542015
ECLI:NL:GHSGR:2011:BR3963, voorheen LJN BR3963, Gerechtshof ';sGravenhage, 2200654010
ECLI:NL:GHSGR:2011:BR3963 Instantie
Gerechtshof 'sGravenhage
Datum uitspraak
02082011
Datum publicatie
03082011
Zaaknummer
2200654010
Formele relaties
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2010:BO7151, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Rechtsgebieden
Strafrecht
Bijzondere kenmerkenHoger beroep Inhoudsindicatie
In juni 2009 heeft de verdachte het slachtoffer opgewacht met een aluminium/ijzeren staaf, waarmee hij het slachtoffer, toen deze voorbij fietste, op het hoofd heeft geslagen. De verdachte heeft het slachtoffer in maart 2010 wederom opgewacht. Nadat deze de verdachte was gepasseerd, is de verdachte met zijn auto achter hem aangereden. Daarna is verdachte op het slachtoffer ingereden, heeft hem doelbewust aangereden en is vervolgens over hem heengereden, tengevolge waarvan het slachtoffer –nadat deze door de verdachte buiten bewustzijn en met zwaar lichamelijk letsel was achtergelaten, is komen te overlijden. De verdachte is volledig ontoerekeningsvatbaar. Het hof acht het, gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de impact die feiten als de onderhavige hebben op de maatschappij, van het grootste belang de recidivekans zo veel mogelijk te beperken. Ter beveiliging van die maatschappij is een maximale controle door de strafrechter met in achtneming van de daarbij geldende procedure en waarborgen geboden. TBS met dwangverpleging.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Uitspraak Rolnummer: 2200654010 Parketnummer: 1071006010 Datum uitspraak: 2 augustus 2011 TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 'sGravenhage meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 7 december 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, adres: [adres] thans gedetineerd in [PI].
Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 19 juli 2011. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaatgeneraal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang In eerste aanleg is het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen verklaard, is de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en is aan hem de maatregel terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHSGR:2011:BR3963
1/5
542015
ECLI:NL:GHSGR:2011:BR3963, voorheen LJN BR3963, Gerechtshof ';sGravenhage, 2200654010
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd dat: 1. hij op of omstreeks 29 maart 2010 te [pleegplaats], gemeente [pleegplaats], opzettelijk al dan niet met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers is verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal met een auto op die [slachtoffer] ingereden en/of (vervolgens) tegen die [slachtoffer] aangereden en/of over die [slachtoffer] heengereden en/of met (zwaar) lichamelijk letsel en/of buiten bewustzijn achtergelaten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden; 2. hij op of omstreeks 09 juni 2009 te [pleegplaats], gemeente [pleegplaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met een aluminium/ijzeren staaf, in elk geval met een (hard) voorwerp, op het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Het vonnis waarvan beroep Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt, nu het hof voor wat betreft de op te leggen maatregel ook rekening houdt met de ter terechtzitting in hoger beroep door de deskundige afgelegde verklaring.
Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. hij op 29 maart 2010 te [pleegplaats], gemeente [pleegplaats], opzettelijk met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers is verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met een auto op die [slachtoffer] ingereden en vervolgens tegen die [slachtoffer] aangereden en over die [slachtoffer] heengereden en heeft de verdachte die [slachtoffer] met zwaar lichamelijk letsel en buiten bewustzijn achtergelaten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden. 2. hij op 09 juni 2009 te [pleegplaats], gemeente [pleegplaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met een aluminium/ijzeren staaf, op het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. Voor zover in de tenlastelegging taal en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde het onder 1 bewezen verklaarde levert op: moord. het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHSGR:2011:BR3963
2/5
542015
ECLI:NL:GHSGR:2011:BR3963, voorheen LJN BR3963, Gerechtshof ';sGravenhage, 2200654010
poging tot zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade.
Strafbaarheid van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het rapport dat door A.G.M. Weenink, psycholoog en D. Went, psychiater, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en psychologie (hierna: NIFP), locatie Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) d.d. 25 augustus 2010, is opgemaakt naar aanleiding van een onderzoek naar de geestvermogens van de verdachte. Daarin zijn de volgende bevindingen en conclusies vermeld. Bij de verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de persoonlijkheid, een depressieve stoornis die (ten tijde van het onderzoek) gedeeltelijk in remissie was, alsmede een sinds enkele jaren bestaande progressieve verergering van cognitieve stoornissen, bestaande uit ondermeer geheugenproblemen, hetgeen de gedragskeuze c.q. gedragingen van de verdachte ten tijde van beide ten laste gelegde feiten heeft beïnvloed. Tot aan de mishandeling waarvan verdachte in 2007 het slachtoffer werd (naar hij stelt door toedoen van het slachtoffer in de onderhavige zaak) heeft hij binnen een gestructureerd kader altijd normaal gefunctioneerd, hoewel toen al sprake was van lichte geheugenproblematiek. Na die mishandeling van verdachte in 2007 was er sprake van een posttraumatisch beeld in die zin dat de mishandeling hem erg bezighield en hij duidelijk aangeslagen was over het feit dat dit onrecht hem was overkomen. Gaandeweg, toen het de verdachte niet lukte om via politie en justitie zijn recht te halen en erkenning te krijgen voor hetgeen hem was overkomen, ontstonden er depressieve klachten, die uiteindelijk de vorm van een ernstige, geagiteerde depressie aannamen. Met het wegvallen van de structuur na zijn pensionering en zijn mislukte pogingen zijn recht te halen, raakte verdachte volledig gepreoccupeerd met zijn zaak. De combinatie van stoornissen maakte dat de verdachte geobsedeerd raakte met het halen van zijn recht. Ondanks een goed normbesef zag de verdachte uiteindelijk geen andere oplossing dan het recht in eigen hand te nemen. De verdachte raakte in een fuik waarin onmachtsgevoelens, gevoelens van onvermogen, obsessies en cognitieve functiestoornissen enerzijds en het door hem zo ervaren hiaat in het herstel van de rechtsorde anderzijds hebben geleid tot een ondermijning van de frustratietolerantie bij een premorbide, zeer beperkte man. Op grond van het bovenstaande wordt de verdachte door de deskundigen voor beide feiten volledig ontoerekeningsvatbaar geacht.
Het hof komt met in achtneming van de beschouwingen en de conclusies van deze deskundigen tot het oordeel dat de verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde feiten lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en dat de bewezen verklaarde feiten onder invloed hiervan zijn gepleegd. Het hof acht de verdachte ten aanzien van beide feiten daarom volledig ontoerekeningsvatbaar.
De verdachte is derhalve ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde niet strafbaar en moet dus worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Motivering van de maatregel De verdediging heeft hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank ingesteld op de grond dat de rechtbank ten onrechte het advies in het hiervoor vermelde rapport, inhoudende dat aan de verdachte de maatregel ex artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht, plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar zou worden opgelegd. De advocaatgeneraal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd. Het hof heeft de op te leggen maatregel bepaald op grond van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op verschillende tijdstippen schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van, en vervolgens moord op [slachtoffer]. In 2007 heeft er een incident tussen de verdachte en het slachtoffer plaatsgevonden. Door de wijze waarop hiermee door politie en justitie is omgegaan, met name het uitblijven van een strafrechtelijke reactie hierop, ontstond bij de verdachte het gevoel zijn recht niet te hebben gekregen. De verdachte heeft vervolgens tot twee maal toe gemeend het recht in eigen hand te mogen nemen. Hij heeft uitgezocht waar het slachtoffer woonde en is hem meermalen met zijn auto gevolgd. Zodoende was de verdachte op de hoogte van de dagelijkse fietsroute die het slachtoffer aflegde. In juni 2009 heeft de verdachte het slachtoffer opgewacht met een aluminium/ijzeren staaf, waarmee hij het slachtoffer, toen deze voorbij fietste, op het hoofd heeft geslagen. De verdachte, die naar zijn zeggen van mening was dat het slachtoffer nog niet hard genoeg was afgestraft, heeft het slachtoffer in maart 2010 wederom opgewacht. Nadat deze de verdachte was gepasseerd, is de verdachte met zijn auto achter hem aangereden. Daarna is verdachte op het slachtoffer ingereden, heeft hem doelbewust aangereden en is vervolgens over hem heengereden, tengevolge waarvan het slachtoffer nadat deze door de verdachte buiten bewustzijn en met zwaar lichamelijk letsel was achtergelaten, is komen te overlijden. Met zijn handelen heeft de verdachte het slachtoffer zijn meest fundamentele recht, het leven, ontnomen.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHSGR:2011:BR3963
3/5
542015
ECLI:NL:GHSGR:2011:BR3963, voorheen LJN BR3963, Gerechtshof ';sGravenhage, 2200654010
De voornoemde deskundigen van het PBC hebben in het rapport, als voormeld geadviseerd de verdachte ex artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar op te leggen, nu het beveiligingsniveau binnen een dergelijke inrichting zou volstaan om de maatschappelijke veiligheid en de gezondheid van de verdachte te waarborgen. In het indicatieadvies d.d. 25 oktober 2010 wordt een plaatsing in een Forensische Psychiatrische Afdeling, waar de verdachte naast de behandeling voor zijn depressie nadere diagnostiek zou kunnen ondergaan, geïndiceerd geacht. Ter terechtzitting in hoger beroep is Dr. T. Rinne, medisch directeur van het PBC, alsmede directielid NIFP, als deskundige gehoord. Ook hij heeft verklaard dat de problematiek van de verdachte zich het beste binnen de setting van een psychiatrisch ziekenhuis laat behandelen. De verdachte heeft een kwetsbaar brein. Daarnaast is bij hem sprake van een specifieke neurodegeneratieve aandoening en dient hij specifieke medicatie toegediend te krijgen, hetgeen het beste gebeuren kan in een psychiatrisch ziekenhuis, waar veruit de meest specialistische deskundigheid op dit gebied aanwezig is, aldus de deskundige Rinne. De deskundige heeft desgevraagd aangegeven dat ook in een TBSkliniek gezorgd kan worden voor het inbrengen van specifiek psychiatrische deskundigheid indien de behandeling van verdachte dit nodig zou maken.
A.G.M. Weenink en D. Went hebben in hun rapportage d.d. 25 augustus met betrekking tot de kans op recidive kort en zakelijk weergegeven als volgt geconcludeerd. De huidige pathologie maakt de verdachte verhoogd gevoelig om in interpersoonlijk contact geraakt te worden, zeker als hij zich opnieuw miskend weet. De combinatie van stoornissen maakt hem ook vatbaarder voor het trekken van voorbarige conclusies en een eenmaal ingezet gedachtespoor bij de verdachte brengt het risico met zich mee dat opnieuw verkokering van het denken zal plaatsvinden, zoals zich dat bij de ten laste gelegde feiten heeft voorgedaan. Het is zorgwekkend dat de verdachte nog steeds op zoek is naar erkenning. Zolang geen stabilisatie van het huidige toestandbeeld heeft plaatsgevonden, achten de deskundigen het herhalingsrisico van een vergelijkbaar feit aanwezig. Deskundige Rinne heeft hieromtrent ter zitting verklaard dat zo zich een situatie van dien aard voordoet gelet op het risicomanagement, thans tijdig ingegrepen kan worden.
De verdediging heeft bepleit dat, hoewel niet uit te sluiten is dat de verdachte zich nogmaals obsessief richt op een derde, het recidiverisico scherp moet worden onderscheiden van de gevaarzetting die zo'n eventuele obsessieve fixatie met zich mee brengt. De gevaarzetting is volgens de verdediging thans zeer wel beheersbaar, omdat de verdachte niet te missen signalen uitzendt omtrent hetgeen hem bezighoudt. Bovendien is door de raadsman aangevoerd dat deze maatregel weliswaar slechts voor de duur van één jaar kan worden opgelegd, maar dat zo de verdachte nog steeds een gevaar is voor zichzelf en of de maatschappelijke veiligheid/gezondheid van personen een machtiging tot voortgezet verblijf kan worden afgegeven. Het hof is met de rechtbank en de advocaatgeneraal van oordeel dat plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis niet de aangewezen maatregel is en overweegt dienaangaande als volgt. Het hof acht bij de beoordeling van groot belang dat de deskundigen Weenink en Went zo de verdachte een eenzelfde situatie geraakt het herhalingsrisico bij de verdachte aanwezig achten. Daarnaast gaan Weenink en Went uit van een ongewisse toekomst, nu volgens hen eerst de depressie van de verdachte dient te worden behandeld, alvorens een goed beeld kan worden verkregen van de (progressieve ontwikkeling) van de cognitieve stoornissen.
Het hof constateert dat de verdachte noch voorafgaand aan en op de terechtzitting in eerste aanleg, noch ter terechtzitting in hoger beroep op enige wijze blijk heeft gegeven van enig inzicht in zijn gedragsproblematiek en in de morele en maatschappelijke consequenties van zijn daden. De opmerking van de verdachte dat hij er nooit over nagedacht heeft of zijn handelen gerechtvaardigd was, is in dit verband hiervoor tekenend. Uit de meergenoemde rapportage en de mededeling van de deskundige Rinne ter zitting in hoger beroep moet voorts worden afgeleid dat er een aanmerkelijke kans bestaat dat verdachte een behandeling nodig heeft die (aanzienlijk) langer dan één jaar zal nemen.
Het hof acht het, gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de impact die dergelijke feiten hebben op de maatschappij, van het grootste belang de recidivekans zo veel mogelijk te beperken. Ter beveiliging van die maatschappij is een maximale controle door de strafrechter met in achtneming van de daarbij geldende procedure en waarborgen geboden. Daarbij past niet het afhankelijk zijn van een eventueel verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf door een officier van justitie. De deskundigen achtten weliswaar de behandelomgeving in een psychiatrisch ziekenhuis voor verdachte optimaal, maar door de deskundige Rinne is ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven dat eventueel benodigde expertise van een psychiatrisch ziekenhuis zo nodig kan worden ingebracht in een TBSkliniek. Het hof concludeert daaruit dat de waarborgen van de behandeling binnen het kader van de TBS in belangrijke mate kunnen worden gecombineerd met de voor verdachte kennelijk belangrijke behandelingsmogelijkheden van een psychiatrisch ziekenhuis.
Gelet op het bovenstaande zal het hof de maatregel van TBS met dwangverpleging opleggen, nu de door de verdachte begane feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHSGR:2011:BR3963
4/5
542015
ECLI:NL:GHSGR:2011:BR3963, voorheen LJN BR3963, Gerechtshof ';sGravenhage, 2200654010
gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, bij verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde een ziekelijke stoornis van zijn geestesvermogens bestond en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, het opleggen van deze maatregel eist. De terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt bovendien opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Het hof neemt ook hier (mede) in aanmerking de ernst van de bewezen verklaarde feiten en het door alle deskundigen geschetste aanwezige recidiverisico.
Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft gelet op de artikelen 37b, 45, 289 en 303 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht: Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar. Verklaart verdachte niet strafbaar ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging. Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Dit arrest is gewezen door mr. G.J.W. van Oven, mr. M.A. van der Ham en mr. T.J.P. van Os van den Abeelen, in bijzijn van de griffier mr. M.C. Bongaerts.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 2 augustus 2011.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHSGR:2011:BR3963
5/5