Werkgelegenheidsplan 2009 Joëlle Milquet, Vice-Eerste minister, minister van Werk en van Gelijke Kansen
Inleiding : de arbeidsmarkt in België A. De arbeidsmarkt in België 1. Algemene stijging van de werkgelegenheidsgraad tussen 2000 en 2007 •
In 2000 besloten de Staatshoofden en regeringsleiders van de Europese Unie om de Lissabon-Strategie te lanceren die erop gericht is om van de EU tegen 2010 de meest competitieve en meest dynamische kenniseconomie ter wereld te maken,die in staat isom een duurzame economische groei te combineren met een kwantitatieve en kwalitatieve verbetering van de werkgelegenheid, een grotere sociale samenhang en een duurzaam milieu. Deze Strategie omvat een Europese Werkgelegenheidsstrategie die de Lidstaten richtsnoeren en cijferdoelstellingen oplegt. Aldus streven de Lidstaten een globale werkgelegenheidsgraad na van 70%, 60% voor de vrouwelijke werkgelegenheid en 50% voor de werkgelegenheid bij de 55+’ers. De Strategie werkt aan de hand van indicatoren die het mogelijk maken om op geregelde basis de vooruitgang van de Lidstaten te evalueren, zowel in de tijd als tussen de Lidstaten onderling.
•
Tussen 2000 en 2007 heeft België 259.200 banen gecreëerd, namelijk 185.700 voor de werknemers in loondienst en 14.200 voor de zelfstandigen.(de lange terugval van de zelfstandige activiteit eindigde in 2004 met de toetreding tot de EU van de Midden- en Oost-Europese landen wier onderdanen verplicht zijn om het statuut van zelfstandige aan te nemen om toegang tot de Belgische arbeidsmarkt te verkrijgen), en 59.400 voor de overheidsambtenaren wier aantal sedert 2005 relatief ongewijzigd bleef. De werkgelegenheidsgraad is tussen 2000 en 2007 dus lichtjes gestegen van 60,9 tot 62%. In dezelfde periode nam de werkgelegenheidsgraad in de eurozone sneller toe, van 61,4 % naar 65,7%.
•
Aldus is het verschil niet alleen groter geworden ten aanzien van de eurozone maar ook in vergelijking met de landen die door wet van 1996 ter bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van ’s lands concurrentievermogen als referentiepunten werden genomen (Frankrijk (2007: 64,6%), Duitsland (69,4%) en Nederland (76%)) en ten opzichte van de Scandinavische landen die de globale doelstelling van 70% overschrijden. Dit kan evenwel gedeeltelijk worden verklaard door de dynamiek qua demografie en migratie die varieert van land tot land. Van de landen die werden bestudeerd komt België achter Zweden en Frankrijk, het
land waar de bevolkingsgroep 15-64 het sterkst is toegenomen (België: 3,8% ; eurozone: 2,9% ; buurlanden: 0,8% ; Scandinavische landen: 3%). •
Het aantal grensarbeiders daarentegen dat tot 2003 rond de 50.000 (nettosaldo) schommelde is in 2007 stapsgewijs gestegen tot 57.500 eenheden.
•
De arbeid in loondienst in de industrie is blijven afnemen terwijl in de bouw- en vooral in de dienstensectoren heel wat banen werden gecreëerd.
•
Het aantal laaggeschoolden is aanzienlijk teruggelopen, wat ten goede is gekomen van de groep van gekwalificeerde personen die driemaal meer kans maken op inschakeling in het arbeidsproces dan de laaggeschoolden.
•
De forse toename van het aantal banen tijdens de laatste jaren valt dus vooral te noteren in de privé-sector. Er kan worden van uitgegaan dat ook de beleidsmaatregelen van overheidswege hebben bijgedragen tot de stijging van de werkgelegenheid, onder meer via lastenverlagingen en subsidies. Zo is het welslagen van de dienstencheques in ruime mate toe te schrijven aan de subsidiëring van het stelsel. Tijdens de Werkgelegenheidsconferentie van 2003 waarop de maatregel werd ingevoerd, werd een doelstelling van 25.000 arbeidsplaatsen tegen eind 2007 vooropgesteld. Intussen is het aantal via deze maatregel tewerkgestelde werknemers stelselmatig toegenomen tot meer dan 65.000 op het einde van 2007. Sedert hun invoering viel nagenoeg 10% van het gemiddelde aantal nieuw-gecreëerde banen (met een sterke stijging in de tijd) aan de dienstencheques toe te schrijven. In 2007 werd één op de zes (14,3 %) van de nieuwe banen gecreëerd via het stelsel van de dienstencheques.
•
In vergelijking met het jaar van de lancering van de Lissabon-Strategie is de werkloosheid toegenomen (+0,9 procentpunt) en ze bedroeg in 2007 7,5%. De eurozone kent een gelijkaardige werkloosheidsgraad die in 2000 evenwel hoger lag (9,2%). In september 2008 waren er 33.384 werklozen minder in België ten opzichte van 2007.
•
Nu eenieder genoodzaakt is om een bijdrage te leveren om het hoofd te bieden aan de vergrijzing van de bevolking en het hebben van een baan de garantie bij uitstek is tegen sociale uitsluiting, heeft België het minder goed gedaan dan de eurozone op het stuk van de activiteitsgraad die slechts met 1,9 procentpunt is gestegen (67,1% in 2007) daar waar de eurozone erin geslaagd is meer potentieel aan arbeidskrachten te mobiliseren (+ 3,5% : 71,1% in 2007).
•
Samengevat: -
Jobcreatie
-
België : 259.2000 (+ 6,2%) Eurozone : 18.401.900 (+ 15,4%) Tewerkstellingsgraad België : van 60,9 naar 62%, ofwel een stijging van 1,1 % Eurozone: van 61,4 naar 65,7%, ofwel een stijging van 4,3 %
-
Werkloosheidsgraad België : van 6,6 naar 7,5%, ofwel een stijging van 0,9 % (sept. 6,6%) Eurozone : van 9,2 naar 7,5%, ofwel een daling van 1,7% (sept. 7,5%)
-
Actieve bevolkingsgroei België: 3,83% Eurozone: 2,89%
2. De werkgelegenheidsgraad van vrouwen, jongeren, oudere werknemers en personen van buitenlandse origine ligt nog onder het Europees gemiddelde •
De tewerkstellingsgraad specifiek voor 2007 kan als volgt worden samengevat:
Mannen Vrouwen Jongeren (15-24) Ouderen (55-64) Buitenlanders buiten de EU •
België 68,7% 55,3% 27,5% 34,4% 38,1%
Eurozone 73,4% 58,0% 38% 43,3% 57,9%
In 2000 bedroeg de banencreatie 6,2% van de totale werkgelegenheid waarbij de vrouwen verantwoordelijk waren voor het leeuwendeel van die stijging. Het percentage vrouwen dat een baan gevonden heeft is toegenomen met 11,3% tegenover een stijging met 2,5% bij de mannen. Niettemin lijkt de beoogde vrouwelijke werkgelegenheidsgraad van 60% tegen 2010 onrealiseerbaar. In 2007 bedroeg hij 55,3% tegenover 58% in de eurozone. De kloof tussen de mannelijke en de vrouwelijke werkgelegenheid blijft evenwel substantieel: 13,4 procentpunten (17,9 punten in 2000), iets lager dan het cijfer opgetekend in de eurozone (15,4 procentpunten) maar ongeveer driemaal zo hoog als de cijfers van Finland en Zweden ! Wanneer men de werkgelegenheidsniveaus van de verschillende leeftijdsgroepen bekijkt, blijkt dat de Belgische cijfers en die van de eurozone vergelijkbaar zijn voor de 25-54-jarigen (respectievelijk 79,7% en 79,2%). De vrouwelijke werkgelegenheidsgraad in deze leeftijdsgroep ligt zelfs hoger dan de Lissabon doelstelling van 60% (72,3% tegenover 70,6% in de eurozone maar tussen 75 % en 83% in
de buur- en de Scandinavische landen), maar de doelstelling heeft betrekking op alle vrouwen. •
De Belgische werkgelegenheidscijfers bij de jongeren (15-24 jaar) zijn uitermate zwak (27,5% tegenover een gemiddelde in de eurozone van 38%). Tussen 2000 en 2007 is de werkgelegenheidsgraad van deze leeftijdsgroep in België zelfs gedaald met 2,8 procentpunten terwijl de eurozone hier een lichte stijging van 1 percentpunt optekent. Deze cijfers moeten evenwel met de nodige omzichtigheid worden ingeschat vermits de daling van de werkgelegenheidsgraad bij de jongeren ook een gevolg kan zijn van het langer studeren. Opgesplitst per gewest komt de werkgelegenheidsgraad van jongeren voor Vlaanderen uit op 31,5%, voor het Waalse Gewest op 23,1% en voor het Brusselse Gewest op 19,6%. De werkloosheidsgraad bij jongeren blijft een van de voornaamste bekommernissen van het werkgelegenheidsbeleid. Hij bereikt immers over het hele Koninkrijk in 2007 18,8%. De werkloosheidsgraad voor jongeren van 15 tot 24 jaar varieert naargelang de gewesten: van 11,7% in Vlaanderen over 27,8% in Wallonië tot 34,4% in Brussel. Eén constante kan echter voor alle gewesten worden aangestipt: de werkloosheidsgraad bij jongeren is minstens dubbel zo hoog als die bij de gehele bevolking (a rato van een verhouding van 1 tot 2 voor Brussel en van 1 tot 2,6 voor de beide andere gewesten).
•
De werkgelegenheidsgraad bij de oudere werknemers (55 tot 64-jarigen) blijft één van de zwakste van de EU: 34,4% tegenover 43,3% in de eurozone in weerwil van een stijging sedert 2000 (25%). Deze werkgelegenheidsgraad is vrij evenwichtig verdeeld over de gewesten : 34,2 % in Vlaanderen, 33,6 % in Wallonië en 38,3 % in Brussel. Het behoud van een zeer hoge werkgelegenheidsgraad, ook voor de hogere leeftijdsgroep, (85% voor de groep van 50-54, 79,7% voor de 55-59-jarigen en 60,4% voor de 60-64-jarigen) in Zweden illustreert dat het mogelijk is om meer mensen aan het werk te houden zonder dat de levens- of arbeidskwaliteit daaronder lijdt. De werkloosheidsgraad voor de 55- tot 64-jarigen bedraagt 4,2 % (3,5 % in Vlaanderen, 3,6 % in Wallonië en 11,1 % in Brussel). De stijging van het aantal oudere werknemers valt te verklaren aan de hand van zowel demografische factoren – cohorte-effect door de grotere participatie van de vrouwen – en economische factoren – relatieve stijging van de werkgelegenheid in de tertiaire sector – als door de uitvoering van specifieke beleidsmaatregelen van de laatste jaren. Naast de progressieve verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd voor vrouwen sedert 1997 met het oog op een gelijkstelling met de pensioenleeftijd voor mannen, hebben deze beleidslijnen enerzijds het beperken van de mogelijkheden voor vervroegde uittreding uit het arbeidsproces op het oog(hervorming van het stelsel voor oudere werklozen en van het brugpensioenstelsel), en anderzijds het aan de slag houden van personen aan het einde van hun loopbaan via onder meer, gerichte verlagingen van de sociale lasten voor de
ondernemingen die senioren tewerkstellen of in dienst nemen, inkomensgaranties op gebied van de berekening van de pensioenrechten of het recht op “outplacement”. Bovendien kunnen maatregelen zoals het stelsel inzake loopbaanonderbreking - in de privé-sector sedert 2002 vervangen door het tijdskrediet - die de werknemers de kans bieden om tijdelijk hun loopbaan op te schorten of hun arbeidsprestaties te verminderen waarbij ze een uitkering van de overheidsadministraties genieten, bijdragen tot het verlengen van de beroepsactiviteiten van de betrokkenen. Een werknemer die actief blijft na zijn 62ste – of na een loopbaan van minstens 44 jaar – kan sedert 2007 bovendien rekenen op een bonus bij de berekening van zijn pensioen. Algemeen kan worden gesteld dat de stijging van de werkgelegenheidsgraad in België in zeer ruime mate toe te schrijven is aan de oudere werknemers, van wie de werkgelegenheidsgraad voor de 50-54-jarigen en die van de 55-59-jarigen sterker is toegenomen dan in de eurozone en de buurlanden of zelfs de Scandinavische landen (respectievelijk +10% en +11%). Ook de werkgelegenheidsgraad van de 60-64-jarigen is gestegen maar minder snel (+4,8% tegenover +7,5% in de eurozone). De werkgelegenheid van de 25-49-jarigen is over de hele periode stabiel gebleven (+0,4%) daar waar hij in de andere landen is blijven stijgen. Meer in detail : de werkgelegenheidsgraad van de mannen tussen 25 en 49 jaar is sterk teruggevallen daar waar die van de vrouwen van deze leeftijdsgroep nog meer is toegenomen. Deze tendensen hebben geleid tot een relatieve vergrijzing van de bevolking op beroepsactieve leeftijd. •
-De Belgische arbeidsmarkt gaat nog steeds gebukt onder zware vormen van discriminatie op basis van origine en los van de plaats van geboorte: daar waar de werkgelegenheidsgraad van de nationale onderdanen en de onderdanen uit andere Europese landen in 2007 op ongeveer 62% lag(62.9 en 61.2%), bedroeg dit cijfer voor de niet-Europese landen slechts 38,1%, wat van België de slechtste leerling van de klas maakt voor de betrokken categorie. Deze categorie wordt gekenmerkt door een lage activiteitsgraad (54,1%) maar ook door een werkloosheidsgraad (29,6%) die vier maal hoger ligt dan die van de nationale onderdanen (ter vergelijking, de activiteitsgraad van de nationale onderdanen bedroeg 67,1%, die van de onderdanen uit de Europese landen 67,8% met een respectieve werkloosheidsgraad van 7,5% en 9,8%). Hiervoor zijn verschillende verklaringen mogelijk die in fine evenwel wijzen op een problematische inschakeling op de arbeidsmarkt. Meer nog, voor de personen van buitenlandse nationaliteit staat een hoger kwalificatieniveau niet garant voor een vlottere inschakeling in het arbeidsproces: het verschil tussen de werkgelegenheidsgraad van de hoog gekwalificeerde personen uit de niet-Europese landen en hun collega’s op nationaal niveau (32%) ligt een stuk hoger dan bij de laaggeschoolden (14%). (De informatie van Eurostat volstaat niet om een vergelijking te maken met het jaar 2000). Bovendien staan deze cijfergegevens ons niet toe om discriminaties van Belgen van vreemde origine in kaart te brengen.
3. Type gecreëerde banen België onderscheidt zich van de andere landen binnen de eurozone in die mate dat er relatief gezien tweemaal meer voltijdse banen zijn gecreëerd (+23,8% tegenover +11,4% in de eurozone). Dit resultaat springt in het oog aangezien in een bepaald aantal landen (Denemarken, Nederland en vooral Duitsland (- 1 miljoen !) binnen dezelfde periode voltijdse banen verloren gingen. In deze periode van 7 jaar steeg het aantal deeltijdse banen in de eurozone sterker dan in België (respectievelijk met 37,2% en 33,8%) en dit vooral bij de mannen. In België kan die toename worden verklaard door een beter geregelde combinatie tussen privé- en beroepsleven, aangezien het aantal personen dat de voorkeur zou geven aan een voltijdse baan maar er geen heeft kunnen vinden is afgenomen (van 22,3% naar 14,8%). In de eurozone daarentegen is deze groep sterk toegenomen (van 18,5 tot 24,7%). Naast deze categorie zijn 57,2% van de deeltijdse werknemers in België verplicht om een soortgelijke arbeidsovereenkomst aan te gaan omwille van familiale redenen in de ruime betekenis van het woord (bijstand van een kind, bejaard familielid of andere familiale verplichtingen). Dit is het hoogste cijfer van de landen die werden bestudeerd en dit vooral bij de vrouwen (61,4% tegenover 52,8% ; in Finland bedraagt dat cijfer slechts 38,8%). Tegelijk met de toename van de deeltijdse banen is het aantal werknemers die een diploma hebben lager dan een universitair of hogeschooldiploma met 2 banen in de eurozone sterk gestegen (+32,8%). Het gaat hier vooral om vrouwen (+55,7% tegenover +15,8% bij de mannen). In 2007 bedroeg dat aantal in België 81.400 werknemers Het aandeel van de mannen ging erop achteruit (-2,5%) in tegenstelling tot dat van de vrouwen (+30,8% !). 4. Versterkte inspanningen op gebied van vorming In 1998 kwamen de sociale partners overeen om tegen 2004 1,9% van de loonmassa aan te wenden voor vormingsprogramma’s “levenslang leren”. Er werd ook besloten om 0,10% ervan specifiek toe te spitsen op de zogenaamde risicogroepen. De evaluatie van de algemene doelstelling gebeurt op basis van de sociale balansen die de ondernemingen voorleggen. Volgens de evaluatie van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven wordt de doelstelling systematisch niet gerealiseerd. De financiële inspanningen namen in eerste instantie, tussen 1999 (1,25%) en 2000 (1,34%), ontegensprekelijk toe maar, vervolgens namen ze af tot 1,12% (voorlopig cijfer voor 2006). De formule “levenslang leren” daarentegen genoot wel ruimere bijval aangezien de participatiegraad is gestegen van 30,4% in 1999 tot 33% in 2006. Die stijging lijkt onvoldoende om tegen 2010 de doelstelling van een participatiegraad van 50% van de werknemers te verwezenlijken.
Het aantal vormingssuren per deelnemer is evenwel gedaald van 34,1 tot 30,6 uren. Hoewel de participatiegraad aan opleidingen de jongste jaren is gestegen, toont het onderzoek naar de arbeidskrachten aan dat er nog aanzienlijke verschillen bestaan tussen de werknemers, onder meer in functie van hun leeftijd en hun kwalificatieniveau. De participatiegraad inzake opleidingen van volwassenen van 25 tot 34 jaar lag zowat viermaal hoger dan die van de groep van 55- tot 64-jarigen! Bovendien wijst een evaluatie per kwalificatieniveau op een sterk verband tussen het aanvankelijk opleidingsniveau en de toegang tot voortgezette vorming. Bij een vergelijking tussen alle leeftijdsgroepen blijkt dat slechts 3% van de laaggeschoolden in 2006 toegang hebben gekregen tot een opleiding. Dit cijfer geeft evenwel aan dat er vooruitgang is geboekt in vergelijking met de 2,2% uit 2002. En ook al is het zo dat meer werknemers met een gemiddeld kwalificatieniveau een vorming hebben gevolgd, namelijk 6,5%, toch is er geen stijging ten opzichte van het referentiejaar. Ten slotte hebben in 2006 13,3% van de hooggeschoolden een vorming gevolgd tegenover 11,9% in 2000. 5. Werkgelegenheid in 2008 en 2009 - 2008 In zijn vooruitzichten van september stelt het Federaal Planbureau een sterkere banenaangroei voor dit jaar voorop, namelijk tot 68.500 nieuwe banen. De loontrekkenden nemen het grootste aandeel van die toename hun rekening (51.800). Het aantal zelfstandigen zou met 14.300 eenheden toenemen en het aantal overheidsambtenaren zou met 2.300 eenheden stijgen. Tijdens de eerste 9 maanden van het jaar en in vergelijking met dezelfde periode van het voorgaande jaar is het aantal volledig uitkeringsgerechtigde werklozen gedaald met 6,6% of met 28.910 eenheden. Vlaanderen boekte het beste resultaat (-10%); gevolgd door Wallonië (-5,2%) en Brussel (-3,6%). Zo bedroeg de werkloosheidsgraad in augustus 2008, rekening houdend met de seizoensschommelingen, 6,6% tegenover 7,3% in augustus 2007. We wijzen erop dat de werkloosheidsgraad in de eurozone er niet op verbeterde aangezien het cijfer onveranderd bleef: 7,5%. Het werkloosheidspercentage van de personen jonger dan 25 is verbeterd, namelijk van 18% in augustus 2007 tegenover 15,7% in augustus 2008. Toch blijft het hoger dan het cijfer in de eurozone (14,9%) en gaat het samen met aanzienlijke tekorten aan arbeidskrachten, banen die in september niet ingevuld raakten. -2009 In weerwil van die hoopgevende cijfers is onze arbeidsmarkt niet gespaard gebleven van de mondiale financiële en economische crisis. De gevolgen hiervan zijn sedert deze zomer voelbaar door een zekere vertraging van de terugloop van het aantal werkzoekenden. Indien het beleid niet wordt bijgestuurd, zou de bruuske conjuncturele terugval in 2009 zorgen voor zowat 27.000 niet-gecreëerde banen. Dit cijfer stemt overeen met het
verschil tussen de verwachte banencreatie van het Federaal Planbureau voor de crisis en de prognoses gehanteerd bij de voorbereiding van de begroting. In weerwil van die vertraging, rekent het Planbureau, dat zijn laatste prognoses heeft uitgewerkt toen de markten al met ernstige moeilijkheden te kampen hadden en die evoluties aldus grotendeels in zijn model heeft geïntegreerd, op een creatie van 27.900 banen in loondienst, op zelfstandige activiteiten en in openbare dienst, hetzij minder dan de helft van het aantal in 2008 gecreëerde banen. Deze parameters houden echter inderdaad geen rekening met zowel de gevolgen van de financiële crisis noch met parallel daarmee de maatregelen die op internationaal niveau worden getroffen om de markten te stabiliseren, het vertrouwen te herstellen en bijgevolg de activiteit en de werkgelegenheid te vrijwaren. Naast de referentiedoelstellingen van Lissabon op middellange termijn, wettigen de uitdaging van de vergrijzing van de bevolking op lange termijn, en de economische en financiële crisis op korte termijn meer dan ooit de uitwerking van een ambitieuze Nationale Strategie voor de Werkgelegenheid. Die wordt zodanig uitgewerkt dat nog beter kan worden ingespeeld op de aanbevelingen van de EU aan ons adres van mei jongstleden en die van de OESO in haar economische studie over ons land in 2007. 6. Loonnorm: evolutie van de arbeidskosten In het laatste interprofessioneel akkoord stelden de sociale partners de indicatieve loonnorm voor de duur van het akkoord 2007-2008 vast op 5,0% terwijl de gemiddelde stijging van de loonkosten in de drie referentielanden van de wet van 1996 op 5,5% werd geschat. De norm moest aldus tijdens de periode bedoeld in het akkoord, de loonontsporing van 1,2% voor de periode 1996-2006 structureel inkrimpen, zoals geschat door de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (CRB) (november 2007). Dit cijfer houdt geen rekening met loonsubsidies en verminderingen van sociale bijdragen. In 2007 stegen de uurloonkosten in de privé-sector met 3,7%. Met de grootste inflatie in ons land sedert 25 jaar in 2008, zal de vastgestelde loonontsporing niet weggewerkt kunnen worden. Het technisch verslag van het secretariaat van de CRB dat op 4 november werd gepubliceerd, meldt een loonkostenontsporing van 4,1% voor de periode 1996-2008. Het gaat om een belangrijke verslechtering tegenover de loonkostenhandicap van 1,5% die eind 2006 werd vastgesteld, op het moment van de onderhandelingen van het IPA 20072008. Deze evolutie wordt verklaard door een snellere inflatie/indexering sinds september 2007 en een sterkere vertraging van de evolutie van de loonkosten in de referentielanden tegenover wat verwacht werd om de loonnorm vast te leggen. We moeten eveneens rekening houden met een onaangekondigde loonkostenontsporing (de loonkostenontsporing is een element van de loonkosten per uur waarop we geen invloed hebben aangezien ze gebonden zijn aan de structurele wijzigingen van de economie, aan de evolutie van overuren, aan een betere opleiding van werknemers, aan akkoorden op het niveau van de onderneming, enz.)
Evolutie van de loonkosten
2007-8
- referentielanden - België met indexering reële stijging patronale sociale bijdragen loonevolutie
7,6 5,0 4,6 0,7 -0,2 2,3
Ondanks de aanzienlijke loonontsporing stellen we vast dat de tewerkstelling, meer dan in de referentielanden, is blijven vooruitgaan en dit zowel in aantal personen als in aantal gepresteerde uren. Werk, privésector
2007-8
In aantal personen - referentielanden - België In aantal gepresteerde uren - referentielanden - België
2009-2010 (schatting)
1997-2008
2,9 4,0
0,5 1,6
9,9 10,3
2,8 4,4
0,4 1,6
3,9 9,7
Het verslag evalueert de loonmarge (= evolutie van de loonkosten in de referentielanden) voor 2009-2010 op 5,1%. Bovendien bedraagt ook de indexering 5,1%. We moedigen de sociale partners aan om een interprofessioneel akkoord te sluiten en dit zo snel mogelijk, gezien de huidige conjunctuur, en zo evenwichtig mogelijk zodat de werkgelegenheid wordt gestimuleerd en het concurrentievermogen wordt bewaard. 7. Impact van de financiële crisis De conjunctuur van de komende maanden geeft aanleiding tot grote onzekerheid, zowel wat betreft de omvang als de duur van de financiële crisis en de gevolgen ervan voor de dynamiek van de economische groei en van de werkgelegenheid. De internationale instanties (Europese Commissie en OESO) vragen zich eveneens af wat de impact van de financiële crisis op de werkgelegenheid en de economische groei zal zijn. Het debat is nog maar net begonnen. Er zijn nog geen specifieke aanbevelingen van de internationale instanties, en weinig ‘best practices’ die op de crisis al hebben geanticipeerd. Hoewel er, in tegenstelling tot andere landen, nog niet veel objectieve gegevens bestaan die duiden op een achteruitgang van de arbeidsmarkt en het feit dat de weerslag op de werkgelegenheid meestal een vertraging van twee tot drie
trimesters heeft, nemen niet weg dat bepaalde beschikbare gegevens het volgende aantonen: - Een vertraging van de werkloosheidsdaling die vooral invloed heeft op werklozen van korte duur (er moet rekening mee gehouden worden dat er vaak een verschil van ongeveer 6 maanden zit om het effect van een nieuwe economische situatie in de werkloosheidscijfers te registreren); - Een daling van het aantal gepresteerde uren in de interimsector van 10% ten opzichte van de situatie vorig jaar; - Intensiever beroep op het tijdelijk werkloosheidsstelsel om economische redenen; - Aankondigingen van herstructureringen. Bovendien betekenen voorspellingen op basis van een groeihypothese van 0,5% voor 2009 de creatie van 11.000 bijkomende jobs voor volgend jaar (hetzij het niet-creëren van ongeveer 18.000 jobs in vergelijking met de eerdere vooruitzichten van het Federaal Planbureau van september). Aan de andere kant stellen de vooruitzichten van de Europese Commissie voor de herfst een stijging van de werkloosheid in België die groter zal zijn dan in de EU en dit voor de periode van 2008-2010 (+1,6 tegenover 1,1%). De werkloosheidsgraad zal zich respectievelijk op 8,7% en 8,1% bevinden bij ongewijzigd beleid. Daarom moeten wij onmiddellijk een voluntaristische proactieve strategie ontwikkelen om te anticiperen op de effecten die de crisis op de werkgelegenheid zal hebben.
B. De doelstellingen van het tewerkstellingsplan 2009 Naar aanleiding van de crisis moeten we de prioriteit geven aan vier dingen: -1. Eerst en vooral stabiliseren, zoals de Belgische regering heeft gedaan, en vervolgens drastisch hervormen van de financiële markt en de bankwereld. -2. Via nieuwe maatregelen een toegankelijk kredietbeleid en een opwaardering van het kapitaal voor de ondernemingen ondersteunen en een beleid van steun voor de vennootschappen, met name de KMO’s. -3. Een werkgelegenheidsplan ontwikkelen dat het hoofd biedt aan de crisis. -4. De koopkracht aanpakken via nieuwe fiscale, parafiscale en sociale maatregelen. Het werkgelegenheidsplan is dus een van de vier belangrijkste sociaaleconomische prioriteiten die ontwikkeld moeten worden om het hoofd te kunnen bieden aan de crisis. Het is in dat kader dat het tewerkstellingsplan vandaag wordt voorgesteld.
Dit plan resumeert, concretiseert en preciseert mijn algemene beleidsnota die op 31 oktober in de Kamer werd neergelegd. Het plan probeert om enerzijds de koers aan te houden van de strategie op middellange en lange termijn die wij in België en Europa hebben gekozen en om zich voorts aan de nieuwe sociaal-economische verdeling aan te passen die door de crisis wordt veroorzaakt. Het vraagt om de krachten te bundelen van alle beleidsniveaus en dus van de gewesten, de federale staat en die van de sociale partners die een wezenlijke verantwoordelijkheid zullen hebben in het kader van het afsluiten van een interprofessioneel akkoord. Het gaat om niet meer of minder dan een echt pact voor werkgelegenheid dat we met de gewesten en de sociale partners moeten sluiten en om een echte collectieve, nationale strategie voor werkgelegenheid die wij samen zullen moeten definiëren. Zonder vooroordelen en ongeacht de resultaten van de lopende interinstitutionele dialoog, die met name de problematiek van de werkgelegenheid en de optimalere verdeling van de bevoegdheden tussen beleidsniveaus zal analyseren, zullen wij met de gewesten een samenhangende benadering moeten ontwikkelen en, in het kader van ieders autonomie en de gewestelijke eigenheden duidelijke doelstellingen en concrete verplichtingen vastleggen om iedereen te laten meewerken aan een dynamiek van werkgelegenheid op nationaal en regionaal niveau. Het model van Belgisch sociaal overleg moet vandaag, meer dan ooit, zijn rol spelen. De groep van tien en de bestaande organen van sociaal overleg, zoals de Nationale Arbeidsraad en de paritaire comités, zullen en moeten hun verantwoordelijkheden en hun rol ten volle uitoefenen. Het plan zal maar volledig operationeel en volledig zijn als het wordt vervolledigd door de beslissingen van de sociale partners, genomen voornamelijk in het kader van het IPA en door de beslissingen die wij zullen nemen in akkoord met de regio’s. Het plan moet tegelijkertijd: 1) de koers van de aangekondigde beleidsmaatregelen aanhouden door de middelen en de intensiteit te versterken (Hoofdstuk I tot en met IV van het plan) 2) zich met nieuwe maatregelen aan de crisis aanpassen en dit in samenwerking met de gewesten (Hoofdstuk V) 3) een grote autonomie aan de sociale partners laten die in het kader van het IPA verschillende maatregelen zullen moeten vastleggen.
1. Op koers blijven Conform de aanbevelingen van de internationale instanties is er geen voor de hand liggende oplossing voor de crisis en moeten structurele hervormingen op de arbeidsmarkt verder worden doorgevoerd, met name de Europese strategie voor werkgelegenheid. Ons werkgelegenheidsbeleid ligt in dezelfde lijn als deze strategie. Daarom moeten we eerst en vooral op koers proberen te blijven. Het plan voor werkgelegenheid 2009 dat het deel Werk van de federale beleidsverklaring uitvoert en preciseert, heeft zowel effect op de vraag en het aanbod van werk als op de arbeidskwaliteit en ope en beter beheer binnen het werkgelegenheidsbeleid. a. Wat betreft het arbeidsaanbod, willen wij ingrijpen op de kwaliteit, de geschiktheid en de motivatie van werkaanbiedingen. Zulks vereist in de eerste plaats een investering in personen die werken of die werk zoeken en dus vooral een investering in menselijk kapitaal. Ons doel is meer mensen aan het werk te hebben alsook mensen die langer werken. Onze prioriteiten om daartoe te komen zijn de volgende: -
De opleiding van werkzoekenden en werknemers versterken; Een betere begeleiding en activering van werkzoekenden; Nieuwe activeringsmaatregelen om de activiteitsgraad te verhogen van jongeren, ouderen, migranten, vrouwen en gehandicapten; Verbeteren van de mobiliteit van werknemers; Beter verlonen van arbeid en de strijd tegen de werkloosheidsvallen; Rekenen op een zekere economische migratie.
b. Wat de vraag naar arbeid betreft, willen wij verder gaan dan de beslissingen die moeten genomen worden inzake het economisch beleid en de ondersteuning van ondernemingen en wij kiezen in het kader van de federale bevoegdheden inzake tewerkstelling voor de volgende prioriteiten: - De vereenvoudiging van de banenplannen; - Vermindering van de arbeidskost in de profit en non-profitsector; - Ontwikkeling van diensten aan personen; - Investeren in nieuwe kennisjobs; - Het organiseren van een werkelijke koppeling tussen tewerkstelling en milieu en de aanmoediging van groene jobs; - Stimuleren van tewerkstelling in de KMO’s; - Ontwikkelen van de efficiëntie en de kwaliteit van jobs in de interimsector.
c. Wat het welzijn op het werk betreft, verdedigen wij de volgende prioriteiten: - Verbeteren van gezondheid, de veiligheid en het welzijn van de werknemers op het werk; - een nieuw beleid inzake het tijdsbeheer en een betere verzoening tussen werk en gezin. d. Wat betreft de modernisering van het goed bestuur inzake werkgelegenheid willen wij, samen met de regio’s, de effectiviteit van de coördinatie van ons beleid en de verdeling van de bevoegdheden verbeteren; samen met de sociale partners een echte hervorming op het getouw zetten op korte en middellange termijn, met betrekking tot bepaalde aspecten van de organisatie van de arbeidsmarkt die voorbijgestreefd zijn en ten slotte willen wij strijden tegen de fraude. Om de voornoemde doelstellingen coherent en efficiënt te kunnen nastreven, zullen we een rigoureuze methodologie goedkeuren, volgens de volgende principes: - Versterken van het overleg en het partnerschap met de regio’s; - Sociaal overleg respecteren en via dit overleg gaan naar een modernisering van het arbeidsrecht; - Het voeren van een reëel evaluatiebeleid; - Het voeren van een rigoureus tewerkstellingsbeleid en strijden tegen fraude; - Vereenvoudigen en moderniseren van het landschap van de paritaire comités; - Het voeren van een ambitieus Europees en internationaal beleid. Dit plan zal vervolledigd moeten worden door de beslissingen van het interprofessioneel akkoord en door de maatregelen die in het kader van overleg met de regio’s werden genomen. Op basis van deze dubbele inbreng zullen we de nationale strategie voor werkgelegenheid kunnen bepalen. 2. Maatregelen nemen om de crisis te bestrijden Ook al houden we onze koers aan, toch moeten we een preventief en ernstig anticiperend beleid hebben. Ook moeten er voluntaristische initiatieven worden genomen om enerzijds een analyse van de gevolgen van de economische teruggang te kunnen maken en om anderzijds nieuwe maatregelen voor te stellen in samenspraak met de sociale partners en de deelstaten. In crisissituaties merken we meestal de volgende evolutie: - Eerste etappe : aanwervingen stoppen - Tweede etappe : beroep op interne flexibiliteit, met name op tijdelijke werkloosheid door gebrek aan werk omwille van economische redenen - Derde etappe : geen vernieuwing van tijdelijke contracten - Vierde etappe : individuele of collectieve ontslagen in het kader van herstructureringen - Vijfde etappe : faillissement, sluiting
Het werkgelegenheidsplan voorziet in hoofdstuk 5 een extra hoofdstuk inzake de mogelijkheden om de crisis het hoofd te bieden. Rekening houdend met de voorspelbare evolutie in crisissituaties moeten nieuwe en aangepaste maatregelen onderzocht worden samen met de deelstaten en de sociale partners. Het betreft hier maatregelen over herstructureringen in ondernemingen, outplacement, tijdelijke- en interimarbeid, vorming, begeleiding, economische werkloosheid, moduleren van de werkloosheidsuitkeringen, ondersteuning van de vraag, … Er wordt momenteel over deze maatregelen gediscussieerd met de deelstaten en de sociale partners. 3. Een interprofessioneel akkoord bereiken om de werkgelegenheid, de koopkracht van de werknemers en het concurrentievermogen van de ondernemingen te versterken In het kader van het begrotingsconclaaf werd er prioriteit aan gegeven alle kansen te gunnen aan het afsluiten van een interprofessioneel akkoord en daartoe werden in het budget de nodige budgettaire middelen gereserveerd. We willen dat de sociale partners zo snel mogelijk een evenwichtig akkoord bereiken ten gunste van de werkgelegenheid, de koopkracht en het concurrentievermogen van ondernemingen. Ik wil me niet in hun huidige discussie mengen noch een positie innemen uit respect voor hun autonomie. Ik stel me ter beschikking om het afsluiten van dit akkoord te vergemakkelijken.
Werkgelegenheidsplan I. Meer personen aan het werk Het eerste doel bestaat erin om het aanbod arbeidskrachten te verhogen alsook het aantal tewerkgestelde personen, die toegang hebben tot werk en die langer actief blijven.
A. De vorming van werkzoekenden en werknemers bevorderen Investeren in het menselijk kapitaal is van essentieel belang in een kenniseconomie, net zoals het dit is in het kader van een beleid van werkzekerheid en evenzeer, in tijden van crisis, in het kader van omscholingen in de richting van nieuwe tewerkstellingsmogelijkheden. Eén van de grootste rijkdommen van ons land ligt in de kwalificatie en de opleiding van de werknemers. Een opleiding biedt werknemers perspectieven in hun loopbaanontwikkeling, wat bijdraagt tot de doelstelling om de werkgelegenheid te vrijwaren, zowel op individueel vlak, in dezelfde functie of in het vooruitzicht van een andere functie, als op macro-economisch vlak. Bovendien betreft het een belangrijke factor van inschakeling, promotie, ontplooiing en beroepsmobiliteit. Bovendien zijn vorming en kwalificatie positieve factoren in de verhoging van de toegevoegde waard en de verbetering van het productieproces. 1. 1,9% van de loonmassa aan vorming toewijzen Een van de grote prioriteiten van het werkgelegenheidsplan is de massale investering in vorming. Momenteel bedraagt de vormingsinspanning, volgens de laatste cijfers uit het onderzoek van de sociale balans van 2006, 1,12% van de loonmassa.
Maatregel 1° : De sectoren of alle ondernemingen samen moeten, op basis van het door de sociale partners overeengekomen engagement, hun vormingsinspanningen verhogen (bijvoorbeeld 0,1% in 2009 en 0,1% in 2010) om op termijn een totale vormingsinspanning van 1,9% van de loonmassa te bereiken.
2. Een collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) inzake vorming per sector Uit een eerste evaluatie blijkt dat heel wat sectoren voor de periode 2007-2008 niet gebonden zijn door een vormings-CAO die voorziet in een bijkomende
vormingsinspanning. Uit een eerste inschatting blijkt dat bijna werknemers niet zijn gebonden door een dergelijke vormings-CAO.
400.000
Nadat het IPA gesloten is, moeten de sectoren CAO’s sluiten die de principes uitvoeren die in het IPA zijn voorzien, met name wat de vorming betreft.
Maatregel 2° : De sectoren zal gevraagd worden voor 2009-2010 een collectieve arbeidsovereenkomst inzake vorming te sluiten.
3. Recuperatie van de opleidingsinspanningen 2007-2008 in 2009-2010 Bovendien werden de verplichtingen van de sectoren niet precies genoeg vastgelegd en het reglementaire kader dat de voorwaarden vastlegt waaraan de vormings-CAO’s moeten voldoen, werd laattijdig uitgewerkt en gepubliceerd (koninklijk besluit van 11 oktober 2007, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 5 december 2007). Teneinde de bepalingen inzake sancties van de wet van 23 december 2005 op het Generatiepact effectief in werking te kunnen stellen, hebben de sociale partners in juni 2008 een akkoord gesloten in aanvulling op het Interprofessioneel Akkoord 2007-2008. Het komt er inderdaad op aan rekening te houden met het feit dat voornoemd KB te laat werd gepubliceerd en om de mogelijkheid te voorzien om CAO’s te sluiten teneinde vormingsinspanningen te voorzien in de sectoren die geen CAO hebben afgesloten in 2007-2008.
Maatregel 3° : Voor de sectoren die geen vormings-CAO hebben gesloten voor de periode 2007-2008 kunnen de inspanningen die zij in 2007 en 2008 zouden moeten geleverd hebben, gerecupereerd worden door bijkomende vormingsinspanningen in het kader van de CAO’s die betrekking hebben op de jaren 2009 en 2010, die het gebrek aan extra vormingsinspanningen in 2007 en 2008 volledig compenseren.
4. Een sensibiliseringscampagne over opleidingen
Maatregel 4° : Een sensibiliseringscampagne over vorming en het belang en de modaliteiten ervan zal worden gevoerd , met name bij de Kleine en Middelgrote Ondernemingen (KMO’s).
5. Voortaan een evaluatie en constante monitoring organiseren van de vormingsinspanningen van de sectoren en aanbevelingen formuleren Bovendien is het, om de effectiviteit van de bijkomende vormingsinspanningen te verhogen, nodig om voortaan een goede opvolging en monitoring te realiseren
van de inspanningen van de sectoren inzake vorming. Het is absoluut noodzakelijk volgens afgesproken modaliteiten de geleverde vormingsinspanningen te evalueren. Deze evaluatie wordt gemaakt door de Nationale Arbeidsraad maar dient te worden gevoed door een systematische evaluatie van de rapportering door de sectoren aan de Dienst collectieve Arbeidsbetrekkingen van de FOD Werk, Arbeid en Sociaal Overleg.
Maatregel 5° : Een speciale cel binnen de FOD Werk, Arbeid en Sociaal Overleg zal de opdracht krijgen om voortaan een systematische evaluatie te verzekeren van de rapporten van de sectoren die naar de Algemene Directie Collectieve Arbeidsbetrekkingen van de FOD Werk, Arbeid en Sociaal Overleg gestuurd worden. Deze evaluatie zal publiek gemaakt worden en er zullen aanbevelingen geformuleerd worden.
6. Het stelsel van betaald educatief verlof verbeteren Het educatief verlof is een recht toegekend aan de werknemers in de privésector om bepaalde algemene, professionele, universitaire of taalopleidingen te volgen en met behoud van hun begrensd loon afwezig te zijn op het werk. Het gaat om de financiering van opleidingen die niet rechtstreeks verbonden zijn met de professionele situatie maar die de professionele perspectieven en de capaciteiten van de werknemer vergroten. Als het stelsel van educatief verlof in de fase voorafgaand aan het IPA 20072008 zware financiële problemen heeft gekend, dan is die situatie nu gewijzigd dankzij de inspanningen van alle betrokken partijen (werknemers, werkgevers en overheden) en er werden extra budgettaire middelen vrijgemaakt. Deze situatie dreigde gelet op het stelsel ingevoerd door het KB van 3 augustus 2007, een terugbetaling aan de werkgevers te veroorzaken die de werkelijk gemaakte kosten overschreed .Hierdoor dreigde dus een probleem van conformiteit met het Europees recht te ontstaan.
Maatregel 6° : De reglementering op het educatief verlof zal aangepast worden teneinde het bedrag van terugbetaling aan de werkgevers per opleidingsuur te plafonneren (20 euro), de bijdrage van de werkgevers aan te passen (0,06 ipv 0,08) en het referentieloon dat aan de werknemers terug betaald wordt, op te trekken, op basis van een beslissing van de sociale partners.
Maatregel 7° : Het stelsel van betaald educatief verlof zal hervormd moeten worden om het aan te passen aan de behoeften van de 21ste eeuw en aan de nieuwe situatie die ten gevolge van de huidige crisis is ontstaan. Na overleg met de sociale partners zal een wetsontwerp worden neergelegd. De keuze van bepaalde opleidingen voor knelpuntberoepen moet op zijn minst gevaloriseerd worden. De lijst van opleidingen moet opnieuw worden geactualiseerd door de gemeenschappen hierbij te betrekken alsook door rekening te houden met
opleidingen die worden aangemoedigd en die tot doel hebben betrokkenen te herscholen of van job te laten veranderen..
7. Vastleggen van de risicogroepen en versterking van de vormingsinspanningen ten gunste van risicogroepen en van de controle op die inspanningen Sinds 1989 voorzien de IPA’s dat de ondernemingen bijzondere inspanningen moeten leveren ten voordele van risicogroepen. Deze inspanningen worden geconcretiseerd in een Collectieve Arbeidsovereenkomst op het niveau van de sector of onderneming. De werkgevers zijn nu verplicht 0,10% van de loonmassa te besteden aan de tewerkstelling van risicogroepen, die ze per CAO definiëren. Indien dit engagement niet geformaliseerd werd, zijn ze verplicht een bijdrage aan de RSZ te betalen. Conform het Generatiepact hebben de sociale partners zich geëngageerd om de middelen van deze 0,10% op meer adequate wijze te besteden ten gunste van risicogroepen en bijzondere aandacht te schenken aan de deelname op de arbeidsmarkt van gehandicapte werknemers, van laaggeschoolde personen, van oudere werknemers alsook aan de gelijkheid van kansen tussen mannen en vrouwen. Op dit moment wordt de naleving van de engagementen in de CAO’s inzake risicogroepen niet gecontroleerd. Bovendien behoren altijd meer actieve werknemers tot de risicogroepen dan inactieve werknemers. Aangezien in het bijzonder de nood aan integratie van inactieve personen op de arbeidsmarkt groot is, en dan vooral bij jongeren, oudere werknemers, personen met een handicap en allochtonen, en aangezien hun inactiviteitsgraad groot is en voor een aanzienlijk deel te wijten is aan een gebrek aan kwalificatie, lijkt het van essentieel belang dat de risicogroepen in hun voordeel worden geherdefinieerd, zoals het Generatiepact het voorziet.
Maatregel 8° : Er zal een controleprocedure worden opgezet teneinde na te gaan of de sectoren hun engagement om te investeren in de vorming van risicogroepen nakomen. Desgevallend zullen sancties worden voorzien en de affectatie van de opbrengst van deze sanctie zal desgevallend worden geherdefinieerd, in het kader van bijvoorbeeld een intersectoraal fonds voor de vorming van de risicogroepen.
Maatregel 9° Het zal nodig zijn om in de toekomst een duidelijke definitie te hebben van de risicogroepen die in aanmerking komen voor vorming. In deze risicogroepen moeten tenminste de leerlingen van het technisch en beroepsonderwijs worden opgenomen, de leerlingen van het stelsel van het alternerd leren-werken, de niet geschoolde jonge werkzoekenden evenals de werkzoekende en werkende ouderen. Er zal een de sociale partners gevraagd worden op basis van hun respectievelijke engagementen een inspanning te leveren op dit vlak,.
8. Systematisch organiseren van structurele partnerschappen per streek tussen de sectorale fondsen de vormingsdiensten en onderwijsinstellingen Het is in dit verband onontbeerlijk de structurele partnerschappen te ontwikkelen per geografische zone tussen enerzijds de sectorale fondsen en anderzijds de gewestelijke diensten voor arbeidsbemiddeling en de onderwijsinstellingen.Dit zal toelaten het aanbod aan vorming te verhogen voor jongeren die de technologische uitdagingen van de toekomst moeten aankunnen.
Maatregel 10° : Aan de sociale partners en de regio’s zal voorgesteld worden om een gestructureerd partnerschap te ontwikkelen op een systematische basis en per streek tussen de sectorale fondsen enerzijds en de gewestelijke opleidingsdiensten en de onderwijsinstellingen anderzijds.Dit moet toelaten het opleidingsaanbod voor jonge werkzoekenden en jongeren van het technisch en beroepsonderwijs te verbeteren en te coördineren. Deze partnerschappen moeten beschreven worden in de rapporten bedoeld in maatregel 5.
9. Het aantal stages in ondernemingen verhogen Onlangs werden in het kader van het Generatiepact maatregelen genomen inzake stages. Deze maatregelen beginnen nu hun vruchten af te werpen. Bijgevolg krijgen jongeren die met succes een praktische opleiding volgen bij een werkgever tijdens hun deeltijdse leerplicht, een financiële stimulans: de startbonus. De werkgevers die zo de kansen van deze jongeren op intrede op de arbeidsmarkt vergroten, krijgen een stagebonus op voorwaarde dat bepaalde voorwaarden worden nageleefd. In 2007 heeft de RVA 5.900 keer de startbonus uitbetaald en 6.312 keer de stagebonus. Volgens de laatste statistieken werden gedurende de periode september 2007 – augustus 2008 7.147 startbonussen en 8.485 stagebonussen toegekend. We wensen het aantal stageplaatsen in de ondernemingen en het aantal alternerende opleidingsplaatsen voor jongeren op voluntaristische wijze uit te breiden.
Maatregel 11°: Uitgaande van de bestaande becijferde verplichtingen inzake vorming en tewerkstelling van jongeren zal het opportuun zijn om, in het kader van het sociaal overleg, precies vastgelegde becijferde verplichtingen te overwegen inzake het aantal stageplaatsen in ondernemingen. Een vraag in die zin zal worden gesteld.
Maatregel 12° : We willen het aantal stage- en startbonussen verhogen (doelstelling 25% + 2000) via een informatie- en sensibiliseringscampagne en, eventueel, in het kader van budgettaire mogelijkheden, door de leeftijdsvoorwaarden en de financiële aantrekkelijkheid uit te breiden.
Maatregel 13° : De verplichting om een bepaalde percentage jongeren in het kader van de reglementering op de startbaanovereenkomsten aan te werven zou kunnen worden aangepast teneinde het aantal gerealiseerde stages in rekening te brengen. Hiertoe moeten nog nadere modaliteiten worden vastgelegd.
10. Het alternerend leren en werken en het industriële leerlingenwezen aanmoedigen Momenteel kan het stelsel van het industrieel leerlingwezen slecht worden ingevoerd door een eenvoudige procedure die door de sectoren moet worden uitgewerkt..
Maatregel 14° : We willen het alternerend leren en werken aanmoedigen door middel van een grondige administratieve vereenvoudiging van het federaal statuut. Het doel is om voorwaarden van onderwerping aan de sociale zekerheid en rechten inzake de verschillende takken van de sociale zekerheid te voorzien die dezelfde zijn voor de verschillende formules van alternerend leren en werken.
Maatregel 15° : In overleg met de Regio’s , willen we eveneens overgaan tot een versoepeling en vereenvoudiging van de wetgeving inzake het industriële leerlingenwezen door een algemeen interprofessioneel stelsel op punt te stellen dat aangevuld of vervangen kan worden door de sectorale initiatieven.
11. Opleidingen stimuleren tijdens de wachttijd of de periode van werkloosheid
Maatregel 16° : We willen de voorwaarden inzake werkloosheidsreglementering versoepelen teneinde het stage lopen in ondernemingen te vergemakkelijken. We zullen dan ook binnenkort een versoepeling van de voorwaarden voorstellen voor laaggekwalificeerde jongeren en langdurig werklozen.
Maatregel 17° : We zullen de opleidingsmogelijkheden voor werkzoekenden uitbreiden, met name op basis van de voorstellen die in het kader van het begeleidingsplan werden voorgesteld.
B. Een betere begeleiding en activering van werkzoekenden 1. Het begeleidings- en opvolgingsplan van werkzoekenden goedkeuren De algemene evaluatie van het stelsel voor begeleiding en opvolging van werkzoekenden, uitgevoerd tijdens het 1ste semester van dit jaar, heeft aangetoond dat dit plan een betere werking van de arbeidsmarkt verzekert. Het plan draagt bij tot de werkloosheidsdaling en tot de terugkeer naar werk (-24% sinds de progressieve inwerkingtreding van het plan), versterkt de begeleiding en opleiding van werkzoekenden voelbaar en verzekert een effectieve en evenwichtige controle van werkzoekenden op het hele grondgebied. Deze evaluatie heeft eveneens de aandacht gevestigd op een aantal problemen en hiaten van het huidige stelsel: -het preventieve effect dat moet versterkt worden, -het gebrek aan aanpassing aan bepaalde specifieke situaties, onder andere voor werkzoekenden die ver van de arbeidsmarkt staan, - de informatiestroom tussen organismen die nog kan verbeterd worden. Een nota met een voorstel van algemene hervorming, gebaseerd op de voormelde evaluatie, werd door de Ministerraad van 23 mei 2008 goedgekeurd. Deze nota was het resultaat van het overleg met de gefedereerde entiteiten en is gebaseerd op een unaniem en evenwichtig advies van de sociale partners. Conform het Regeerakkoord en de federale beleidsverklaring van 14 oktober 2008, willen we het samenwerkingsakkoord van 30 april 2004 met de Regio’s betreffende de begeleiding en actieve opvolging van werkzoekenden aanpassen op basis van de voornoemde nota. Deze nota wil de kwaliteit, de efficiëntie en de coherentie van het huidige systeem nog verbeteren. 1. De kwaliteit: door het meer persoonlijk maken van de begeleiding dankzij een betere ondersteuning, meer diversifiëring en de aanpassing aan het profiel van de werkzoekende, met name aan het profiel van diegene die het verste van de arbeidsmarkt staan. 2. De efficiëntie: door een grotere implicatie van de werkzoekende in het begeleidingsproject te verzekeren alsook een betere aanpassing van de processen; eveneens door voortaan elke werkzoekende een arbeidscontract of een inschakelingsprogramma te bezorgen na drie opeenvolgende positieve evaluaties. 3. De coherentie: door de coördinatie en de harmonie tussen het federale en gewestelijke beleid, de acties van de RVA, de VDAB, van Actiris, Forem en de Arbeitsamt nog te verbeteren en door meer autonomie om aan de gewestelijke specificiteiten te kunnen beantwoorden.
Maatregel 18: We stellen voor om een nieuw ambitieus activeringsplan af te sluiten dat de federale en regionale acties coördineert en dat nieuwe duidelijke doelstellingen en een gezamenlijke evaluatiemethode bepaalt, evenals een nieuwe methode, een nieuwe financieringswijze en, in geval van akkoord, een aanpassing of wijziging van de grens tussen federale en regionale bevoegdheden inzake begeleiding en opvolging van werkzoekenden. Dit ambitieus plan moet de nieuwe maatregelen bevatten waarover openlijk met de Regio’s moet worden gediscussieerd op basis van het voorstel dat op 23 mei door de regering werd ingediend en op basis van nieuwe en vernieuwende voorstellen. Er zullen op zijn minst verschillende maatregelen moeten worden genomen. Maatregel 19 : Het contract of individueel actieplan zal voortaan door de tewerkstellingsadviseur worden opgesteld, hetgeen de bevoegdheden van de gewestelijke diensten voor arbeidsbemiddeling versterkt. Dit contract of gelijkwaardig individueel actieplan moet verplicht gesloten worden met de werkzoekende binnen de 3 of 6 maanden (-25 jaar) of binnen de eerste 9 maanden (25 jaar of ouder). Deze nieuwe termijnen zijn niet voorzien in het huidige plan waarin is voorzien dat de RVA pas na 15 of 21 maanden tussenkomt , dit is 9 of 12 maanden later. Het zijn de gewestelijke diensten die exclusief tijdens de eerste 12-18 maanden de begeleiding van werkzoekenden zullen verzekeren. Het inschakelingstraject wordt bepaald door de tewerkstellingsadviseur aangezien hij de situatie en de behoeften van de werkzoekende het beste kent Het respecteren van de bevoegdheden van de gewestelijke tewerkstellingsdienst is dus versterkt aangezien het die dienst is die het contract binnen een door hem geschikt bevonden termijn opstelt in functie van het profiel van de werkzoekende. Maatregel 20 : Het eerste opvolgingsgesprek zal na 12 maanden (-25 jaar) of 18 maanden (25 jaar en ouder) plaatsvinden. De opvolgingsprocedure zal met 7 maanden verkort worden ten opzichte van de huidige procedure voor elke werkzoekende of hij nu ouder of jonger dan 25 jaar is.
Maatregel 21 : Er wordt een specifiek inschakelingstraject voorzien voor de werkzoekenden die het verst van de arbeidsmarkt staan.
Maatregel 22 : Het aanbod van een arbeidsovereenkomst, een inschakelingsprogramma of activering van de werkloosheidsuitkering zal worden uitgewerkt voor een langdurig werkloze met positieve evaluaties. Het bedrag van de activering van de werkloosheidsuitkering zou bijvoorbeeld in de huidige reglementering van 500 tot 800 euro kunnen stijgen. Er zou , in het kader van
een overleg met de Regio’s, voor deze personen prioritaire toegang kunnen worden voorzien tot bepaalde tewerkstellingssprogramma’s van de van de Regio’s.
Het Regeerakkoord voorziet dat “voor de personen die ondanks een opgedreven begeleiding en vorming toch langdurig werkloos worden zal in overleg met de gewesten de toeleiding naar inschakelingsprojecten versterkt worden in overleg met de Regio’s”. Om de “carrousel” van werkzoekende te stoppen wanneer deze voldoende inspanningen levert, wordt voorgesteld de mogelijkheid te onderzoeken om de werkzoekende na drie opeenvolgende positieve evaluaties een arbeidsovereenkomst of inschakelingscontract aan te bieden. Dit zou gebeuren volgens een te bepalen fasering (beginnende bij de jongeren), volgens modaliteiten en financiering te definiëren binnen een werkgroep bestaande uit de vertegenwoordigers van de ondertekenaars van het samenwerkingsakkoord.
Maatregel 23 : Afwezigheid op gesprekken zonder rechtvaardiging zal gereglementeerd en verminderd moeten worden. Om die reden zal de reglementering moeten worden aangepast.
Een bijzonder hoog aantal van werklozen vraagt om uitstel van het gesprek of komt niet opdagen. Er moeten gemiddeld 10 tot 15 werklozen opgeroepen worden om uiteindelijk per dag slechts 5 gesprekken te kunnen voeren. Er moeten pistes overwogen worden, waaronder die waarbij uitstel van gesprek slechts toegekend wordt indien de werkloze om een geldige reden afwezig was.
Maatregel 24: Er moeten nieuwe voorstellen voorzien worden betreffende de vrijstelling van toepassing of de opschorting van de procedure: - de evaluatieperiode tussen de waarschuwing en het eerste evaluatiegesprek verlengen, in geval van vrijstelling om sociale en familiale redenen; - de activeringsprocedure tijdens de periode van voorbereiding van een zelfstandige activiteit opschorten, op voorwaarde dat deze situaties steekproefgewijs worden gecontroleerd op eventueel misbruik; - de activeringsprocedure opschorten voor werkzoekenden die een vrijstelling hebben om studies of een opleiding te volgen, op voorwaarde dat het gaat om intensieve studies of opleidingen. Een nieuwe definiëring van deze opleidingen moet door de Regio’s worden uitgewerkt.
Maatregel 25 : De procedure van overdracht van gegevens tussen de gewestelijke tewerkstellingsdiensten en de RVA wordt geoptimaliseerd volgens de modaliteiten die in een samenwerkingsakkoord moeten worden voorzien. Een gemengde werkgroep met de RVA en de gewestelijke tewerkstellingsdiensten zal de taak krijgen om de aanpassingsvoorstellen voor te bereiden.
Maatregel 26 : Het parcours van personen die uitgesloten worden van werkloosheidsuitkeringen en de impact van de overgang van deze personen naar de OCMW’s zullen geanalyseerd worden.
2. De aanpassing van de werkloosheidsuitkeringen in het kader van de welvaartsaanpassing We willen, op basis van de voorstellen van de sociale partners, een nieuwe aanpassing van de werkloosheidsuitkeringen realiseren. De belangrijkere verhoging van de werkloosheidsuitkeringen in de eerste werkloosheidsperiode maakt het mogelijk om, in deze moeilijke economische periode, de overgang tussen twee jobs gemakkelijker te overbruggen door een hogere inkomensgarantie te bieden. Bovendien zal deze nieuwe modulering van de uitkering een bijkomend activeringseffect hebben, ten gevolge van de grotere degressiviteit die wordt voorzien. Maatregel 27 : We zullen het voorstel om de werkloosheidsuitkeringen in de eerste periode van werkloosheid aanzienlijk te verhogen, op basis van de voorstellen van de sociale partners, gunstig onthalen.
C. Nieuwe activeringsmaatregelen Naast de inspanningen inzake opleiding en deze van het begeleidingsplan bestaan er nog andere mogelijkheden om mensen die werk zoeken te activeren, om hen aan te zetten het werk te hervatten of aangenomen te worden. Momenteel zijn de maatregelen die voorzien in subsidiëring van tewerkstelling via activering van de uitkeringen voorzien onder vier vormen: -
-
Activa, voor langdurig werklozen, met specifieke aandacht voor werknemers jonger dan 25 en ouder dan 45 jaar; Activa-start, voor laaggeschoolde jonge werknemers, laaggeschoolden van vreemde herkomst, of gehandicapt; Doorstromingsprogramma’s, voor langdurig werklozen (met een grotere tussenkomst voor de mensen die uit een gemeente met een hoge werkloosheidsgraad komen), die willen beantwoorden aan de noden van de arbeidsmarkt waaraan nog niet werd tegemoetgekomen. SINE, voor langdurig werklozen die ter beschikking worden gesteld van werkgevers van de sociale economie sector.
Maatregel 28°: We moeten, op basis van het voorstel van de sociale partners, tot een vereenvoudiging van het subsidiëringsbeleid voor werkgelegenheid komen (onder de vorm van de activering van werkloosheidsuitkeringen). Er zullen slechts een aantal risicogroepen weerhouden worden volgens de te bepalen criteria. Bovendien zal, in het kader van een discussie met de Regio’s in de interinstitutionele dialoog, een nieuwe efficiëntere verdeling van de bevoegdheden plaatsvinden, voor wat betreft het subsidiëringsbeleid voor werkgelegenheid. Het bedrag voor de activeringsmaatregelen van de RVA (Activa, PTP, SINE …) zal toenemen. Het budget zal van 329,4 miljoen in 2008 naar 356,7 miljoen in 2009 toenemen (+ 27,3) (plus 6354 personen).
In het kader van het activeringsbeleid worden vier prioriteiten vooropgesteld: 1. De werkgelegenheidsgraad bij jongeren verhogen (15-24 ans) De tewerkstelling van jongeren is bijzonder zwak in België (27,5% tegenover een gemiddelde van 38% in de eurozone). Tussen 2000 en 2007 daalde de tewerkstellingsgraad van deze leeftijdsklasse in België nog met 2,8%, terwijl hij in de eurozone lichtjes steeg. De tewerkstellingsgraad per gewest bedraagt: 31,5% voor het Vlaams gewest, 23,1% voor het Waals gewest en 19,6% voor het Brussels gewest. De werkloosheidsgraad van jongeren blijft een van de eerste bekommernissen van het werkgelegenheidsbeleid. In 2007 bedroeg deze 18,8%. De werkloosheidsgraad bij jongeren tussen 15 en 24 varieert volgens gewest: 11,7% in Vlaanderen, 34,4% in Brussel en 27,8% in Wallonië. Toch kan het volgende worden vastgesteld: de werkloosheidsgraad bij jongeren is minstens dubbel zo hoog dan die van de gehele bevolking (ratio van 1 op 2 voor Brussel en 1 op 2,6 voor de andere twee gewesten). We willen onze inspanningen eerst en vooral concentreren op de schoolverlaters aangezien de overheid hen niet enkel moet begeleiden bij het behalen van een diploma, maar ook bij het verkrijgen van een eerste baan.
Maatregel 29° : We willen de inspanning prioritair richten op de schoolverlaters of jongeren die hun studies hebben beëindigd, ervan uitgaande dat het de opdracht is van het openbaar bestuur om hen niet alleen te leiden tot het behalen van een diploma, maar ook tot het vinden van een eerste job. Om dit te bereiken, gaan we eerst en vooral uitvoering geven aan het advies van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en van de Nationale Arbeidsraad inzake de versterking van de maatregelen voor de tewerkstelling van jongeren, dat verwacht wordt tegen 2009. Deze raden werden gevraagd om te analyseren of de bestaande stelsels voldoende beleidsmaatregelen van federale overheid verzekeren ten aanzien van schoolverlaters, rekening houdend met de initiatieven van de Gemeenschappen en Gewesten. In functie van dit advies zullen wettelijke wijzigingen worden voorgesteld.
Maatregel 30 : Wij willen de wachttijd omzetten in een contractperiode van actieve opleiding en begeleiding bij de zoektocht naar werk. De voorgestelde hervorming van de activerings- en begeleidingsprocedure van werkzoekenden maakt het de jongeren mogelijk om, van zodra ze zich op de arbeidsmarkt gooien, op de kortst mogelijke termijn te genieten van begeleiding, opleiding of stage.
Maatregel 31 : De bijdragevermindering voor werknemers met een laag loon zal vooral jongeren ten goede komen (zie maatregel 59).
Maatregel 32°: In 2009 willen we de controle op de startbaanovereenkomsten versterken en de te uitgebreide afwijkingsvoorwaarden herzien evenals de definitie van jongeren teneinde die meer toe te spitsen op bepaalde jongerengroepen en de « dead weight »-effecten te vermijden. Een evaluatie van deze maatregel zal voortgezet en verdiept worden. Bovendien zal deze wetgeving aangepast worden om ze nog efficiënter te maken.
2. De werkgelegenheidsgraad bij ouderen verhogen Het Generatiepact van oktober 2005 heeft via een aantal concrete maatregelen niet alleen gezorgd voor een verhoging van de werkgelegenheidsgraad van de oudere werknemers, maar het heeft in eerste instantie ook bijgedragen tot de noodzakelijke attitudewijziging ten opzichte van oudere werknemers, en dit zowel bij de werknemers zelf als bij de werkgevers en de samenleving in haar geheel. Het is van fundamenteel belang, zowel voor de toekomstige financiering van ons degelijk stelsel van sociale zekerheid als voor het verzekeren van onze toekomstige welvaart, de de werkgelegenheidsgraad te verhogen. Daarbij biedt de groep oudere werknemers en oudere werkzoekenden een groot potentieel, gelet op onze nog altijd erg lage werkgelegenheidsgraad voor 55-plussers (in 2007 was die 34,4 procent voor België, terwijl het EU-gemiddelde toen op 44,7 procent lag). Deze aanpak van het Generatiepact, met name inzake een actief beleid bij herstructureringen, heeft ook zijn invloed op het aantal bruggepensioneerden. Hoewel het totaal aantal bruggepensioneerden vrij constant blijft, is het aantal bruggepensioneerden van minder dan 55 jaar aanzienlijk gedaald: met ongeveer 31 procent in 2007 en met 20 procent van augustus 2007 tot augustus 2008. Een onderzoek van het weekblad Plus heeft aangeduid dat de personen ouder dan 50 de verschillende maatregelen waarvan zij kunnen genieten niet kennen.
Maatregel 33 : Een grote sensibiliseringscampagne inzake het voordeel van langer werken of van de aanwerving van oudere werknemers, zal gelanceerd worden bij het ruime publiek (oudere werkzoekenden, oudere leden van de actieve beroepsbevolking, diverse organisaties, werknemers en het grote publiek). Er is een bedrag van 600.000 euro voor deze campagne voorzien. Tijdens de komende weken zal een meerjarenplanning worden uitgewerkt en de eerste sensibiliseringscampagne zal begin 2009 van start gaan.
Maatregel 34: De wetgeving inzake het Ervaringsfonds zal aangepast worden op basis van een evaluatie, teneinde het toepassingsveld van de ervaringen voorzien door het Fonds uit te breiden naar nieuwe initiatieven en projecten, met name inzake de financiering van opleidingsinitiatieven in het kader van herstructureringen, en er de criteria en modaliteiten van te herzien om meer efficiëntie te bereiken.
Maatregel 35 : We zullen maatregelen nemen om de overgang aan te moedigen van een zwaar naar een licht beroep om langer aan de slag te kunnen blijven. De werknemer van 50 jaar of ouder die minder inkomen heeft omdat hij – vrijwillig – binnen hetzelfde bedrijf van een zwaar naar een lichter beroep overschakelt, zal een compensatie ontvangen onder de vorm van een forfaitaire en tijdelijke premie ten laste van het Ervaringsfonds. Deze premie zal als volgt worden vastgelegd: - van 50 tot 54 jaar : 75 euro tijdens 12 maanden ; - van 55 tot 57 jaar : 100 euro tijdens 24 maanden ; - van 58 jaar of ouder : 125 euro tijdens 36 maanden.
Maatregel 36 : We zullen de werkhervattingstoeslag voor werkzoekenden ouder dan 50 jaar uitbreiden door de voorwaarde van een beroepsverleden van 20 jaar af te schaffen. Er zal een degressieve werkhervattingstoeslag voor een periode van maximum 36 maanden worden toegekend aan werkzoekenden van 50 jaar of ouder die nog geen beroepsverleden van 20 jaar als loontrekkende hebben: 182,85 euro voor de eerste 12 maanden, 121,90 euro tijdens de volgende 12 maanden en 60,95 euro voor de 12 maanden daarna.
Maatregel 37 : We zullen de harmonisering van de bijdragen en inhoudingen op de brugpensioenen en pseudo-brugpensioenen organiseren, alsook hun integratie in de driemaandelijkse socialezekerheidsaangifte. Ook de forfaitaire werkgeversbijdragen zullen worden geharmoniseerd. Om de tewerkstelling van oudere werknemers te bevorderen en dus ontslag te ontmoedigen, zal de
bijdrage hoger zijn naarmate de leeftijd van het brugpensioen lager is en dus degressief zijn in functie van de leeftijd van de betrokken bruggepensioneerde.
Maatregel 38 : Vanaf 2009 zullen sectorale CAO’s die een leeftijdsbarema bevatten, niet langer algemeen verbindend verklaard worden omwille van het discriminerend karakter ervan, dat in strijd is met de wet van 10 mei 2007. Voor het einde van het jaar zal een sensibiliseringscampagne gevoerd worden en zullen er juridische details gegeven worden op basis van de verschillende adviezen die momenteel werden opgevraagd over de conformiteit met de wet en de Europese richtlijn van bepaalde ter bekrachtiging voorgelegde collectieve arbeidsovereenkomsten. Deze maatregel is fundamenteel; zij zou het engagement van de ouderen ten goede moeten komen.
Maatregel 39 : De Nationale Pensioenconferentie zal de problematiek van de verhoging van de werkgelegenheidsgraad van ouderen aansnijden. Dit zal ons toestaan na een open debat en het nodige overleg in te staan voor het opstarten van nieuwe initiatieven ter zake. Het wordt de perfecte gelegenheid om nieuwe maatregelen in te voeren, geïnspireerd op buitenlandse “best practices”, zoals het systeem van de ‘experience rating’ (een aanmoediging voor ondernemingen onder de vorm van een vermindering van sociale bijdragen wanneer de aanwervingsgraad van ouderen hoger is dan het nationaal gemiddelde) en het tutoraat (terugbetaling door de sectorale vormingsfondsen van opleidingsinspanningen geleverd door een oudere werknemer in de onderneming).
Maatregel 40 : We zullen uitvoering gevan aan de resultaten van het overleg met betrekking tot het toepassingsveld van het samenwerkingsakkoord van 30 april 2004 inzake de begeleiding en actieve opvolging van werkzoekenden, onder meer op basis van leeftijd.
3. De werkgelegenheidsgraad van migranten verhogen Met zijn meer dan 12 procent van de bevolking dat in het buitenland is geboren, is België een van Europa’s voornaamste gastlanden voor migrantengemeenschappen. Het Oeso-rapport over de integratie van migranten en de tweede generatie op de Belgische arbeidsmarkt dat op 17 november jongstleden werd vrijgegeven, toont aan dat er nog vele inspanningen gedaan moeten worden om de tewerkstellingsgraad van de mensen van vreemde origine te bevorderen. De Oeso stelt vast dat de werkloosheid bij migranten in België tweeëneenhalf keer hoger ligt dan bij de autochtone bevolking. Bovendien is de tewerkstellingsgraad van migranten die uit de landen van buiten de Europese Unie komen laag, in het bijzonder bij de vrouwen, waarvan slechts een derde aan het werk is.
De arbeidsmarkt in België wordt nog steeds gekenmerkt door heel wat discriminaties op grond van herkomst, ongeacht de geboorteplaats. De tewerkstellingsgraad van nationale onderdanen en van onderdanen van andere Europese landen schommelde in 2007 dan wel rond de 62 procent (62,9 en 61,2 procent), toch bedroeg hij slechts 38,1 procent voor de niet-Europese landen, waardoor België voor deze laatste categorie de rode lantaarn van het Europa van de Vijftien blijft. De betrokken categorie wordt gekenmerkt door een lage activiteitsgraad (54,1 procent), maar ook door een werkloosheidsgraad (29,6 procent), viermaal hoger dan die van nationale onderdanen. Volgens het laatste onderzoek van de OESO zijn er 2,5 keer meer personen uit extra-Europese landen werkloos dan allochtonen. Het verschil tussen de werkloosheidsgraad van allochtonen en Belgische autochtonen ligt hoger dan 10%. Het is dan ook absoluut noodzakelijk de nodige instrumenten te ontwikkelen die het mogelijk maken om de discriminerende realiteit beter te leren kennen, om de activeringsmaatregelen ten gunste van de doelgroepen te versterken en om ondernemingen met stimulansen te benaderen. Het gaat er dus niet alleen om de discriminaties te bestrijden, maar ook aan te tonen dat diversiteit toegevoegde waarde creëert en met maatschappelijke verantwoordelijkheid te maken heeft.
Maatregel 41: In januari 2009 zullen wij interculturele rondetafels organiseren waarbij een van de prioriteiten de versterking van diversiteit op het werk zal zijn. Dit moet toelaten om via verschillende werkgroepen en gedecentraliseerde debatten nieuwe voorstellen te formuleren.
Maatregel 42: In 2009 zullen we voor de eerste keer een socio-economische monitoring operationeel maken. In het kader van een samenwerkingsprotocol met de Gewesten zal dit systeem te hunner beschikking worden gesteld, zodat deze er de efficiëntie van hun diversiteitsbeleid mee kunnen meten.
Het systeem is gebaseerd op het principe van een monitoring aan de hand van objectieve, anonieme en geaggregeerde gegevens afkomstig van bestaande administratieve databanken en waarvan de nationale herkomst van personen en van hun ouders de hoeksteen is. Via deze monitoring zal men met precisie de discriminatie op de arbeidsmarkt op niveau van de sectoren kunnen analyseren. Meer concreet bestaat het opzet erin om informatie te verkrijgen over de stratificatie van de arbeidsmarkt door gegevens van het Rijksregister, namelijk die over de nationaliteit en de herkomst van personen, te kruisen met klassieke socio-economische variabelen die het Data Warehouse van de Kruispuntbank van de sociale zekerheid bij elkaar brengt. Door deze gegevens te bewerken zouden indicatoren kunnen worden gecreëerd in de vorm van tabellen waar de informatie met elkaar verbonden wordt.
Maatregel 43 : We zullen discriminatietests uitwerken die het mogelijk maken om discriminaties aan de hand van serieuze steekproeven in kaart te brengen en
het bestaan van discriminatoir gedrag bloot te leggen dat vaak verborgen gaat achter valse voorwendsels. Deze manier om bewijzen te verzamelen bestaat erin de behandeling van zogenaamde ‘referentiepersonen’ onderling te vergelijken met die van personen die onderhevig zouden kunnen zijn aan discriminatie op grond van hun reële of veronderstelde herkomst, leeftijd, geslacht, handicap of elk ander ongeoorloofd criterium. Op initiatief van het Centrum voor Gelijke Kansen en Racismebestrijding werd een werkgroep opgezet om de haalbaarheid van statistische tests over de voornaamste oorzaken van discriminatie te onderzoeken.
Deze methodes, die onder meer in Frankrijk en in Nederland worden gehanteerd, maken het mogelijk het onderzoek naar discriminaties te verfijnen, door bijvoorbeeld verschillende variabelen tegelijkertijd te hanteren. De leeftijd, het geslacht, de vermelding van een handicap alsook de naam of nog het adres zijn criteria waarop tijdens deze experimenten wordt getest om de eventuele discriminatie te meten. Bedoeling is dus absoluut niet tegen de ondernemingen in te gaan, maar uitdrukkelijk om ze te helpen de problematiek middels interne en vrijwillige acties beter te begrijpen en te preciseren welke problemen inzake discriminatie overeind zijn gebleven.
Maatregel 44 : We zullen een diversiteitsbarometer op touw zetten. Dat is een permanente boordtabel om vooroordelen en oorzaken van discriminatie te kunnen identificeren en objectiveren via een kwalitatieve enquête bij een representatief staal van de Belgische bevolking omtrent tolerantie-attitudes ten opzicht van etnische minderheden en met betrekking tot de etno-culturele diversiteit in België. Het is inderdaad onontbeerlijk over een permanente boordtabel te beschikken om vooroordelen en oorzaken van discriminaties objectief in kaart te kunnen brengen. Het Centrum voor Gelijke kansen heeft IPSOS, op basis van zijn expertise terzake, aangeduid om deze enquête te voeren. Deze enquête werd in juni 2008 gelanceerd en de resultaten worden tegen maart 2009 verwacht.
Een actie tegen de verschillende discriminaties veronderstelt een positief diversiteitsmanagement, zowel in de rekruteringsprocedures als in het personeelsbeleid en in zowel de interne als de externe communicatie van bedrijven of organisaties.
Maatregel 45 : We zullen het label “Gelijkheid-Diversiteit” versterken, valoriseren en uitbreiden. Dit label zet de organisaties ertoe aan een cultuurverandering door te voeren via voortdurende verbeteringsprocedures, en dit gedurende drie jaar. In september jongstleden werden nieuwe labels uitgereikt en het ligt in onze bedoeling in overleg met de deelstaten in deze zin verder te gaan met het oog op een versterking van het mechanisme, terwijl we een betere verdeling van de bevoegdheden terzake organiseren.
Maatregel 46 : Een grootschalige sensibiliseringscampagne zal worden georganiseerd om de diversiteit bij de werkgevers te promoten. Diversiteit moet niet langer bekeken worden als een probleem maar moet gevaloriseerd worden als een meerwaarde voor bedrijven, die op die manier hun sociale verantwoordelijkheid opnemen.
Maatregel 47 : We willen een veralgemening doorvoeren van de clausules inzake goed gedrag en non-discriminatie in de CAO’s. In het kader van het IPA 2007-2008 hebben de sociale partners alle sectoren en alle ondernemingen opgeroepen om akkoorden af te sluiten en acties te ondernemen ten voordele van een grotere diversiteit op de werkvloer. Ons opzet zal erin bestaan een evaluatie van deze verschillende initiatieven uit te voeren en aan de sociale partners te vragen hun engagement ter zake te versterken. Het is belangrijk dat de sociale partners zich engageren in een proces om tot een grotere diversiteit op de werkvloer te komen. De sociale partners zullen dus in het kader van het sociale overleg een fundamentele rol te spelen hebben.
4. De werkgelegenheidsgraad van vrouwen verhogen Vrouwen hebben massaal geïnvesteerd in de arbeidsmarkt, hun opleidings- en kwalificatieniveau is dan ook gelijkwaardig, ja zelfs beter dan dat van hun mannelijke collega’s. Toch blijven bepaalde professionele ongelijkheden overeind. De verbetering van de situatie inzake gelijke behandeling van tussen vrouwelijke en mannelijke werknemers is dan ook een democratische en economische opdracht. Elk jaar brengt het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen een rapport uit omtrent de loonkloof tussen mannen en vrouwen. Het rapport 2008 toont aan dat het gemiddelde loonverschil tussen mannen en vrouwen nog altijd 15 procent bedraagt. In dit opzicht was er onlangs een historische doorbraak, dankzij het koninklijk besluit van 28 september 2008 dat de collectieve arbeidsovereenkomst nummer 25 verplicht maakt voor alle sectoren . De collectieve arbeidsovereenkomst nr. 25 schrijft voor dat gelijke verloning tussen mannelijke en vrouwelijke werknemers moet worden verzekerd in alle elementen en loonvoorwaarden, met inbegrip van de evaluatiesystemen van de functies. Deze functieevaluatiesystemen moeten gelijkheid van behandeling verzekeren in de keuze van criteria, in hun weging en in het transpositiesysteem van de evaluatiewaarden en delen van de verloning.
Maatregel 48: Wij willen aan de sociale partners vragen om, net als in andere Europese landen, de doelstelling vast te leggen om de loonkloof tussen mannen
en vrouwen tegen 2011-2012 te verminderen. We zouden kunnen vastleggen dat we in die periode van 15 procent naar 10 procent moeten gaan. Om dit te bereiken, zullen we vragen: - om voortaan verplicht niet-seksegebonden functieclassificaties door te voeren; wij zullen per sector hulp via consultancy ter beschikking stellen over de verschillende modellen die gebruikt kunnen worden. De expertise van het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen over het op punt stellen van genderneutrale functieclassificaties zal gevaloriseerd en versterkt worden. - om in de sociale balans van de onderneming voor elke rubriek van de balans een uitsplitsing tussen mannen en vrouwen te voorzien en hier gegevens inzake loon, vergoedingen en premies aan toe te voegen. - om gevoelig te zijn voor de problematiek van loonkloof in het kader van extralegale voordelen - om maatregelen in overweging te nemen om het betaald educatief verlof toegankelijker te maken voor vrouwen (momenteel voor 80 procent een mannelijke aangelegenheid), zodat deze hun opleiding kunnen afmaken. We zullen sensibiliseringsacties lanceren om te strijden tegen de loonkloof, met name door een website over het onderwerp op te zetten en door brochures te verspreiden.
Maatregel 49 : We zullen vanaf 1 januari 2009 een werkhervattingstoeslag van 75 euro per maand toekennen gedurende maximum 12 maanden om de werkhervatting voor werkloze gezinshoofden van eenoudergezinnen (vaak gaat het om vrouwen) te vergemakkelijken en zo te strijden tegen de werkloosheidsvallen.
Maatregel 50°: De gegevensbank “Best practices ondernemingen” die concrete goede praktijken inzake het verstrekken van duurzaam werk aan de doelgroep van de laaggeschoolde vrouwen identificeert, zal ter beschikking van ondernemingen worden gesteld en wordt zo een sensibiliseringsinstrument dat de kansen op duurzaam werk voor laaggeschoolde vrouwen kan verbeteren.
Maatregel 51°: Er zal op 15 december 2008 in het Instituut een colloquium over de individualisering van sociale rechten opgezet worden. Dezelfde reflectie zal volgend jaar worden opgestart in verband met fiscale rechten.
Maatregel 52 : Er zullen initiatieven genomen worden om de informatieverstrekking aan deeltijds werkenden te verbeteren, zodat zij meer te weten komen over hun rechten. Het gaat hier immers om een werkloosheidsval die vrouwen veel vaker treft dan mannen; 88 procent onder hen zijn ‘onvrijwillig’ deeltijds werkenden.
5. De werkgelegenheidsgraad van gehandicapten verhogen Het is onontbeerlijk sterker in te zetten op meer gepersonaliseerde wijzen van aanpak die meer zijn aangepast voor specifieke categorieën van werkzoekenden.
Maatregel 53 : In het kader van de aanpassing van het samenwerkingsakkoord van 30 april 2004 werd voorgesteld om een inschakelingstraject uit te werken , in het bijzonder voor werkzoekenden die met name om medische redenen het verst van de arbeidsmarkt verwijderd zijn.
Maatregel 54 : Een kwart van de adviezen inzake diversiteit zal betrekking hebben op de sensibilisering inzake de toegang tot werk voor gehandicapten.
Maatregel 55 : We willen het Fonds voor Werkgelegenheid, opgericht in de schoot van de RSZ, activeren. Dat Fonds heeft tot doel gehandicapten aan het werk te houden of hen te helpen om werk te vinden door toekenning van een financiële tussenkomst aan de werkgevers die één of meerder gehandicapten wensen aan te werven. Wij willen een optimaal gebruik van dat fonds toelaten en zo nodig de acties ervan uitbreiden.
Maatregel 56 : In het kader van de engagementen van de overheid zullen bijkomende inspanningen geleverd moeten worden om de 3-procentnorm te respecteren.
Maatregel 57 : We zullen, rekening houdend met de budgettaire mogelijkheden, de voorstellen verdedigen die strijden tegen werkloosheidsvallen op het niveau van gehandicaptenuitkeringen, met name door de cumulmogelijkheden tussen de integratie-uitkering en de toekenning van een loon op te trekken of door de manier te herzien waarop het vervangingsinkomen (werkloosheidsuitkeringen of vergoedingen van het RIZIV) in rekening gebracht wordt.
D. Verbetering van de mobiliteit van werknemers
De geografische mobiliteit van de werknemers kan bijdragen tot het verzachten van onevenwichten van vraag en aanbod van arbeidskrachten die op lokale arbeidsmarkten kunnen opduiken. Zo zorgt ze voor een optimalere toelevering van de middelen en ondersteunt ze de groei. Het is duidelijk dat een betere afstemming van vraag en aanbod van arbeidskrachten de drie regio’s van het land, zowel op sociaal als op economisch vlak ten goede zou komen Maatregel 58: De werkzoekenden zullen in het kader van de opvolgingsprocedure van het zoekgedrag naar werk meer aangespoord worden om werkaanbiedingen in een ander gewest te bekijken en om taalcursussen te volgen. Deze maatregel is conform het unanieme advies van het Beheerscomité van de RVA. Er zullen incentives tot meer mobiliteit op punt gezet worden. Het komt erop aan om het volgende toe te kennen : -
-
-
Een mobiliteitspremie in geval van verplaatsingen van meer dan 75 km tussen de woon- en de werkplaats ofwel ingeval de verplaatsing meer dan 3 uur duurt of in geval men meer dan 11 uur per dag van de woonplaats afwezig is; Een interregionale mobiliteitspremie om het aanvaarden van een arbeidscontract in een ander gewest te stimuleren, op het moment dat men zich inschrijft in het kader van een bevorderingsactie van mobiliteit ontwikkeld door een gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling; een premie voor taalopleiding ten einde het leren van een andere landstaal dan de zijne aan te moedigen.
Deze voorstellen zullen de komende weken in werking treden, op basis van de ontvangen positieve adviezen.
E. Betere arbeidsverloning werkloosheidsvallen
en
strijd
tegen
de
Werken moet aantrekkelijk zijn en naar waarde geschat worden. Het is daarom fundamenteel om te strijden tegen de werkloosheidsvallen en om een einde te maken aan situaties die arbeid onvoldoende lonend maken De problematiek van de werkloosheidsvallen verwijst naar verschillende situaties waarin het niet optimaal is voor een persoon om te werken of meer te werken, of voor een onderneming om te werven of zijn werknemers te behouden. Zo’n werkloosheidsvallen kunnen dan ook invloed hebben op de arbeidsvraag en het arbeidsaanbod. De beslissing om al dan niet (meer) te werken, wordt genomen in functie van heel wat factoren. Zowel financiële als niet-financiële, zowel objectieve als subjectieve elementen kunnen de beslissing beïnvloeden. Het zijn echter de financiële elementen die het voorwerp uitmaken van het meeste onderzoek op dit domein. De regering is op dit vlak zeer waakzaam en heeft in 2008 verschillende maatregelen, waarvoor het budget in 2009 zal stijgen.
Maatregel 59: Wat de maatregelen Werk betreft, zullen verschillende maatregelen in 2009 hun uitwerking krijgen: •
De verhoging van de inkomensgarantie-uitkering voor werkzoekenden die een deeltijdse betrekking aanvaarden • De verhoging van het inkomensplafond voor de partner van een werkloos gezinshoofd • Het rekening houden met de periode van zelfstandig werk in het kader van de wachttijd Deze drie maatregelen vertegenwoordigen met een budget van 18,6 miljoen in 2008 en met 37,2 miljoen in 2009. • De verhoging van het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen • De verhoging van de werkbonus (begroot op 10 miljoen euro in 2008 en 35,44 miljoen euro in 2009).
Maatregel 60 : Om te strijden tegen de werkloosheidsvallen en de koopkracht van werknemers te verbeteren, werden de volgende fiscale maatregelen genomen: -
Vanaf 1 januari 2009 zullen de barema’s van de bedrijfsvoorheffing opnieuw geïndexeerd worden op basis van de inflatiegraad van 2008. Daaruit zal een aanzienlijke verhoging voortvloeien van het nettosalaris vanaf de uitbetaling van de lonen in januari 2009.
-
Nog altijd voor 2009 zullen de forfaitaire beroepskosten van de loontrekkenden worden opgetrokken. Deze jobkorting zal in een keer doorberekend worden in de bedrijfsvoorheffing op de lonen van mei 2009.
-
Het bedrag van vrijstelling van het woon-werkverkeervergoeding betaald door de werkgever zal verdubbeld worden en van 125 euro naar 250 euro stijgen voor de inkomsten van 2009.
Maatregel 61 : De werkbonus is momenteel van toepassing op 40 procent van de werknemers van toepassing, tegenover 25 procent in 2005 en 10 procent in 2000. Het totale budget voor deze maatregel stijgt van 661 miljoen in 2008 stijgen naar 731 miljoen in 2009. Het budget voor de uitbreiding van de bonus, die op 1 oktober 2008 werd ingevoerd, zal van 10 miljoen in 2008 naar 36,44 miljoen stijgen in 2009 (+26,4). De werkbonus zal verbeterd en uitgebreid worden, na evaluatie en indien respect voor de budgettaire doelstellingen het toelaat. Concreet stellen we de volgende pistes voor: -
Het bedrag van de werkbonus automatisch aanpassen, evenals de
-
betrokken loongrenzen op niveau van het minimumloon. Momenteel verminderen de verhogingen van het minimumloon elke keer het voordeel van de bonus voor de werknemer. Langzaam en op basis van het huidige bedrag terugkeren naar een systeem met een enkele dalende curve, zodat een werknemer met een maandloon van 1.700 euro per maand een verhoging krijgt van 20 euro per maand.
Maatregel 62 : In het kader van het IPA zullen we de voorstellen uitvoeren met betrekking tot de verhoging van het minimumsalaris en de terugbetaling van de verplaatsingskosten tussen woon- en werkplaats.
Maatregel 63 : We verwachten, binnen het kader van de budgettaire mogelijkheden, eveneens de voorstellen van de sociale partners om bepaalde werkloosheidsvallen verder weg te werken voor vrouwen, weduwen, gehandicapten.
F. Rekenen op een zekere economische migratie Het regeerakkoord voorziet verschillende stappen met betrekking tot de economische migratie. Het Europees recht verplicht ons bovendien enkele wijzigingen op wetgevend vlak door te voeren. Een omkaderd beleid met betrekking tot het toelaten van een zekere immigratie kan beantwoorden aan vastgestelde noden, met name in knelpuntberoepen en in die beroepen die in verband staan met de vergrijzing van de bevolking en de financiële impact hiervan. 1. De Europese rechtsregels omzetten Maatregel 64 : Concreet zullen we voorstellen de bepalingen werkgelegenheid van de twee volgende richtlijnen om te zetten:
inzake
- de richtlijn 2003/9/EG van de Raad van 27 januari 2003 tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten. Het gaat erom asielzoekers de mogelijkheid te geven toegang te hebben tot arbeid en na zes maanden procedure in eerste aanleg. -de richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen. Deze richtlijn voorziet de aflevering van een arbeidskaart aan personen die het statuut van langdurig buitenlands ingezetene hebben verkregen dankzij een verblijfsduur van meer dan 5 jaar op het grondgebied van een andere Lidstaat.
2. Het regeerakkoord concretiseren Maatregel 65: In het kader van een globaal akkoord willen we drie categorieën van buitenlander toegang geven tot de Belgische arbeidsmarkt: -
-
Mensen zonder papieren die van vóór 31 maart 2007 op het Belgisch grondgebied verblijven en een werkaanbieding hebben (arbeidscontract van onbepaalde duur of van bepaalde duur van 1 jaar, met respect voor het gemiddeld minimumloon). In dat kader zou een B-kaart afgeleverd worden alsook een bijbehorende verblijfsvergunning teneinde een snelle tewerkstelling te bekomen. Onderdanen van derdelanden die dankzij hun B-kaart knelpuntberoepen zouden kunnen opvullen. Personen uit de acht nieuwe Lidstaten; het wordt tijd dat deze beperkingen op werkgelegenheid worden opgeheven.
Een ontwerp van koninklijk besluit is klaar en wacht op een globaal akkoord voor asiel en migratie om te kunnen worden neergelegd. Het zal eveneens voorstellen om de voorwaarden voor arbeidskaarten voor CEO’s en kaderleden te uniformeren.
Maatregel 66 : In overleg met de sociale partners en de Gewesten zullen we onze werkzaamheden voortzetten voor de vereenvoudiging van de wetgeving over de arbeidskaarten en er zal een nieuwe vereenvoudigde versie van het besluit worden voorgesteld. Ook een internet-platform moet op punt gesteld worden.
II. Meer werk Het voornaamste doel van het werkgelegenheidsplan bestaat erin zowel het aanbod (beschikbaarheid, vorming, motivatie en activering van werkenden) als de vraag aan werkgelegenheid te stimuleren. In crisissituaties moeten we er ten minste voor zorgen dat de tewerkstelling behouden blijft en proberen om hoge aantallen ontslagen en herstructureringen te vermijden. In dat opzicht zal het behoud van het concurrentievermogen van ondernemingen fundamenteel zijn en dit is een van de voornaamste prioriteiten van het Werkgelegenheidsplan. We zullen onze energie moeten bundelen om het ‘ondernemerschap’ samen met de bevoegde ministers te ondersteunen en vooral om de arbeidskost verlichten. Het zal daarom ook onontbeerlijk zijn, naast de toekomstige beslissingen van de regering, een akkoord te bereiken over de loonnorm. Om het concurrentievermogen van ondernemingen te versterken, zullen verschillende maatregelen worden genomen die de efficiëntie zullen verbeteren van de maatregelen die al werden genomen. Zo ondersteunt de regering de economische activiteit en de werkgelegenheid door middel van twee kanalen: verminderingen van de patronale sociale bijdragen en de loonsubsidiëringen. In 2007 bedroeg het geheel aan verminderingen aan patronale bijdragen 4,78 miljoen euro, wat overeenkwam met 3,78 procent van de loonmassa. 84,5 procent van dat bedrag bestond uit structurele verminderingen gericht op loontrekkenden in de privé-sector en voor de overige 15,5 procent ging het om bijkomende verminderingen gericht op doelgroepen. Een werkplek op de drie geniet van versterkte verminderingen van patronale bijdragen voor lage lonen (25 procent voor mannelijke werknemers en 45 procent voor werkneemsters). Hoewel de zichtbare druk van de patronale bijdragen tot 32,39 procent van het bruto-salaris bedraagt, is de effectieve druk in werkelijkheid lager dan 29 procent ten gevolge van de structurele vermindering die voor alle werknemers wordt toegekend. Hij valt binnen marges die gaan van 14,4 procent tot 28,9 procent indien de werkgever geniet van de versterkte vermindering ten gunste van lage en hoge lonen. Indien het gaat om een werknemer die behoort tot een doelgroep, kan de bijdrage zelfs tot 0 procent terugvallen. Behalve de vrijstelling van een deel van de bedrijfsvoorheffing voor het onderzoek, voor het ploegen- en voor het nachtwerk die nu al van kracht is, heeft het IPA 2007-2008 eveneens voorzien in een vrijstelling voor alle ondernemingen ten bedrage van 0,25 procent van de brutolonen. Deze loonsubsidies stonden voor 2,36 miljard euro in 2007, wat overeenkomt met 1,8 procent van de loonmassa. (Bron: CRB, Technisch rapport van november 2008). Deze maatregelen hebben het ons mogelijk de maken om jobs in de privé-sector te behouden, ja zelfs om er te creëren zonder de waakzaamheid uit het oog te verliezen voor de concurrentiekracht van de Belgische ondernemingen onderling
enerzijds noch die voor hun concurrentiepositie buitenlandse concurrenten anderzijds.
ten
opzichte
van
hun
Voor de periode 1997-2008 hebben de verminderingen van patronale lasten de evolutie van de kost van het uurloon met gemiddeld 0,1 procent per jaar verminderd. Onverminderd het principe van de indexering, is het belang van de arbeidskost des te groter als je in rekening brengt dat de loonhandicap die vastgesteld werd op 4,1 procent een niveau bereikt heeft die niet langer aan te houden is. In dit verband worden dan ook een aantal maatregelen in overweging genomen.
A. De banenplannen vereenvoudigen In België bestaan er een aantal stimuli om de inschakeling van risicogroepen op de arbeidsmarkt te vergemakkelijken. Deze mechanismen, verlaging van de sociale werkgeversbijdragen, activering van de werkloosheidsuitkeringen en banenplannen, zijn weliswaar efficiënt, maar het aantal plannen heeft zich vermenigvuldigd, ze zijn complexer geworden en ze kunnen overlappen met regionale maatregelen. Het is dus tijd om beslissingen te nemen op het gebied van een vereenvoudiging. Conform het regeerakkoord ronden we, in overleg met de sociale partners, een voorstel af van structurele en zichtbare vereenvoudiging van de bestaande banenplannen net als de bijdrageverminderingen en de activering van de werkloosheidsuitkeringen door de structurele vermindering te versterken vooral voor wat betreft de lage lonen. Momenteel worden patronale sociale bijdrageverminderingen toegekend volgens twee verschillende mechanismen: 1. Enerzijds een structurele vermindering, van toepassing op alle werknemers die onderworpen zijn aan sociale zekerheid. Deze vermindering bestaat uit drie elementen: -
Een algemene forfaitaire vermindering (momenteel van 400 euro); Een element lage lonen, van toepassing op de driemaandelijkse lonen onder 5.870 euro; Een element hoge lonen, van toepassing op de driemaandelijkse lonen boven de 12.000 euro.
2. Anderzijds zijn er de verminderingen ten aanzien van « risicogroepen » die speciale aandacht nodig hebben op de arbeidsmarkt. Deze verminderingen variëren tussen 400 tot 1.000 euro per trimester en van toepassing op jonge werknemers (volgens diverse modaliteiten), werknemers van 50 jaar of ouder, op langdurig werklozen, teneinde vermindering van de arbeidsduur te vergemakkelijken of dienen werktijdverkorting te vergemakkelijken of om de eerste aanwervingen in KMO te bevorderen.
zijn op een om een
De complexiteit van deze maatregelen, met complexe toepassingsvelden en berekeningsregels die per maatregel anders zijn, rechtvaardigt de nood aan een substantiële vereenvoudiging.
Maatregel 67 : We stellen voor om het systeem van sociale bijdragevermindering voor risicogroepen volgens de volgende modaliteiten te vereenvoudigen: - ten minste twee derden van de verminderingen voor risicogroepen afschaffen en deze envelop toekennen aan de structurele vermindering van de lage lonen; - een systematisch aanpassingsmechanisme voorzien van grenzen van de lage en hoge loongrenzen Op deze basis zou 500 van de 700 miljoen voor risicogroepen gebruikt worden voor de vermindering van de loonkost waarvan minimum 300 voor een vermindering toegespitst voor de lage lonen. Momenteel zijn de subsidiëringsmaatregelen voor werkgelegenheid onder de vorm van activering van de uitkeringen voorzien onder vier vormen: -
-
Activa, voor langdurig werklozen, met specifieke aandacht voor werknemers jonger dan 25 en ouder dan 45 jaar; Activa-start, voor laaggekwalificeerde jonge werknemers, al dan niet van vreemde origine, of voor gehandicapten; Professionele doorstromingsprogramma’s, voor langdurig werklozen (met een grotere tussenkomst voor de mensen die komen uit een gemeente met een hoge werkloosheidsgraad), waarmee beantwoorden wordt aan noden op de arbeidsmarkt waaraan nog niet werd tegemoetgekomen. SINE, voor langdurig werklozen die ter beschikking worden gesteld van werkgevers uit de sector van de sociale economie.
Maatregel 68 : Wij stellen voor om de vier huidige activeringsmaatregelen samen te voegen (Activa, professionele doorstromingsprogramma’s, Sine en Activa start) in een enkele maatregel of een heel beperkt aantal maatregelen en: - de doelgroepen onderscheiden op basis van 3 criteria: leeftijd, kwalificatie en duur van de werkloosheid; - de voorwaarden inzake werkloosheidsduur en duur van de toekenning van geactiveerde uitkeringen vereenvoudigen en het bedrag ervan uniformeren; - de gelijkgestelde periodes harmoniseren en sterk vereenvoudigen.
B. De arbeidskost verlagen 1. In de profitsector De verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen zijn van 4,4 miljard euro in 2006 gestegen naar meer dan 4,8 miljard euro in 2007, wat overeenkomt met 3,8 procent van de loonmassa van de privésector. Daarnaast liep het bedrag voor de ondersteuning van de privésector onder de vorm van verminderingen van bedrijfsvoorheffing op tot 821 miljoen euro in 2007, ofwel 0,6 procent van de loonmassa.
Maatregel 69°: We zullen geconcentreerd over volgende drie sectoren de voorstellen uitwerken die in het kader van het IPA eventueel overeengekomen kunnen worden: - De versterking van de structurele lastenvermindering voor de lage lonen, met een eventuele uitbreiding van het begrip lage lonen; - De versterking van de bestaande maatregelen voor het nacht- en ploegenwerk voor zover de verhoging tot maximum 15,6 procent van de vrijstelling op de bedrijfsvoorheffing niet wordt gebruikt bij de financiering van de loonsverhogingen; - De overuren, met name wat betreft hun aantal, het fiscale stelsel en de betrokkeen patronale bijdragen.
2. In de non-profitsector In 2008 bedroegen de toelagen van de Sociale Maribel 676,3 miljoen euro. Deze toelagen hebben gezorgd voor de creatie van 19.863 voltijds equivalente jobs, ofwel 32.130 jobs in de non-profitsector.
Maatregel 70° : In 2009 zullen de toelagen met meer dan 3 procent stijgen om uiteindelijk op 696,157 miljoen euro te eindigen. Conform het regeerakkoord zullen we proberen om de Sociale Maribel binnen het kader van de mogelijke budgettaire marges te versterken door nieuwe maatregelen voor te stellen. We zullen eveneens, samen met de sector, analyseren hoe we de efficiëntie van de Maribel het beste kunnen verbeteren en het systeem moderniseren.
3. Ontwikkelen en vereenvoudigen van studentenarbeid
Maatregel 71° : We zullen ten laatste eind dit jaar een nieuw systeem voorstellen dat de mogelijkheden van studentenarbeid vereenvoudigt en uitbreidt en gelijktijdig de zekerheid biedt dat het stelsel controleerbaar is. Het
stelsel mag ook geen grote concurrentie vormen met de normale tewerkstelling en het moet toelaten dat de studenten in eerste instantie student zijn en geen werknemers. Het nieuwe systeem zou op 1 januari 2009 in werking moeten treden.
C.
Diensten aan personen ontwikkelen
1. De ontwikkeling van de dienstencheques In 2009 zal het dienstenchequesysteem, net zoals tijdens de voorgaande jaren, een enorme uitbreiding kennen. Volgens de voorspellingen van de RVA zal het aantal dienstenchequewerknemers van 119.000 personen in 2008 naar 132.000 personen stijgen in 2009. Het aantal aangekochte dienstencheques zal 72,9 miljoen bedragen in 2009. Deze cijfers geven aan hoeveel mensen een job zullen gevonden hebben of van zwartwerk naar een reguliere job zijn overgegaan, alsook hoeveel gezinnen, ouderen en invaliden zullen geholpen zijn bij hun huishoudelijke taken. De natuurlijke uitbreiding van het stelsel zet zich voort: van 65,1 miljoen in 2008 naar 72,9 miljoen cheques in 2009, ofwel een stijging van 7,8 miljoen cheques of van 87 miljoen euro, voor een totaal budget van 979 miljoen. Het jaar 2009 ligt dus in de lijn van een bestendiging van het systeem, maar ook van een verbetering van het dienstenchequestelsel op verschillende niveaus. Hieronder staan de initiatieven die binnenkort zullen worden geconcretiseerd:
Maatregel 72°: We kunnen de dienstenchequewerknemers in de toekomst garanderen dat zij ook, net als de meeste loontrekkenden van dit land, vanaf 1 januari 2009 van een structurele loonindexering kunnen genieten. Deze maatregel zal de 132.000 dienstenchequewerknemers ten goede komen, die er naar verwachting in 2009 zullen zijn.
Maatregel 73°: Er wordt een bedrag van 1,7 miljoen euro voorzien om sociale maatregelen te nemen en om bepaalde meer kwetsbare lagen van de bevolking toegang te geven tot dienstencheques aan een lagere prijs of zelfs kostenloos.
Maatregel 74°: De kwaliteit van de contracten zal als volgt verbeterd worden: - Afschaffing van de proefperiode van drie dagen waarna de partijen zonder verwittiging of vergoeding het contract kunnen beëindigen en de mogelijkheid
om een contract van bepaalde duur te beëindigen door middel van een opzegtermijn van zeven dagen. - Geen mogelijkheid om nog na de eerste drie maanden opeenvolgende contracten van bepaalde duur af te sluiten - Geen mogelijkheid om minder dan drie uur per dag te werken.
Een essentieel element voor een duurzame inschaling in de arbeidsmarkt, en meer bepaald in een sector als die van de dienstencheques waar de meeste werknemers uit de werkloosheid komen, is de opleiding van de werknemers.
Maatregel 75°: We zullen de nodige maatregelen nemen om de huidige werking van het “Opleidingsfonds Dienstencheques” te verbeteren op basis van een evaluatie door het “Comité Opleidingsfonds Dienstencheques” die we voor eind 2008 verwachten.
Maatregel 76°: We zullen de strijd tegen de fraude versterken, met name door een reeks administratieve boetes te voorzien die in verhouding staan met de inbreuken, door de erkenningsvoorwaarden te versterken, door de samenwerking tussen de inspectiediensten te intensiveren en door de elektronische informatie-uitwisseling tussen de bevoegde administraties te verbeteren.
Maatregel 77°: We zullen samen met de Gemeenschappen en de sectoren de verschillende pistes blijven onderzoeken voor wat een eventuele uitbreiding van de dienstencheque-activiteiten betreft. Doelstelling blijft om aangepaste kwaliteitsvolle diensten aan personen te leveren, nieuwe werkgelegenheid te creëren en het zwartwerk te regulariseren.
Maatregel 78°: De Nationale Bank van België zal de jaarrekeningen van de dienstencheque-ondernemingen structureel analyseren en dit per type onderneming. Op basis van deze analyse zullen verschillende maatregelen worden voorgesteld.
Maatregel 79°: In 2009 zal een werkgroep de nieuwe pistes analyseren voor een verdere ontwikkeling van het dienstenchequestelsel en met name die om een quotum vast te leggen van werknemers die uit de werkloosheid moeten komen. Aldus kan een echt activeringsbeleid worden gevoerd. Een andere piste die wordt onderzocht is het vastleggen van een duidelijk kader dat toelaat dat ondernemingen ook volgens vast te leggen modaliteiten dienstencheques aan hun werknemers toekennen.
2. De Plaatselijke Werkgelegenheidsagentschappen (PWA) Het systeem van de PWA-cheques wordt behouden. Dankzij dit systeem kunnen diensten worden aangeboden aan gebruikers zoals vzw's, onderwijsinstellingen. Bovendien zet het mensen, die moeilijk een plaats op de arbeidsmarkt vinden, aan het werk.
Maatregel 80°: Aangezien er echter een dienstenchequesysteem bestaat en aangezien de werknemers de mogelijkheid hebben om een echt arbeidscontract te verwerven, heeft de regering besloten om de thuishulp van huishoudelijke aard af te schaffen voor PWA-werknemers onder 50 jaar die niet gedeeltelijke arbeidsonbekwaam zijn. Deze maatregel zal op 1 juli 2009 van kracht worden. Tot dan zal een gepersonaliseerde en individuele begeleiding georganiseerd worden voor alle betrokken PWA-werknemers om hen te helpen bij hun terugkeer naar de klassieke arbeidsmarkt.
Maatregel 81°: Voor de andere PWA-activiteiten zullen wij erover waken dat deze kunnen worden voortgezet en eventueel verbeterd. Daarom zullen we in 2009 de mogelijkheid bekijken om de deeltijdse arbeid te annualiseren om zo de seizoenspieken van werkzaamheden in het kader van bepaalde PWAactiviteiten (zoals in onderwijsinstellingen) in rekening te brengen.
3. De non-profitsector verder ontwikkelen De non-profitsector is van essentieel belang voor de diensten aan personen en bovendien creëert de sector veel jobs. Het is belangrijk dat we opleidingen en arbeidsvoorwaarden stimuleren om de attractiviteit van deze sector, die een hoge humane waarde heeft, te waarborgen.
Maatregel 82°: We zijn op weg om non-profit akkoorden 2005-2010 te realiseren. Om die reden hebben we dit jaar het Project 600 opnieuw opgestart. Project 600 zal 200 personeelsleden van de private gezondheidszorgsector en 163 personeelsleden van de openbare gezondheidszorg, die niet over een diploma van verpleger beschikken, de kans gunnen om vanaf het jaar 2008-2009 de opleiding verpleegkunde volgen terwijl ze hun loon behouden.
Maatregel 83°: Wij zullen tevens op basis van de vorderingen in het opgestarte overleg, voortwerken aan het statuut van de onthaalmoeders teneinde binnen de budgettaire mogelijkheden enkele voorstellen te kunnen formuleren.
D.
Investeren in nieuwe kennisjobs
Wij zullen bijzondere aandacht besteden aan de kennisberoepen en nieuwe technologieën teneinde de ontwikkeling te ondersteunen van goederen en diensten met hoge toegevoegde waarde, die anderzijds ook geschoolde en minder geschoolde banen scheppen.
Maatregel 84°: Het stelsel van vermindering van sociale bijdragen en van vrijstelling voorheffing (geüniformiseerd op 65 procent) dat geldt voor onderzoekers zal over het hele jaar kunnen worden toegepast zodat zulks de aanwerving te vergemakkelijkt en de innovatie in België te stimulen.
We hebben de sociale partners gevraagd om in het kader van de interprofessionele onderhandelingen hun engagementen inzake innovatie te versterken. De tijdelijke mobiliteit van het personeel van ondernemingen naar en wetenschappelijke instituten en vice versa is een intense ontmoetingsvorm tussen deze beide werelden en is een methode van efficiënte kennisoverdracht, in het bijzonder in het geval van kennis die moeilijk te boek gesteld kan worden.
Maatregel 85°: Een werkgroep, samengesteld uit experts van het federale, gemeenschaps- en gewestniveau alsook van de bedrijfswereld en het academische milieu, zal worden opgericht om aanbevelingen te formuleren om de tijdelijke mobiliteit van het personeel tussen ondernemingen en kenniscentra te bevorderen.
Maatregel 86°: We zullen nieuwe maatregelen nemen om de innovatie te stimuleren op basis van de voorstellen die in het kader van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven bij de sociale partners werden opgevraagd. Wij moedigen de sociale partners aan om een akkoord te vinden om onderwerpen met betrekking tot de innovatie op de agenda van de ondernemingsraad te brengen zonder dat zulks buitensporige administratieve beslommeringen met zich meebrengt en met de verzekering dat de vertrouwelijkheid van de gegevens gewaarborgd blijft.
E. Een echte “koppeling van werkgelegenheid en milieu” en groene banen organiseren Wij kunnen in eenzelfde strategie zowel onze inspanningen om de klimaatopwarming te bestrijden verenigen met de ontwikkeling van nieuwe economische activiteiten en nieuwe arbeidsplaatsen in een sector in volle expansie. De klimatologische revolutie biedt eveneens de mogelijkheid om
groene banen te creëren en ontwikkelingskansen voor de landen die daarop inspelen. Het is aan ons om een pioniersrol te spelen en ambitieus te zijn in het kader van deze mobiliserende strategie voor het milieu, werkgelegenheid, ondernemerschap en de koopkracht van mensen. Een ambitieus energiebesparingsplan in de bouwsector kan leiden tot een besparing van een miljoen ton CO2, wat overeenkomt met bijna een tiende van de inspanningen die België met doen.
Maatregel 87°: We willen in de loop van 2009 samen met de Gewesten een koppeling van werkgelegenheid en milieu concretiseren. Er zouden twee belangrijke initiatieven genomen moeten worden: ten eerste in verband met de de problematiek van de energiebesparingen in de huisvesting en gebouwen, en ten tweede om te zorgen voor een grondige analyse van alle potentiële groene banen in een bredere context.
Maatregel 88°: We willen een rondetafel organiseren rond “klimaat en werkgelegenheid” samengesteld uit verschillende vertegenwoordigers van verschillende beleidsniveaus, de sociale partners en alle betrokken actoren. De doelstellingen moeten erin bestaan om de energie-efficiëntie in de huisvestingssector en de niet-residentiële gebouwen te verbeteren via geplande renovatiefasen over een lange periode. Een van de taken zal zijn om, samen met de sectorale fondsen en het gehele van verantwoordelijken voor de opleiding, het opleidings- en omscholingsplan voor te bereiden dat nodig zal zijn bij de realisatie van deze strategie. De rondetafel zou, zo nodig met behulp van consultants, met name belast worden met: -
-
het berekenen van een globale doelstelling om het energieverbruik in woningen en gebouwen te verminderen; de fasering ervan te bepalen; een nieuwe coherentie te creëren tussen de gewestelijke en federale initiatieven; een of meer nieuwe investeringsmiddelen voor te stellen om het halen van het streefdoel van dit plan te verzekeren; het opleidings- en omscholingsplan voor te bereiden dat nodig is om deze strategie samen met de sectorale fondsen en alle actoren van de opleiding in te voeren; een reeks concrete coherente en efficiënte maatregelen voor te stellen om de vastgestelde doelstellingen te bereiken; een extern monitoring- en evaluatieproces in te voeren; voorstellen te formuleren ter ondersteuning van de ondernemingen die actief zijn in de sector en dan vooral de kandidaat-ondernemers.
Maatregel 89°: Teneinde de implicaties van deze banen beter te begrijpen en om de voorwaarden voor hun ontwikkeling aan het licht te brengen, heb ik de
NAR gevraagd om tegen eind januari een grondig onderzoek te voeren naar het potentieel van de groene banen, met name door de sectoren te identificeren die, in België, profiteren van of lijden onder de aanpassing aan de klimatologische uitdaging en de daaruit voortkomende werkgelegenheid. Er zal zo snel mogelijk een studiedag georganiseerd worden teneinde het debat te voeden met een gedachtewissel ter zake met de Europese en internationale experts en bovendien de “best practices” te analyseren.
F. Tewerkstelling in KMO’s bevorderen De KMO’s zijn goed voor 50 procent van de loontrekkende tewerkstelling. Wij zullen dus zeer veel aandacht besteden aan de creatie en het behoud van de tewerkstelling in de KMO’s.
Maatregel 90°: Het actieplan voor de KMO’s uitvoeren dat op 10 oktober 2008 werd goedgekeurd. Maatregel 91°: Een koninklijk besluit dat het statuut van de kandidaatondernemer in een activiteitencoöperatieve vastlegt zal begin 2009 van kracht worden. Dankzij dit ontwerp van koninklijk besluit behoudt de werkzoekende die ervoor kiest zich te laten begeleiden door een coöperatieve om zijn project als zelfstandige op te starten, zijn werkloosheidsuitkeringen of leefloon gedurende de duur van het contract, waarvan de maximale duurtijd achttien maanden bedraagt. Indien hij zich gedurende die periode als zelfstandige lanceert en zijn statuut als werkzoekende na minstens zes maanden verlaat, heeft hij recht op een aanvullende werkhervattingstoeslag van 250 euro per maand voor de eerste zes maanden en 150 euro voor de laatste zes maanden. Die mogelijkheid verdwijnt na de voorziene contractduur van achttien maanden.
G. De efficiëntie en de kwaliteit van banen in de interimsector bevorderen De interimsector is een echte banenleverancier waar je niet omheen kan. Ons doel bestaat erin om de kwaliteit van de banen die door de sector worden aangeboden te verbeteren alsook de efficiëntie als instrument voor een duurzame integratie van risicogroepen op de arbeidsmarkt. Op dit moment wordt het dossier van interimarbeid door de sociale partners bij de NAR onderzocht; de volgende aspecten worden belicht: veiligheid en controle, interim voor onbepaalde duur, de problematiek van dagcontracten, de erg lange opdrachten en de valorisatie van anciënniteit. Maatregel 92°: Op basis van de voorstellen van de sociale partners zullen in volgende aangelegenheden de nodige aanpassingen aan de wet worden doorgevoerd teneinde de kwaliteit en efficiëntie van de interimarbeid te verhogen:
- de veiligheid en de controle; - de interim voor onbepaalde duur; - de toepassing van de nieuwe Europese richtlijn op de interimarbeid; - de problematiek van de dagcontracten, van de erg lange opdrachten en van de valorisatie van de anciënniteit.
Maatregel 93°: We zullen eveneens maatregelen nemen zodat de interimwerknemers niet te veel aan de crisis worden blootgesteld. In dit verband wachten wij op voorstellen van de sociale partners inzake de toegang van de interimsector tot banen in overheidsdienst volgens nog te bepalen modaliteiten.
Maatregel 94°: Om ook kwetsbare doelgroepen toegang tot werk te kunnen geven, zullen we eveneens aan de sociale partners vragen om overlegde oplossingen te vinden om de inschakeling via interim te verbeteren en om de banden tussen de interimsector en de arbeidsbemiddeling van werkzoekenden te versterken.
III. Meer kwaliteit en zekerheid in de werkgelegenheid Een menselijk beleid inzake werkgelegenheid voorziet vooreerst een verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk, vervolgens een versterking van de levenskwaliteit, de bescherming en een beter beheer van de tijdsbesteding tijdens de carrière.
A. Gezondheid, veiligheid en welzijn op het werk verbeteren De verbetering van de levenskwaliteit, de gezondheid en de veiligheid van de werknemers tijdens hun dagdagelijks arbeidsleven is een prioriteit die beantwoordt aan onze wil om het leven van de werknemer maximaal te verbeteren en humaner te maken. Dit hoofddoel laat bovendien toe dat de productiviteit toeneemt, dankzij, met name het terugdringen van de arbeidsongevallen, de beroepsziekten en het absenteïsme en een personeel dat zich beter in zijn vel voelt.
1. De goedkeuring van de “Nationale Strategie inzake het Welzijn op het Werk 2008-2012” De Europese Commissie heeft op 21 februari 2007 een mededeling inzake de verbetering van de arbeidskwaliteit en -productiviteit geformuleerd: de Communautaire Strategie 2007-2012 voor de Gezondheid en Veiligheid op het Werk (COM (2007) 62 definitief). Die mededeling voorziet in een vermindering met 25 procent tegen 2012 van het totale aantal van de arbeidsongevallen in de EU-27 en omvat ook de verplichting tot het ontwikkelen van een nationale strategie inzake het welzijn op het werk. De globale doelstelling van deze communautaire strategie is een continue, blijvende en homogene daling van de arbeidsongevallen en beroepsziekten, in het bijzonder van de musculosceletale aandoeningen. Bovendien moeten identificatie- en evaluatiemethodes ontwikkeld worden voor de nieuwe risico’s, met name de psychosociale risico’s en de risico’s die verband houden met de nanotechnologie, de risico’s voor de vruchtbaarheid en de musculosceletale aandoeningen.
Maatregel 95°: We zullen eind november aan de ministerraad een uitgebreid plan voorleggen met tientallen maatregelen, getiteld “Nationale Strategie voor het Welzijn op het Werk 2008-2012”, om het voor advies bij de Nationale Arbeidsraad neer te leggen. Het plan heeft als hoofddoel: een continue, blijvende en homogene daling van de arbeidsongevallen en beroepsziekten.
Maatregel 96°: We zullen de tenuitvoerlegging van de reglementering inzake welzijn op het werk in de ondernemingen, inzonderheid in de KMO’s, versterken door de invoering van richtlijnen, handleidingen voor goede praktijken, instrumenten voor risico-evaluatie, het inschakelen van externe hoogwaardige en betaalbare preventiediensten.
Maatregel 97°: Na te zijn voorgelegd aan de Raad van State, zou de Codex Welzijn op het Werk in principe tijdens de tweede helft van 2009 moeten worden gepubliceerd. De coördinatie van de Codex Welzijn op het Werk maakt een uniformisering mogelijk van de basisconcepten van de reglementering, zodat de toepassing ervan makkelijker wordt. Deze Codex is begin 2008 aan de sociale partners voorgelegd. Bovendien zullen we hem in de loop van 2009-2010 aanvullen met koninklijke besluiten die met name betrekking hebben op de arbeidsplaatsen, de brandpreventie en de hefwerktuigen.
Maatregel 98°: In de loop 2009 zullen we op wetgevend vlak de preventie versterken inzake musculosceletale risico’s, de carcinogene agentia (met name met betrekking tot REACH) en besmettingsrisico’s bij prikken met naalden.
Maatregel 99°: - Wij zullen het toezicht op de effectieve toepassing van de reglementering door de diensten van Toezicht Welzijn op het Werk in de risicosectoren versterken, met name in de sector van de bouw, de gezondheidszorg, de dienstverlening aan ondernemingen en de verwerkende nijverheid. Zo zal de FOD Volksgezondheid in verband met de besmettingsrisico’s bij prikken met naalden en in verband met verbeteren van het inzicht in die risico’s door de werknemers verschillende informatieacties voeren. - Samen met het Nationaal Actiecomité voor Hygiëne en Veiligheid in de Bouwsector zullen in de diverse subsectoren van de bouwsector met een hoog arbeidsongevallencijfer campagnes worden georganiseerd. - De FOD blijft de NAVB-campagnes voor doelgroepen steunen. Hij moedigt ook alle betrokkenen in het bouwgebeuren aan om hun engagement voor meer veiligheid in de bouwsector te tonen door het ondertekenen van een veiligheidshandvest als bouwvakker, ondernemer, architect, bouwheer of in welke andere hoedanigheid in het bouwbedrijf ook.
Maatregel 100°: Er moet een gedragsverandering bij de werknemers bevorderd worden door een cultuur van risicopreventie te promoten. Talrijke promotieinstrumenten zijn voorhanden op de sites www.BeSWIC.be en www.werk.belgie.be van de FOD WASO (folders, brochures, DVD’s, cd-rom’s, affiches) en analyse-, diagnose en interventie-instrumenten die ontwikkeld zijn samen met universiteiten en practici.
2. Acties inzake de alcohol- en drugsproblematiek op het werk We moeten de samenhang van het beleid met betrekking tot de kankerbestrijding en de tabaksrook (werkplek – openbare ruimte), de duurzame ontwikkeling, en de bevordering van de geestelijke gezondheid versterken. Acties in overleg met de minister van Sociale Zaken inzake tabaksrook en het bevorderen van de geestelijke gezondheid (met name over burn-out) zijn gepland. Bovendien hebben de bevoegde diensten van de FOD WASO een evaluatie gemaakt van de reglementering ter bescherming van de werknemers tegen tabaksrook. Uit de door de administratie gemaakte analyse blijkt dat zij sedert de inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 19 januari 2005 tal van vragen heeft gekregen over de interpretatie en de toepassing van die reglementering. Veel van die vragen hebben betrekking op uitzonderingen in de horeca. Op 10 oktober 2008 heeft de NAR zich in zijn advies nr. 1655 uitgesproken over een alcohol- en drugsbeleid in de onderneming. De NAR vestigt de aandacht op bepaalde specifieke aspecten problematiek waartegen acties moeten worden ondernomen.
van
de
Maatregel 101°: Om te kunnen inspelen op de opmerkingen en aanbevelingen van de NAR, worden specifieke acties en reglementaire aanpassingen uitgewerkt, met name om de problemen te regelen met betrekking tot het toezicht op de werknemers en ter bevordering van een overlegde strategie in de ondernemingen. Met name de opheffing van artikel 99 van de ARAB inzake de invoering van alcoholhoudende dranken in de onderneming, de aanpassing van de wet op het arbeidsreglement, de nood aan informatie en sensibilisering in verband met de verplichting van elke onderneming om een preventief beleid inzake alcohol en drugs te voeren, de vraag om uitbreiding naar de overheidssector en naar het gesubsidieerd vrij onderwijs van de reglementering in de CAO en de inwerkingtreding van de collectieve arbeidsovereenkomst.
Maatregel 102°: Er zal een wettelijk initiatief worden genomen om de moeilijkheden op te lossen die ontstaan bij de toepassing van de reglementering inzake medische onderzoeken in het kader van arbeidsrelaties.
3. Brandpreventie en preventie en bescherming op het werk met heftoestellen Brandpreventie wordt thans nog geregeld bij artikel 52 van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming, dat nog dateert uit de jaren ’70.
Maatregel 103°: Twee ontwerpbesluiten ter modernisering van teksten over brandpreventie zullen de bescherming van werknemers versterken.
De geldende bepalingen zijn niet meer aangepast aan de evolutie van met name de technologie. Maatregel 104°: Een ontwerp van koninklijk besluit tot aanpassing van de teksten over heftoestellen, nog daterend uit de vorige eeuw, wordt binnenkort aan de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het Werk voorgelegd.
4. Preventie en bescherming op de arbeidsplaats Maatregel 105°: Er wordt thans door de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk een ontwerp van koninklijk besluit onderzocht dat in werking zal treden in de loop van 2009.
5. Eerste hulp De huidige teksten dateren uit de jaren ’60. Zij worden thans volledig herzien en zij schrijven met name een andere aanpak voor van de opleiding en de door de werkgevers op te zetten diensten. Een nieuw ontwerp van koninklijk besluit heeft betrekking op de invoering van een nieuw begrip, namelijk dat van « eerste hulp », wat slaat op de reddende handelingen verstrekt aan een werknemer die het slachtoffer wordt van een ongeval.
Maatregel 106°: De teksten over het aanbieden van “eerste hulp” zouden moeten worden goedgekeurd in de loop van 2009.
6. Versterking betreffende arbeidsongevallen
de
bescherming
ingeval
van
Het ontwerp inzake verzwaard risico heeft tot doel het aantal arbeidsongevallen terug te dringen door de ondernemingen die zich weinig gelegen laten aan preventie extra te laten bijdragen. Overeenkomstig dit ontwerp zouden ondernemingen die in vergelijking met de overige ondernemingen uit hun sector een onevenredig verzwaard risico vormen, aan hun verzekeraar een forfaitaire bijdrage betalen die deze, als consulent, moet besteden aan de voorkoming van arbeidsongevallen bij de werkgever in kwestie.
Maatregel 107°: Het beginsel van het verzwaard risico treedt in werking op 1 januari 2009. Het ontwerp van koninklijk besluit dat de sluitsteen van dit mechanisme vormt, voorgelegd aan de sociale partners, is bij de ministerraad neergelegd. Het bonus-malus ontwerp heeft tot doel, via de toepassing van de geloofwaardigheidformule inzake premievariatie, de zeer goede werkgevers minder te doen betalen en de zeer slechte méér, met als doel de inspanningen inzake preventie te bevorderen. Het is de bedoeling te voorkomen dat zij die zich inspanningen getroosten, vooral in de KMO’s, een tarief krijgen opgelegd dat weinig verschilt en dat zij uiteindelijk moeten meebetalen voor de werkgevers die geen enkele inspanning doen.
Maatregel 108°: Het project moet nauwlettend in het oog worden gehouden, de resultaten ervan moeten worden geanalyseerd (wat is voorgeschreven door het koninklijk besluit van 8 mei 2007) en eventueel worden bijgestuurd (deelsimulaties zullen nooit volstaan). Een evaluatieproces krijgt in de loop van 2009 concrete vorm om er zo snel mogelijk al de nodige lessen uit te kunnen trekken. Een informatiecampagne zal hierover worden georganiseerd.
7. De beroepsziekten De preventie van beroepsziekten moet alle nodige aandacht krijgen. De spreekwijze “beter voorkomen dan genezen” kan hier beschouwd worden als de basisregel. In 2008 werd een project op touw gezet, specifiek voor preventie in het kader van beroepen die heel belastend zijn voor de rug. De resultaten in het kader van dit pilootproject zullen onderzocht moeten worden zodat we kunnen zien of dit principe niet kan worden gebruikt voor een ander type aandoeningen. De Belgische lijst van beroepsziekten ligt dichtbij die van Europa, op één uitzondering na, namelijk peesontstekingen die in de Belgische lijst beperkt blijven tot podiumartiesten. De problematiek van sommige peesontstekingen werd al besproken binnen het Beheerscomité van het Fonds voor de Beroepsziekten.
Maatregel 109°: In 2009 zal het Fonds voor de Beroepsziekten in het kader van de problematiek van de tendinitis de diagnosecriteria en de blootstellingscriteria voldoende gedetailleerd bepalen om peesontstekingen van de bovenste ledematen te kunnen inschrijven op de lijst van vergoede beroepsziekten.
Maatregel 110°: Inzake de communicatie tussen de arbeidsgeneesheer en de verzekeringsinstelling zal een elektronisch aangifteformulier gecreëerd worden zodat dit op een makkelijkere en modernere manier kan verlopen. Ter
voorbereiding van deze laatste fase werden de papieren aangifteformulieren volledig herwerkt en zijn deze momenteel bij het Fonds voor Beroepsziekten en de FOD Werk, die hieraan nauw samenwerken, in een finale aanvaardingsfase. Deze nieuwe formulieren zullen tijdens een evaluatieperiode gebruikt worden die aan de invoering van de elektronische versie zal voorafgaan.
Maatregel 111° : Een eerste evaluatie van de werking van het Asbestfonds is aan de gang en zal tegen het einde van dit jaar beschikbaar zijn.
B. Een nieuw beleid voor tijdsbeheer en een betere verzoening van werk en gezin Een beleid voor de verzoening van het privéleven, werk en gezin is onontbeerlijk. Er moet een perfect evenwicht gevonden worden tussen de behoeften van de werking van de onderneming in het algemeen belang van de maatschappij en de wettelijke familiale belangen van de werknemer. In 2009 zullen we in het kader van een budgettaire neutraliteit en na advies van de sociale partners de volgende initiatieven nemen:
Maatregel 112°: We zullen het onderscheid in leeftijd afschaffen en het recht op ouderschapsverlof laten gelden totdat het kind de leeftijd van 12 jaar heeft bereikt.
Maatregel 113°: Teneinde de moeder toe te laten geleidelijk het werk te hernemen, hebben wij voorgesteld dat zij voortaan volgens haar vrije keuze, op het einde van haar moederschapverlof, 2 weken van facultatief verlof kon omzetten in een periode van deeltijdse arbeid (bijvoorbeeld 4 weken halftijds of 8 weken ¾ tijds).
Maatregel 114°: De wetgeving zal gewijzigd worden en voorzien dat de de negen weken postnataal verlof beginnen te lopen daags na de bevalling indien de moeder op de dag zelf van de bevalling heeft gewerkt.
Maatregel 115°: We zullen het stelsel van het vaderschapsverlof wijzigen om toe te laten dat de vader er gedurende de eerste 4 maanden van het leven van zijn kind gebruik kan van maken en en niet alleen binnen de 30dagen na de geboorte. Dit moet toelaten dat de vader dit facultatief verlof opneemt, desgevallend op het einde van het moederschapsverlof.
Maatregel 116°: Zoals voorzien in het regeerakkoord zal een eerste evaluatie worden gevraagd rond de verloven voor oudere met een zwaar ziek kind, het adoptieverlof en het rouwverlof. Na evaluatie en in geval van akkoord met de sociale partners en in functie van de budgettaire mogelijkheden kunnen wettelijk initiatieven worden neergelegd of ondersteund in het parlement teneinde deze verloven uit te breiden of te versterken.
Maatregel 117° : Er zal aan de sociale partners worden gevraagd om tegen eind 2009 de opportuniteit te onderzoeken van een systeem van ‘ loopbaanrekening’ waarvan de werknemers bewust gebruik kunnen maken tijdens de verschillende fases in hun carrière terwijl ze erg geconcentreerd blijven op hun beroepscarrière; en dit zonder te raken aan de bestaande rechten (op basis van wettelijke bepalingen of collectieve arbeidsovereenkomsten), meer in het bijzonder wat betreft de verloven, het tijdskrediet en het brugpensioen zoals dat vandaag bestaat.
Het verlof voor pleegouders zal intussen van toepassing zijn voor het volledige jaar 2009. Dit pleegverlof gunt pleeggezinnen zes verlofdagen waarop ze met name alle aangelegenheden die specifiek aan het pleegouderschap verbonden zijn, in orde kunnen brengen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het verschijnen voor de rechtbank, om het treffen van regelingen met sociale diensten of het onderhouden van relaties met de biologische familie. Zo heeft een loontrekkende die door de rechtbank of door een bevoegde instantie werd aangeduid en benoemd als pleegouder, het recht om tijdens een kalenderjaar zes dagen op het werk afwezig te zijn. Elk van de ouders heeft recht op deze dagen, zolang het aantal van zes dagen per pleeggezin niet wordt overschreden. Tijdens zijn afwezigheid ontvangt de werknemer een dagelijkse forfaitaire bijdrage ten laste van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA). Deze bijdrage bedraagt telkens 94,4 euro per dag en komt overeen met de maximale bijdrage die van toepassing is in het kader van ouderschapsverlof. In België zijn er momenteel 6.000 gezinnen die kinderen in nood opvangen. Het gaat om kinderen die tijdelijk niet meer thuis kunnen wonen omdat ze werden mishandeld, verwaarloosd of achtergelaten of gewoonweg omdat hun ouders niet meer in staat zijn voor hen te zorgen. Pleegouders vangen daarom deze kwetsbare kinderen in hun midden op, zodat ze deel kunnen uitmaken van het dagelijkse gezinsleven, waar ze nieuwe en verrijkende dingen kunnen beleven en waar ze de nodige geborgenheid krijgen die hen helpt bij hun ontwikkeling.
IV. Een goed bestuur in het werkgelegenheidsbeleid We zouden doelstellingen van goed bestuur met betrekking tot tewerkstelling willen ontwikkelen. Dit kan volgens ons door te voorzien in een beter overleg met de regio’s, het respecteren van het sociaal overleg, de strijd tegen de fraude, het organiseren van een reëel evaluatie- en moderniseringsbeleid.
A. Het overleg versterken
en
het
partnerschap
met
de
Gewesten
We willen de coördinatie en de coherentie versterken tussen het regionale en federale beleid. Zonder vooraf te speculeren over de resultaten van de lopende institutionele dialoog, die vooral zal analyseren op welke manier de verdeling van de bevoegdheden inzake het werkgelegenheidsbeleid kan worden verbeterd, willen we op een structurele wijze een coherente benadering ontwikkelen. We willen in het kader van de autonomie van eenieder en rekening houdend met de regionale eigenheden, duidelijke doelstellingen en concrete engagementen vastleggen met het oog op de deelname van iedereen aan de algemene tewerkstellingsdynamiek op nationaal vlak. Wij zullen samen met de deelstaten en in overleg met de sociale partners gemeenschappelijke macro-economische doelstellingen bepalen en beslissen over de verschillende acties die moeten gevoerd worden om de efficiëntie en de coherentie van de beleidslijnen te versterken.
B. Het sociaal overleg respecteren en versterken De regering wenst dat de sociale partners maximaal betrokken worden bij de uitwerking van een werkgelegenheidsbeleid. In een mondiale economie is een goed werkend sociaal overleg een belangrijke troef. Meer dan ooit moet het Belgische sociaal overlegmodel zijn rol opnemen. 1. Het verder uitvoeren van het interprofessioneel akkoord 2007-2008 Bepaalde recente maatregelen werden al door een collectieve arbeidsovereenkomst van 10 oktober 2008 genomen, zoals het akkoord om het gewaarborgd gemiddeld minimum maandloon te verhogen met 25 euro en dit met ingang van 1 oktober 2008.
Maatregel 118 : Wat het bonusplan betreft (niet-recurrente resultaatgebonden voordelen), werd dit stelsel gebruik op relatief grote schaal onder andere om een antwoord te bieden op de vraag naar bijkomende koopkracht. Voordat dit stelsel wordt geëvalueerd, moet het dringend worden vereenvoudigd en aangevuld.
Ingeval nieuwe CAO’s ter algemeen verbindend verklaring worden voorgelegd die manifeste risico’s van directe of indirecte leeftijdsdiscriminatie inhouden, zal de
algemeen verbindend verklaring worden geweigerd. Om elke ernstige twijfel omtrent de conformiteit van die CAO’s met de bepalingen van de betreffende Richtlijn of van de Wet van 10 mei 2007 te vermijden, heb wij een interdisciplinaire commissie van deskundigen gevraagd de overheid te adviseren over de te nemen opties. Deze werkwijze wordt gevolgd teneinde zo snel mogelijk duidelijkheid te bieden aan de sectorale sociale partners over welke alternatieven voor de leeftijdsbarema’s mogelijk zijn. De sectoren zullen worden geïnformeerd over dit alles. 2. Het sluiten van een interprofessioneel akkoord 2009-2010 We staan op de vooravond van de onderhandelingen tot het sluiten van een interprofessioneel akkoord voor de periode 2009-2010. Daartoe worden alle verantwoordelijke interprofessionele partners opgeroepen op een constructieve wijze de dialoog met elkaar aan te gaan en alle kansen te baat te nemen om in overleg tot goede afspraken te komen.
Maatregel 119°: Uiteraard zullen we alles in het werk stellen om afspraken die worden gemaakt tussen de sociale partners uit te voeren.
3. Concretiseren van nieuwe stappen vooruit Bovenop de verschillende elementen die voorgelegd zullen worden aan het overleg, kunnen nog een aantal elementen worden afgebakend: •
Statuut arbeider-werknemer
De leer en de rechtspraak hebben het verouderde en kunstmatige karakter van dit onderscheid al benadrukt aangezien heel wat gespecialiseerde handarbeid een hoog niveau van technische kennis vereist dat voornamelijk intellectueel is. Zonder de wettelijkheid van het onderscheid tussen arbeiders en bedienden in gevaar te brengen, wijst de huidige rechtspraak op de noodzaak en de mogelijkheid van het debat over de onderlinge afstemming van de statuten. De voorrang op dit gebied moet voorbehouden blijven voor het sociaal overleg, en voor de eigen inbreng en verantwoordelijkheid van de sociale partners. In deze problematiek zijn momenteel twee mogelijke oplossing geïdentificeerd: ofwel de objectivering van de onderscheidingscriteria, ofwel het eenheidsstatuut. De vraag die wordt gesteld, gaat veel verder dan een eenvoudige technische discussie.
Maatregel 120°: Na jaren van twijfel in dit dossier, wensen wij dat de sociale partners ons concrete voorstellen over dit thema voorleggen tegen uiterlijk eind 2009.
Uiteindelijk moet dit werk van onderlinge afstemming van de statuten in dezelfde lijn liggen als het proces van analyse en gecoördineerde herziening van de
classificaties van functies die met name neigen tot de afschaffing van arbeidsdiscriminatie tussen mannen en vrouwen alsook die op grond van leeftijd. Bij gebrek aan akkoord zal het debat opnieuw worden geopend in het parlement op basis van initiatieven voorgesteld door de regering. Wij moeten gedurende deze legislatuur tot een oplossing komen die rekening houdt met de evoluties in de arbeidswereld en in de samenleving in het algemeen. Maatregel 121°: Wij verwachten van de sociale partners eveneens voorstellen met betrekking tot de versoepeling van de 38-uren week, de deeltijdse arbeid, bepaalde dynamische uurroosters en andere elementen inzake de modernisering van het arbeidsrecht waarover een consensus bestaat.
Maatregel 122°: Ook op het gebied van hoofdelijke aansprakelijkheid zullen de sociale partners worden geconsulteerd teneinde in 2009 voorstellen te formuleren volgens een vast te stellen kalender.
C. Een echt evaluatiebeleid voeren Een van onze belangrijke doelstellingen van goed bestuur zal de versterking zijn van het evaluatiebeleid en de permanente monitoring teneinde de doeltreffendheid van de mechanismen te waarborgen en desgevallend de noodzakelijke wijzigingen door te voeren. 1. Systematische evaluatie van de rapporteringverplichtingen van het sectoraal sociaal overleg De rapportering over de resultaten van het sociaal overleg verloopt momenteel niet altijd even efficiënt en vaak niet gestructureerd. Rapportering over inspanningen voor risicogroepen, over initiatieven in het kader van een diversiteitbeleid, over de werking van de fondsen voor bestaanszekerheid, over vorming, enz. wordt zeker niet stelselmatig geëvalueerd.
Maatregel 123°: Het is dus zaak om te komen tot een eenvormig sectoraal verslaggevinginstrument met een soort van sanctioneringmechanisme. De uitwerking van dit instrument moet in samenspraak met de sociale partners gebeuren. Het moet toelaten een globaal en zo volledig mogelijk zicht te krijgen op de verschillende inspanningen die in de verschillende sectoren en fondsen voor bestaanzekerheid worden geleverd. Deze informatie is absoluut nodig om tot een grondige evaluatie van de inspanningen te kunnen overgaan.
2. Databank van de conventionele lonen In België worden de lonen vooral op sectoraal niveau gevormd. De meeste paritaire comités hebben ervoor gekozen om de lonen in barema’s vast te leggen die gebaseerd zijn op een classificatie van de functies. Tegelijkertijd is er een indexeringsmechanisme ontwikkeld. Dit alles is vastgelegd in collectieve arbeidsovereenkomsten die grotendeels verplicht zijn door de autoriteiten.
Maatregel 124° : Er zal binnen de FOD Werk een databank ontwikkeld worden met de conventionele lonen, waarin de geldende loonbarema’s kunnen worden bewaard en constant aangepast. Deze databank zal toegankelijk zijn voor werknemers en experts. Laatstgenoemden zullen over uitgebreidere functies beschikken.
D. Een rigoureus werkgelegenheidsbeleid voeren en de fraude bestrijden Een rigoureus werkgelegenheidsbeleid is een werkgelegenheidsbeleid dat strijdt tegen de sociale fraude . De sociale fraude, of het nu gaat over bijdragen of uitkeringen, ondermijnt het stelsel van de sociale zekerheid, organiseert een oneerlijke concurrentie tussen ondernemingen en een onaanvaardbare discriminatie tussen personen die zich in identieke omstandigheden bevinden. In overleg met de staatssecretaris voor de coördinatie van de fraudebestrijding en de andere bevoegde ministers, willen we de strijd tegen sociale fraude intensiveren en beter coördineren. Wij hebben een actieplan voorbereid voor de strijd tegen de fraude waarin 13 ‘sociale actie’-punten zitten. Elk actiepunt wordt nu onderzocht door werkgroepen, samengesteld uit leden van de sociale en fiscale inspectiediensten en informatici.
Maatregel 125°: Het gebruik van databanken zal geïntensiveerd worden teneinde fraude nog beter te kunnen opsporen. Er werd een stap vooruit gezet met het proactieve en systematische gebruik van databanken van de RVA en de RSZ. Zo kon namelijk vermeden worden dat onrechtmatige werkloosheidsuitkeringen zouden worden uitbetaald. Na een testfase zal de procedure in de lente 2009 operationeel zijn.
Maatregel 126°: Wat grensoverschrijdende fraude betreft, zal de samenwerking met de buitenlandse instellingen voortgezet en nog versterkt worden. In dat opzicht werd onlangs een akkoord gesloten met Bulgarije. De inspectiediensten zullen de taak krijgen om het aantal controles op het niveau
van de arrondissementscellen te verhogen door middel van gespecialiseerde cellen door de nadruk te leggen op de opleiding en perfectionering van deze inspecteurs. De inspectiedienst “Toezicht sociale wetten” (TSW) zal zijn acties intensiveren om zich te verzetten tegen de georganiseerde fraude die zich over verschillende regio’s van het land uitstrekt, met name tegen de toevlucht naar ongepaste vormen van detachering. Ook zal ze de coördinatie tussen de verschillende gedecentraliseerde diensten versterken en bijzondere aandacht schenken aan situaties van misbruik die eventueel kunnen uitmonden in inbreuken inzake mensenhandel.
Maatregel 127°: Partnerschapsconventies werden opgericht in de sectoren die erg gevoelig zijn aan sociale fraude, waardoor het mogelijk wordt om de overheid en de sociale partners op een efficiëntere manier samen te brengen.
Maatregel 128°: De controles op het respecteren van de wetgeving op de startbaanovereenkomsten (Rosetta) zullen geïntensiveerd worden door de uitwisseling van informatie tussen de FOD Werk en de RSZ te versterken. Uit de lopende onderzoeken van het eerste kwartaal 2008 blijkt dat ongeveer 260 ondernemingen de aanwervingsverplichtingen van deze reglementering niet zijn nagekomen.
Maatregel 129°: De Controle van sociale wetten zal controleren of de verplichting om economische en financiële informatie te verstrekken aan ondernemingen die geen ondernemingsraad hebben, maar een comité voor preventie en bescherming op het werk, wordt nageleefd.
Maatregel 130° : Er zal een overleg plaatsvinden tussen de Ministers van Werk, van Middenstand en van Sociale Zaken om zo snel mogelijk te zorgen voor de invoering en de werking van de administratieve en normatieve kamers van de Commissie ter regeling van de arbeidsrelaties in het kader van de strijd tegen schijnzelfstandigen.
Maatregel 131°: Het recupereren van ten onrechte uitbetaalde uitkeringen zal worden versterkt, met name op het niveau van de invorderingsactiviteiten door de ontvangers van registratieen domeinen.
Maatregel 132°: Aan Buitenlandse Zaken zal een volontaristische démarche worden voorgesteld met het oog op het versterken, in samenwerking met de
FOD Waso, van de kwaliteit en het in regel zijn van de prestaties van het ambassadepersoneel. Er zal voorgesteld worden om een duidelijk gentlemens agreement voor te leggen wat betreft het personeel op het moment van de aankomst van elke ambassadeur.
E. Vereenvoudiging en modernisering van het landschap van de Paritaire Comités In 1970 zijn we, in uitvoering van de wet van 5 december 2008 op de collectieve arbeidsovereenkomsten, begonnen met het samenstellen van paritaire comités en subcomités. Er waren toen 125 comités en subcomités (die een ander juridisch statuut hebben) op basis van de Besluitwet van 9 juni 1945 op de definitie van het statuut van de paritaire comités. Op 31 december 2007 waren er al 172 paritaire comités en subcomités. Op 38 jaar is hun aantal dus toegenomen met 47 eenheden.
Maatregel 133° : In het kader van de versterking van de rechtszekerheid van werkgevers en werknemers alsook van hun organisaties, moet het aantal paritaire comités en hun indeling waar mogelijk worden gerationaliseerd om ze aan te passen aan de nieuwe structuren van onze economie en aan de eenmaking van de statuten van de werknemers. Wij zullen dit ruime meerjarenwerk op een gefaseerde wijze aanvatten, te beginnen met te distributiesector.
F. Een ambitieuze Europees en internationaal beleid voeren 1. Investeren in de Europese beslissingen ten aanzien van de crisis Met name op aandringen van België heeft de Europese raad van 15 en 16 oktober een amendement aangenomen dat gericht is op het bestuderen van de impact van de crisis met inbegrip van de impact op het Werkgelegenheidsplan. De regering zal erover waken lessen te trekken uit de maatregelen die door andere Lidstaten al zijn getroffen teneinde de weerslag van de ciris op de arbeidsmarkt te milderen.
Maatregel 134°: De regering zal erover waken dat een evenwicht verzekerd wordt tussen de flexibiliteit op de arbeidsmarkt en de zekerheid van de werknemers en dat de rol wordt gerespecteerd die wordt vervuld door systemen van sociale bescherming en vorming gedurende de hele levensloop alsook door het sociaal overleg dat aan de basis ligt van het Europese sociaal model.
2. De Lissabonstrategie
Op 15 oktober heeft België zijn Nationaal Hervormingsprogramma aan de Europese Commissie meegedeeld waarin het ingaat op de aanbevelingen van de EU van mei laatstleden. De Europese Unie drong erop aan om onze inspanningen voort te zetten om de fiscale druk op arbeid nog te verlagen zodat we dichter bij het gemiddelde van de buurlanden komen, met name door middel van een verlaging van de fiscale druk op de laaggeschoolde werknemers, gelijktijdig met een versterking van de budgettaire gezondmaking. 3. Toepassing van de sociale agenda en nieuwe behoeften van de werknemers met inachtneming van het Europees sociaal overleg De Belgische regering zal actief deelnemen aan de voorbereiding en de onderhandelingen over de politieke conclusies betreffende de nieuwe Sociale Agenda. Ze zal zich erop toeleggen om de realisatie van de Agenda te waarborgen; met name met het oog op het Belgisch voorzitterschap van de Europese Unie in 2010.
Maatregel 135°: België zal met kracht de discussie ondersteunen over de groene arbeidsplaatsen die zojuist op Europees niveau aangevangen werd. Ons land zal op de noodzaak wijzen dat er samenhang is van de verschillende lopende initiatieven (Europese actieplannen voor de duurzame productie en verbruik; milieubewuste en innoverende KMO’s; eco-technologie, enz.).
3.1.
Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap
Maatregel 136°: In de loop van de komende weken zal België de prioriteiten bepalen van het voorzitterschap van de EU dat ons land tijdens de tweede helft van 2010 zal op zich nemen.
De representatieve organisaties van het middenveld zullen binnenkort formeel verzocht worden om tot de uitwerking van deze prioriteiten bij te dragen. Uitgaande van deze basis zullen wij een gemeenschappelijk werkprogramma uitwerken met Spanje en Hongarije, de twee landen die respectievelijk aan ons voorzitterschap voorafgaan en op ons voorzitterschap volgen. We moeten eind dit jaar samenkomen om onze programma’s en thema’s te bespreken. 3.2.
Een internationale investering
Maatregel 137°: Als Assistent-Lid van de Raad van bestuur sinds juni 2008 en dit voor drie jaar, zal België op de uitvoering van de Verklaring toezien en dit om de rol van de IAO te versterken bij de implementatie van de Agenda van de
volwaardige Arbeid in de wereld. Ze zal met Marokko een internationale conferentie organiseren over het waardig werk en het huisarbeid. Deze conferentie zal in 2009 in Brussel plaatsvinden, naar aanleiding van het 90-jarig bestaan van de IAO.
V.
Voorstellen en mogelijkheden ten aanzien van de crisis
We zijn samengekomen met de federale regering en de regio’s om de coördinatie van de maatregelen ten aanzien van de crisis te bespreken. Ook de interprofessionele onderhandelingen zijn begonnen. In het licht van deze onderhandelingen, en van de huidige maatregelen van het werkgelegenheidsplan, zullen we de nieuwe maatregelen moeten uitwerken. Naast alle maatregelen ter versterking van de KMO’s en ondernemingen moeten ook de volgende mogelijkheden, die we hebben op tafel gelegd, worden onderzocht.
Mogelijkheid 138° : Permanente monitoring door de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid We hebben de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid om een advies gevraagd met betrekking tot de evolutie (kwantitatief en kwalitatief) van de werkgelegenheid binnen de verschillende sectoren en de maatregelen van de andere Europese landen die als ‘best practices’ kunnen worden beschouwd. Op basis hiervan en rekening houdend met een moeilijke begrotingscontext zal de Raad voorstellen van aanbeveling formuleren. De Raad zal bovendien een rol kunnen spelen bij de constante monitoring om te kunnen anticiperen op evoluties en om pertinente adviezen te kunnen geven zodat de meest opportune en efficiënte beslissingen genomen kunnen worden. Zo kunnen we op deze basis nieuwe accenten leggen in ons werkgelegenheidsbeleid.
Mogelijkheid 139° : In het kader van de noodzakelijke coördinatie tussen de beslissingsniveaus zou worden voorgesteld om een task force ‘Werk’ op te richten. Het doel van deze task force, waarvan de werkzaamheden in samenspraak met de sociale partners zullen moeten evolueren, zou erin bestaan om, in het kader van materies die met gedeelde bevoegdheden te maken hebben, snelle en gecoördineerde oplossingen te bieden om een eventuele achteruitgang van de arbeidsmarkt te bestrijden, met respect natuurlijk voor ieders bevoegdheid en in het belang van alle burgers. Hierbij moeten de onderwerpen in acht worden genomen, die hierna worden opgesomd.
1. Herstructureringen van ondernemingen (collectieve ontslagen)
Mogelijkheid 140° : In samenspraak met de federale en regionale ministers van Werk moet een informatieportaal op touw gezet worden om de geldende reglementeringen en procedures inzake herstructureringen te kunnen raadplegen. Een onderneming moet, in geval van een herstructurering, in staat
zijn om de mogelijkheden, aangeboden door de verschillende autoriteiten, simpel en snel te weten te komen.
Mogelijkheid 141° : In nauw overleg met de regio’s zal een beroep worden gedaan op de middelen van het Europees Fonds voor Aanpassing aan de Globalisering, van zodra de voorwaarden vast liggen.
Mogelijkheid 142° : Binnen de FOD Werk zal een herstructureringsdienst opgericht worden (Algemene Directie Collectieve Arbeidsbetrekkingen) om de ondernemingen bij de herstructureringen te ondersteunen en begeleiden. Taken: - uniek informatieloket over de maatregelen van federale bevoegdheid: erkenning van de ondernemingen, recht op outplacement en terugbetaling, vermindering van de werkgeversen werknemersbijdragen, inschakelingsvergoeding, tussenkomst van het Ervaringsfonds, brugpensioen, …; - ondersteuning van de ondernemingen tijdens de onderhandelingen over het herstructureringsplan (rol van de voorzitter van het paritair comité).
Mogelijkheid 143° : We stellen voor om systematisch een tewerkstellingscel te verplichten vanaf er collectieve ontslagen vallen en niet alleen wanneer men een afwijking van de brugpensioengerechtigde leeftijd vraagt. De tewerkstellingscellen hebben hun nut al bewezen in situaties van herstructureringen. De werknemers die door een herstructurering zijn getroffen en worden begeleid door een tewerkstellingscel hebben meer kans om opnieuw werk te vinden.
Mogelijkheid 144° : We stellen voor om alle werknemers in de tewerkstellingscel in te schrijven en de kwaliteit te verbeteren of de begeleiding te intensiveren (bijv. 30 uur per maand ipv 20 uur)
Mogelijkheid 145° We stellen voor om de tewerkstellingscel eveneens te verplichten bij faillissementen of sluitingen. 2. Outplacement Outplacement is een belangrijk middel om ontslagen werknemers te begeleiden naar een nieuwe job. De CAO 82 vormt de basis van de huidige reglementering inzake outplacement. Er is voorgesteld om aan de sociale partners te vragen om de volgende uitbreidingen van de outplacementprocedure te onderzoeken.
Mogelijkheid 146° : We stellen voor om het recht op outplacement uit te breiden naar werknemers jonger dan 45 jaar en naar werknemers die minstens voor een derde tewerkgesteld zijn.
Mogelijkheid 147° : We stellen voor trekken (bijv. 30 ipv 20), om de uren om zonodig een zwaardere sanctie outplacement aan te bieden niet (momenteel 1800 euro).
om het aantal uren van begeleiding op te in een kortere periode te concentreren en te voorzien indien de verplichting om wordt opgevolgd door de werkgever
3. Tijdelijke en interimwerknemers Tijdelijke werknemers en interimwerknemers zijn vaak het slachtoffer van een herstructurering. Deze werknemers kunnen momenteel niet terecht bij de tewerkstellingscel en hebben geen recht op outplacement.
Mogelijkheid 148° : We stellen voor om de begeleiding te versterken en tijdelijke werknemers en interimwerknemers met 12 maanden anciënniteit in de onderneming toegang te geven tot de tewerkstellingscel en tot outplacement.
4. Het valideringsproces van competenties versnellen Onderneming aansporen om aan te werven op basis van competenties in plaats van diploma’s verhoogt de kansen van niet-gediplomeerde ontslagen werknemers. De gemeenschappen moeten daarom sneller centra oprichten die deze competenties kunnen erkennen.
Mogelijkheid 149° : De verworven competenties moeten gevaloriseerd worden zodat de kansen op herinschakeling van ontslagen werknemers toenemen.
5. Activering werklozen
van
ontslagen
werknemers
of
langdurig
tijdelijk
Mogelijkheid 150° : We stellen voor om de begeleiding, vorming, de zoektocht naar werk en de herinschakeling tijdens de opzegtermijn, de verbrekingsvergoeding of langdurige tijdelijke werkloosheid te aan te moedigen.