Goedheilig man van Spanje En van de Voorburgwal, (De Nieuwe Zijds natuurlijk; De Oude in geen geval) Gij schrijft: "Wens je in versvorm Hetgeen je 't meest verrukt!" Wel, mag ik eerlijk wezen: 't Is wat u daaglijks drukt; Het is die last waaronder Ge uw schouderpaar verslijt; Kortom, ik wens me in één woord, Al weer een jaar de Tijd. Bertus Aafjes
Voor als je groot bent Dit vers voor als je "groot" bent, goed en wel. Kinders van mij, ik zit je dit te schrijven terwijl je luidkeels mij loopt af te leiden van wat ik jullie later zeggen wil: Je poppenkind, je doos met kleurpotloden, alles is werkelijk, betast het maar, alles is werklijk, maar het is niet wáár; 't is echt niet waar wat jullie wel geloven. Ja. ik heb gisteren de Sint ontmoet en in zijn Boek stond over je geschreven. – Misschien ook wel van mij; (je moest eens weten dat ik soms nu pas bang ben van zo'n Boek.) Toe, zing maar liever. — Ja, ik hoor daarboven al paardevoetjes . . . Stil, ik zie het al: je weet wel, net zo'n paard als van Chagall, — het is er omdat wij er zo van dromen. Dat lijkt wel weinig, maar dat is maar schijn. Het geeft een blij gevoel, elk jaar met velen stilletjes in het groot geheim te delen dat wij . . . elkanders goede sinten zijn. Geloof maar dat dat waar is. Het is fijn. Ad den Besten
Sinterklaas 1954 Sinterklaas, Sinterklaas, marsepein en speculaas, spek uw laars met speculeren kleine man of grote heren, in de rij en voorwaarts mars, marsepein of pijn van Mars. Zwarte Piet, zwarte piet, in de huidskleur zit het niet, zij zijn enkel te beklagen die in wijsheid's dienst versagen, vriendschap zetelt in het hart, vrede sticht men met geen gard. Sinterklaas en zwarte Piet, stilt vanavond ons verdriet, laat ons voor vandaag vergeten onrecht, leed en stervenskreten, door de takken van de boom kleurt de maan mijn kinderdroom. Zwarte Piet en Sinterklaas, slechts voor kindren is solaes, daarom, als ik iets mag wensen, geef wat eenvoud aan de mensen: kindervreugd en kindertrouw en voor al: oprecht berouw. Louis de Bourbon
5 December 1954 "Aanmaakhout!", schreeuwt mijn gestorven straat, en ik vecht tegen de grijze regen: Radio-actief springt hij mij tegen en bijt giftig in mijn koud gelaat. Of geen God van liefde meer bestaat, zie ik haat en hoonlach allerwegen. En elk donker huis verbergt verzwegen angst om dood, waaraan de ziel vergaat. Trieste kindren hunkren aan de ruiten tot hun adem 't suikerhart besloeg: Door de wind en zijn satanisch fluiten worstel ik amechtig naar de kroeg om mijn dorst naar Sinterklaas te uiten . . . Als ik eens een hart vol liefde vroeg? Gerard den Brabander
Hij doet mij de das om Wie zoet is krijgt lekkers, wie stout is de gard, maar of je nu zoet of stout was Op Sinterklaasavond krijg je altijd minstens één das. Je kunt een jaarlang je best doen, de man van de belasting opendoen, je vrouw elke week bloemen geven, in vrede met je buurman leven, kortom: goed oppassen Maar je ontsnapt niet aan de dassen. De kruidenier in Groningen, de smid in Epe, de schilder in Maastricht, de man die in het huis links van u woont, de man die in het huis rechts van u woont en de man van de vuilverbranding in Assen Ze krijgen allemaal dassen. Na de speculaas, de chocolademelk met vellen, de worsten van marsepein, de gedichten op rijm en de taai die te taai was De das. In een moment van wilde en onverwantwoordelijke hoop kun je wel eens denken ik ben er goed van afgekomen, en je trekt tevreden aan je klapsigaar; maar dan . . . . surprise! . . . Hou je plotseling een das tussen je kiezen. Dassen met krullen, strepen en ballen dassen om op te vallen dassen met een origineel dessin van Pierre Balmain dassen om uit begraven te gaan dassen die zo goed bij je bruine pak zullen staan dassen om het gaatje in je blauwe overhemd mee te bedekken dassen om nooit van je leven aan te trekken beschaafde dassen voor een afspraak met een (beschaafde) relatie schreeuwerige dassen met de kleuren van de Nederlandse natie dassen in alle maten dassen om dit mee te doen en dat mee te laten . . . Hoor, wie klopt daar, kinderen? Wie loopt daar door de gang met trage oude plechtige passen? Het is Sinterklaas met een zak vol dassen. Remco Campert
De dichter (op herhaald verzoek)
Hoor, wie klopt daar? — Neen, wie stopt daar! Ja, wie staakt het rijmbedrijf? Ach, wie zwicht er, 't Is de dichter. Dat hij zwijgt is buiten kijf Om de reden Dat men heden Zo in dichte drommen rijmt En een ieder Met geklieder Regels aan elkander lijmt, Dat hij onder Al 't gedonder, Al het roezen en geraas Ook zijn lier hier Eén twee drie vier Afstaat aan Sint-Nicolaas. Anthonie Donker
Bij de klomp Aan de schoorsteen staat mijn klomp van begeerten hol te gapen, Sinterklaas om als U komt Vol te vloeien waaar wij slapen. Daar wij morgen moeten staan In een andre dag dan heden, Staar ons niet naargeestig aan Als apostel van 't verleden! Geef hetgeen ik niet verwacht Dat in Holland zonder vrezen Voor verzet van elke macht Wij oorspronkelijk mogen wezen. Geef aan elke katholiek Van dit kuddeken een eigen Weldoordachte zielsmuziek En leer domme schapen zwijgen. Geef aan predikers het woord, Dat een ziel kan zaligmaken En laat dichters ongestoord Als zij in vervoering raken. Geef aan ieder huwelijkspaar Liefde zonder hulp van paters. Muilkorf voor een enkel jaar Slechts de kwijlers en de blaters. Maar ik weet, goedheilig man Wat ik uit mijn klomp zal rapen; Uw vermaan, dat dit niet kan Onderwijl wij rustig slapen. Anton van Duinkerken
Sinterbop Si si, de mamma, de man. schrijdt door de boeman. mak, kersttak. ! UUUUUU ! (wild geraas). teer leica. vond je? is geckoman. tafontijntje tje tje tje van zinder klagelijk. revolverwachting. KLOP KLOP KLOP. (hersens) wiedekoe krijt wiedegart. bis (schop). OOOOOO watteprut bazaltzijn. te spelen met de bom. de horlepijp. heerlijk s u l l e n WALLES (nietes) delen. suiker GOED suiker. en MARS! links rechts links rechts. en PIJN. marowee wat BITtere rijst. krengen. WIJ. voor koekoek koekoek. gardenia gardenia driemaal in de O. bis (schop). maar. IK. V R E E S . niet IK niet. dat wij (da twij. de twijfel.) KLAGEN. va der ligt een kip int water. moe der ligt een kip int water. cijns. O goed. waren WIJ niet allen? dagen. velen waren WIJ. (toch zoet). Jan G. Elburg
Simpel lijstje Uw geest staat voor de deur, Ik mag U dus wat vragen; Toch beef ik, monseigneur, Hoe vreemd, van onbehagen. Nee, geen dassen of sigaren. Boeken? Maal ik ook niet om. Elk boek barst van de gevaren, Elk volk zij braaf en dom. Nee, mij zelfs geen Osservatore in puur kerklatijn gedrukt, Mij geen In Vrijheid Herboren Dat het hart verrukt. Mij geen Grossouw: Innerlijk Leven Of Asselbergs: Waarom ik zo denk; En Terruwe durft ge niet geven Als Rooms Katholiek geschenk. Mij geen kosteloos abonnement Op Te Elfder ure: Zelfs geen herdruk van het mandement Voor de eenzaamste uren. Maar 'nen rozenkrans misschien Met blauwe quadragenen — Ontwerp van collega Sheen — En fonkelende stenen. Met het geel-groen van haat en nijd, Het geel en wit van Rome; Het zwart der oude deeglijkheid, Het al te grijs der vromen. Met in het kruis een mechaniek: M'n God, wat voel ik mij verlaten! De kralen in modern plastiek, Om van palmhout niet meer te praten En ik gedachten kus ik Uw ring En denk: wat heb ik gevraagd? Ik die Uw lofliedjes zing, Word door Piet in mijn dromen geplaagd. Jan Elemans
Komt er geen eind aan dat gestook dan staan wij gauw in vuur en rook tenzij de Yankees en de Russen elkaar als ware broeders kussen. Vooruit dus, beste Sinterklaas, een woordje bij de Grote Baas. Willem Elsschot
Bij wijze van gard Sinterklaas spreekt: Genaak ik u, mijn grijze Amsterdam, hoe zou ik komen dan op kolkend water? Techniek legt ons oorspronklijk leven lam: waar zij iets wint, een stuk natuur vergaat er. Mij voegt een paard, de golfslag van het IJ. en om mijn mijter 't wieken van de meeuwen. Wanneer ik in een ouwe taxi rij, schaam ik me al voor inbreuk op de eeuwen. Een auto "stoken" kan nu iedereen, dat was nog deftig bij Louis Couperus. Wie thans een wand'laar spaart en rolt weer heen, denkt prollig dat hij in 't verkeer een heer is. Hoe lang kom ik met zeil of stoom nog aan? Hoe lang werp ik mijn trossen op de kade? 't Is met de glorie van de Stad gedaan, zij wordt gevuld met asphalts' ongenade. Een jager vindt Haar ondergang gewoon en wie Haar mint wordt ordinair het haasje. Dat hij op dieven jage! Van haar schoon zag deze Diender nimmer 't kaasje-kaasje. Wat geef ik aan dien zeer modernen tuut, dien vijand van de grachten en de rakken, een held voor Sandberg, en bij elk dispuut de dikke vrind van snelheidsmaniakken? Een gard? Die zwaait hij zelf. Ik doe den vent, die met beton 't subliem moeras wil plempen, de straf aan van een stevig Mandement, Geeft hij een kik, ik zal de Amstel met hem dempen. Jan Engelman
De echte Ik liep me onlangs te verbazen om al die fraaie Sinterklazen. Ook sprongen er veel Pieten rond. Daar kwam de "Anti-Sinten-bond". "Laat" las ik op een tiental borden, "Uw zoon geen Sint noch Pieter worden!" (Je snapt: wanneer het gaat bij tienen valt daar geen cent aan te verdienen.) Daar gingen plots die Sinten vechte'. Elk riep om strijd: "Ik ben de echte." En ied're Piet, met heel veel lef, vocht aan de zijde van z'n chef. Hier lei een Sint, daar Pieter boven. "Wat" riep ik, "moet ik zo geloven? Ik dacht, dat Sinterklaas bestond; hier rollen er tien op de grond . . ." Van wie het won bij al dat vechte', dacht ik toen maar: "Dat is de echte!" Jac. van Hattum
Sint Nicolaasmorgen Het meisje keert zich slapend om: in de lampetkan en de kom begint de dag te komen. Nog huppelt langs een schimmenrij: bouwblokken en het huis voorbij, waarin de poppen dromen, het suikerpaard. Maar vliegensvlug vindt het zijn voetstuk weer terug: het licht is doorgekomen. Dan slaat mijn kind de ogen op, — o suikerbeest, o speelgoed-pop. — Het hooi is weggenomen. Ed Hoornik
Sinterklaas A.D. 2500 Beste Sint, ge treft het slecht met uw schimmel en uw knecht. Van de kindren is er geen; ik ben vaderziel alleen. Fons ligt radioactief Van een Maanse minnebrief. Fieke trouwde op lauwe ster honderdtien lichtjaren ver. Dolf en Wiel — dat zit me dwars — zijn gaan tennissen op Mars. Wies voor Cyberneticacursus naar Amerika. Onze Dora — kleine zot — ging op stap met een robot. Zwarte Piet, mijn Hansje is zoek! Geef hem voor zijn ruimte-broek. Beste Sint, je witte paard, werd wel ouderwets voor de aard. Zeil niet meer van dak op dak: atoom-ped biedt meer gemak! Math. Kemp
Berisping op de daken
Nog dansen de ballen in de vitrines en huppelen de poppen in een zee van licht langs de zwevende vliegmachines met al de hossende beestjes mee. Zij kunnen hun noodlot niet ontlopen. Zij moeten allen in de zak, want Sinterklaas kan alles kopen en laten strooien met gemak. De Zwarte Piet mag wel eens hijgen: Waren de kind'ren maar liever stout. De Goede Sint keert zich al om: Piet! Zwijgen! Doe nu niet of je niet van kind'ren houdt. Pierre Kemp
Liedje van Sint Nicolaas Sint Nicolaas, Goedheilig Man, die oud is, maar niet sterven kan zolang nog ergens op aarde een mensenkind zijn droom bewaarde. Maar kleine kinderen worden groot, en telkens moet Hij dat beleven, en elke keer verschrikt Hij even, en telkens gaat Hij even dood. Totdat, van ver, een kleine stem, voor 't eerst en huiverig gaat zingen van de oude 5-Decemberdingen. En zie, dat lied betovert Hem. Zijn ogen worden groot en licht, er komt een glans op Zijn gezicht. Hij mag dit jaar opnieuw bestaan, dat heeft een kinderstem gedaan. Sint Nicolaas, Goedheilig Man, die oud is, maar niet sterven kan. Hij trekt zijn beste tabberd an en rijdt ermee naar Amsterdam. Harriet Laurey
Verlanglijstje voor St. Nicolaas Heilig Man, met uw tabberd aan en uw grijze baard, is een leven, schoon hooploos verdaan, toch een glimlach waard? 'k Ben een somber man, daarom wil ik mijn jeugd terug. December is ijzig stil en de tijd gaat vlug. En ik wil een viool, die hoog als de hemel speelt in een wondere monoloog, die wel nooit verveelt. Of een fluisterende guitaar vol Spaans jolijt op de grondtoon, ontstellend klaar, van de eeuwigheid. Heilig Man, met uw tabberd aan en uw gulle lach, 'k wil de achterkant van de maan, als ik kiezen mag. Martin Leopold
Ter bezorging van mijn respect aan la princesse Lointaine Ach Sint, die langs de daken rijdt van wolkenkrabbers, kafferkralen, sneeuwhutjes, woningen op palen, ach Piet, die vóór je snoepgoed smijt loert door tienduizend rookkanalen, Jullie moet weten waar ze huist die Slauerhoff noch Johan Daisne ontdekte, zelfs niet Paul Verlaine, die slechts ons droompad vluchtig kruist, de heerlijke princesse Lointaine! Komt, neemt mijn licht presentje mee! Het zit me nu al zestig jaren als onbestelbaar aan te staren. Deed ooit een kind bescheidner bêe, dan ik met al mijn grijze haren? Begrijp me echter, bisschop, wel! 't Is niets om je voor te generen. Ik ben getrouwd in deugd en ere. Wij en ons dierbaar poedel-stel doen niets dan weerzijds adoreren. Ik vraag niet om een rendez-vous, geen dag, geen uurtje, geen minuutje, geen bovenzinnelijk dispuutje! En van d'ontvangst van 't billet doux verlang ik zelfs geen klein reçuutje. Ik wil alleen maar, hoogst correct, nu ik de kans krijg door jouw touren, voor nu of nooit uit troubadouren. Sint, neem het mee, mijn hoofs respect! Kom Piet, bezorg dat nu eens fijntjes en stop het bij de marsepeintjes, als je haar slofjes hebt ontdekt! P. Minderaa
Tot Sint Nicolaas Hoe graag zou ik als de millioenen vandaag met een lopend gedicht in passende rijmen verschijnen voor uw eerbiedwaardig gelaat. Zij schrijven nu verzen bij bundels en zelfs de experimenteel voelt vanavond de treffendste rijmen weer wellen naar de mond. Maar ik die de naam draag van rijmer moet nu dubbel demindere zijn, of 'k de muze ook aanroep bij twintig sigaren of tien vaten bier. Gedoog niet dat een die zo dikwijls de lier in zijn handen nam zijn mond houdt, als Gij straks gaat rijden op de daken van Den Haag. Want zou hij geen vers kunnen zingen dan verdroot hem de pakjesvreugd, ja, de borstplaat zou hem niet smaken, noch zijn letter van banket. Dus spaar mij uw suikerbeesten, uw noten en peperkoek, maar schenk mij, zo bid ik verslagen, nog heden een rijmwoordenwerk. Michel van der Plas
Sinterklaas kapoentje, geef de Muze maar mijn zoentje, want haast 60 jaar geleden waagde ik mijn eerste schreden pas als de kalender klaar lag voor den dag vóór Uw verjaardag, naar dat eindeloos verschiet van het hachelijk rijmgebied . . . Zonder Uw traditie hier was ik nu wellicht Bankier! A. Roland-Holst
Voor Sinterklaas zijn paard Geen leeuw of panter evenaart In sierlijkheid het edel paard; Wat prinsen onder mensen zijn, Zijn paarden in het dierdomein. Het paard is een viervoetig dier, Want poten telt men aan hem vier; En verder heeft het kop en staart En manen, of een nek vol baard. 't Kan zwart en bruin zijn en ook bont Zoals de koe is en de hond, Maar is het wit en zonder smet Dan zegt men schimmel tegen het, Want 't paard is een onzijdig dier. Hetzij het op zijn man-zijn fier Of op zijn vrouw-zijn prat mag gaan, — Toch spreekt men het met "het" steeds aan. Men noemt het klepper, ook wel vos; Een held rijdt meestal op een ros, Een jonkvrouw op een hakkenei Of trippelpaard — maar dan op zij. Een nijlpaard is slechts meer of min En dus geen paard in strikte zin; Het komt dan ook, ver van zijn spoor, Bij ons alleen in Artis voor. Beroemde paarden zijn er drie: Het ros Beyaart is één van die, En 't paard van Troje volgt, o spot! De Rossinant van Don Quicht. Ik krijg vannacht hèt paard te gast En daar mij nergens haver wast, Heb ik voor Sinterklaas zijn paard — God betere 't — dit vers gebaard. Jac. Schreurs M.S.C.
Gij vraagt, ik schenk – beveelt en laat mij schenken, Dociel, een diepsvries-étalagepop. Laat mij dan één keer voor mezelve denken, En leven met een eigen harteklop. Ik ken volmaakt het ritueel der harten, Kwestie van prijs en van vakkundigheid; Fondant of crème naar smaak — maar 'k zeg 't maar met smarten Ze zijn wat harder in de werklijkheid. Ze geven borstplaat, want het hart is teder. Ze nemen borstplaat, want het hart is bros. Ze nemen bloed en geven borstplaat weder; Baan, eer, naam, recht, ze nemen vast en los. Geef mij een stem om zèlf eens wat te vragen: Geef platte neusjes en 't verwelkend hart. Geen automaat zijn naar uw welbehagen! Ik geef U koek maar gun mij ook de gard. 'k Besef, het is een zaak van competentie: Maar ik zou graag een dichter willen zijn, Een echte wèl, maar zonder consequentie. En zorgloos als een Sinterklaasrefrein. Maar 't liefst zou ik m' als bisschop presenteren, Een beetje èchter nog dan Sinterklaas; Met vadertrots en kromstaf dirigeren Een vredig: "Makkers, staakt uw wild geraas!" Laat mij niet ieder jaar opnieuw verwazen, Een lieve hersenschim bij volle maan. Er is een vol jaar werk voor Sinterklazen: Ik smeek U. o mijn God, laat mij bestààn! Bernard Verhoeven
Zelfportret van een bestelde Sint Soms weet ik zelf niet of ik echt besta, dan is mijn Sint-zijn enkel een façade; daarachter liggen in geheime la de baarden van mijn dagelijkse daden. Ik schijn een wezen zonder wederga, kan alle wensen van de wereld raden; maar kom mijn kale tabberd niet te na! hij hangt tezamen van gehuurde draden. Soms, rijdend met mijn schimmel op de daken, houd ik ineens mijn adem in en hoor, het kinderzingen breekt naar buiten door; ik kan het bijna met mijn hand aanraken; ik kan welhaast een kind zijn in het koor. Maar ik heb mijters op en baarden voor. Nico-laas Verhoeven
Het wonder Warm en koud van verwachting en zalige onrust lag ik in bed. De gordijnen hielden het maanlicht buiten de kamer; paarden kwamen en gingen in de decembernacht. Moed en angst verwisselden boompje met mij. Ik wilde wakker blijven om alles te zien en te horen, ik wilde slapen en doof zijn voor de geluiden rondom het huis. Kloppen en een zacht kreunen, schuifelen, ver getrappel — was het een driftige schimmel, regen of winterverdriet; sloften er moorse muilen over de zóldervloer? Onder de dekens bezat ik een schuilhut, oren en ogen hield ik dicht en het duister werd goud en purper, tot ik ten laatste neerkwam in een droom van ketting en roe. Maar als de muisgrijze ochtend binnentrippelde sloop ik popelend naar de schoorsteen en stond opnieuw voor het wonder: de lege schoen, en op tafel al mijn wensen vervuld. bert voeten
Het verlangen van Sinterklaas Ik blijf maar eeuwig in uw droom gevangen: Een bisschop met een boeman en een baard. 't Is allemaal niet echt, maar het verlangen Is waarheid, en dat is het liegen waard. Wanneer het heerlijk avondje is gekomen, Behoor 'k protocolair erbij te zijn; Maar triestig, dat de maan schijnt door de bomen Neer op mijn kinderhart van marsepain. Ik ken U wel, gij honderdduizendtallen Van kinderwensen, komend tot mijn hart. Gij denkt: een bisschop zal dat wel bevallen, Moraaltheologie met koek en gard. Ik glimlach glazig en ik word niet ouder. Ik ben onsterfelijk, maar lééf ik wel? Ik ben alleen uw procuratiehouder, En als de Kerstman komt: Adieu dan, spel! Adieu, mijter bij d'afval vol van kroken! Gegroet, collega van het englenhaar, Trap op dit hart van marsepain, gebroken, En scharrel dan uw schaapjes bij elkaar. Ik laak het niet, ik ben met U verbonden, Kinderen die voor d'uitstalkasten staat Met platte hongerneus en 't hart vol wonden. Ik vraag voor m i j een menselijk gelaat! [zonder naam]