Woord vooraf Spetters en letters. Ofwel: porno en literatuur. Wie doet het, waar, hoe, wanneer, met wie, in welke taal,…? Uitdagende vragen, waar een stel ‘mooie jonge (brakke) honden’, die uitgever Van Halewyck enkele maanden geleden vrij liet, wel blijf mee wist. Wij gooiden de kluif in de kennel en de schrijvers gingen ermee aan de haal. De afspraak was dat alles moest kunnen, zolang het maar goede literatuur was. Hun durf leidde tot een speels, gevarieerd en vooral heet Gierik-nummer. Daarbij krijgt u bovendien een pittig essay van Prof. Dr. Commers en een interview met jeugdschrijver Luc Descamps over porno en jeugdliteratuur. Op een pretentieloze manier stellen de bijdragen stuk voor stuk hun eigen uitgangspunt in vraag. Wanneer is iets porno? Hoe groot is het raakvlak tussen porno en literatuur? Wat hebben onderbuik en pen, vlees en verhaal, spetters en letters met elkaar te maken? Het antwoord en het lezen is aan u. Laat u zich ondertussen ook visueel prikkelen door de tekeningen die striptekenaar Serge Baeken en cartooniste Ilah (achterplat) speciaal voor dit nummer maakten. Wij garanderen u een heel warme winter. De ad hoc-redactie Sven Cooremans, Jan Geerts, Diederik Vandendriessche
Je suis pornographe du phonographe (Georges Brassens, ‘Le pornographe’) Ronald Commers Net gekeken naar de kwartfinales van ‘De vrijgezel’. Er blijven nog drie vlammen over. Eigenaardig genoeg allemaal in statiekledij. Om naar een Te Deum te gaan. Is ook een beetje zo. Een beetje Te Deum zonder koning te paard. Een Antwerps dialect wauwelende vrijgezel moet er nu voor gaan, zie. Nog drie en hij is er. Voor ons, de veronderstelde kijkertjes, met een fluit en preut zo geil als wat, zoals het grote mensen dient te passen, uitgezakt gezeten bij de chips-en-sherry, en met een ego van tussen de 10 en 15 jaar, net genoeg om te kunnen volgen, voor die veronderstelde kijkertjes dus, is het nog even wachten. Op de hete tranen van nog twee andere mokkeltjes die uit de harem zullen verdwijnen. De tranen van Neuron en Porneia. Maar let nu eens goed op! Laat je nu eens niet beetnemen! Achter wat je ziet, geschiedt het. Zo is het altijd geweest. Wat er is, is het niet. Wat er niet is, is het. Elk uitvallend mokkeltje wordt door een waardige dienstknecht, met het aangezicht van een soldaat van capo Toto Giovanni, in een zwarte limousine af- en weggevoerd. Juist, daar wil ik het nu even over hebben. Dat af- en wegvoeren in het holst van de nacht. Een huilend mokkeltje, dat nog even de trappen kwam opgelopen om aan de stijve Antwerpenaar een hete kus te geven. Waarna hij, acteur spelend en volgens aanwijzingen van een Grote Broer, zo’n beetje triest zijn uitgedunde harem vervoegt. Daar gaat het om. Het af- en wegvoeren van die mokkeltjes in de zwarte nacht. Wie weet er niet tot wat een, zijn illusies kwijt gespeelde, mens allemaal bereid en in staat is. Inderdaad. Tot alles. Mefistofeles, die heeft toch niet zichzelf uitgevonden, nietwaar? Mefisto, het is God die hem verzon. Welaan. De duivel vaart in ons. Die vrouwen, zij verkopen lijf en ziel, zeker weten. Aan iedereen. En dus aan de gemeenste knecht die rijdt in opdracht - let op mijn woorden - die ‘rijdt’ in dienst van zijn meester. Leporello, je hebt hem. Waar naartoe, in de zwarte limousine, rijdt Lepe Lepo met het begerig wijfje? Zij is in Te Deum-kledij. Hij is in rok, met lederen handschoenen aan, zijn haar als schoenen glimmend. Natuurlijk gebeurt daar onderweg wat. Oogjes wijd gesloten, maat! Oogjes wijd gesloten! Niet op de trappen van het keukenpaleis met die Antwerpse vale jonker. Wel in de limousine. Eerst. Vervolgens waar Lepo de Lepe het gespreide wijfje brengt. De deuren staan er al wijd open. Daar wordt wat afgeschuimd, wees ervan verzekerd. Met spanen fel. Die Te Deum-kleren, niet anders dan om er helemaal naakt onder te zijn. Vol overgave. Lepo’s meesters wachten, diep in het bos. Juist. Giovanni! Hij weer. Je kent hem. De tranen van Neuron en Porneia. Niet, zoals ons zwart paterke, de heilige Georges Zonder Kop 1, het zich inbeeldde. Meer zoals de Prins van de Nacht het zich verbeeldde: Au clair de la lune, Mon ami Pierrot, Filons, en costume, Présider là-haut! Ma cervelle est morte. Que le Christ l’emporte! Béons à la lune, La bouche en zéro. Inconscient, descendez-en nous par réflexes: Brouillez les cartes, les dictionnaires, les sexes…2
In het maanlicht, de geest als kaarten door elkaar geschud, met woorden uit duizend talen, de begeerte dol als een rad. Op de achterbank kreunt zij nog: Als ik mijn lief geen voldoening schenk en mijn lief mijn begeerte niet vervult, zou ik van verwoedheid sterven en stervend nog woeden. De begeerte die me beheerst is in geen enkele taal te beschrijven. Ik begeer mijn lief ten volle te genieten en te kennen en door en door te smaken, zijn mensheid genietend één met de mijne… Hij geeft zich aan mij…en gaf me te drinken uit de kelk…3 Zo geschiedde dus. Op weg naar de nacht der gekke begeerten. Door het bos der uitzinnige lusten. Met Lepo en met zijn meester. Drinkend uit hun kelk. Hun mensheid genietend. Smaakvol en begerig. En marge. Altijd weer aan de rand. Nooit in het midden van hun bestaan, bij klaarlichte dag. Telkens verborgen en duister. In de bourgeoisruimte van ons bestaan - de plaats van de vale jonker, de veronderstelde vrije gezel - de schijn van ordentelijkheid. Ik bedoel, Neuron, de gespannen spier, de boulimie en de anorexie, maar dan wel getooid in statiekledij als voor een Te Deum. Achteraan in de tuin, waar het bos der lusten begint, staat Lepe bode al te wachten. De deur van de limousine wijd opengezwaaid. Zoals zijn zinnen en de hare, wijd opengezwaaid. Porneia. De westerse cultuur lijkt een geschiedenis van dit beestige koppel. Dr. Schön en Lulu. Die cultuur is door de samenwerkende vennootschap van christendom en kapitalisme de geest en het lijf - de maatschappelijke ruimte waarin de vrije val van Eros en van de seksuele armoede plaatsgrijpt 4. Wilhelm Reich, hoe gek hij moge zijn geworden, hij heeft zich niet vergist. Evenmin Gérald Zwang, toen hij 1965 in de Dictionnaire de sexologie (uitgave Pauvert) schreef dat de zich in het Westen ontwikkelende samenleving een sociaal-neurotische dimensie bezit voor zover zij vijandig staat tegen vreugde en lust, tegen lichamelijk en geestelijk vertier. Wie weet het niet: zowel in sport, als in eten en drinken, als in seksualiteit en in arbeid, altijd zijn de vreugde en de lust van de menukaart geveegd. En van de weeromstuit is de vijandigheid zelf weer de basis van een potentieel neurotiserende, door seks geobsedeerde vermaak- en massacultuur. Een massacultuur die in dezelfde mate antizintuiglijk blijft als ze seksistisch georiënteerd is. Boris Vian schreef eens dat ooit-misschien-wie-weet het menselijke samenleven erotisch bevrijd zal zijn, wanneer een mens in de krant kan lezen: Ik zoek een lekker(e) lelijk(e) dik(ke) vent / wijf om mee naar bed te gaan…5. Dan, zo meende anarcho Boris, zal de erotiek plaats onder de zon hebben gekregen. In het volle licht en volgens de tekeningen van Peter Van Straaten Seks & erotiek (1994). In de huiskamer. Op het karpet, terwijl vader stofzuigt. Op de berm bij de vijver, waar Georges zit te vissen. Tot over duizend jaar dus, waarde lezer. Laten wij inmiddels zingen met de ‘pornograaf van de fonograaf’: Amis je veux éjaculer Tout le vieux foutre accumulé Dans la boutique de mes couilles Je sens se roidir mon andouille Il n’est plus temps de reculer Mâle, femelle, âne ou citrouille Ce soir je vais tout enculer. Een noodwendig fantasietje, terwijl wij wachten op de halve finale van “De vrijgezel”. Tot straks. Noten: 1 Vrees niet, het is maar een spel. Ik bedoel, geachte lezer mijn vriend en vriendin, de gewijde Georges Bataille, schrijver van een neurotisch stuk onder de titel De tranen van Eros. Bataille, ‘de weduwnaar van God’, voorzitter van een tweekoppige loge, Acéphale. Waarna ze werd opgeheven. 2 Jules Laforgue, ‘Complainte de Lord Pierrot’, in Complaintes, 1885. 3 Vrees niet, het is maar een spel. Ik bedoel, geachte lezer, mijn vriend en vriendin, dat ik Hadewychs gloedvolle
woorden (uit haar Zevende Visioen) eventjes naar mijn hand heb gezet. Weinig voor nodig overigens. Het staat er allemaal. 4 De auteur van dit artikel is de schrijver van een op één jaar tijd uitverkocht boek (dat nooit werd herdrukt), De val van Eros. Over seksuele armoede vandaag (2000). 5 Boris Vian, Ecrits pornographiques, Paris, Union Générale d’Editions, 1980, p. 46. Ik parafraseerde. Titel ‘Je suis pornographe du phonographe’ naar ‘Le pornographe’ van Georges Brassens.
Naar het bloed kleine jan Een oude man in een stoffig jasje zat op een terras, ergens in de lente. Het was geen echte lente, niet zoals de andere die de wereld al had gekend. De wind deed veel beter zijn werk met de kleedjes van de meisjes deze lente. Je zag geregeld hun saaie witte onderbroekjes wanneer de wind kwajongensachtig tussen hun benen blies, en dan keken de meisjes schichtig om zich heen of iemand het had gezien. En wie het had gezien, keek vlug naar iets anders. Aan die lullige briesjes van de andere lentes beleefde je zo’n pret niet, vond de man. De stoepen waren bezaaid met oude mannetjes. De jongelui, die hoefden niet te kijken. Zij kregen en ze namen. Neemt en eet hiervan gij allen, want dit is mijn lichaam, dat voor u gegeven wordt, en dit is mijn bloed, dat voor u vergoten wordt. Het was opmerkelijk hoe weinig er door de tijden heen écht veranderd was. Geschiedenis, weet je wel; het ontstaan van de mens en zijn ‘ontwikkeling’ of hoe ze het noemden. Al de herrie die ze er eeuwen lang over hadden gemaakt, die vreemde, vreemde mensen, en het was allemaal niet nodig geweest. Het was een prettige gedachte, dacht de man, dat alles wat de mens nog niet begreep, gebleven was. En hij hoopte maar dat hij niet en niemand het ooit begrijpen zou. Als er ooit eentje de liefde wist te berekenen, dan was het afgelopen en dan werd de wereld overwoekerd door planten, misschien. Dat de planten de liefde dan ook maar niet probeerden te achterhalen, of. En daar liep een meisje met een rok die te lang was voor deze tijd. Haar borsten waren een beetje citroenig gevormd, dat zag je zo. Ze hupten vrij op en neer in haar hemdje alsof ze lak hadden aan de traditie, de cultuur, het eeuwige tegenhouden der dingen. Er was niets in dat hemdje dat die borsten tegenhield. In het hemd van het meisje werd de vrijheid gevierd. Och, dat was ook niet zo nieuw meer. Zovele jaren geleden werden de behaatjes ook al eens opzij gesmeten, en zelfs door halfnaakte vrouwen in de straten verbrand. Toen was er ook wat te vieren geweest en toen was het ook de vrijheid geweest. Stemrecht voor vrouwen, ja, toen wist hij het weer. En om de hoek viel er een man in de bomen. Hij was misschien een hemelbewoner geweest. Het duurde een hele dag eer de mensen hem uit zijn boom hadden gekregen, want de stakker had last van hoogtevrees. Toen ze hem wat te drinken aanboden, vroeg hij tomatensap met een snuifje peper en hij rookte er een geurige pijp bij. De mensen dachten: “Goh, wie rookt er nu nog pijp!” Of het was toch niet zo gegaan. Er was helemaal niemand uit de hemel gevallen. De lucht was helemaal en hevig blauw. Misschien was het meisje met de vrije borsten naar de oude man toegekomen en had ze gezegd: “Ik wil met jou naar bed.” En dan had de man met zijn stoffig jasje schijnbaar koeltjes geknikt, terwijl zijn hele hersenpan overhoop werd gehaald door de lente, die stilletjes in zijn lijf was gekropen. Hoe kan dat nou toch gebeuren? Of er was helemaal niks gebeurd en het was niet eens lente. Maar dat is zo gezellig niet. Op haar kamertje kreeg de man van dat meisje, en nam. Ze liet hem met zijn gezicht in haar pluis woelen, haar kleine hemelpoort, tot zijn wangen vochtig werden. En dan gooide ze haar poorten open en liet hem in haar buik. Ze had er even pijn van, want het
was de eerste keer dat ze haar lichaam gaf. De man kwam en het meisje niet, maar zij was ook tevreden. Daarna keken ze naar de vogels die langs het dakraam binnengluurden. Het bloed kwam naar het bloed, dat vlekken op haar blanke lakens maakte. Nee, zoveel was er niet veranderd, wist de man. Het was nog steeds prachtig om te zien.
Chlamydia Christophe Dirickx Toen het scherm weggleed en zij hem voor het eerst zag, dacht ze: ‘Wat een lul.’ Deelnemers aan een Blind Date-show werden toch verondersteld een beetje knap of jong te zijn, zoals zij. Ooit moest hij knap geweest zijn, in de vorige eeuw, voor haar geboorte. Maar hij had iets. Misschien vond ze op haar leeftijd alle mannen boven de veertig interessant? Behalve haar vader dan en al diens vrienden en alle vaders van haar vrienden. Waarom was deze vette veertiger dan anders? Omdat zij hem nog niet kende? Hij keek haar aan alsof hij door een wesp gestoken werd. Toen zij in beeld gleed, voelde hij een scherpe pijn waar zijn appendix ooit zat. Ze stond er nonchalant, op het plateau van die Vlaamse tv-studio, de heel wat jongere vrouw van wie hij met de jaren meer droomde. Ze schitterde als een parel voor de zwijnen. Maar haar ogen fronsten toen ze hem opmat. Hij vermoedde dat ze zich door zijn jonge stem had laten verleiden en nu spijt had van haar keuze. De presentatrice merkte de aarzeling en gaf haar de kans om hem alsnog de bons te geven. De mooie jongetjes in de coulissen keken met vernieuwde hoop toe. Het publiek jouwde. Bierbuik! Grootvader! Schande! Hij luisterde niet naar het schorem en concentreerde zich volledig op haar. Hij wilde haar via telepathie weer tot hem brengen. Dit moest lukken. Het was zijn laatste kans. Ze keek van zijn schoenen in zijn twinkelende ogen. Zijn energie vulde haar reservoir. Ze tintelde ervan. Ze koos hem voor de tweede maal, onder boegeroep. Ingeborg, of was het Machteld?, haar naam was in ieder geval even onnozel als de presentatrice zelf, hield hem bijna tegen haar zin een stapeltje enveloppen voor. Ze spreidde die als speelkaarten. Hij moest de onbekende bestemming kiezen. Welke kaart zou hem geluk brengen? Hij kon niet kiezen. Zij greep in en koos de kaart die het mooist glansde in het studiolicht. Ze scheurde de envelop open als een bekroonde actrice, las in stilte en monkelde. Een stem riep over de PA: ‘Een reis naar ... Kent! The Garden of England!!’ Het publiek lachte hen uit. Engeland in de herfstregen, geen palmboom in zicht, dat is toch geen romantisch paradijs. Maar zij wist wel beter. Kent was sinds kort een van de meest romantische plekken op aarde (al gaf ze toe dat haar definitie van romantiek wellicht verschilde van die van het publiek). Hij was ook blij, met haar. Ze gaven elkaar de hand. Haar droge palm vloeide in zijn vochtige en ze liepen samen de showtrappen op. Boven draaiden ze zich tegelijk om en wuifden naar het publiek. De applausmeter gaf hen 51%. In de brochure van de show stond dat, als je de romantische reis won, alles van een ongehoorde luxe zou zijn. Maar de minibar van de limousine die hen naar Zaventem bracht, was leeg en had schimmelvlekken. En ze vlogen ook niet rechtstreeks naar Engeland. Die eerste avond brachten ze door in het luchthavenhotel. Hoe romantisch was dat? De hotelbar werd hun eerste pitstop. Dit zou wel een vaste gewoonte worden, vermoedde zij, en zette haar zuipogen op. Ze speelde het spelletje graag mee. Voorlopig toch. Op z’n minst tot ze in Kent waren. Ze had purperen vlekjes in het lapis lazuli van haar ogen en die vlekjes werden groter naarmate hij er langer in keek. Ze zogen hem op. Ze zuigen hem nu nog op. Hij kwam terug van het toilet en stak zijn handen in de borrelnootjes. Ze vroeg zich af of hij zijn handen gewassen had. Borrelnootjes bevatten gemiddeld zeven verschillende
soorten pis. Ze probeerde haar slaapkamerogen uit. Hij veerde ervan op. Nog een slaapmutsje? Ze stonden in de lift naar hun kamers, die naast elkaar lagen, om de romance te bevorderen. Zij schroefde de spiegel van de muur in haar kamer, maar er zat geen camera achter verborgen. Ze probeerde de verbindingsdeur met zijn kamer. Gesloten. De sleutel zat aan zijn kant. Niet fair. Ze legde haar oor tegen de deur en hoorde hem ademhalen. Ze ging door de knieën en keek door het sleutelgat in zijn rechteroog. Hij wenste haar goedenacht. Zij knipoogde ter bevestiging. Wacht! Hij schoof de sleutel onder de deur naar haar toe. Dat was attent van hem. Ze duwde haar kauwgom in het sleutelgat. Hij sliep met zijn benen open, zo gelukkig als een zeester. Zij opende haar laptop. Ze brachten vier dagen door met het filmen van de sfeerstukjes voor de uitzending van zaterdag. Ze dartelden als een verliefd koppeltje door de Tuin van Engeland. Hij vond het zwaar werk. Toch liet hij zich overrompelen door de middeleeuwse praal van de kathedraal van Canterbury. En genoot intens van de wandeling in de regen in Sevenoaks. Ten slotte stonden ze arm in arm boven op de krijtrotsen van Beachy Head (de zelfmoordplek bij uitstek in de UK, wist hij) en bewonderden de zon die bloedde in het kanaal. Donderdag hadden ze vrij. Ze logeerden in het kuststadje Whitstable. Er was een geurige vissershaven met drie boten die nog functioneerden en een oesterrestaurant op het strand. Hij nodigde haar uit voor het diner, ditmaal zonder camera’s, gewoon met z’n tweeën. Ze aanvaardde zonder overdreven enthousiasme. Omdat er niets anders te beleven valt, dacht hij. Naast het hotel lag een fabriek die dag en nacht keien vermaalde. Buiten raasde een herfststorm. De eetzaal stak uit in de zee. De golven sloegen tegen de ramen. Het leek wel of je in zee zat te dineren. Oesters tikten tegen de ramen alsof ze vroegen om binnen te worden gelaten. Morgen lagen ze hier op een bord citroen of tabasco te drinken. Hij genoot van de kalmte in het oog van de storm. En zij vond het met elke fles wijn ook sympathieker worden. Ze slurpten wijn en snot. Derde dozijn. Zij wilde haar echte naam niet verklappen en hij loog ook over de zijne. Ze zochten naar de lelijkste voornamen om elkaar te benoemen. De keuze was groot. Bart en Suzanne. Erger kon niet, daar waren ze het over eens. Maar bestonden er wel mooie voornamen? Ziektes hebben vaak mooie namen. Ja, waarom werd er nooit iemand naar een ziekte genoemd? Een jongen die Syfilis heet? En het meisje Hysterie. Griepje, kom eens hier? Balanitis, ik hou van je! Nog een fles, kelner Kanker! Ze liepen langs de dolgeworden branding naar het hotel. Ze dreigden door de golven meegesleurd te worden, maar trokken zich daar niets van aan. Naar het hotel! Het was plots dringend. De naald zat in de groeve. Eindelijk. Naar bed! Die oesters hadden het ‘m gedaan. Hij trok haar hemd uit haar broek en stak zijn natte hand in haar bilspleet. Heet! Zij opende al lopende zijn rits. Ze waren kletsnat van buiten en van binnen. Wie dacht er nu ook aan een regenjas? Haar kamer of de zijne? Maakte niks uit. Ze lagen toch naast elkaar. Hij frunnikte met de sleutel. Hij was toch niet zenuwachtig? Zij stampte de deur open. Hij gooide die achter hen dicht. Naar bed!! Maar eerst een raid op de minibar! Hij sloeg de stoppen van twee flesjes Alcopops en draaide zich om. Ze stond naakt voor het stevige bed. Een arm sierlijk omhoog gekruld, een knie gebogen en het bekken vooruit geduwd. Waarop ze zich achterover liet vallen op het bed, dat nauwelijks veerde. Ze keek toe hoe hij zich uitkleedde. De kleren plakten aan zijn lijf. Hij worstelde en scheurde zijn hemd van zijn lijf. Toen hij eindelijk naakt voor haar stond, moest ze wel even
slikken. Bierbuik! Grootvader! Schande! Het publiek had zich nog mild uitgedrukt. Zijn rubberen tepels waren ontkleurd, zijn aders gespat. Ze telde vierentwintig littekens, op zijn rechterbeen alleen al. Het haar op zijn ballen was grijs als prikkeldraad. Voor hij zich op haar kon storten, wees ze hem terecht. Ze sliep nooit met een vent die zijn sokken nog aan had! Hij stond op één been, trok een sok uit en verloor zijn evenwicht. Hij viel op haar en in haar, zomaar en zonder vragen. Hij ramde. Zij dacht aan de roestige omheining van het tennisterrein in de duinen, dat ze eerder die dag gezien hadden. Haar handen schuurden over het roest. Het was een melancholische plek. En ze had er een afspraak om middernacht. Ze keek op de wekker. Half twaalf. Zou ze wel op tijd komen? Hij wel. Het klonk als een hond die kotst. Het had niet te lang geduurd. Als voorspel was het niet eens zo kwaad. Hij voelde zich heerlijk slaperig en bleef boven op haar liggen als een aangespoeld beest. De regelmatigheid van zijn ademhaling loog er niet om. Ze duwde hem van zich af. Hij snurkte rustig door. Niets zou hem nu wekken. Ze wentelde zijn lichaam over het bed, gaf hem nog een duwtje na en hij sloeg tegen de vloer. Zijn gezicht lag begraven in het tapijt met de vlekken. Zijn brede kont stak in de lucht. De glimlach op z’n gezicht was al even breed. Zo had ze nog eens een bejaarde gelukkig gemaakt. Kwart voor twaalf! Een mens zit nooit stil. Ze verliet hollend de kamer. Hij werd wakker in het tapijt. Er zat een rode vlek op zijn gezicht waar de synthetische wol het geschuurd had. Het bed zag er bemorst uit. Goed zo. Zij was er niet. De verbindingsdeur tussen hun kamers stond wijd open. Daar was ze ook niet. Schilfertjes jeukten in zijn schaamhaar. Hij nam een hete douche. De zeep beet in zijn eikel. Hij bekeek zich in de scheerspiegel. Er zaten kleine scheurtjes in de voorhuid. Balanitis, van jou hou ik niet!! Zij bereikte het openlucht-tennisterrein op tijd. Er stond een oranje en wit Volkswagenbusje midden op het terrein, de schuifdeur open. De koplampen schenen vermoeid in de mist. Ze kreeg een kop zoete, hete, melkachtige thee. Hij had er natuurlijk geen zaken mee, maar hij vroeg zich toch af waar ze was, ‘bij nacht en ontij’, dus was hij in haar laptop gaan kijken. Haar mailbox... Nu liep hij noordwaarts over de natte keien van het strand. De storm was gaan liggen, maar de golven droegen nog preutse kapjes. Zij niet, nee, zij zeker niet. Hij lachte om zoveel oplichterij. Ze werkte voor de Blind Dateshow. Haar taak was het de idioot van dienst (hij, in dit geval) zoveel of zo weinig mogelijk te verwennen, al naar gelang wat de beste televisie opleverde. Hij schopte van plezier een keitje in de haven. Het raakte de derde vissersboot. Whitstable lag er zo verlaten bij. Waar was iedereen? Op het tennisterrein, vermoedde hij. Volgens haar laatste mail had ze er een afspraak. Hij sprong over een houten staketsel in een hoopje zeewier. Het rook naar haar. Er scheen licht in de duisternis. Dwaallichtjes ter hoogte van het tennisterrein. Eerst schenen de witte koplampen hem fel in de ogen, maar toen hij langs de omheining liep zag hij het oranje en witte busje, op de plaats waar normaal het tennisnet hing. Zijn vingers duwden de deur in de roestige omheining open. Hij stapte het tennisterrein op, maar hield meteen stil. Hij keek. Was hij geboren om te kijken? Het duurde even voor hij echt begreep wat hij zag. Het leek op een monster met vele ruggen en zij was er één van. De centrale ruggengraat. Energie vloeide van haar in de andere lichamen en terug. Die energie trok hem aan en stootte hem af.
Hij ging naast vier mannen staan die zich afrukten tot het hun beurt was. Hij keek naar de poreuze grond. Ooit, toen hier nog getennist werd, was die scharlakenrood geschilderd, maar de zeelucht had de kleur doen vergaan tot meer roest. Hij dacht aan die put die ze op hun wandeling in Sevenoaks hadden gezien. Het was een diepe put. In de steile wanden waren kleinere gaten gegraven. De bodem was bedekt met de ruggen van knaagdieren die door elkaar wentelden. Ze vochten of copuleerden met elkaar. Het verschil was niet duidelijk. De gids had hen geweren gegeven en ze hadden zich geamuseerd met er zoveel mogelijk kapot te schieten. Zij had gewonnen. Zij! Hij hoorde een kreet en keek op. Ze keek naar hem, maar zag hem niet. Haar pupillen waren volledig weggedraaid. Ruggen bogen en strekten zich. Zaad vloog in boogjes op en om hen heen. Dit was een blind date. Iemand gaf haar een handdoek. Schijnwerpers. Sirenes. Plots waren ze allemaal aan het rennen. Hij greep haar kleren, ze had geen tijd om die aan te trekken. Ze gleed uit in een plasje geil, hij hielp haar op de been. Hierlangs!, en ze renden als eersten door de deur van het tennisterrein. Zo over de keien. Weg van het kutstadje. Hij keek even om. Het VW-busje was niet op tijd weggeraakt. De Bobbies gingen een leuke nacht tegemoet. In het busje dat hen naar de luchthaven bracht, lag de Kent Gazette. Hij las een artikel op pagina drie. Sinds kort woedde er in Kent een epidemie van chlamydia. Chlamydia? Hij had er nog nooit van gehoord. Hij vroeg haar of ze die ziekte kende. Het is mijn voornaam, zei ze. Hij vond het een prachtige naam, een naam geschikt voor een Griekse godin die onbekommerd op haar doel afstoomt. Een kaars die langs twee kanten brandt, zoals afgelopen nacht. Wat zag ze er moe uit. Haar ogen waren pisgaatjes in de sneeuw en er lag niet eens sneeuw in Kent! Op zaterdag zaten ze opnieuw in de Vlaamse tv-studio. De opnames waren live, maar ze werden twee uur voor de uitzending opgenomen. Hij vroeg zich af waarom. “Het werd dus geen liefde?” besloot de presentatrice met een glimlach. “Nee, maar we hebben wel de liefde bedreven.” De presentatrice keek naar haar. Ze knikte. Het publiek joelde. Hij hield van haar. “Maar seks zonder liefde is toch niet écht?” “En dit wel?” “Hoe bedoelt u?” Hij glimlachte. Hij had haar e-mail naar de redactie van zijn krant gestuurd. Maandag stond het op de voorpagina. Hij liet ze met plezier nog twee dagen in de waan. “Laatste vraag, zien jullie elkaar nog terug?” Hij keek naar Chlamydia. De vlekjes in haar ogen zogen hem nog steeds op. “Als tennispartners, ja.”
Kruis Christophe Vekeman Ik heb de hele nacht geen oog dichtgedaan en bovendien verschrikkelijk gedroomd. Ik droomde dat ik een lijk was. 't Was een van die dromen die na het ontwaken een hele tijd nog blijven nawerken: ik had het ijskoud toen ik wakker werd en kreeg het zelfs in bad niet warm, hoe rood het water mijn huid dan ook kleurde. Daarna kon ik bijna niet opstaan, zo ontzettend stijf was ik, en toen even later mijn gsm ging, bleek ik te traag om bijtijds op te nemen en moest ik dus mijn voice-mails checken. Wat een verrassing, dacht ik, toen ik Lodewijks stem hoorde. Hij begon met: 'Liefste Kruisje, waarom bel je toch nooit terug? Ik vraag mij soms echt af wat ik verkeerd heb gedaan. Ik denk eigenlijk niet dat ik dit verdien.' Ik verbrak het contact nog vooraleer hij uitgesproken was. Ik heb tenslotte maar één leven. Hij zeikt altijd over hetzelfde, altijd gaat hij ervan uit dat wij nog steeds voor elkaar zijn geboren. Ondanks alles dus, bedoel ik. Hij is zo naïef als het kind dat hij ooit heeft verwekt en dat ik heb laten wegmaken. Ik wil best nog met hem omgaan, maar bovenal moet hij me met rust laten. Ik heb - wie weet? - van hem gehouden en dat doe ik misschien nog altijd, maar als dit nu liefde is, dan ben ik beter af zonder, geloof ik. Ik denk niet dat hij beseft hoe lullig hij zich voortdurend gedraagt, anders zou hij 't zo niet aanpakken als hij mij inderdaad terugwil. Waarom zou hij mij trouwens terugwillen? Ik denk niet dat het aan mij ligt. Ik heb gezondigd zoveel als ik kon, dus waarvan beschuldigt hij mij eigenlijk? Als hij mij toch zoveel te verwijten heeft, wat ziet hij dan nog in mij? Waarom trekt hij zijn conclusies dan niet? Waarom blijft hij mij lastigvallen? ♦♦♦ Ik zit in de tuin want het is mooi weer; ik blader in een tijdschrift en ik lees geen enkel artikel. Ik heb het nu niet koud meer, nee, integendeel, ik zweet. Ook de stijfheid is geweken: nu voel ik mij loom. Ik zou zo in een zonnige slaap kunnen glijden als ik zo bang niet was weer te dromen, te dromen dat ik een lijk ben of nog veel ergere dingen. Een vaak terugkerende droom van mij is dat ik gekluisterd zit aan een rolstoel. Ook mijn armen zijn lam, lange slierten, en hangen roerloos langs de wielen omlaag. Ik kijk over de wereld uit, sta geparkeerd aan de rand van een afgrond. Weg wil ik, ik wil weg. Ik roep wanhopig de hulp van voorbijgangers in, maar niet één is bereid mij te duwen….. Mijn vader komt de tuin in, zich als vanouds niet bewust van het feit dat ik hem nog meer verfoei dan de rest van de wereld. Hij doet zijn mond open en vraagt iets en ik weiger eenvoudig om hem te verstaan. Ik laat geen stom woord tot me doordringen. Hij praat niet, hij kwaakt, hij is zielig en oud, ik wou dat hij ineenzeeg en stierf met gras in zijn vuisten. Als hij zijn mond afwachtend gesloten houdt, vraag ik hem eindelijk: 'Wát ?' Hij herhaalt wat hij gezegd heeft en ik luister opnieuw niet, maar zo gauw hij uitgekwaakt is, zeg ik ditmaal: 'Nee. Nee. Nee.' Ik werp het tijdschrift op de grond. Ik kijk hem aan en knijp mijn ogen dicht als zat ik in een zandstorm. Als ik ze weer open, is Peter verdwenen. Sinds moeder dood is, wil mijn vader dat ik hem bij zijn voornaam noem. Zo is hij dus, en zo zal hij blijven. Zo wordt hij almaar meer. Dag na dag lijkt hij te groeien in zijn rol van grootste sukkel die de mensheid ooit gekend heeft. Hij doet zijn best in de richting van 't tegendeel, maar dat is geen excuus, natuurlijk. Des te erger zelfs. Ik ken geen medelijden met mensen als hij, met mensen die meelijwekkend zijn. Mensen die meelijwekkend zijn, roepen alleen maar
mijn afschuw op. Waarom zijn ze zo meelijwekkend? Waarom lijden ze niet in stilte, net als u en ik? Ze kunnen verdomme de pot op. Mijn gsm gaat: Rosita. Ik neem op en zeg langzaam: 'Hallo?' 'Kruis,' zegt ze, 'ik heb heel groot nieuws.' Daarna zwijgt ze aanstellerig, ervan uitgaand dat ik brand van nieuwsgierigheid, zonder woorden zinspelend op het ongeduld dat ze bij me vermoedt. 'Fijn,' zeg ik daarom. 'En verder? Prima weertje, nietwaar, voor de tijd van het jaar.' 'Kruis,' zegt ze, 'je weet echt waar níet watje zou missen als ik je dit niet vertel.' 'Oké,' lieg ik half, 'kom op dan. Ik brand gewoon van benieuwdheid.' 'Wil je 't weten?' stelt zij verder uit, de imbeciele treitertrut. Ik antwoord dat ik het wil weten en mijn vader komt de tuin ingelopen, huppelend, een houten paard, hij zeurt dat er telefoon voor me is. 'Wacht even,' zeg ik tegen Rosita. 'Wie is het?' vraag ik mijn vader. 'Lodewijk,' zegt hij, en steekt een wijsvinger omhoog; hij heeft zo van die gebaartjes. 'Zeg maar dat ik niet thuis ben,' zeg ik. 'Ik vertelde hem net datje in de tuin zat.' 'Zeg maar dat ik niet thuis ben,' zeg ik, wend mijn blik af van de zeikstraal en vraag daarna aan Rosita: 'Hallo, liefje, met wie spreek ik?' 'Luister,' zegt Rosita. 'Ken je Larry Beers nog? Weetje nog: Larry Beers?' 'Larry,' zeg ik, 'uiteraard. Wie zou er ooit Larry kunnen vergeten? Wat is er met hem?' Ik laat me schuin terzijde zakken, reik naar mijn pakje Marlboro Light dat naast m'n stoel in het gras ligt, haal er een sigaret uit, steek die in mijn mond en op, inhaleer, blaas uit, zucht, vraag mij af wat er met Larry Beers in godsnaam aan de hand kan zijn, wie hij is, wanneer ik hem ontmoet heb, ooit, waarvan ik hem zou moeten kennen. 'Wel, Larry,' gaat Rosita verder, maar ik onderbreek 'r en zeg: 'Sorry, schat, bij nader inzien had ik zonet iemand anders voor, vrees ik. Wie is Larry Beers ook alweer? Precies, bedoel ik.' 'Jezus,' zegt Rosita, 'hoe kan je Larry nu vergeten zijn?' Het blijkt dat Larry Beers niet enkel een van haar vele ex-minnaars is, maar ook een van de nog meer jongemannen met wie ik Lodewijk ooit heb bedrogen in de tijd dat dit nog mogelijk was, daar ik geacht werd om monogaam te zijn, - die tijd heeft zo'n vier jaar geduurd en liep vijf maanden geleden ten einde toen ik in een opwelling van hardvochtigheid Lodewijk onverbloemd duidelijk maakte dat ik in de loop van onze relatie met meer verschillende jongens dan met hem naar bed was geweest. Ik zei hem dat ik een sloerie was, een slet, een sloerie, slet. Eerst wou hij 't niet geloven en daarna zei hij: 'Het kan me niet schelen, het doet er niet toe. Ik hou nog steeds evenveel van je, Kruis.' 'Maar ik allang niet meer van jou! Ik wil je niet meer! Misschien heb ik je wel nooit gewild!' 'Dat kan me niet schelen, dat doet er niet toe. Ik hou nog steeds evenveel van je, Kruis.' Larry Beers, zo maak ik op uit wat Rosita mij vertelt, stamt uit de periode die gevolgd is op mijn zwangerschap en waarin ik mezelf bewijzen wou dat die abortus niet zo erg geweest was, niet meer dan een bagatel, door volop rond te neuken zonder een vorm van anticonceptie: 'Laat maar,' zei ik als jongens aanstalten maakten een preservatief om te doen, 'ik heb geen ziektes.' Die tijd ligt echter achter de rug. Ik heb nu een spiraaltje.
'Groot, blond, paardenstaart, tatoeage op zijn pols, grote blonde paardenlul,' gaat Rosita verder, helpt zij mij te herinneren, en eerst begint er mij vaag iets te dagen en daarna weet ik het plotseling allemaal weer: 'Jezus Christus,' fluister ik, 'Jezus, ja, Larry Beers.' Ruim drie jaar geleden kwam Rosita met hem aan de praat in een café waar zij hem 'nog nooit had gezien'. Nou, dat kon wel kloppen, want hij was 'hier nog nooit geweest', zei hij. Hij woonde trouwens in een andere stad, kende hier niemand, voelde zich een toerist. 'Daar moeten we dan gauw verandering in brengen,' aldus mijn beste, gulle vriendin, en nooit te beroerd om iets te delen waarvan er zichtbaar genoeg is, trok ze me bij mijn arm en zei: 'Ik ben Rosita en haar naam is Kruis.' 'Aangenaam,' zei Larry Beers, en je zag dat hij het meende. 'Oké,' zeg ik nu, 'het spijt me, schat. Larry Beers dus, jawel. Sorry hoor. Soms weet ik zelf ook niet wat er in godsnaam met mij aan de hand is. En,' vraag ik vervolgens, ondertussen echt hevig geïnteresseerd, 'wat is nu het grote nieuws?' 'Wel,' zegt Rosita, 'Larry zit hier naast mij en hij vroeg net of alles goed met je ging.' ♦♦♦ Rosita heeft haar T-shirt nog aan als Larry haar een eerste keer neemt terwijl ik naakt braaf - op een stoel zit te wachten tot ook ik mij van mijn achterzijde zal dienen te laten zien. De nagels van Rosita's tenen krassen over het hout van de tafelpoten; haar in tij gerstof gehulde bovenlichaam ligt plat tegen het blad aangedrukt; zij werpt het hoofd in de nek als een stormend paard dat plots tot stilstand beteugeld wordt telkens wanneer Larry Beers - de handen op zijn bekken geplaatst, de vingers gespreid, de kontkaken hol - haar tot het uiterste bewijst dat hij meer te bieden heeft dan drie, vier doorsnee mannen samen: 't komt niet alleen doordat Rosita voortdurend die diepe geluiden uitstoot waarmee bepaalde topspeelsters de return van een keiharde bal plegen gepaard te laten gaan dat ik plots aan een tennisracket denken moet… Ik vraag mij af hoe ik drie jaar geleden, ik was tenslotte maar zestien toen, erin geslaagd ben om dat hele weekend naar behoren door te komen, zonder blijvende schade dus. Dan merk ik dat ik een klein beetje bang word, ik begin aan iets te twijfelen, al weet ik niet aan wat precies, - dat ik smacht naar 't moment waarop ik aan de beurt ben, staat hoe dan ook buiten kijf. Wat scheelt er mij dan? Wat bezielt mij? Ik besluit dat ik gewoonweg niet veel langer meer kan wachten. Ik begin te vrezen, vrees dat ik voor de rest van de middag veroordeeld ben tot de rol van passieve toeschouwster. Dat Larry's kelk aan mij zal voorbijgaan. Dat ik niet aan mijn trekken zal komen. Al weet ik dan natuurlijk best dat Larry onverzadigbaar is, toch speelt deze vrees mij plotseling parten, absurd, onterecht, onbegrijpelijk: is 't immers niet op nauwelijks verholen, hoogstpersoonlijke vraag van Larry Beers zelf dat Rosita mij opgebeld heeft? Vanwaar dan mijn twijfels, mijn redeloze terughoudendheid plots? Ik denk: ik wou dat Larry verliefd op mij was. Ik wil dat Larry mij openrijt, dichtnaait, pijn doet, tot leven wekt, troost, duwt, doodt. Ik wou dat ik verliefd op hem was. Ik weet soms zelf ook niet wat er in godsnaam met mij aan de hand is. Ik sta op, doe snel mijn kleren aan en sluip zonder omzien de deur uit. Niets of niemand houdt me tegen. ♦♦♦ Het is half acht 's avonds, ik heb zo-even een maaltijd bereid voor mijn vader en het is mei en het weer is mooi en al de rest is lelijk, ik ook, ik in de eerste plaats zelfs, ik ben
echt waar niet om aan te zien. Ik zit op mijn kamer en luister niet naar de muziek die ik opgelegd heb. Ik rook mijn sigaretten, drink van mijn wijn, denk mijn gedachten, huil mijn tranen zonder verdriet, ik geloof dat ik straks een afspraak heb met een vriend of vriendin of weet ik veel wie. Ik kan het me niet goed herinneren. Ik kan mezelf er zelfs niet toe brengen te proberen het mij te herinneren. Ik kan mij onmogelijk van de indruk ontdoen dat het allemaal van geen belang is, dat er niets bestaat dat belang heeft. Ik weet dat die indruk verkeerd is, maar met die wetenschap schiet ik ook niets op. Ik wou dat ik drugs had genomen en dus een verklaring had voor hoe ik mij voel. Ik heb geen drugs genomen. Als ik drugs neem, is het nog erger. Ik slaap gewoon te weinig. Maar waarom slaap ik zo weinig? Waarom kan ik niet slapen? Is 't omdat ik het haat om wakker te liggen? Is 't omdat ik het haat om wakker te zijn? Wil ik kortom mezelf straffen door mij niet te gunnen waarnaar ik verlang? Komen uit mijn behoefte aan straf ook al die vreselijke dromen voort? Waarom wil ik mezelf straffen? Wat heb ik mezelf misdaan? Ik denk mijn gedachten zoals ik een boek lees, - zoals iemand anders een boek leest, bedoel ik, want om te lezen ontbreekt het mij aan 't vereiste concentratievermogen en overigens interesseert het mij niet wat mensen, dermate vol van zichzelf en hun ideeën dat zij met alle geweld romans willen schrijven, eindeloos te vertellen hebben. Ik denk mijn gedachten zoals ik in de spiegel kijk en vaststel hoe ik er blijk uit te zien: steeds opnieuw ben ik verbaasd, verbouwereerd en ongelovig; ik neem mijn toevlucht tot machteloos hoofdschudden; ik wil niets met mezelf te maken hebben en wou maar dat ik iemand anders was. Ik wil niet iemand anders zijn. Ik wil niemand zijn. 'Goed voor jou,' zou je kunnen zeggen, want niemand zou wellicht met mij willen ruilen….. Ik rook mijn Marlboro Lights, drink rode wijn - of is het porto? - en denk na over mezelf. De vraag luidt: 'Hoe komt het toch datje zo bent, Kruis?' Het antwoord laat als steeds op zich wachten. Ik krijg een sms-je. Op het display van mijn gsm lees ik: 'Waar blijf je? Kom je? We zitten te wachten!' Het bericht is afkomstig van Raf, en nu schiet het me te binnen dat we met de groep bijeen zouden komen om zeven uur in Marlon. Ik besluit niet te gaan, ik gá gewoon. Ik ga de deur uit en haast me zelfs: ik merk dat ik de trap afstorm en het buiten bijna op een holletje zet. Daar loop ik nu. De Marlon is gelukkig niet ver en even later word ik collectief en hartelijk begroet: iedereen blijkt al aanwezig, laaft zich aan wijn en de zon, alsook aan elkaars gezelschap. Ik neem plaats op een plastic stoel naast Rosita. Ze geeft mij een knipoog en grijnst. 't Lijkt of haar gezicht in tweeën gescheurd wordt. Zij is duidelijk dronken en stoned, maar vooral toch stoned. Ze ziet eruit als een tweepersoonsbed dat in geen twintig jaar nog is opgemaakt. Ik vraag hoe het gaat en ze vertelt dat Larry Beers nog altijd in haar studio is, waarschijnlijk ligt hij te slapen nu. Ze rept met geen woord over mijn vertrek deze middag, al valt me dat pas veel later op, wanneer Raf allang aan 't uiteenzetten is waar de voorstelling over handelen zal en ik mijn gedachten van hot naar her zit te volgen. Honderd weekends zappen voorbij en ik schrik op wanneer ik mijn naam hoor: 'Kruis,' zegt Raf, naar mij kijkend, ik weet zeker dat hij ernstig ziek is, 'zie ik dus in de rol van Anita. En Dunk' - nu kijkt Raf naar Dunk - 'is Jan. Ofwel wordt Jans rol door Stief' - nu kijkt Raf naar Stief - 'gespeeld, daar moeten we nog over praten, daar moet ik nog eens over nadenken.' Nadat hij hijgend ademgehaald heeft, zegt Raf: 'Hoe dan ook, het bijzondere aan de prent is dus - en let alsjeblief nu goed op - dat het een pornofilm zal worden met een offscreen-commentator. Of beter nog: twéé commentatoren. Hetzelfde
principe dus als bij een live uitgezonden voetbalwedstrijd.' Hij neemt, geestdriftig wordend, zijn papieren ter hand en leest voor uit het script: '«Jan verkeert in grote vorm vandaag, dat merk je wel aan alles, niet, Eddy?» «Zeker weten, Harry. Kijk hem daar eens in de weer zijn met die machtige kont van Anita. Kijk eens hoe brutaal en nietsontziend hij er naar hartelust in tekeer gaat. Jan bewijst hier nog maar eens dat hij zonder meer bij de besten hoort. Een absolute topper! Onbetwijfelbaar wereldniveau.» «Hoor Anita eens jammeren….» «Ja, wat jammert ze luid, hé. Die heeft morgen geen stem meer.» «Als dat alles is wat haar mankeert, zal ze nog van geluk mogen krassen, me dunkt…» «Daar zeg je zoiets, ja, haha, Harry… Kijk nu toch eens, kijk toch eens… Ziet en hoort dat, dames en heren… Jan - 'The Jiver', zoals hij ook wel genoemd wordt is er afgelopen woensdag tweeënveertig geworden, maar heeft desondanks nog geen enkele….» «Kijk wat hij nu doet, Eddy!» «Verhip, Harry, wat gebeurt er nu? Hij….. Hij…..! Ik kan mijn ogen niet geloven! » «Je ziet het nochtans goed, Eddy! Jan heeft Anita plots een klap gegeven, een stomp tegen haar achterhoofd, zodat zij nu buiten kennis is….. In het vuur van de strijd blijkt hij opeens de controle te hebben verloren…» «De controle over zichzelf…» «En hij heeft toegeslagen, 'The Jiver'! Anita ís toch gewoon bewusteloos, hé?» «Wel, ik mag hopen van wel, Harry….» «En inmiddels blijft Jan almaar voortbeuken….»' Hij zwijgt en kijkt rond, nieuwsgierig naar onze reacties en vooral overtuigd van zijn eigen genie. Anita begint in haar handen te klappen en Rosita volgt daas en gedwee, maar de bewegingen kosten haar moeite en haar trage applaus ontbeert elk enthousiasme en krijgt bijgevolg - ik vermoed onbedoeld - iets schrijnends en sarcastisch. Raf blikt quasi-bescheiden richting zijn glas en trekt zijn mondhoeken omlaag teneinde zijn blijdschap en trots te verdoezelen. Dunk zegt: 'Dat ziet er goed uit,' en Stief kan dat naar eigen zeggen alleen maar volmondig beamen. Raf zegt: 'Wat denk jij ervan, Kruis?' en laat er tot mijn opluchting onmiddellijk op volgen: 'Ik denk dat het zal lukken. Ik denk dat dit iets goeds kan worden.' 'Dit gaat geld opbrengen,' zegt Dunk, en kijkt op zijn beurt naar mij. Ik knik zo verwoed als maar mogelijk is, mijn hele bovenlijf in de strijd werpend, niet in staat om 'Ja' te zeggen: ik krijg mijn onderlip niet van tussen mijn tanden. Anita slaat opnieuw de handen tegen elkaar. 'Ik meen,' zegt zij, 'dat wij allemaal wel iets te vieren hebben.' 'Dat denk ik dus ook,' besluit Raf. Hij steekt zijn hand op en bestelt. Als de wijnflessen op tafel staan, wil hij weten of er nog vragen zijn. 'Voorlopig,' zegt hij. Hij kijkt om zich heen, gaat met zijn blik de hele tafel af, kijkt ons elk om de beurt in de ogen. Ik sla de mijne neer als hij bij mij is beland. Ik weet ook niet waarom. Misschien ben ik bang dat hij mij zal besmetten. Ik hoor Rosita 'Gezondheid' zeggen. Ik denk toch dat ze 'Gezondheid' bedoelt. ♦♦♦
Het is na middernacht en ik ben juist thuis, ik ben dronken, geestesziek, misselijk; ik voel de behoefte mijn brein uit te braken. Ik schenk een glas J&B in en ga ermee op mijn balkon staan, dansend, ik druk het glas tussen mijn borsten, wiegel langzaam met mijn heupen, ik kijk naar de maan en ik kijk naar de sterren. Er zijn er geen. Ik zie ze toch niet. Ik drink mijn glas leeg eer ik het laat vallen en roep halfluid 'Vreemd!' als ik het daarna tussen mijn voeten zie staan, ongeschonden, klaar om te worden ingeschonken. 'Een mirakel!' roep ik nu veel luider. Ik buk mij om het glas te nemen, stoot mijn hoofd aan de rand van de balustrade. Beneden mij roept terug: 'Spring en je komt in mijn armen terecht!' 'Dan maak ik mezelf nog liever van kant,' dien ik de stumper van repliek, en wankel naar binnen, het glas in mijn hand. Ik sluit mijn balkondeur zo zorgvuldig alsof ik mijn eigen cipier ben. Het dringt tot me door dat ik Raf heb gepijpt. Ik volgde hem naar het mannentoilet, niet gehinderd, eerder aangespoord door de blikken die in mijn rug priemden. Raf is homoseksueel en ik pijpte hem daar hij weigerde me te neuken. Ik zei: 'Denk maar dat ik Dunk ben, of Stief.' 'Dunk,' zei hij toen hij klaarkwam. Ik lig wakker op bed, ik wil slapen, het lukt niet; ik lig te bellen met Lodewijk en ben te dronken om te verstaan wat hij zegt. Hij is te zat om zijn woorden af te maken en ik denk dat wij allebei huilen, maar uiteraard kan ik mij vergissen. Ik heb zin om te masturberen. Ik héb geen zin om te masturberen. Wel heb ik zin om er zin in te hebben, maar dat is dus iets heel anders. Ik denk: misschien zou masturberen helpen. Misschien zou ik metterdaad zin krijgen. Ik begin te masturberen. Ik ben sterker dan mezelf. Er is een heleboel leegte. En eigenlijk zelfs dat niet.
Reünie Roland de Blende Jan Martens vertelde al de hele avond seksistische grappen. Jan was in zijn schooltijd de populairste jongen bij de meisjes geweest en had er altijd plezier in gevonden hen op stang te jagen, vandaar. Het lokaal dat vroeger als studiezaal dienstdeed, was feestelijk ingericht en de dj draaide de hele avond muziek die populair was in onze schooltijd, de tweede helft van de jaren zeventig en de eerste helft van de jaren tachtig. Die avond zouden de oudleerlingen worden gehuldigd, die twintig jaar eerder waren afgestudeerd. Ik had lang getwijfeld of ik wel zou komen, want huldigingen zeiden me niet zoveel, maar het vooruitzicht om na twintig jaar te vernemen wat er van de meeste van mijn klasgenoten was terechtgekomen, had de doorslag gegeven. Jan en ik waren vroeger nooit echt vrienden geweest, maar na de huldiging was ik bij hem aan tafel beland, omdat ook ik zonder partner was gekomen - Vera had 'absoluut geen behoefte aan nostalgische ouwelullenpraat' en bovendien ging het niet zo goed met ons huwelijk. Bij ons aan tafel zat Maggy-' van-mij -wel '-Meskens. In het vierde jaar hadden zij, Jan en ik in dezelfde klas gezeten, maar uiteindelijk waren we elk onze eigen weg gegaan: Jan was verkoper, Maggy secretaresse bij een evenementenbureau en ik vertaler bij een verzekeringsmaatschappij. Op een bepaald ogenblik kwam het gesprek op seks. Jan vond seks de hoofdoorzaak van echtscheidingen en zei dat vrouwen altijd maar wilden praten en zeurden over tederheid en romantiek en dat mannen dat gezeur kotsbeu waren en gewoon gore wildebeestenseks wilden. Maggy zei dat het enige wat mannen wilden seks was. Zo was bij de man van een vriendin van haar een vernauwing van de hartslagader vastgesteld, vertelde ze. Hij moest dringend worden geopereerd, maar hij was niet happig op zo'n operatie, want vijfjaar eerder was hij al eens aan zijn hart geopereerd en hij zag op tegen weer een maandenlange revalidatie. Bovendien had hij al een reis naar Italië geboekt en hij wilde die niet annuleren, want reizen betekende alles voor hem. Dus stelde hij zijn operatie uit tot na zijn vakantie. 'De dag voor hij moet worden geopereerd,' ging ze voort, 'zegt hij tegen zijn vrouw dat hij zich niet lekker voelt en hij gaat naar bed. Mijn vriendin gaat boodschappen doen en als ze weer thuiskomt roept ze van beneden: "Schat, ik ben thuis." Haar man antwoordt niet. "Schat?" roept ze opnieuw, maar weer komt er geen antwoord. "Schat?", roept ze voor de derde keer. "Ik ben thuis, hé." Als haar man weer niet antwoordt, loopt ze de trap op naar hun slaapkamer. En wat ziet ze, denk je?' Jan dacht dat de man in bed lag met een andere vrouw en omdat ik niet hetzelfde wilde zeggen als hij opperde ik dat hij misschien in bed lag met een andere man. Maggy schudde het hoofd. 'Hij ligt dood in bed,' zei ze. 'Maar dat is nog niet het ergste. Zijn been hangt vol met bijna opgedroogd sperma en naast hem ligt een anaalvibrator.' Even bleef het stil aan onze tafel, toen proestten Jan en ik het uit van het lachen. De lach van Jan galmde door de studiezaal. Diezelfde aanstekelijke lach waar meisjes tijdens onze schooljaren blijkbaar voor vielen en die nu de hoofden van enkele oudmedeleerlingen aan de tafels rondom ons in onze richting deed draaien. 'God straft meteen,' zei ik. 'Man, voor zo'n dood wil ik tekenen,' zei Jan, nog altijd gierend van het lachen. Maggy keek ons aan. Ze was witblond, had een hoge stem, vond haar borsten te klein en schaamde zich over het buikje dat ze de laatste maanden had gekregen.
'Waarmee ik maar wil zeggen,' zei ze, 'dat mannen altijd aan seks denken.' 'Dat is niet waar. Als ik eet denk ik nooit aan seks,' zei Jan. 'Behalve als er konijn met pruimen op het menu staat.' Hij had ros haar en zijn zonnebank-bruine gezicht leek minder sproeten te hebben dan in zijn schooltijd. Ik had me altijd afgevraagd hoe iemand met zo'n uiterlijk populair bij meisjes kon zijn. 'Dat is weer zo'n typisch mannelijk antwoord van je,' zei ze en goot haar glas witte wijn gedecideerd in één teug achterover. 'Vrouwen willen alleen maar over seks praten,' zei Jan. 'Blablabla en nooit boemboemboem.' Hij schonk zich rode wijn bij en gaf mij de fles door. 'Wist je dat de doorsnee Belg 130 keer per jaar vrijt? Dat is twee-punt-vijf keer per week.' 'Daar is hij weer met zijn statistieken,' zei ze. 'Ben je het in al die jaren nog altijd niet verleerd?' Ik schonk mezelf ook bij en vulde daarna Maggy's glas bij met witte wijn. In de vierde klas waren zij en Jan enkele weken een stel geweest. Daarom probeerde ik het gesprek een andere wending te geven. 'Weetje wat ik onlangs las? Dat we nu veel meer dan vroeger over seks durven te praten, maar niet over ons seksleven. Over ons seksleven zwijgen we in alle talen. Naar het schijnt.' Dat zei ik. 'Voor mij is het heel eenvoudig,' zei Jan. 'Ik heb geen seksleven. Maar ik heb wel een hele goeie relatie met mijn rechterhand.' Hij stak zijn rechterhand in de hoogte. Een opvallende ring sierde zijn middelvinger. We lachten. 'Hoe zit het met jouw seksleven?' vroeg hij mij. 'Zoals bij elk getrouwd stel, zeker,' zei ik. 'Eén keer per jaar op onze huwelijksverjaardag.' Hij lachte. 'Nee, man, zeg eens eerlijk,' drong hij aan. 'Ik ben eerlijk,' zei ik, niet van plan hem en Maggy deelgenoot van mijn saaie huwelijk te maken. 'Wanneer gaan jullie dan scheiden?' zei hij lachend. Ik schrok van zijn woorden. De gedachte aan scheiden was wel al eens bij me opgekomen, maar brave Hendrik als ik was, had ik er nog nooit echt bij stilgestaan dat Vera en ik gewoon uit elkaar konden gaan. Scheiden had ik nooit als een mogelijkheid beschouwd. Ik voelde me ongemakkelijk onder Jans blik, dus probeerde ik de aandacht van mij af te leiden en vroeg Maggy naar haar seksleven. Eerder die avond had ze ons verteld dat ze na haar secretariaatsopleiding was getrouwd, twee kinderen - Lies en Lotte - had gekregen, was gescheiden en daarna vijfjaar had samengewoond met een man die haar sloeg. 'Voor mij geen relaties meer. Af en toe eens een one-night-stand, dat is alles. En mijn toy boy, natuurlijk. Maar,' zei ze en legde haar hand op mijn arm, 'ik geef nog altijd de voorkeur aan het echte werk.' 'Zie je wel,' zei Jan. 'Jullie, vrouwen, jullie zien seks nog altijd als werk.' Daarop wist Maggy blijkbaar niets te zeggen. Ze haalde haar hand van mijn arm, stond op en begaf zich naar de dansvloer.
'Ze heeft het voor jou,' zei Jan toen Maggy op Take the long way home van Supertramp stond te dansen met Peter Wellekens, die de een of andere hoge functie in een bankgroep bekleedde. Ik zei hem dat hij zich dat inbeeldde. 'Als je dat niet ziet, dan ben je blind,' zei hij. 'Die is zo geil als boter, man.' Hij was in al die jaren nog geen haar veranderd. Ik keek hoe Maggy zich uitleefde op de dansvloer. Op school had ik me al tot haar aangetrokken gevoeld, maar tussen haar en mij was het nooit iets geworden, omdat ik het als brave scholier niet kon verdragen dat ze om de zoveel weken een ander vriendje had. Maar ik wilde niet langer een brave jongen zijn. Ik was al mijn hele leven braaf en wat had het me opgeleverd? Een routineuze baan, een saai huwelijk en een waardeloos seksleven. 'Weetje waaraan je een mooie vrouw herkent?' vroeg Jan. 'Aan haar figuur?' probeerde ik. 'Nee,' zei hij, 'aan haar enkels. Man, ik heb eens een vrouw gezien met zulke dikke enkels.' Hij gebaarde met zijn handen hoe dik. 'Lelijk dat ze was.' Zijn lach weerklonk opnieuw in de zaal. Ik deed of ik meelachte, maar was gegeneerd door de blikken van Johan Verlinden, Christine De Smedt - met dt - en Werner De Vis die het respectievelijk tot huisarts, advocate en manager in de chemische sector hadden geschopt. Ik keek opnieuw naar Maggy. Haar gave enkels vond ik van een ongekende schoonheid. Onder haar broekpak zag je duidelijk een klein buikje en dat vond ik charmant voor een vrouw van haar leeftijd. Het maakte haar op de een of andere manier menselijker. 'Weetje wat ik me altijd afvraag als ik een knappe vrouw zie?' zei Jan. Ik schudde het hoofd. 'Driehoek of streepje.' 'Driehoek of streepje?' 'Of ze haar schaamhaar in de vorm van een driehoek of een streep scheert.' Ik knikte. 'Of dat ze zich niet scheert,' zei ik, aan Vera denkend. 'Daar weiger ik gewoon aan te denken,' zei hij. 'Daar knap ik op af, man.' We lachten. We dronken al de hele avond wijn en ik zag dat die zijn uitwerking op Jan niet had gemist. Ook ik voelde me aangeschoten. 'Waarom lachen jullie?' vroeg Maggy, die weer bij ons kwam zitten. 'We vroegen ons af of je je schaamhaar -' 'Dat is niet -' '- in de vorm van een driehoek of een streepje scheert,' zei Jan. 'Ik scheer mijn kut kaal,' zei Maggy. Jan en ik zwegen. Toen schoot Jan in de lach. 'Weer de verkeerde vrouw getrouwd,' zei hij. 'Kom hier, dat ik je een kus geef.' Hij legde zijn arm op Maggy's rug en boog zich voorover, maar ze weerde hem af. 'Weetje wat het probleem is met seks?' zei Maggy. 'Dat iedereen denkt dat hij er alles over weet en er de beste in is. Maar de waarheid is dat sommigen niet eens weten waar de clitoris zit.' Ze wierp een blik naar Jan. 'Wij, vrouwen, hebben behoefte aan intimiteit en romantiek.' 'O nee, daar gaan we weer,' zei Jan. 'Romantiek.'
'Dat is zo,' zei Maggy. 'Laat ik je eens iets vertellen over intimiteit en romantiek,' zei Jan. 'Ik ken een man die dacht dat hij de ideale vrouw had gevonden. Knap, intelligent en de hele tijd zin in seks. En hij wist wel degelijk waar haar clitoris zat.' Hij keek Maggy nadrukkelijk aan. 'Toen ze pas getrouwd waren, vrijden ze de hele tijd. Ze hadden alles wat ze altijd hadden gewild: elkaar, een goeie baan en twee schatten van kinderen uit haar eerste huwelijk. Maar toen de kinderen ouder werden, eisten ze meer en meer van haar tijd op en ze raakte niet meer door haar was en haar strijk en raakte hopeloos achterop met haar huishoudelijk werk. Ze was vlug moe en prikkelbaar en maakte voortdurend ruzie met haar man, want ze vond dat hij ook een deel van het huishouden op zich kon nemen. Als zij en haar man al eens samen uitgingen, dan was ze 's nachts als ze thuiskwamen meestal zo moe dat ze in slaap viel nog voor ze aan seks toekwamen.' 'Zo gaat het meestal in een huwelijk,' zei ik, een aantal symptomen van mijn relatie met Vera herkennend. Het was al van vorige week woensdag geleden dat Vera en ik nog met elkaar hadden gevrijd. Het was nu vrijdagavond. 'Kinderen zijn dodelijk voor de passie in een huwelijk.' 'Het ligt niet aan de kinderen, man, het ligt aan het huwelijk. Het huwelijk is dodelijk voor de passie en huwelijksseks is oervervelend,' zei Jan. 'En dat komt allemaal door de vrouwen.' 'Hups, daar gaan we weer. Het is weer-' 'Dat is toch zo,' zei Jan. 'Voor een vrouw getrouwd is, doet ze er alles aan om een man bij haar in bed te krijgen. Maar zodra ze getrouwd is, is het gedaan met de seks. Dan is ze moe of moet ze schoonmaken of weet ik veel.' 'Nu willen wij ook een carrière,' zei Maggy. 'Maar jullie verwachten dat we én werken én ook nog eens het huishouden doen. Maar nu durven we nee zeggen als we geen zin hebben in seks. Als Erik zin had en me bij mijn borsten pakte als ik stond te koken, dan zei ik gewoon dat ik geen tijd had. Dat ik moest koken.' 'Dat bedoel ik nu,' zei Jan. 'Dan zeg je datje moet koken. Maar als je pas getrouwd bent, dan ben je de eerste om hem mee te trekken naar de slaapkamer en te zeggen dat het eten wel kan wachten.' Ik zweeg, maar herkende opnieuw overeenkomsten met mijn huwelijk. 'Weetje waaraan ik me misschien nog het meeste erger?' zei Jan. 'Dat vrouwen zich volledig verwaarlozen zodra ze getrouwd zijn.' 'Maar dan kan ik hetzelfde zeggen van mannen.' 'Dat is gewoon hemeltergend, man. Zodra een vrouw een man in haar greep denkt te hebben, dan hoeven die make-up, die lingerie en die mooie kleren ineens niet meer. Laat staan dat ze zich vanonder nog scheert. Ik denk dat het aantal ladyshaves en Venusscheermesjes dat ongebruikt in de laden van getrouwde vrouwen ligt onnoemelijk hoog moet zijn.' Maggy opende haar mond, maar er kwam geen geluid uit. 'En wat ik nog het ergerlijkst van al vind,' ging Jan voort, 'zijn vrouwen die zich niet eens kúnnen opmaken. Gisteren had ik een zakenlunch met een knappe jonge vrouw van zo'n jaar of vijfentwintig. Echt knap. Haar gezicht wel wat te bruin van de zonnebank, maar kom. En wat denk je? Een dikke laag rouge. Man, dat hou je toch niet voor mogelijk. Dat is dan knap en intelligent, maar kan zich niet eens opmaken. Versta jij dat nu?' Ik zag niet meteen het verband tussen Jans verhaal over de zakenvrouw en zijn tirade over getrouwde vrouwen. Misschien had hij geprobeerd de jonge vrouw te versieren en had ze hem afgewezen. 'Dat is nu mijn probleem,' zei Maggy. 'Als iemand me zo overdondert, dan weet ik niet meer wat ik moet zeggen. Vannacht of morgen, dan zal ik het weten. Dan denk ik: ik had dit of dat moeten zeggen. Maar dan is het te laat natuurlijk.'
'Weetje waaraan ik me altijd erger?' zei ik. 'Dat ze op de Vlaamse tv altijd mannen tegenover vrouwen uitspelen. In een spelprogramma is het altijd vrouwen tegen mannen. Ga maar na. Op een buitenlandse zender zie je dat nooit.' Jan en Maggy leken niet geïnteresseerd in wat ik zei. 'Hoe is dat nu afgelopen met die man en zijn ideale vrouw?' vroeg Maggy toen. Aan haar stem hoorde ik dat ook zij al aangeschoten was. 'Je hebt niet verteld hoe het nu met hen afliep.' 'Ik betrapte haar met een andere man,' zei Jan en stak zijn glas in de lucht. 'Proost.' Het was al een stuk in de nacht toen we van elkaar afscheid namen. Jan kuste Maggy vol op de mond en ditmaal liet ze hem begaan. 'Zo moetje dat aanpakken, man,' zei hij me op samenzweerderige toon, terwijl Maggy in mijn auto stapte. Hij had erop aangedrongen dat ik haar naar huis zou brengen - 'Ik neuk nooit een vrouw met wie ik al een relatie heb gehad,' had hij me toevertrouwd, 'dus moet jij het maar doen.' - en Maggy had ermee ingestemd. 'Eerst jen je ze zo erg dat hun slipje zeiknat wordt van de opwinding en dan neuk je ze tot ze kurkdroog zijn. Het is zoals een goed verkoopgesprek: eerst het pad effenen, dan toeslaan en de deal sluiten.' Als ik het al vergeten was, dan wist ik op dat ogenblik weer waarom hij en ik nooit vrienden waren geweest. Ik had gewoon een hekel aan hem. Ik nam de binnenwegen om alcoholcontroles te vermijden. Telkens als ik het ontkoppelingspedaal indrukte, voelde ik het knobbeltje in mijn linkersok ter hoogte van mijn kleine teen. Vera en ik hadden er eerder die avond ruzie over gemaakt. Ik had gezegd dat ze nooit nieuwe sokken moest klaarleggen als ik ergens heen moest. Dat ze ze me op een ander moment moest geven, zodat ik ze al eens kon passen en enerverende draadjes en knobbeltjes wegknippen. Zij had gezegd dat ik mijn sokken kon steken waar ik dacht. Ineens voelde ik Maggy's hand op mijn dij. 'Je bent zo in gedachten verzonken,' zei ze. 'Je hebt geen woord gehoord van wat ik zei.' 'Sorry,' zei ik. 'Scheelt er iets?' Ik schudde het hoofd. 'Ik zei,' zei ze, 'of jij niet soms het gevoel hebt datje in een totaal ander iemand bent veranderd. Ik las dat onlangs. Dat je soms in een totaal ander iemand kunt veranderen. Toen ik er begon over na te denken - ik ben helemaal niet meer het meisje dat ik was toen ik achttien was.' 'Gelukkig maar.' Gelijk was ik me bewust van mijn ongelukkige woordkeuze en ik probeerde ze te corrigeren. 'Ik bedoel...' 'Ik weet watje bedoelt,' zei ze en legde haar hand weer op mijn dij. 'Ik ben niet meer dat onnozele wicht van achttien dat bijna elke week met iemand anders ging.' Ik keek opzij en verwachtte dat zij ook naar mij zou hebben gekeken, maar ze keek gewoon voor zich uit. Ik vond haar gezicht knap. 'Je bent misschien gewoon volwassen geworden,' zei ik. 'Zou het dat zijn, denk je ?' Ik gaf geen antwoord. ' Soms ben ik bang dat ik zoals mijn moeder word. Ik betrap me er geregeld op dat ik dezelfde dingen doe en zeg als zij.' 'We worden nu eenmaal een stuk ouderwetser als we kinderen hebben', zei ik. 'Het gaat verder dan dat. Ik ben op korte tijd vijf kilo aangekomen, net als mijn moeder toen ze zo oud was als ik,' zei ze en legde haar hand op haar buik. 'Daarna is zij in enkele jaren tijd wel twintig kilo aangekomen. Ik ben bang dat ik op den duur net zo ga worden als zij.'
'Hoe is dat dan ?' 'Eenzaam en onaantrekkelijk.' 'Ik vind je wel aantrekkelijk,' zei ik. Ze glimlachte. 'Ik weet datje liegt, maar toch bedankt.' Ik wou haar zeggen dat ik niet loog, maar ik wilde haar niet tegenspreken. Niet nu. 'Dat vond ik destijds zo leuk aan jou. Dat jij het zo goed kon uitleggen en voor alles een verklaring had. Datje altijd de juiste woorden vond. Dat vind ik eigenlijk nog altijd leuk aan je.' Haar stem klonk minder hoog dan normaal, zachter. Ik wist me met het compliment geen blijf. Daarom hield ik mijn aandacht op de weg voor me gericht. En vroeg me af of haar schaamhaar de vorm van een driehoek of een streepje had. Dan wel of ze haar kut misschien werkelijk kaalschoor. Toen ik de auto voor haar deur stopte, vroeg ze of ik niet nog even wilde binnenkomen. Ik twijfelde. 'Het is al laat,' zei ik. Ik klonk blijkbaar niet erg overtuigend, want ze zei: 'Ik zou het graag hebben.' Om haar een plezier te doen, stemde ik in. Ik stapte na haar het huis binnen en terwijl ik zag dat ze niet vast op haar benen stond, voelde ik hoe ook ikzelf op mijn benen stond te trillen. Ik voelde me zeer onbehaaglijk. Ze nodigde me uit op de bank en ik ging naast haar zitten. Op de bank lag een roodgroengeruite plaid zoals er ook bij ons een op de bank lag. 'Mag ik je eens vastpakken?' zei ze. Ik zei ja. Ze sloeg haar handen om me heen en trok me dicht tegen zich aan. Ik sloeg mijn armen op mijn beurt rond haar en gaf haar een knuffel en een bemoedigend klopje op de rug. Toen lieten we elkaar los. We keken elkaar aan. En op dat ogenblik dacht ik aan Vera en de kinderen. Hoe zij in volle vertrouwen en onschuldig lagen te slapen. Ik was nog nooit ontrouw geweest en nu ingaan op de avances van Maggy zou gevolgen hebben voor iedereen. 'Nu moet ik echt gaan,' zei ik aarzelend en stond op. Zij stond ook op. 'Anders wordt het te laat en dan wordt Vera ongerust.' Ze knikte. 'Ik begrijp het', zei ze. Toen liep ze op me toe en kuste me vol op de mond. Ik reed huiswaarts over een lange onverlichte landweg. In de verte zag ik de lichten van een tegenligger, die met grote snelheid in mijn richting kwamen. De lichten kwamen dichter en dichter en verblindden me. Ik wist dat ik gewoon naast ze moest kijken, maar slaagde er niet in. Ik remde en de auto scheerde als een schicht langs me heen. Het geluid van de voorbijrijdende auto stierf langzaam uit. Het enige wat ik nog hoorde was het monotone gezoem van mijn motor. Toen de zwarte vlekken voor mijn ogen enigszins waren verdwenen, zag ik voor me het witte schijnsel van mijn koplampen op de donkere hobbelige weg.
Clouds in my coffee Dimitri Bontenakel Madeleine trekt de laptop van mijn schoot. Het scherm werpt een blauwe gloed op haar gezicht. Als ze de hele bladzijde heeft gelezen, vouwt ze het toestel dicht en legt het hoofdschuddend op de matras. "Waardeloos," zegt ze. "Ik zei je toch dat ik niet over seks kan schrijven." "Hoe doen die anderen dat dan?" "Dat is het nu net. Alles is al geschreven. Lolita, mijn levenslicht, mijn lendenvuur. Wat heb ik daar nog aan toe te voegen?" "Jezelf natuurlijk." Daarmee snoert ze me de mond. Ik terug naar mijn schrijftafel. Ik ontmoette Madeleine in de foyer van de stadsschouwburg. Niet dat ik veel tijd in theaterzalen doorbreng, maar op die vrijdagavond in november mocht ik daar het podium op om een prijs in ontvangst te nemen. Voor een paar uur de illusie te koesteren met iets betekenisvol bezig te zijn; exact wat mijn gekneusde ego nodig had. Bovendien was het eten gratis en bracht mijn uitgeefster een vriendin mee die ik "misschien interessant zou vinden". "Noor, ik ben een gekwetst vogeltje. Druk mij alstublieft aan de borst," zeg ik tegen mijn uitgeefster wanneer ze met een kamerbrede glimlach op me komt toegelopen. Ze kust de lucht naast mijn wangen. "Laat het sarcasme achterwege. Het staat je niet." "Daar ben je," zegt iemand en ik voel twee borsten langs mijn arm strijken. Een vrouw met felrood gestifte lippen omhelst Noor. Ze is groot, heeft krul-lerig zwart haar als een krans om haar gezicht en onvergeeflijk lange benen onder die zwarte rok. "Dit is Madeleine, mijn bondgenote, mijn geheime wapen," zegt Noor samenzweerderig. De vriendin draait zich om. "Jij moet het prijsbeest zijn." Haar schattende blik hapert bij mijn kruis. Ik voel mijn scrotum tintelen; zoveel aandacht zijn ze daar beneden niet meer gewend. Als ze merkt dat ik haar in de gaten houd, grijnst ze. "Ja, ik ben een kruiskijkster." Ik vind haar meteen interessant. Twee ploffende tikken tegen de microfoon en alle hoofden draaien zich naar het podium. De spreker prijst - en ik spreek even tussen aanhalingstekens -mijn kaal proza waarin geen letter te veel staat. Hij neemt woorden in de mond als 'hakken' en 'uitgebeend' - de schrijver als slager. U raadt het juist: ik verkoop voor geen meter. "Let erop," sist Noor voor ik het podium opstap, "pootjes schudden en -" "- dank je zeggen, ik weet het. Maar je komt wel na moeder." Een halfuur later sta ik met het gietwerk in mijn handen weer met beide voeten op de tegels. Madeleine is alleen; Noor heeft zich tussen haar volkje genesteld. "Tijd voor een glas." Ze plukt de prijs uit mijn handen, zet hem op de tapkast en bestelt twee whisky's alsof ze in haar leven nooit iets anders heeft gedaan. Ik sla haar gade terwijl ze het glas heft. Haar ogen worden troebel wanneer het spul in haar keel bijt. Ik verlang ernaar mijn mond op de hare te zetten, het vocht van haar glimmende lippen te zuigen. In plaats daarvan begin ik over mijn werk te vertellen. "Ik ken je boeken, mijnheer de autobiograaf," onderbreekt ze me. "Twee ervan heb ik zelfs gelezen. Arachnida over je huwelijk en Antarctica over je scheiding." Ze bestelt een tweede rondje. "Maar ik ben in een gulle bui. Vertel op. Waar ben je nu mee bezig?" "Bitter weinig. Sinds Antarctica heb ik geen letter meer op papier gezet. Een titel heb ik: Antagonista." En nu achteloos. "Maar de tegenspeler ontbreekt." We drinken tot de barman ons samen met het afval buiten zet. "Woon jij ver van hier?" vraagt ze. Ze wankelt en grijpt mijn arm vast. We doen er een uur over. Wanneer ik de voordeur openzwaai, loopt ze langs me heen. Ik volg haar de trappen op naar de slaapkamer. Zonder het licht aan te knippen, laat ik me in een stoel ploffen en herinner me mijn prijs die ergens op een tapkast staat. Madeleine is een schim in een hoek waar mijn dronken
ogen niet langer vat op hebben. "Dat doet me eraan denken," zegt ze terwijl ze uit haar rok stapt. "Wat?" "Hoe slecht ik wel tegen drank kan." Ze schuifelt naar voor tot haar knieën de bedrand raken, laat zich op de matras vallen en blijft bevroren liggen. In de nachtelijke stilte zit ik op een houten stoel en vecht tegen de bedwelming. Mijn eerste nacht met Madeleine. "Weetje watje probleem is? Geen seks." "Wat bedoel je?" "In je boeken doen de mensen het niet genoeg." We liggen naast elkaar onder de lakens. Novemberregen klettert tegen de ruit. De drank van gisterenavond tikt met een klein hamertje tegen mijn porseleinen schedel. "Ik ben een observator. Kijken, registreren. Nog eens kijken, registreren. Vrijen doe je niet als toeschouwer," verdedig ik mezelf. Bovendien viel er de laatste jaren bitter weinig te registreren, denk ik erbij. Zelfs nu, nu er een vrouw naast mij ligt, zijn we over de schrijverij aan het kletsen in plaats van elkaar het Guiness Book of Records in te neuken. Bespottelijk. "Ik ben slecht in beschrijvingen," zeg ik om het onderwerp af te sluiten. "Als ik dus het laken van me afgooi, kan jij mijn blote lichaam niet in een tekst gieten?" "Toch wel, maar het zou je geen eer aan doen." Ik steun op een elleboog en strijk een lok uit haar gezicht. "Ik zou via een omweg werken of zo. Ik zou -Ik zou naar de badkamer lopen, een emmer met koud water vullen en die over het bed leeggieten. En dan naar de blocnote grijpen. De strakgespannen lakens, je tepels die door de stof prikken, het kippenvel op je armen." Ze zucht. "Schrijven met een condoom om. Er is nog werk aan de winkel." "Hoe bedoel je?" "Mijn naam is Madeleine. Maar ik wil wel een tijdje Antigone spelen." "Antagonista." "Mij om het even." Ze stapt uit bed. Het laken glijdt met tegenzin van haar lichaam. In het deurgat van de badkamer draait ze zich om. "Alles geregistreerd? Zorg dan maar voor koffie. Ik ga douchen." Haar tepels kijken elk een andere kant uit. De eerste keer zadelt ze me met een verkoudheid op. Wanneer ik zelf uit de badkamer stap, is ze weg. Haar lege kop staat op de vensterbank. Ze heeft een boodschap achtergelaten, een post-itbriefje op de kleedspiegel: Vanavond negen uur hier. Jij kookt. Zoveel hoop vervat in wat haastig gekrabbel. 's Avonds rennen we na het dessert naar boven. "Dit moet open. Altijd." Ze zet het slaapkamerraam op een kier, leunt met het voorhoofd tegen het koele glas. Ik besluip haar, duw mijn kin in haar hals, klem haar oorlelletje tussen mijn lippen en kietel haar oorschelp met zacht gefluister. Mijn handen schuiven onder haar blouse, betasten de welvingen van haar buikje, krauwen de haartjes onderaan. Het weerbarstige textiel van mijn broek spant zich steeds nauwer om mijn lid. Met haar bovenlip in een schalkse krul draait ze zich om. Ik wil mijn lippen op de hare drukken, maar ze ontwijkt me, lacht plagend in mijn oren, mijn wang zweeft naast de hare, schuurt zacht langs witte donshaartjes, ik lik haar lippen, haar tanden, het puntje van haar tong. Met een hand streel ik haar zwarte krullen, de zachte huid van haar nek, terwijl mijn andere over het halskuiltje naar beneden glijdt - haar kloppende hart onder mijn vingertoppen - en een borst omvat. Terwijl mijn vingers knopen losplukken, kus ik haar hals, haar borsten, strijk met mijn lippen langs de afgetekende tepelhoven, als met een potlood omcirkeld, lik tot de tepel stijf op mijn tong ligt. Madeleine graaft met haar vingers in mijn haar, masseert mijn hoofd, duwt me dan van zich af. Haar ogen boren zich in de mijne. Hier staan we tegenover elkaar, in een bel van stilte, terwijl de koude binnenvloeit en zich in alle hoeken van de kamer nestelt. Een bevroren moment lang kijken we elkaar aan, alsof we nog een keuze hebben, voor we onze kleren uittrekken en op bed neerzakken. Als ik me over haar buig om het licht uit te knippen, onderschept ze me. Haar hand sluit zich stevig om mijn pik, met haar duim aait ze de strak gespannen voorhuid. "Kijken en registreren." Ze trekt me neer. Samen met mijn pijnlijk kloppende lid groeit het besef dat ik me niet lang zal kunnen
houden. Alsof ze mijn tollende gedachten leest, trekt ze het kussen vanonder haar hoofd, strekt haar lichaam uit over de matras en spreidt haar benen. Ik laat me zakken, glijd met roodomrande glans langs haar dijen, huiver als ik haar glinsterende vulva raak, openduw. We houden elkanders blik vast tot mijn ooghoeken beweging in de kleedspiegel vangen, de beweging van twee lichamen, sidderende lichamen, schokkende borsten, mijn gekromde rug en de glazige blik in mijn ogen wanneer ik me leeggiet in haar schoot. "Het was lang geleden," zeg ik verontschuldigend en nestel me dicht tegen haar aan, mijn gloeiende wangen tegen de hare. Natte klissen kleven tegen haar gezicht, bezwete huid glibbert onder mijn handen. "Ga je computer halen," antwoordt ze. "Wat? Nu?" "Vingeroefeningen, mijnheer de schrijver. Je kan ze gebruiken." De tegels in de hal liggen koud onder mijn voeten. "Wat denk je?" vraag ik een half uur later. Madeleine leunt tegen me aan en neemt de passage door die ik zonet bij elkaar heb getikt. "Je gaat te snel," zegt ze. "Het begin is goed, maar je maakt je er te snel vanaf." "Sorry," zeg ik met rauwe stem. "Het was al zo lang geleden. Ik was bang te vroeg -" "En op het einde speel je weer voor observator. Hier." Ze wijst de laatste passage aan. "Plots kijkje in de spiegel en is er die opsomming: lichamen, borsten, rug. Tsjak, tsjak. Zo is het makkelijk." Mijn tweede nacht met Madeleine. De volgende dag hangt Noor aan de lijn. Ze komt meteen terzake. "Zo te horen is Madeleine bij je ingetrokken," klinkt het. "Het gaat goed. Alle lof naar Noor, mijn cherubijntje met het trefzekere oog." "Bedank me maar in je volgende boek. Ben je al begonnen?" "Er staat nog niets op papier, maar dat duurt niet lang meer. Ik krijg elke dag huiswerk." "Zo is Madeleine. Een vrouw met een missie." "Hoe bedoel je?" vraag ik hoestend. "Laat maar. Doe eerst iets aan die verkoudheid." 's Avonds ligt ze met het hoofd op mijn borst en haal ik mijn vingers zacht door haar krullen. Op de vloer liggen kleren, neusdruppels en leeggegeten bakjes meeneemchinees. Ze is kort over haar liefdesverleden. "Mijn laatste vriend zag zichzelf liever dan hij mij zag," zegt ze. "Mijnheer de badmeester verkoos zijn zakdoek boven -" Ze legt een hand tussen haar benen. De bewijzen van zijn slordige liefde vond ze samen met zijn zwemslip in de wasmand. Later staat ze zichzelf in de spiegel te bekijken. Ze duwt haar borsten omhoog, alsof ze het effect van de zwaartekracht op haar lichaam wil bezweren. "Wat schrijf je?" Ze recht haar brede schouders, trekt haar buik in. "Vingeroefeningen," murmel ik terwijl ik toetsen indruk. De laptop ligt zwaar en warm op mijn kruis. "Een wedstrijdverslag van ons liefdesspel." "Heb ik gewonnen?" vraagt ze met gespeelde schroomvalligheid. Ze trekt de laptop van mijn schoot. Het scherm werpt een blauwe gloed op haar gezicht. Als ze de hele bladzijde heeft gelezen, vouwt ze het toestel dicht en legt het hoofdschuddend op de matras. "Waardeloos," zegt ze. Mijn derde nacht met Madeleine. De ommekeer komt als we op een avond uitgenodigd worden voor een etentje bij collega's van haar. Eigenlijk houd ik niet van dergelijke feestjes, waar onbekenden zich afvragen waarom ze nog nooit van mij gehoord hebben, terwijl ze toch minstens een viertal schrijvers kunnen opsommen. Gelukkig komt de gastvrouw op het geijkte moment met nieuwe hapjes aanzetten. Na twaalven liggen we languit in de sofa. "Mijn ultieme fantasie," herhaalt Madeleine. "Mmm. Even nadenken." "Jouw fantasie? Neuken in een spiegelpaleis! Aan alle kanten spiegels," brult haar collega. "Je bent bedankt." Madeleine gooit een kussen. "Ander onderwerp graag." "Ik was twaalf en ging bij een vriendinnetje spelen," begint de gastvrouw. "Tineke heette ze. Tineke kende een nieuw spelletje. Met Fonzie."
"De acteur?" vraagt haar man. "De hond," antwoordt de vrouw. Ik begin over een Russische tsarina die zich met een lederen tuig aan een hengst liet binden, maar niemand is onder de indruk. Bedgeheimen willen ze, geen anekdotes. Madeleines andere collega neemt aarzelend het woord. "Mijn ex-vrouw wilde dat ik het deed met haar imaginaire vriendin," zegt hij. Hij kijkt ons om beurten aan. "De eerste keer wilde ik best meespelen. Tot ze verwijten naar mijn kop begon te slingeren. Ze nam het me kwalijk dat ik bij haar vriendin niet … presteerde." "Wat deed je dan?" Mijn nieuwsgierigheid is gewekt. "Niets. Ze duwde me uit bed. Toen begon ze zelf met die vriendin. En zij kwam wel!" Het is drie uur als we een taxi bellen en afscheid nemen. "Ik moetje iets opbiechten," zegt Madeleine als ze naast me op de achterbank zit. "Wat?" "Straks," zegt ze. Ze vraagt de bestuurder vaart te minderen en knoopt mijn broek los. De tikkende meter, Carly Simon op de radio en er schiet me plots iets te binnen. "Momentje," fluister ik terwijl ik steeds verder in elkaar krimp. "Wat?" Verbaasd neemt Madeleine mijn lid uit haar mond. "Secondje," kuch ik. "Even iets opschrijven." Ik haal pen en notitieboekje uit mijn binnenzak. Een bedenkelijke blik. "Dat krijg je als je een schrijver een beurt geeft," zegt ze voor ze me helemaal opslokt. "You're so vain, you probably think this song is about you." De bestuurder in duet met de radio. Later vraagt ze de man langs haar flat om te rijden. Ze smoort mijn protest door haar tong in mijn mond te duwen. Ik proef mijn eigen zaad. "Vanavond slaap ik thuis. Jij moet schrijven," zegt ze. "En ik moet naar het buitenland." Ze vertelt iets over quality control in hun nieuwe Roemeense fabriek. "Jij betaalt de rit," zegt ze voor ze het portier dichtklapt. "Tot over drie weken." Thuis zet ik de radiator een graad hoger, kleed me uit, veeg de lippenstift van mijn penis en kruip achter de pc. Ik had een idee. Als ik drie weken later met zakken vol boodschappen thuiskom, tref ik haar aan op het bordes, mijn vleesgeworden hitsigheid; een hand in de zak van haar met-bont-gevoerde mantel (made in Boekarest), haar lange benen gespreid, een geamuseerde blik in haar ogen. Ze snuffelt in de zakken. "Rode wijn, pepers, ansjovis, ijsroom." "Ik heb iets te vieren." Ik mik alles op het aanrecht. "Wat dan?" Ze graait naar een bokaal. "Zeventig A4-velletjes." We stommelen de trap op. Ik duw haar de slaapkamer binnen. "Iemand heeft zin," zegt Madeleine terwijl ze in een Spaanse peper bijt. "Oef. Pikant." "Seks met ingrediënten vanavond?" Ik zet het venster wijd open. "Fellatio con chili? Jouw eikel in mijn peperhete mond." Haar tong smeert zaadjes over mijn tandvlees. "Auw. Veel te moeilijke woorden?" Ik rits haar broek los. "Trek liever je kleren uit." Ik blus haar brandende lippen, lik het sap van haar kin, mijn vingers kruipen langs haar bekken omhoog, ze hijgt in een futiele poging om haar bolle buikje op te spannen, mijn vingers betasten haar borsten - tepels bloeien onder mijn vingertoppen. Ik strijk langs haar trillende okselspieren, omvat haar schoudervleugeltjes, trek met mijn nagels lijnen over haar verstrakkende rug, tot aan haar broekje waar ik met een wijsvinger de kromming van haar bilspleet volg. Ik wacht een huiveringwekkende seconde lang. Ze hijgt als ik de driehoek die achter haar broekje schuilt in de kom van mijn hand sluit, een hand die ik plagerig weghaal als ze haar bekken naar voren duwt. Mijn vingers kruipen over de elastiek, volgen de krulletjes naar binnen, beklimmen de mons pubis, omvatten haar lippen, strelen, strelen en krabben tot ik haar met wijs- en middelvinger voorzichtig openmaak, binnendring en zachtjes op en neer beweeg. Hier staan we opnieuw, twee verstrengelde lichamen in een poel van licht, met een week geworden Madeleine die tegen me aanleunt en haar nagels in mijn vlees zet. Terwijl een schrale wind langs onze huid blaast, wordt ze helemaal warm en vochtig onder mijn gevangen vingers. Ik leg haar dwars over het bed, schik een hoofdkussen onder haar kont, lik haar borsten, trek een glimmend spoor langs middenrif, navel en de curve van haar venusheuvel. Ik stroop
het broekje omlaag, haar lippen hangen als een roze tong naar buiten. Madeleine, haar trillende neusvleugels en de ademhaling in galop, drukt haar dijen tegen mijn oren en ik voel een lichte rilling langs haar ruggengraat trekken. Ik spreid haar benen, duw zacht haar knieën tegen haar borst, zet mijn mond op haar zwellende vulva, lik en zuig en drink, en terwijl Madeleine door mijn haar strijkt en haar handen als een kom mijn schedel omvatten, duw ik mijn tong diep in haar druppelende luwte, krul mijn papillen rond haar clitoris en beweeg sneller, steeds sneller, haar bekken komt omhoog, ze snikt, kromt haar rug, zacht leg ik een hand op haar trillende buikspieren en voel hoe ze als een snaar gespannen staat - heerlijk stromende seconden - tot ze knapt en als een lappenpop op het kussen neervalt. "Onder spanning," hijgt ze. "Wat zegje?" "De ultieme fantasie, weet je nog?" Ze richt zich op, likt haar sappen van mijn kin. "Mijn lichaam op het net aansluiten. Hoe mijn borsten, mijn elektrische borsten, blauw opgloeien onder jouw handen. De vonken die knetteren als je in me komt." Mijn Elektra. Ze duwt een hand tussen mijn benen, plukt aan de haartjes op mijn scrotum, beweegt de voorhuid op en neer tot mijn pik als graniet in haar handen ligt. Ze kronkelt zich onder me vandaan, duwt me op mijn rug, kruipt schrijlings bovenop me, haar ogen glinsteren als ze zich langzaam laat zakken en haar spieren zich rond mijn lid spannen, als een slangenbezweerder dwingt ze me te bewegen op het ritme van haar heupen, steeds wilder, mijn handen grijpen haar taille, omvatten haar wiegende billen, ze huivert als ik met een vinger op het stuitbeentje druk, de kringspier omcirkel en haar anus binnendring, steeds verder stuwen we elkaar de hoogte in, onze schokkende lijven, nat van de hitte, steeds hoger, tot ik barst en witgloeiend wegzink. "Beter," zegt ze wanneer ze de tekst heeft gelezen die ik na een adempauze heb liggen intikken. "Hier en daar een overdosis anatomie en soms hang je te veel de schrijver uit. Mijn Elektra?" Samen luisteren we naar de nacht. Op het venster schitteren ijskristallen. De maan strooit kwikzilver over onze dampende lichamen. "Je maakt me nieuwsgierig naar de rest." De adem stolt tussen haar lippen. "Zeventig bladzijden op drie weken. Goede bladzijden. Ik heb ze naar Noor gemaild. Morgenvroeg heb ik een afspraak met haar. Zien hoe het verder moet." "En dan mag ik ze lezen?" "Dan mag jij ze lezen." Ik kruip dicht tegen haar aan. Mijn laatste nacht met Madeleine. Noor komt het kantoor binnengewandeld met zeventig bladzijden onder de arm. "De schrijverskramp doorbroken. Mijn felicitaties." Ze kust de lucht naast mijn wangen. "Dus je vindt ze wel oké?" Ze schenkt koffie, reikt me een beker, ploft in haar stoel en bladert door mijn tekst. "Het was even wennen. We zijn van jou geen fictie gewend." "Ik had mezelf klemgereden met dat autobiografisch gedoe." "Die imaginaire vriendin. Je bent duidelijk ….. nieuwe horizonten aan het verkennen." "De seks? Dat heb ik aan Madeleine te danken." Ik hef mijn beker. "Op onze vriendin." "Over Madeleine gesproken." Ze laat de zin tussen ons in hangen. Ongeveer rond deze tijd moet Madeleine uit de douche zijn gestapt. Misschien trekt ze wel een hemd van mij aan om in huis rond te lopen. "Je moet weten," zegt ze aarzelend, "Je had al anderhalfjaar geen letter meer op papier gezet. Er was dat voorval met de kalmeermiddelen -" "- een schreeuw om aandacht." Ze negeert me. "Je was een schrijver die niet meer schreef." Dit gesprek neemt wel een heel vreemde bocht. "Ik had een - een afspraak met haar gemaakt; dit was voor ik je aan haar voorstelde." Madeleine zou de keuken inlopen en misschien een van die croissants uit de oven nemen die ik voor haar had klaargemaakt. "Madeleine was gewend aan een leven in het voetlicht," gaat Noor verder. "Zij speelde de hoofdrol in het schooltoneel, zij werd zwemkampioene, zij kreeg een kaderfunctie aangeboden nog voor ze afgestudeerd was." Haar ogen zinken naar de bodem van haar
beker, alsof daar de juiste woorden liggen. "Goed, ik ga even met je mee," zeg ik. Ze cirkelt als een wesp om de jampot. "En toen?" Ze haalt de schouders op. "Toen werd ze ouder. En ze werd niet meer gevraagd." Knabbelend op een croissant zwerft Madeleine door mijn huis. Vroeg of laat loopt ze mijn werkkamer binnen en strijkt ze met een vinger langs de talloze boekenruggen. Misschien krult ze zich wel met een boek op bed. "We sloten een pact, Madeleine en ik," zegt Noor. "Ik zou voor een schrijver zorgen. Zij deed de rest. Een win-win situatie." Het zou kunnen dat ze het boek na een paar bladzijden weer dichtslaat, dat haar oog op de laptop valt die ik op een stoel heb achtergelaten. "Een wat?" Madeleine, de bondgenote, het geheime wapen. "Zij zou voor Muze spelen, de man met schrijfkramp weer aan het schrijven krijgen. In ruil daarvoor eiste ze de hoofdrol op." "Eerst seks, dan vingeroefeningen." De stem van Carly Simon in mijn hoofd. You had one eye in the mirror. "Seks introduceren was haar idee." Het zou kunnen dat ze de laptop op schoot neemt en op zoek gaat naar mijn zeventig bladzijden. "Wat heb je gedaan?" zeg ik somber. Er zal een glimlach om haar lippen spelen als ze begint te lezen. Maar dan zal ze merken dat ik niet haar lichaam, maar dat van een ander in een tekst gegoten heb. En de glimlach zal sterven op haar lippen. "Een win-win situatie," herhaalt mijn uitgeefster. Ik roep haar naam, maar niemand antwoordt. De keuken geurt naar croissants. Ik volg het kruimelspoor naar boven. De laptop staat opengevouwen op de slaapkamervloer. Ik zie de cursor knipperen op pagina twintig. Ze heeft de computer niet in een vlaag van woede op de grond gesmeten. Ook heeft ze mijn matras niet gevild met het nagelschaartje. Ze heeft de laptop weggezet, haar spullen bijeengezocht, zich in de badkamer verkleed en de deur achter zich dichtgetrokken. Ik trek het venster open, snuif winterlucht. "Zonde van de tijd," moet ze gedacht hebben. Zonde. (november 2003)
Bekentenissen (opgetekend door David Nolens) Het pijpertje Het Pijpertje is een bekende dienst in het Antwerpse en stelt een tiental vrouwen te werk. Op eenvoudig telefonisch verzoek komt een vrouw bij de klant aan huis waarop zij ogenblikkelijk aan het pijpen gaat. Om bij Het Pijpertje te mogen werken, mag de vrouw niet groter zijn dan 1,55 meter; ze mag niet roken en moet beschikken over een elektrisch aangedreven tandenborstel van het merk Braun. Haar leeftijd is van ondergeschikt belang. Ik heb één keer -en ik moet zeggen tot mijn volle tevredenheid gebruik gemaakt van de diensten van Het Pijpertje. Ik belde het telefoonnummer dat op de folder staat en mocht binnen het half uur een pijpertje verwelkomen. Zij was inderdaad klein van gestalte en niet al te lelijk om in huis te hebben. Ik schatte haar een eind in de veertig en toch stoorde mij dat niet. Zij ging gekleed in verschillende lagen stof die heel haar lichaam bedekten en die met behulp van verschillende riemen elke toegang ontzegden. Het was duidelijk dat alleen haar mond toegankelijk was. Ze sprak nauwelijks. Ze verzocht me om plaats te nemen en mijn lid tevoorschijn te halen - alleen de gedachte aan Het Pijpertje had me van een erectie voorzien. Met een vochtig doekje maakte ze mijn penis schoon en smaakvol, waarna ze aan haar eigenlijke werk begon. Ik kan alleen maar oppervlakkig uitroepen hoe hemels dat was, hoe vakkundig zij mijn schacht en teelballen bewerkte. Op de folder staat niet zomaar geschreven: 'Het Pijpertje: waar ambacht en kunst samenkomen.' Na een tiental minuten waren wij klaar, waarop zij zorgvuldig mijn penis schoonlikte en het geld (24,99 euro) in ontvangst nam. Tot slot: Het Pijpertje werkt zonder condoom, maar de pijpertjes slikken niet door: zij verzamelen het zaad in de mondholte waarna zij het op een zakdoek uitspuwen, dus zoals men een goede wijn proeft. Naar verluidt beginnen de zaakvoerders van Het Pijpertje in het voorjaar met een nieuwe zaak die Het Beffertje zal heten. Nog meer genot kon ik niet aan Toen ik onlangs - het was héél lang geleden; laat ik zeggen: twee dagen - nog eens besloot om vlakbij het Centraal Station naar de beste peepshow van de stad te gaan, merkte ik meteen bij het betreden van dit cultuurindustrieel etablissement dat het beleid enigszins gewijzigd was. De forse neger die mij vriendelijk toelachte, nam mijn briefje van tien euro in ontvangst en gaf me vijf jetons weer. Ik protesteerde meteen door erop te wijzen dat ik geld voor mijn geld wilde, want zo was dit vroeger: toen kreeg de bezoeker voor zijn plezier echte eurostukken. De zwarte man wuifde achteloos met zijn immense hand. Ik mocht immers na mijn vermaak de jetons weer inruilen voor baar geld. Op het prikbord in de donkere, roodverlichte ruimte hingen zes foto's van minder of meer bevallige meisjes van uiteenlopende origines. De display rechtsboven deed het getal '4' opflikkeren en ik had geluk, want het meisje op de foto die vergezeld ging van hetzelfde getal was werkelijk bekoorlijk met een mokkakleurtje en kleine, rechtopstaande borstjes. Ik koos een hok helemaal links, liet mijn pantalon en ondergoed zakken. In mijn rechterhand hield ik mijn geslacht stevig vast en in mijn linkerhand hield ik een papieren zakdoek. Toen liet ik een jeton in de gleuf glijden waarop het rolluikje omhoog ging en ik Violetta, want zo heette dit meisje, op het ronddraaiend platform haar kunstjes zag verkopen. Ze deed wat meisjes in dat geval doen. Ze spreidde haar benen, bevingerde haar vulva, streelde haar borsten, draaide met haar kont. En ik masturbeerde volgens oeroude gewoonte en kwam halverwege de tweede jeton klaar. Ik sloot mijn broek en kwam bijna ogenblikkelijk tot een vervelend besluit. Daar stond ik met nog drie jetons op overschot. Ik wilde ze niet mee naar huis nemen, waar mijn lief ze kon vinden. Ik wilde ze ook niet bij de neger inruilen voor geld, want eenmaal uit dit hok wilde ik zo snel mogelijk het etablissement verlaten. De gedachte dat de neger mijn genot als van erg korte duur zou bestempelen, was evenwel ondraaglijk. Dus stak ik uit pure armoede
de drie jetons na elkaar in de gleuf en keek negen lange minuten naar het gedraai en gestreel van Violetta, die op automatische piloot maar honderd procent professioneel een meisje verbeeldde dat zo wulps en sexy was dat ze een voyeur zou kunnen opgeilen. Ik keek er naar met mijn armen voor mijn borst gevouwen. Het spektakel-dat-niet-langerspektakel-was-want-opgebruikt, deed me op de een of andere manier denken aan het leven. De theorie is beter dan de praktijk Ik heb er niet voor gekozen om een mens te zijn met net die bepaalde voorkeuren. Er zijn er die deze of gene voorkeur veroordelen, maar ik wind me daar niet over op. In mijn jonge jaren heb ik er zelfs naar verlangd om totaal buiten de normen te vallen. Ik zag de volstrekte abnormaliteit als de enige voorwaarde om een bijzonder mens te zijn. Wie afwijkend gedrag vertoont, kan er immers op rekenen dat hij tot een kleinere groep behoort dan wie zich beperkt tot aanvaard gedrag. Mijn seksualiteitsbeleving is altijd - al sinds mijn drie jaar! - ietwat vreemd geweest. Maar wat ik nu pas, op mijn dertigste, ten volle besef is dat de theorie beter is dan de praktijk. Ik heb me al in tal van seksuele experimenten gestort en maar heel zelden kwam ik daar voldaan uit. Zo overkwam mij onlangs het volgende. Ik had mijn broer al heel lang niet meer gezien en daarom, uit vreugde, schuimden we diverse cafés af. We hadden ergens een pizza gegeten en nu dronken we Grappa, een drank die mij tot waanzin brengt. In het laatste café zag ik mij gedwongen om mijn broer te verlaten. Want ik kon voor hem geen mens meer zijn: ik zag onscherp, sprak met dubbele tong en kon nauwelijks nog balanceren op de hoge barkruk. Ik walste naar mijn auto. Ik was al ver gevorderd op de snelweg toen een buitenissige fantasie zich van mij meester maakte. Ik keerde terug naar de stad en haalde in een bankfiliaal geld uit de muur. Dan volgt een black-out. Beelden die me af en toe voor de geest komen: met de auto tegen een muur gereden; de Schippersstraat in Antwerpen; verschillende hoeren om informatie gevraagd; met mijn hoofd op de straatstenen en bloed; twee keer vijftig euro. En vervolgens - ik word er soms nog wakker van - een enorme negerin die me de trap op duwt, die wijdbeens voor me gaat staan, mijn hand in haar kruis duwt en me zo verzekert dat ze wel degelijk kloten aan haar lijf heeft. Al na enkele minuten van onduidelijke handelingen stommel ik al vloekend de trap naar beneden. In mijn herinnering rijd ik van een hele rij auto's de spiegels eraf en raak ik op een of andere manier heelhuids thuis, waar ik dicht bij mijn lief kruip. Mij hoor je niet preken over de vrijheid van de mens. Vrijheid, een gevoel De mens is niet vrij. Punt. En verder valt daar niet over te redetwisten. Wat wel bestaat, is 'een gevoel van vrijheid'. En dat vrijheidsgevoel is op zijn beurt 'een alsof'. En dat alsof vind ik het best - of misschien het makkelijkst? - terug in seks. Dus de formule luidt: seks kan je het gevoel geven alsof je vrij bent. Ik herinner me hoe mijn vriend Nico en ik door de straten van Antwerpen dwaalden. We waren ongeveer zeventien jaar oud, denk ik, en hitsig als champagneflessen die op het punt staan ontkurkt te worden. We hadden bij mij thuis elk een kop hasjthee en ettelijke pinten bier gedronken. Nu rookten we een dikke joint in de winterkou. Die combinatie van alcohol en hasj gaf ons een heel behaaglijk gevoel, alsof de wereld onze thuis was en wij twee onafscheidelijk. Na een stevige wandeling, het was inmiddels na middernacht, kwamen we in de hoerenbuurt, die toen nog vol leven was en meerdere straten telde. Ik weet nog dat we in café De Zevende Hemel een whisky dronken. Toen besloten we om voor de eerste keer naar een hoer te gaan. We vonden twee ramen naast elkaar waar twee mooie, donkere vrouwen ons wilden ontvangen. Tot onze verbazing moesten we vervolgens samen een bed delen, zodat we elk met onze hoer naast elkaar op de matras kwamen te liggen. En daar in dat zachte, zwarte vlees was het dat mijn vrijheid begon. Het was alsof we vleugels hadden, mijn vriend en ik. Nadat we elk een condoom om hadden gekregen en spontaan een vrouw uitgekozen, wierpen we ons op het trillende watervalletje. Die pekzwarte vrouwen, met rozige lippen en parelend witte tanden, prezen toen nog, waarschijnlijk voor de
laatste keer, onze mooie jongenslijven. We dansten op en neer, en ik hoefde maar naar links te kijken om Nico te zien verdwijnen in dat donkere bad. We lachten naar elkaar. Het leek er eigenlijk een beetje op - althans in onze oneindige, sidderende vrijheid en geilheid - dat we het met elkaar deden. Zelden heb ik zo oprecht blij gelachen met een vriendschap die werd bezegeld met oeroud gerampetamp in donker Afrika. Maar helaas kwam hieraan snel een eind. Toen ik als eerste klaar was en in afwachting van Nico met mijn blote kont op de bank naast het bed ging zitten, voelde en hoorde ik iets. De vrouw die mij zonet nog had bediend, toonde zich plots een moeder toen ze het deken-tje, waarop ik zat, ophief en er een jongetje tevoorschijn kwam. Dat plaatste ons uitstapje dan weer in een ander perspectief.
Xandra Chris Van Camp "God, help me door dit vagevuur. Beloof me dat dit offer mijn liefste zal behagen, zoals zijn wellust mij behaagt. Laat mijn lust rijpen in mijn koortsige lijf, mijn zinnen verwaanzinnen tot de kleine dood ons beiden schokkend en bevend verblijdt. Amen." Prevelde Xandra. Een schietgebedje ingegeven door de naderende voetstappen achter het smalle deurtje van nummer 33. De debutante wist niet wat te verwachten. Wie bestelde zijn portie uithaalseks via de telefoon? Totaal gedegenereerde eenzaten? Goed georganiseerde lustmoordenaars die haar in drie gelijke parten zouden snijden? Perverse dikkerds die zich in zeven jaar niet gewassen hadden? Misschien waren de drie broers wel erfelijk belast met een vreselijke ziekte, zaten ze onder de wratten en lieten ze voortdurend stinkende winden. Of, of was het een totaal knoestig vergroeide Siamese drieling die ze pijpend uit de knoop moest zien te halen... "Hallo kom er in", begroette een ranke jongeman met vriendelijke ogen haar. In zijn jeans en T-shirt zag hij er onwaarschijnlijk gewoontjes uit. Was ze niet reeds blind van liefde voor haar drukkerprins, dan had ze deze kikker zelfs aantrekkelijk genoemd. Ook de vermoedelijk tweede broer die de deur van de in kaarslicht badende woonkamer voor hen openzwaaide, leek niet het type desperado dat via berichtjes op toiletmuren aan zijn trekken moest komen. Xandra geneerde zich instant voor haar belachelijke pakje. Ze schaamde zich ook met terugwerkende kracht voor de sletterige scènes die zich in de lustloft hadden afgespeeld. Alles wat een novicehoer als zij hier aanraakte, zou verrotten. Wat kon ze leren bij jongens als deze om een vunzige vent als de hare mee te plezieren? " Manu komt zo, hij is even biertjes halen. Dit is Marcel en ik ben Maurice. Wil je al iets anders drinken? Misschien je jasje uitdoen?", putte de oudste van de twee zich uit in gastvrijheid. Xandra was totaal gedesoriënteerd. Dat heb je als je verwachtingspatroon wordt tegengesproken door de realiteit. In haar verwarring vergat ze dat ze geen jasje droeg, deed schichtig haar bloesje uit en gaf het aan Maurice. Haar twee stevige bommen sprongen met hun priemende tepels voorop de vrijheid in. In gezelschap van het quasi kinderrokje dat ze droeg, oogden ze plots gigantisch. Ze leek een kind pronkend met zo'n vulgaire plastic carnavalboezem. Aangenaam verrast dat ze zich zo meteen thuis voelde, en geen draad meer aan haar bovenlijf had, hingen de broers het witte ding veilig ver weg aan het hertengewei dat als kapstok diende. "Zo." De absurditeit van de situatie werd kamerbreed. Picture this: een vaag rustiek decor met nep open haard, een zwaar tikkende staande klok. Een kitscherig Louis XV-bureau in de hoek bezaaid met stapels oude boeken. Wat verderop een goudgeel fluwelen salonnetje. In de driezit een belegen schoolmeisje met blote joekels, geflankeerd door twee casual babbelende gasten. "Manu schrijft een boek over mystici in de vroege middeleeuwen en de verlokkingen van hun lusten des vlezes. Lijvig werk, wel veertig hoofdstukken. Over flagellatie en masturbatie in hun tochtige cellen. Sommige van die gasten die hun lul afsneden... zelfkastijding hé." Xandra slikte. Zeiden buren van seriemoordenaars niet steevast dat het toch zo'n gewone kerels waren en nog vriendelijk ook? "Het rolde eruit als kroketten, blad na blad, en nu zit hij vast. Muurvast", vulde de oudste zijn broertje aan. Xandra kruiste kuis haar armen voor haar vleesbergen, wat echter weinig verhulde. Integendeel, het perste haar tieten zo omhoog, dat ze als een babypoepje opbolden. Ze schraapte haar keel en bracht een onzekere "waar kom ik in het verhaal?" uit. Haar gastheren proestten het uit; "Jij komt niet in het verhaal, jij moet hem wat afleiding bezorgen. Hem weer wat op dreef brengen. " Een van hen diepte een verfrommeld briefje op en citeerde gênant: "Jij bent toch Xandra van... Breng die roede naar Xandra 428/53 86 00. Dan kan die stomme teef eindelijk leren pijpen? " Xandra knikte van ja. In haar hoofd hoorde ze
dezelfde woorden met zijn stem, die van de man die ze met haar in gedachten neerschreef. Zoveel zwoeler, hartstochtelijker dan ieder ander. Zat hij maar in haar en zij niet in deze actieloze wachtzaal. Dit waren minuten die als uren wegtikten. Na een onbehaaglijk lange lachbui van de Baker boys, verscheen eindelijk de 'literator' in kwestie. Op de biertjes in zijn arm na, was hij een levend anachronisme. Met zijn schouderlang golvend haar, robijnrood wijd hemd, strakke broek en knielaarzen leek hij op de weggelopen duistere markies uit een of andere Angélique-film. In de beste families wint buitenechtelijk (zoniet buitenaards) sperma wel een keertje de race. Hij monsterde Xandra van kop tot tiet en verder langs haar dijlange kousen naar beneden. " Wat heeft dit te betekenen?", ontstak hij in furie. "Is dit het antwoord op mijn queeste naar de ziel van de verborgen erotiek in nonnenkloosters? Een overjaarse Britney Spears met borsten bonkend als barstende hoofdpijn?" Smak, kletter, bang. Theatraal kogelde hij de bierblikjes door de kamer. "Manu, je zei nonnenschool en deze juffrouw...", verdedigde Maurice de levering. "Klooster!" "School!" "Och, ze is nu hier, laat ze alsjeblief haar ding doen, ja!", brak Marcel kordaat het welles nietes spelletje van zijn broers. Manu gaf zich hautain gewonnen, installeerde zich - laarzen op het schrijfblad - afwachtend achter zijn bureau. "Ga je gang, begin maar", spoorde de jongste Xandra aan, alsof het een beloftevolle auditie betrof. Haar hoofd tolde, wanhopig zocht ze naar een teken. Luisterde naar een goddelijke stem die haar zou regisseren. Schichtig keek ze van de ene broer naar de andere, geen hulp daar. Hun blik stond op honger en verwachting. Toen hoorde ze plots de stem van haar aanbeden drukker annex seksgod: "Komaan sjoeke, roer met die poezenpootjes van je nog eens in je hete kommetje zoals daarstraks. Dat zal die pipo 's nogal een tent bezorgen." Gesterkt door zijn stem, geïnspireerd door zijn woorden zette Xandra zich als in trance op het salontafeltje en trotseerde haar driekoppig publiek. Als een volleerd peepshowmeisje veinsde ze opwellende wellust. Likte aan haar vingertoppen en rommelde in haar uitbundige borstpartij. Takelde haar zware tieten bij de pijnlijk uitgerokken tepels omhoog en liet ze in vrije val weer lustig rondbeieren. Langzaamaan zochten haar klauwende handen over haar lange buik een weg naar beneden. Steeds heftiger, tot ze kronkelde alsof er een sidderaal haar kanaal was opgezwommen. Ze spreidde bruusk haar bekouste benen zodat onder het korte rokje haar wit katoenen kruis braak lag. Wat machinaal wreef ze met vlakke hand over haar zichtbaar zwellend klit-je. Als een kleuter die voor het eerst boetseert, keek ze met het puntje van haar tong een beetje uit de mond naar haar knedende hand. Ze trok aan haar propje tot je zou denken dat er een klein piemeltje de kop op stak. Er vormde zich een vette, vochtige vlek wat het katoen een beetje liet doorschijnen. Xandra trapte in haar eigen valkuil. Een hitsige blos schroeide haar wangen, terwijl een pijnscheut van verlangen door haar kletsnatte poes trok. Ze trok haar benen hoger op, plantte haar hakken op het tafeltje waardoor haar rokje helemaal achterover plooide en heel haar onderbuik prijs gaf. Een van de broers die van op de eerste rij toekeken assisteerde haar en hield als een gordijntje het kruis van haar slip opzij. Met sprekende wenkbrauwen leek hij haar aan te geven dat ze gerust mocht toetasten. Als een ontluikende bloem plopten uit haar gezwollen buitenste exemplaren nu ook haar meer rafelige, donkerdere, kleine lipjes tevoorschijn. Xandra bladerde, trok en rukte aan de vlezige frutsels van haar geëxposeerde flamoes. "Vingers trut!", schoot haar held plots door haar hoofd. Net als in een ver verleden dacht ze niet meteen aan haar eigen vingers. Gedwee nam ze de hand van de vrije al even behulpzame broer, streek met zijn vingers door haar geïrrigeerde voor en doopte daarna zijn wijs- en middelvinger in haar persende kutje. Terwijl hij haar binnenwanden masseerde, jankte ze zacht als een kroelende kat. Het groeiende enthousiasme van Marcel en Maurice ten spijt, veerde Manu recht. "Stop onmiddellijk. Wie is hier de getormenteerde artiest? Mag ik alsnog deze dure grap proberen te redden?", oreerde, hij pathetisch. Xandra en haar fans schrokken wakker uit hun collectieve natte droom en sprongen zowaar in het gelid, wachtend op de bevelen van hun pennenlikkende meester. "Trek die rommel uit, behalve die schoenen en
kousen." Xandra deed niets dan lijdzaam ondergaan dat M&M haar broekje naar beneden trokken en het rokje losmaakten. Raar genoeg bleef het niet bij haar plunje. Ook de gehoorzame broers stripten op hun sokken en sneakers na, wat een bizar tafereel opleverde. Xandra durfde niet echt te kijken, maar scande vluchtig vergelijkend de losgeslagen klepels en klokkenspellen van beiden. Moeder natuur was hen evenredig genadig geweest, en had hen bedacht met zelfs in halfslappe toestand stevige, symmetrisch gevormde knuppels en volle zakken. Haar eigen heuvel stak er leeg tegen af. Gelukkig leek Manu zich niet te storen aan haar hartvormige begroeisel, dat boven de witte kousen donker in het oog sprong. Hij bekommerde zich immers meer om de perfecte soundtrack van zijn fantasie in wording. Gregoriaanse gezangen, niets dan ijle, tweeslachtige stemmen vulden ritmisch monotoon de ruimte. Manu sloot genietend de ogen en herademde. Xandra kreeg angst omwille van de totale bevreemding. Ze hoopte op het geruststellende geweld van de MTV-rappers die haar in het erotische uur nul hadden begeleid. Haar gastheer was een controlefreak. Hij liet geen enkele afwijking van het scenario dat in zijn perverse geest sudderde, toe. Hij gebruikte Xandra en zijn broers - alsof het poppen waren - voor de opbouw van een merkwaardig tableau vivant bij de schoorsteen. Zij stond wijdbeens voor de haard geleund met de handen gespreid tegen de schoorsteenmantel. Manu had haar hoofd achterover getrokken zodat haar blonde manen tot halfweg haar rug reikten. Tot daar het stilleven. Tijd voor actie. Maurice mocht kaarsvet druppelen op haar borsten en tepels die als witmarmeren ornamenten bij de dito schouw sierden. Voor Marcel was een heroïsche taak weggelegd. Hij mocht de 'roede voor Xandra' hanteren en haar ronde billen en gevoelige binnenzijden van haar dijen geselen met een bos rode baccararozen, maar de foltering, die geïnspireerd leek op een deviant bidprentje, liet algauw sporen na. De gloeiend hete was schroeide haar huid en bouwde gestolde, witte torentjes op de plaats waar zo net nog haar rozige tepels zaten, waardoor haar roomwitte melkers waarachtig uiers leken. Marcel ging steeds meer op in zijn missie en liet het doornige boeket onzacht op alle bereikbare plaatsen landen, inclusief haar gapende geslacht. De getergde kont en dijen zaten snel onder de vuurrode striemen en bloedende schrammetjes. "Wie had daarstraks zoveel schoonheid durven vermoeden? Zoveel overgave en libertijnse lust durven dromen?", vroeg Manu zich lui uitrekkend retorisch af. Zich plots bewust van de waarde van een finishing touch nam hij zijn ganzenveer ter hand en stapte op het geile schouwgarnituur af. Bewonderend keek hij naar het ontstane lijnenspel op haar onderlichaam. Met een ruk boog hij Xandra's hoofd weer naar voren. Zo had ze zicht op haar wassen boezem. Ze schrok van zoveel vunzigheid. Manu doopte zijn veer in een druppel bloed en schreef krassend op haar vrijgekomen blanke rug... Zoek het licht in het hol van mijn eigen duisternis. Hij plantte de veer loodrecht opstaand in Xandra's bilspleet, gebood zijn broeders afstand te nemen en haalde zijn grotesk grote toverstaf in volle erectie boven. Xandra voelde zijn harde paal een paar keer tussen haar benen meppen. Het maniërisme, al dat theater, ook een beetje de pijn en de warmte van de nephaard hadden haar kut voor het eerst in tijden drooggezet. Zijn geprononceerde eikel leek in totaal ontoegankelijk rubber te porren. Om zijn toorn niet te wekken, concentreerde Xandra zich... ze riep de zieke geest op van haar gore geliefde, probeerde alle details van hem voor te stellen: zijn brute kop, stompe vingers met rouwranden onder zijn nagels, armen als voorhamers, sokken met gaten en slappe, rekbare lul. Ze probeerde zich te overtuigen dat hij nu de was van haar tieten kneedde. Dat hij haar bij de heupen greep, haar brandende billen in zijn schoot nestelde en samen met haar sussende rondjes draaide en haar zo dadelijk staand langs achteren nam. Ze bad dat hij haar met zijn schroevendraaier zou doorboren, doorstoten tot het diepst van haar ziel. Haar geliefde beukte genadig met woorden als "stinktrut" en "kakwijf" tussen haar verliefde oren. De gestrande schrijver rijgde haar aan zijn in vloeibare honing gedoopte lans en neukte haar met grote, forse halen. Snel in en tergend langzaam uit bespeelde de rand van zijn dikke kop telkens haar pretplek. Zijn erectie was als graniet en handhaafde een hoek van
minder dan 33°. Bij elke stoot losten haar voeten even alle contact met de bodem en hing ze als een gespannen boegbeeld tegen zijn gespierde romp. Drie keer borrelde er een allesomvattend orgasme op langsheen haar ruggengraat. Haar luchtledig gevulde grotje spuwde zeeën van geil en bliksemschichten vol vuur. Weer en weer. Als in een perpetuum mobile lang voordat haar indringer zijn levendige zaad uitbundig in haar hemel spoot. Ze moest toegeven dat het technisch een schoolvoorbeeld van een optimale copulatie was, hoewel ze buiten vingers en voorwerpen weinig voer voor vergelijking had gekend. De gulden snede kan je echter niet loochenen. Maar toch zou niets ooit kunnen tippen aan de geilheid van haar eerste. Zij was voor eeuwig van hem (besefte ze ook nu weer) en vastberaden de opwindende snol te worden die hij in haar zo graag zag. Het verdere verloop sleet Xandra, al was het in gore gedachte, in het heilige, rommelige seksappartement met sofa en tv van haar grote liefde. Ze besefte nauwelijks dat Manu nog met zijn liefdespen uit zijn broek weer achter zijn pc was gekropen en plots weer pagina na pagina produceerde. Zij het geholpen door de aanblik van Xandra, die als een pas ingetreden non - in buiklig met christelijk gespreide armen - op de koude tegels lag met de pluim nog steeds parmantig in haar reet. Het in bloed gepende opschrift op haar rug sprak niet alleen tot de verbeelding van de auteur. Beurtelings bereden Marcel en Maurice - op de tonen van door een castraat gepiepte vespers - haar roerloze lichaam. Ze schoffelden diep in haar vandaag wel erg drukbezochte kut (want gelukkig hadden deze grootgeschapen broers het niet zo op de bruine dreef begrepen). Tik, tik, tik, tik. Manu schreef: 'En in zijn zondige geest vulde Abélart de ziel van Héloïse met zijn zinderende zaad. Veroverde haar met zijn in vloeibare honing gedoopte lans en bewees haar zijn liefde. Snel in en tergend langzaam uit. Rakend aan de bron van haar kosmische fontein, die tot drie keer opborrelde in een allesomvattend orgasme... Als in een perpetuum mobile lang voordat haar Abélart zijn levendige zaad uitbundig in haar hemel spoot te midden van duizend demonen...' Wellicht had Manu Manievski, schrijver van dikke duistere boeken, die avond een hele cyclus in 15 dikke delen voltooid, ware het niet dat de duivelse Natasha als een doorgewinterde pooier was binnengestormd en een eind had gebreid aan de literaire vruchtbaarheid. Vier seconden later zat Xandra weer keurig in haar schooluniform gehesen op de achterbank van de BMW.
Seks en jeugdliteratuur Luc Descamps belicht de pro's en contra's. De link tussen Harry Potter, seks en horror Diederik Vandendriessche Jeugdliteratuur en pornografie, het lijkt op het eerste gezicht een contradictio in terminis. Nochtans nemen vele hedendaagse jeugdschrijvers niet langer een blad voor de mond en wordt er in heel wat jongerenboe-ken vrolijk op los geneukt, inclusief vermelding van alle betrokken organen. Er is misschien nog geen sprake van pornografie in de strikte zin van het woord, maar alleszins zijn er hier en daar pornografische tendensen waar te nemen: de seksualiteit komt steeds vaker enkel ter sprake omwille van de seksualiteit zelf. Jeugdschrijver Luc Descamps betreurt die gang van zaken. Met hem gingen we na welke impact die evolutie heeft op het medium 'jeugdboek'. Gierik: Hoe zou je de huidige tendensen in verband met seksualiteit in de hedendaagse jeugdliteratuur omschrijven? Luc Descamps: "Er is een diepgaande evolutie aan de gang. Ik lees regelmatig jeugdboeken, enerzijds om op de hoogte te zijn van wat er bestaat, maar anderzijds ook omdat ik gewoon graag jeugdboeken lees. Bij een aantal auteurs merk ik een evolutie naar een expliciet seksueel taalgebruik en een expliciet seksueel gedrag van de hoofdpersonages, maar bovendien ook naar een expliciet seksueel taalgebruik buiten de dialogen van de personages. Dat gaat naar mijn gevoel te ver, wat niet wegneemt dat die dingen scoren bij kinderen. Maar de vraag die je je hier moet stellen is: gaat het alleen om scoren - en daaraan gekoppeld verkopen - of heb je als jeugdauteur nog een andere verantwoordelijkheid? Je hebt fundamenteel twee mogelijkheden: ofwel schrijf je gewoon een oppervlakkig verhaaltje, ofwel schakel je je in een andere categorie van jeugdboeken in, die een bepaald draagvlak hebben en die een bepaalde 'boodschap' of levensbeschouwing proberen uit te dragen, zonder daarom belerend over te komen. In dat geval heb je als auteur de verantwoordelijkheid voor datgene watje kinderen als maatschappijbeeld aanreikt. Een aantal mensen stelt dat de realiteit van de maatschappij nu eenmaal inhoudt dat kinderen tegenwoordig vanaf hun twaalfde, dertiende in bed duiken en dat jeugdauteurs dat niet dienen te verbloemen. Ik geef toe dat een bepaalde groep van jongeren inderdaad al zeer vroeg seks heeft, maar dat geldt zeker niet voor alle jongeren. Je hebt er die op jonge leeftijd al rijp zijn of althans denken dat ze rijp zijn, maar velen zijn dat nog niet en lezen ondertussen wel dezelfde boeken. Die zullen daardoor niet noodzakelijk gechoqueerd zijn, maar wel als volgt redeneren: 'Wil ik erbij horen, dan zal ik toch maar eens moeten beginnen experimenteren.' Daar stel ik me vragen bij, zeker omdat velen er dan nog niet klaar voor zijn. Bij sommige boeken vraag ik me af of een bepaald taalgebruik werkelijk moet. Seksualiteit of erotiek vind ik op de eerste plaats iets moois. Wanneer ik spreek over mensen die van elkaar houden meestal zijn dat prille liefdesrelaties - dan wil ik het vooral hebben over schoonheid en daar kunnen eventueel allerlei zaken bij gesuggereerd worden. Maar mijn vraag is: stel dat twee jongeren met elkaar naar bed gaan, hoef ik dan als auteur te beschrijven wat de mannelijke helft uit zijn broek haalt?" Gierik: Kunnen wespreken van een pornografische tendens in de jeugdliteratuur? Descamps: "Dat is moeilijk te zeggen. Ik vraag me af of het gewoon geen scoringsdrang is. Sommigen denken dat kinderen hen makkelijker begrijpen als ze zich tussen de kinderen plaatsen en volledig hetzelfde taalgebruik hanteren als de groep kinderen waarover ze willen schrijven. Maar ik weet niet of het echt zo werkt. Ik geef zelf ook les in het beroepsonderwijs, waar het taalgebruik niet altijd zo fijntjes is. Je moet daar niet als de grote moraalridder rondlopen, je moet tot op een bepaald niveau tegemoetkomen aan de leefwereld van die kinderen, maar ik vind dat je ook een opening moet bieden
naar een andere leefwereld, een leefwereld die minder cru is, minder vleselijk of materieel, die naar gevoelens toegaat. Ik vind dat er in deze wereld, niet alleen bij de jeugd, een grote armoede bestaat aan liefde en warmte. Soms kan een seksuele aantrekking tussen jongeren zo beschreven zijn, dat het inderdaad louter om hormonen gaat. Dat vind ik een gemiste kans. In onze maatschappij zie je meer en meer dat het enkel om de seks gaat, enkel om de lichamelijke bevrediging en voor de rest maken we ons geen zorgen. Volgende keer vinden we wel iemand anders." Ver van mijn bed Gierik: Aan welke leeftijdsgrenzen denkt u als u zegt dat het te ver gaat. Voor jongeren in discotheken kan het blijkbaar niet ver genoeg gaan. Descamps: "Die jongeren zullen, áls ze al lezen, expliciet taalgebruik prefereren. Er zijn er altijd bij die hormonaal volwassen genoeg zijn om dergelijk taalgebruik emotioneel aan te kunnen, maar er zijn er toch nog velen voor wie dat een ver-van-mijn-bed-show is, letterlijk dan…" Gierik: Het mes snijdt dus langs twee kanten. Maar is jeugdliteratuur die zich niet aansluit bij die maatschappelijke tendensen, dan niet naïef en te braaf? Descamps: "Die vraag heb ik mij al dikwijls gesteld. Als er in mijn boeken een erotische geladenheid aanwezig is, dan houd ik het vooral bij de suggestie, om het gevoel dat erbij komt te benadrukken. Als ik twee mensen laat tongkussen, dan vind ik het niet noodzakelijk om te beschrijven hoe nat de lippen op elkaar plakken en hoe diep de tongen in elkaar verstrengeld zitten, maar wel wat zich op dat moment in de buik afspeelt of wat er ter hoogte van het hart gaande is: het gaat mij dan om het enorme gevoel bij een eerste kus, om de ontlading die voor jongeren van die leeftijd bijna op hetzelfde niveau staat als echt vrijen. Dat is een nieuwe wereld die opengaat. Daar schrijf ik over: over de diepte die iemand kan ervaren en niet over een aan pornografie grenzende leegte. Middernachtfilm Gierik: Het verschil tussen jeugdliteratuur en volwassenenliteratuur wordt steeds zwakker, onder andere door die expliciete seksuele taal. Dertig jaar geleden was het veel duidelijker wat wel en wat niet kon voor kinderen. Descamps: "Een aantal zaken zijn gewoon stoer om te lezen. Er zit een grote herkenningsfactor bij als een jongere seksuele verlangens van zichzelf terugvindt bij een personage in een boek. Misschien ben ik commercieel slecht bezig als ik daar niet op inga, maar ik denk het niet. Ik merk ook dat kinderen die hun leeftijd vooruit zijn, reeds op hun elfde mijn boeken beginnen te lezen die normaal bestemd zijn voor dertienjarige lezers. Die boeken zijn complexer en qua taalgebruik ook iets moeilijker. Er zijn jongere kinderen die dat aankunnen. Maar als je dan expliciet seksuele passages in je boek voor dertienjarigen zou opnemen, dan krijg je dus lezertjes van tien, elf jaar die daarmee geconfronteerd worden. Dat vind ik echt van het goede te veel. Het ideale jeugdboek biedt voor mij een mix tussen avontuur, een gezonde dosis fantasie en veel gevoel. Voor mij primeert het gevoel zonder het daarom melig te maken." Gierik: Dat is misschien ook belangrijk in verband met seksualiteit. Jongeren weten nu veel meer dan vroeger, de voorlichting is fel verbeterd. Maar op school is de seksuele opvoeding vaak een heel zakelijk en klinisch gegeven. Jeugdliteratuur kan daarbij een gevoelswereld aanreiken. Descamps: "Ik denk dat je daar een goed punt aanhaalt. Als je die gevoelswereld als extra gegeven aanbiedt aan die kinderen die nog willen lezen, dan overstijg je inderdaad het klinische. Het klinische is alomtegenwoordig. Als pa en ma naar een of ander feest moeten, dan is het voor de kinderen niet zo moeilijk om een middernachtfilm op te zetten, waarin ze dan een behoorlijke dosis bloot zien. Het gevoelsmatige daarentegen
komt steeds meer in de verdrukking. Er zijn heel veel gezinnen waar in de ouderkindrelatie het gevoel verdwenen is. Door sociale problemen, drankproblemen, echtscheidingsproblemen, enzovoort is er vaak geen tijd meer voor eenvoudige warmte. En dan vraag ik me af of je datgene wat al zo sterk in onze maatschappij aanwezig is, nog eens in een andere verpakking moet aanbieden in jeugdboeken. Moet je tegen jonge mensen niet eerder zeggen: kijk, hier is iets datje minder goed kent, datje niet elke dag tegenkomt." Ontmaagding "Is het expliciete taalgebruik altijd even functioneel? Ik denk het niet. Vaak merk ik dat overgangen in zulke boeken zo snel gemaakt worden, dat ik mij afvraag: hoe komen ze daar nu bij? Hoe komt dat personage plots van de ene emotie in de andere terecht, terwijl ik eigenlijk niets heb zien gebeuren? Ik vind dat je toch moet zoeken naar dieperliggende drijfveren voor bepaalde handelingen, zoals bijvoorbeeld seksuele gedragingen. Nu geef ik zelf ook wel toe dat dat in de jeugdliteratuur niet makkelijk is: ik krijg ook soms het verwijt dat ik niet diep genoeg gegaan ben, omdat je ook rekening moet houden met de leesbaarheid." Gierik: U wijst naar de maatschappij die zelf reeds een overkill aan seksuele geladenheid biedt, maar anderzijds schrijft u wel voor een leeftijd die daar enorm op ingesteld is, zelfs al geven ze niet toe aan die maatschappelijke indrukken. Uw publiek zit volop in een experimenteerfase. Moet dat dan ook geen rol spelen in bepaalde verhalen of gebeurtenissen? Descamps: "Ik blijf altijd worstelen met die grens, een grens die zegt: vanaf wanneer kan het en hoef ik daarom expliciet te worden? Ik heb er geen probleem mee dat er in een boek geneukt wordt, maar moet ik schrijven dat het neuken is? Het moet niet verdoezeld worden dat jongeren dat doen en de gemiddelde leeftijd wordt steeds jonger, maar moet ik dat zo platjes uitdrukken? Ik denk dat er een groot verschil is tussen een erotische spanning creëren in een boek of naar pornografie neigende erotiek schrijven. Het tweede hoort volgens mij in bepaalde vormen van volwassenenliteratuur thuis. Dat is voor mij een grens." Gierik: Nochtans zitten ook de hoofdpersonages van uw boeken in diezelfde leeftijdsfase, waardoor de lezer misschien verwacht dat dat personage met dezelfde problemen of vragen over seks geconfronteerd wordt als hijzelf. Descamps: "Natuurlijk. Ik heb bijvoorbeeld een boek geschreven over een op hol geslagen jongere, Schaduwwereld. Hij leert oudere vrienden kennen, raakt aan de drugs, begint met marihuana, enzovoort. Op zijn vijftiende verjaardag willen zijn 'vrienden' hem een cadeau geven: ze gaan er een man van maken. Hij krijgt eerst een fikse dosis drugs toegediend en vervolgens brengen ze hem in contact met een zeventienjarig meisje dat hem alles eens zal leren. In dat boek is er een 'aanzet tot', wordt er aangegeven dat die jongen daarmee bezig is: de ontgroening of ontmaagding is voor hem een grote gebeurtenis. Helaas voor hem en voor diegenen die er als lezer op uit zijn, loopt heel die drugsaffaire verkeerd af en voor hij eraan kan beginnen raakt hij in een coma door een overdosis. Toen heb ik mij al de vraag gesteld of ik niet te ver ging, terwijl ik achteraf nooit de opmerking gekregen heb dat het effectief te ver ging. Misschien neig ik wel naar het puriteinse, maar ik beschrijf enkel zijn verwachting naar dat naakte meisje en wat erop zal volgen. Dat wordt dan overschaduwd door die bad trip, dat totale wegzinken in de zwarte leegte." Gierik: Op dat vlak kan u zich dan wel laten gaan, nochtans worden jongeren ook met drugs om de oren geslagen. Descamps: "Ook dat probeer ik genuanceerd weer te geven. Ik kan bijvoorbeeld niet schrijven over de 37 gaatjes die blauw worden in de arm van een personage of de heel expliciete manieren van toedienen, terwijl dat soms op die wijze beschreven wordt: er
wordt afgebonden, vuurtje eronder, zoveel gram van dit, zoveel gram van dat,… Ik hou zulke gebruiksaanwijzingen liever vaag. Ze weten waarover het gaat, ze weten het misschien veel beter dan ik. Dat vind ik ook de kracht van literatuur: vanuit suggestie een verhaal laten openbloeien. Een boek is voor mij geslaagd als de lezer geen woorden ziet staan, maar het voor zijn ogen ziet gebeuren." Gierik: Anderzijds kan een expliciet taalgebruik ook een voorlichtingsfunctie vervullen voor veel jongeren, om te beginnen in de woordenschat, maar ook qua bewustzijn. Descamps: "Ach, als er in de voorlichting wordt uitgelegd wat een penis en een vagina is, dan denk ik niet dat het taalgebruik van mijn lezers verbreed wordt als ik het ook nog eens in geuren en kleuren beschrijf. Voor mij moet de verbreding in de gevoelscontext plaatsvinden, in die context kan expliciet taalgebruik eventueel functioneel zijn. Er moet dan wel een leeftijdsaanduiding bij vermeld worden, wat in sommige boeken niet het geval is. Ouders hebben immers ook het recht om te kiezen. Als de ouders een boek geven aan hun kinderen, hebben ze hoe dan ook een bepaalde verantwoordelijkheid. Mijn grenzen liggen vooral in het woordgebruik. Ik vind niet dat er thema's verzwegen moeten worden. Kinderen mogen echt wel zien wat er aan de gang is in de wereld, maar dan wel met aangepast taalgebruik. Wat ook niet wil zeggen dat men moet censureren. Een thema als masturbatie mag voor mij, maar dan zonder ruw of grof te worden. Bovendien kun je zo'n thema dan ook weer niet aanreiken aan achtjarigen. Er zijn bepaalde grenzen die je moet respecteren, maar in principe moet alles aan bod kunnen komen. Gasten van vijftien jaar kijken in mijn boeken ook naar de borsten van de meisjes en stellen zich daar ook van alles bij voor." Kicks Gierik: Er bestaat ook een grote peer pressure in de jongerenwereld. Als je het niet doet, hoor je er niet bij. Descamps: "Ik richt mijn pijlen eigenlijk vooral op wat de volwassenen van deze wereld maken. Ik laat jongeren ermee geconfronteerd worden vanuit hun leefwereld. In mijn allereerste boek De dodelijke pijp vertel ik over een meisje van wie de zus sterft door een duidelijke factor van milieuverontreiniging. Hoe kijkt zo'n kind van elf jaar daartegen aan? Ik hoed mij echter altijd voor het moraliserende. Mijn eerste bedoeling is kinderen laten genieten van een boek. Soms kunnen mijn boeken ook heel donker zijn, maar dan probeer ik er toch lichtpunten in te stoppen. En dat wordt soms vergeten in probleemboeken. Daar vind je geen lichtpunten meer in terug. En dan blijft enkel het rauwe en harde over, dat inderdaad ook bestaat, maar waarvoor misschien ook alternatieven kunnen worden geboden, zonder naïef te zijn. Een van die harde realiteiten is ook de peer pressure rond drugs, seks en alcohol in de jongerenleefwereld. Maar ik vind dat ik als schrijver niet de indruk mag wekken dat jongeren gaan denken: kijk, om erbij te horen, moet ik zo zijn of moet ik dit drinken. Ook ik moet mij als auteur hoeden voor de eventuele invloed die ik kan uitoefenen. Ik denk anderzijds niet dat de figuren in mijn boeken softies of naïevelingen zijn. Dat zijn bewuste tieners. Een van de grootste uitdagingen van onze maatschappij is hoe om te gaan met het emotionele isolement, waar veel jongeren en ook volwassenen in terechtkomen. Ik denk dat ik voor sommigen af en toe wel iets kan loswrik-ken door een bepaalde passage in een boek. Als iemand dingen kan voelen die hij voordien nooit gevoeld heeft, heb ik al heel wat bereikt, vind ik. Onlangs kreeg ik een mailtje van een achttienjarig meisje dat zei dat ze nu minder schrik heeft voor de dood dan vóór het lezen van mijn boek Angeldust. Dat vind ik leuk, want ook de dood is nog steeds een taboe. Als ik kinderen en jongeren kan aantonen dat seksualiteit samenhangt met gevoelens, vind ik dat ik wat bereikt heb. Je moet kinderen het hele pakket van het leven aanreiken: pijn, verdriet, vreugde, lachen, seks en doodgaan. Maar als iemand doodgaat, wil ik ook niet schrijven dat het overleden personage in de kist gestoken wordt, onder de grond gelaten wordt en dat na een bepaald aantal maanden de maden door zijn kist kruipen. Dat is goed in horrorboeken voor volwassenen die dat graag lezen. Men vergeet vaak dat jongeren kwetsbaar en
beïnvloedbaar zijn en een eigen ritme hebben om open te bloeien. Jeugdboeken moeten dat ritme niet bepalen." Gierik: U wil blijkbaar een bepaalde zingeving aanreiken. Descamps: "Zinloosheid creëert leegte, die uiteindelijk uitmondt in gevoelloosheid. En met gevoelloosheid kun je geen relatie opbouwen. Vandaar dat je in mijn boeken overal een zin terugvindt, zonder een beeld op te hangen van een ideale wereld. Als mensen zich vragen stellen bij het lezen van mijn boeken, ben ik al tevreden. Van mij moet er niet gezegd worden: 'Je moet eens een Descamps lezen, want wat die allemaal durft schrijven…..' Mijn boeken zijn voor een groot stuk een weerspiegeling van wie ik ben." Gierik: Expliciet taalgebruik kan natuurlijk ook een bewustzijn scheppen bij jongeren in verband met soa 's (seksueel overdraagbare aandoeningen). Descamps: "Die vraag stel ik me ook bij expliciete boeken over losbandig seksueel gedrag en aids. Dat kan choquerend werken. Dan stel ik ook vast dat het misschien wel goed is dat jongeren die graag lezen en misschien zelf zo zijn, een spiegel voorgehouden wordt, zodat ze zich realiseren dat ze misschien zelf binnen een paar jaar in bed liggen te zieltogen als ze zo verder blijven doen. Als dat inderdaad dat effect heeft op jongeren, dan ben ik ook blij dat die boeken bestaan. Je kunt in die hele discussie niet zwart-wit denken. Je kunt alleen maar aantonen wat voor type auteur je bent en wat je graag schrijft, omdat je er 100 procent achterstaat. Als je alleen maar je eigen grenzen verlegt, omdat je denkt dat het wel zal scoren, dan ben je verkeerd bezig." Gierik: Lukt het scoren bij de jeugd alleen maar met hardere thema 's? Verkopen die beter? Descamps: "De normen schuiven steeds verder op, maar je krijgt ook een normvervaging en dat vind ik een gevaarlijke tendens. Een leven nemen of een meisje verkrachten, wat houdt dat bij wijze van spreken nog in? Tegenwoordig staat het in sommige middens goed om betrokken te zijn bij een gang bang. Jongeren kicken alleen maar op zaken die een stap verder gaan, ook bijvoorbeeld op gebied van drugs. Je kunt nu niet meer kicken op marihuana. Waar vroeger de verkenning van het seksuele zich beperkte tot strelingen, gaat men nu veel vroeger overstappen op de geslachtsdaad, met alle gevolgen van dien. De voorlichting bestaat dan wel, maar toch vormen tienerzwangerschappen een steeds groter probleem. En vervolgens gaat men weer lichter over abortus heen stappen. Maar hoe moetje als ouder reageren als je dochter op haar dertiende komt vertellen dat ze zwanger is? En de impact van een abortus is toch niet te onderschatten, er bestaat een kans dat je heel je leven met een schuldgevoel blijft rondlopen. Daarom vind ik de huidige normvervaging een gevaarlijke trend. Je bevindt je daar op vrij glad ijs en begeleiding is dan toch nog welkom. Maar het zijn heus niet alleen de harde thema's die de verkoop bij jongeren bepalen, hoor." Gierik: De uitdaging voor de jeugdschrijver ligt in het vinden van het evenwicht tussen het baanbrekende, waar jongeren naar uitkijken, en het handje vasthouden? Descamps: "Ik vind niet datje als jeugdschrijver voor naïeve kinderen moet schrijven door alle heikele thema's uit de weg te gaan, maar ik vind het vooral belangrijk om de verwondering te laten bestaan. Als alles bij naam genoemd wordt en alles mag en alles kan, dan verdwijnt de verwondering, die het leven heel mooi kan maken. Als je alles mag, blijft er niets meer over om stiekem te doen. Laat die jongere die honger heeft naar expliciet seksuele dingen, maar in het geheim een seksboekje kopen. Ik zal hem daarnaast wel iets anders aanbieden."
Van een onverbeterlijke, chaotische vrolijkheid. Enkele aantekeningen bij het tienjarig overlijden van Roland Monteyne (1932-1993) Patrick Auwelaert 'On ne me verra pas, à mon heure dernière, entouré de prêtres. Je veux mourir bercé par la vague de la mer tempétueuse, ou debout sur la montagne… lesyeux en haut, non: je sais que mon anéantissementsera complet… L'aigle, le corbeau, l'immortel pélican, le canard sauvage, la grue voyageuse, éveillés, grelottant defroid, me verront passer à la lueur des éclairs, spectre horrible et content. De Lautreamont, Les Chants de Maldoror Vijf dagen nadat ik beeldhouwer/graficus Roland Monteyne leerde kennen, was hij dood. Gestorven aan een hartaanval. Nadine, zijn levensgezellin, kwam thuis van boodschappen doen en trof hem levenloos in de woonkamer aan. Het was zijn nichtje Anouck die me 's anderendaags telefonisch van het tragische nieuws op de hoogte bracht. Anouck Rhayé, dochter van wijlen keramist/kunstschilder/graficus Yves Rhayé, had me al vaak over haar 'nonkel beeldhouwer' verteld, maar tot de dag van zondag 12 september 1993 had ik nooit geweten dat die nonkel niemand minder dan Roland Monteyne was, die als kunstenaar internationale bekendheid genoot en wiens werk me zeven jaar voordien voor het eerst knock-out had geslagen. Zondag 12 september 1993, een zondag als alle andere, met dit verschil: de zomer loopt op zijn laatste benen doodvermoeid in de open armen van de herfst. Ik bevind mij in mijn appartement in Opwijk en houd mij onledig met het herlezen van De kracht van verlamming van Eva Gerlach. Dat weet ik nog precies, omdat ik er de bewuste dag in mijn dagboek van toen op heb nageslagen. Dan gaat de telefoon. Het is Anouck. Ze belt van bij haar nonkel beeldhouwer, zegt ze, waar ze al een paar dagen verblijft. Ze wil vanavond nog terug naar haar appartement in Schaarbeek en vraagt me of ik zo vriendelijk zou willen zijn haar op te halen en weg te brengen. Dat wil ik graag voor haar doen, want ze heeft zelf geen wagen. Het adres is Sashuis, Sasbaan 13, Herdersem. Herdersem is niet ver van Opwijk. Nog geen halfuur later bevind ik mij dan ook in de Sasbaan. Evenwijdig ermee loopt een rechtgetrokken arm van de Dender, die tot de rand met zwart water is gevuld. Helemaal achterin de straat speelt het witte Sashuis verstoppertje met de talloze schakeringen van groen die het omringen. De woning lijkt op het eerste gezicht leeg te staan van de nazomerse stilte die er heerst, maar dat is slechts schijn. De bel snijdt de idylle van de middag ruw in twee. Achteraf houd je het niet voor mogelijk dat ik steeds had verzuimd naar zijn naam te vragen. Ik, die al jaren een zelfverklaard zwak voor beeldhouwkunst en voor beeldhouwers had. Die in 1986 de Poëzieprijs van de Vlaamse Club Brussel had gewonnen met een gedicht getiteld De beeldhouwer. Die dat gedicht in hetzelfde jaar had gepubliceerd in De Vlaamse Gids, waarin het stond afgedrukt naast een aankondiging van Roel d'Haeses vijfenzestigste verjaardag.1 (Roel d'Haese, nog zo'n beeldhouwer van formaat wiens werk toentertijd erg tot mijn verbeelding sprak. Mijn geluk kon niet op: ik had het zo in brons willen gieten.) Ik kwam voor het eerst in aanraking met Monteynes werk in de zomer van 1986 tijdens de Internationale Sculpturale van Dendermonde, een initiatief van de lokale kunstgalerie De Graal. Monteynes werk was te zien in de stedelijke kunstacademie en bracht me bij
de eerste aanblik danig in de war. Ik wist niet goed wat ik ermee moest aanvangen, kon het niet duiden, had nog nooit eerder iets gelijkaardigs bij een andere beeldhouwer gezien, maar zag al spoedig in dat het, zowel letterlijk als figuurlijk, ijzersterk werk was. Op een niet te verklaren manier greep het me bij mijn ballen en hield het me een andere waarheid voor dan degene die ik tot dan toe altijd voor de enige ware had gehouden. Het bekijken van zijn werk had een vergelijkbare uitwerking op me als het lezen van Menuet van Louis Paul Boon een paar jaar voordien: ik was niet meer dezelfde erna. Iets had sindsdien mijn mens- en wereldbeeld onherstelbaar aangetast, gewijzigd. En dan de titels: Jonge en beminnelijke moeder sublimeert in haar lichaam de stigmaten van haar zoon (1983) -Luisterend naar een jonge virginaliste, even wulps als virtuoos (1980) - De geboorte van een groot wetsgeleerde. Zijn opvoeding is reeds ingezet (1978). Titels die zeer tot mijn door het surrealisme besmette verbeelding spraken. Pas later, toen hij al dood was, kwam ik erachter dat Monteyne diepgaand door het surrealisme was beïnvloed en er ook de principes van onderschreef. Subversief tot in de kist. Het gezicht van de man die openmaakte, leek bijna geheel uit bakkebaarden opgetrokken. Ertussen priemden een paar ogen die me onderzoekend aankeken. De grijze haren droeg hij lang en verwilderd. Met een beetje fantasie had hij zo voor een aan lager wal geraakte aristocraat uit het Victoriaanse Engeland kunnen doorgaan. Maar het was Monteyne, al wist ik dat toen nog niet. Achter zijn rug, in de ruime trappenhal, doemde een monumentaal beeldhouwwerk op, waaraan mijn ogen zich ogenblikkelijk vastzogen. De schok der herkenning voer als een elektrische lading door mijn lichaam. Ik had dit werk, waarvan ik later ontdekte dat het Schuine guillotine voor incestueuze tweeling (1987) als titel droeg, nog niet eerder gezien, maar herkende het niettemin meteen, dit is: ik voelde in elke vezel van mijn lichaam dat het gemaakt was door een beeldhouwer wiens werk me ooit een geestelijke uppercut had bezorgd. In de woonkamer, waar het haardvuur zich alvast op killer wordende avonden voorbereidde, verwelkomde Anouck me. Ik omhelsde haar en zij stelde me aan hem voor: 'Patrick, voilà mon oncle Roland, le sculpteur.' (Haar moeder was Franstalig, haar vader een West-Vlaming uit Koekelare, zodat zij een tweetalige opvoeding had genoten, maar liefst en best sprak zij haar moeders taal.) De beeldhouwer keek me andermaal doordringend, maar niet onvriendelijk aan en nodigde me uit te gaan zitten. Daarop kwam zijn levensgezellin Nadine de kamer binnen met op haar arm Justine, hun tweejarig dochtertje. Omdat ik, vooral in het gezelschap van mensen die ik niet ken, eerder gereserveerd van aard ben, verliep de kennismaking aanvankelijk nogal stroef. Hij bood gloeiendhete koffie in een mok aan, die ik voortdurend aan mijn mond hield, een manier om mijn schutterigheid te verbergen. Er brandde een vraag op mijn lippen, die ik Anouck wilde stellen, zij het niet nu, waar hij zelf bij zat: Roland wie? Want op dat ogenblik had ik nog steeds niet de link gelegd met de maker van het werk dat ik zeven jaar voordien in de Dendermondse kunstacademie voor het eerst had gezien, en dat sindsdien als een collectieve herinnering, zeg maar een archetype, in mijn geheugen lag opgeslagen. Even later kreeg ik de kans toen Anouck me voorstelde wat werk van haar nonkel in de aangrenzende vertrekken te bekijken. Ik veerde op en volgde haar. Toen ik in een kamer aan de andere kant van de trappenhal eenmaal het werk Twee droevige en clavofiele kinderen op de weg naar Golgotha. De vogels zijn opgevlogen en verdwijnen in de verte (1986) had gezien, een indrukwekkend werk in brons en hout, kon ik mij niet langer beheersen. Monteyne, zei ze ietwat verwonderd, alsof ze ervan uitging dat ik het had geweten. 'Roland Monteyne.' Eenmaal terug in de woonkamer keek ik met heel andere ogen naar de man. Ik werd zelfzekerder. Zei hem dat ik zijn werk kende en vertelde hem waar en wanneer ik het voor het eerst had gezien, de hele kunsthistorie. Waarop het dunne vliesje ijs dat ons introductiegesprek had omgeven zienderogen smolt. Ongeveinsde wederzijdse belangstelling kwam ervoor in de plaats. Hij was geen knoeier van het twaalfde
knoopsgat, zoals ik had gevreesd toen Anouck me voor het eerst over hem vertelde, en ik was niet zomaar een vriendje van zijn nichtje, dat van kunst geen kaas had gegeten. Tegen een van de kamermuren stond een indrukwekkende hifi-installatie van Bang & Olufsen. Het futuristische design stond in schril contrast met de rustieke, grotendeels uit eiken balken opgetrokken woonkamer van de achttiende eeuwse woning. Uit de luidsprekers klonk etnische muziek op. Omdat ik zelf een groot muziekliefhebber was, vroeg ik hem naar de oorsprong ervan. Ze bleek van pygmeeën afkomstig te zijn. Luisterde hij veel naar, zei hij me, naar volksmuziek uit alle uithoeken van de wereld. Ik vertelde hem over mijn fascinatie voor de muziek van Jimi Hendrix, waar ik toen intens naar luisterde. Daarmee leek ik een gevoelige snaar te hebben geraakt. Jimi Hendrix, daar was hij ook gek van, zei hij. Waarop zich een discussie ontspon over het jaar waarin Hendrix was gestorven. In 1970, zei ik. In 1971, zei hij. Ik hield voet bij stuk. Hij ook. Het eindigde ermee dat hij naar zijn bibliotheek trok en met een boekdeel encyclopedie onder de arm terugkwam. Enig bladeren hierin leerde hem dat ik gelijk had. Hij had nochtans beter moeten weten, want in 1970 had hij het beeld Elegy for Jimi gemaakt. Gelukkig nam hij het grootmoedig op. Daarop vertelde hij me dat hij zich herinnerde dat het kunstschilder/graficus Luc Hoenraet was geweest die hem destijds in een Brusselse kroeg van Hendrix' dood op de hoogte had gebracht. Waarop hij prompt 's mans meesterwerk uit 1968 Electric Ladyland tevoorschijn haalde en een van de twee schijfjes in de cd-speler stopte. Het afspelen van de cd leverde echter wat moeilijkheden op. Geen geluid kwam uit de klankkasten. Dit ontlokte hem enige cynische uitspraken omtrent de niet altijd voor de hand liggende verhouding tussen prijs en kwaliteit van gebruiksvoorwerpen in het algemeen en hifi-installaties in het bijzonder. Na enig gepruts slaagde hij er dan toch eindelijk in het ding aan de praat te krijgen. De openingsklanken van wat ik ogenblikkelijk als Moon, Turn the Tides... Gently, Gently Away herkende, vulden de woonkamer. Van een onaardse schoonheid. Het was een eeuwigheid geleden, zei hij, dat hij nog naar Hendrix had geluisterd. Hij genoot er zichtbaar van, terwijl de huis-kater rond onze benen een verhaal ontspon, waarin verleiden centraal stond. Ruim anderhalve week later, op vrijdag 24 september 1993, zou diezelfde muziek ook weerklinken tijdens zijn crematie. Naar ik later vernam, had hij tussen het tijdstip van mijn vertrek en de dag van zijn dood nog ettelijke malen naar het nummer geluisterd. De dag dat Roland Monteyne zou worden gecremeerd, kwam de lijkwagen maar niet opdagen, en toen hij dat eindelijk wel deed, was het geen vijf, maar twee voor twaalf. De crematie zou om tien uur in het crematorium van Lochristi plaatsvinden. Ik was een uur voordien al bij het Sashuis aangekomen. Anouck had me gevraagd dat te doen. Ze wilde met niemand anders dan met mij meerijden, zei ze. Niet veel later draaide de lijkwagen eindelijk de oprit op en kon de dodenrit naar Lochristi beginnen. In zijn kielzog volgde een hele sliert wagens van familieleden, vrienden en kennissen, waaronder als laatste de mijne. De rit van Herdersem naar Lochristi, via de E40, was een groteske vertoning, helemaal in de geest van de patafysische levensstijl die Roland Monteyne er altijd op na had gehouden. Hij moet zich in zijn lijkkist vast hebben omgedraaid van het lachen. Omdat de kans bestond dat de beeldhouwer op zijn eigen crematie straks nog te laat zou komen, hield de lijkwagen er namelijk een gevaarlijk hoge snelheid op na. Daarbij zigzagde hij van het ene rijvak naar het andere, links en rechts auto's en vrachtwagens voorbijstekend. Wij, de hele sliert wagens die er als schakels van eenzelfde ketting mee verbonden waren, hadden de grootste moeite hem te volgen. Ik vooral, de laatste schakel in de rij. Ik reed met een aftandse Renault toen, die op zijn laatste benen liep. Slaagde ik er in doordeweekser omstandigheden al nauwelijks in honderdtwintig kilometer per uur uit het vehikel te halen, thans zag ik me gedwongen er een constante snelheid van om en bij de honderdvijftig uit te persen, wilde ik tenminste niet afgescheiden worden van de zonderlinge stoet waarvan ik deel uitmaakte. Nu had ik natuurlijk op eigen houtje naar Lochristi kunnen rijden, alleen bestond dan de kans dat ik er veel te laat zou aankomen, want ik was nog nooit eerder in dat bloemistendorp (gespecialiseerd in chrysanten?), laat staan in het lokale crematorium,
geweest en kende er dan ook niet de weg naartoe. De aanwezigheid van Anouck Rhayé op de zetel naast de mijne maakte de situatie er bovendien niet gemakkelijker op. Hij was altijd haar god geweest, Monteyne, en niet alleen in het diepst van haar gedachten, zodat ik haar, tussen het gevaarlijke slalommen door, ook nog eens in haar verdriet moest zien trachten te troosten. Zelden heb ik een indrukwekkender gebeurtenis meegemaakt dan Monteynes dodenwake, de avond voordien. Het lichaam van de beeldhouwer lag opgebaard in de bronsgieterij achter zijn woning. Die had hij er omstreeks 1970 zelf gebouwd. Sindsdien had hij er tientallen bronzen beelden gegoten, het ene al verbijsterender, aangrijpender, afstotelijker, voorwereldlijker en erotischer dan het andere. Nu lag hij zelf als een wassen beeld in zijn kist, Roland, en dat beeld was uniek, want voor het eerst én voor het laatst was het dat iedereen die hem had gekend het te zien kreeg. Als op een tentoonstelling die meteen na de vernissage was afgelopen. Bij ons afscheid, later die avond van zondag 12 september 1993, deed hij me een boek cadeau: De Wakende, een lijvige, gebonden en op groot formaat uitgegeven dichtbundel van Pol le Roy, met zeven tekeningen van hemzelf.2 Het zou hem oneer aandoen als ik zei dat ik blij was met het onverwachte geschenk. Ik was er niet blij mee: ik was er verguld mee. Met de vaste hand van de graficus schreef hij er nog een opdracht in, waarna hij het signeerde. Vijf dagen later had ik het wrange gevoel dat hij daarmee zijn grafschrift had geschreven. 'Patafysica: soort wetenschap die ontstaat uit humor als practical joke, situatiekomiek en woordenspel, en die ontwrichtend werkt op de vermeende stabiele persoonlijkheid van de mens. Het gaat om een schijnwerkelijkheid, die evenwel geen aanleiding vormt tot het sombere nihilisme van Nietschze (al heeft die het zelf ook over een fröhliche Wissenschaft) of tot de duistere ervaring van een excessieve erotiek bij Bataille. De patafysische humor vertoont veeleer verwantschap met de onmogelijke raadsels van het Zenboeddhisme. Men kan daarom beter denken aan een onverbeterlijke chaotische vrolijkheid, de uit de uitzichtloosheid opborrelende en bevrijdende schaterlach.' Treffender omschrijving van het begrip patafysica heb ik nergens weten te vinden dan in deze tekst van Frans Boenders, filosoof, kunstcriticus en vriend van de overleden beeldhouwer. Veel beknopter en droger, maar voor een groter publiek wellicht verhelderender definitie trof ik aan in een niet ondertekend artikeltje in De Standaard van 30 mei 1996: 'Dat is een satirische uitvinding van de Franse absurdistische auteur Alfred Jarry3, die in een van zijn stukken op groteske wijze de menselijke imbeciliteit, verwaandheid en gemeenheid heeft neergezet.' Roland Monteyne en de patafysica. Hij was, samen met de cineast Harry Kümel, corector van het Vlaams Instituut voor Hoger Patafysisch Onderzoek, dat nauwe banden onderhield met de Vrije Universiteit voor Patafysisch Onderzoek, ook een Vlaamse instelling, zij het geen openbare. Ongetwijfeld één van de meest patafysische daden die hij in zijn leven stelde, geheel en al in de geest van Alfred Jarry, de uitvinder van het begrip, was het in scène zetten van Het Laatste Avondmaal van Da Vinci, waarbij hijzelf de rol van Jezus vervulde en de vier groepjes van telkens drie apostelen aan zijn linkeren rechterzijde werden uitgebeeld door vrouwen, die voor de gelegenheid baarden droegen, maar voor het overige geen enkele moeite deden hun vaak weelderige vormen te verhullen. Onder die twaalf vrouwen Nadine, zijn levensgezellin, en Anouck, zijn nichtje. Ik kan mij levendig voorstellen dat die vertoning met een 'onverbeterlijke chaotische vrolijkheid' gepaard moet zijn gegaan. Na zijn uitvaart werden kaartjes verspreid waarop iedereen die aanwezig was, werd bedankt. Ook stond er volgende tekst op: 'Roland Monteyne -Heeft zich verwaardigd deze wereld te verlaten de X Absolu, en la Fête de la Dilution, in het jaar... (1993).' Op
de voorkant stond een foto van dat Laatste Avondmaal. Een postuum patafysisch statement dat kon tellen. Roland Monteyne en het oosten. Terwijl het gesprek dat tussen onze monden ontstond stem gaf aan al wat ons omgaf- de schilderijen aan de muur, van vrienden, spraken wat dat betreft boekdelen kleur, licht en liefde voor het vak -, speelde Justine in onze nabijheid met vierkante kaarten waarop Chinese karakters stonden afgebeeld. Toen hij zag dat ik er gefascineerd naar keek, vertelde hij me dat hij zijn dochtertje Chinees aan het leren was, en vervolgens dat hij zelf oosterse talen en geschiedenis had gestudeerd. Ik viel van de ene verbazing in de andere, vooral toen hij me even later tussen neus en lippen door ook nog vertelde dat hij in de vijftiger jaren Belgisch kampioen motorcrossen in regelmatigheids- en uithoudingskoersen was geweest. Van een veelkantige persoonlijkheid gesproken. Ik kan me niet meer herinneren hoelang ik die avond met hem heb doorgebracht. Anderhalf uur? Twee uur? Vier uur? Het zal wel iets tussenin zijn geweest. Tenslotte was ik gekomen om zijn nichtje op te halen, die terug naar haar appartement in Schaarbeek wilde. Aan de waaier van gespreksonderwerpen die zich voor onze ogen openvouwde, leek echter geen einde te komen. Ik kan me niet herinneren sindsdien met iemand in zo korte tijd zoveel onderwerpen te hebben aangekaart. Wat al niet ter sprake kwam: Don Cherry, de jazzmuzikant, die ik toen vooral kende als de trompettist op de eerste platen van Ornette Coleman. Of ik ook wist dat die ooit een plaat met de Poolse, klassieke componist Penderecki had gemaakt?4 Dat wist ik niet, nee. Meteen haalde hij de plaat tevoorschijn en legde ze op de draaitafel. Ook de zaak Berghmans-Jageneau, eind zestiger jaren een literaire rel van formaat, werd heropend.5 Ik weet niet meer wie daarover begon, hij of ik. In elk geval waren we een tijdje zoet met het oprakelen van die beruchte zaak van letterdieverij, die ik alleen uit de literair-historische boekjes kende, maar die hij van nabij had meegemaakt. Als bewijs diepte hij een mapje met vergeelde kranten- en tijdschriftenartikels uit zijn archief op, waarin de hele historie uit de doeken werd gedaan. Jageneaus dichtbundel Pest over Vlaanderen, met zes tekeningen van hemzelf, had ik toen nog niet in mijn bezit. Ironisch genoeg begon ik eerst alles over en van Monteyne te verzamelen toen hij al dood was. Het meeste van dat materiaal kreeg ik overigens van Anouck, de rest diepte ik veelal in antiquariaten op. Wat ik al had gevreesd, gebeurde toch: de ketting van wagens, die in het kielzog van de lijkwagen naar Lochristi scheurden, brak. Ik, als hekkensluiter, had daar pas een idee van toen we de snelweg al hadden verlaten. Ergens aan een kruispunt op de ring rond Gent stopte de wagen waar ik sinds ons vertrek uit Herdersem achteraan had gereden en die ik al die tijd slechts met overdreven snelheid had weten te volgen. Stapte uit: een man waarvan Anouck me vertelde dat hij tot de patafysische kring rondom Monteyne had behoord. Of ík soms wist hoe we het crematorium van Lochristi konden bereiken, want dat hij zijn voorganger was kwijtgeraakt en niet wist hoe hij dat onzalig gat op de boerenbuiten kon bereiken? Ik moest hem teleurstellen. Na veel vijven en zessen en navraag bij de lokale bevolking bereikten we het crematorium tenslotte toch. In de inkomhal stond al een indrukwekkende menigte bij elkaar. Familie, vrienden en collega's, waaronder een flink deel van de Belgische kunstwereld: Roel d'Haese, Octave Landuyt, Paul van Gijsegem, Yves Rhayé, Cyr Frimout, Jef van Tuerenhout, Jef Geeraerts en vele anderen. Toespraken in het auditorium. Van vrienden, ik kan me niet meer herinneren wie allemaal. De fotograaf Roland Minnaert, ja, één van Monteynes beste vrienden, die met verstikte stem een paar woorden van afscheid sprak. Vervolgens iemand die, naar ik achteraf hoorde, helemaal niet op 'het programma' stond. Een vrouw, die zich naar het spreekgestoelte begaf en spontaan herinneringen aan Roland begon op te halen. Over de wandelingen die ze samen in een of ander bos hadden gemaakt en over de talloze gesprekken die ze daarbij hadden gevoerd. Erg roerend allemaal, maar wie was dit in de Lautréamonts6 naam? Eén van Monteynes minnaressen? De verhalen erover waren me inmiddels bekend.
Toen ik even later afscheid van hem nam, geloofde ik stellig dat we elkaar spoedig zouden weerzien. We waren tenslotte nog lang niet uitgepraat. Ik beloofde hem wat gedichten van mijn hand te zullen opsturen. Want over poëzie hadden we het tijdens ons gesprek ook gehad. Ik had hem verteld dat ik zelf poëtisch actief was en dat ik ooit een gedicht met als titel De beeldhouwer had geschreven. Hij wilde het graag lezen, evenals mijn andere gedichten. Toen ik daarop met Anouck in mijn wagen stapte, had ik het gevoel dat tussen Monteyne en mij de genese van een vriendschap was ontstaan, en daar was ik blij om. Ik verheugde me al op mijn volgende ontmoeting met hem, die wat mij betrof niet spoedig genoeg kon plaatsvinden. Een week na zijn dood schreef ik in een opwelling een herdenkingsgedicht voor hem. Voor mijn doen stond dat gedicht, acht kwatrijnen lang, zeer snel op papier. Ik droeg het op aan Nadine, zijn levensgezellin, aan Anouck, zijn nichtje, en aan Justine, zijn dochtertje. 'Zo sloot zich onverwacht laat de avond/In toegenegen taal hermetisch/Tot een gedicht van afscheid zonder woorden./Zo simpel is de poëzie van heengaan soms.' Het slotkwatrijn. Het gedicht verscheen, na eerst jaren in mijn lade te hebben gelegen, vervolgens vruchteloos de ronde bij een aantal literaire tijdschriften te hebben gedaan, uiteindelijk in het winternummer 2001 van Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift. Van een vriendschap de genese luidde de titel. Ik denk nog vaak aan hem, Monteyne. Dat is niet verwonderlijk: tweemaal daags wandel ik voorbij een van zijn beelden, dat op een sokkel staat in de Lange Zoutstraat in Aalst, mijn huidige woonplaats. 63 morele voorschriften (1980) heet het werk, dat door de stad werd aangekocht 'in een bewuste keuze van het stadsbestuur hulde te brengen aan een kunstenaar die in het onbewuste van de droom zijn inspiratie vond'.7 Aan dat beeld is overigens nog een patafysische anekdote verbonden. Het stond er al een tijdje toen een arbeider in stadsdienst op een ochtend ontdekte dat het zestig kilo zware, bronzen beeld verdwenen was. Het was simpelweg wég. Consternatie alom, vooral bij het stadsbestuur. Een onderzoek werd ingesteld, maar zonder resultaat: het beeld bleef spoorloos. Was iemand zinnens er, naar analogie met de Rechtvaardige Rechters van het Lam Gods, losgeld voor te vragen? Het stadsbestuur hield alvast zijn hart vast. Tot het, enkele weken later, opeens weer op zijn oorspronkelijke plaats bleek te staan. Onbeschadigd, alle 63 morele voorschriften compleet, nog even suggestief als voorheen. Zo simpel is de poëzie van een terugkeer soms. Poëzie, daar had hij altijd van gehouden, Monteyne, vooral die van de dichters waarmee hij bevriend was en waarmee hij eenzelfde visie op leven, liefde, dood en kosmos deelde: Erik van Ruysbeek, Pol le Roy, Roger M.J. De Neef, Dirk Christiaens, Maurice Maelderlick, Jacques Lacomblez. want in afzondering en gebondenheid was hij niet meer hij werd de stilte en haar heelalwijde zang Pol le Roy, Herfstschemer8 Noten: 1
Het gedicht 'De beeldhouwer' verscheen, samen met een ander, 'De nacht', in De Vlaamse Gids, nummer 6 (november-december) van de zeventigste jaargang, 1986, pp. 54-55. 2 Roy, Pol le: De Wakende, Uitgeverij Lannoo, Tielt, 1979, 144 pp. 3 Frans dichter, toneel- en romanschrijver (1873-1907); voorloper van het surrealisme; schreef groteske satiren op de burgerij, waarvan de bekendste Ubu roi (1896) is; oefende een grote invloed uit op het avant-gardetoneel, meer bepaald op het werk van E. Ionesco. 4 Don Cherry/Krzysztof Penderecki: Actions, recorded live at the Donaueschingen Music Festival, 1971. 5 In 1967 verscheen van Jan Berghmans bij uitgeverij Manteau een keuze uit eerder verschenen gedichten, Robijnlicht,
waarin acrostichons en woordspelingen voorkwamen die moesten bewijzen dat Lambert Jageneau de gedichten schreef. Berghmans hield staande dat hij de auteur was, maar gaf toe dat Jageneau hem hielp. Nog in 1967 verscheen van Berghmans bij uitgeverij De Galge de eenakter De zaak mens, waarvan Jageneau beweerde dat hij die aan Berghmans had gedicteerd. In 1968 verscheen van Jageneau, eveneens bij uitgeverij Manteau, de gedichtenbundel Pest over Vlaanderen, die door Roland Monteyne werd geïllustreerd met zes tekeningen. Van deze bundel verscheen in 1969 een herdruk. Eveneens in 1969 liet Berghmans bij uitgeverij De Galge zijn versie van dezelfde bundel verschijnen: Pest over Vlaanderen III; elk acrostichon van de versie Jageneau was eruit weggewerkt. 6 Lautréamont (Comte de), pseudoniem van Isidore-Lucien Ducasse, Frans schrijver (1846-1870). Zijn voornaamste werk, het lyrische prozawerk Les chants de Maldoror (1869), behoorde, samen met het werk van de Sade, tot de favoriete lectuur van Monteyne. Onder meer Alfred Jarry onderging zijn invloed, terwijl de surrealisten hem als hun grote voorbeeld beschouwden. 7 Uit het voorwoord bij de catalogus naar aanleiding van de retrospectieve Roland Monteyne in het cultureel centrum De Werf te Aalst, juni-september 1995. 8 Uit De Wakende, Uitgeverij Lannoo, Tielt, 1979, p. 76.
Vice Versa (Monoloog in twee stemmen) Renaat Ramon Want de mens voert, heel alleen, in zijn binnenste een tweegesprek, dat op de juiste wijze geregeld dient te worden. Blaise Pascal, Gedachten Een moderne moraliteit in de vorm van een wagenspel. Gedurende de ganse voorstelling tracht een zwijgende en geblinddoekte Vrouwe Justitia (V.) een balans met gewichten in evenwicht te brengen. Achter een schrijftafel waarop een fles whisky, bier en glazen, zit een griffier (G.) te noteren. De twee identiek geklede protagonisten - in feite één personage dat zich tijdens een zelf-bevraging afsplitst in een beklaagde (B.) en een rechter (R.) - nemen plaats links en rechts van het toneel. Zij praten zittend of lopend. Telkens als de griffier 'tableau' roept, staan de acteurs/actrices even onbeweeglijk, als een 'tableau vivant'. (B. schenkt zich in en drinkt) R. - Je koketteert met je dorst. B. - Zoals een rechter koketteert met de dood. R. - Niet alle rechters zijn beulen ... B. - … en niet alle beulen zijn rechter. De plaats bepaalt de functie. R. - Goed, ter zake. Griffier. G. - Voor ons verschijnt de genaamde Barend Revis, geboren te Rumbeke op 18 februari 1951, als zoon van Floris en … R. - Nee, nee, resumeer. We hebben niet alle tijd. En deze scène verdraagt geen ambtelijke taal. G. - Verdacht van openbare dronkenschap. Verwaarlozing van de plichten van staat. Morele wreedheid. Poging tot doodslag. Beschuldigde ontkent de mens. R. - Motief? G. - Zelfhaat. B. - Protest! R. - Hoe zo, protest? B. - Protest, edelachtbare! R. - Protest? Ben je advocaat? B. - Nee - je pleit pro domo; je valt samen met je rol. R. - Maar niet met jezelf.
B. - De doodslag is niet bewezen. R. - Maar de 'poging tot' wel. B. - Je hoeft de voorbedachtheid niet te weerhouden. R. - Hoewel het idee niet nieuw was. B. - Je hebt het overleefd ... Een dronkemansruzie… Onwillige en verijdelde manslag… R. - Je bent je eigen milde rechter... B. - …. en je pleit de goede trouw. R. - Het valt nog mee datje niet ontoerekeningsvatbaarheid pleit. B. - En als straf een ontwenningskuur. R. - Maar vertel es. Hoe is het begonnen? En wanneer? B. - Ja, daar gaan we weer: een liefdeloze jeugd, verwaarlozing, slechte vrienden. Straffeloze zonden. En erfelijk belast. Dat heb ik te laat beseft. In sommige families drinkt men van vader op zoon. De père en fils depuis 1872. Van moeder op dochter komt ook voor. Men wordt in dronkenschap verwekt en men sterft bezopen. De verveling van het dagelijks leven en de onontkoombare tradities van het dorp. Als je vijftien jaar werd, goten de wederdopers bier over je kop. Un rite de passage. Daarna mocht je drinken. Je moest. (Opent een flesje bier en giet het over zijn hoofd.) R. - Nee, nee - dat is te plebejisch. Het is begonnen als een burgerlijk drama. En als een ritueel: het nadenkend mengen whisky, soda, ijs, in de juiste, precieze verhoudingen. B. - Het werk van de onervaren amateur. De kenners lachen: zonde van de drank. Je laat het water weg, maar je behoudt het ijs ter wille van de klank. De plotse plof van een doffe do en de klare klik van de helderste letter uit het alfabet. G. - Poëzie! Dante! Vloeibaar vuur! Tableau! R. - Whisky en cognac. Je leefde in een walm van sterke drank. De adem: whisky. De lucht: cognac. Je leven: whisky en cognac. B. - Je krijgt een bijnaam. In de cafés heet je whisky; op je werk cognac. En na middernacht spreekt men je aan, met de subtiele dubbelzinnigheid die de onsterfelijke drinker eigen is, als 'de dubbele'. G. - Proost! (R. & B. doen alsof ze het glas heffen en drinken). R. - Je laatje voorstaan op die reputatie. Maar buiten de kroeg is de minste toespeling de oorzaak van drift, woede, razernij. Eerst verbaal geweld. Dan vallen er klappen - je zoekt een mes….. B. - Ja 'de wijn is een goedaardig duiveltje' - maar 'een dubbele' is een demon. R. - Niet afleiden. Bekennen in eerste aanleg is beter. Je vermijdt een uitvoerig requisitoir vol nalatigheden. En een lang voorarrest.
B. - Je zitje hele leven lang in voorarrest. R. - Je denkt: 'jouw soort hoeft niet te overleven'. B. - Nee - want je leeft in een wereld zonder noodzaak, zonder samenhang ... R. -... en zonder waarheid. B. - Je bent altijd in het voorgeborchte van de hemel of in het centrum van de hel. R. - Je leeft met de angst en tevergeefs wil je met sterke verhalen de grote gaten in je geheugen dichten. B. - Je hoeft je niets te herinneren. Het is voldoende te hebben geleefd. R. - Maar je ontbreekt de moed… B. - … of de mogelijkheid... R. - ….. om te leven op eigen kracht. Je bent een misverstand. B. - Je vergeet acteur te zijn, R. - je wilt vluchten achter de coulissen….. B. - … en je merkt dat er geen meer zijn. R. - Wat ontbreekt je dan om een mens te zijn? B. - Het derde oog, het zesde zintuig. R. - Een ziel. Vleugels. Vleugels en vuur. B. - Toch zijn er ook redelijke wezens, zoals de wagenmenner, de duivel, de griffier en (B en R wijzen op zichzelf). (R. doet teken aan de griffier: niet noteren). R. - Je bent ijdel als Lazarus. B. - En hoogmoedig als Salomon. R. - Je viert triomfen, maar meteen roep je je eigen ellende over je af. B. - Het is geen leven: 's avonds denk je: haal ik de morgen R. - en 's morgens denk je: haal ik de nacht? R. - Je hebt de wil van een karrenpaard dat stopt bij de klanten. Jij stopt bij de leveranciers. B. - Je bent de lieveling van de kasteleinse R. - en de lakei van de kastelein. B. - Heel even ben je een scherp gesteld waarnemer: focus in. De platte levens die je pad dwarsen spoel je door. R. - En daarna wordt de hele wereld een caleidoscoop. Focus out.
B. - Je drinkt van 't vat en tegen de middag heeft je lijfde spanning van een ton. R. - En in het ergste geval slaap je in een goot….. B. - … als in het hooi. En 's anderendaags ben je zelfs te stom om bier te drinken. R. - En je hoofd -je hoofd dat langzaam de vorm aanneemt van een rode dik-buikige fles. (B. zet zo 'n masker op). G. - Tableau! B. - Je leeft als een hermafrodiet en beweegt als een groteske schaduw. R. - Als in een bizarre droom. B. - Een drinker heeft geen dromen. R. - De nachtmerries niet te na gesproken, de zwarte verhalen van onschuld en boete, van misdaad en lafenis….. B. - Ja ja, zo is het: als je droomt ben je in last: beklaagd, beschuldigd, gearresteerd… R. -… en gevangen in een vat….. B. - … wacht je het laatste oordeel af... R. -… in streepjespak. B. - En je vervloekt de stokers die je de vuurproef laten ondergaan. R. - Toch herinner je je deze droom: je zwemt in het bassin van een mondain hotel, in het bad dat men het 'lac cognac' noemt, maar gevuld is met venijnige en gechauffeerde Hollandse vieux. Je hebt dorst, maar drinken betekent verzuipen. Je worstelt om boven te blijven. Rondom het zwembad staan tafeltjes, aan elk tafeltje twee stoelen, een links, een rechts. Op elke rechte stoel zit een vriend. Op elk tafelblad malt: Glenfish, en pro forma, voor het oog: een kristallen beker met ijs. Maar de rand is niet te bereiken en de klotsende en flonkerende ijsblokjes klinken als de klok van Arnemuiden. B. - Als je van whisky houdt, zal je nooit meer van iemand anders houden. R. - Cognac, mon vieux, Courvoisier… B. - Ja, als aperitief of als dessert… (De twee komen samen, drinken en zingen:) En al mijn geld is op in jenever en in Bock, in jenever en in Bock….. G. - Tableau! R. - En dan volgt het grote zwijgen. Het duurt dagen, weken, soms maanden. Als een verblijf in een vreemd land. In kelder, of in een cel. De wanden komen stapsgewijs nader….. B. - De dagen rijen zich als dummy's in een rek. De morgen heeft geen woorden meer. En ook de middag zwijgt, de middag die eerder sprak met een gepelde tong. R. - En de nacht! Hoe zal de nacht de raad brengen die de dag niet heeft gebracht?
B. - Het is een stilte die geen verwachting wekt - als van een stomme die probeert te spreken met de mond vol zand. R. - Een zwart zwijgen dat niets verbergt en niets te zeggen heeft. B. - Vraag en antwoord vallen samen in het niets. R. - Zwijgen is ook een vorm van grootspraak. En van hoogmoed. B. - Waarlijk, niets goddelijks is je vreemd: je hebt alle misdaden begaan die je berecht. R. - Je vreet, vecht, neukt en vlucht. B. - En je jaagt op blaffende konijnen als een gesjochten hond. R. - Fraai. Je hebt, kort voor de aanslag, je collectie glazen met huisraad bekogeld. B. - Scherven brengen geluk. R. - Ja, maar alleen in een spiegelkamer. B. - Omdat je dan niet meer de groteske vervorming van je face hoeft te zien. (B zet het masker op de kop van R) Voilà. Un couvre-chef. Changement de décor. R. - En je kan je wentelen in de scherven als een martelaar. B. - Of als een fakir. R. - Zo word je een man zonder spiegelbeeld. B. - Met alleen nog een dubbelganger. R. - Dubbelganger is een vreemd begrip voor iemand die het bestaan van de mens zelf ontkent. B. - Wees duidelijk. Wie ontkent? Welke mens? R. - Wie stelt hier de vragen? Ben jij misschien onderzoeksrechter? B. - Jij? R. - Je doet watje is toebedeeld. B. - Goed. Dan is het billijk datje ook de antwoorden geeft. R. - Dan moeten we van plaats wisselen. B. - Goed. (Ze wisselen van plaats). Jij stelt de vragen, jij antwoordt. R. - Nee - jij antwoordt - geen monoloog. B. - Toch had je het gemakkelijker kunnen maken: een monoloog gevuld met vragen. (maakt een groot vraagteken in de lucht).
R. - Goed. Een retorische vraag. Als er geen paarden zouden zijn - wat is daarvan de consequentie? B. - Geen koetsier meer, geen palfreniers, geen stalknechten… R. - Goed. En als er geen stieren meer zouden zijn? B. - Geen picadors meer, geen torero's, geen Carmen… G. - Muziek! (Laat een fragment uit 'Carmen'horen - of zingt, staande, zelfde rechter laat het met een teken stopzetten). B. - En als er geen mensen zouden zijn? R. - Dan zouden er ook geen goden zijn. B. - En vice versa. Rechter, ik ontken jouw bestaan! Beul, doe die man de das om! (Vrouwe Justitia doet haar blinddoek als een 'das'om de hals van de rechter). Span de paarden voor de wagen! E finita la commedia! Op naar het galgenveld! G. - Tableau!
Dolen Jan B. Er was eens een man die niet slapen kon. Ten einde raad ging hij naar de dokter. Hij kreeg een slaapmiddel dat uitstekend hielp. Alleen droomde hij nu dat hij wakker lag. Dat verhaal vertelde Anton zichzelf nacht na nacht, als hij in het donker voor zich uit lag te staren. Hij piekerde niet, zijn hart klopte regelmatig, hij ademde rustig en diep, maar de slaap bleef weg. Ze lagen in een twijfelaartje. Hij moest maar een paar centimeter naar links kruipen om zijn onderbuik tegen Carolines warme billen aan te schurken. Zij sliep de slaap der rechtvaardigen, diep maar niet in stilte. Bij het inademen maakte ze een sissend geluid, dat in kracht toenam tot de luchtstroom haar droge huig aan het trillen bracht en het gesis overging in een grol, die bij elke adembeweging luider werd. Psssssj-rt. Psssssj-rrt. Psssssj-rrret. Psssssj-reut. Psssssj-rrreut. Psssssj-rrreut! PsssssjREUT. Psssssj-REUT! Psssssj-REUT!!! Hij kende het patroon door-en-door en wist hoe hij zou reageren. Eerst zou hij het geronk negeren. Hij zou zich wijsmaken dat het hoorde bij de nacht, zoals de roep van de nachtzwaluw of het kwaken van kikkers. Als dat mislukte, zou hij actief aan de actie deelnemen. Hij zou de deinende golven berijden als een surfer, die met gecoördineerd benenspel de tomeloze kracht van het water tot zijn voordeel aanwendt. Hij zou de sputterende machine betrekken bij het schaapjes tellen. Pssssj - een lammetje, rrrt - het springt over het hek. Psssjt - de ooi, reut - ze gaat erachteraan. Pssssj - de ram. Maar het zou hem niet helpen. De schaapjes zouden steeds dikker worden, tot ze het hek verpletterden. Ten einde raad gaf hij zijn vrouw dan een por. De warmte van haar lichaam verraste hem telkens weer. Ze reutelde kort maar heftig, alsof er een mes in haar rug werd geploft. Soms kwam haar hoofd een paar centimeter van het kussen en mompelde ze een excuus, heel zwak, als een echo uit een andere wereld. Daarna begon alles opnieuw. ♦♦♦ Bij de vaart woonde een heks. Hij kon haar ruiken. Ze was groen en vol slijm als het water dat aan weerskanten van de weg op hem wachtte. Waarom lag zijn school toch voorbij het bos? Hij was gedoemd tot de smalle strook tussen berm en kasseien. Bij regen ploegden zijn banden door de modder. Scheen de zon een paar dagen, dan stolde de smurrie tot richels en sleuven. Zijn fiets schampte erop af, het stuur bonkte tegen zijn handpalmen. 's Ochtends was zijn angst draaglijk. Meestal reden er anderen voor en achter hem, scholieren die dezelfde kant uitgingen, of arbeiders van de steenfabriek, een kopzak op de brede rug. Maar als de school uit was en iedereen zich naar huis spoedde, kon hij de groep niet bijhouden. Lang voor halfweg waren ze verdwenen. Om vier uur 's middags was het licht anders in het bos. In de struiken floten vreemde vogels. Naarmate de heks dichterbij kwam, werden zijn benen zwaarder. Trager en trager maalden zijn voeten. Laat ze er niet zijn, bad hij. Spaar me! Maar de muurtjes aan de kant van de brug waren nauwelijks twintig meter ver en achter de struiken rechts ving hij al een glimp op van het gifgroene water. Hij ging rechtop in de trappers staan. Weg! Weg! Voorbij! Wanneer hij de vaart precies kruiste, wilde hij niet weten, maar zijn fiets pleegde verraad. Zie, zie, lispelden de banden op het beton van de brug. Hij kneep zijn ogen nog meer tot spleetjes en keek
strak voor zich uit terwijl zijn adem door zijn longen gierde. Haar stank overweldigde hem, ijskoude handen streelden zijn wangen. Voorbij, voorbij, verder! De vogels gingen te keer. De rest van de weg maalde hij af als een bezetene. Het mocht niet baten. Hij wist dat ze morgen weer op hem zou wachten. ♦♦♦ Anton draaide zich op zijn andere zij. Koud schijnsel gaf aan waar de klokradio stond. Het licht was zwak, maar nu zijn zintuigen waren aangescherpt leken het schijnwerpers op lage wolken. Hij keek, maar las de cijfers niet. Sinds de eerste waterklok geloven we dat de tijd maat kent, regelmaat. Ten onrechte: terwijl de seconden wegtikken, zet de tijd uit en krimpt, neemt toe in kracht en verstilt weer. Er zijn geen minuten, geen seconden, alleen eeu-wigheden waarin je vele malen sterft en onmiddellijk herboren wordt. Het was steeds even laat als de slaap van de voornacht hem in de steek liet, als een hoer die naar de volgende klant trekt. En het zou even laat blijven tot het nieuws van halfzeven hem los zou rukken uit de slapeloosheid. ♦♦♦ De duivel was zwart en gemeen en hij stonk. Hij woonde in een donkere toren die de weg naar zijn grootouders bewaakte. Over de flanken van het monsterlijke gebouw kropen slangen en buizen. De schoorsteen braakte rook en roet uit, die mensen ziek maakte en verstikte. Vader zei dat het een kolen-centrale was. Anton wist beter. Als de auto bij de ijzerwinkel linksaf ging, kroop hij achter de stoelen en smeekte zijn ouders hem te roepen als alles voorbij was. Eén keer had zijn vader hem op de proef gesteld. Hij was opgelucht tevoorschijn gekomen terwijl de sombere massa de zon afblokte en de rook overal boven hem was. Het duurde weken voor hij zijn ouders weer durfde aankijken. ♦♦♦ Anton had pillen geprobeerd. Ze werkten, maar ze hielpen niet. Eén was zo bitter, dat de smaak hem dag en nacht bijbleef. Een andere gaf nachtmerries, epische taferelen vol vernedering en nijd. Er waren tabletjes die in zijn mond verkruimelden als druivensuiker; ze brachten hem aan het doezelen terwijl hij 's avonds nog wat las, maar overdag leek het of zijn hoofd vol zat en er geen gedachte bij kon. De maan hing buiten rond, net als de kat. Hoe hoog boven zijn vermoeide lichaam strekte de kamer zich uit? Twee meter dertig, vijfduizend miljard lichtjaar? Vannacht was de hemel overtrokken, want hij zag geen enkele ster aan het plafond. Klaas Vaak moet op zijn instrumenten landen, dacht hij. Pas op, er zijn windstoten tot vijftien knopen! Pssssjt-reut! Wat is slaap anders dan het evenbeeld van de kille dood? Ovidius, dacht hij. Gebrek aan slaap, dus gebrek aan dood. Ik ben verdwaald in dit leven en dool door gangen zonder einde of begin. Er is geen buiten of binnen, de weg loopt om het gebouw heen en dient geen ander doel dan de misleiding. Er zijn dwaalsporen voor indringers, zodat het gasthuis van de slaap voorbehouden blijft aan de uitverkorenen. Wie niet droomt, zal het rijk der hemelen niet binnengaan. Zalig de armen van geest, want zij worden niet vervolgd om hun dwanggedachten. ♦♦♦ In de Vinkenstraat waren er geen slagbomen. Als de bel rinkelde en de rode lichten knipperden, dan had je tien seconden om je gebeden te zeggen. De dood donderde voorbij als een blauw monster met een hondenkop. Op een dag nam het monster Kaatje
mee, een meisje uit de derde klas. Anton kende haar alleen van zien. Sproeten en vlechtjes. Daar hield het dus op. ♦♦♦ Hij stond op en liep naar de badkamer, naakt. Met zijn scheenbenen tegen het porselein plaste hij in de donkere diepte. Het water van de wereld gaat door mij heen, dacht hij. Ik sta aan de rand en teken parabolen die niemand ooit zal zien. Parabolen, parabelen. Er was eens een man die niet slapen kon. Nee, niet opnieuw! Er hing nu een zoete geur van zweet en aceton in de slaapkamer. Mala aria, dacht hij. Uit het bed klonk gepruttel, een stoommachine in traagloop. Hij moest haar voorbij de middellijn duwen. Zij schoof een eindje op, zachtjes, woordeloos. Ze leeft nog, dacht hij. Zij wel.
Nijlen '65 Werner Verrelst
SUNLICHT Hij staat op de plank door duizenden zaterdagen zeep blank. Spel dat uit benen moet geboend. En hoe water dan het prikken koelt.
DE WATERPUT Dat hier enkel een emmer verdween en nooit iets meer. Iets brak daar diep en hield niet langer op. Wat riep bleef dagen langs de wanden draaien, keerde neer en weer, randde als een ampere kreet. Wie zocht bedacht de zwaartekracht en dat een spiegel enkel neemt.
Er is iets Karel Wasch
MISSCHIEN Moest jou zeggen hoe ik verloren had de strijd. Maar in een gang vol koffers met gestold verdriet trok je even aan mijn broekspijp voordat ik je voorgoed verliet nog even als altijd. O in het weekend als het van je moeder mag kunnen we elkaar nog zien ook doordeweeks en anders steeds misschien.
MYSTERIE Er is iets wel en niet gebeurd de plaats, absurd genoeg, is mij ontschoten, ik sla de zwarte engel van zijn sokkel verbrijzel zijn gegoten lach. Het huis, de tuin, ze leven bij de dag, maar zonder woord; de bloesem zal haar zaad verstrooien. Er is iets nooit gezien het valt nu zwaar dat te erkennen nog staar ik blind de beelden na maar mistig is mijn uitzicht voor een beslagen raam. Een naam, de klank, zij klinken uit de verte, maar zonder een gestalte die hen kent. Een schim lost op voordat het licht haar raakt.
Liever noem ik het niets Bert Lema veel uren om een Delftsblauw kopje te bekijken zijn ons gegeven en wanneer we over de rommelmarkt slenteren is het voorbij al lang geleden laat ons dus talmen bij de Afrikaanse maskers de spiegelkasten en het breekbare blauw aanschouwen van een kopje: het is een gedachte die voorzichtig omvat wil worden laat ons inhouden de adem waarmee we willen prijzen luidkeels: mooiste oudste teerste laat ons even daarvan af zien en baden in een verstrooide halfslaap: dan bestaat er een ruime wereld waar we niet in verbazing vallen maar van de éne tijd in de andere de Kerstkaarsjes de stukjes geslepen glas uit oude luchters: ze zijn als klinken op deuren
eeuwen zijn ons gegeven ze zien eruit als gedroogde bloemen als foto's in sepia doorleefde sofa's wat leefde: geuren opsnoof rondliep of achterover leunde ligt onder deze prullaria als een vergane laag bladeren de stoel waarop ik zit en de tafel waar ik een elleboog op steun tijdens het schrijven zet mij aan tot het beschrijven van een tocht: met tafel en stoel doorheen de tijden ik noem het niet droom of vlucht liever noem ik het niets:
zo reis ik zonder oponthoud en ademen in mijn adem alle doden waaruit mijn woorden groeien
in liefde voor het leven de jaren de seconden zitten we bij elkaar en zijn al middeleeuwen over je slapend gezicht glijden spiegelingen: meisje moeder oud besje gestalten die je aan den lijve ondervindt en doorstaat net zoals ik de mijne
het zeer glorieuze moment dat onze blik valt op een beeldje dat we altijd al wilden hebben: het heeft de vorm waarin we bezig zijn onszelf te gieten het zeer blijde vermoeden dat onze ziel die niet bestaat zich kan vormen uit een indruk opgedaan op een rommelmarkt en dat jij en ik dit vermoeden delen wanneer we op zondagmorgen hand in hand lopen in de verblindende schuinte van een winterzon
Vijf vingers, vier tenen Ellen Bauwens Vijf vingers om de hals gekromd Rug over rug gebogen Heupen delen het ritme met vijf vingers die strijken en geen onnauwkeurigheid gedogen of stappenderhand hun doel bereiken Met langgerekte bogen In golvend gebaren Voorbij ieder vermogen Tot de mooiste buitenlijnen Van dubbelspraak bevlogen van waar geen twee ooit was Tot ze weer worden wat ze waren: Roberto Miranda met zijn contrabas.
Jij weet hoe dunbevolkt de steden waren vier voeten in de telgang van het vreemde land Soms kregen wij wel eens een ober aan een tafel het dienblad enkel spiegels, schuimend op de hand Op zesenzestig wervels door geboende zalen schilderij: een meisje dat met beide monden lacht Zelfs het water bleef in kleurenbogen dralen geklater dat ons geen gedachte verder bracht De uren vielen van de trotse torens neer maar: ouderdom gold enkel de gebouwen Ik weet nog hoe weinig toen verkwanselde tot meer We hebben spiegeltje voor spiegeltje gehouden
In de hoek van de tuin Stella Timonidou HET DERDE LID Direct vervangen, met dezelfde naam en kleur, om de illusie te behouden dat hij nog steeds leeft en zingt. Het was wel wat onverwacht om Hermes dood te vinden na een driedaags uitstapje. We voelden ons schuldig tot we meer over zijn leven en oorsprong leerden. Zijn voorvader de Serinus Canarius en z'n vaderland de Canarische Eilanden. Het Historia Animalum spreekt over zijn bestaan en benadrukt zijn buitengewone zang. Onvergetelijk zijn melodieën en zijn gefladder in de kooi of liever gezegd gevangenis. Hij was het derde lid van het gezin. Tijdens de vakanties verhuisde hij, maar ook daar schiep hij fraaie akkoorden. Waarom zwoeren natuur en tijd tegen zijn leven samen? We hebben ten minste nog zijn rustplaats gekozen: in de onbetreden, beschaduwde grond tussen de hortensia's in de hoek van de tuin.
THEODOSIA Het blaffen van honden 's nachts en het geluid van koeienbellen overdag wisselen elkaar af. Echte pastorale, idyllische scènes, ooit thema's van grote schilderkunst, die nu het kleine naastgelegen huis sieren. Af en toe hoor je een menselijke stem. Rondom bergen en luisterrijk groen en de zon die meedogenloos op je voorhoofd brandt. De sterren in de heldere hemel schijnen als diamanten in staat je te verblinden.
De weduwe verderop zingt een klaaglied om haar pijn te uiten, een bidsnoer in de hand. Ze klaagt niet. Ze neemt het leven zoals het komt, want ze weet: je kunt het noodlot niet vermijden. De kinderen in de vijgenboom zingen en eten honingzoete vijgen. Als ze klaar zijn vertrekken ze tevreden lachend op een vurig paard. Vertaling: Kees Klok en Stella Timonidou
Menopauze Piet Brak 1. Haar haaruitval wordt uitgebeend. Geluk krijgt een nieuwe betekenis. Ze herinnert zich een park met moegewaaide bomen. De dagen worden korter in de late zomerlucht. Het spelend kind in de verte lijkt weer het hare. De nacht doet pijn door scherp verlangen.
2. Het is: hoe je de avond in het raamwerk spant, hoe het kleinkind je leven vult van wachten en kijken naar het einde van de tuin, en het bos erachter dat verlangt naar licht. Het is: alsof met de jaren je stilte beter kan verdragen. Het leven lijkt nog enkel een weerbericht.
MEDEWERKERS AAN DIT NUMMER Patrick AUWELAERT: publiceerde verhalen en essays in o.a. Kreatief, Wel, Gierik & NVT, Vlaanderen, Brutaal, De Brakke Hond, Deus ex Machina en De Vlaamse Gids. Jan B.: medisch-wetenschappelijk publicist, schreef Ziekten van deze tijd (2002) en Nooit meer oud? Serge BAEKEN: tekenaar Serge Baeken was tot voor kort het best bewaarde geheim van de Belgische artscène. Unplugged én op Mac brengt hij langzaamaan een eigenzinnig, bevreemdend en seksueel geladen universum in het vizier. Zijn door gedrevenheid explosief uitdei-nende oeuvre oogst sinds de lancering van zijn digitale galerij internationale erkenning. Voor ontrafeling van het SB-mysterie: bezoek www.sergonetix.tk Ellen BAUWENS: publiceerde in Deus ex Machina. Piet BRAK: (°1943), bekroond met debuutprijs van de Jong-Nederlandse Literaire Dagen en de Yang-Poëzieprijs (1988). Publiceerde enkele dichtbundels en in talrijke literaire tijdschriften. Dimitri BONTENAKEL: (°1971) volgde les aan de Schrijversacademie, publiceerde in Boekbedrijf, De Brakke Hond en Gierik & NVT. Reu uit de meute Mooie Jonge Honden. Debuteert met Een zwerver met pleinvrees bij Davidsfonds Uitgeverij september 2004. Ronald COMMERS: (°1946) is hoogleraar ethiek en wijsbegeerte aan de Universiteit Gent. Hij leidt er het Centrum voor Ethiek en Waardeonderzoek. Daarvoor was hij als universitair docent en hoofddocent ook verbonden aan het Limburgs Universitair Centrum en de Vrije Universiteit Brussel. Hij publiceerde een zestal boeken en vele tientallen artikels in zijn vakgebied. Daarbuiten is hij ook actief als publicist van politieke, sociale en culturele bijdragen. Roland DE BLENDE: copywriter. Publiceerde eerder in Gierik & NVT, Deus ex machina. Eerste verhalenbundel in voorbereiding. Luc DESCAMPS: Luc Descamps (°1962) debuteerde in 2001 met De dodelijke pijp, een boek waarmee hij in 2002 de derde prijs wegkaapte bij de Kinder- en jeugdjury Vlaanderen. Ook zijn tweede boek, Kleuren, viel in de prijzen: het kreeg de eerste prijs van de Kinder- en jeugdjury Limburg 2003 in de categorie 12 tot 14 jaar. Op korte tijd lijkt Descamps uitgegroeid tot een veelschrijver: ondertussen zijn er maar liefst zeven jeugdboeken van hem verschenen. Die grote productie tast de kwaliteit geenszins aan: het boek Angeldust, waarvan ook al een cd-single is verschenen, werd alweer genomineerd voor de Kinder- en jeugdjury Vlaanderen. Al zijn boeken worden gepubliceerd bij Uitgeverij Facet. Christophe DIRICKX: (°1961) schrijver van kortverhalen. Zijn verhaal 'Maximum' werd opgenomen in Mooie jonge honden, een bundeling van jong Vlaams literair talent (Van Halewijck, 2003). Daarvoor debuteerde hij met de bundel Shakespeare Road, een reeks verhalen gesitueerd in Brixton, Londen (waar hij woont). ILAH (Inge Heremans): tekent 'Cordelia' voor De Morgen, Goed Gevoel en Zuurvrij, tekent 'Mira' voor Flair en 'Ivan' voor Menzo, haar laatste boekje heet Cordelia oraal. Bert LEMA: publiceerde gedichten in Nieuw Wereldtijdschrift, Yang, De Brakke Hond, Dietsche Warande & Belfort, Appel, Letters en Epiloog.
David NOLENS: (°1973) debuteerde in 2002 met de roman Vrint. Renaat RAMON: dichter, essayist en beeldend kunstenaar. Medewerker aan Poëziekrant. Publiceerde de bundels Oogseizoen (1976), Ansichten (1980), Flandria fabulata (1983), Noodweer (1987) en Qui-vive (1999); ook visuele poëzie: Ongehoorde gedichten (1997) en Color-field poetry (1999). Voor de reeks Dichters van NU verzorgde hij de bloemlezing uit het werk van Jan van der Hoeven (PoëzieCentrum; Gent, 2000). Stella TIMONIDOU: studeerde Engelse en Griekse taal- en letterkunde in Thessaloniki. Vertalingen en gedichten verschenen in Kruispunt, Honderd Dichters 7, Maatstaf, Ballustrada en De Tweede Ronde. Haar vertaling van Twee Vrouwen van Mulisch bij uitg. Kastaniotis in Athene is dit jaar verschenen. Chris VAN CAMP: columniste voor De Morgen. Ze runt het culturele online magazine met webTV Kingkong.be en bezielt sinds 2003 het cultuitgeverijtje KingKong Books. Verder bezondigde zij zich aan quasi alles wat je schrijvend kan doen. De 'full Xandra story' vind je tussen de verhaallijnen van een lijviger, niet louter pornografisch boek dat voorjaar 2004 verschijnt. Diederik VANDENDRIESSCHE: (°1975) is germanist en filosoof en werkte geruime tijd als journalist voor o.a. De Morgen en De Financieel-Economische Tijd. Momenteel is hij onderzoeker in de politieke filosofie aan de Universiteit Gent. Jan VAN LOY: kleine jan (°1984) debuteerde bij uitg. Van Halewijck met Het Land Der Dwazen en publiceerde al eerder bij De Brakke Hond. Christophe VEKEMAN: (°1972), publiceerde de boeken Alle mussen zullen sterven, Iedereen kan het en Wees maar niet bang. Hij is columnist bij De Morgen, zijn theatermonoloog Angsten en twijfels en eeuwige liefde gaat in februari 2004 in première. Een verhaal werd geselecteerd in de verzamelbundel Mooie jonge honden, nieuw Vlaams literair talent (uitg. Van Halewijck, 2003). Werner VERRELST: debuteerde met een verhaal in Gierik & NVT. Karel WASCH: (°1951), publiceerde 4 dichtbundels bij De Beuk, A‚dam. Essays en poëzie in Jonas, Trouw, Bres, Gierik & NVT, Appel, Poëziekrant. Ex-redacteur van Ruim, momenteel redacteur van literair tijdschrift Opspraak. In 1998 publiceerde hij een biografie over Dylan Thomas.