSE 2004, held in Denver. Her point was that students of today have a different attitude to life than preceding generations, due to the influence of information and communications technology. The Net Generation or ‘Plug and Play Kids’, as former EDUCAUSE President Duderstadt2 dubbed them, process information differently, communicate differently, and learn differently. Oblinger’s advice to teachers is to create a balance between action and reflection, image and text, and individual and social learning. Echoing in the corridors of the conference, this talk of the ‘Net Generation’ also reverberated through the five themes dealt with by the Dutch delegation to EDUCAUSE. The Americans have now discovered the ‘learner’: students are now becoming their chief focus. Not from the point of view of ‘personal development’, as is the norm in the Netherlands and Western Europe, but rather from the experience that students are changing in
40
their very essence and gain no benefit from ‘organization focused’ models. From a Higher Vantage Point How should we describe the EDUCAUSE 2004 conference in terms of development in the field of elearning in the United States? It is easier to identify new trends if we first look back at impressions of visits to previous conferences. The following are a few one-liners about previous EduTrips: • 2001: “Just like last year there were no educational evaluations.” • 2002: “There is little evidence of real educational transformation through Information and Communications Technology.” • 2003: “At EDUCAUSE 2003 the focus was very much on technology.” Taken together these quotes from the previous three years lend credence to our traditional image of American as opposed to Western European culture: 1. The Americans place an emphasis on technology: more to the point, they love it. In our culture we have the tendency rather to fear it, or at least to be sceptical about it. 2. On the whole the Americans facilitate and implement selected changes much better than we do. They go for gold, where we endlessly continue discussing choices that have been long in the making. 3. The Americans focus less on students from a pedagogical point of view, basing their approach rather on a strong service tradition. “For us in the Netherlands, pedagogy comes first,” is what we say in our discussions with them. While the third point is undergoing change, the situation with regard to the first two seems to be unaltered. The changes taking place are revealed in a ‘flash forward’ to next year’s conference, to be held in Orlando. It is entitled “Transforming the Academy”. The increased focus on students slots very well into this theme. We shall of course have to wait and see whether the Americans really do go so far as to thoroughly overhaul their institutions. Other trends spotted by the so-called EduTrippers are dealt with below. Emerging Technologies and practices New technologies connect equipment, people and information in individualised ways. A trend gaining
strength is one that could make it possible to have ‘everything and everyone simultaneously available everywhere’. Technology is portable, mobile and accessible. In time to come we could well be talking about ‘personal standard equipment’ for all students and employees (but what will this be exactly, and based on what standards?), which will no longer have to be supplied entirely by institutions themselves. On the contrary, students will enter our universities and colleges complete with their own tools which they actually grow up with (telephones, MP3 players, pocket PCs, MSN, weblogs etc.), with the expectation that our technology is compatible with theirs. This poses a major challenge to our institutions. In chapter 3 Ellen Rusman and Eja Kliphuis look at where these new technologies are headed. They also examine issues such as open source, open content and cyber security.
chapter 4 Peter J. Dekker describes it as a velvet revolution. The art of change management consists in making effective use of existing as well as incoming energy. The changing student is in a position to play a leading part in this process.
Leadership and Management Change management is what we need in our institutions, though not instead of line management of course, or as a strICTly separate branch of sport. Management and leadership qualities, however, are seldom to be found in one and the same person. Change management involves bringing about change in positive and effective ways and with it, shifting the focus to students.
From the perspective of knowledge construction the question is how the modern pupil or student maintains his footing in the torrent of information bombarding him and the skills he employs to do so.
The new student is just one of the reasons for wishing to change education; this desire is of course motivated by other changes taking place around us. It also makes a difference whether we are talking about a complete overhaul of an institution or merely a shift in accent. Compare the switch to demand-driven competence-oriented education in many Dutch universities of professional education and our universities’ increasing attention to academic development ‘across the curriculum’: in both cases existing human resources departments are a vital link, from the points of view of both employees and of course students (i.e. the Net Generation). It also makes a difference whether we are working with middle managers who, in the American model, are chiefly operational, or their Dutch counterparts, who are more involved with actual substance. With regard to e-learning, the change management approach tallies interestingly with a further shift of accent from tools to processes. This doesn’t happen overnight. In
Library, Information Resources and Digital Content In chapter 5 Hanneke Becht looks at the question what students and employees actually do with all the available information. One might also ask what all this information does with the students and employees. A common feature of the Net Generation of upcoming students is that their method of dealing with information is not so much linear, but rather parallel with various currents of communication. As a result of this development multimedia literacy is becoming a major topic and the Americans too are now beginning to concentrate on it.
These developments also have repercussions for ways in which an information handling operation such as a library works. Developments taking place in the Netherlands are reflected in America: pursuing an integrated model, libraries are cooperating with IT and educational centres within institutions and giving full attention to the customer. During the latest EDUCAUSE conference Hanneke Becht uncovered no new fundamental technological solutions. In other words, the Netherlands is completely up to date in this regard. Training and Support In the American context a good deal of attention is paid to teacher awareness about e-learning possibilities. It is only when they manage to take on the perceptions of Net Generation students and still maintain sufficient confidence in their own roles that they begin to reap the fruits of their endeavours. In chapter 6 Ria Jacobi and Esther de Groot formulate a phased model that sets out the following three steps: Increasing awareness, Step-by-Step Support, and the Development and Design of (renewed) Education. Each of these phases may have its own mix of various support
41
forms, and for each of them a specific qualitative norm is called for with regard to the results achieved. Success and failure factors in the American context provide guidelines for professionalisation procedures in the Dutch one. The expectation is that the inescapable needs of the new students will be more effective in bringing about the changes required in teachers than the stimuli offered so far by management and institutions. Teaching and Learning A particular strength of American universities is the way in which they tackle educational development and facilitate it institutionally. Instructional design is a separate discipline involving various reinforcements that provide support to teachers. In the Dutch model the teacher is often simultaneously responsible for a range of tasks: creating, giving and evaluating education. This causes problems when our teachers wish to play an active part in the electronic environment: through lack of time and technical competences they are often unable to develop an optimum ‘learning design’. They find it difficult to draw up a clear plan on how they wish to apply information and communications technology from a pedagogical perspective. Another kind of differentiation that has been around for some time in the Netherlands – at least on paper – which involves the distinction between coach and specialist teacher, is one that is less manifest in the American situation. Heino Logtenberg draws attention to this in chapter 7. He too describes the discovery of the individual student and, as a consequence, the increasing concentration on the application of ICT, which is creating interactive and ‘authentic’ learning environments in the form of games and simulations which large numbers of students are already entering even beyond the walls of their institutions. Here again we are forced to take on the culture of the client (i.e. student) if we wish to make successful contact with him. Conclusions What can we learn from the American situation and what can we expect in the future? To answer this we return briefly to the three points of difference referred to at the beginning of this analysis: 1. Differences in attitudes to technology; 2. Differences in implementation strategy; and 3. Difference in educational points of departure.
42
Attitudes to technology Dutch attitudes to technology and education will continue to shift partly through the Net Generation’s influence. It would be interesting to investigate and quantify how Dutch and American young people differ in this regard. Whatever the case, ICT is impacting more and more on Dutch children’s lives, while the age at which is this happening is decreasing steadily. With increasingly userfriendly equipment this means that that scepticism about technology will decline, and not only among the young. Advancing strides in the application of information and communications technology will erode existing sentiments that technology is first and foremost expensive and in addition often creates extra work. The use of ICT will not only increase the efficiency and effectiveness of the pedagogical and administrative processes in our institutions, it will also actually bring them together. Consequently ‘digital immigrants’, as Stefaan van Hooydonk3 (Vlerick Leuven Gent Management School) in his speech at SURF Education Days 2004 referred to all those born before the Net Generation, will start to value technology more, as has been the case in America for some time. The ‘digital natives’, i.e. those who grow up with computers, will also be more vociferous in their demands for education that embraces information and communications technology. Oblinger’s analysis shows that students not only require a wider use of information and communications technology, they also want differently designed education. Users thus provide an important stimulus to teachers and management. Once a certain critical mass is reached, latecomers feel they can no longer afford to lag behind. Implementation strategies Far more frequently than the Dutch, Americans tend to change their institutions ‘top down’. They make choices more quickly and implement them rapidly. Although the extent to which we are able to abandon our polder model (i.e. ‘the Third Way’ or decisions reached on the basis of compromise and consensus) is debatable, the question is also whether this is actually a good idea. The need to make advances together is increasingly being felt in the Dutch context, as evidenced by Virtual Clearing House and the growing attention paid to architecture and standards. Right now the Americans are progressing faster and in bigger steps than we are, but if we wish to
address the question of which strategies are the right ones for change management, our efforts will perhaps reap greater rewards if we have our institutional stakeholders work together successfully on information and communications technology. Furthermore, when our institutions cooperate we are much less affected (apart from a few consortium glitches) by the private competition model that is such a dominant factor in the United States.
3
Stefaan van Hooydonk, Corporates and schools. A tale of east is east and west is west? http://www.surf.nl/owd2004/upload/ keynote-presenatie_vanhooydonk_.pdf
Educational points of departure In years to come transatlantic visits to EDUCAUSE will continue to be interesting from the point of view of observing the outcome of developments there. There is a real possibility that now the American approach is to start placing the primary focus on the student, greater consideration will be given to the pedagogical issues we have traditionally emphasized so strongly. We Europeans will be able to help them in their efforts to incorporate and sustain these ideas, just as we can learn from their ‘go for it’ attitude and benefit from their higher levels of service, as well as let go of some of our caution in trying out new technologies. Both sides still have much to learn from each other. Even from the point of view of national cooperation, the EDUCAUSE adventure is often a beneficial experience for those sharing it. Hopefully a good number of Dutch delegates will be visiting the next EDUCAUSE conference in Orlando, both as spectators and presenters. Its title: ‘Transforming the Academy: Dreams and Reality’. References (Endnotes) 1 Diana Oblinger, Educating the NET generation, report by Ria Jacobi, http://www.edusite.nl/edutrip2004/ verslagen_training/14122 Streaming version of the presentation http://mslive.sonicfoundry.com/Live/LiveViewer/ FrontEnd/View.aspx?peid=2808fd88-7ab3-49e6-bc2593f2c1b7dc39 2
James Duderstadt, Preparing for the revolution: Redux http://www.educause.edu/E04/Program/1663?Product_ Code=E04/GS01
43
Bijlage Deelnemerslijst EduTrip 2004 Wijnand Aalderink, Christelijke Hogeschool Winnesheim Hanneke Becht, Universiteit Twente Desirée van den Bergh, Stichting SURF Frank Boterenbrood, Christelijke Hogeschool Windesheim Rien Brouwers, AVANS Hogeschool Nicole Christophe, Digitale Universiteit Peter J. Dekker, Universiteit van Amsterdam Tom Dousma, Stichting SURF Cas Egelie, Universiteit van Tilburg Bart van Elderen, Radboud Universiteit Nijmegen Carel Geenen, AVANS Hogeschool Michiel van Geloven, Digitale Universiteit Ans Bommel, Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Esther de Groot, Universiteit Utrecht Ria Jacobi, Rijksuniversiteit Groningen Marion Keiren, Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Albert Kerkhof, Rijksuniversiteit Groningen Stefanie van Kleef, Stichting SURF Eja Kliphuis, Hogeschool INHOLLAND Hans Kok, Edugolive Patricia Kokx, Fontys Hogescholen Henk van de Laar, Gebruikersvereniging Threeships N@tschool Heino Logtenberg, Saxion Hogescholen Niels Maes, Citowoz bv Bert Melief, M&I Partners Paul Merks, AVANS Hogeschool Sylvia Moes, Vrije Universiteit Amsterdam Ton Muns, Espelon Anton Neggers, Fontys Hogescholen Wiebe Nijlunsing, Van Hall Instituut Johan Oomen, Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid Ger Reijnders, AVANS Hogeschool Ellen Rusman, Open Universiteit Nederland Remco Rutten, Radboud Universiteit Nijmegen Steven Schoppert, Edusite Marij Veugelers, Universiteit van Amsterdam Audrey Visscher, SURFdiensten bv Rens van der Vorst, Fontys Hogescholen Petra Wentzel, Vrije Universiteit Amsterdam Hans Wisbrun, Universiteit Leiden Nicolai van der Woert, Radboud Universiteit Nijmegen Marije Zomerdijk, Edusite
44
Nederlandse presentaties op EDUCAUSE 2004 Paul Kirschner en Maaike Hendriks (Open Universiteit) Determinants for Success and Failure of Educational Innovation Projects http://www.educause.edu/E04/Program/1663? Product_Code=E04/SESS117 Johan Oomen en Wiebe Nijlunsing (SURF Webstroom) Effective Use of Streaming Media in Higher Education http://www.educause.edu/E04/Program/1663? Product_Code=E04/SESS044 Petra Wentzel (Vrije Universiteit) Use of Learning Objects to Develop a Mobile Learning Fieldwork Course http://www.educause.edu/E04/Program/1663? Product_Code=E04/PS084
Meer informatie Alle informatie over EDUCAUSE 2004 en de EduTrip 2004 is beschikbaar op de volgende websites: http://www.educause.edu/e04 (het programma, de powerpointpresentaties en de video’s van belangrijke sprekers) http://www.edusite.nl/edutrip2004 (meer dan 70 verslagen van de deelnemers, organisatorische informatie, deelnemerslijsten etc.) De volgende EDUCAUSE-conferentie vindt plaats in Orlando, Florida, van 18-21 oktober 2005 en heeft als thema “Transforming the Academy: Dreams and Reality.” Zie reeds voor meer informatie: http://www.educause.edu/conference/annual/2005 Stichting SURF organiseert rondom deze conferentie een reis. Meer informatie hierover kunt u vinden op: http;//www.surf.nl/bijeenkomsten Dit eindrapport is ook te downloaden of bestellen via: http://www.surf.nl/publicaties