FACULTEIT ECONOMISCHE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN & SOLVAY BUSINESS SCHOOL
Student-ondernemerschap als middel om jongerenwerkloosheid te verlagen
Bram Van Gyzel 0507203
Promotor: Nikolay DENTCHEV Jury: Toon VALAERT academiejaar 2014-2015
Masterproef ingediend voor het behalen van de graad van Master of Science in de Bedrijfskunde
VOORWOORD
Deze masterproef werd geschreven in het kader van een afstudeeronderzoek om het diploma Master of Science in de bedrijfskunde te behalen aan de Vrije Universiteit Brussel. De interesse naar dit onderwerp komt vanuit een sterke interesse naar de problematiek rond jongerenwerkloosheid. Gezien ik reeds vanuit verschillende engagementen in aanraking ben gekomen met de vraagzijde van de arbeidsmarkt leek het mij ook interessant in aanraking te komen met de aanbodzijde hiervan. Verder draag ik ook een zeer sterke interesse voor ondernemerschap. Aan de hand van dit onderzoek kon ik in contact komen met verschillende student-ondernemers en bij gevolg de nodige lessen trekken voor wanneer ik zelf zal ondernemen.
Het zou echter onterecht zijn om het resultaat van deze masterproef volledig aan mezelf te attribueren. Dit was niet mogelijk geweest, in eerste plaats, zonder de richtlijnen en feedback van mijn promotor Prof. dr. Nikolay Dentchev. In de tweede plaats wil ik de deelnemers van dit onderzoek bedanken voor het delen van hun tijd, ervaring en kennis om de nodige kwalitatieve data te leveren. Tenslotte wil ik ook mijn familie en directe omgeving bedanken voor de steun en aanmoediging die zij boden tijdens het verloop van dit onderzoek en het rapportageproces.
Mijn verwachtingen van dit onderzoek zijn alvast ingewilligd. Deze ervaring was, op persoonlijk vlak, een verrijkende en inspirerende ervaring.
Bram Van Gyzel
30 mei 2015, Kapelle-op-den-Bos
ABSTRACT
Dit kwalitatief onderzoek werd gevoerd om te weten te komen hoe studentondernemerschap bij jongeren gestimuleerd kan worden in het kader van het verlagen van jongerenwerkloosheid. Deze probleemstelling werd opgesplitst in drie onderzoeksvragen: 'Wat zijn de voornaamste struikelblokken voor studenten om een eigen onderneming te starten?', 'Wat zijn de opleidings- en omgevingsnoden dat ondernemerschap bij studenten kan stimuleren?' en 'Welke slaagkansen zien studenten voor zichzelf bij het starten van een onderneming?'. Er werden twintig semi-gestructureerde interviews afgenomen van twintig student-ondernemers om een
antwoord
te
kunnen
formuleren
op
deze
onderzoeksvragen.
Deze
onderzoeksvragen werden op hun beurt opgesplitst in subvragen die geïnspireerd werden
op
de
wetenschappelijke
meest
relevante
literatuur
trends
gevonden
en
werden.
opvattingen
die
binnen
de
Ook
die
tijdens
het
trends
onderzoeksproces aangehaald werden door deelnemers werden opgenomen in het interviewprotocol. De verzamelde data werd thematisch geanalyseerd. Er werden vier clusters struikelblokken ervaren: informatie, financiering en persoonlijke inkomsten, ondernemerscultuur en onderwijsgerelateerde struikelblokken. Verder werden zes clusters opleidings- en omgevingsnoden ervaren: een basiscursus voor ondernemerschap, praktijk- en ervaringsgericht onderwijs, statuut voor studentondernemers, ondernemerscommunities, de one stop shop en financiële incentives voor student-ondernemerschap. De deelnemers zagen hun slaagkansen positief, maar er zijn aanwijzingen dat de algemene studentenpopulatie eerder weinig vertrouwen heeft in student-ondernemerschap. Er zijn ook aanwijzingen dat studenten over het algemeen geen hoge persoonlijke rijkdom willen verwerven, maar wel andere motivaties hebben om te ondernemen zoals autonomie en het creëren van waarde. Wat toekomstig ondernemersgedrag en ambities betreft werd over de algemene lijn vaak aangegeven dat men verder wil gaan met hun huidige project, maar ook open staat voor andere projecten om te ondernemen. Hoewel dit onderzoek een eerste inzicht schenkt op de actuele problematiek blijft het belangrijk om hier enerzijds vervolgonderzoek naar te doen en anderzijds tot actie en pilootprojecten over te gaan door de betrokken overheden en instanties.
INHOUDSOPGAVE
VOORWOORD................................................................................................1 ABSTRACT.....................................................................................................2 INHOUDSOPGAVE...........................................................................................3 LIJST VAN TABELLEN......................................................................................4 1 Inleiding............................................................................................5 2 Literatuuronderzoek............................................................................7 2.1 Relatie self-employment en unemployment............................................7 2.2 Drempels voor ondernemerschap.........................................................9 2.3 Opleidings- en omgevingsnoden voor ondernemerschap........................10 2.3.1 Competenties...................................................................................11 2.3.2 Kennis.............................................................................................12 2.3.3 Motivatie..........................................................................................13 2.4 Perceptie van ondernemers op hun slaagkansen...................................14 2.5 Ontwikkeling van student-ondernemers...............................................15 3 Methode..........................................................................................18 3.1 Dataverzameling en -analyse.............................................................18 3.2 Deelnemers......................................................................................21 4 Resultaten.......................................................................................27 4.1 Drempels voor ondernemerschap........................................................27 4.1.1 Informatie.......................................................................................27 4.1.2 Financiering en persoonlijke inkomsten................................................28 4.1.3 Gebrek aan ondernemerscultuur.........................................................30 4.1.4 Onderwijsgerelateerde struikelblokken................................................31 4.2 Opleidings- en omgevingsnoden voor ondernemerschap........................32 4.2.1 Basiscursus voor student-ondernemers................................................32 4.2.2 Praktijk- en ervaringsgericht onderwijs................................................33 4.2.3 Statuut voor student-ondernemers.....................................................35 4.2.4 Ondernemerscommunities.................................................................36 4.2.5 One stop shop..................................................................................37 4.2.6 Financiële incentives voor student-ondernemerschap ............................38 4.3 Perceptie van ondernemers op hun slaagkansen...................................40 4.3.1 Verwachtingen..................................................................................41 4.3.2 Ambities en toekomstig ondernemersgedrag........................................41 5 Discussie.........................................................................................43 5.1 Beperkingen van het onderzoek..........................................................46 5.2 Mogelijkheden tot vervolgonderzoek....................................................46 5.3 Conclusie.........................................................................................47 LITERATUURLIJST.........................................................................................50
LIJST VAN TABELLEN Tabel 1:
Samenvatting van opleidings- en omgevingsnoden voor studentondernemerschap
16
5
1
INLEIDING
De Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) omschrijft de werkloosheidsgraad als de “verhouding tussen het aantal niet-werkende werkzoekenden tussen 18 en 65 jaar en de beroepsbevolking tussen 18 en 65 jaar” (http://arvastat.vdab.be)1. Uit hun cijfers blijkt dat jongerenwerkloosheid een brandende problematiek is. Zo steeg de jongerenwerkloosheid in oktober 2013 tot 23%. Dit was 5,2% meer dan het jaar voordien tijdens dezelfde periode (VDAB, 2013b). Volgens de gegevens van VDAB (2013a) stijgt het werkaanbod echter met 3,1%. Wanneer deze gegevens echter kritisch bekeken worden kan opgemerkt worden dat er voornamelijk een stijging is in het aantal studentenjobs (+37,2%) en tijdelijke jobs (+10%) ten opzichte van eenzelfde periode in 2012. Deze zorgen voor een perceptie van een hoger werkaanbod. Het aantal jobs in het normale circuit daalde daarentegen met 1,1% (VDAB, 2013a).
In Vlaanderen kunnen we anderzijds niet spreken van een ondernemersklimaat ten opzichte van andere landen (Buysse & Sleuwaegen, 2010). In vergelijking met Europa doen Vlaanderen en België het niet goed wat betreft startende ondernemers (Thurik, Tilleuil & Van der Zwan, 2009). Op 4 oktober 2013a deelde de Unie voor Zelfstandige
Ondernemers
(UNIZO)
mee
dat
er
6,6%
minder
startende
ondernemingen zijn ten opzichte van oktober 2012. In Vlaanderen zou deze daling oplopen tot 9,3% (UNIZO, 2013a). Vervolgens meldden ze op 4 november 2013b ook dat er meer aandacht moet zijn voor de ondernemingen met een focus op KMO's en zelfstandigen. Hiervoor verwijzen ze naar de 1311 faillissementen in oktober 2013. Dit zijn 7,4% meer faillissementen dan in oktober 2012 (UNIZO, 2013b). Hoewel dit onderzoek zich focust op Vlaanderen werd de ontbrekende ondernemerscultuur ook teruggevonden in Wallonië door Conseil de la Jeunesse (2014) en door Eurostat (2009) op Europees niveau. Dit onderzoek legt de focus op hoe studenten gestimuleerd kunnen worden om te ondernemen. Er werd gekozen voor studenten gezien deze over de algemene lijn zelf deel uitmaken van de jongerenpopulatie en omdat deze bovendien het grootste deel van hun leven nog kunnen besteden aan het creëren van waarde en werkgelegenheid door te ondernemen. Het verzachten of wegnemen van de drempels en struikelblokken omtrent ondernemerschap studenten op dit moment ervaren kan hier een zekere impact hebben. Wanneer deze drempels en 1
Geraadpleegd op 1 mei 2014, via http://arvastat.vdab.be/arvastat/help/werkgrad.htm
6
struikelblokken geïdentificeerd worden kunnen deze bovendien ook gekoppeld worden aan bepaalde opleidings- en omgevingsnoden voor studenten. Van zodra het onderwijs en de bevoegde overheden aan deze noden kunnen voldoen zal student-ondernemerschap gestimuleerd kunnen worden. Dit staat echter ook in verband met de slaagkansen die studenten zien voor het opstarten van een onderneming. Indien ze hun slaagkansen te laag zien zullen studenten logischerwijs niet overgaan tot ondernemerschap. Dit onderzoek zal dus een antwoord proberen te formuleren op de volgende probleemstelling: Hoe kan student-ondernemerschap bij jongeren gestimuleerd worden in het kader van het verlagen van de jongerenwerkloosheid?
Het antwoord op deze probleemstelling zal benaderd worden door deze op te delen in de drie volgende onderzoeksvragen: 1)
Wat zijn de voornaamste struikelblokken voor studenten om een eigen onderneming te starten?
2)
Wat zijn de opleidings- en omgevingsnoden dat ondernemerschap bij studenten kan stimuleren?
3)
Welke slaagkansen zien studenten voor zichzelf bij het starten van een onderneming?
Om deze onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden werd gezocht naar de verschillende trends en opvattingen die reeds bestaan binnen de wetenschappelijke literatuur. Nadien werden twintig student-ondernemers ondervraagd om hun ervaringen omtrent de struikelblokken, opleidings- en omgevingsnoden die ze ervoeren en de slaagkansen die ze voor zichzelf zagen te schetsen. Nadien werden deze ervaringen afgetoetst tegen het reeds bestaand wetenschappelijk onderzoek. Deze masterproef bevat dan ook vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bestaat uit de belangrijke trends en bevindingen binnen de wetenschappelijke literatuur die in lijn liggen met de focus van dit onderzoek. In het tweede hoofdstuk wordt de gebruikte methodologie – aan de hand waarvan de onderzoeksvragen beantwoord zullen worden – uitgebreid besproken. Het derde hoofdstuk bevat vervolgens een uitgebreide bespreking van de resultaten van dit onderzoek. In het laatste hoofdstuk zullen tenslotte de onderzoeksresultaten geïnterpreteerd worden. Hier wordt ook aandacht besteed aan de limitaties van dit onderzoek en mogelijk vervolgonderzoek. Dit laatste hoofdstuk wordt afgesloten met de gemaakte conclusies van dit onderzoek en aanbevelingen naar de nodige instanties.
7
LITERATUURONDERZOEK
2
In dit hoofdstuk wordt ten eerste dieper ingegaan op de relatie tussen selfemployment en unemployment om de – in het vorig hoofdstuk geschetste – probleemstelling beter te begrijpen. Vervolgens wordt ingegaan op de trends en opvattingen die binnen de academische literatuur beschikbaar zijn wat de drie onderzoeksvragen betreft. Nadat deze uitvoerig besproken zijn worden de meest relevante opvattingen en de wisselwerking hiertussen overzichtelijk samengevat.
Relatie self-employment en unemployment
2.1
In het kader van dit onderzoek is het uiteraard belangrijk te kijken naar de literatuur om in kaart te brengen of ondernemerschap zich reeds bewezen heeft als een (deel)oplossing van hoge werkloosheid. “Een onderneming is een activiteit met een zeker winstoogmerk dat goederen en diensten ter beschikking stelt aan de consument” (Collins, 2013, p. 11). Deze auteur omschrijft een ondernemer als “een individu dat een opportuniteit tot ondernemen ziet, de daaraan verbonden risico's identificeert en met oog voor deze risico's alsnog een onderneming start met het oog
op
het
maken
van
winst”.
Driessen
(2010)
merkt
echter
op
dat
ondernemerschap ook mogelijk is binnen een bestaand bedrijf. Hij definieert ondernemerschap op zijn beurt als “het zien en benutten van kansen door middel van een eigen bedrijf of binnen een (groter) bedrijf waarmee je waarde creëert voor jezelf en je omgeving” (p. 33). Deze definitie is zeer breed. Gezien dit onderzoek zich focust op student-ondernemerschap beperkt dit onderzoek zich tot het creëren van waarde door middel van een eigen onderneming. De hierboven beschreven definities van een ondernemer hebben echter wel gemeen dat een ondernemer op zoek gaat naar de kans een opportuniteit te exploiteren met het oog op een zeker voordeel.
Deze voordelen als gevolg van ondernemerschap kunnen volgens eerder onderzoek van Luke, Verreynne & Kearins (2007) zowel financieel als niet-financieel te zijn. Bovendien zijn er volgens deze auteurs niet enkel voordelen op het individueel niveau, maar ook op het organisatie- en nationaal niveau. Uit literatuuronderzoek van Luke, Verreynne & Kearins (2007) blijkt dat dat er uit niet-financieel oogpunt voordelen voordoen zoals onafhankelijkheid, competitief voordeel, een groter marktaandeel, werkgelegenheid en een hogere levensstandaard. Uit een financieel oogpunt zijn er voordelen zoals verhoogde inkomsten en winsten, (CF)ROI ((cash flow) return on investment) en groei van het bbp (bruto binnenlands product).
8
Gezien de probleemstelling waarop in deze masterproef gefocust wordt is het van belang te kijken naar het – volgens deze auteurs gerapporteerde – macroeconomische, niet-financiële voordeel van ondernemerschap: werkgelegenheid. Werkloosheid kan verschillende oorzaken hebben (Mankiw & Taylor, 2011). Frictiewerkloosheid ontstaat volgens deze auteurs doordat werknemers niet de juiste job voor hun profiel vinden. Structurele werkloosheid ontstaat wanneer er meer aanbod van werkkrachten is dan de vraag ernaar (Mankiw & Taylor, 2011). In de context van deze masterproef wordt ondernemerschap voornamelijk aanzien als een mogelijke (deel)oplossing voor structurele werkloosheid.
In de wetenschappelijke literatuur werden verschillende verbanden teruggevonden tussen self-employment (het zichzelf voorzien van werk) en werkloosheidscijfers (Thurik, Carree, van Stel & Audretsch, 2008). Ze vatten samen dat de eerste visie uit de literatuur het refugee-effect genoemd wordt. Dit kan volgens deze auteurs omschreven worden als het starten van een onderneming omwille van werkloosheid of een gebrek aan toekomstvisie om een job te vinden bij een werkgever. Er is dus een positieve correlatie tussen ondernemerschap en de werkloosheidsgraad in deze visie, aldus deze auteurs. Ondernemerschap wordt hier gezien als gevolg van een hoge werkloosheidsgraad (Thurik, Carree, van Stel & Audretsch, 2008). In een andere visie wordt volgens hen van een entrepreneurial effect uitgegaan. Hierin wordt volgens hen gesteld dat ondernemerschap juist de werkloosheidsgraad zal doen dalen. Deze auteurs vatten samen dat in deze visie de causaliteit omgedraaid wordt en er dus een verlaagde werkloosheidsgraad optreedt als gevolg van meer startende ondernemingen. In deze visie is er sprake van een negatieve correlatie tussen ondernemerschap en de werkloosheidsgraad (Thurik, Carree, van Stel & Audretsch, 2008). In de studie van Thurik, Carree, van Stel & Audretsch (2008) worden beide effecten geïdentificeerd. Het entrepreneurial effect kwam echter sterker naar voor. Dit wil zeggen, aldus deze auteurs, dat het beter zou zijn om te investeren in een beleid dat ondernemerschap in het algemeen stimuleert bij de gehele populatie in de strijd tegen werkloosheid. De economische groei dat zich met zich mee zou brengen zou meer werkgelegenheid creëren, dan wanneer uitsluitend gefocust wordt op het stimuleren van ondernemerschap bij werklozen. Deze auteurs gaven echter wel aan dat de effecten van het investeren in ondernemerschap met het oog op het verminderen van de werkloosheidsgraad – in theorie – pas gevoeld zullen worden na acht jaar. Davis, Haltiwanger & Schuh (1996) gaven echter aan dat de positieve correlatie tussen jobcreatie en de opstart van kleine ondernemingen te wijten is aan methodologische fouten. Deze
9
beschuldiging werd in twijfel getrokken en weerlegd door Davidsson, Lindmark & Olofsson (1998).
Uit bovenstaande studies wordt duidelijk dat het verantwoord zou zijn om te investeren in ondernemerschap om de jongerenwerkloosheidsgraad naar beneden te drukken. Uit verschillende onderzoeken kunnen een aantal drempels vastgesteld worden die de stap naar ondernemerschap moeilijker maken.
Drempels voor ondernemerschap
2.2 Bosma,
Crijns
&
Holvoet
(2013)
schetsten
in
het
kader
van
het
Global
Entrepreneurship Monitor-project (GEM) een profiel van de ondernemerscultuur binnen Vlaanderen en België. In vergelijking met Denemarken, Frankrijk, Duitsland, Nederland, Spanje en het Verenigd Koninkrijk toont België een gelijkaardige attitude ten opzichte van ondernemerschap wat betreft het zien van business opportuniteiten, het bezitten van de juiste vaardigheden, angst voor het mislukken van de onderneming en het geloof dat ondernemerschap een goede carrièrekeuze zou zijn. Een opmerkelijke afwijking met de gestelde norm is echter het geloof dat ondernemerschap een hogere sociale status zou schenken, aldus deze auteurs. Zowel Belgen als Vlamingen denken dat dit minder het geval is. Lepoutre, Cobben, Tilleuil & Crijns (2010) vonden gelijkaardige resultaten binnen hun eerder onderzoek.
Deze
auteurs
geven
aan
dat
er
reeds
een
sterk
aanwezige
ondernemerspopulatie bestaat in België, maar ten opzichte van de EU er minder opstartende ondernemers zijn. Ze geven aan dat een administratieve hervorming de startende ondernemers echter heeft doen stijgen sinds 2003. Bovendien reiken deze auteurs de verklaring aan van andere aantrekkelijke alternatieven in België: een sterke sociale zekerheid die werknemers toekomt.
Sels, De Winne & Booghmans (2008) nuanceren de cijfers die vaak in het publiek debat gebruikt worden, waaronder de cijfers van het GEM. Zij leiden uit hun analyse af dat onze ondernemersgraad onderschat wordt ten opzichte van de EUstandaard. Zij concluderen dat er meer gefocust dient te worden op het verhogen van jobcreatie bij onze startende ondernemingen. Verder geven ze aan dat onze ondernemersgraad stabiel is. Onze zelfstandigen hebben dus veel kans om zelfstandig te blijven volgens hun resultaten. Omgekeerd nemen ze geen sterke trend waar van loontrekkenden die zelfstandige worden. Een mogelijke factor die hier meespeelt in de sterke sociale zekerheid en zijn voordelen binnen Vlaanderen
10
(Lepoutre, Cobben, Tilleuil & Crijns, 2010). Sels, De Winne & Booghmans (2008) waarschuwen echter wel dat de kans op succes van ondernemers die uit werkloosheid komen beduidend lager is dan die van ondernemers die eerder als loontrekkenden werkten. In het kader van deze masterproef is het ook belangrijk om te bedenken dat personen die uit de werkloosheid komen vaak een minder sterk inkomen. Indien dit echter naar omhoog getrokken kan worden is het mogelijk dat ondernemerschap een degelijk alternatief wordt om werkloosheid te bestrijden. Deze bedenking ligt deels in lijn met de conclusie van Kerr & Nanda (2009). Volgens hun is het niet kunnen bekomen van voldoende financiële middelen als startkapitaal een van de belangrijkste drempels voor ondernemerschap wereldwijd. Samenvattend uit bovenstaande onderzoeken zijn er een aantal drempels die men kan
ervaren
bij
het
opstarten
van
een
onderneming:
het
gebrek
aan
ondernemerscultuur voor startende ondernemingen (Bosma, Crijns & Holvoet, 2013; Tilleuil & Crijns, 2010), een sterke sociale zekerheid die vele voordelen verschaft wanneer je als loontrekkende werkt (Lepoutre, Cobben, Tilleuil & Crijns, 2010) en het niet kunnen bekomen van het nodige startkapitaal voor de onderneming (Kerr & Nanda, 2009). Tenslotte zijn er een aantal aanwijzingen tot drempels voor ondernemerschap bij de doelgroep van dit onderzoek: jongeren. Uit onderzoek van de Vlaamse Jeugdraad (2013) en Conseil de la Jeunesse (2014) blijkt dat jongeren meer lessen op school wensen omtrent algemene economie, bedrijfsbeheer en bedrijfsadministratie. Conseil de la Jeunsesse (2014) vond echter ook aanwijzingen tot een aantal drempels tot ondernemerschap bij Waalse jongeren zoals de noodzaak van het hebben van een bewijs voor bedrijfsbeheer, de administratie die vooraf gaat aan ondernemerschap, het te algemeen zijn van aangeboden coaching, gebrek aan zelfvertrouwen, gebrek aan ondernemerscultuur, gebrek aan netwerk en het gebrek aan kapitaal. Tenslotte roepen zij ook op om een ondernemersmentaliteit bij jongeren aan te leren. Uit dit onderzoek konden echter geen conclusies getrokken worden, maar ze bieden wel een zeker referentiepunt voor dit onderzoek. Gezien hier deels overlap is met de tweede onderzoeksvraag van
dit
onderzoek
'Wat
zijn
de
opleidings-
en
omgevingsnoden
dat
ondernemerschap bij studenten kan stimuleren?' dienen we hier op in te gaan.
2.3
Opleidings- en omgevingsnoden voor ondernemerschap
Men kan zich afvragen of je als ondernemer geboren bent of ontwikkeld wordt. Dentchev, Vander Velpen & Izquierdo (2013) merken op dat deze vraag vaak gesteld wordt in de wetenschappelijke literatuur. Driessen (2010) maakt een
11
onderscheid tussen het zijn van een ondernemer en andere aspecten die hier gepaard mee gaan. Vervolgens omschrijft hij deze vier aspecten die nodig zijn om over de competentie 'ondernemen' te beschikken: persoonlijkheid (zijn), motivatie (willen), kwaliteiten (kunnen), kennis en ervaring (weten). Persoonlijkheid is echter niet veranderbaar (Larsen & Buss, 2010). Om deze reden is het niet interessant om in het kader van dit onderzoek dieper in te gaan op de persoonlijkheid van een ondernemer, maar wel op de factoren die hen motiveren tot ondernemen en de competenties en kennis die aangeleerd kunnen worden om hun onderneming succesvol te maken. Indien deze informatie uit de literatuur gehaald kan worden kan voorspeld worden met welke mogelijke opleidings- en omgevingsnoden student-ondernemers kampen.
2.3.1
Competenties
Sánchez (2011) toont aan dat het beschikken over ondernemerscompetenties de prestaties van de onderneming positief beïnvloedt. Een ondernemerscompetentie zijn “vaardigheden, kennis en middelen waardoor de ondernemer zich kan onderscheiden van de concurrentie” (Fiet, 2001, p. 107). Niet ieder programma om ondernemer te worden draagt hier toe bij en heeft soms zelfs negatieve effecten op de intentie om ondernemer te worden (Oosterbeek, van Praag & Ijsselstein, 2010). Volgens Fiet (2001) is het noodzakelijk om te zorgen voor een systeem dat goedgekeurd wordt door studenten en waar specifieke vaardigheden geoefend kunnen worden tot ze een competentie worden van de student. Een tweede noodzaak ziet hij in de rol van de leraar. Deze zou slechts faciliterend mogen zijn. Bovendien is autonomie volgens Van Gelderen (2010) een competentie die meer op de voorgrond dient te komen binnen ondernemersopleidingen om tot betere ondernemers te komen.
Hayton & Kelley (2006) formuleren vier ondernemerscompetenties die nodig zijn wanneer men een nieuw project opstart binnen een reeds bestaande onderneming. Een eerste nodige competentie is innovatie. Hiermee bedoelen ze het herkennen van een opportuniteit en hier (creatief) gebruik van maken. Een tweede competentie zien ze als het gebruiken en combineren van kennis. Een derde competentie benoemen ze als leiderschap: de verantwoordelijkheid nemen voor een ondernemingskans. Tenslotte formuleerden ze sponsoring als laatste competentie. Hiermee bedoelen ze het verkrijgen van de nodige middelen om het project uit te werken. Driessen (2010) onderscheidt verschillende competenties voor de start van
12
een onderneming en een volwassen fase van de onderneming. In een vroege fase legt deze auteur de focus op marktgerichtheid (inleven in de wereld van de klant en zijn noden aanvoelen en deze vertalen naar de eigen onderneming), creativiteit (het openstaan voor en ontwikkelen van nieuwe ideeën en mogelijkheden) en flexibiliteit (het vermogen om zich aan te passen, maar ook het vermogen bestand te zijn tegen aanpassingen in de omgeving). In een volwassen fase omschrijft Driessen (2010) drie andere competenties: leidinggeven (het aansturen van mensen op een mens- en taakgerichte manier), financieel beheren (een goede balans kunnen houden tussen kosten en uitgaven) en organiseren en plannen (opzetten
en
uitvoeren
van
een
efficiënt
en
effectief
systeem
voor
de
werkzaamheden van medewerkers). Ook Rasmussen, Mosey & Wright (2011) onderzochten de nodige competenties om een bedrijf op te richten. Deze auteurs zagen verfijning van opportuniteiten (mensen met de nodige praktijkervaring aantrekken om hun project te ondersteunen) als belangrijk. Vervolgens vinden ze een hefboomcompetentie nodig om zowel interne als externe middelen die het project mogelijk maken te verzamelen. Deze middelen worden verzameld door ervoor te zorgen dat de ondernemer en het project als geloofwaardig aanzien worden. Tenslotte zien ze een leiderschapscompetentie als nodig om zich te identificeren met het project en om anderen op deze manier te overtuigen om hieraan mee te werken. Dentchev, Vander Velpen & Izquierdo (2013) argumenteren dat onder vele nodige ondernemerscompetenties doorheen het ondernemersproces er drie noodzakelijk zijn: Het herkennen van een opportuniteit (goede ideeën herkennen
en
in
een
business
concept
transformeren),
netwerken
(het
onderhouden van banden met andere zakenlui en stakeholders) en communicatie (het delen van informatie en gedachten, maar ook het overtuigen en motiveren van anderen).
Arenius
onderwijsniveau
&
en
de
De
Clercq
mate
(2005)
waarin
een
onderzochten opportuniteit
de
relatie
herkend
tussen
wordt.
Ze
ondervonden dat hoe hoger het onderwijsniveau is van een persoon, hoe hoger de kans is dat deze persoon een bepaalde opportuniteit zal herkennen.
2.3.2
Kennis
Driessen (2010) zegt dat een aantal zakelijke feiten belangrijk om weten zijn voor ondernemerschap. administratie
en
Kennis
van
basisconcepten
wetgeving, van
het
marketing,
boekhouden
personeelsbeleid, zijn
volgens
hem
noodzakelijk. Volgens deze auteur is echter ook de kennis van de markt belangrijk. Hiermee bedoelt hij de concurrentie, klanten en marktpositie. Tenslotte duidt hij kennis van productie aan als belangrijk. Hiermee bedoelt hij kennis omtrent
13
technologie, inkoop- en goederenstroom. Dentchev, Vander Velpen & Izquierdo (2013) spreken over de nood van een absorberende capaciteit bij ondernemers. Zahra & George (2000) definiëren dit als “een dynamische vaardigheid die betrekking heeft tot het creëren en gebruik van kennis die een onderneming zijn vermogen versterkt om een concurrentieel voordeel te verkrijgen en behouden” (p. 185). Verder beschrijven Dentchev, Vander Velpen & Izquierdo (2013) het nut van het kennen wie je klant is en hun noden en kennis te hebben van marketing om deze op de juiste manier op de hoogte te brengen van je goed of dienst. Ook het kennen van de sector zien ze als noodzakelijk. Hiermee bedoelen ze het kennen van de concurrentie, partners en het begrijpen van trends binnen de sector. Conseil de la Jeunesse (2014) pleit bovendien voor (voorbereidende) administratieve kennis voor jongeren en studenten om een zaak op te starten en te runnen.
2.3.3
Motivatie
Valkeneers (2011) omschrijft motivatie als “een proces waardoor de intensiteit, de richting en de volharding bepaald wordt om een bepaald doel te bereiken” (p. 70). Intrinsieke motivatie is volgens Ryan & Deci (2000) het zoeken naar uitdaging om zaken te ontdekken, zichzelf te oefenen en zichzelf verder te ontwikkelen zonder enige beloning. Wanneer een beloning wordt toegereikt om iemand tot iets aan te zetten spreekt men van extrinsieke motivatie (Ryan & Deci, 2000). Driessen (2010) onderscheidt
intrinsieke
van
extrinsieke
motivationele
elementen
wat
ondernemerschap betreft. Volgens deze auteur staan intrinsieke elementen nauw in contact met persoonlijkheid en zijn ze minder makkelijk te ontwikkelen. Om deze reden wordt in dit onderzoek gefocust op extrinsieke elementen van motivatie. Als extrinsieke elementen benoemt hij klantzekerheid, het vinden van 'het gat in de markt' en de kans op werkloosheid aan. Luke, Verreynne & Kearins (2007) geven bovendien aan dat er ook vele financiële voordelen kunnen meespelen bij de opstart van een onderneming.
Verder zeggen Souitaris, Zerbinati & Al-Laham (2007) dat het inspireren van studenten tijdens een ondernemersprogramma een groter effect zal hebben op hun intentie of motivatie om een onderneming starten na dit programma, dan wanneer docenten zich beperken tot het aanreiken van leerstof of het laten benutten van middelen zoals netwerkevenementen, wetenschappelijke literatuur, advies en business
plan
wedstrijden.
Aansluitend
hierop
geven
ook
Bosma,
Hessels,
Schutjens, Praag & Verheul (2012) aan dat rolmodellen een positief effect hebben
14
op de intentie tot ondernemerschap. Vermeire, Van den Berghe, Meuleman & Lepoutre (2012) geven aan dat de belangrijkste voorspellers van ondernemend gedrag binnen Vlaanderen het geloof in eigen kunnen en intrinsieke doeloriëntatie zijn. Uit deze laatste vaststelling werd duidelijk dat ondernemerschap in verband staan met de kans op succes die men ziet voor de onderneming.
Perceptie van ondernemers op hun slaagkansen
2.4
Cooper, Woo & Dunkelberg (1988) zeggen dat ondernemers die de stap tot ondernemerschap reeds zetten optimistisch zijn over hun slaagkansen en dat ze deze hoger zien dan dat deze objectief gezien zijn. Ten tweede geven ze aan dat ondernemers
hun
slaagkansen
hoger
percipiëren
dan
andere
gelijkaardige
ondernemingen. Ten slotte geven deze auteurs aan dat de perceptie van succes bij ondernemers niet overeenkomt met factoren waarvan reeds wetenschappelijk aangetoond werd dat ze succes voorspellen. Holtz-Eakin, Joulfaian & Rosen (1993) geven aan dat wanneer ondernemers over een hoger startkapitaal beschikken hun kansen op succes wat hun onderneming betreft zullen stijgen. Gezien het behalen van dit startkapitaal een duidelijk belang heeft is het in het kader van deze masterproef belangrijk om te weten wat de verschillen zijn in de redenering van financiële instellingen ten opzichte van ondernemers of een onderneming al dan niet succesvol zal worden. Montagno, Kuratko & Scarcella (1986) onderzochten deze verschillen. Zo zouden ondernemers volgens hen meer belang hechten aan intrinsieke en psychologische factoren, terwijl financiële instellingen meer belang hechten aan objectieve en meetbare eigenschappen. Behalve de gepercipieerde slaagkansen kan ook de perceptie op risico een effect hebben op de keuze om al dan niet een onderneming te starten (Simon, Houghton & Aquino, 2000). Kanniainen & Leppämäki (2005) geven aan dat het risico van het opstarten van een onderneming stijgt indien vakbonden veel macht hebben binnen de economie. Dit zorgt volgens hen voor minder ondernemerschap. Macko & Tyszka (2009) besloten echter dat er betreft gevoeligheid voor risico geen verschillen zijn tussen ondernemers en nietondernemers. Ze gaven wel aan dat geloof in eigen kunnen een factor kan zijn waardoor ondernemers een onderneming starten en zich op deze manier onderscheiden van niet-ondernemers. De
trends
en
opleidingsnoden,
opvattingen
binnen
omgevingsnoden
de en
literatuur perceptie
omtrent op
de
drempels,
slaagkansen
wat
15
ondernemerschap betreft werden hierboven reeds uitgebreid beschreven. Hieronder worden de meest relevante opvattingen en de wisselwerking hiertussen nogmaals samengevat en wordt beargumenteerd waarom deze opvattingen het meest relevant zijn.
2.5
Ontwikkeling van student-ondernemers
De probleemstelling van deze masterproef focust op student-ondernemerschap als middel om jongerenwerkloosheid te verlagen. Eerder in dit literatuuronderzoek werd opgemerkt dat het investeren in ondernemerschap – en dus ook studentondernemerschap
–
nuttig
kan
zijn
in
functie
van
de
strijd
tegen
jongerenwerkloosheid. Deze investeringen zouden moeten gebeuren door de drempels en struikelblokken van student-ondernemerschap te verlagen of weg te nemen, aan de opleidings- en omgevingsnoden van studenten te voldoen en de perceptie op slaagkansen van studenten te verhogen. De voornaamste drempels en struikelblokken werden reeds eerder aangehaald in dit literatuuronderzoek: het gebrek aan ondernemerscultuur (Bosma, Crijns & Holvoet, 2013; Tilleuil & Crijns, 2010), een sterke sociale zekerheid voor loontrekkenden als alternatief voor ondernemerschap (Lepoutre, Cobben, Tilleuil & Crijns, 2010) en het niet kunnen bekomen van het nodige startkapitaal (Kerr & Nanda, 2009). Ook de aanwijzingen die de Vlaamse Jeugdraad (2013) en Conseil de la Jeunesse (2014) vonden kunnen interessant zijn om de uiteindelijke onderzoeksresultaten tegen af te toetsen. Respectievelijk zeiden zij dat jongeren meer lessen op school wensen omtrent algemene economie, bedrijfsbeheer en bedrijfsadministratie en dat zij drempels ervaren omtrent het nodige attest bedrijfsbeheer, voorafgaande administratie, onpersoonlijke coaching en een gebrek aan zelfvertrouwen, ondernemerscultuur, netwerk en kapitaal.
Zoals besproken zijn er ook andere zaken die effect hebben op het al dan niet succesvol zijn als ondernemer zoals competenties, kennis en motivatie. Deze laten toe in te schatten wat mogelijke opleidings- en omgevingsnoden zijn van studentondernemers. Bovendien zijn er verschillende onderzoeken die de nadruk leggen op verschillende elementen van een zeker aspect. Om deze reden worden de belangrijkste
opleidings-
en
ondernemer
onderscheiden
omgevingsnoden van
een
die
een
niet-succesvolle
succesvolle
student-
student-ondernemer
samengevat in onderstaande tabel. Deze tabel geeft weer welke omgeving de bevoegde overheden in theorie dienen te scheppen en welke competenties en
16
kennis het onderwijs dienen aan te reiken om van student-ondernemers enerzijds sterkere
ondernemers te
maken, maar
anderzijds hun perceptie
van hun
slaagkansen te verhogen wanneer ze een onderneming zouden starten.
Het geloof in eigen kunnen en intrinsieke doeloriëntatie zijn immers de meest belangrijke voorspellers voor ondernemend gedrag binnen Vlaanderen (Vermeire, Van den Berghe, Meuleman & Lepoutre, 2012). Macko & Tyszka (2009) sluiten hierbij aan en zeggen dat geloof in eigen kunnen een factor kan zijn waardoor ondernemers een onderneming starten. Montagno, Kuratko & Scarcella (1986) geven ook aan dat ondernemers meer belang hechten aan intrinsieke en psychologische factoren wanneer ze willen voorspellen of hun onderneming al dan niet succesvol zal zijn. Tabel 1 Samenvatting van opleidings- en omgevingsnoden voor student-ondernemerschap Competenties
Kennis
Motivatie
1) Herkennen van
1) Wetgeving
1) 'Gat in de markt'
opportuniteiten
2) Boekhouding
2) Klantzekerheid
2) Opportuniteiten omzetten
3) Administratie
3) Financiële voordelen
tot business model
4) Markt
4) Rolmodellen
3) Netwerken
5) Marketing
4) Communicatie Wat betreft competenties worden in dit onderzoek de competenties overgenomen die volgens Dentchev, Vander Velpen & Izquierdo (2013) het meest besproken worden in de wetenschappelijke literatuur gezien deze rekening houden met het feit dat een student-ondernemer zich in een opstartfase bevindt. Bovendien zijn het herkennen van opportuniteiten, deze omzetten tot een business model, netwerken en communicatie breed omschreven begrippen en kan er zekere overlap gevonden worden met bevindingen van andere auteurs waarnaar reeds gerefereerd werd. De kennisgebieden die hieronder beschreven worden worden als meest relevant beschouwd, omdat ze het meest concreet zijn. Er zijn – volgens onderzoek van de Vlaamse Jeugdraad (2013) en Conseil de la Jeunesse (2014) aanwijzingen dat deze nood heerst bij studenten en jongeren die willen ondernemen. Er dient kennis aanwezig te zijn omtrent wetgeving, administratie en boekhouding bij een startende ondernemer (Driessen, 2010). Verder moet er een specifieke kennis zijn van de markt of sector waarin men een onderneming wil starten (Driessen, 2010;
17
Dentchev, Vander Velpen & Izquierdo, 2013). Ook de (praktische) kennis omtrent marketing is nodig om het bestaan van het product of de dienst die door de ondernemer gecreëerd wordt naar de consument over te brengen (Dentchev, Vander Velpen & Izquierdo, 2013). Voor een student-ondernemer is kennis van personeelsbeleid echter minder prioritair op korte termijn gezien een studentondernemer niet altijd samen met anderen een onderneming zal starten. Wat extrinsieke
motivatie
betreft
reikt
Driessen
(2010)
een
stimulus
aan
die
overeenkomen met de kennis die een ondernemer moet bezitten. Omwille van de consistentie met andere opvattingen wordt deze stimulus ook als meer relevant gezien. Het gat in de markt is iets dat opgemerkt kan worden door een student wanneer er kennis van de markt en sector aangebracht wordt aan de student (Driessen, 2010). Op die manier wordt ook klantzekerheid gecreëerd. Ook werkloosheid kan volgens Driessen (2010) een zekere rol spelen in het al dan niet opstarten van een onderneming. Dit is echter minder interessant gezien studentondernemerschap als middel wordt gezien met als doel werkloosheid te verlagen, maar sluit wel aan bij de financiële voordelen van ondernemerschap die volgens Luke, Verreynne & Kearins (2007) kunnen meespelen bij het starten van een onderneming. Rolmodellen zijn een laatste vorm van motivatie en inspiratie die studenten de stap kunnen laten zetten tot student-ondernemerschap (Souitaris, Zerbinati & Al-Laham, 2007; Schutjens, Praag & Verheul, 2012).
In dit onderzoek gaat men op zoek naar de mogelijkheden om in te spelen op de opleidings- en omgevingnoden dat student-ondernemerschap kan stimuleren met als gevolg het dalen van jongerenwerkloosheid. Ook de drempels en perceptie op slaagkansen wat betreft student-ondernemerschap worden onderzocht. Op deze manier kunnen aanbevelingen gedaan worden naar zowel het onderwijs als de bevoegde overheden om de juiste omgeving en opleiding aan te bieden aan jongeren. In volgend hoofdstuk zal omschreven worden hoe dit onderzoek uitgevoerd werd.
18
METHODE
3
Dit hoofdstuk bespreekt de gebruikte methodologie van dit onderzoek. De bespreking hiervan werd opgedeeld in twee delen. Een eerste deel spitst zich toe op het proces van de dataverzameling en -analyse en bevat ook de inhoud van de gebruikte interviewleidraad. Het tweede deel bespreekt de gekozen deelnemers en legt uit waarom gekozen werd voor deze doelgroep en het aantal deelnemers.
Dataverzameling en -analyse
3.1
Eerst werd een literatuuronderzoek opgezet om de huidige kennis omtrent de focus van dit onderzoek door te nemen. Hiervoor werden zowel wetenschappelijke databanken gebruikt als Google Scholar.
Een eerste aantal thema's waar naar
gezocht werden zijn self-employment, unemployment en de relatie tussen beide concepten.
Vervolgens
werden
trefwoorden
ingegeven
zoals
entrepreneur,
competenties, persoonlijkheid, motivatie en kennis om te onderzoeken welke bagage een ondernemer op zak moet hebben om succesvol te zijn. Tenslotte werd concreet ingegaan op de literatuur omtrent student-ondernemerschap en de vorming van een ondernemer, de omgeving die voor hen als stimulerend wordt ervaren, factoren die hun perceptie op slaagkansen beïnvloeden en de drempels die ze
kunnen
ervaren
om
te
gaan
ondernemen.
Ook
andere
media
zoals
nieuwswebsites of websites van onderzoeksbureaus werden doorgenomen om de situatie
binnen
Vlaanderen
te
kaderen
omtrent
werkloosheid
en
het
ondernemersklimaat. Voor dit literatuuronderzoek werden zowel Nederlandstalige als Engelstalige bronnen doorgenomen. Ook referentielijsten van gevonden artikels werden gebruikt om nieuwe bronnen terug te vinden. Op basis van de gevonden literatuur werd een interviewleidraad opgesteld aan de hand waarvan twintig semi-gestructureerde diepte-interviews afgenomen werden van twintig student-ondernemers. Om tegemoet te komen aan de schaarse tijd van sommige student-ondernemers werd toegestaan het interview via het internet af te nemen (via Skype). De volgende vragen werden op basis van de wetenschappelijke literatuur opgenomen:
19
1. Wat zijn de struikelblokken om een onderneming te starten als student? a) Op welke manier legde het onderwijs u drempels op bij het ondernemen? b) Op welke manier legde de overheid u drempels op bij het ondernemen? c) Op welke manier legde de markt u drempels op bij het ondernemen? d) Wat waren de momenten wanneer u het meest dacht aan opgeven? 2. Wat zijn de opleidings- en omgevingsnoden dat ondernemerschap bij studenten kan stimuleren?
a) Welke rol heeft het onderwijs in het stimuleren van ondernemerschap bij jongeren?
b) Aan welke kennis en competenties had het onderwijs meer aandacht moeten schenken om van u een betere ondernemer te maken?
c) Hoe kan de overheid een omgeving creëren waardoor jongeren gaan ondernemen?
3. Welke slaagkansen zien studenten voor hun onderneming? a) Welke verwachtingen had u van ondernemen bij de opstartfase? b) Welke ambitie heeft u met uw onderneming (na uw studies)? c) Hoe lang ziet u uw onderneming voortbestaan? Om de deelnemers echter zo weinig mogelijk te beïnvloeden werd eerst iedere onderzoeksvraag zeer open gesteld vooraleer overgegaan werd naar de subvragen. Om dezelfde reden werd iedere subvraag als open vraag geformuleerd. Er werd wel van deze leidraad afgeweken indien dit nuttige data kon opleveren voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen. Voor een volledig overzicht (inclusief de inleiding van het interview, voorstelling van de deelnemer en slot van het interview) kan bijlage I geraadpleegd worden. De gemiddelde duur van een interview bedroeg gemiddeld een uur. Bovendien werd – nadat de opzet van het onderzoek gekaderd werd – vooraf overeengekomen dat geluidsopnames gemaakt werden om te verzekeren dat de data achteraf juist geïnterpreteerd zou worden. De deelnemers kregen nadien alsnog de kans om de uitgeschreven samenvattingen (zie bijlage II) in te kijken en eventueel aan te passen om foute interpretaties te voorkomen. Er werd bovendien oog voor anonimiteit gehouden doordat deze samengevatte interviews geen namen bevatten. Aan het eind van ieder interview werd gevraagd naar feedback omtrent het verloop van het interview en de vraagstelling. Tenslotte werd aan de deelnemers gevraagd of ze andere personen kenden waarvan ze dachten dat ze konden bijdragen aan dit onderzoek.
20
Er werd overigens uitgegaan van grounded theory. Hier wordt dataverzameling en -analyse steeds afgewisseld (Mortelmans, 2007). Huidige analyses worden steeds opnieuw aangepast en verfijnd door deze te vergelijken met eerdere data tot men theoretische saturatie bereikt (Mortelmans, 2007). De verkregen data werd thematisch geanalyseerd. Thematische analyse is “een methode waar data geïdentificeerd, geanalyseerd en gerapporteerd wordt in de vorm van thema's” (Braun & Clarke, 2006, p. 6). Hierdoor kan kwalitatieve data in detail beschreven worden. Volgens deze auteurs begint de identificatie wanneer patronen opgemerkt worden in de data. De analyse, aldus deze auteurs, is een bepaalde dataset steeds opnieuw doornemen tot er verbanden gezien worden. Tenslotte geven ze aan dat het rapporteren op hetzelfde moment start als de identificatie van thema's. De dataverwerking en -analyse van dit onderzoek ligt analoog aan deze omschrijving. Binnen dit onderzoek werd ieder interview reeds vooraf thematisch opgedeeld aan de
hand
van
eerder
doorgenomen
wetenschappelijke
literatuur.
Gezien
de
toepassing van grounded theory werd de focus van verschillende vragen binnen de interviewleidraad aangepast wanneer bepaalde nieuwe verbanden geïdentificeerd werden. Aan de hand van geluidsopnames werd van ieder interview een kort rapport geschreven en werd dit geanalyseerd. Op zijn beurt werden aan de hand hiervan clusters gecreëerd van ideeën die steeds opnieuw terugkeerden bij verschillende deelnemers. Zo werd steeds het aantal deelnemers genoteerd dat bepaalde ideeën of clusters van ideeën naar voor brachten tijdens hun interview. Deze werden gerapporteerd in het volgende hoofdstuk.
De doelgroep van dit onderzoek werd tenslotte benaderd door middel van persoonlijke netwerken, sociale media en organisaties die met de doelgroep in contact komen. Voor dit onderzoek werd gebruik gemaakt van een judgement sample. Dit is een steekproef waar een deelnemer gekozen wordt omwille van zijn specifieke vermogen (door bvb. hun ervaring als startend ondernemer) informatie te
leveren
die
een
meerwaarde
biedt
bij
het
beantwoorden
van
de
onderzoeksvragen (Sekaran & Bougie, 2013). Gezien deze doelgroep enerzijds beperkt is in aantal, en anderzijds moeilijk te bereiken is omwille van de weinig beschikbare tijd die deze doelgroep heeft omwille van hun eigen onderneming(en) werd ook gewerkt met een sneeuwbalsteekproef. Dit wil zeggen dat er door de onderzoeker aan de deelnemers gevraagd wordt of deze nog andere potentiële deelnemers
kunnen
aanreiken
via
hun
persoonlijk
netwerk
(Valkeneers
&
Vanhoomissen, 2010). Omwille van de regionale verschillen – wat de maatregelen
21
betreft die reeds uitgevoerd worden om student-ondernemerschap te stimuleren – werd tenslotte gekozen om de steekproef te spreiden over verschillende Vlaamse provincies en steden.
3.2
Deelnemers
Er werd op zoek gegaan naar studenten die een eigen zaak opstartten tijdens hun studies. Dit konden enerzijds studenten zijn die nog steeds studeerden, maar anderzijds ook personen die tijdens hun studententijd een zaak opstartten en deze verder gezet hebben na hun studies. Er werd gekozen voor deze doelgroep, omdat deze als expert gezien kunnen worden wat betreft valkuilen waar studentondernemers op botsen, maar ook ervaringsdeskundige zijn wat opleidings- en omgevingsnoden van student-ondernemers betreft. Ook studenten met een duidelijke interesse om een eigen zaak te starten konden deelnemen aan dit onderzoek. Hier was echter wel vereist dat de voorbereiding die ze reeds in hun onderneming staken duidelijk de intentie tot ondernemerschap toont naar de nabije toekomst toe. Gezien deze doelgroep nog niet startte met ondernemen werd het mogelijk dat zij beter konden aanreiken waardoor de effectieve opstart van student-ondernemers belemmerd wordt. Er werd gefocust op studenten uit het hoger onderwijs. Hieronder volgt een lijst en achtergrond van de deelnemers (op alfabetische volgorde): Aline Muylaert studeert handelsingenieur: ondernemen en strategie aan de VUB. Sinds een jaar is zij bezig met voorbereidingen voor haar onderneming Pitu. Eerst deed ze dit samen met een partner, maar deze stapte uit het project. Met dit mobiel restaurant schreef ze zich in bij Start Academy en werd ze winnaar van Battle of Talents. Ze is ook actief bij BRYO en nam deel aan een bootcamp entrepreneurship van Microsoft. Tenslotte werd ze geselecteerd voor het project Start It van KBC. Ze is nog niet gestart met haar onderneming, maar is zeer actief bezig met de voorbereiding hiervan. Bovendien loopt ze stage bij een start-up. Arne Bassez is in 2014 afgestudeerd als handelsingenieur. Zijn onderneming Skedify doet aan business-to-business online appointment scheduling (bvb. bij HR-groepen, immokantoren, bankgroepen en verzekeringen). Hij startte het onderzoek omtrent de haalbaarheid van zijn product in het kader van zijn thesis tijdens zijn opleiding handelsingenieur. In 2013 richtte hij deze onderneming samen met een studiegenoot op. Hij kende deze niet persoonlijk, maar deze studiegenoot had wel meer kennis wat IT betreft. De wegen van deze mede-oprichter en de deelnemer zijn op dit moment echter gesplitst. Op dit moment werkt Arne fulltime voor Skedify (bvba).
22
B.D.R. studeert burgerlijk ingenieur aan de UGent en bouwde voor vijf kwartalen drones en verkocht deze aan immomakelaars. Verder hield hij zich bezig met herstellingen waar dit nog mogelijk was. Hij informeerde zijn klanten ook hoe ze met drones moesten omgaan en hield hen op de hoogte van de nieuwste technologieën. Met Coptervisie maakte hij bovendien deel van FLYSE. Hij zette zijn onderneming uiteindelijk stop in oktober 2014 omdat hij zich diende te focussen op zijn studies om af te kunnen studeren. Hij had geen vennootschap, maar was zelfstandige in bijberoep. Christopher Hex studeert elektronica-ICT (industrieel ingenieur) aan Groep T. Aan het eind van zijn bachelor stroomde hij in bij de postgraduaat innoverend ondernemen. Na overleg met een docent begon hij aan zijn master in combinatie met deze postgraduaat. Hij werkt met twee collega's aan het start-up project Eventigrate dat werkt
aan
een
smartphone-applicatie
dat
het
professionele
netwerken
moet
vergemakkelijken. Terwijl de tijd vordert denken ze wel na over bepaalde toepassingen voor andere soorten events als Tomorrowland, maar voorlopig ligt de focus op zakelijke netwerkevents. Hij gebruikt de bvba die oorspronkelijk van zijn vader was om zijn opstartkosten uit te sparen. Henri Jacobs is bestuurslid van Aerey en is oprichter van Forcit (bvba). Na enkele maanden vond hij een technisch aangelegde co-founder. Hij volgt een marketing avondopleiding, niveau HBO. Forcit ontwikkelt webapplicaties, webplatformen en ecommerce. Ze passen ook marketing toe op verschillende projecten en proberen hun projecten te optimaliseren en verbeteren. Hun klantenbestand bestaat voornamelijk uit mensen die steeds terug komen om nieuwe ontwikkelingen te doen betreft bestaande projecten. Op dit moment hebben ze een team van vier mensen en een aantal freelancers die korte opdrachten voor Forcit uitvoeren. I.C. is student klinische psychologie aan de VUB (3e bachelor). Ze is 21 jaar en houdt zich in haar vrije tijd bezig met studentenverenigingen. Ze houdt zich graag bezig met het bestuur van verschillende organisaties. Ze was co-founder van Asmodai, een erotische webwinkel (bvba), maar zette de samenwerking stop met haar co-founder gezien een aantal financiële en interpersoonlijke problemen die ontstaan zijn tijdens het ondernemen. Ze zetten vroeger ook homeparties op om hun producten te verkopen. Jens Vermijl is een 21-jarige student die toegepaste informatica studeert aan de PXL. Hij is sinds maart 2014 gestart met Optimise-it. Samen met zijn co-founder heeft hij een bvba gestart om aan interne en externe computerreiniging te doen. Dit doen ze nog steeds met een partner die ze wisten te strikken (kassaleverancier); ze regelen
23
dus hun kassa's. Verder doen ze ook aan webdesign voor horecaklanten, webshops, of andere bedrijven. Ze leggen bovendien ook wifi-netwerken aan. De aandelen zijn op dit moment overgenomen door Jens' vader en Jens is de enige zaakvoerder. Hij heeft ook nog een project genaamd Optimatic, wat geen onderdeel van Optimise-it is. Dit project steunt een systeem dat een bestelling rechtstreeks naar kassa's doorstuurt van bijvoorbeeld een frituur, die nadien goedgekeurd wordt door de frituur om de klant de bestelling op het gevraagde uur op te laten halen. Kasper
Vancoppenolle
studeert
communicatiemanagement
aan
de
Arteveldehogeschool te Gent en startte WomboCombo op. Hij woont sinds vier jaar in Gent en heeft ondertussen heel wat vaardigheden opgedaan omtrent webdesign en specifieke software. Veel kennis daarvan leerde hij online tijdens zijn middelbare opleiding. Op het moment van het interview zat hij in het derde jaar van zijn opleiding. Hij is sinds september begonnen met zijn ebvba in bijberoep omdat hij zijn capaciteiten ten volle wou gebruiken en er bovendien iets aan wou verdienen. De bedrijfsactiviteit bestaat uit het beheer van sociale media voor bedrijven (zowel strategisch als uitvoerend), lage kostenwebsites en online marketing. Kelly Francis is een 24-jarige studente te PXL en studeert maatschappelijk werk. Dit combineert ze met een naar haar vernoemde webwinkel (www.kellyfrancis.be). Ze verkoopt voornamelijk tweedehands spullen van alle soorten categorieën. Ze spitst zich niet toe op een specifieke doelgroep omwille van risicospreiding. Ze is op dit moment ongeveer vier jaar bezig met dit project. Vanuit haar ideologie wil ze ook dat spullen niet zomaar weggegooid worden, maar opnieuw gebruikt worden. Het gaat echter wel om een profit-onderneming. Ze hanteert een eenmanszaak, maar wordt geholpen door haar moeder bij het uitbaten ervan. K.V. is een 24-jarige Masterstudente Bedrijfskunde aan de VUB en woont in Leuven. Voordien volgde ze een driejarige lerarenopleiding economie en biologie. Haar project is ontstaan uit haar interesse in mode. Sinds kort startte ze hiermee met het maken en verkopen van handgemaakte, kwaliteitsvolle, losse boxershorts. Naar de toekomst toe hoopt ze haar eigen (kleding)zaak op te starten. Na haar studies wil ze graag op intensievere
basis
verdere
voorbereidingen
treffen
voor
haar
onderneming
in
combinatie met een deeltijdse job. Om ervaring op te bouwen loopt ze tegelijkertijd een vrijwillige stage bij een modelabel. Omwille van haar vraag naar anonimiteit werd gevraagd haar persoonlijke naam en de naam van haar onderneming niet te vernoemen. L.G. is student TEW: Entrepreneurship; minor: personeel en organisatie aan de K.U. Leuven. Op dit moment is hij 22 jaar en zag een opportuniteit binnen België betreft internet-tv uit het buitenland voor immigranten. Hij merkte een onderneming op in
24
Duitsland die hier hardware voor maakt en verkoopt via officiële verdelers. Zelf is hij een officiële verdeler, maakt hij reclame, zoekt hij klanten en verkoopt de nodige hardware. Hij is ingeschreven als zelfstandige in bijberoep (eenmanszaak). Mattias Van Nimmen heeft High Potential Students opgericht. Hij heeft een opleiding
Human
Resources
afgewerkt
en
studeert
nu
Sociale
Economische
Wetenschappen in Antwerpen. Zijn bedrijf brengt studenten tijdens hun studie in contact met bedrijven die vacatures open hebben staan voor uitdagende studentenjobs binnen hun sector en kennisgebied. High Potential Students werkt via bepaalde finding fees die betaald worden door bedrijven. De studenten en studentenjobs worden gevonden door Student Headhunters. Op dit moment is het een eenmanszaak, maar op zeer korte termijn zal dit omgezet worden in een vennootschap. Op dit moment zijn er acht Student Headhunters te Antwerpen, maar er wordt gepland uit te breiden naar Leuven. Maxim Sergeant zit in zijn derde bachelorjaar handelswetenschappen. Hij heeft zijn eigen bvba waar hij zijn diensten verkoopt als management consultant. Op jonge leeftijd kreeg hij interesse voor local food businesses en hun zichtbaarheid op het internet. Op dit moment is hij directeur van Bakkersonline met deze vennootschap. Hier houdt hij zich bezig met zijn klantenbestand uit te breiden zowel in het binnenals buitenland. Bovendien werd hij verkozen tot Dé Gentse Student-ondernemer 2015. Als 20-jarige student is Mohamed Bouzouf zeer actief. Hij is geëngageerd binnen de overkoepelende
studentenraad,
Vlaamse
studentenraad,
toneelvereniging,
amateurtheater en vrijwilligerswerk. Hij startte ook Vending-IT op als onderneming die ervoor wil zorgen dat je bij automaten kan betalen met je smartphone. Hij is nu bezig met het schrijven van een ondernemingsplan en het zoeken van partners bij automaatfabrikanten en personen die de betalingsmechanismen reeds opmaakten om die te implementeren in deze applicatie. Hij studeert toegepaste informatica aan PXL en wordt begeleid door zijn school. Olivier
De
Clercq
is
24
jaar
en
studeerde
de
Engelstalige
variant
Handelswetenschappen in Brussel. Samen met zijn vennoot startte hij tijdens zijn studies reeds de vastgoedwebsite huisnet.nl op in Nederland. Bovendien startte hij enige tijd later met dezelfde vennoot ook Pick me up op. Zijn vennoot studeerde in Los Angeles, waar deze het bedrijf Uber leerde kennen. Dit was de inspiratie voor Pick me up: ze wilden een legaal Belgisch alternatief opstarten. Dit wil zeggen dat Pick me up op legale wijze ervoor wil zorgen dat een taxi opgevraagd kan worden via internet. Ze werken fulltime voor deze bvba op dit moment, samen met nog een derde vennoot.
25
Pieter Reuse richtte samen met een co-founder CloudCube bvba op. Ze brachten een agenda-applicatie uit met een boekingsmodule waardoor bedrijven op efficiënte wijze
afspraken
konden
inplannen.
Samen
namen
ze
deel
aan
verschillende
ondernemerswedstrijden met steeds positieve resultaten. Hij stopte een jaar geleden met het project (aan het eind van zijn studies), omdat hij zichzelf geen volwaardig loon kon uitkeren. Zijn co-founder kon dit ook niet, maar is wel nog steeds aan het werk met het project. Hij studeerde de master wiskundige informatica aan de Ugent. Zijn co-founder studeerde TEW. Ruben Tacq is 24 jaar en startte op zijn 16 jaar een onderneming op (op naam van zijn vader) genaamd Rubycom. Hij loste voornamelijk problemen op met computers, maar nadien groeide dit door tot een breder IT-gebeuren (bvb. programmeren en het maken van websites). Hoewel dit op kleine schaal gebeurde was dit alvast een sterke leerschool voor hem. Op die manier stroomde hij naar door naar Groep T (industrieel ingenieur) door de open sfeer en het laagdrempelig contact met docenten. Hij volgde ook de postgraduaat innoverend ondernemen. Hij stopte met zijn bedrijf omdat het niet genoeg inkomenszekerheid bood. Op dat moment werkte hij fulltime in een ander bedrijf. Eerst werkte hij als rechtstreekse concurrent met zijn eigen bedrijf waardoor hij moest stoppen met zijn eigen bedrijf. Nadien is hij overgestapt naar een kleiner bedrijf waardoor het nog steeds aanvoelt als ondernemen. Ondernemen blijft echter nog steeds in zijn achterhoofd voor wanneer hij op ideeën botst die meer inkomenszekerheid bieden. Rubycom handelde in monitoring van machines en deze soms zelfs verbeteren. Deze bedrijfsactiviteit sloot aan bij zijn opleiding industrieel ingenieur. Uiteindelijk heeft hij zijn onderneming zelf overgenomen van zijn vader als bijberoep. Sam Vloeberghs is ondernemer sinds zijn 19 jaar. Na zijn vierjarige studies in Leuven zette hij zijn onderneming om naar een vennootschap (bvba) in bijberoep en ging hij deeltijds werken als webdeveloper. Een jaar later ging hij opnieuw studeren voor industrieel ingenieur aan de UGent. Op dit moment hield hij zich bezig met zijn eigen IT-onderneming (Kwerri) en een IT-onderneming in samenwerking met een exleerkracht (Innovatus). Op dit moment onderhoudt hij zijn bestaand klantenbestand, maar groeien stelt hij voorlopig uit. Hij omschrijft zijn functietitel als software engineer. Sven Cautaerts is een 26-jarige student die oorspronkelijk rechten studeerde aan de VUB, maar nadien overgestapt is naar een andere studierichting. Nadien studeerde hij aan de EHB communicatiemanagement: eventmanagement en zal weldra afstuderen. Nadien richtte hij een vzw op met gelijkgezinden om promotie te maken voor de Stad Brussel als studentenstad. Nadien richtte hij een eenmanszaak (Project 12) op om evenementen te organiseren en te freelancen voor bestaande evenementenbureaus.
26
Op dit moment organiseert hij zelf evenementen en werkt hij een concept uit om dit de verkopen aan klanten. Hij levert ook personeel op evenementen zoals I Love Techno en Tomorrowland. De intentie is wel om de eenmanszaak om te vormen naar een bvba wanneer een aantal pitches voltooid zijn. Hij werkt tot op heden wel al samen met heel wat partners. In 2013 werd Tieke Scheerlinck bekroond tot Dé Gentse Student-ondernemer van het jaar. Ze is een jonge student-ondernemer die oorspronkelijk biomedische wetenschappen studeerde, maar nadien overschakelde naar ergotherapie. Vier jaar geleden startte ze haar eenpersoonszaak CreaTieke in bijberoep. Hier maakt en verkoopt ze juwelen voor particulieren. Verder werkt ze ook samen met een medeondernemer aan de onderneming Many More Merchandising en organiseert ze De Gentse Feestjes. Deze veelzijdige onderneemster werkt buiten deze projecten bovendien parttime als PAB-assistente en deelt haar ervaringen als studentondernemer door gastcolleges te geven bij Artevelde Hogeschool. Hier wil ze van ondernemen een kleiner woord maken voor studenten.
Gezien goed kwalitatief onderzoek volgens
Mortelmans
(2007) theoretische
saturatie dient te bereiken werd een poging gedaan te voorspellen wanneer deze theoretische saturatie bereikt zou worden met de beoogde doelgroep. Mortelmans (2007) beschrijft theoretische saturatie als het punt waarop er geen extra informatie geleverd wordt door meer interviews in te plannen. Om dit punt te voorspellen werd de wetenschappelijke literatuur geraadpleegd. Ook Mason (2010) besluit dat het moeilijk is om dit punt aan te duiden. Verder merkt deze auteur op dat er bij doctoraatsstudenten aanzienlijk veel gekozen wordt voor steekproeven met ronde getallen zonder deze empirisch te verantwoorden. Ryan & Bernard (2004) besluiten dat het moment waarop saturatie bereikt wordt afhankelijk is van zowel de complexiteit van data als intrinsieke aspecten van de onderzoeker zoals ervaring met kwalitatief onderzoek. Guest &
Bunce
(2006) gingen echter
experimenteel op zoek naar het punt waarop theoretische saturatie bereikt wordt. Deze auteurs besluiten dat er na twaalf interviews slechts onregelmatig nieuwe data geïdentificeerd wordt en dat bovendien bij een tweede analyse de gevonden data overeenkomt met de data uit de eerste analyse. Ze geven wel aan dat twaalf interviews slechts een maatstaf is waar het punt van effectieve theoretische saturatie kan van afwijken. Voor dit onderzoek werd – omwille van de eerder heterogene doelgroep en beperkte ervaring van de onderzoeker – toch gekozen voor twintig respondenten om theoretische saturatie te verzekeren. In het volgende hoofdstuk zal de verzamelde data beschreven worden.
27
RESULTATEN
4 Dit
hoofdstuk
is
onderzoeksvragen.
opgesplitst Het
in
eerste
functie onderdeel
van
de
wordt
drie
eerder
gewijd
aan
geformuleerde drempels
en
struikelblokken die student-ondernemers in de loop van hun traject als studentondernemer ervaren hebben of nog steeds ervaren. Vervolgens worden de opleidings- en omgevingsnoden overlopen die de deelnemers ervoeren en/of ervaren. Tenslotte wordt de perceptie op de slaagkansen van de deelnemers overlopen. Deze uitgeschreven resultaten werden gebaseerd op de twintig uitgevoerde interviews bij twintig student-ondernemers. De input van iedere student-ondernemer werd samengevat en bijgevoegd in bijlage II.
Drempels voor ondernemerschap
4.1
In het kader van de vraag hoe student-ondernemerschap gestimuleerd kan worden is het ook van belang te ontdekken waar het fout loopt bij hen. Er werden vier clusters ontdekt van drempels en struikelblokken die met elkaar samenhangen. Hieronder worden elk op zijn beurt drempels en ervaringen van de respondenten omtrent
informatie,
financiering
en
persoonlijke
inkomsten,
gebrek
aan
ondernemerscultuur en onderwijsgerelateerde struikelblokken beschreven.
4.1.1
Informatie
Conseil de la Jeunesse (2014) legde al eerder de aanwijzingen bloot dat Waalse jongeren nood hebben aan informatie omtrent administratieve kennis om een zaak op te starten. Deze aanwijzingen kunnen doorgetrokken worden naar Vlaanderen volgens de verzamelde data van dit onderzoek. Veertien deelnemers gaven aan dat ze te weinig informatie kregen omtrent het opstartproces wanneer ze wilden ondernemen als student. Vragen die meermaals terugkwamen waren onder andere welke instanties ze moesten raadplegen om bepaalde verplichtingen te volbrengen, welke administratieve verplichtingen bestaan om te ondernemen, welke juridische rechtsvorm het best past bij hun project en welke gevolgen het studentondernemerschap zou hebben op bepaalde rechten zoals kinderbijslag en het al dan niet ten laste blijven van ouders. Langs de andere kant zijn er zeven deelnemers die aangeven dat er net een overaanbod is aan informatie omtrent bestaande initiatieven
en
verplichtingen
voor
student-ondernemers
die
elkaar
soms
tegenspreken. “Ik was bijna een maand bezig voor ik wist hoe ik moest en kon starten.” – interview 19 (persoonlijke communicatie, 6 februari 2015), student-ondernemer
28
Bovendien geven elf deelnemers aan dat de bureaucratie en het gebrek aan snelheid van de overheid ervoor zorgt dat het opstartproces bemoeilijkt wordt. Enerzijds geven een aantal mensen aan dat er een bepaalde volgorde van acties strikt gehandhaafd dient te worden. Dit zorgt voor grote frustraties en verspilling van kostbare tijd voor deze jonge ondernemers doordat ze vaak doorverwezen worden naar verkeerde instanties. Anderzijds neemt dit complexe proces hoge administratieve kosten met zich mee. Lepoutre, Cobben, Tilleuil & Crijns (2010) gaven eerder al aan dat een administratieve hervorming het aantal startende ondernemers heeft doen stijgen. Behalve bovenstaande drempels ervoeren vijf student-ondernemers ook drempels door juridische kennis die specifiek op hun onderneming, regio en/of sector van toepassing waren. Bovendien werd een tendens vastgesteld dat de deelnemers steeds verschillende zaken aanhaalden waarvan ze dachten dat ze feit waren. Gezien er slechts een enkele waarheid bestaat volgens de wetgeving geeft deze tendens de aanwijzing dat jonge ondernemers – zoals ze zelf aanhaalden – inderdaad te kampen hebben met een gebrek aan informatie of dat deze zelfs foute informatie verkregen hebben.
4.1.2
Financiering en persoonlijke inkomsten
Kerr & Nanda (2009) beschrijven het niet kunnen bekomen van de nodige financiële middelen bij de opstart van een onderneming als een van de belangrijkste drempels voor ondernemerschap wereldwijd. Conseil de la Jeunesse (2014) schrijven neer dat ook Waalse jongeren gebrek hebben aan kapitaal bij het ondernemen. Ook bij Vlaamse student-ondernemers blijkt dit een sterke drempel te zijn tot het studentondernemerschap. Veertien deelnemers gaven aan dat ze financieringsproblemen ondervinden. Twee daarvan gaven aan dat ze dit oplosten door kleinschaliger te starten. Een andere deelnemer gaf echter aan eerst te moeten werken in loondienst waarmee het nodige kapitaal verzameld wordt zodat de onderneming kan zorgen voor inkomsten om van te leven. Vier student-ondernemers konden geen financiering krijgen om het nodige startkapitaal voor hun bvba te kunnen volstorten. Een aantal andere deelnemers die het startkapitaal voor hun bvba reeds wel konden verkrijgen gaven aan op zoek te moeten gaan naar alternatieve financieringsmethoden zoals business angels om hun project te kunnen doen groeien. “Fantastisch business plan, meneer, maar we gaan u geen geld lenen.” – interview 19 (persoonlijke communicatie, 6 februari 2015), student-ondernemer
29
Twee ondernemers wezen naar hun leeftijd en vooroordelen die men zou hebben over hun credibiliteit als de oorzaak dat ze geen lening konden krijgen bij de bank. Montagno, Kuratko & Scarcella (1986) zeggen echter dat ondernemers meer belang hechten aan intrinsieke en psychologische factoren bij het oordelen of een project al dan niet succesvol zal zijn, terwijl financiële instellingen – die doorgaans kapitaalverstrekkers kunnen zijn voor ondernemers – meer belang hechten aan objectieve en meetbare eigenschappen. Mogelijk zijn er dus ook andere factoren die kunnen meespelen in het verkrijgen van het nodige kapitaal. “'Hij is maar jong, hij is nog student', zeggen ze.” – interview 18 (persoonlijke communicatie, 6 februari 2015), student-ondernemer
Hoewel een enkele deelnemer aangaf dat je uit het hebben van een jonge leeftijd enkel voordelen haalt betreft credibiliteit, gaven dertien anderen aan dat dit een struikelblok voor hen vormde om hun project uit te werken of om hun onderneming verder te doen groeien. “Mensen zien student-ondernemers meer als een uit de hand gelopen hobby die men moet financieren, dan een onderneming.” – interview 07 (persoonlijke communicatie, 12 december 2014), student-ondernemer
Behalve hun financieringsprobleem ziet de helft van de deelnemers ook een drempel betreft de inkomsten die ze kunnen verwerven. Tien deelnemers gaven aan dat ze beperkt worden in hun ondernemen doordat ze te weinig persoonlijke inkomsten kunnen verwerven (al dan niet ten opzichte van studenten die in loondienst werken als jobstudent) zonder dat er bepaalde rechten verloren worden door hen of hun ouders zoals kinderbijslag of het al dan niet ten laste blijven van de ouders. Dit is een aspect dat ook Lepoutre, Cobben, Tilleuil & Crijns (2010) linken aan het lage cijfer van startende ondernemingen binnen België. Zij vergeleken de uitgebreide sociale zekerheid en de voordelen die deze met zich meebrengen echter met ondernemers uit een niet-studentenpopulatie.
“Je verdient meer wanneer je 50 dagen werkt als jobstudent als wanneer je onderneemt.” – interview 04 (persoonlijke communicatie, 4 december 2014), student-ondernemer “Waarom studeer ik niet af en ga ik gewoon werken?” – interview 13 (persoonlijke communicatie, 8 januari 2015), student-ondernemer
30
Een aantal deelnemers die een vennootschap startten gaven echter aan dit probleem te omzeilen doordat ze vanaf de grens waar er rechten zouden verloren worden ze hun opbrengsten bewust niet uitkeerden aan zichzelf, maar in hun vennootschap lieten zitten. Dit werd echter niet gedaan door iedere deelnemer met een vennootschap. Dit wijst opnieuw naar een gebrek naar informatie dat jonge ondernemers krijgen bij het ondernemen. Twee deelnemers legden echter de nuance dat het voor hen normaal aanvoelt dat ook studenten belastingen moeten betalen net als andere ondernemers. Behalve het gebrek aan uitkeerbare winst legden een aantal deelnemers de nadruk op de kosten die ze reeds maakten voor ze konden starten. Vijf deelnemers gaven aan ontevreden te zijn over het feit dat de kost van sociale lasten voor vennootschappen niet analoog ligt aan deze van ondernemingen in bijberoep. Ze gaven aan dat ook vennootschappen de kans moeten krijgen om – althans in opstartfase – slechts belastingen en sociale lasten dienden te betalen in verhouding met hun opbrengsten. “Ik heb steeds het gevoel dat de staat mij in 't zak heeft gezet. Ik moest meteen betalen, maar werklozen kunnen meteen stempelen.” – interview 19 (persoonlijke communicatie, 6 februari 2015), student-ondernemer
Twee van deze vijf deelnemers gaven ook aan dat de hoeveelheid sociale verplichtingen over de algemene lijn te weinig ademruimte biedt aan ondernemers en
bedrijven.
Omwille
van
de
sterke
hoeveelheid
verplichtingen
wordt
geargumenteerd dat werken in loondienst veel interessantere incentives biedt naar jongeren en studenten toe. Negen deelnemers geven aan dat ze twijfelden om te gaan werken in loondienst om deze reden. Een enkele deelnemer wijst ook naar de onrechtvaardigheid jobstudenten.
Deze
die
student-ondernemers
getuigenissen
bevestigen
ervaren opnieuw
ten de
opzichte bevindingen
van van
Lepoutre, Cobben, Tilleuil & Crijns (2010).
4.1.3
Gebrek aan ondernemerscultuur
Veertien deelnemers ervoeren het gebrek aan ondernemerscultuur als een zekere drempel om te gaan ondernemen. Zo ervoeren ze onbegrip, pessimisme tot zelfs jaloezie en afgunst binnen hun direct persoonlijk netwerk. Dit sluit aan op de bevindingen van Conseil de la Jeunesse (2014).
31
“Ik denk dat het algemeen geweten is dat België geen ondernemersgezind land is.” – interview 18 (persoonlijke communicatie, 6 februari 2015), student-ondernemer
Een van deze veertien deelnemers gaf echter wel aan dat op evenementen waar men ondernemerschap wil stimuleren dit op de verkeerde manier gebeurd. Volgens deze deelnemer zou dit geromantiseerd worden en kan dit leiden tot het onderschatten van ondernemerschap door studenten. Verder gaven zes deelnemers aan dat ze moeilijkheden ervoeren bij het vinden van gelijkgezinden die potentieel mee willen werken aan hun project wanneer ze hier naar op zoek gaan. Vier hiervan vonden het voornamelijk moeilijk om gelijkgezinden te vinden. De twee overige deelnemers vonden het eerder moeilijk iemand te vinden die complementair was aan hun persoonlijkheid en/of talenten.
4.1.4
Onderwijsgerelateerde struikelblokken
In de vorige onderdelen werd voornamelijk ingegaan op drempels die niet toegewezen kunnen worden aan een welbepaalde instantie. Er werden door de deelnemers echter wel enkele drempels aangewezen die hen duidelijk door hun onderwijsinstelling opgelegd werden. De Vlaamse Jeugdraad (2013) en Conseil de la Jeunesse (2014) gaven eerder al aan dat jongeren over het algemeen meer cursussen willen zien die hen voorbereiden op het latere leven en zelfs op ondernemerschap. Er werden echter een aantal drempels gevonden in de verzamelde data uit dit onderzoek die hun bevindingen kunnen aanvullen. Veertien deelnemers wijzen een flexibiliteitsprobleem aan bij hun hoger onderwijsinstelling. Ze argumenteren dat er voor student-ondernemers – die zelf flexibel moeten zijn voor hun klanten – een mogelijkheid moet zijn om lessen te verplaatsen of examens beter te spreiden. Sommigen hiervan wezen ook op de noodzaak om fysiek aanwezig te moeten zijn in een les om deze te kunnen volgen. Dit vormt voor hen een drempel om op een correcte manier te kunnen ondernemen als student. Vier van deze veertien studenten gaven ook aan dat sommige professoren niet open staan voor student-ondernemerschap. Deze zouden onbegrip tonen wanneer men niet in de les aanwezig kan zijn, maar zouden soms zelfs onbereikbaar zijn wanneer de student een vraag zou willen stellen omtrent ondernemerschap. Behalve de organisatie van de lessen en examens werd ook opgemerkt door drie studenten dat het lijkt alsof men ondernemerschap helemaal niet wil promoten tijdens bedrijfseconomische cursussen binnen het hoger onderwijs. Ze geven aan dat er een zeer sterke focus ligt op grote bedrijven wanneer het gaat om bedrijfspresentaties of mogelijkheden tot stages, maar ook de theorie die gegeven
32
wordt binnen bepaalde cursussen zou studenten enkel voorbereiden op het werken bij een grote onderneming. Drie andere studenten die vakken krijgen omtrent ondernemerschap geven dan weer aan dat deze cursussen te theoretisch zijn en meer toegepast moeten worden op reële casussen om een impact te hebben. Naast het
formuleren
van
struikelblokken
betreffende
het
onderwijs
werden
ook
oplossingen aangereikt door hen. Deze oplossingen die ze aanreiken zijn belangrijk (Fiet, 2001). Volgens deze auteur is het noodzakelijk dat studenten deel uit maken van een systeem dat door hen goedgekeurd wordt. Deze worden, samen met andere noden die ze ervaren, toegelicht in het volgende onderdeel.
4.2
Opleidings- en omgevingsnoden voor ondernemerschap
Net als struikelblokken is het belangrijk om de ervaringen te beschrijven omtrent opleidings- en omgevingsnoden die de respondenten ervoeren of ervaren tijdens hun traject als student-ondernemer. Deze noden kunnen – indien toegepast – duidelijk aanwijzingen bieden naar zaken die fout gaan binnen de actuele maatschappij
betreft
het
stimuleren
van
ondernemerschap
en
student-
ondernemerschap. Indien aan deze noden voldaan kan worden kan studentondernemerschap gestimuleerd worden. Elk op zijn beurt worden de volgende zes noden
besproken:
ervaringsgericht
een
basiscursus
onderwijs,
een
voor
student-ondernemers,
statuut
voor
praktijk-
en
student-ondernemers,
ondernemerscommunities, de one stop shop en financiële incentives voor studentondernemerschap. In dit onderdeel worden niet uitsluitend de noden weergegeven, maar ook de aspecten die reeds ingevoerd en uitgetest zijn in sommige regio's en als stimulerend ervaren worden. Deze werden slechts toegevoegd wanneer de respondent aangaf dat deze aspecten ook andere student-ondernemers uit andere regio's kan stimuleren indien het toegankelijk wordt voor deze andere studentondernemers.
4.2.1
Basiscursus voor student-ondernemers
Eerder werd al aangegeven dat Conseil de la Jeunesse (2014) opmerkt dat Waalse jongeren binnen het onderwijs meer informatie willen krijgen omtrent het ondernemerschap. Dit kan doorgetrokken worden naar de Vlaamse deelnemers uit dit onderzoek. Iedere deelnemer gaf op een gegeven moment tijdens hun interview aan dat er een basiscursus gegeven diende te worden rond ondernemerschap aan studenten. Twee van deze deelnemers gaven aan dat deze verplicht diende te zijn voor iedere student. Vijftien andere deelnemers gaven aan dat er slechts noodzaak was dat deze toegankelijk is voor studenten met een oprechte interesse hiervoor.
33
“School bereidt je voor op een juniorfunctie waar je opgeleid wordt door iemand anders in plaats van je zelf te leren ondernemen en dingen zelf te doen.” – interview 19 (persoonlijke communicatie, 6 februari 2015), student-ondernemer
Er
bestaat
dus
duidelijke
eensgezindheid
over
de
nood
naar
een
ondernemerschapsvak, maar er werden wel verschillende voorstellen genoemd voor wat dit moest inhouden. Er werd reeds in het vorige onderdeel aangegeven dat er een drempel bestaat betreft informatie voor een opstart van een onderneming. Deze wordt nogmaals bevestigd doordat elf van de ondervraagde studentondernemers vragende partij zijn om meer informatie omtrent de administratie, het proces, juridische mogelijkheden en de gevolgen hiervan op hun persoonlijke rechten te verwerven via een ondernemerscursus. Zes deelnemers willen (al dan niet in combinatie met andere leerdoelen) een attest bedrijfsbeheer kunnen halen via deze cursus. Verder willen vijf deelnemers de basisprincipes van een boekhouding beheersen, een balans leren lezen, een financieel plan en een business plan leren opstellen. Deze opleidingsnoden sluiten deels aan bij de kennis die volgens Driessen (2010) nodig is om succes te hebben tijdens het ondernemen, maar geeft aanwijzing dat student-ondernemers meer kennis nodig hebben dan momenteel in de literatuur aangegeven wordt. Er werden nog andere zaken doorgegeven door enkele enkelingen, verschillende
deelnemers
die
deze
maar aan de aspecten
terug
hand willen
van het aantal zien
in
deze
ondernemerschapscursus werd geoordeeld dat de hierboven beschreven aspecten de meest cruciale zijn en het meest waarschijnlijk dat andere student-ondernemers hier ook vraag naar hebben.
4.2.2
Praktijk- en ervaringsgericht onderwijs
Tijdens de interviews werd een trend waargenomen dat student-ondernemers het gevoel hadden weinig te leren uit theoretische en bovendien vaak artificiële casussen tijdens de les. Dit sluit aan op de bevindingen van Fiet (2001). Deze auteur stelt dat studenten enerzijds het onderwijs waar ze deel van uit maken moeten goedkeuren, maar anderzijds ook specifieke vaardigheden moeten kunnen oefenen tot ze een competentie van de student vormen. Twaalf deelnemers gaven aan op een meer praktijkgerichte manier de kennis en competenties aan te leren die cruciaal zijn voor ondernemerschap. Een aantal voorstellen waren het toepassen van de theorie op de eigen onderneming, casussen uit een reële start-up behandelen en projecten opstarten met beperking van uit te voeren administratie.
34
“De universiteit zou eigenlijk je proeftuin moeten kunnen zijn.” – interview 19 (persoonlijke communicatie, 6 februari 2015), student-ondernemer
Aansluitend hierop is er vraag naar het aanleren van specifieke competenties naast kennis. Eén deelnemer gaf aan dat dit onhaalbaar was voor een universiteit, maar daarom niet onbelangrijk. Vijftien andere deelnemers wilden wel dat hun onderwijsinstelling een aantal competenties aanleerden die het hen makkelijker had kunnen maken tijdens het ondernemen. Aangehaalde voorbeelden waren vreemde talen, presenteren, verkooptechnieken, een business opportuniteit naar business concept transformeren, teamwork en rollen binnen een team, empathie, netwerken, onderhandelen en klantgericht werken. De meest belangrijke competenties voor de deelnemers zouden teamwork en de rollen binnen een team, netwerken en verkooptechnieken zijn. Dit zijn echter slechts aanwijzingen gezien elk van deze drie competenties slechts door drie deelnemers aangehaald werden. Behalve praktijkgericht onderwijs werd ook verschillende keer benoemd dat men nood ervaart aan de ervaringen van anderen. Souitaris, Zerbinati & Al-Laham (2007) en Bosma, Hessels, Schutjens, Praag & Verheul (2012) geven respectievelijk aan dat het inspireren van studenten en het aanreiken van rolmodellen een positief effect hebben op de intentie tot ondernemerschap. Zeven deelnemers gaven aan dat gastsprekers uit het werkveld die ervaringen delen over hun opstart een sterke inspiratie kunnen zijn om te gaan ondernemen.
“Hoe meer ervaringen je kan horen, hoe beter." – interview 03 (persoonlijke communicatie, 29 november 2014), student-ondernemer
Verder gaven ook twaalf deelnemers aan dat ze persoonlijke begeleiding wensten om hen te doen groeien als ondernemer. De meeste deelnemers geven aan dat ze meer persoonlijke begeleiding wensen van een professor indien ze zeer concrete vragen hebben waar ze zelf geen antwoord op kunnen vinden, maar sommigen geven ook aan dat ze in het verleden reeds geholpen zijn door trajectbegeleiders bij organisaties
die
student-ondernemers
willen
stimuleren
of
zelfs
door
gepensioneerde ondernemers. Dit sluit aan bij de drempel van een te algemene coaching die Conseil de la Jeunesse (2014) vaststelde bij Waalse jongeren.
35
“Er is een lang pad af te leggen en je hebt iemand nodig die het al heeft afgelopen, want anders loop je vijftien keer verkeerd.” – interview 19 (persoonlijke communicatie, 6 februari 2015), student-ondernemer
Ook deze hulp heeft hen op een positieve manier beïnvloed en hen geholpen hun onderneming te doen groeien. Bovendien gaven vier student-ondernemers aan dat een focus op hun eigen ervaringen en zelfreflectie hun zelfontplooiing had kunnen bevorderen. Tenslotte gaven drie student-ondernemers aan dat het mogelijk positief kan zijn om een samenwerking tussen verschillende faculteiten of departementen van een universiteit of hogeschool te laten samenwerken tussen verschillende studenten. Dit enerzijds om studenten met verschillende profielen met elkaar in aanraking te brengen die mogelijk samen kunnen ondernemen. Anderzijds om de studenten competenties aan te laten leren als teamwork en de verschillende rollen die men kan invullen binnen een team.
4.2.3
Statuut voor student-ondernemers
Tijdens de loop der interviews werd door studenten uit Gent het algemene ondernemersklimaat als aangenaam omschreven binnen hun stad. Er bleken vele verschillende initiatieven die student-ondernemers echt hielpen. “Ondernemerschap moet meer in de kijker gezet worden zoals Gent het nu doet.” – interview 01 (persoonlijke communicatie, 26 november 2014), student-ondernemer
Een van de initiatieven dat genomen werd was het opzetten van een statuut voor student-ondernemers. Later in het onderzoeksproces werd ook ondervonden dat in Hasselt een gelijkaardig statuut bestaat. In totaal gaven elf student-ondernemers aan dat een statuut voor student-ondernemers hen sterk had kunnen ondersteunen tijdens het ondernemen. Met zulk statuut wensen ze een aantal zaken te bereiken zoals meer flexibiliteit ten opzichte van de lessenroosters waardoor lessen en examens beter gespreid kunnen worden, het krijgen van eerder genoemde basiscursus voor student-ondernemers en het krijgen van persoonlijke begeleiding bij hun (proef)project. Twee student-ondernemers wijzen ook naar de positieve invloed dat het toewijzen van een startbudget aan studenten dat ze kunnen inruilen aan
advies
omtrent
hun
specifieke
onderneming.
Twee
andere
student-
ondernemers uit Gent en twee uit Hasselt gaven echter weer dat er geen mogelijkheid bestaat tot het afdwingen van deze rechten wanneer dit niet goed uit zou komen voor de school.
36
“Het verplaatsen van lessen of examens is eerder een gunst dan recht.” – interview 07 (persoonlijke communicatie, 12 december 2014), student-ondernemer
Om de continuïteit van de onderneming te bevorderen hoopt men van dergelijke statuten te kunnen genieten ongeacht de wil van de hogere onderwijsinstelling. Acht student-ondernemers geven bovendien aan dat indien men onderneemt tijdens het studeren er meer ruimte dient gegeven te worden vanuit de onderwijsinstelling met het oog op groei van de student en hun onderneming. Een enkele student gaf aan dat er een mogelijkheid voorzien moet worden van om van thuis uit les te volgen als student-ondernemer. Tenslotte gaf een student aan dat er een mogelijkheid moet bestaan met dit soort statuut om je credibiliteit te verhogen door je project voor te kunnen stellen aan een jury die een kwaliteitslabel kleeft op je project. Het verhogen van de geloofwaardigheid van een project is belangrijk volgens Rasmussen, Mosey & Wright (2011) doordat ze ervoor zorgen dat de nodige middelen om het project waar te maken verzameld kunnen worden.
4.2.4
Ondernemerscommunities
Door verschillende student-ondernemers werd een bemoeilijkt proces omschreven wanneer deze een mede-oprichter zochten. Enerzijds was het moeilijk voor deze ondernemers om een mede-oprichter te vinden, anderzijds was het moeilijk een mede-oprichter te vinden die bovendien complementair was aan het profiel van de ondernemer die een team zocht. Behalve het vinden van mede-oprichters wil men (ook in het kader van ervaringsgericht leren) de ervaringen horen van andere student-ondernemers om te leren uit hun fouten en tips. De personen die deze omgevingsnoden omschreven hadden gemeen dat ze op zoek waren naar leeftijdsgenoten
die
ofwel
student-ondernemer
zijn,
ofwel
het
student-
ondernemerschap ambiëren. In totaal werd de nood voor het opzetten van ondernemerscommunities
op
te
zetten
met
het
oog
op
het
vinden
van
gelijkgezinden genoemd door negen deelnemers. Ook Conseil de la Jeunesse (2014) merkte op dat gebrek aan netwerk een drempel kan zijn om te ondernemen bij Waalse jongeren. Enerzijds wordt door de deelnemers een voorbeeld genomen aan studentenverenigingen zoals FLYSE, Aerey en SINC. Anderzijds erkent men dat men via deze verenigingen voornamelijk in aanraking komt met ondernemers uit de eigen studentenstad. Twee
student-ondernemers vroegen specifiek naar
de
samenwerking tussen universiteiten om student-ondernemers samen te brengen. Hiervoor was volgens hen een Vlaams of federaal platform vereist. Drie deelnemers
37
vroegen naast de samenwerking tussen universiteiten ook naar een interfacultaire samenwerking binnen universiteiten of hogescholen om student-ondernemers met verschillende profielen samen te brengen. Drie andere deelnemers gaven bovendien aan nood te hebben aan een specifieke omgeving om te kunnen werken met hun team voor hun onderneming. Volgens hen zou een centraal punt ook kunnen dienen om gelijkgezinden te vinden indien verschillende teams hier hun werkplaats lokaliseren. Tenslotte werden een aantal andere ideeën aangebracht om van de hogere onderwijsinstelling een ondernemer-vriendelijkere omgeving te maken. Drie ondernemers
vroegen
specifiek
naar
de
aanvaarding
van
een
student-
ondernemerstraject door professoren. Drie andere student-ondernemers vragen om ondernemerswedstrijden beter te communiceren naar studenten toe om meer studenten te prikkelen. Een enkele student wil ook een betere samenwerking tussen de onderwijsinstelling en studentenkringen. Deze zouden volgens deze deelnemer de broeihaard voor ondernemers zijn. Drie student-ondernemers vragen de
aandacht
voor
de
vooroordelen
ten
opzichte
van
ondernemers.
Hun
maatschappelijk nut dient meer in de kijker gezet te worden ten opzichte van de huidige vooroordelen die op dit moment door de media in de hand gewerkt worden (zoals het enkel willen opstrijken van geld). Zes deelnemers uitten hun lof over de ondernemerscultuur die bestaat binnen de stad Gent. “Gent is de broeihaard van student-ondernemers.” – interview 20 (persoonlijke communicatie, 10 februari 2015), student-ondernemer
Het overkoepelend initiatief Student Ghentrepreneur werd onder andere als iets zeer positief gezien door vier deelnemers. Zes deelnemers uitten lof over de interne organisaties binnen de hogere onderwijsinstellingen die student-ondernemers begeleiden. Drie student-ondernemers zijn positief over de positieve mediaaandacht
en
succesverhalen
die
verspreid
worden
over
Gentse
student-
ondernemers.
4.2.5
One stop shop
Gezien veertien deelnemers in het onderdeel 'Struikelblokken voor student— ondernemerschap' aangaven dat ze een gebrek aan informatie kregen werd een onderdeel gewijd aan de one stop shop binnen omgevingsnoden die (potentiële) student-ondernemers kunnen ervaren. De one stop shop is een plek waar meerdere diensten verleend worden, maar in deze context wordt er voornamelijk verwezen naar een verzamelpunt van alle informatie omtrent ondernemerschap en student-
38
ondernemerschap. Hoewel er vele drempels ervaren worden door het gebrek of juist het overaanbod aan informatie werd dit soort concept slechts door vier deelnemers voorgesteld. Er werden echter andere noden vastgesteld die wijzen op het nut van een one stop shop voor student-ondernemers. Acht deelnemers gaven aan dat het vereenvoudigen van algemene administratie en wetgeving omtrent het opstarten een stimulus kan zijn voor student-ondernemerschap, alsook aangegeven door Lepoutre, Cobben, Tilleuil & Crijns (2010), hoewel zij slechts aangeven dat dit in het verleden het gevolg was van een administratieve hervorming. Drie andere deelnemers geven aan dat het aanvragen van subsidies of andere initiatieven die reeds voor student-ondernemers bedoeld zijn te complex zijn. “Ze doen alles met het oog op het tegengaan van misbruik, maar dan maken ze het zo complex dat het eigenlijk niet meer aantrekkelijk is.” – interview 19 (persoonlijke communicatie, 6 februari 2015), student-ondernemer “Alles is noodloos duur en complex gemaakt tegen profiteurs, maar degene die willen sjoemelen zullen sowieso sjoemelen.” – interview 19 (persoonlijke communicatie, 6 februari 2015), student-ondernemer
“Er worden miljarden gestoken in het steunen van ondernemingen en er worden allemaal mensen betaald om checklistjes in te vullen, terwijl als je de helft ervan afschaft en geeft aan ondernemers je veel grotere return gaat hebben.” – interview 19 (persoonlijke communicatie, 6 februari 2015), student-ondernemer
Tenslotte zijn er ook alledaagse vragen die student-ondernemers hebben omtrent ondernemerschap. Zo kampten twee deelnemers met moeilijkheden omtrent de bescherming van hun product en kampte een deelnemer met moeilijkheden om zichzelf in te dekken tegen personen met malafide intenties.
4.2.6
Financiële incentives voor student-ondernemerschap
Over de algemene lijn ervaren deelnemers dat de incentives voor het starten van een onderneming over het algemeen ontbreken ten opzichte van de incentives die bestaan voor het werken in loondienst als jobstudent. Eerder werd aangegeven dat veertien deelnemers financieringsproblemen ondervonden hebben tijdens het ondernemen en tien deelnemers ervoeren een beperking op hun groei doordat ze te weinig inkomsten konden genereren zonder bepaalde rechten te verliezen.
39
“Je hebt het gevoel dat de overheid echt niks voor je doet wanneer je dieper graaft binnen de regelgeving.” – interview 16 (persoonlijke communicatie, 2 februari 2015), student-ondernemer
Er zijn slechts vier deelnemers die geen oplossingen aanreikten om de incentives voor student-ondernemers naar boven te trekken. Er werden echter voornamelijk vele verschillende oplossingen aangereikt. Vijf deelnemers pleitten voor een graduele belasting naargelang de opbrengsten van vennootschappen in plaats van het huidige systeem. Ze argumenteren dat ze moeten betalen en soms zelfs moeten werken aan een negatief loon tijdens de opstart vooraleer ze inkomsten kunnen
genereren
met
hun
onderneming.
Aansluitend
hierop
geven
drie
deelnemers aan dat er een algemene verlaging dient ingevoerd te worden van sociale lasten tijdens de opstartfase. Een andere deelnemer geeft dan weer aan dat er een belastingsvoordeel moet bestaan voor de studenten die starten met een onderneming. Verder gaf een deelnemer aan dat de belastingen van studentondernemers gelijkgesteld moeten worden aan deze van jobstudenten volgens hun 50-dagen systeem die slechts een solidariteitsbijdrage aan belastingen moeten betalen. Twee student-ondernemers kaartten het belang aan van het behoud van kinderbijslag tijdens het ondernemen ongeacht hun inkomsten voor zolang ze thuiswonend zijn. Een opvallend voorstel – om werkloze afgestudeerde jongeren aan het ondernemen te krijgen – is het behoud van de werkloosheidsuitkering tijdens de opstart van een nieuwe onderneming met het oog op het creëren van een duurzaam inkomen. Drie deelnemers haalden deze maatregel aan. Ook Sels, De Winne & Booghmans (2008) gaven eerder aan dat de kans op een succesvolle onderneming lager ligt bij ondernemers die voordien werkloos waren dan bij ondernemers die voordien in loondienst werken. Thurk, Carree, van Stel & Audretsch (2008) geven echter aan dat het – in het kader van het verlagen van werkloosheid – interessanter is om te investeren in ondernemerschap over de algemene lijn. De economische groei dat dit met zich mee zou brengen zou meer werkgelegenheid creëren, dan een beleid dat zich specifiek richt tot het stimuleren van ondernemerschap bij werklozen. Er werd door twee deelnemers gepleit voor een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid en een lager startkapitaal dat uitsluitend beschikbaar is voor jongeren en/of studenten. Holtz-Eakin, Joulfaian & Rosen (1993) geven echter aan dat personen met een hoger startkapitaal hun kansen op succes van hun onderneming zullen doen stijgen. Twee andere studentondernemers pleitten voor een verlaging van de loonkost. Tenslotte werden er maatregelen aangehaald door telkens een enkele deelnemer zoals de afschaffing
40
van het voordeel van alle aard, verlagen van oprichtingskosten, bevorderen van cashflow doordat het verschil van termijn waarop btw gestort dient te worden en teruggevorderd kan worden dichter bij elkaar liggen en het invoeren van belastingvrije werkcheques dat exclusief gebruikt kunnen worden voor personeel van een start-up uit te betalen.
4.3
Perceptie van ondernemers op hun slaagkansen
Vermeire, Van den Berghe, Meuleman & Lepoutre (2012) zeggen dat geloof in eigen kunnen en intrinsieke doeloriëntatie de belangrijkste voorpellers van ondernemend gedrag zijn. Het is dus van belang dat studenten een positieve perceptie hebben van hun slaagkansen op ondernemerschap om hen uiteindelijk te kunnen gaan stimuleren vanuit beleid en onderwijsperspectief. Om deze reden was het ook belangrijk dit te bevragen. Zeventien student-ondernemers omschreven hun slaagkansen positief in. Twee student-ondernemers omschreven deze als reëel en slechts een student-ondernemer schatte deze als eerder matig in. “Het gaat moeilijk zijn, maar het gaat lukken.” – interview 05 (persoonlijke communicatie, 12 december 2014), student-ondernemer
Er kan geoordeeld worden dat dit positief is, maar deelnemers gaven zelf aan dat ze niet zouden gestart zijn indien ze hun slaagkansen somber inzagen. Dit kon echter voorspeld worden aan de hand van de conclusies die Cooper, Woo & Dunkelberg (1988) maakten. Zij zeggen namelijk dat ondernemers optimistisch zijn over hun slaagkansen en dat deze overschat zouden worden ten opzichte van objectieve criteria en ten opzichte van gelijkaardige ondernemingen. Gezien een aantal student-ondernemers zelf aangaven dat ze niet zouden gestart zijn indien ze er zelf niet in zouden geloven werd vanaf dat deze tendens ontdekt werd een vraag geïntroduceerd hoe ze denken dat hun medestudenten staan ten opzichte van ondernemerschap en student-ondernemerschap. Van de vijftien reacties die hieromtrent verzameld werden, werd dit door vijf deelnemers als eerder positief omschreven en door de tien andere deelnemers als eerder negatief. Sceptisch, angst en geen vertrouwen waren termen die aangehaald werden door de deelnemers wanneer ze hun medestudenten hun standpunt ten opzichte van ondernemerschap en student-ondernemerschap omschreven.
41
“Op dit moment hebben mensen gewoon te veel een nine-to-five mentaliteit en te weinig ondernemersdrive.” – interview 08 (persoonlijke communicatie, 15 december 2014), student-ondernemer
Gezien er door middel van deze vragen op zich weinig aanwijzingen of conclusies geformuleerd kunnen worden werd aan de deelnemers ook gevraagd wat hun verwachtingen waren van ondernemerschap bij hun opstart, welke ambitie dat ze hebben met hun huidige onderneming en hoe ze de toekomst zien betreft hun ondernemersgedrag.
4.3.1
Verwachtingen
Luke, Verreynne & Kearins (2007) maakten een opsomming omtrent de voordelen van ondernemerschap. Deze liggen deels in lijn met de verwachtingen van de student-ondernemers die geïnterviewd werden. Over de algemene lijn hadden de deelnemers
geen
hoge
financiële
verwachtingen.
Slechts
twee
deelnemers
omschreven dit als een belangrijke vorm van motivatie met het oog op het verwerven van veel rijkdom.
“Ik wil niet rijk worden, maar iets van mezelf hebben.” – interview 05 (persoonlijke communicatie, 12 december 2014), student-ondernemer
Zestien deelnemers gaven aan dat het wel belangrijk was om zichzelf persoonlijk te kunnen onderhouden en een winstgevend initiatief te behouden, maar hebben eerder andere vormen van motivatie dan hoge persoonlijke winsten opbouwen. Twaalf deelnemers gaven aan dat ondernemerschap gedreven wordt door hun wens om algemeen gelukkig te zijn. Acht student-ondernemers wijzen op het belang van het creëren van waarde en geluk voor anderen. Zes respondenten vertelden dat het gevoel van autonomie een sterke drijfveer betekende om op te starten. Autonomie werd zowel als financiële onafhankelijkheid omschreven,
maar ook op de
werkvormen die men zelf kan beslissen. Zes mensen gaven tenslotte aan dat ook persoonlijke ontplooiing een drijfveer was. Deze respondenten oordeelden dat ze veel wilden bijleren, maar ook ervaring willen opbouwen voor hun CV indien ze op de arbeidsmarkt belanden.
4.3.2
Ambities en toekomstig ondernemersgedrag
Veertien respondenten deelden mee dat ze na hun studies nog steeds door willen gaan met hun onderneming. Een enkele deelnemer gaf aan dat hij uiteindelijk
42
beursgenoteerd ambieert te worden en veel geld te verdienen met deze onderneming. Vijf deelnemers hebben hoge ambities en verwoorden dit doordat ze internationaal wensen te handelen of marktleider willen worden. De negen andere deelnemers uitten hun ambities om een vaste waarde te worden op de markt, zichzelf te kunnen blijven onderhouden of ervoor te kunnen zorgen dat ze een voltijdse bezigheid met een voltijds inkomen kunnen verwerven. Deze ondernemers willen wel groeien, maar hun woordgebruik geeft aanwijzing dat ze hun project ook als geslaagd zien als ze niet internationaal zouden gaan. Wanneer toekomstig ondernemersgedrag bevraagd werd gaven zeven student-ondernemers aan om eerder verschillende ondernemingen te starten en deze te verkopen wanneer mogelijk
en opportuun.
Drie
student-ondernemers
gaven
aan
dat
ze
hun
onderneming niet zullen verkopen indien hier een opportuniteit voor is. Vijf deelnemers geven aan dat ze levenslang willen ondernemen zonder voorkeur te geven of dit met de huidige onderneming is of een nieuwe. Een enkele studentondernemer gaf aan dat ze naar de toekomst toe haar eigen winkels wil openen. Een enkele deelnemer geeft aan dat deze een voorkeur heeft om te werken in loondienst met een onderneming in bijberoep. Drie andere student-ondernemers willen eerst verder ervaring op doen in loondienst vooraleer ze opnieuw zullen ondernemen. Ze staan hier echter wel voor open, maar hebben nog geen concrete plannen. In het volgende hoofdstuk wordt overgegaan naar een korte samenvatting van de resultaten, de koppeling hiervan aan de onderzoeksvragen en bestaande literatuur, beperkingen van het onderzoek, mogelijkheden tot vervolgonderzoek en de conclusie die dit onderzoek met zich meebracht.
43
DISCUSSIE
5
Tijdens dit onderzoek werd gezocht naar het antwoord voor de probleemstelling 'Hoe kan student-ondernemerschap bij jongeren gestimuleerd worden in het kader van
het
verlagen
van
jongerenwerkloosheid?'.
Hiervoor
werden
drie
onderzoeksvragen gehanteerd: 'Wat zijn de voornaamste struikelblokken voor studenten om een eigen onderneming te starten?', 'Wat zijn de opleidings- en omgevingsnoden dat ondernemerschap bij studenten kan stimuleren?' en 'Welke slaagkansen zien studenten voor zichzelf bij het starten van een onderneming?'. Er werd aan de hand van interviews met twintig student-ondernemers enerzijds getracht een eerste kader te bieden om meer kennis te verwerven omtrent de actuele
ervaringen
die
studenten
uit
het
hoger
onderwijs
hebben
betreft
ondernemerschap en student-ondernemerschap en deze kennis te omschrijven. Anderzijds kan op basis van de verworven aanwijzingen en getuigenissen een advies
geformuleerd
worden
naar
de
bevoegde
overheden
en
hogere
onderwijsinstellingen. In lijn met het onderzoek van Conseil de la Jeunesse (2014) is het belangrijk om weten dat er een aantal hiaten zijn binnen de informatie die jongeren krijgen. Enerzijds is er aanwijzing dat studenten onvolledig geïnformeerd worden, maar anderzijds is er ook aanwijzing dat ze overladen worden met te veel en soms onjuiste informatie. Deze aanwijzing wordt bevestigd door de verschillende informatie die respondenten tijdens de afgenomen interviews meedeelden en als waarheid
interpreteerden.
Logischerwijs
is
er
slechts
een
enkele
correcte
interpretatie van de wetgeving, dus zijn er verschillende student-ondernemers met foute informatie gestart met hun onderneming. Verder ondervinden studentondernemers financieringsproblemen, ondervinden ze te veel struikelblokken omtrent
het
verwerven
van
persoonlijk
inkomen
en
kampen
ze
met
credibiliteitsproblemen ten opzichte van hun partners. Kerr & Nanda (2009) besloten eerder dat het niet kunnen verkrijgen van voldoende financiële middelen als startkapitaal een van de belangrijkste drempels voor ondernemerschap is. Dit onderzoek draagt echter bij dat het gebrek aan credibiliteit – dat aan jongeren en studenten specifiek gegeven wordt – mogelijk aan de basis ligt bij deze drempel. Montagno, Kuratko & Scarcella (1986) reiken een mogelijk andere reden aan waardoor ondernemers niet het nodige startkapitaal verkrijgen. Zo zouden ondernemers volgens hen meer belang hechten aan intrinsieke en psychologische factoren, terwijl financiële instellingen meer belang hechten aan objectieve en
44
meetbare eigenschappen. Naast dit struikelblok is er bovendien een gebrek aan ondernemerscultuur en legt het onderwijs student-ondernemers drempels op om effectief te gaan ondernemen door het geven van te theoretische lessen, te beperkte flexibiliteit ten opzichte van student-ondernemers en een focus op een loopbaan
bij
een
grote
organisatie
in
plaats
van
de
mogelijkheid
tot
ondernemerschap. Gezien het logisch is dat er uit struikelblokken die student-ondernemers ervaren bepaalde noden ontstaan werden er zes omschreven door de deelnemers. Om over al de nodige en juiste informatie te beschikken is het voor student-ondernemers van belang een centraal punt te hebben zoals een one stop shop waar ze met hun vragen terecht kunnen. Lepoutre, Cobben, Tilleuil & Crijns (2010) gaven reeds aan dat een administratieve hervorming uit 2003 de startende ondernemers echter heeft doen stijgen. Dit geeft aanwijzing dat indien de administratiekosten nog verder gereduceerd kunnen worden dit tot meer ondernemerschap en studentondernemerschap kan leiden. Complementair hieraan kan een basiscursus voor ondernemerschap met – op vraag van een aantal student-ondernemers en Conseil de la Jeunesse (2014) – de nodige administratieve kennis om een zaak op te starten en te runnen binnen de hogere opleiding opgenomen worden. Naast deze basiscursus
kunnen
ondernemerscommunities
opgericht
worden
waar
gelijkgezinden elkaar kunnen vinden en informeren. Fiet (2001) zag enerzijds noodzaak voor een systeem dat goedgekeurd wordt door studenten en anderzijds de noodzaak tot oefening van specifieke vaardigheden tot deze een competentie worden van de student. De voorstellen die student-ondernemers doen om zichzelf te doen groeien liggen hiermee in lijn. Om zowel zichzelf als hun onderneming op een positieve manier te kunnen laten groeien wordt voorgesteld om een statuut voor student-ondernemers in te voeren die hun bepaalde rechten kunnen geven tijdens hun studies. Ook praktijk- en ervaringsgericht onderwijs waardoor ze de juiste kennis en competenties leren gebruiken om hun ondernemerstraject tot een goed eind te brengen werd voorgesteld. Bovendien werd – aansluitend op de bevindingen van Souitaris, Zerbinati & Al-Laham (2007) en Bosma, Hessels, Schutjens, Praag & Verheul (2012) – voorgesteld om meer gastsprekers in te voeren om studenten te motiveren tot ondernemerschap en ervaringen te gebruiken als inspiratie om hun onderneming positief te laten evolueren. Tenslotte worden door de ondervraagde student-ondernemers financiële incentives gevraagd van de verantwoordelijke overheden die helpen om hun onderneming te doen overleven, maar ook om medestudenten warm te maken om te gaan ondernemen
45
en op deze manier jobs te creëren ten opzichte van het promoten van werken in loondienst en zo bestaande jobs in te nemen. Hier sluiten deze bevindingen bovendien aan bij de bevindingen van Lepoutre, Cobben, Tilleuil & Crijns (2010). Ook deze auteurs geven aan dat het aantrekkelijk alternatief (werken in loondienst met sociale zekerheid) zorgt voor een lagere stimulus tot ondernemerschap. Door de student-ondernemers werd ook een aantal keer voorgesteld om een uitkering te geven aan werkzoekenden die een onderneming starten die op deze manier rechtstreeks uit de werkloosheid willen geraken. Dit zou logischerwijs kunnen leiden tot een hoger inkomen waardoor het resterende binnen te halen startkapitaal zou dalen. Ook Sels, De Winne & Booghmans (2008) gaven eerder aan dat de kans op een succesvolle onderneming lager ligt bij ondernemers die voordien werkloos waren dan bij ondernemers die voordien in loondienst werken. Dit voorstel kan werkzoekenden mogelijk het nodige extra kapitaal bieden om hen een succesvolle onderneming op te laten starten. Volgens Thurik, Carree, van Stel & Audretsch (2008) lijkt het echter niet interessant om uitsluitend werklozen te stimuleren tot ondernemerschap. Het stimuleren van ondernemerschap bij de gehele populatie zou de nodige economische groei met zich meebrengen waardoor werkloosheid efficiënter bestreden wordt. Verder werd ook een vennootschap voorgesteld met beperkte aansprakelijkheid en een lager startkapitaal dat uitsluitend beschikbaar is voor jongeren en/of studenten. Holtz-Eakin, Joulfaian & Rosen (1993) geven echter aan dat personen met een hoger startkapitaal een hogere kans hebben op een succesvolle onderneming. Het verlagen van het nodige startkapitaal zou dus mogelijk kunnen zorgen voor een
hoger aantal startende ondernemingen, maar
een lager aantal succesvolle startende ondernemingen. Deze maatregel zou dus mogelijk een oplossing voor op korte termijn kunnen betekenen, maar een negatieve impact kunnen hebben op lange termijn. Aan de hand van de conclusies van Cooper, Woo & Dunkelberg (1988) kon voorspeld worden dat de perceptie van ondernemers op hun slaagkansen hoog zou liggen. Er kan geoordeeld worden dat dit positief is, maar deelnemers gaven zelf aan dat ze niet zouden gestart zijn indien ze hun slaagkansen somber inzagen. Om deze reden werd gevraagd aan de deelnemers of hun directe netwerk dit op dezelfde manier zag. Hieruit bleek dat het merendeel antwoordde dat dit niet het geval was. Dit geeft aanwijzing dat jongeren en studenten niet positief staan ten opzichte van ondernemerschap en student-ondernemerschap, maar hier kunnen in geen geval conclusies uit getrokken worden. Deze vraag is echter wel belangrijk gezien Vermeire, Van den Berghe, Meuleman & Lepoutre (2012) aangeven dat
46
vertrouwen
en
intrinsieke
doeloriëntatie
de
belangrijkste
voorspellers
van
ondernemend gedrag zijn binnen Vlaanderen. Aansluitend bij vorige paragraaf gaven Luke, Verreynne & Kearins (2007) aan dat financiële stimuli kunnen meespelen bij de opstart van een onderneming. Wat wel opvalt is dat men voornamelijk zichzelf wil onderhouden tijdens het ondernemen, maar daarom geen enorme persoonlijke rijkdom wil verwerven. Er kan dus geargumenteerd worden dat – om perceptie op slaagkansen te doen stijgen – er meer ingezet dient te worden op financiële incentives waardoor de kans op het zichzelf blijven onderhouden als groter aanzien wordt. Door de deelnemers werden andere motivaties gerapporteerd zoals autonomie en het creëren van waarde. Er werd bovendien een trend waargenomen dat een groot deel van de respondenten niet alleen hun huidige onderneming willen verderzetten, maar ook uitkijken naar andere opportuniteiten om deze te doen groeien.
5.1
Beperkingen van het onderzoek
Omwille van de steekproef en de vorm van de onderzoeksopzet moet dit onderzoek zich beperken tot het weergeven van aanwijzingen tot bepaalde feiten binnen de populatie van de doelgroep. Er kunnen weinig tot geen veralgemeningen gebeuren. Ook causale verbanden kunnen niet met zekerheid weergegeven worden. Er werden wel aanwijzingen gevonden tot mogelijk causale verbanden. Daarnaast was het betreft de laatste onderzoeksvraag moeilijk een effectief antwoord te bieden omwille van de vorm van dit onderzoek. Indien dit via enquêtes bevraagd had geworden aan een zeer brede populatie van studenten had dit waarschijnlijk een betere weergave kunnen bieden van de waarheid. Helaas kon dit tijdens dit onderzoek niet gebeuren omwille van gebrek aan de nodige tijd dat deze toevoeging aan dit onderzoek in beslag had genomen.
5.2
Mogelijkheden tot vervolgonderzoek
Dit onderzoek biedt een eerste kader om de ervaringen van student-ondernemers op de kaart te zetten. Gezien er geen causale verbanden gelegd kunnen worden op basis van dit onderzoek is het vanzelfsprekend dat vervolgonderzoek dat hierop inpikt interessant kan zijn. Onderzoek over het verband tussen het inwilligen van opleidings- en omgevingsnoden en het verkleinen van struikelblokken kan enigszins interessant zijn. Mogelijk nog interessanter is onderzoek dat het effect weergeeft van het verkleinen van eerder genoemde struikelblokken en het inwilligen van voorgestelde opleidings- en omgevingsnoden op de groei van ondernemerschap en student-ondernemerschap binnen Vlaanderen. Tenslotte is het mogelijk interessant
47
om de perceptie op slaagkansen bij studenten betreft ondernemerschap in kaart te brengen aan de hand van vragenlijsten om op deze vraag een correcte conclusie te kunnen bekomen.
5.3
Conclusie
In het kader van het verlagen van de jongerenwerkloosheidsgraad zullen enkel de indirecte effecten van student-ondernemerschap gebruikt kunnen worden. Tijdens het onderzoek werd student-ondernemerschap slechts een enkele keer expliciet als motivatie aangehaald om werkloosheid te voorkomen. Verder werd wel een aantal keer aangehaald dat student-ondernemerschap gebruikt kon worden om ervaring op te doen en het sollicitatieproces achteraf te vergemakkelijken, maar hier werden ook andere alternatieven voor voorgesteld zoals het invullen van een studentenjob. Dit wil echter niet zeggen dat student-ondernemerschap onbelangrijk is in de strijd tegen jongerenwerkloosheid. Binnen de wetenschappelijke literatuur werd zelfs beschreven dat ondernemerschap meer jobs met zich meebrengen wanneer het over de gehele populatie gestimuleerd wordt, en men niet enkel focust op het proberen duwen van werkzoekenden naar ondernemerschap (Thurik, Carree, van Stel & Audretsch, 2008). Bovendien kon uit de verhalen van de deelnemers van dit onderzoek ook opgemaakt worden dat zij enerzijds werkgelegenheid geceëerd hebben, maar ook de ambitie hebben om te groeien naar de toekomst toe waardoor logischerwijs nieuwe jobs gecreëerd zullen worden. De probleemstelling werd echter opgesplitst in drie onderzoeksvragen. De antwoorden die vanuit dit onderzoek geformuleerd kunnen worden volgen hieronder: Wat zijn de voornaamste struikelblokken voor studenten om een eigen onderneming te starten?
Onvolledige informatie omtrent student-ondernemerschap en de gevolgen ervan op de persoonlijke situatie
Overbodige informatie wat student-ondernemerschap betreft
Financieringsmoeilijkheden
Credibiliteitsproblemen ten opzichte van (potentiële) partners
Financiële lasten die niet in proportie zijn met deze van werknemers en jobstudenten
Gebrek aan ondernemerscultuur
Te weinig flexibiliteit en ondernemerschapsgerichte lessen vanuit het onderwijs
48
Wat zijn de opleidings- en omgevingsnoden dat ondernemerschap bij studenten kan stimuleren?
Basiscursus voor student-ondernemers
Meer focus op praktijkgericht hoger onderwijs wat ondernemerschap betreft
Statuut voor student-ondernemers dat voordelige rechten met zich meebrengt
Meer ervaringen van ondernemers d.m.v. gastsprekers
Meer persoonlijke begeleiding tijdens student-ondernemerschap
Interfacultaire en -universitaire samenwerking om verschillende profielen met elkaar in contact te brengen en ondernemerscommunities op te richten
One stop shop die alle relevante en nodige informatie bundelt en communiceert naar studenten
Creëren van een student-ondernemerscultuur naar Gents model
Gelijkstellen van lasten van jobstudenten en student-ondernemers
Welke slaagkansen zien studenten voor zichzelf bij het starten van een onderneming? Op deze onderzoeksvraag is een minder duidelijk antwoord te geven. Er zijn aanwijzingen dat studenten over het algemeen niet positief staan ten opzichte van student-ondernemerschap en ondernemerschap in het algemeen. Dit moet echter verder onderzocht worden aan de hand van vragenlijsten. Wat wel gezien werd is dat student-ondernemers eerder van start gaan met hun onderneming om andere redenen dan persoonlijke financiële rijkdom. Student-ondernemers die reeds getriggerd werden om te gaan ondernemen zien zichzelf in de toekomst ook verder ondernemen met hun huidig project en zelfs nieuwe projecten.
De verschillende beschreven struikelblokken, opleidings- en omgevingsnoden moeten de bevoegde overheden en instanties in beweging brengen om enerzijds verder onderzoek te voeren naar deze problematiek om meer kennis te verzamelen, maar anderzijds kan op basis van de gerapporteerde bevindingen reeds overgegaan worden
tot
actie
en
pilootprojecten
om
ondernemerschap
en
student-
ondernemerschap bij jongeren en studenten te bevorderen om hen een toekomst te geven en bovendien meer jobs te creëren. Dit kan tenslotte ook een mogelijke impact hebben op de perceptie op slaagkansen bij studenten wat studentondernemerschap betreft. Om student-ondernemerschap ten volle te stimuleren kan aanbevolen worden aan het onderwijs om flexibeler te zijn betreft de aanwezigheid in bepaalde lessen wanneer een student erkend wordt als student-ondernemer. Om tegemoet te
49
komen aan de wens van verschillende student-ondernemers moet aandacht besteed worden aan een meer praktijkgerichte opleiding die focust op het samenbrengen van verschillende profielen. Bovendien kan een ondernemerscursus interessant zijn om studenten kennis te laten maken met ondernemerschap en hen beter voor te bereiden wanneer ze effectief willen opstarten. Aanvullend kan aangeraden worden om meer gastlezingen van ondernemers te organiseren om studenten te inspireren tot ondernemen. De overheid en het onderwijs zou moeten nadenken over het creëren van een statuut voor student-ondernemers dat hen het recht geeft tot bepaalde voordelen, zoals het makkelijker kunnen verplaatsen van lessen indien nodig of het krijgen van persoonlijke begeleiding tijdens het ondernemen. Verder dienen student-ondernemers financiële incentives te krijgen die evenwaardig zijn aan de incentives die jobstudenten kunnen krijgen zonder rechten te verliezen, alsook mogelijkheden organiseren waardoor het nodige kapitaal dat opgehaald moet worden voor een bepaald project mogelijk wordt. Tenslotte moet er een centraal punt gecreëerd worden waar jongeren en studenten terecht kunnen wanneer ze een vraag hebben over ondernemerschap en de gevolgen die hierdoor op hen van toepassing kunnen zijn.
50
LITERATUURLIJST Arenius, P., & De Clercq, D. (2005). A network-based approach on opportunity recognition. Small Business Economics, 24(3), 249-265. Bosma, N., Crijns, H., & Holvoet, T. (2013). Global Entrepreneurship Monitor 2011 Report for Belgium & Flanders (Report No. STORE-B-12-004A). Geraadpleegd via https://steunpuntore.be/publicaties-1/wp1/gem-2011-report-belgiumflanders.pdf Bosma, N., Hessels, J., Schutjens, V., Praag, M. V., & Verheul, I. (2012). Entrepreneurship and role models. Journal of Economic Psychology, 33(2), 410424. Braun, V. & Clarke, V. (2006) Using thematic analysis in psychology. Qualitative Research in Psychology, 3, 77-101. Buysse, R. & Sleuwaegen, L. (2010). De contextuele determinanten van ondernemerschap in Vlaanderen. Flanders DC kenniscentrum aan Vlerick Management School. Geraadpleegd via Flanders DC website: http://www.flandersdc.be/sites/default/files/Flanders%20DC%20Studie%20%20De%20contextuele%20determinanten%20van%20het%20ondernemerschap %20in%20Vlaanderen.pdf Collins, K. (2013). Exploring Business. 2nd Edition. Washington: Flat World Knowledge. Conseil de la Jeunesse (2014). Table ronde ”Comment soutenir l'entreprenariat chez les jeunes?” Brussel: Bureau International Jeunesse. Geraadpleegd via Conseil de la Jeunesse website: http://www.conseildelajeunesse.be/wpcontent/uploads/2013/02/Compte-rendu-table-ronde-Entreprenariat.pdf Cooper, A. C., Woo, C. Y., & Dunkelberg, W. C. (1988). Entrepreneurs' perceived chances for success. Journal of business venturing, 3(2), 97-108. Davidsson, P. and Lindmark, L. and Olofsson, C. (1998). The extent of overestimation of small firm job creation: an empirical examination of the ‘regression bias’. Small Business Economics, 10, 87-100. Davis, S. J., Haltiwanger, J., & Schuh, S. (1996). Small business and job creation: Dissecting the myth and reassessing the facts. Small business economics, 8(4), 297-315. Dentchev, N.A., Vander Velpen, K. & Izquierdo, E. (2013). How to breed Gazelles. Creating business for growth. Mechelen: Wolters Kluwen.
51
Driessen, M. (2010). De ondernemende ondernemer. Vijfde druk. Amsterdam: Entrepreneur Consultancy. Eurostat (2009). Youth in Europe. A statistical portrait. Luxembourg: Publications Office of the European Union. Geraadpleegd via Council of Europe website: http://pjpeu.coe.int/documents/1017981/1668203/YouthinEurope.pdf/40f42295-65e4407b-8673-95e97026da4a Fiet, J. O. (2001). The pedagogical side of entrepreneurship theory. Journal of Business Venturing, 16(2), 101-117. Guest, G., Bunce, A., & Johnson, L. (2006). How many interviews are enough? An experiment with data saturation and variability. Field methods, 18(1), 59-82. Hayton, J. C., & Kelley, D. J. (2006). A competency‐based framework for promoting corporate entrepreneurship. Human Resource Management, 45(3), 407-427. Holtz-Eakin,
D.,
Joulfaian,
D.,
&
Rosen,
H.
S.
(1993).
Sticking
it
out:
Entrepreneurial survival and liquidity constraints (No. w4494). National Bureau of Economic Research. Kanniainen, V., & Leppämäki, M. (2005). Union Power, Entrepreneurial Risk and Entrepreneurship. Mimeo. Kerr, W., & Nanda, R. (2009). Financing constraints and entrepreneurship (No. w15498). National Bureau of Economic Research. Larsen, R. J. & Buss, D. M. (2010). Personality psychology: Domains of knowledge about human nature. New York: McGraw-Hill. Lepoutre, J., Cobben, M., Tilleuil, O., & Crijns, H. (2010). Global Entrepreneurship Monitor 2009 Flanders & Belgium Report: An integrated overview of entrepreneurship and its antecedents. Vlerick Leuven Gent Management School and Steunpunt Ondernemen en Internationaal Ondernemen. Gent, Belgium. Luke, B., Verreynne, M., & Kearins, K. (2007). Measuring the benefits of entrepreneurship at different levels of analysis. Journal of Management and Organization, 13(4), 312-330. Macko, A., & Tyszka, T. (2009). Entrepreneurship and risk taking. Applied psychology, 58(3), 469-487. Mankiw, N.G. & Taylor, M.P. (2011). Economics. 2de editie. Andover: South-Western Cengage Learning. Mason, M. (2010). Sample size and saturation in PhD studies using qualitative interviews. In Forum Qualitative Sozialforschung/Forum: Qualitative Social Research, 11, Geraadpleegd via http://www.qualitativeresearch.net/index.php/fqs/article/view/1428/3027
52
Montagno, R. V., Kuratko, D. F., & Scarcella, J. H. (1986). Perception of entrepreneurial success characteristics. American Journal of Small Business, 10(3), 25-32. Mortelmans, D. (2007). Handboek kwalitatieve onderzoeksmethoden. Leuven: Acco. Oosterbeek, H., van Praag, M., & Ijsselstein, A. (2010). The impact of entrepreneurship education on entrepreneurship skills and motivation. European economic review, 54(3), 442-454. Rasmussen, E., Mosey, S., & Wright, M. (2011). The evolution of entrepreneurial competencies: A longitudinal study of university spin‐off venture emergence. Journal of Management Studies, 48(6), 1314-1345. Ryan, G. W., & Bernard, H. R. (2003). Techniques to identify themes. Field methods, 15(1), 85-109. Ryan, R. M., & Deci, E. L. (2000). Self-determination theory and the facilitation of intrinsic motivation, social development, and well-being. American psychologist, 55(1), 68. Sánchez, J. (2012). The influence of entrepreneurial competencies on small firm performance. Revista Latinoamericana de Psicología, 44(2),165-177. Sekaran, U. & Bougie, R. (2013). Research methods for business. A skill-building approach. Chichester: Wiley. Sels, L., De Winne, S., & Booghmans, A. (2008). Hoezo, Vlaanderen niet ondernemend. Ondernemend Vlaanderen. Startende ondernemingen onder de loep, 23-59. Simon, M., Houghton, S. M., & Aquino, K. (2000). Cognitive biases, risk perception, and venture formation: How individuals decide to start companies. Journal of business venturing, 15(2), 113-134. Souitaris, V., Zerbinati, S., & Al-Laham, A. (2007). Do entrepreneurship programmes raise entrepreneurial intention of science and engineering students? The effect of learning, inspiration and resources. Journal of Business Venturing, 22(4), 566-591. Thurik, A. R., Carree, M. A., van Stel, A., & Audretsch, D. B. (2008). Does selfemployment reduce unemployment?. Journal of Business Venturing, 23(6), 673686.
53
Thurik, R., Tilleuil, O. & Van der Zwan, P. (2009). Determinanten van het ondernemerschapsproces in Vlaanderen: een internationale vergelijking. Flanders DC kenniscentrium aan Vlerick Management School. Geraadpleegd via Flanders DC website: http://www.flandersdc.be/sites/default/files/determinanten_ondernemerschapspr oces.pdf UNIZO (2013a, 4 oktober). UNIZO & Graydon: aantal starters in Vlaanderen daalt met ruim 9%. Geraadpleegd op 23 november 2013, van http://www.unizo.be/uwzaakstarten/pers/unizo_graydon_aantal_starters_in_vlaa nderen_daalt_met_ruim_9.html UNIZO (2013b, 4 november). UNIZO over faillissementcijfers: “Jobverlies bij zelfstandigen 3 keer zo groot als bij Ford Genk”. Geraadpleegd op 23 november 2013, van http://www.unizo.be/uwzaakleiden/pers/unizo_over_faillissementscijfers_jobverli es_bij_zelfstandigen_3_keer_zo_groot_als_bij_ford_genk.html Valkeneers, G. (2011). Gedrag in organisaties. De basis. Leuven: Acco. Valkeneers, G. & Vanhoomissen, T. (2010). Inleiding in de statistiek voor de gedragswetenschappen. Leuven: Acco. Vermeire, J., Van den Berghe, W., Meuleman, M., Lepoutre, J. (2012). Stimuleren van ondernemerschap in het secundair onderwijs. Een verdieping van EFFECTO. Flanders DC kenniscentrum aan Vlerick Management School. Geraadpleegd via Flanders DC website: http://www.flandersdc.be/sites/default/files/%20Flanders %20DC%20Studie%20-%20Stimuleren%20van%20ondernemerschap%20in %20het%20secundair%20onderwijs.pdf Van Gelderen, M. (2010). Autonomy as the guiding aim of entrepreneurship education. Education+ Training, 52(8/9), 710-721. VDAB (2013a, oktober). Werkaanbodbericht oktober 2013. Geraadpleegd op 23 november 2013, van http://www.vdab.be/trends/berichten/werkaanbodbericht_oktober_2013.pdf/ VDAB (2013b, oktober). Werkloosheidsbericht oktober 2013. Geraadpleegd op 23 november 2013, van http://www.vdab.be/trends/berichten/Werkloosheidsbericht_oktober_2013.pdf/ Vlaamse Jeugdraad (2013). Sociale Inclusie van Jongeren in Vlaanderen. Jongeren aan het woord. Brussel: Vlaamse Jeugdraad. Geraadpleegd via Vlaamse Jeugdraad website: https://vlaamsejeugdraad.be/sites/default/files/nieuws/socialeinclusievanjongere ninvlaanderen.pdf
54
Zahra, S. A., & George, G. (2000). Absorptive capacity: A review and reconceptualization. Academy of Management Proceedings, 27(2), 285-203.
Bijlage I: oorspronkelijke interviewleidraad Inleiding In het kader van mijn afstudeeronderzoek voor de opleiding Master in de Bedrijfskunde aan de Vrije Universiteit Brussel doe ik onderzoek naar hoe student-ondernemerschap gestimuleerd kan
worden
bij
jongeren
met
het
oog
op
het
verlagen
van
de
hoge
jongerenwerkloosheidsgraad. Mijn onderzoek telt drie onderzoeksvragen: 'Wat zijn de voornaamste struikelblokken om een onderneming te starten als student?', 'Wat zijn de opleidings- en omgevingsnoden dat ondernemerschap bij studenten kan stimuleren?' en 'Welke slaagkansen zien studenten voor hun onderneming?'. De informatie uit dit onderzoek wordt enkel gebruikt voor wetenschappelijk onderzoek en zal anoniem besproken worden.
Omschrijving deelnemer en de onderneming
Welke opleiding geniet u op dit moment en waar volgt u deze?
Hoe oud bent u?
Wanneer startte u met uw onderneming?
Wat is de doelstelling van deze onderneming?
Onder welke vennootschapsvorm valt uw onderneming?
Wat zijn de struikelblokken om een onderneming te starten als student?
Op welke manier legde het onderwijs u drempels op bij het ondernemen?
Op welke manier legde de overheid u drempels op bij het ondernemen?
Op welke manier legde de markt u drempels op bij het ondernemen?
Wat waren de momenten wanneer u het meest dacht aan opgeven?
Wat zijn de opleidings- en omgevingsnoden dat ondernemerschap bij studenten kan stimuleren?
Welke rol heeft het onderwijs in het stimuleren van ondernemerschap bij jongeren?
Aan welke kennis en competenties had het onderwijs meer aandacht moeten schenken om van u een betere ondernemer te maken?
Hoe kan de overheid een omgeving creëren waardoor jongeren gaan ondernemen?
Welke slaagkansen zien studenten voor hun onderneming?
Welke verwachtingen had u van ondernemen bij de opstartfase?
Welke ambitie heeft u met uw onderneming (na uw studies)?
Hoe lang ziet u uw onderneming voortbestaan?
Slot
Welke ontbrekende factoren zijn volgens jou belangrijk en wil je nog graag toevoegen?
Welke feedback kan je mij als interviewer geven?
Wie lijkt jou een interessant persoon om te interviewen in het kader van dit onderzoek?
Bijlage II: samenvattingen interviews Interview 1 Struikelblokken – De effectieve opstart was voor deze deelnemer geen probleem. Haar medestudenten raadpleegden haar echter wel met allerlei vragen omtrent het administratieve gebeuren voor de opstart als student-ondernemer. Zelf kreeg ze veel hulp van haar familieleden die de nodige achtergrond hadden om haar doorheen dit proces te helpen. Bovendien geeft deze deelnemer aan het geluk te hebben dat haar onderneming tijdens de opstart op naam van haar familie kon staan gezien ze zelf op dat moment geen attest had dat de kennis voor bedrijfsbeheer bewijst. Betreft sociale zekerheid botste ze echter wel op onduidelijkheden omtrent wat haar verplichtingen waren. Dit resulteerde in grote te betalen bedragen aan de fiscus. Ze redeneert dat deze onduidelijkheden voor medestudenten – die niet de hulp krijgen van familieleden met de juiste achtergrond – mogelijk een struikelblok kunnen vormen. Gezien er geen lening aangegaan moest worden voor haar onderneming ondervond ze geen financieringsproblemen. Ze maakt echter wel een punt van de hoeveelheid geld je kan verdienen als student-ondernemer. Enerzijds geeft ze aan dat ze niet veel belastingen hoeft te betalen ten opzichte van een ondernemer in hoofdberoep, anderzijds ligt er een limiet op het bedrag dat ze mag verdienen zonder dat ze bepaalde rechten zou verliezen zoals kinderbijslag en het al dan niet ten laste blijven van de ouders. Wanneer de vraag gesteld werd wat de momenten waren waarop ze het meest dacht aan opgeven antwoordde ze dat ze nooit dacht aan opgeven omwille van positieve feedback die ze kreeg van klanten. Opleidings- en omgevingsnoden – Bij aanvang van dit onderdeel start ze meteen met het Gentse overkoepelende initiatief Student Ghentrepreneur uit te leggen en promoten. Ze geeft aan dat dit initiatief haar sterk heeft geholpen door hun begeleiding op maat naar studentondernemers toe (in haar geval bvb. de bescherming van haar product). Volgens haar is dit iets waar elke student-ondernemer toegang tot moet hebben. Ze legt ook verder uit dat elke hogere onderwijsinstelling in Gent een interne organisatie heeft die student-ondernemers ondersteunt en dat dit een zeer positieve impact heeft op student-ondernemerschap. Bovendien worden via deze initiatieven de succesverhalen van hun leden in de verf gezet en gecommuniceerd naar het breder publiek. Verder wil ze het belang aankaarten van basiscursussen omtrent ondernemerschap die voor iedereen met een oprechte interesse hiervoor toegankelijk (moeten) zijn. De belangrijkste aspecten die hier in aan bod moeten komen uit haar ervaring zijn welke juridische verplichtingen men heeft als ondernemer betreft administratie, boekhouding en belastingen. Deze cursussen moeten echter als mogelijkheid gegeven worden en niet als verplichting gezien niet iedere persoon de juiste persoon is om te ondernemen. Echter kunnen deze cursussen studenten ook doen inzien of ze al dan niet de juiste persoon zijn voor ondernemerschap. Hoewel ze aangeeft dat er in Gent een zeer positieve sfeer gecreëerd werd omtrent student-ondernemerschap is een hype omtrent het ondernemen niet goed volgens deze deelnemer. Het overpromoten van ondernemerschap kan
volgens haar na verloop van tijd een negatief effect hebben op ondernemerschap. Naast het hoger onderwijs ziet deze deelnemer ook een rol voor het middelbaar onderwijs bij het stimuleren van ondernemerschap. Jongeren moeten leren durven volgens haar. Dit is een competentie waar scholen op in moeten spelen door algemene vakken bijvoorbeeld te geven in vreemde talen. Dit geeft synergie met een volgens haar vaak vergeten, maar belangrijke competentie voor ondernemerschap binnen België: het spreken van vreemde talen (vnl. Frans). Ook moet men meer inzetten op het inspireren van leerlingen door hen in contact te brengen met mensen die een passie hebben voor hun vak. Dit kunnen zowel leerkrachten als gastsprekers zijn. Er moet ook aandacht zijn voor meer praktijkgerichte ervaring en zelfreflectie in tegenstelling tot de beperkte aandacht die er aan gegeven wordt in de huidige leerplannen. Tenslotte geeft ze aan dat de media en overheid een rol kunnen spelen door tvprogramma's zoals 'Topstarter' te subsidiëren en de te verdienen bedragen voor studentondernemers te verhogen zonder dat ze bepaalde rechten verliezen. Slaagkansen – Zelf is ze gaan ondernemen omdat ze op een aangename manier geld wou verdienen om van te leven. Haar motivatie ligt niet in de zoektocht naar het grote geld. Verder wil ze niet alleen zichzelf, maar ook anderen gelukkig maken met wat ze doet. Dit alles wil ze doen op haar eigen manier en eigen tempo zonder dat iemand haar moet vertellen wat te doen. Deze deelnemer beheert twee ondernemingen. Betreft haar tweede onderneming wil ze in de toekomst het aanspreekpunt worden binnen de markt. Betreft haar eerste project zoekt ze winkels in Europa die haar producten willen verkopen. Op termijn zoekt ze haar eigen winkels te openen waar ze haar eigen producten kan verkopen. Ze blijft realistisch omtrent haar slaagkansen voor deze doelen, maar heeft goede moed.
Interview 2 Struikelblokken – Toen deze deelnemer zes jaar geleden startte met ondernemen bestond er geen draagvlak dat hem ondersteuning kon bieden. Het eerste struikelblok dat hij aanhaalde betreft het gebrek aan informatie. Op dit moment is er wel verbetering op dit vlak volgens hem gezien de vele organisaties die ontstaan zijn en op dit struikelblok inspelen. Als tweede struikelblok geeft hij aan dat professoren weinig begrip tonen voor student-ondernemers die bijvoorbeeld uit de les moeten gaan om te telefoneren voor hun onderneming. Als derde struikelblok duidt hij op het gebrek aan financiële middelen. Hij verduidelijkt dat het krijgen van een (kleine) lening (bvb. 10 000 EUR) niet mogelijk is als student. Op deze manier worden ondernemingen met hogere startkapitalen ondermijnt, tenzij de student uit zijn eigen kapitaal of dat van zijn familie in zijn onderneming kan steken. Als vierde struikelblok wijst hij naar de beperkte flexibiliteit binnen het onderwijs bij het inplannen (en verzetten of beter spreiden) van examens en colleges. Verder geeft hij aan dat de huidige cursussen omtrent ondernemerschap (bvb. opstellen van financiële plannen) te theoretisch zijn. Als zesde struikelblok wijst hij naar het feit dat je als student-ondernemer te weinig kan verdienen. Na 15 000 EUR per jaar geeft hij aan dat je je statuut van beursstudent kwijt bent. Door de hoogte van je inkomsten kan je ook je sociaal en fiscaal statuut beïnvloeden, waardoor je niet alleen jezelf, maar ook je ouders kan benadelen. Na 3 000 EUR te verdienen verlies je ook al bepaalde rechten, aldus deze deelnemer. Volgens de deelnemer wordt het zelfstandig studentenstatuut op dit moment te hard in hokjes geduwd naargelang inkomsten. Fiscaal gezien zijn er zaken die hierdoor niet houdbaar zijn. In zijn omgeving ziet hij dat andere student-ondernemers zich hier minder druk om maken, maar hij geeft aan niet te snappen hoe ze dit volhouden financieel gezien. Vervolgens geeft hij aan dat hij veel concurrentie ervoer op de markt betreft IT en je je hierdoor moet weten te differentiëren. Dit is nodig door het lage startkapitaal dat vaak gekoppeld is aan een onderneming binnen IT, met als gevolg veel concurrentie. Tenslotte geeft hij aan vaak met mensen in contact te komen die zeggen dat hij met niets bezig is en dat ondernemen niet werken is. Dit wijt hij aan het gebrek aan ondernemerscultuur binnen België. Ook dit ziet hij als een mogelijk struikelblok. Het moment waar hij het meest dacht aan opgeven was een contact met een malafide vennoot. Op deze manier zag hij de dreiging om bedrogen te worden betreft tijd en geld die je in een onderneming investeert. Opleidings- en omgevingsnoden – Hij ziet de rol van het onderwijs hoog betreft het stimuleren
van
ondernemerschap.
UGent
is
reeds
gestart
met
het
opstarten
van
opleidingsondedelen zoals ondernemersvaardigheden, het opstellen van financiële plannen en innoverend ondernemen, aldus deze deelnemer. Als hij zelf een ondernemerscursus kon organiseren ziet hij het behalen van een attest bedrijfsbeheer als essentieel. Hoewel hij financieel management ook zeer interessant vindt voor zulke cursus ziet hij boekhouden als minder interessant. Hij verklaart dit doordat het zelf voeren van een boekhouding te veel tijd absorbeert omwille van de complexiteit hiervan. De kost hiervan die tegenover het uitbesteden
van deze boekhouding staat is slechts 500 EUR per jaar. Anderzijds is de administratie voor student-ondernemers meestal houdbaar is gezien student-ondernemers enkel gebruik dienen te maken van een enkelvoudige boekhouding, aldus deze deelnemer. Betreft interpersoonlijke competenties ziet hij presentatie- en salesvaardigheden als belangrijk. Hij schenkt ook zeer veel belang aan creativiteit en out-of-the-box denken. Hij geeft aan dat het inlassen van dit soort cursussen als keuzevakken zeer belangrijk is. Voor deze deelnemer gaat ondernemen ook over innoveren. Daarom moet het onderwijs meer aandacht besteden aan het stimuleren van innovatie. Wat betreft wetgeving en administratie gaf deze deelnemer aan dat hij beter ingelicht had moeten worden omtrent benodigde attesten om belastingsproblemen te voorkomen. Hij wist bijvoorbeeld niet dat er bepaalde diploma's nodig zijn voor bepaalde werkzaamheden. Verder moet het onderwijs de studenten zich leren in te dekken voor bedrog door bijvoorbeeld het leren algemene voorwaarden op papier te zetten. Tenslotte ziet hij de rol van het onderwijs als het aanleren wanneer klanten ontslaan moeten worden. Gratis werken ziet hij als een mogelijke dooddoener voor student-ondernemers gezien ze niet altijd weten waar ze hun grenzen moeten stellen. Als tweede punt geeft hij het klaarstomen van studenten aan voor zowel arbeidsmarkt als -wereld. Bovendien zegt deze deelnemer dat professoren meer moeten openstaan voor studenten die geen standaardtraject volgen door bijvoorbeeld het mogelijk maken lessen of examens te spreiden. Samenvattend zegt hij dat het begrip ondernemen meer aan bod dient te komen binnen het onderwijs. Betreft overheid vindt hij dat studenten of pas afgestudeerden hun werkloosheidsuitkering moeten kunnen behouden wanneer ze een onderneming aan het opstarten zijn, mits juiste controle. Verder moeten er meer ruimten en faciliteiten voorzien worden om te kunnen werken aan projecten. Ook het verminderen en vereenvoudigen van administratie ziet hij als een mogelijke stimulans voor ondernemerschap bij jongeren. Tenslotte duidt hij op het gebrek van een ondernemerscultuur binnen België. Mensen moeten inzien dat ondernemen niet alleen geld opstrijken is, maar ook hard werken is en maatschappelijk nut dient.
Slaagkansen – Tijdens zijn opstart was zijn voornaamste verwachting om veel geld te verdienen. Doordat hij zelf steeds een goed gevoel had bij het ondernemen, hechtte hij niet veel belang aan hoe anderen oordelen over zijn zelfstandige activiteit. Zijn ambitie op dit punt is voornamelijk financiële onafhankelijkheid. Hij wil niet in loondienst werken, maar hij heeft niet meer de ambitie om rijk te worden van zijn activiteiten. Dit omschrijft hij slechts als een mogelijk leuke luxe. Zijn verdere ambitie op dit moment is het zijn van eigen baas en werken aan het project dat hij graag doet. Indien mogelijk werkt hij als zelfstandige tot aan zijn pensioen, hoewel hij een fusie op termijn niet uitsluit omwille van de zeer concurrentiële markt.
Interview 3 Struikelblokken – Een eerste struikelblok dat aangegeven wordt is de algemene omgeving waarin je je als onderneming bevindt. Gezien je nog geen echte werkervaring opgedaan hebt staat je omgeving steeds sceptisch ten opzichte van je idee en dit is demotiverend, aldus deze deelnemer. Mensen begrijpen volgens haar bovendien ook vaak niet dat je al met ondernemen bezig bent als student. Voor haar specifiek project is het juridische aspect een groot struikelblok. Gezien alles zeer bureaucratisch verloopt verloopt de opstart zeer traag. Er is naar haar mening bovendien een te groot onderscheid tussen Vlaamse, Brusselse en Waalse projecten omtrent student-ondernemerschap. Deze zouden meer verweven moeten zijn met elkaar. Betreft financiering voelt ze zich vrij beperkt als student, zeker in de sector waarin zij wil werken. Ze geeft aan dat ze hierdoor eerst zou moeten werken in loondienst vooraleer ze haar eigen project op kan zetten. Haar universiteit specifiek legt haar drempels op gezien ze geen ondernemersstatuut hebben voor studenten. Verder ligt de focus tijdens de lessen heel sterk op corporate business en niet op ondernemerschap. Ook de bedrijfspresentaties gaan steeds over grote bedrijven waardoor stages of werken bij kleine bedrijven of start-ups niet aangemoedigd wordt. De overheid legt bovendien drempels op wat omtrent het juridische achter een opstart. Er bestaat hiervoor echter wel een telefoonlijn waar je bij terecht zou kunnen, maar deze kan je niet altijd helpen en bovendien krijgt ze het gevoel dat ze minder geïnteresseerd worden wanneer ze zegt dat ze student is, aldus deze deelnemer. Wat betreft fiscaliteit geeft ze aan dat er een sfeer heerst bij ondernemers om belastingen te verlagen, maar zelf heeft ze er weinig ervaring mee en wil ze er nog geen uitspraak over doen. Als volgend struikelblok geeft ze aan dat werken in loondienst een sterke concurrent is van ondernemen gezien het een makkelijkere manier is om geld te verdienen en kapitaal op te bouwen. Ondernemen wordt ondermijnt door foute financiële incentives. Opleidings- en omgevingsnoden – Er bestaan veel gratis wedstrijden of workshops die je begeleiden en op deze manier dus ook student-ondernemerschap stimuleren. Deze initiatieven moeten beter verspreid worden om studenten te bereiken. Student-ondernemerschap kan ontstaan vanuit iedere richting. Er moet dus meer samengewerkt worden tussen verschillende faculteiten. Aansluitend hierop dient je team voor je start-up complementair te zijn. Dit kan bereikt worden door zulke samenwerking. In iedere richting dient er volgens haar een basiscursus gegeven te worden omtrent ondernemerschap. Er moet meer nadruk gelegd worden op zelfontplooiing, het leren werken in team en de verschillende profielen die nodig zijn binnen een team. Op dit moment wordt er wel al ingezet op groepswerken, maar er blijven steeds frustraties omtrent free riders volgens haar. Ze wil hier zelf meer begeleiding zien zodat mensen in de toekomst weten hoe ze er zelf mee moeten omgaan. Ook begeleiding door bepaalde professoren omtrent juridische aspecten zoals oprichting of patentering kunnen stimulerend zijn volgens haar. Een volgende nood die ze aanreikt is het leren durven (bvb. vragen naar kapitaal of risico's nemen). Ze ziet nog een andere nood voor de aandacht voor ondernemerschap tijdens de les. Er moeten meer voorbeelden aangehaald worden tijdens de
les omtrent kleine start-ups. Ondernemerschap mag niet beperkt blijven tot voorbeelden uit Silicon Valley. Verder ervaart ze dat professoren niet aanvoelen dat de nood naar een ondernemersstatuut voor studenten zo hoog is. Dit staaft ze door haar eigen ervaringen toen ze hierover ging informeren. Zelf ziet ze, net als de samenwerking tussen faculteiten, de samenwerking
tussen
verschillende
universiteiten
als
een
mogelijkheid
om
student-
ondernemerschap te stimuleren. Zelf wil ze graag meer in contact komen met gelijkgezinden. Om student-ondernemerschap te stimuleren zal de nadruk in het onderwijs veel meer moeten liggen op het delen van ervaringen in plaats van theorie. Ze ziet ook een rol voor het middelbaar onderwijs in het stimuleren van ondernemerschap. In het middelbaar dient volgens haar al gestart te worden met het omgaan met boekhouden zodat iedereen al een aantal dingen weet omtrent economie en ondernemerschap. De taak van de overheid bestaat eruit ambtenaren bewust te maken van het belang van het stimuleren van ondernemerschap. De overheid moet bovendien de taalgebieden en universiteiten verbinden en ondernemers met elkaar in contact brengen.
Slaagkansen – Voor haar is ondernemen het simultaan hebben van verschillende projecten. Hoe meer projecten je tegelijkertijd hebt hoe meer je kan zien welk project een hogere slaagkans heeft ten opzichte van een ander project. Door het winnen van een geldsom met een ondernemerswedstrijd hadden ze een zeker voordeel. Ze ziet haar slaagkansen vergroten naar mate ze meer in aanraking komt met verschillende ondernemers of personen die veel kennis hebben van ondernemerschap. Ze ziet ook haar kansen vergroten als ze blijft openstaan voor nieuwe ideeën. Haar verwachtingen betreft ondernemen zijn het creëren van waarde voor haar persoonlijk, maar ook voor de maatschappij. Ze wil niet rijk worden, maar vooral doen wat ze graag doet zonder rekening te hoeven houden met te veel hiërarchische niveaus. Betreft ambitie hoopt ze internationaal te gaan. Ze geeft aan het gevoel te hebben haar onderneming te blijven uitbaten en niet door te verkopen wanneer het veel geld kan opleveren.
Interview 4 Struikelblokken – Een eerste struikelblok die ervaren werd was de effectieve opstart. Het was niet duidelijk voor de deelnemer of hij een btw-nummer nodig had, waar deze aangevraagd moest worden en welke vennootschapsvorm hij diende te nemen. De organisatie die student-ondernemers ondersteunt aan zijn hogeschool heeft hem uiteindelijk geholpen met deze vragen. Nadien bleek dat het ook belangrijk was in welke volgorde verschillende instanties benaderd moesten worden gezien de ene instantie gegevens nodig heeft die je aanvraagt bij een andere instantie. Hij omschrijft de hulp van deze interne ondersteuning als semi-correct. Het opstarten van een onderneming werd voornamelijk door hen begeleid, maar na de opstartfase kon hij terecht bij de overkoepelende organisatie Student Ghentrepreneur. De interne organisatie was volgens deze deelnemer echter wel een nodige schakel en hielp sterk bij de opstartfase. Een tweede struikelblok is het overaanbod aan (vaak tegenstrijdige) informatie over het opstarten van een onderneming. Hij geeft aan dat een stappenplan of handleiding voor student-ondernemerschap hem sterk geholpen zou hebben bij zijn opstart. Ten derde ziet hij studeren als een full-time bezigheid, maar het is niet makkelijk om opdrachten, examens en soms zelfs colleges te verplaatsen in functie van zijn zaak. Professoren
nemen
ondernemerschap.
vaak
Ook
geen
verplichte
positieve
houding
aanwezigheden
bij
aan
ten
opzichte
bepaalde
lessen
van
student-
beperken
het
ondernemen als student. De overheid beperkt student-ondernemers doordat ze hen te weinig geld laten verdienen zonder bepaalde sociale of fiscale voordelen te verliezen. De markt legt geen drempels op volgens deze deelnemer. Gevestigde bedrijven zien hem niet als concurrentie, aldus deze deelnemer. Hij ervaart echter wel vooroordelen ten opzichte van student-ondernemerschap. Hoewel hij vaak positieve feedback krijgt wordt hij naar eigen zeggen ook vaak als gek verklaard omdat hij veel risico zou nemen of omdat hij niet geniet van zijn studententijd. Het moment dat hij het meest dacht aan opgeven waren de momenten waarop hij dacht niet al zijn engagementen af te kunnen werken. Hij heeft al een aantal freelance opdrachten moeten opgeven omwille van deze engagementen en zijn eigen zaak. Opleidings- en omgevingsnoden – Hij keurt de pilootprojecten op de Artevelde Hogeschool waar je stage kan lopen in eigen je bedrijf of hier een thesis over kan schrijven goed. Hij wenst ook
de
mogelijkheid
om
in
plaats
van
sollicitatietraining
te
kunnen
kiezen
voor
ondernemerschapstraining waar de focus ligt op bijvoorbeeld het opstellen van een business en financieel plan. Hij geeft aan dat er in Gent al heel veel ingespeeld wordt op de nodige omgeving van studenten zoals het op poten zetten van evenementen, workshops en netwerken. Hij geeft wel aan dat niet alle evenementen even kwalitatief zijn. De media heeft bovendien veel aandacht voor Gentse student-ondernemers en de mentaliteit ten opzichte ondernemerschap ligt over het algemeen goed bij de lokale overheid, aldus deze deelnemer. Hij geeft aan dat events zeer nodig zijn zodat student-ondernemers mensen leren kennen die in een gelijkaardige situatie zitten en op deze manier hun ervaringen kunnen horen. Verder heeft hij een positieve ervaring kunnen opdoen betreffende ondernemerschap op de
middelbare school. Hier kreeg hij de kans een mini-onderneming op te starten, waardoor zijn aspiraties om te gaan ondernemen gegroeid zijn voor hem en zijn collega mini-ondernemers. Hij ziet het middelbaar echter niet echt als de plaats om mensen voor te bereiden op ondernemerschap gezien je volgens hem op dat moment nog niet weet wat je wil. Binnen het hoger onderwijs ligt dit, aldus de deelnemer, anders gezien je op dat moment normaal gezien meer bezig bent met je toekomstig professionele leven. Hij ziet de rol van het onderwijs als het verbreden van de horizon van zijn studenten. Hij legt echter wel de nuance dat ondernemerschap enkel gestimuleerd moet worden voor diegenen die niet bang zijn voor dergelijk risico en dus een oprechte interesse hebben voor ondernemerschap. Hij stelt voor dat student-ondernemerschap bij deze personen gestimuleerd moet worden zoals hij gestimuleerd werd. Hij vindt ook dat het hoger onderwijs meer moet inzetten op praktijkgericht onderwijs in plaats van uitsluitend te focussen op theorie, zeker binnen een hogeschool. In het universitair onderwijs vindt hij theorie nog aanvaardbaar gezien deze een andere rol te vervullen heeft: het aanbrengen van veel kennis. Zeker economie en bedrijfsbeheer moeten in praktijk omgezet te worden door bijvoorbeeld een bedrijf te leren opstarten, een belastingsbrief in te vullen of andere zaken die je later effectief zal moeten doen. Het onderwijs dient volgens deze deelnemer ook dieper in te gaan op mogelijkheden tot student-ondernemerschap betreft juridische structuren, wetgeving omtrent de bedragen die je mag verdienen als student en sociale en fiscale voordelen die je kan verliezen of behouden. Als volgende nood geeft hij aan dat er een Vlaams of federaal platform dient te komen waar student-ondernemers elkaar kunnen ontmoeten om nieuwe contacten te leggen of hun horizon te verbreden. Aan het einde van het interview legde hij nogmaals nadruk op de nood van steun van professoren of docenten bij het ondernemen. Hij pleit voor een verandering van mentaliteit waardoor docenten inzien dat werkgevers niet gaan vragen naar zijn ervaring uit verschillende schooltaken, maar bijvoorbeeld wel naar bepaalde opdrachten voor reële bedrijven die hij heeft uitgevoerd of naar zijn ervaring bij zijn eigen onderneming. Hij legde ook nadruk bij het geld dat je maximaal kan verdienen als student-ondernemer. Hij pleit voor een equivalent systeem voor student-ondernemers van de 50-dagen die jobstudenten op dit moment hebben. Hij wil bovendien meer kunnen verdienen en ziet ook de waarde hiervan voor anderen als stimulus om te gaan ondernemen als student.
Slaagkansen – Zijn verwachtingen lagen niet zeer hoog financieel gezien. Zijn doel was om iets te verdienen met iets wat hij leuk vond. Een andere verwachting van hem was veel praktijkervaring opbouwen. Hij wou oorspronkelijk zijn onderneming gebruiken in functie van zijn CV om makkelijker in loondienst te kunnen gaan werken en een sterk portfolio op te bouwen. Hoe langer hij bezig is met zijn onderneming merkt hij echter zelf dat hij vaker denkt aan het verder zetten van zijn eigen onderneming. Zijn slaagkansen ziet hij vrij hoog omwille van zijn ambitie en wilskracht om hard te werken aan deze onderneming. Hij geeft ook aan – wanneer hij zijn onderneming zou verderzetten – te gaan doen aan marktonderzoek om in te kunnen spelen op de markt. In zijn omgeving merkt hij dat medestudenten verdeeld zijn omtrent ondernemerschap. Een aantal zien zijn slaagkansen reëel, terwijl anderen sceptisch staan ten opzichte van zijn onderneming, onder andere het behalen van voldoende inkomsten om ze in stand te kunnen blijven houden. Dit heeft echter weinig effect op zijn visie op zijn slaagkansen of zijn perceptie op ondernemerschap. Hij geeft aan zijn leven lang te willen ondernemen op dit moment, zijnde het met deze onderneming of een nieuwe onderneming.
Interview 5 Struikelblokken – Deze deelnemer geeft aan dat haar studies op zich een eerste struikelblok waren. Ze ziet haar studentenperiode slechts als periode om uit te proberen hoe mensen reageren op haar producten. Verder geeft ze aan onzeker te zijn ten opzichte van ondernemerschap omwille van het economisch klimaat en de crisis die nog steeds speelt. De markt legt haar naar eigen zeggen geen drempels op. Dit is mede omdat ze een niche aanspreekt ten opzichte van bestaande kledingzaken die een breder publiek aanspreken, aldus deze deelnemer. Betreft financiering denkt ze voornamelijk geld te verkrijgen van haar eigen kapitaal als van haar netwerk. De bank ziet ze als een secundaire financieringsbron om het behaalde
kapitaal
nog
verder
aan
te
vullen.
Betreft
het
onderwijs
ziet
ze
weinig
struikelblokken. Ze ziet haar specifieke (bedrijfseconomische) richting als opstap naar het ondernemerschap. Ze zegt wel dat het onderwijs zich te veel focust op corporate business en minder focus legt op ondernemerschap. Verder geeft de deelnemer ook aan dat ze pas tijdens haar bacheloropleiding besefte dat ze wou gaan ondernemen. Voor ze een nieuwe, passende opleiding kon kiezen die bij deze interesse aansloot diende ze haar studie af te ronden. Deze interesse diende ze echter al ontdekt te hebben na haar middelbare opleiding om van daaruit een gepaste opleiding te kunnen kiezen, aldus de deelnemer. Betreft haar omgeving krijgt ze enerzijds feedback dat ondernemerschap risicovol is, maar anderzijds voelt ze haar door dezelfde personen ook gesteund. Zo krijgt ze soms conservatieve en pessimistische opmerkingen omtrent waar ze financiering zal vinden. Als volgend struikelblok geeft ze aan dat er te hoge belastingen zijn, een te hoge loonkost, dat het moeilijk is financiering te krijgen bij de bank en dat ondernemen een administratieve rompslomp met zich meebrengt. Zelf geeft ze aan geluk te hebben dat haar vader veel kennis heeft van de nodige administratie en juridische aspecten omtrent ondernemerschap. Persoonlijke steun is volgens haar dan ook zeer belangrijk is bij het starten van een onderneming. Het vinden van een co-founder kan hier een mogelijke oplossing voor zijn. Betreft het ondernemen als student heeft ze weinig opgezocht gezien ze de focus legt bij het studeren en haar studentenjob. Ze geeft aan dat het financiële aspect hetgene was waardoor ze het meest twijfelde om de ondernemersdroom op te geven. De trigger voor deze twijfels is voornamelijk het dalende consumentenvertrouwen en andere negatieve nieuwsberichten omtrent ondernemerschap. Opleidings- en omgevingsnoden – Ze geeft eerst aan dat men jonge mensen bewust moet maken dat er een mogelijkheid bestaat om te gaan ondernemen in plaats van werken in loondienst met als gevolg ondernemerschap stimuleren. Verder geeft ze aan dat het de rol van het onderwijs is om een basis te geven betreft bedrijfsbeheer. Vervolgens duidt ze op het nut van het hebben van een zekere ervaring binnen de branche waarin men wil gaan ondernemen. Een stage is volgens haar nog steeds te artificieel en weinig zoals het in het echt is. Dit staaft ze aan de hand van haar eigen stage-ervaring uit haar vorige opleiding. Ze geeft aan dat de belangrijkste ingrediënten voor ondernemerschap passie voor je vak zijn en voornamelijk durven om mensen aan te spreken en op te starten. Verder duidt ze op de betere begeleiding
in professionele bacheloropleidingen betreft praktijkervaring ten opzichte van deze begeleiding in een universitaire opleiding. Testimonials waren binnen haar opleiding voor haar tot nu toe de interessantste manier om bij te leren hoe het er in het echt aan toegaat. Betreft de overheid weet ze niet goed wat de huidige maatregelen zijn die ze treffen om studentondernemerschap te stimuleren. Ze geeft wel aan dat de loonkost te hoog is in België om te groeien als startende onderneming. Ze reikt de oplossing aan om gradueel belastingen te laten stijgen naarmate de opbrengsten stijgen.
Slaagkansen – Haar verwachtingen en doelen waren voornamelijk om iets wat zij op de huidige markt mist om te zetten in een soort business als hobby. Het was naar eigen zeggen een risicoloze opstart. De financiële verwachtingen hielden enkel in haar persoonlijk geïnvesteerde
kosten
eruit
te
halen,
een
eerste
kennismaking
te
hebben
met
het
ondernemerschap en mensen kennis te laten maken met haar idee. Haar ambities liggen in autonomie en het meer officieel maken van haar onderneming door het maken van een eigen website en op allerhande manieren haar onderneming verder uit te bouwen. Ze heeft de ambitie om een eigen winkel te starten als vaste waarde in Leuven. Ze schat haar slaagkansen hiervoor hoog in gezien ze zichzelf goed differentieert van de andere zaken die substituten verkopen. Ze wil levenslang ondernemen indien mogelijk.
Interview 6 Struikelblokken – Enerzijds vindt deze deelnemer dat studeren veel deuren opent gezien er in Gent een goed ondernemersklimaat heerst. Hij wijst op de sterke ondersteuning naar studenten toe (bvb. netwerksessies en aandacht van de pers). Ook tijdens zijn studies ziet hij een aantal vakken waar hij eigen projecten moet uitwerken en een aantal unieke ervaringen kon opdoen dankzij de universiteit. Als laatste positief aspect van de combinatie tussen studeren en ondernemen ziet hij het zelfstandig statuut voor studenten waardoor hij zijn lessen en examens kan verplaatsen indien nodig. Anderzijds zegt hij dat studeren op zich een drempel vormt tot ondernemen. Een eerste drempel die hij ervaart is dat hij tijdens bepaalde periodes geen zaken kan doen omwille van examens. Om deze reden neemt deze deelnemer ook nooit deel aan herexamens. Aansluitend hierop zijn bepaalde lessen zeer aangeraden om te volgen om te slagen voor de cursus. Ook dit ervaart hij als een struikelblok. Behalve de drempels die het onderwijs hem opleggen geeft hij aan dat de overheid hem slechts toelaat om 1 500 EUR per jaar te verdienen terwijl een jobstudent naar eigen zeggen tot 6 000 EUR per jaar kan verdienen. Dit lost hij ondertussen op door zijn winsten niet uit te keren aan zichzelf, maar binnen zijn vennootschap te houden. Betreft financiering gaf hij aan soms moeite te hebben om de nodige credibiliteit te krijgen als student-ondernemer. Hierdoor moet hij op zoek gaan naar andere methoden van financiering dan financiële instellingen (bvb. business angels). Vervolgens geeft hij aan dat de mensen in zijn omgeving bij aanvang van zijn studentondernemerschap kritisch waren ten opzichte van zijn traject en hun voorkeur uitten voor een standaardtraject. Hij krijgt bovendien soms te maken met jaloezie binnen zijn persoonlijk netwerk. Tenslotte zegt hij nooit het gevoel gehad te hebben te willen stoppen met ondernemen door deze drempels, maar hij heeft wel momenten gekend waarin hij overwoog om te gaan werken als intrapreneur bij een bestaand bedrijf in plaats van als entrepreneur. Opleidings- en omgevingsnoden – Volgens deze deelnemer heeft het hoger onderwijs een grote rol in het stimuleren van ondernemerschap. Dit moet volgens hem gebeuren door meer ondernemerschapsgerichte vakken te geven. Als eigen voorstel reikt hij een verplicht vak ondernemen aan dat door een ondernemer gegeven wordt in plaats van een professor. Dit vak zou moeten gaan over de ervaringen van deze ondernemer en moet duidelijk maken hoe belangrijk ondernemen is voor de maatschappij. Hij geeft aan dat er binnen zijn opleiding meer aandacht geschonken moet worden aan het ontwikkelen van de competentie empathisch vermogen. Andere zaken die relevant zijn voor het ondernemerschap worden binnen zijn richting goed aangebracht naar zijn inziens. Hij geeft aan dat het wel nodig is dat docenten de wetgeving uitleggen omtrent bijvoorbeeld de opstart van een onderneming en wat de voorwaarden en gevolgen zijn van inkomsten op je persoonlijke vermogen en verplichtingen. Betreft het stimuleren van ondernemerschap moet de overheid volgens hem stempelgeld uitkeren aan personen die willen ondernemen om op deze manier hun onderneming op gang te trekken. Ook het verlagen van sociale lasten is belangrijk tijdens de eerste twee jaren van een onderneming. Tenslotte geeft hij ook aan dat voordelen van alle aard afgeschaft moeten
worden gezien een ondernemer (op bvb. een bedrijfswagen) daardoor te veel belastingen moet afstaan uit zijn persoonlijk vermogen terwijl deze voornamelijk zakelijk gebruikt wordt.
Slaagkansen – De gemiddelde student schat zijn kansen, aldus de deelnemer, laag in omdat hij ziet dat weinig studenten de juiste persoonlijkheid en ambitie hebben om te gaan ondernemen. Hij denkt dat mensen angst hebben om te ondernemen omdat er geen zekerheid is op een inkomen. Zelf is hij zijn btw-nummer gaan halen zonder te weten wat hij effectief ging doen. Hij geeft aan dat zelfzekerheid zeer belangrijk is bij het ondernemen. Betreft zijn eigen ambities wil hij beursgenoteerd worden. Hij heeft ook een exit-strategie voor handen en wil na zijn exit een nieuwe uitdaging zoeken. Verder hoopt hij in de toekomst over verschillende sectoren en binnen verschillende landen handel te drijven. Met zijn andere vennootschap wil hij voornamelijk zoveel mogelijk geld verdienen.
Interview 7 Struikelblokken – Deze deelnemer ervoer geen problemen bij het opstarten, maar wel bij het combineren van zijn studies en zijn zelfstandige activiteit. Dit vormde een struikelblok omwille van het gebrek aan flexibiliteit betreft lesuren aan zijn universiteit. Hij kreeg wel de nodige kansen tot ondersteuning, maar wist via zijn eigen referentiekader en wat opzoekwerk al veel van ondernemerschap af, aldus deze deelnemer. Een groot struikelblok dat hij op dit moment ervaart is het aanreiken van de juiste informatie aan jongeren die interesse hebben om te gaan ondernemen als student. In Gent ziet hij een zeer positieve evolutie tot een goed uitgebouwd platform van ondersteunende organisaties. Hoewel er een statuut voor studentondernemers bestaat in Gent merkte hij dat dit in de praktijk geen rechten kan afdwingen. Hij merkt echter wel bij studenten aan andere hogescholen dat zij hier betere ervaringen mee hebben. Hij vult aan dat de continuïteit van de onderneming bemoeilijkt wordt omwille van examenperiodes. Hij moest optimaal gebruik maken van de examenzittijden om voordelig belast te worden. Ongeacht deze moeilijkheden geeft hij aan dat het ideaal is als student om op te starten als ondernemer. Enerzijds heb je tijdens je studies geen vaste job en dus genoeg tijd om je bezig te houden met ondernemen. Anderzijds wordt je niet belast op je eerste 8 000 EUR inkomsten, aldus de deelnemer. Hij geeft – in tegenstelling tot anderen – aan dat studenten genoeg kunnen verdienen, maar dat ze alleen belast worden op hun inkomsten van zodra ze een bepaalde grens overschrijden. Hij zegt dat zulke uitspraken komen van mensen met te weinig kennis omtrent de regelgeving. Betreft de overheid ziet hij de voornaamste struikelblokken bij de hoge bureaucratie, regelgeving en administratie. Bovendien ervoer hij ook een aparte regelgeving voor zijn sector. Ongeacht deze struikelblokken geeft hij aan niet te geloven dat de opstartprocedure studenten afremt om te gaan ondernemen. Hij legt wel de nuance dat zijn referentiekader vertekend kan zijn omwille van de vele student-ondernemers hij al heeft kunnen ontmoeten. Een volgend struikelblok dat hij ervoer was de perceptie op je credibiliteit als jongere. Deze ligt naar zijn ervaring lager dan de werkelijkheid. De drempel waar hij het meest last van had waren zijn medestudenten die geen appreciatie of begrip hebben
voor
student-ondernemerschap.
De
oplossing
hiervoor
is
het
opstarten
van
communities met gelijkgezinden om deze barrière te overwinnen, aldus de deelnemer. Hij heeft geen momenten gehad waar hij dacht aan opgeven gezien hij geen grote investeringen hoefde te doen en geen hoge risico's nam. Opleidings- en omgevingsnoden – Een eerste nood die deze deelnemer ziet is het meer introduceren van keuzevakken of minors omtrent ondernemerschap of zelfs het runnen van een bedrijf. Dit zou toegankelijk moeten zijn binnen iedere studierichting, maar niet verplicht, aldus deze deelnemer. Hierin moeten ook moeilijkheden aangehaald worden omtrent fiscaliteit. Dit zou zelfs in het middelbaar meer aangeleerd mogen worden volgens deze deelnemer. Ook leerlijnen waar ondernemersvakken elkaar opvolgen ziet hij als iets positief. Fiscaal recht, marketing, het schrijven van een business plan en financieringsvormen ziet hij als onderwerpen die zeker in deze cursussen terug moeten komen om studenten zo goed mogelijk
voor te bereiden op ondernemerschap. Dit is ook de rol van het onderwijs volgens hem. Hij ziet ter aanvulling van deze cursussen ook een zeker luik voor de studenten die een zekere interesse ontwikkeld hebben om deze vaardigheden om te zetten in praktijk. Dit kan volgens hem geberen door hen eigen projecten uit te laten werken in functie van hun opleiding. Volgens de deelnemer is er ook een nut voor testimonials van ondernemers. Op deze manier kan iedereen de ervaringen horen van ondernemers en op deze manier ook de zaken leren kennen die nodig zijn om een bedrijf te leiden. Hij trekt echter wel de grens dat ondernemerscompetenties door jezelf ontwikkeld moeten worden en niet door de universiteit. Als eigen opleidingsnoden om een betere ondernemer te worden ervoer hij recht, boekhouden en economie als de belangrijkste. Over het algemeen wenst hij minder vakken, maar meer algemene zaken die iedere burger zou moeten weten. Betreft de overheid zouden er campagnes opgezet moeten worden om appreciatie te creëren voor iedereen die iets wil opstarten, aldus de deelnemer. Hij ziet dit als onderdeel van het creëren van een samenleving waar ook ondernemers geapprecieerd worden en waar men niet enkel zit te wachten tot wanneer deze falen. Ook het creëren van ondernemerscommunities waar gelijkgezinden elkaar kunnen ontmoeten en hun ervaringen delen zou een positievere omgeving creëren.
Slaagkansen – Volgens de ervaring van deze deelnemer zien studenten die effectief starten hun kansen lager dan ze in werkelijkheid zijn, want ze slagen volgens hem bijna allemaal en hebben zich goed geïnformeerd en met veel mensen gesproken. De algemene student ziet zijn slaagkansen te hoog. Hoe meer informatie men krijgt hoe meer de onzekerheid stijgt, maar aan deze paradox is niets te doen volgens hem. Persoonlijk had hij de snelheid waarmee zijn onderneming zou groeien overschat. Het verkrijgen van klanten heeft hij dan weer onderschat. Zijn financiële verwachtingen liggen in lijn met wat hij behaalde: een stevig betaalde vakantiejob. Hij is niet meer van plan met deze specifieke onderneming van start te gaan, maar hij is wel van plan om te gaan ondernemen op een andere manier. Hij wil een avontuurlijke levensstijl financieren met het ondernemen. Hij wil dat alles wat hij doet in zijn eigen handen ligt en dat dit zijn eigen verantwoordelijkheid is. Hij ziet zichzelf levenslang ondernemen.
Interview 8 Struikelblokken – Een eerste struikelblok voor deze deelnemer was het financieren van zichzelf voor bepaalde licenties, programma's of een wagen. Verder ziet hij het vinden van cofounders als een struikelblok. Deze heeft hij slechts gevonden na een aantal maanden na de effectieve opstart van zijn onderneming. Het vinden van klanten ziet hij niet als struikelblok. Tijdens de opstart van een onderneming kan dit echter wel een struikelblok betekenen, aldus de deelnemer. Wat hij wel moeilijk vond was het leggen van de juiste focus bij het ondernemen. Het durven afwijzen van opdrachten en zichzelf profileren binnen de markt was voor hem niet makkelijk. Ook time management en automatisatie van het werk waren moeilijke aspecten. Het onderwijs legde hem drempels op gezien er verplichte opdrachten en examens
in
te
plannen
zijn.
Hij
ziet
weinig
ondersteuning
betreft
het
student-
ondernemerschap binnen het onderwijs. Hij geeft aan dat het statuut voor studentondernemers in praktijk weinig impact heeft gehad voor hem. Wat hij wel aangeeft is dat hij de eerste 1 600 EUR onbelaste inkomsten kan behalen, maar dit dit veel minder is dan wat je als jobstudent praktisch onbelast kan verdienen. Hij zou liever een belastingvoordeel zien ten opzichte van jonge ondernemers. Wat hij wel goedkeurt is dat hij aan de hand van het starterscontract voor 5 000 EUR consultancybudget kan krijgen van de stad Gent. Bovendien kan je hiermee de 80 EUR die je moet betalen voor je btw-nummer terugtrekken, aldus de deelnemer. Hij spreekt ook positief over de algemene ondersteuning binnen de stad van zijn studies en alle instanties die hiermee betrokken zijn. Hij heeft geen ervaring dat mensen hem niet serieus zouden nemen als student-ondernemer, maar hij ziet dat mensen je juist sneller willen helpen als ze zien dat je ambitieus bent. De deelnemer geeft wel aan dat sommige vrienden niet begrijpen dat een nine-to-five voor hem niet bestaat. Hij trekt zich wel op aan collega-ondernemers. Hij dacht vaak aan opgeven door een aantal tegenslagen, maar deze kunnen ook een positief effect hebben gezien deze je harder kunnen motiveren. Tijdens de opstartfase heeft hij dit gevoel nooit ervaren. Opleidings- en omgevingsnoden – De deelnemer geeft aan dat mensen zichzelf moeten kunnen blijven bijscholen betreft technische vaardigheden wanneer je een eenmanszaak of familiebedrijf opstart. Langs de andere kant zijn er serial entrepreneurs die een andere soort bijscholing nodig hebben. Voor hem was het belangrijk om de theorie die hij tijdens de les zag toe te passen op zijn onderneming. Zo kon hij bij het bekijken van fictieve balansen tijdens de les
deze
zaken
toepassen
op
zijn
eigen
balans.
Voor
het
ontwikkelen
van
ondernemerscompetenties ziet hij geen rol binnen het onderwijs, maar voor andere organisaties zoals BRYO (Voka) en Centrum voor Ondernemen (Hogeschool Gent). Hij herhaalt dat het doen het belangrijkste is om te leren ondernemen. Het opstarten van mini-projecten kan volgens de deelnemer een mogelijke stimulus zijn om te starten met ondernemen. Hij ziet wel dat er al een aantal keuzevakken bestaan in een aantal richtingen in de stad waar hij studeert waar men zich bezig houdt met ondernemen. De overheid zou subsidies moeten geven, aldus de deelnemer, maar ook een officieel statuut voor student-ondernemers moeten
introduceren. Er mogen ook subsidies op bepaalde innovatie-projecten komen, maar deze zijn niet zeer toegankelijk voor studenten, aldus de deelnemer. Men zou je als jongere meer moeten begeleiden bij het indienen van een aanvraag tot subsidies voor een project en meer investeren in jongeren omdat ze minder ervaring hebben bij het opstarten van een project.
Slaagkansen – De deelnemer onderneemt niet voor persoonlijke rijkdom, maar omdat hij het graag doet en er passie voor heeft. Hij wil nu hard werken, omdat hij naarmate hij ouder wordt niet altijd hetzelfde wil doen en ook niet steeds even hard wil blijven werken. Hij had bij de start van zijn onderneming veel dromen, maar ook veel vragen zoals of hij wel geld zou verdienen en genoeg klanten zou hebben. Hij wil op dit moment sterk groeien met zijn onderneming en wil behalve het leveren van diensten ook een zeker product op de markt brengen om recurrente opbrengsten te genereren. Hij ziet dit niet als makkelijk, maar ziet het wel als haalbaar. Hij ziet zichzelf nog vijf jaar bezig zijn met zijn huidige onderneming om nadien met een andere te starten. Hij ziet zichzelf als serial entrepreneur, het investeren in ondernemingen en verkopen van zijn eigen start-ups.
Interview 9 Struikelblokken – Het financiële aspect betekende het grootste struikelblok voor deze deelnemer. Banken staan niet te springen om in jonge mensen te investeren, aldus de deelnemer. Ook het vinden van financiële middelen binnen het persoonlijk netwerk bleek moeilijk. Het interpersoonlijke aspect betekende ook een struikelblok voor haar. Het vinden van een betrouwbare partner was niet makkelijk en uiteindelijk werd de onderneming ook stopgezet gezien de samenwerking niet goed verliep. Ze had niet het gevoel om veel kennis te ontbreken betreft economie gezien ze een co-founder had die wel een bedrijfseconomische opleiding genoten had. Het bleek ook dat ze niet de doelgroep was van sommige initiatieven die het ondernemen zouden stimuleren. Ze geeft aan dat je door de overheid niet genoeg kunt verdienen met ondernemen gezien er te hoge belastingen zijn op inkomsten. Hierdoor konden ze noch investeren, noch groeien, aldus de deelnemer. Bovendien waren er een aantal regelgevingen die sectorspecifiek zijn en waar ze geen weet van had. Vanuit haar persoonlijk netwerk kreeg ze ook pessimistische reacties, maar ze loste haar eigen onzekerheid op door risicoloos te starten met lage kosten. Interpersoonlijke conflicten met haar collega waren de momenten waarop ze het meest dacht aan opgeven. Ze geeft aan dat je een start-up best op jezelf doet om deze te vermijden. Ze zegt dat hiërarchie, ook binnen een start-up, nodig is. Opleidings- en omgevingsnoden – Deze deelnemer geeft aan dat het middelbaar onderwijs volgens haar niet opgedeeld zou mogen worden op zo een vroeg stadium van de opleiding. Ze vindt dat iedereen een basis moet krijgen van bedrijfseconomische vakken. Ze geeft aan dat het onderwijs zeker een kennismaking met het gebied van ondernemerschap moet garanderen en het financiële aspect ervan. Dit kan je bovendien gebruiken in je dagelijks leven volgens haar. Ze ziet deze kennismaking als theorie van prijscurves, vraag en aanbod en voornamelijk de standaard dingen waardoor je zelf kan beslissen waarmee je verder wil gaan. Ze ziet het berekenen van bepaalde zaken zoals ratio's belangrijk, maar ook de toepassing ervan. Ze pleit voor een systeem dat iedere week theorie en praktijk afwisselt omtrent ondernemerschap. Ze ziet het idee van het verplicht opzetten van een mini-onderneming echter iets te ver gaan. Ze ziet het wel zeer belangrijk dat iedereen met interesse hier toegang tot krijgt. Ze geeft aan dat het aanleren van kennis betreft financieringsbronnen een belangrijke opleidingsnood was voor haar. Ook het leren omgaan met geld in het dagelijks leven ziet ze als belangrijk binnen het onderwijs. Ze ziet het niet als noodzakelijk om een studentenstatuut voor zelfstandigen in te voeren. Dit zou handig zijn, aldus de deelnemer, maar ze geeft aan niet te weten of er een breed draagvlak voor is binnen haar school. De deelnemer heeft wel last gehad van de planning van examens en dit te combineren met ondernemerschap. Ze geeft aan dat de overheid moet inzetten op een kennismaking met ondernemerschap naar studenten toe. Iedereen is conservatief hierin volgens haar en denkt enkel in standaardtrajecten van studentenjobs en niet-ondernemen.
Slaagkansen – De deelnemer had zelf geen hoge verwachtingen betreft ondernemerschap. Ze gaf aan gewoon het project uit te proberen en indien het niet rendabel zou geweest zijn er gewoon mee te stoppen. Ze gaf wel aan dat naarmate haar onderneming groeide ze meer tijd moest steken in haar onderneming, maar ze deze niet kon opbrengen. Haar ambitie was voornamelijk om plezier te maken, iets bij te leren en een kleine bijverdienste eraan over te houden. Voor haar collega lag de focus op het financiële. Haar vriendenkring had twijfels bij de bedrijfsactiviteit en het ondernemerschap op zich, maar ze liet zich hier niet door beïnvloeden. Ze gaf aan dat kennissen van haar weinig vertrouwen hadden in de slaagkansen van de onderneming. Ze ziet zichzelf na haar studies wel nog een kleine onderneming starten, maar zonder oog op groei. Ze ziet ondernemerschap eerder als een optie voor bijberoep dan als primaire bron voor inkomsten.
Interview 10 Struikelblokken – Het meest uitdagende struikelblok volgens de deelnemer is dat je niet weet waar je mee moet beginnen en welke instanties je moet aanspreken bij het starten van een onderneming. Hij geeft wel aan dat het positief is dat UNIZO periodiek lessen geeft omtrent belastingen en allerlei kosten die je kan verwachten als je een onderneming start. Hij geeft aan dat hij zijn zaken perfect kan combineren met zijn examenperiodes, maar zegt er wel bij dat dit afhankelijk is van de bedrijfsactiviteit. Hij merkt wel dat hij persoonlijk minder drempels ervaart omwille van zijn opleiding. Hij leert hier de kleine details zoals het opstellen van een business plan, financieringsbronnen voor startkapitaal op te halen en het vermijden van conflicten. Door deze lessen gaat er veel veranderen aan ondernemerschapsgedrag. De overheid legt drempels op betreft strenge controles op btw en de stiptheid waarop alles op tijd ingevuld en ingediend moet worden. Ze doen wel steeds meer hun best door studentondernemers te steunen en hen vrij te stellen van belastingen wanneer ze onder een bepaalde grens van inkomsten zitten, aldus de deelnemer. Hij zegt wel genoeg te kunnen verdienen als student gezien hij weinig kosten heeft als thuiswonende. Hij geeft aan dat studentondernemerschap niet veel verandert heeft betreft zijn sociaal of fiscaal statuut. Bovendien behoudt hij ook zijn kindergeld. Hij vindt het logisch dat wanneer je veel verdient je de fiscale regels moet volgen en voldoende belastingen moet betalen. Hij geeft aan weinig drempels te ondervinden betreft concurrentie en financiering. Betreft zijn vriendenkring denken mensen vaak dat hij zeer veel verdient. In zijn geval is dat zeker niet zo, aldus de deelnemer, maar zijn doel is ook slechts om voordelig te blijven en mensen tevreden te stellen. Het is voor hem bovendien ook geen drempel dat mensen zijn inkomsten fout beoordelen. Hij ziet het eerder als motiverend wanneer mensen denken dat hij geen standaardtraject als jobstudent kiest. Behalve bij het maken van kosten die hij niet in winst kan omzetten heeft hij geen momenten gehad waarop hij dacht aan opgeven. Bij het starten van het ondernemen had hij hetzelfde gevoel. Je moet durven risico nemen. Opleidings- en omgevingsnoden – De deelnemer vindt dat jongeren moeten leren creatief te denken, problemen te identificeren en deze op te lossen in een business concept. Ook het aftoetsen van je idee met andere mensen is belangrijk volgens hem. Het onderwijs moet zich meer focussen op het stimuleren van creativiteit. Verder moet het onderwijs jongeren kritisch leren zijn en zichzelf steeds leren verbeteren. Het onderwijs moet echter niet aan iedereen leren hoe een business plan te schrijven en algemene ondernemersvaardigheden aan te leren. Dit moet wel toegankelijk zijn voor iedereen die interesse heeft in het ondernemerschap. Het middelbaar onderwijs heeft hier geen rol in gezien je op dat moment niet weet of je al dan niet ondernemer wil worden. Hij geeft aan dat opvoeding en persoonlijkheid belangrijker zijn dan competenties die het onderwijs aan zou moeten leren, behalve creativiteit en kritisch zijn. Hij geeft aan dat hij zelf meer zou moeten leren om alternatieven te overwegen en meer alternatieven te produceren. Ook het leren nemen van risico's is belangrijk. Wetgeving en boekhouding worden hem aangeleerd in zijn specifieke opleiding, dus voor hem persoonlijk
was dit zeker geen opleidingsnood. Boekhouding is makkelijk om op jezelf te leren via het internet volgens hem. Hij ziet het niet reëel dat deze zaken toegevoegd worden in bestaande opleidingen gezien de studie die men wil doen niet genoeg aandacht zou krijgen op deze manier. Dit moet tijdens de vrije tijd gebeuren indien men wil ondernemen. De overheid dient student-ondernemerschap te stimuleren door de procedures te vereenvoudigen. Ook de infoavonden bij UNIZO ziet hij als zeer nuttig. Hij zou wel graag een overkoepelende dienst zien als eerste aanspreekpunt voor vragen omtrent student-ondernemerschap en fiscale zaken. Hij geeft aan dat een studentenstatuut voor ondernemers niet nodig is gezien je na je studies ook je planning moet kunnen maken. Als je dit niet kan als student en je examens niet kan combineren met je onderneming zal je dit na je opleiding ook niet kunnen. Tenslotte geeft hij aan dat er veel verschillende lokale wetgevingen zijn die niet overzichtelijk en toegankelijk zijn voor de doorsnee persoon. Dit zou opgelost moeten worden.
Slaagkansen – Bij de opstart wou de deelnemer snel groeien en mensen tevreden stellen. Hij had geen specifieke financiële verwachtingen gezien hij weinig kosten had, behalve de aankoop van de nodige hardware. Met deze activiteit wil hij later niet verder gaan gezien dit financieel niet rendabel genoeg is. Hij wil eerst ervaring opdoen door in consultancy te werken met verschillende klanten. Na een tiental jaar ziet hij zich zijn eigen onderneming starten. Hij geeft aan pas zeker te zijn van slaagkansen van de onderneming wanneer deze vijf jaar overleeft. Hij geeft wel aan dat je moet blijven geloven in de slaagkansen zelfs wanneer je verlies draait tijdens een bepaalde periode. Hij geeft aan dat mensen die er niet mee bezig zijn niet weten of ze al dan niet zullen slagen. Hij ziet wel tijdens de les dat er vaak zeer specifieke vragen komen dat het gevoel geeft dat jongeren ook wel bezig zijn met ondernemerschap en dus geloven in hun slaagkansen.
Interview 11 Struikelblokken – De deelnemer geeft aan dat de directe omgeving van een studentondernemer een eerste drempel is. Ouders zeggen vaak dat een onderneming risicovol is en dat de scholen niet de juiste faciliteiten hebben om dit te gaan ondersteunen. Er zou een ondernemersstatuut
moeten
zijn
waardoor
je
's
avonds
naar
de
les
kan
gaan
of
herhalingslessen hebt iedere maand, examens meer kan spreiden of zelfs gebruik kan maken van een incubator van de school, aldus de deelnemer. Het niet kunnen spreiden van examens ervaart hij als een drempel die hem afremt, maar niet weerhoudt van het ondernemen. Student-ondernemerschap wordt volgens hem nog te weinig gestimuleerd door het hoger onderwijs. Er ligt een te sterke focus op corporate business en te weinig focus op entrepreneurship en jobmogelijkheden bij KMO's volgens deze deelnemer. Een verplicht eerstejaarsvak ondernemerschap ziet hij als welkom. Behalve het onderwijs legt ook de overheid zekere drempels op volgens deze deelnemer. De overheid heeft een zeer complexe regelgeving omtrent kinderbijslag, sociale en fiscale statuten. Hij weet bijvoorbeeld niet vanaf welke grens zijn kinderbijslag verloren zou gaan. Op dit moment moet hij hierdoor heel veel navraag doen bij een sociaal secretariaat of zijn boekhouder. Hij weet nog steeds niet helemaal hoe de regelgeving in elkaar zit. Volgens hem moet er enerzijds veel duidelijkere informatie verschaft worden omtrent student-ondernemerschap, maar anderzijds is het proces ook niet makkelijk om uit te leggen en begrijpen. Dit proces dient vergemakkelijkt te worden. Mensen die op korte termijn financiële winsten willen behalen zijn echter wel sneller geneigd om te werken als jobstudent en niet als student-ondernemer. Er dient een rechttrekking te gebeuren volgens hem betreft het financiële en de mate waarin student-ondernemers geld kunnen verdienen. Wanneer hij praat met andere ondernemers merkt hij wel dat hij niet altijd serieus genomen wordt en zich moet bewijzen om te tonen dat hij de nodige achterliggende kennis heeft. Betreft concurrentie heeft hij nog geen problemen gehad om de markt te betreden. Ook betreft financiering heeft hij niet veel problemen gehad voor zijn opstart gezien hij geen hoog startkapitaal nodig had. Voor het verkrijgen van extra financiering van investeerders ervoer hij wel moeilijkheden. Hij dacht nog niet veel aan het opgeven van ondernemerschap. Alleen wanneer een aantal tegenslagen samen komen of wanneer hij een jobaanbieding krijgt is het soms verleidelijk om te stoppen. Opleidings- en omgevingsnoden – Hogescholen en universiteiten spelen een enorm belangrijke rol in het stimuleren van student-ondernemerschap volgens deze deelnemer. Op dit moment wordt alles te academisch benaderd en wordt de stap naar student-ondernemerschap niet genoeg bevorderd. Dit valt op ten opzichte van de mini-ondernemingsinitiatieven in het middelbaar onderwijs. Hogescholen en universiteiten moeten een forum voorzien waar studenten met een idee elkaar kunnen aanspreken om elkaar verder te helpen. Ook een centraal persoon waar ze terecht kunnen met deze ideeën zou mogelijk een positieve stap zijn naar het stimuleren van ondernemerschap. Dit zou een soort 'Eerste hulp bij ondernemen' moeten zijn dat als eerste klankbord dient en doorverwijst. Ook het opzetten van mini-
ondernemingen binnen bepaalde projecten tegenover wazige casussen die op dit moment gebruikt worden kan stimuleren tot ondernemerschap, aldus de deelnemer. De deelnemer geeft aan dat vakken omtrent financieel management, vakken omtrent algemeen management en het omgaan met mensen (people management) van hem een betere ondernemer kunnen maken. Hij ziet dit in het onderwijs vertaald door het leren opstellen van een business en financieel plan. Iedere student zou de keuze moeten hebben om bepaalde vakken op te nemen omtrent ondernemerschap indien ze hier interesse voor hebben volgens hem. Betreft het proces en de wetgeving omtrent student-ondernemerschap mag meer gecommuniceerd worden
naar
studenten
toe.
Ook
de
relatie
student-professor
versoepelen
kan
drempelverlagend werken gezien studenten op deze manier sneller vragen durven stellen aan professoren waar je geen les van krijgt. Volgens hem moet er enerzijds veel duidelijkere informatie verschaft worden omtrent student-ondernemerschap, maar anderzijds is het proces ook niet makkelijk om uit te leggen en begrijpen. Dit proces dient vergemakkelijkt te worden. Er dient een rechttrekking te gebeuren volgens de deelnemer betreft het financiële, en het interessanter maken voor studenten om te gaan ondernemen. Ondernemerschap wordt volgens hem wel gewaardeerd. De hogeschool of universiteit moet, aldus de deelnemer, ook een incubator voorzien om student-ondernemers te begeleiden bij de opstart, bovendien een ruimte voorzien om samen te zitten met mede-ondernemers en een zekere werkplaats te krijgen binnen de school. Hij legt nadruk op de nood van een statuut voor studentondernemers binnen studentensteden, naar Gents model.
Slaagkansen – Bij de opstart dacht de deelnemer de wereld te veroveren en heel sterk te gaan groeien. Hij deed het niet om geld te verdienen op korte termijn. De groei liep echter niet met de snelheid waarop verwacht, maar op dit moment wil hij nog steeds groeien. Betreft het financiële hoopt hij zoveel mogelijk in de onderneming te blijven investeren. Hij wil ook extra kapitaal vergaren om een nieuwe markt open te breken en sterker te gaan groeien. Sinds kort is zijn team gegroeid naar een team van acht studenten. Hij ziet zichzelf levenslang ondernemen en ziet zichzelf ook steeds betrokken blijven bij zijn onderneming of nieuwe projecten omtrent zijn huidig bedrijf opstarten. Hij ziet zichzelf wel andere bedrijven opstarten op lange termijn. De studenten waar hij mee in aanraking kwam hebben veel vertrouwen in het concept en volgens hem ook in student-ondernemerschap.
Interview 12 Struikelblokken – In het geval van de deelnemer was time management het grootste struikelblok voor student-ondernemerschap. Het feit dat hij examens moest afleggen en bepaalde lessen moest volgen hield hem tegen. Er zijn ook veel grote projecten waarin hij voor school veel tijd in moest steken binnen zijn richting. Bovendien gaf de deelnemer aan te veel tijd te steken in studentenvertegenwoordiging om dit te blijven combineren met studentondernemerschap. Het
statuut als student-ondernemer hielp hem daarbij niet. Dit statuut
zorgde er wel voor dat hij actieve begeleiding kreeg van de universiteit. Aan deze begeleiding hechtte hij veel belang gezien het de deelnemer sterk geholpen heeft. Hij kon terecht bij bepaalde professoren met specifieke vragen (bvb. of hij verder moest gaan met de ontwikkeling van een prototype of niet). Behalve deze begeleiding heeft dit statuut niets anders betekend voor hem, aldus de deelnemer. Gebrek aan kapitaal, begeleiding en kennis waren voor hem geen drempel. De overheid legde drempels op door de vereisten die een bvba met zich meebrengen. Het startkapitaal ervoer de deelnemer als te hoog om op te hoesten als student, maar hij ervoer het als de enige echte manier om samen te werken met partners. Ten tweede heeft België volgens hem een bureaucratische papiermolen die je afremt als studentondernemer. Het proces was te langdradig en nam te veel energie in beslag. Betreft complexiteit van de wetgeving had hij geluk dat hij advies kon vragen aan medestudenten die hier ervaring mee hadden. Hij heeft geen drempels ervaren betreft belastingen en de mate waarin je geld kon verdienen als student-ondernemer. Door zijn co-founder die ouder dan 25 jaar was kon hij echter geen vrijstelling krijgen van belastingen van een bepaald bedrag aan inkomsten. Hij is niet akkoord dat je te weinig kan verdienen als student-ondernemer gezien je je geld in je vennootschap kan houden om je aandeelwaarde te verhogen of te investeren in je bedrijf. Hoe dan ook hou je je bezittingen, aldus de deelnemer. Hij wist vooraf dat het moeilijk ging zijn om de markt te betreden gezien er veel concurrentie heerste in zijn sector. Hij heeft nooit negatieve feedback ervaren over het feit dat hij geen
standaardtraject volgt.
Daarentegen kreeg hij zeer veel positieve feedback daaromtrent. Zijn omgeving behoedde hem enkel voor het risico. De momenten waarop hij het meest dacht aan opgeven waren de momenten waarop de samenwerking met zijn medevennoot niet goed verliep. Dit ziet hij echter als problemen waar hij niet op voorbereid kon worden. Opleidings- en omgevingsnoden – Wat de deelnemer als zeer aangenaam ervoer was dat zijn school het vak leren ondernemen universiteitsbreed gemaakt heeft. Dit was een heel breed inleidend vlak met basisbegrippen dat hij goed kon gebruiken, aldus de deelnemer. Verder pleit hij voor domeinspecifieke professoren die ondernemingen binnen een bepaald domein gaat voorstellen. Hij ziet binnen deze maatschappij het hoger onderwijs als sleutelrol om studentondernemerschap te stimuleren. Niet iedereen dient echter ondernemersvaardigheden te leren, maar er moet wel toegang zijn voor iedereen die er interesse voor heeft. Verder stelt hij keuzevakken voor binnen specifieke richtingen om in te spelen op de achtergrond en interesses van de studenten. Hij heeft niet het gevoel dat hij kennis te kort kwam voor student-
ondernemerschap en hij geeft aan risicobewust genoeg te zijn. Basisvaardigheden voor student-ondernemers zijn volgens hem het managen van inkomsten en uitgaven, het omgaan met
een
balans,
het
opstellen
van
een
business
plan
en
een
risico-analyse.
Ook
interpersoonlijke competenties ziet hij als zeer belangrijk, maar hij denkt niet dat het haalbaar is voor universiteiten om deze aan te leren aan studenten. Hij zegt wel dat dit mogelijk is op hogescholen. Hij geeft wel aan veel competenties te hebben ontwikkeld bij het deelnemen aan verschillende ondernemerswedstrijden. Verder ervoer hij het als nuttig dat de universiteit hem ondersteunde bij het kiezen van de rechtsvorm voor zijn onderneming. De nodige informatie omtrent het proces om een onderneming op te starten was zeer toegankelijk naar zijn ervaring. De overheid moet via de hogere onderwijsinstellingen een beter klimaat scheppen voor ondernemerschap bij jongeren. Een specifiek voorstel is het creëren van een rechtsvorm zoals een bvba, maar met een lager startkapitaal en minder administratie.
Slaagkansen – De deelnemer zijn verwachtingen lagen vrij laag bij de start en hij was zeer risicobewust. Hij wou voornamelijk veel competenties en ervaringen rijker worden tijdens het ondernemen. Hij had weinig tot geen financiële verwachtingen. Hij bedacht zich wel dat er een mogelijkheid was dat dit een job zou kunnen opleveren indien de onderneming goed draaide. Naar de toekomst toe staat hij open voor nieuwe mogelijkheden in ondernemerschap en is er een kans dat hij deze zal grijpen. De volgende onderneming die hij zal starten zal hij waarschijnlijk nog voorzichtiger aanpakken gezien hij financieel zal moeten rondkomen, aldus de deelnemer. Hij heeft geen plannen om ondernemingen te verkopen of om er levenslang voor te werken. Hij staat open voor de mogelijkheden wat dat betreft. Zijn medestudenten waren pessimistischer ten opzichte van ondernemerschap dan studenten uit andere richtingen naar zijn ervaring.
Interview 13 Struikelblokken – Betreft struikelblokken ziet de deelnemer dat de vraag naar industrieel ingenieurs groot is op de arbeidsmarkt met als gevolg dat ondernemerschap minder aantrekkelijk is financieel gezien (als industrieel ingenieur zijn er bovendien extralegale voordelen te verkrijgen). Verder ervaart hij dat er te weinig mensen gemotiveerd worden om te gaan ondernemen als ingenieur omwille van deze jobzekerheid. Mensen worden volgens hem niet genoeg getriggerd om een idee uit te proberen. Verder is hij aangesloten bij BRYO (Voka) en LCIE en krijgt hij voldoende begeleiding via hen. Hij ervaart het niet dat Groep T hem tegenhoudt in de dingen die hij wil doen. Zo ervoer hij zijn docent die hem aanmoedigde de postgraduaat te doen als springplank. Hij heeft reeds veel verhalen gehoord omtrent de administratie dat veel tijd opslorpt voor bijvoorbeeld een eerste werknemer, maar zelf kwam hij nog niet in aanraking met drempels die opgelegd worden door de overheid. Een ander gevolg dat hij reeds hoorde is de hoge belasting van te betalen bezoldigingen door werkgevers. Ook betreft subsidies had hij hele workshops nodig om er een weg in te zien. De reden om te gaan ondernemen is het creëren van waarde. Hoewel hij iets winstgevend wil uitbouwen, is persoonlijke financiële rijkdom voor deze deelnemer niet de hoofdreden om te gaan ondernemen. Financiën spelen voornamelijk een rol zodat hij zijn persoonlijke kosten kan betalen en op een aangename manier kan leven. Hij geeft dat iedereen die onderneemt in aanraking komt met de markt, maar dat een ondernemer zich moet kunnen aanpassen aan die omgeving. Zelf zit hij nog niet in de fase waar financiering nodig is, dus betreft struikelblokken hieromtrent kan hij niet oordelen. Hij ervaart dat mensen die niet in de ondernemerswereld zitten moeilijker kunnen begrijpen waar hij mee bezig is. Mensen waar hij mee in aanraking komt zijn voornamelijk gunstig gestemd ten opzichte van ondernemerschap. Het is aan de student-ondernemer zelf om zich serieus te laten nemen betreft hun activiteiten. Het helpt wel dat de onderwijsinstelling je ondersteunt via instanties zoals bijvoorbeeld LCIE, want op die manier wordt je gesteund door een organisatie. Op zijn beurt trekt deze steun je credibiliteit omhoog. Hij dacht het meest aan opgeven tijdens de momenten waar hij het minst in persoonlijk contact kwam met andere mensen. Hij geeft aan dat wanneer hij anderen ziet afstuderen en meteen een bedrijfswagen krijgen, maar dat hij niet zeker is dat zijn project zal slagen, twijfels krijgt om zijn onderneming verder te zetten. Door te praten over zijn project met bijvoorbeeld LCIE vallen deze twijfels meer en meer weg.
Opleidings- en omgevingsnoden – De deelnemer geeft aan dat persoonlijke begeleiding betreft zijn start-up hem het meest zou bijleren ten opzichte van theoretische vakken met enkele cases. Hij zegt dat professoren meer tijd zouden moeten krijgen om studentondernemers te begeleiden. Verder geeft hij aan dat ruimte om mensen te ontmoeten en ontvangen het hem makkelijker maken. Dit verkrijgt hij via de incubator op dit moment. Hij geeft aan dat het samenbrengen van gelijkgestemden, door deze mensen in eenzelfde ruimte te plaatsen, zorgen voor zeer interessante interacties. Dit gebeurt niet door het organiseren van zekere events, maar door spontane interacties te stimuleren. Hij geeft aan dat de rol van
het onderwijs bestaat uit de ondersteuning van student-ondernemerschap in brede zin. Het moet aanvaard worden door iedere professor. Er moet niet geëvalueerd worden op basis van slechts een resultaat of momentopname. Er dient verder gekeken te worden dan een zekere checklist van vastgelegde eindtermen. Met andere woorden moet er een focus liggen op de evolutie van het uiteindelijk resultaat. Hij denkt niet dat het de taak is van een onderwijsinstelling om kapitaal in ondernemingen te injecteren, maar ze moeten studentondernemerschap wel faciliteren en de drempel zo laag mogelijk houden om te gaan ondernemen. Hij geeft aan dat er ondernemerscommunities om student-ondernemers te verzamelen moeten gevestigd zijn binnen de onderwijsinstelling gezien dit hun werkplaats is in zekere zin. Onderwijsinstellingen hebben hier bovendien de ruimte voor, daarom geeft hij aan dat
onderwijsinstellingen
daar
een
rol
in
kunnen
spelen.
Hij
duidt
op
bepaalde
sneeuwbaleffecten waardoor student-ondernemers gewone studenten kunnen triggeren om te gaan ondernemen. Hij geeft aan dat de focus op dit moment voornamelijk ligt op louter technische zaken. Zo geeft hij aan nood te hebben aan lessen omtrent people skills. Hij geeft voorbeelden zoals netwerken, onderhandelen en presentatietechnieken. Hij weet niet hoe dit zou moeten gebeuren, maar hij geeft wel aan dat het zou moeten gebeuren. Dit kan volgens hem bijvoorbeeld door middel van netwerkavonden met partners van een school zodat student-ondernemers op die manier hun vaardigheden kunnen oefenen en verbeteren. Het technische en theoretische is echter meestal voldoende behandeld volgens hem. Er mag ook steeds meer aandacht besteed worden aan het opstellen van een business plan. Hij ziet ook de mogelijkheid om businessgerelateerde zaken meer algemeen in opleidingen te integreren. Iedereen die een opleiding volgt aan Groep T moet optioneel zulke opleidingsonderdelen kunnen opnemen volgens hem. Hoewel er volgens deze deelnemer reeds vrij veel management en communicatiegerelateerde opleidingsonderdelen verwerkt zitten in zijn curriculum, kan de inhoud van deze vakken altijd beter, concreter en meer toegepast worden. De overheid speelt volgens hem ook een rol. Deze moet volgens hem investeren in zaken die student-ondernemerschap bevorderen. Concreet gezien ziet hij dat minder kosten voor oprichting en een boekhouder bevorderend kan werken, maar hij heeft geen uitgebreide concrete voorstellen. Hij zegt wel dat het persoonlijk contact bij begeleiding van belang is en dat de onderwijsinstelling daar op kan inspelen. Ook het vereenvoudigen van de administratie kan een grote hulp zijn volgens hem. Hij geeft aan dat hij geen problemen gehad heeft betreft het spreiden van examens en vergelijkbare zaken. Hij geeft wel aan dat een consultancy budget een goed idee kan zijn, maar hij kan niet volledig zeggen dat hij hier nood aan heeft. Hij geeft wel aan dat het een stimulus kan zijn betreft student-ondernemerschap. Langs de andere kant geeft hij aan dat je risico moet durven nemen en het ondernemers niet té gemakkelijk maken. Dan ga je volgens hem de foute mensen stimuleren om te ondernemen. Er is een onderscheid tussen mensen met interesse voor ondernemerschap en het willen proberen, en mensen waarvan de keuze vast staat dat ze het gaan doen.
Slaagkansen – De deelnemer zijn verwachtingen bij aanvang omvatten het bijleren over ondernemerschap en verder een idee verder te ontwikkelen dat te commercialiseren was. Nu wil hij afstuderen in juni om nadien de keuze te maken om al dan niet verder te gaan met zijn onderneming. Financieel wordt hij goed gesponsord van thuis uit en heeft hij reeds alles wat hij nodig heeft. Hij heeft geen financiële verwachtingen gehad bij gevolg. Wanneer hij afstudeert heeft hij dit echter wel. Na zijn studies wil hij verdergaan met zijn onderneming, maar hij gaat ervan uit dat hij er niet heel zijn leven mee bezig zal zijn. Hij ziet een verkoop van de onderneming dus als reëel. Hij wil zich op korte termijn voornamelijk focussen op het creëren van een bedrijf dat zichzelf kan redden op de markt. Zijn collega-studenten onderschatten volgens hem over het algemeen de moeilijkheid van zijn project ten opzichte van de werkelijkheid. Hij geeft aan dat ondernemerschap in het algemeen soms makkelijker wordt voorgesteld dan dat het effectief is.
Interview 14 Struikelblokken – De drempel om te ondernemen tijdens zijn opleiding ligt zeer hoog omwille van de hoeveelheid van de te lopen stages tijdens zijn opleiding. Deze zorgen ervoor dat hij voor lange tijd geen zaken zou kunnen doen. Verder ziet hij een gebrek aan kennis bij studenten tijdens het starten van een onderneming. Hij geeft aan dat het onduidelijk is welke benodigdheden men heeft, welke instanties je moet aanspreken en welke acties je precies moet uitvoeren. Er zijn ook veel studenten volgens hem die te weinig mogelijkheden kennen van de mogelijkheden betreft student-ondernemerschap (bvb. zelfstandige activiteit via payroll, eenmanszaak, vennootschapsvormen en de impact hiervan op hun sociale zekerheid en sociale bijdragen). Een ander struikelblok dat de deelnemer opmerkt is het ophalen van het nodige startkapitaal en de hoge kosten van verzekeringen en (sociale) belastingen. Verder ervaart hij het ook niet als makkelijk om een zeer concurrentiële markt te betreden. Je moet een goed business plan hebben om je te onderscheiden van wat er reeds bestaat. Je moet bovendien ook een teamleden vinden die complementair zijn qua persoonlijkheid en competenties. Bovendien moet je ervoor zorgen dat dit team duurzaam kan zijn zonder conflicten, aldus de deelnemer. Het onderwijs bereidt studenten niet genoeg voor op ondernemerschap volgens de deelnemer. Cursussen zijn bovendien eerder gericht op vaktechnische zaken, maar er wordt niet aangeleerd hoe je in een bepaalde functie; als zelfstandige of als freelancer belandt. Er wordt niet diep genoeg ingegaan op wat studenten kunnen doen met hun studies. Het onderwijs moet kennis aanreiken betreft de mogelijkheden met je diploma. Je moet van begin af aan beginnen met je te profileren, netwerken en bekijken
wat
de
mogelijkheden
zijn,
aldus
de
deelnemer.
Verder
zegt
hij
dat
hij
studentenkringen als de broeihaard van ondernemers ziet. Volgens hem wordt hier in heel België te weinig aandacht aan besteed. Deze kringen zijn volgens hem de perfecte aanvulling op waar het onderwijs te kort schiet. Studentenkringen moeten meer ondersteund worden door hogere onderwijsinstellingen om op deze manier student-ondernemerschap te stimuleren, aldus de deelnemer. Behalve het onderwijs zorgt ook de overheid voor een aantal struikelblokken volgens deze deelnemer. De overheid zorgt ten eerste voor een aantal verplichtingen zoals het kunnen voorleggen van een attest bedrijfsbeheer. Op zich vindt hij dit een goede drempel, maar sommigen hebben dit nog niet behaald na het middelbaar. Hij vindt niet dat je te veel belast wordt als student-ondernemer ten opzichte van jobstudenten. Payrolling kan een ideale middenweg zijn volgens hem. Je werkt op deze manier als bediende voor een bepaald uitzendkantoor, je krijgt de voordelen van zowel een werknemer in loondienst als ondernemer, want je maakt je eigen facturen en tarieven op en kiest je eigen klanten. Je werkt bovendien met je 50-dagen studentencontingent. Bij de bank krijg je weinig credibiliteit als student-ondernemer, dus financiering is moeilijk gezien je geen vaste inkomsten of een aanslagbiljet kan voorleggen, aldus de deelnemer. Met andere woorden kan je niet aantonen dat je solvabel bent ten opzichte van financiële instellingen. Een alternatief ziet hij als het werken als freelancer bij een bestaande zaak, maar dan moet je jezelf opnieuw gaan onderscheiden zonder ervaring. Betreft zijn persoonlijk netwerk waren zijn vrienden
eerst sceptisch ten opzichte van student-ondernemerschap tot ze het resultaat zien. Hij heeft nooit echt gedacht aan opgeven, maar wel vaak doelstellingen gezet die zouden duiden om in loondienst te gaan werken in hoofdberoep wanneer deze niet behaald werden. De basis hiervan zijn vaak cashflow problemen: klanten die niet betalen terwijl je zelf voorschotten moet betalen voor volgende evenementen of rekeningen die betaald moeten worden. Het worst case scenario plan is altijd nodig, maar je mag je er niet op focussen.
Opleidings- en omgevingsnoden – De ondernemers- en financieringsmogelijkheden die bestaan moeten aan studenten doorgespeeld worden. Deze topics moeten in opleidingen gegeven worden aan de hand van een soort ondernemerschapsweek volgens deze deelnemer. Deze moet verplicht zijn, maar moet niet geëxamineerd worden. Dit dient enkel te gebeuren bij de richtingen die er baat bij hebben. In deze ondernemerschapscursus moeten juridische structuren en mogelijkheden tot ondernemerschap aangeleerd worden, financieringsmethoden en voor- en nadelen van elke mogelijkheid, personeelskosten, welke verzekeringen van pas kunnen komen bij het ondernemen (bvb. groeps- en brandverzekering). Ook marktanalyse en SWOT-analyse moeten aangeleerd worden. Het belang van de student moet echter altijd centraal staan: workshops omtrent wat een organisatie als Acerta doet is minder interessant, aldus de deelnemer. Het sociale aspect zoals netwerken en het onderhouden klantenrelaties is zeer belangrijk en moet meer ontwikkeld worden binnen de opleiding. Dit kon hem volgens hem beter maken als ondernemer. Verder is ook je online profiel zeer belangrijk en zijn studenten hier niet van op de hoogte welke impact dit kan hebben, aldus de deelnemer. De deelnemer geeft ook aan dat het van belang is studenten aan te leren wat de verschillende profielen zijn binnen een team en welke rol zij het best kunnen vervullen. Mensen gaan namelijk vaak op zoek naar gelijkgezinden, maar complementaire personen zijn zeer belangrijk binnen een team. Kennis van hoe een bedrijf werkt en welke profielen nodig zijn om een bedrijf te laten werken zijn essentieel, aldus de deelnemer. Dingen durven doen is belangrijk. Studentenverenigingen en andere verenigingen zijn het platform om anderen te gaan ontmoeten om te gaan ondernemen. Behalve het onderwijs speelt ook de overheid een rol. De overheid zet reeds een goede stap door het plafond weg te halen dat jobstudenten mogen verdienen en dit weinig te belasten. Het systeem van aantal gewerkte dagen moet echter herleid worden naar uren volgens de deelnemer. Hij geeft aan dat een speciaal statuut voor student-ondernemers wel een goed idee is. Hiermee zou hij taken of examens verplaatsen, sommige lessen willen overslaan, maar eigenlijk moeten alle scholen dit aanbieden in tegenstelling tot de enkele scholen die het nu doen, aldus de deelnemer. Slaagkansen – De deelnemer zijn verwachtingen lagen hoger dan de realiteit. De sociale zekerheidsbijdrage ligt hoger dan oorspronkelijk verwacht. Je moet van de start goed geïnformeerd worden door een goede boekhouder geeft hij nog aan. Zijn btw-nummer werd bijvoorbeeld geactiveerd in het midden van een kwartaal waardoor hij voor een volledig kwartaal sociale bijdragen moet betalen terwijl hij nog niet gewerkt had. Ook het doorstorten van btw en voorschotten daarop betalen maken het moeilijk te voorspellen voor een starter wat de uiteindelijke kosten zullen zijn. Hij probeert zelf de lat hoog te leggen en samen te werken met zeer grote spelers op de mondiale markt. Hij wil nieuwe concepten uitwerken en de eerste zijn om met een origineel concept op de markt te komen. Zijn plan is om zijn bureau te verkopen om vanaf bepaalde leeftijd te kunnen genieten van een pensioen.
Interview 15 Struikelblokken – De deelnemer vindt dat de zekerheid op inkomsten naar later toe nodig is om te gaan ondernemen. Je moet bovendien voldoende begeleid worden om uiteindelijk te gaan starten. Een ander struikelblok is mogelijk dat een opleiding niet genoeg ruimte geeft om andere zaken te gaan opstarten. Het onderwijs legt voornamelijk de drempel dat je de balans moet vinden betreft time management tussen de studies en de onderneming. Hij is zelf in aanraking gekomen met verschillende professoren en platformen die hem begeleidden bij zijn onderneming. Alle informatie die hij nodig had was aanwezig. Hij had echter wel vragen omtrent rechtsvormen en hoe te ondernemen, maar daar heeft UNIZO hem kunnen helpen. Behalve het onderwijs werd ook aandacht besteed aan de overheid. De overheid geeft de beperking dat je slechts vanaf je 18 jaar een zaak kan starten. Dit kan je wel omzeilen, maar het zou beter zijn als het op een legale manier zou kunnen. Op jongere leeftijd stelt hij voor om bijvoorbeeld een aantal regels te versoepelen. Hij heeft geen beperkingen ervaren betreft statuten of belastingen. Dit was voor hem slechts een administratieve kost. Hij startte zijn bedrijf nooit op met het oog veel geld te verdienen, maar wel om veel ervaring op te doen. De markt legt hem eerder beperkingen op in een later stadium wanneer hij zijn business plan gaat schrijven en grotere klanten gaat proberen te bedelen. Zelf struikelde hij vaak over het inschatten van de markt en het effectieve verkopen van het product. Zijn product was volgens hem te ingewikkeld. Hij gaf ook aan niet alles zelf te kunnen. Hij was bijvoorbeeld niet creatief genoeg en was geen verkoper. Je moet voor een onderneming een complementair team hebben. Je moet hier ook mee in contact kunnen komen om samen een onderneming op te starten. Je moet hiervoor de kans krijgen veel in aanraking te komen met mensen en veel te kunnen praten over je onderneming. Het struikelblok lag echter niet bij het vinden van ondernemers die interesse hadden, maar eerder bij de complementariteit van die persoon bij zijn eigen persoon. Uiteindelijk is hij nieuwe partners tegengekomen en kon hij zelfs terecht bij concurrenten om het te hebben over de branche en het te hebben over zijn idee, met de nota dat hij zichzelf en zijn idee uiteraard moet blijven beschermen. Hij wordt niet altijd serieus genomen, maar als hij zichzelf wat kan verkopen wordt dit vooroordeel teniet gedaan, aldus de deelnemer. Hij werd door zijn ouders en vrienden gestimuleerd in het ondernemen en werd niet beperkt tot het volgen van een bepaald standaardtraject. Hij dacht het meest aan opgeven wanneer de onzekerheid te groot was omtrent zijn business plan. Hij is dan ook op een gegeven moment gestopt met zijn project. Men kon hem hier niet beter bij ondersteunen bij nader inzien. Hij durfde en wilde bepaalde beslissingen niet maken, aldus de deelnemer. Over het algemeen is deze deelnemer tevreden over de verkregen begeleiding en heeft hij het gevoel alle kansen gekregen te hebben van professoren. Het feit dat hij gestopt is met zijn project is dus niet te wijten aan de verkregen begeleiding, maar wel aan het verliezen van een totaalbeeld en het gebrek aan zicht op de toekomst.
Opleidings-
en
omgevingsnoden
–
Betreft
het
middelbaar
onderwijs
zijn
de
opleidingsnoden afhankelijk van de studierichting die je kiest volgens de deelnemer. In BSO
onderwijs moet men veel info geven omtrent ondernemerschap gezien de kans groot is dat dit een mogelijkheid is. Deze moeten een soort standaardpakket krijgen betreft ondernemerschap gezien ze jong zijn. Ook boekhouden moet zeker in dit pakket zitten. Initiatieven zoals miniondernemingen kunnen hier ook een positief effect hebben als het haalbaar blijft voor de school volgens hem. Bij technisch, algemeen en hoger onderwijs is dit echter ook nodig. Hij geeft als oplossing een soort keuzevakken aan die je kan kiezen indien je interesse hebt voor ondernemerschap.
Nadien
kan
er
eventueel
uitgebreid
worden.
Men
moet
je
als
onderwijsinstelling een basis bij brengen van wat bestaat. Men moet je informeren, maar niet doceren. Bij BSO kan dit tijdens de uren, bij hoger onderwijs beter een infomoment buiten de lesuren. Hij geeft aan dat je mensen in een modern onderwijs zelf moet laten kiezen wat ze willen doen. Niet boeiende vakken zijn een frustratie van hem. Praktisch gezien is dit echter niet makkelijk volgens hem. Hij denkt wel dat jongeren die de leeftijd bereikt hebben van het hoger
onderwijs
deze
verantwoordelijkheid
moeten
kunnen
dragen.
Voor
student-
ondernemerschap geeft hij aan dat hij niets aan het onderwijs gehad heeft. Hij heeft alles op zichzelf moeten leren. Wanneer hij echter dichter bij de professoren (toen hij werkte als assistent) stond hebben ze hem meer kunnen helpen en iets kunnen bijleren. Dit was echter niet in een onderwijscontext, maar hij legde een probleem voor als collega en ze hielpen hem hierbij. Hij had er echter ook niet echt nood aan hier les over te krijgen tijdens zijn opleiding, aldus de deelnemer. Onrechtstreeks kom je al in contact met medestudenten en gastsprekers om anderen te leren kennen. Hij vindt niet dat de overheid veel verantwoordelijkheid draagt. Er bestaat al een startersbvba en maatregelen naar jongeren toe, aldus de deelnemer. Een statuut voor student-ondernemers kan echter een meerwaarde bieden volgens hem. Als hij van zulk bestaand statuut geweten had had hij mogelijk naar een school gegaan die dergelijk statuut aanbood. Dit kan volgens hem de laatste push geven om iemand te laten ondernemen. Vakken uitstellen vindt hij echter minder interessant gezien je je studies de prioriteit moeten blijven zolang men student is.
Slaagkansen – De ondernemer zijn verwachtingen waren om mensen te helpen op een legale manier, mensen te ontmoeten en zichzelf verder te ontdekken. Het financiële was voor hem minder belangrijk. Hij heeft alle investeringen die hij gedaan heeft terug kunnen verdienen en dat was voor hem voldoende. Naar de toekomst toe ziet hij zich wel starten met een nieuw project, maar ook vaak wisselen tussen projecten wanneer het hun hoogtepunt bereikt heeft. Waarschijnlijk zal het iets anders zijn dan hetgeen waar hij oorspronkelijk mee begonnen was. Bij zijn leeftijdsgenoten heeft hij niet het gevoel dat er veel vertrouwen is in studentondernemerschap. Deze gaan kiezen voor een vast inkomen en zekerheid. Er zijn er wel enkelen in zijn persoonlijk netwerk die het geprobeerd hebben, maar waarvan de pogingen mislukt zijn.
Interview 16 Struikelblokken – Een eerste struikelblok voor deze deelnemer waren de formaliteiten die student-ondernemerschap met zich meebrengen. Ze vroeg zich onder meer af wat ze moest doen op te starten, welke kosten dit zou meebrengen en welke instanties je moet aanspreken. Vervolgens kreeg ze te maken met een ander struikelblok: haar btw-vrijstelling was pas in orde na zes maanden. Bovendien geeft ze ook aan dat men niet altijd van goeie wil is en niet te veel tijd aan je wil spenderen om je verder te helpen indien je vragen hebt. Ze wil een soort plaats zien waar alle info verzamelt wordt en waar student-ondernemers makkelijk hun vragen beantwoordt zien. Ze ervoer ook een aantal specifieke struikelblokken die eigen waren aan haar zelfstandige activiteit. Dit soort kennis is niet bekend bij jongeren, aldus de deelnemer. Als student kan je bovendien slechts 1 600 EUR netto inkomen verdienen per jaar, aldus de deelnemer. Ze klaagt ook aan dat ze na haar 25 jaar zelfs deze vrijstelling niet meer zal kunnen krijgen en het moeilijker zal worden om te blijven doorgaan met de zelfstandige activiteit. Ze ervaart het dat haar school trots is op haar student-ondernemers, maar toch ervaart de deelnemer struikelblokken betreft het volgen van de lessen. Je moet fysiek aanwezig zijn bij de lessen en kan niet van thuis uit volgen. Je wordt op deze manier gestraft als je onderneemt. De meerderheid van je docenten veroordelen je ook als ze je de eerste keer zien tijdens het examen, aldus de deelnemer. Ze houden binnen het hoger onderwijs niet voldoende rekening met student-ondernemers, hoewel ze een statuut heeft aangevraagd voor student-ondernemers en ze dit ook toegekend gekregen heeft. Betreft de markt heeft ze geen drempels ervaren die noemenswaardig zijn zegt ze. Ze ervaart nog steeds dat ze niet serieus genomen wordt en dat ondernemen een excuus zou zijn om niets te moeten doen. Er hangt een sluier omtrent ondernemerschap binnen de maatschappij, zeker bij jongeren, aldus de deelnemer. Financiering was voor haar specifieke situatie niet nodig voor de opstart gezien ze zelf genoeg kapitaal gespaard had en gefinancierd werd door haar ouders. Je kan echter wel een lening krijgen via de overheid en VDAB als opstartproject, maar uit argwaan deed ze dit niet zegt ze. Het moeilijkste moment voor haar was de opstart en het management van haar verkoop. Naarmate ze ervaring kreeg wist ze wel hoe de zaken lopen en kreeg ze routine. Opleidings- en omgevinsnoden – De deelnemer verwacht uit haar opleiding geen ondernemersgerichte cursussen te krijgen gezien ze zelf gekozen heeft voor haar studie die hier niet bij aansluit. Ze wil echter wel een zekere basisvorming krijgen omtrent boekhouden, bedrijfsbeheer, belastingen en recht dat aangeboden zou moeten worden bij je statuut als student-ondernemer. Echter iedereen moet toegang krijgen tot deze kennis volgens haar. Scholen dienen bovendien flexibel te zijn en niet dichotoom te redeneren betreft werken of studeren. Een andere verbetering volgens haar zou echter zijn dat het onderwijs ervoor zou zorgen dat lessen elektronisch gevolgd kunnen worden zodat dat je niet steeds fysiek aanwezig moet zijn tijdens de les. De deelnemer zou zelfs geld betalen voor deze dienstverlening. Voorbereiding betreft ondernemerscompetenties vindt ze niet nodig gezien ze denkt dat ondernemerschap eerder iets is wat in je zit dan dat dat het aangeleerd kan worden. Het kan
echter wel uitgebouwd worden, maar enkel wanneer je het in je hebt, aldus de deelnemer. Klantvriendelijkheid en netwerken zijn belangrijk en konden van haar een betere ondernemer maken, maar ze heeft niet het gevoel dat men dit had kunnen aanleren via het onderwijs. Ook boekhouding, administratie en wetgeving hadden haar wel aangeleerd moeten worden binnen het onderwijs. Ze heeft bovendien niet het gevoel dat België een land van ondernemers is, maar van werklozen en profiteurs. Ze geeft aan het gevoel te krijgen dat anderen haar zien als profiteur omdat ze zowel onderneemt als studeert, maar ze laat zich hierdoor niet afremmen. Haar vrienden en leeftijdsgenoten ondersteunen haar echter sterk bij haar onderneming. Mensen weten volgens haar niet goed genoeg wat student-ondernemerschap inhoudt. De onestop-shop is een manier om mensen beter te informeren volgens haar, maar voornamelijk ook jongeren te bereiken en hen te informeren. Het gaat volgens haar ook niet enkel om loonkosten, waar men nu het meest de focus op leggen binnen de politiek, maar ook om belastingen bij bijvoorbeeld ondernemingen zoals de hare waar geen personeel mee gepaard gaat. De overheden zouden meer moeten afstemmen, zoals bij het OCMW gedaan wordt, hoeveel belasting afgehouden wordt afhankelijk van bepaalde status zoals het studieniveau. Ze denkt niet dat het statuut voor student-ondernemerschap de situatie fundamenteel gaat bevorderen. Ze kan hierdoor echter wel examens spreiden, maar ze ziet dit niet als pluspunt want ze heeft dit recht altijd gehad, aldus de deelnemer. Als onderdeel van een studentenstatuut voor ondernemers zou ze een persoonlijke trajectbegeleider willen die bij bepaalde problemen ondersteuning biedt. Ze is wel akkoord dat je te weinig kan verdienen als student-ondernemer zonder bepaalde rechten te gaan verliezen en dat je dit soms zelf niet door zou hebben.
Slaagkansen – Haar verwachtingen lagen laag, maar ze wou wel meer verdienen dan ze nu doet. Ze wou dat de zaken sneller vooruit gingen. Het financiële is voor haar 70% van belang en andere motivatie is 30% (bvb. autonomie en het creëren van meerwaarde) van belang. Haar ambitie is dat haar zaak blijft bestaan. Ze wil deze niet doorverkopen, maar houdt het wel in haar achterhoofd. Ze ervaart leeftijdsgenoten als ondernemings-avers.
Interview 17 Struikelblokken – Het eerste struikelblok dat de deelnemer aangeeft is de combinatie tussen ondernemen en studeren. Bij sommige klanten is het soms nodig om er een hele dag te werken. De gemiste lessen nog inhalen vereist heel wat karakter. Dit valt wel te combineren, maar het is niet makkelijk, aldus de deelnemer. Op zijn school houden ze hier wel rekening mee, naar zijn ervaring. Hij heeft wel al een aantal klanten gehad die twijfelen aan zijn bereikbaarheid en technische kennis. Hij heeft echter geen klanten kwijtgespeeld hierdoor. Hij heeft geen drempels gekend betreft de markt hoewel er veel concurrentie is. Via het gebruik van elkaars netwerk (van klanten) krijgt de onderneming nieuwe klanten. Financiering was voor zijn onderneming niet nodig behalve het startkapitaal. Dit was wel een soort drempel. Hij heeft er zelf zijn spaargeld ingestoken van eerdere studentenjobs. Betreft inkomsten of belastingen heeft hij geen drempels ondervonden: hij keert maximum tot 4 000 EUR uit aan zichzelf en houdt de rest in zijn vennootschap. Betreft de maatschappij heeft hij weinig drempels ervaren. Hij wordt zelfs geholpen door zijn klanten om bepaalde processen te verbeteren. Hij heeft nog nooit gedacht aan opgeven omdat hij zijn activiteit graag doet. Hij wil gewoon geen verlies draaien gezien hij geen vaste kosten heeft zoals bvb. huur. Om deze reden dacht hij ook nooit aan opgeven, aldus de deelnemer. Opleidings- en omgevingsnoden – Zijn school geeft jongeren op dit moment een kans op ervaring als student-ondernemer door hen te laten starten met een mini-onderneming. Zelf is hij ook ingestroomd via de mini-onderneming. Er is bovendien een samenwerking tussen UNIZO en zijn school. De eerste les bestond uit het opstellen van een business plan en nadien het vinden van klanten, maar dan zonder enige administratieve of boekhoudkundige verplichtingen. Het verschil met een mini-onderneming en een echte onderneming is dat de mini-onderneming zonder enige administratieve verplichting is, dit is dus louter een simulatie. Nadien zette hij zijn onderneming om naar een bvba. Op school steken ze niet echt tijd in ondernemingen zelf, maar eerder in de theorie dat erachter zit. Hij geeft wel aan dat de miniondernemingen langer zouden moeten duren om meer praktijkervaring op te kunnen doen. Zo leerde hij bijvoorbeeld dat offertes niet via e-mail gedaan moeten worden, maar via effectief fysiek contact. Dit is veel efficiënter. Het onderwijs heeft echter niet de rol om die technieken aan te brengen. De deelnemer vindt het echter een goed idee om voor iedereen die het zich interesseert een aantal basiscursussen te geven omtrent ondernemerschap. Zelf zou hij een cursus salestechnieken opnemen als hij kon. In principe kan iedereen zelfstandige worden, dus iedereen moet toegang krijgen tot zulke basiscursussen. Bepaalde seminaries zijn ook een optie voor deze deelnemer. Het moeten bovendien geen cursussen zijn van een heel semester. Naast deze basiscursussen moet er ook kennis aangereikt worden betreft hoe je moet starten als ondernemer (bvb. verplichting KBO, activatie btw en welke instanties je moet aanspreken). Betreft de overheid bestaat er reeds een startersbvba, maar dan zit je meteen met een deadline, dus dit zorgt ook niet voor een sterke boost tot student-ondernemerschap, aldus de deelnemer. Hij pleit voor een constructie met een zeker minimum startkapitaal en zonder
hoofdelijk aansprakelijk te zijn voor studenten of jonge ondernemers. Via zijn school krijgt hij ook heel wat ondersteuning van gepensioneerde zelfstandigen wanneer hij vragen heeft omtrent bepaalde aspecten van de onderneming. Als student betaal je hier niets voor, de school
betaalt
deze
kost.
Hij
weerlegt
dat
student-ondernemerschap
niet
financieel
aantrekkelijk zou zijn. Als je creatief omspringt met wat je in je onderneming steekt en wat je eruit haalt is dit zeker niet onaantrekkelijk, aldus de deelnemer. Hij geeft aan dat een statuut voor student-ondernemers een goede zaak kan betekenen.
Slaagkansen – De deelnemer wou gewoon niet failliet gaan en of hij verliezen draaien tijdens het eerste jaar. Hij moest er niet van leven, dus uit zijn eigen kosten komen was meer dan genoeg voor hem. Behalve het financiële ondernam hij het ook voor het plezier en om bij te leren naar de toekomst toe. Hij hoopt zijn onderneming in hoofdberoep verder te zetten en er voltijds van te kunnen leven na zijn studies. Hij wil het niet verkopen, maar zijn ander project is wel verkoopbaar, aldus de deelnemer. Hij heeft geen uitgeschreven exit strategie. Binnen zijn eigen vriendenkring ziet hij het niet gebeuren dat het risico genomen zal worden om te gaan ondernemen. Hij geeft aan dat sommige mensen graag een zekere inkomenszekerheid hebben en werken voor een werkgever.
Interview 18 Struikelblokken – De deelnemer geeft aan dat tijd, financiering en het al dan niet serieus genomen worden de voornaamste struikelblokken waren voor hem. Betreft tijd moet hij zeer veel zaken aan de kant weten te schuiven in het kader van zijn onderneming. Hij moet zich kunnen inhouden met zaken doen om zich te focussen op zijn studies in plaats van de onderneming waar hij aan verder wil werken. Verder heeft de school heeft de neiging veel zaken te organiseren op korte termijn zoals netwerkevents en pitching. Betreft credibiliteit stootte hij op veel pessimisme omtrent zijn project. Hij geeft aan dat dit voornamelijk te maken zou kunnen hebben met zijn leeftijd. Hij heeft geen idee hoe men student-ondernemers daarin zou kunnen ondersteunen. Op dit moment bestaan er wel pitchmomenten waar een jury zijn bedenkingen kan geven zegt hij. Betreft financiering merkt hij op dat hij weinig geld kan verkrijgen. Hij heeft het gevoel dat banken hem niet serieus genoeg nemen. Daardoor kan hij geen bijdrage aanbieden bij zijn partners wanneer er geïnvesteerd moet worden. Op zijn school bestaat wel een statuut voor student-ondernemers waar bepaalde privileges bestaan zoals de mogelijkheid om examens te spreiden of lessen te verplaatsen. Het is echter heel moeilijk om hier effectief gebruik van te maken volgens hem, omdat docenten hier niet altijd flexibel in willen zijn. Hij hoort bovendien van zijn collega student-ondernemers dat zij ook met dit probleem te kampen hebben. Buiten zijn school zijn er ook andere organisaties die hem ondersteunen en workshops geven. Zij geven echter een verkeerd beeld van ondernemerschap volgens hem. Ze romantiseren het ondernemerschap en geven een weinig realistisch beeld bepaald het werk dat erin kruipt, aldus de deelnemer. Hun geloofwaardigheid daalt hierdoor volgens hem. Vanuit de opleiding wordt hij echter wel goed ondersteund gezien hij voldoende tijd krijgt om te werken aan zijn eigen onderneming terwijl andere studenten werken aan een mini-onderneming. Hij krijgt op deze momenten extra begeleiding van ervaringsdeskundigen op vlak van bijvoorbeeld marketing. Hij geeft aan dat de overheid ervoor moet zorgen dat investeren in start-ups aantrekkelijker wordt. Hij reikt een good practice uit Londen aan waar mensen de helft van hun investering laten terugvorderen uit hun personenbelasting. Hij wijst ook op voorbeelden zoals de vennootschappen waar je slecht €1 startkapitaal voor nodig hebt. Van experts hoort hij echter dat dit een zeer domme constructie is omdat vele start-ups failliet gaan omdat ze te weinig kapitaal hebben om hun project mee uit te werken. Gezien hij zelf nog in zijn opstartfase zit heeft de deelnemer nog geen last gehad betreft het verliezen van kindergeld of het al dan niet ten laste blijven van zijn ouders. Hij is echter wel op de hoogte dat wanneer hij dit niet uitkeert aan zichzelf dat hij geen rechten verliest. Hij ziet de markt als iets dat hem veel concurrentie oplegt en iets dat zeer snel evolueert. Je moet steeds de snelste zijn, aldus de deelnemer. Ook wanneer hij met een idee kwam werd hij al gewaarschuwd dat hij zijn idee moet kunnen beschermen van concurrenten. Er zijn heel veel medestudenten die hem aanmoedigen een standaardtraject aan te vatten wanneer ze zijn agenda zien. Ze willen hem aanmoedigen meer bezig te zijn met zijn studies. Anderzijds ziet hij wel dat anderen pronken met hem als vriend. Anderen doen dan weer neerbuigend dat zijn onderneming toch niet zal lukken (vnl. in familiekringen). Het moment waarop hij het meest dacht aan opgeven
was wanneer zijn mede-oprichters uit het project stapten. Op dit moment heeft hij echter al nieuwe kandidaten gevonden. Hij ervaart dit ook niet als moeilijk om deze te vinden. Hij doet dit via sociale media en speciale groepen van zijn opleiding. Uit de vier kandidaten wil hij er twee selecteren. Ook bij tegenslagen (bvb. slecht pitchmoment) of wanneer hij te weinig tijd voor zichzelf vond dacht hij soms aan opgeven.
Opleidings- en omgevingsnoden – Voor IT studenten is het niet altijd moeilijk om de stap naar
student-ondernemerschap
te
zetten,
maar
bij
andere
opleidingen
zoals
een
lerarenopleiding is het veel moeilijker volgens de deelnemer. Het wordt als minder vanzelfsprekend gezien en dat zou dat wel een ommekeer mogen maken vindt hij. Hij geeft het voorbeeld dat zijn school student-ondernemerschap ook meer moet promoten bij deze opleidingen. Hij geeft aan dat de basis bedrijfsbeheer bekomen moet worden binnen je opleiding zodat er geen extra avondopleiding gevolgd moet worden. Hij denkt dat iedereen met interesse voor student-ondernemerschap toegang moet krijgen tot een basis bedrijfsbeheer. Daarin wil hij boekhouden, juridische structuren, marketing, financiële planning en het opstellen van een business plan zien. Voor hem persoonlijk moest student-ondernemerschap meer gestimuleerd worden. Tijdens het middelbaar wordt je voorbereid op het hoger onderwijs en te gaan werken, maar niet om een eigen onderneming te starten. Dit moet meer gepromoot worden binnen het onderwijs, zowel binnen het middelbaar als hoger onderwijs. Betreft het verder ontwikkelen van specifieke competenties geeft hij niet aan dat hij hier nood aan heeft of dat deze de verantwoordelijkheid zijn van de scholen. Deze moet je zelf ontwikkelen door bijvoorbeeld naar veel netwerkevents te gaan, maar de scholen kunnen deze eventueel wel organiseren. Om meer in start-ups te laten investeren stelt de deelnemer voor om bepaalde budgetten
van
banken
hiervoor
te
gebruiken.
Er
moet
bovendien
een
beter
ondernemersklimaat gecreëerd worden waar ondernemerschap gelijkwaardig is aan werken in dienstverband. Hij denkt niet dat je alles voor het geld moet doen, dus dat als je wil ondernemen het student-ondernemerschap niet financieel aantrekkelijker moet zijn. Hij heeft zelf zijn eigen geld geïnvesteerd om zijn droom te realiseren. De deelnemer zou steeds kiezen voor een school die student-ondernemerschap ondersteunt boven een school die dit niet doet door middel van bijvoorbeeld een statuut voor student-ondernemers. Slaagkansen – Hij wil nog afwachten tot september om effectief te starten met zijn onderneming. Als het nadien niet gestart is zal hij stoppen met de plannen, aldus de deelnemer. Als hij na twee jaar winstgevend is is het project voor hem geslaagd naar eigen zeggen. Hij wil voornamelijk kunnen leven van zijn onderneming. Rijk worden is van minder belang. Hij wil zich ook volledig kunnen focussen op zijn eigen onderneming. Hij ziet zichzelf als iemand die tot vijf jaar bezig wil zijn met een bepaald project zodat de zaken routine worden, maar dat hij nadien waarschijnlijk zijn project wil doorverkopen of overlaten aan iemand om zelf met een nieuw project te starten. Zijn vriendengroep staat eerder negatief ten opzichte van student-ondernemerschap.
Interview 19 Struikelblokken – De deelnemer vindt dat je als student heel weinig weet van het bedrijfsleven op zich. Men houdt zich niet bezig met het bedrijfsleven op school. Een bedrijf runnen wordt daar niet behandeld. Een idee uitwerken leer je wel, maar het aftoetsen niet zozeer gezien alles dat gedaan wordt – zeker in business richtingen – hypothetisch is. Marktonderzoeken die de deelnemer als student heeft gedaan in het kader van zijn opleiding helpen niet vooruit en zijn in het algemeen niet goed. Tijd is bovendien ook moeilijk te managen. Zo had de deelnemer zijn mede-oprichter zeer veel taken voor school en kon weinig tijd vrij maken voor de onderneming, terwijl de deelnemer zelf tijd genoeg had om te ondernemen. Een student-ondernemer moet ofwel enkel voorbereiden tijdens zijn studies of zijn studies opgeven gezien de onderneming meer dan een fulltime job is, aldus de ondernemer. De organisaties in Gent die student-ondernemerschap ondersteunen zorgen er wel voor dat je een speciaal statuut hebt als student-ondernemer waardoor je examens en deadlines kan verleggen. Dit kan wel helpen volgens de deelnemer, hoewel hij er zelf nooit gebruik van gemaakt heeft. Hij zegt dat als je echt vooruit willen gaan met een groot product je er fulltime voor moet gaan. Hij vindt dat ze op school ook dingen moeten aanleren over mensen aanwerven en motiveren. Ook al wordt het starten van een bedrijf theoretisch aangeraakt, zoals hoe dit juridisch en boekhoudkundig in elkaar zit, dit wordt niet praktisch gedaan en dat zou wel moeten. Daarnaast leer je jezelf, je product of je bedrijf ook niet verkopen op school. Hier wordt je niet op voorbereid op school zegt de deelnemer. School bereidt je voor op een junior functie waar je opgeleid wordt door iemand anders in plaats van je voor te bereiden om zelf te ondernemen en dingen zelf te doen. In Gent zijn ze echter wel goed bezig betreft stimuleren van student-ondernemerschap volgens de deelnemer. De deelnemer is bijvoorbeeld in student-ondernemerschap gerold door een opdracht voor een vak waar hij iets echt kon doen. Naast het onderwijs legt ook de overheid drempels op. Mensen moeten leren dat je je startkapitaal niet kwijt bent, maar dat je dit direct kan gebruiken, dus de noodzaak om startkapitaal te moeten verwerven is op zich geen probleem. De regelgeving betreft inschrijvingen, waar je je onderneming moet starten, hoe je effectief moet starten, wanneer je moet opstarten fiscaal gezien en de bijdragen die hier bij komen kijken vormen wel een probleem en zijn te complex volgens de deelnemer. Bovendien moet je wanneer je een vennootschap start ongeacht je inkomen sociale bijdragen betalen. Dit zou eenzelfde model moeten zijn als wanneer je dit in bijberoep doet, waar je sociale bijdragen betaalt naargelang inkomen. Dit kan wel als student, maar je kan in dat geval geen vennootschap starten. Je bent, wanneer je een vennootschap start, dus niet zeker van je inkomen terwijl je wel sociale bijdragen moet betalen. Op dit moment werkt de deelnemer aan een negatief loon. De staat geeft geen juiste incentive vindt hij: je moet betalen om te mogen ondernemen. De overheid zou je als ondernemer juist moeten steunen, bijvoorbeeld een leefloon geven wanneer je probeert te ondernemen. Betreft kindergeld en andere rechten is het hetzelfde verhaal volgens de deelnemer: je verliest dit vanaf je geld gaat verdienen als student-ondernemer. Ze beperken je dus om jezelf loon uit te keren. Betreft de markt zijn mensen wel terughoudend,
maar als je een goed product hebt is de deelnemer er zeker van dat je het wel verkocht krijgt. Verkoop je aan een KMO, kan je moeilijk verkopen, en wanneer je aan een groot bedrijf verkoopt duurt het zeer lang voor de deal rond is, dus mensen zijn conservatief en het is moeilijk om iets technisch op te starten. Betreft credibiliteit merkt de deelnemer niet heel veel, maar hij heeft wel een oudere collega als nieuwe mede-oprichter om dit tegen te gaan indien hij alsnog geen credibiliteit zou krijgen. De ondernemerswereld is wel echt een wereld op zich waar iedereen elkaar kent volgens deze deelnemer. De deelnemer krijgt daar een positieve vibe van mensen die elkaar aansteken. Buiten deze ondernemerswereld krijgt hij ook positieve reacties, maar anderzijds ook sociale druk dat hij een goede job laat liggen voor zijn product en hij daardoor bijna moet slagen. De deelnemer denkt aan opgeven wanneer het niet vooruitgaat. Zijn verkoopscycli duren bijvoorbeeld zeer lang. Hij heeft op dit moment slechts een enkele klant van zijn product, anderen zijn in de maak en de procedure om te verkopen duurt lang. In België zijn er bovendien zoveel mogelijkheden tot subsidies bij bijvoorbeeld Agentschap Ondernemen dat je door de bomen het bos niet ziet. Het is een business plan op zich om IWT-aanvragen in te dienen. Je hebt geen tijd om zulke aanvragen te schrijven terwijl je niet zeker bent dat het aanvaard zal worden. Dit is dus inefficiënt. Ze doen dit enkel met het oog op misbruik voorkomen terwijl ze meer geld verliezen aan bureaucratie dan aan het verlies van misbruik dat zou ontstaan zonder deze bureaucratie, aldus de deelnemer.
Opleidings- en omgevingsnoden – Het belangrijkste is dat je meteen mensen met kennis van zaken rond je trekt. Een ondernemer die je helpt zou bijvoorbeeld zeer handig en een leuk initiatief zijn. Wat de deelnemer het meest had kunnen helpen was een ondernemer die je peetvader is. De studentenwereld is geen ondernemerswereld en netwerken duurt lang, maar een peetvader kan je hierbij helpen door je bepaalde deadlines op te leggen en je vooruit te duwen. Zonder zulke peetvader weet je niet goed wat je zou moeten doen bij de opstart van je onderneming. De rol van het onderwijs hierin is het informeren van studenten dat ondernemen een optie is en dat je niet in loondienst moet gaan werken. Die mindset is belangrijk om ondernemers wakker te maken. Zo kan je bijvoorbeeld mensen opleiden en uit de studentenwereld proberen te trekken, start-ups uit de academische wereld helpen en stages bij een start-up aanbieden, aldus de deelnemer. De peetvader kan verzorgd worden door het onderwijs. De meeste bedrijven die door student-ondernemers gestart werden beginnen pas te bloeien na de studententijd, dus terugkoppelen naar de student-ondernemers van de vorige jaren kan zeer positief zijn voor student-ondernemers die mogelijk dezelfde problemen ervaren. Betreft het ontwikkelen van competenties is het salesverhaal volgens de deelnemer belangrijk. Hij heeft ook slechts een korte aanraking gehad met werken in team. Een ander mogelijk voorbeeld is zelfontplooiing, maar dit is moeilijk te organiseren vanuit de universiteit volgens deze deelnemer. Een persoonlijk ontwikkelingsplan waar je jezelf en anderen beoordeelt over hoe ze omgaan met elkaar kan een mogelijkheid zijn om de competentie zelfontplooiing verder te ontwikkelen. Menselijk gedrag ten opzichte van elkaar ziet hij ook als belangrijk, alsook micromanagement van je interpersoonlijke vaardigheden. Aan de universiteit leer je van alles een beetje. Je hebt enkel een kader van waaruit je naar de wereld kijkt. Je hebt altijd een vertrekpunt om op verder te bouwen, maar er ontbreekt nog iets, aldus de deelnemer. Een samenwerking met de rechten en ingenieurs zou bijvoorbeeld fantastisch zijn gezien je op deze manier complementaire profielen hebt. In het echte leven heb je ook verschillende profielen nodig voor je start-up. Daarnaast is het volgens deze deelnemer ook niet duidelijk hoe je je onderneming effectief moet opstarten. Je moet gaan van instantie naar instantie gaan om te kunnen starten, wat echt veel makkelijker kan volgens hem. De drempel is zeer hoog als student om dit traject af te leggen. Je zou volgens deze deelnemer moeten kunnen binnen gaan als student om je te informeren over student-ondernemerschap. Beurzen zouden hierbij kunnen helpen. De drempel moet verlaagd worden door enerzijds een vrijblijvend verkennend gesprek bij het ondernemingsloket, maar anderzijds de procedure om een zaak te starten te vergemakkelijken. Er wordt veel geïnvesteerd in het stimuleren van ondernemerschap, maar weinig ervan gaat naar de ondernemers zelf. De overheid kan stimuleren door kleine ondernemingen financieel aantrekkelijker te maken. Ze geeft op dit moment de incentive dat je meteen moet gaan werken in loondienst. Hij argumenteert dat een overheid ondernemers juist een veilig pad moet geven om te gaan ondernemen, want ze zullen sowieso moeten investeren in hun onderneming. Hij ziet het enkel als fout dat personen die willen ondernemen moeten betalen om te mogen ondernemen. Een werkloosheidsuitkering
voor iemand die start met ondernemen is bijvoorbeeld een goed idee volgens deze deelnemer. Financiering is bovendien moeilijk om te vinden voor je project, aldus de deelnemer. De deelnemer heeft de financiering van voornamelijk zijn ouders en via vrienden. In zijn ervaring krijg je moeilijk geld los bij organisaties zoals iMinds, Idealabs of banken. Er wordt te weinig geld voorzien voor de weinige initiatieven die er zijn. Hij ziet bovendien ook dat men niet investeert in risicovolle start-ups, enkel in zaken die al eerder gebeurd zijn en niet innovatief zijn. Het is niet makkelijk om geld te vinden via een officieel en structureel kanaal binnen België, besluit de deelnemer. Slaagkansen – Iedereen gelooft in zijn eigen onderneming tot ze er niet meer in geloven en de markt hen op de feiten duwt geeft de deelnemer aan. De deelnemer denkt dat de crisis bij geen enkele ondernemer of bij jongeren leeft. Als je een goed product hebt lukt het meestal wel volgens hem. Er hangt volgens hem een positieve sfeer rond student-ondernemerschap. Zelf dacht hij echter dat het veel makkelijker zou zijn dan het is. Alles gaat minder snel dan hij initieel verwacht had. Een voorbeeld hiervan is het aantal vergaderingen die nodig zijn bij een bedrijf voor je product verkocht geraakt. Hij zag zichzelf oorspronkelijk al veel verder staan dan hij nu staat. Hij had dit echter kunnen voorkomen als hij meer naar anderen gekeken had naar eigen zeggen. Verder vindt hij het fantastisch om aan tafel te kunnen zitten met kaderleden van een bedrijf gezien niet veel jonge personen zulke ervaring kunnen meemaken. Het is voor hem bovendien een avontuur en hij is trots op het ondernemerschap. Hij ziet binnen ondernemerscommunities ook dat hij niet de enige is die struikelt over bepaalde zaken. Betreft ambitie wil hij het beste online scheduling product worden op de markt met vervolgens een goede exit om daarna een nieuw project te starten. Hij wil wel zeker nog eens opnieuw beginnen met ondernemen gezien hij denkt dat hij het twee keer zo snel zou kunnen met alles dat hij geleerd heeft in de loop van dit eerste traject. Als het project mislukt zal hij waarschijnlijk even financieel bekomen in loondienst, maar wel nadenken over een nieuw project.
Interview 20 Struikelblokken – Deze deelnemer haalt aan dat, ook al gebeurt er veel voor studentondernemers, de communicatie en uitwerking naar de juiste personen toe niet voldoet. Zo gebeurt het volgens hem vaak dat de onderneming die een student voor ogen heeft niet in aanmerking komt voor deze initiatieven, of dat de school waar deze naartoe gaat dit niet ondersteunt. Wanneer het op het onderwijs zelf aankomt zegt de deelnemer regelmatig het gevoel
te
krijgen
dat
hij
niet
de
praktijkervaring
kreeg
die
hij
nodig
had
in
de
ondernemerswereld. Er zou een soort subrichting moeten zijn, volgens hem, die op ondernemers inspeelt en die gericht is op specifiek de Belgische wetgeving (bvb. effectief opstellen van een factuur en weetjes omtrent het handelen met het buitenland). Anderzijds is er wel heel veel steun voor subsidies naar start-ups toe voor jonge ondernemers en studentondernemers, maar hier is dan weer niet goed aangegeven hoe een aanvraag hiervoor moet gebeuren. Vooral in bedrijfseconomische richtingen zou hierbij geholpen moeten worden. De deelnemer en zijn vennoot hebben zelf veel tijd verloren door bij de foute personen te zitten. Nu krijgen ze echter veel steun van de Stad Antwerpen door het Jonge Ondernemersloket die hen voorziet van de nodige steun en feedback. Verder ziet de deelnemer dat er in het Belgisch onderwijs te weinig mensen in the field lesgeven. Hij krijgt het gevoel dat een docent zaken uitlegt omtrent bijvoorbeeld onderhandelingstechnieken terwijl het lijkt alsof hij deze zelf nog nooit heeft toegepast. De deelnemer wil meer colleges van mensen die werkelijk in het veld staan, wat volgens hem veel meer gebeurt in de VS en Nederland. De overheid maakt het bovendien te duur om te ondernemen. Bij het starten van een bvba moet je bijvoorbeeld minstens 6 200 EUR volstorten, naar een advocaat gaan, langsgaan bij Securex en sociale bijdragen betalen, aldus de deelnemer. Als student is het bijna onmogelijk om te sparen voor dit soort bedragen aangezien je geen vast inkomen hebt en jong bent. Je moet eerst betalen voor je omzet kan genereren, aldus de deelnemer. Ook betreffende terug te vorderen btw duurt het lang voor je deze effectief terugvordert, terwijl je jouw deel wel meteen moet terugbetalen aan de staat. Het probleem met sociale en fiscale statuten sluit aan bij het vorige. Je kan snel je kindergeld verliezen indien je onderneemt als student, wat ook weer een kost is bovenop de voorgenoemde kosten. Hier zou de overheid veel meer tegemoet moeten komen door, aldus de deelnemer,
bijvoorbeeld de eerste zes maanden als tussenoplossing te
gebruiken waar je vrijgesteld wordt van bepaalde verplichtingen of kosten. Een voorbeeld hiervan: jongeren jonger dan 26 jaar die een eigen zaak oprichten worden enkele maanden vrijgesteld van sociale bijdragen en behouden het kindergeld voor bepaalde tijd indien ze nog thuis wonen. De deelnemer merkt dat bepaalde studenten met goede ideeën zitten maar door deze drempels de sprong naar student-ondernemerschap niet wagen. De gemiddelde leeftijd van ondernemers op de markt ligt ook hoger dan dat van studenten. Als student-ondernemer wordt je hierdoor als zwakker aanzien, hoewel je langs de andere kant steeds de underdog bent die zo sympathie opwekt en bepaalde voordelen verkrijgt. De deelnemer heeft echter niet
het gevoel dat oudere ondernemers hem kunnen ondersteunen om hem als sterker aanzien te laten worden. Hij vindt de startersbvba een goed idee, maar door deze vennootschapsstructuur krijg je als student-ondernemer geen credibiliteit bij de bank. Wanneer je zegt dat je in deze structuur werkt gaat je geloofwaardigheid ook naar beneden. Het geeft een label als minderwaardige ondernemer. Communicatie en uitwerking van de goede bestaande initiatieven is dus echt nodig volgens deze deelnemer. Wanneer het aankomt op financiering heeft de deelnemer zelf al veel gespaard, maar hij krijgt wel een zekere credibiliteit omwille van zijn sterk idee. Hij gelooft ook wel dat er veel geld is binnen België, dus dat je hoe dan ook aan financiering kan komen indien je goed zoekt. Zelf heeft hij wel een lening kunnen krijgen bij de bank. Hij geeft aan dat we in een goed ondernemingsklimaat zitten betreft UNIZO, Voka en andere ondersteunende organisaties, maar België kan wel werken aan het statement en de cultuur dat ondernemers enkel mensen zouden zijn die het geld opstrijken. Men moet weten welk risico men aangaat als ondernemer ten opzichte van het werken in loondienst. Zelf heeft hij nooit de drempel ervaren, behalve bij mensen die jaloers zijn op de voordelen van het ondernemen, maar niet het risico durven nemen. Er zijn niet echt momenten waarop hij dacht aan opgeven, gezien hij een goede vennoot heeft en ze elkaar steunen wanneer anderen al hadden opgegeven. Opleidings- en omgevingsnoden – Mensen in een bedrijfseconomische richting moeten een ondernemerscursus krijgen met een focus op ondernemerschap en de Belgische wetgeving volgens de deelnemer. Hij breidt dit zelfs uit naar het standpunt waar hij vindt dat iedereen met een interesse voor ondernemerschap een ondernemerschapscursus moet kunnen volgen, ook bijvoorbeeld iemand die houtbewerking studeert. Deze cursus moet echter ook zeer praktijkgericht zijn. Het moet ondersteunen en tonen hoe het in de praktijk eraan toegaat bij het aangeven van bijvoorbeeld een btw-aangifte of het aannemen van een stagiair om mensen voor te bereiden op het moment dat ze dit moeten doen voor echt. In een ondernemerscursus moet een goede digitale geletterdheid bijgebracht worden en een cursus Excel waar iemand goede berekeningen kan maken. Vakken moeten ook minder breed gezien worden, er moet diep ingegaan worden op het belangrijkste en hetgeen het meest gebruikt zal worden, waardoor deze kennis ook niet zo snel zal vergaan als de kennis die je nu op het einde van je opleidingstraject maar half herinnert en waar je dus eigenlijk niets aan hebt in de praktijk, aldus de deelnemer. Om van hem een betere ondernemer te maken moesten ze hem leren hoe de btw-structuur eruit ziet, juridische structuren betreft oprichting, gerichte boekhouding naar de handel die hem interesseert en de irrelevante delen van Excelcursussen schrappen. Hij wil enkel leren wat nuttig is voor een ondernemer. Samengevat wil hij in een ondernemerscursus zien: basis boekhouden (belangrijkste aspecten), btw-aangifte, computervaardigheden voor Excel, welke initiatieven er zijn voor ondernemers en waar je ze kan terugvinden. Ondernemerscompetenties
komen
wel
aan
bod
volgens
de
deelnemer,
maar
het
is
voornamelijk belangrijk om complementaire mensen te vinden en deze samen te brengen als onderwijsinstelling. Ook de mentaliteit moet wijzigen ten opzichte van mensen die de risico's durven nemen. Zo moet de winst hen ook gegund worden nadien. De school zijn rol ligt in het ervoor zorgen dat studenten (die elkaar aanvullen) met elkaar in contact gebracht kunnen worden. Er moeten pitches gegeven worden en er moeten colleges komen van ondernemers die het proces komen toelichten wanneer je wil gaan ondernemen. De deelnemer vindt communities waar gelijkgezinden elkaar kunnen ontmoeten een goed idee. Hij wijst naar FLYSE als een zeer goed initiatief waar mensen elkaar kunnen ontmoeten. Gent doet het zeer goed om ondernemerschap te stimuleren zegt hij. De overheid moet student-ondernemers hun financiële kosten tegemoet komen zoals bijvoorbeeld kindergeld en sociale bijdragen. Ze moeten een soort speciaal statuut krijgen als student-ondernemer volgens hem. De overheid is wel goed bezig met deze initiatieven, maar zoals eerder aangegeven moeten ze beter uitgewerkt worden en gecommuniceerd worden naar de juiste doelgroep. Vermoedelijk is dit volgens de deelnemer nu niet het geval gezien de overheid niet genoeg in the field zit. Een student-ondernemersstatuut zoals het in Gent bestaat zou de deelnemer geholpen hebben zegt hij. Dit op Vlaams of federaal niveau invoeren zou volgens hem een goed idee zijn. Een ander idee omtrent bijvoorbeeld het aannemen van nieuwe mensen is een soort van cheque uitreiken aan werknemers ter waarde van 10 EUR om hen zo uit te betalen (wel uitsluitend voor startups!). Er moet een voorbeeld genomen worden door scholen en de overheid aan de Stad Gent en FLYSE en de algemene initiatieven die daar gebeuren op dit moment om studentondernemerschap te stimuleren. Slaagkansen – Zelf dacht de deelnemer dat alles veel makkelijker zou gaan. Alles kost veel tijd en geld. Hij dacht dat er meer ondersteuning zou zijn voor student-ondernemers. Hij geeft aan dat hij zich niet goed genoeg had geïnformeerd bij de opstart van de onderneming. Er zou meer geïnformeerd moeten worden over wat je te wachten staat als student-ondernemer volgens hem. Financieel gezien ziet hij de slaagkansen niet laag, maar de groeikansen ziet hij niet hoog gezien je als student-ondernemer enkel iets kan opbouwen binnen het eigen netwerk. Een vennootschap oprichten bijvoorbeeld is zeer moeilijk. Je kan enkel kleinschalig ondernemen als student. Betreft ambitie wil hij eerst gelanceerd geraken in België, om nadien uit te breiden naar zoveel mogelijk landen. Er is geen exit strategie, maar hij ziet de wereld en technologie als zo dynamisch dat hij zichzelf binnen bijvoorbeeld twintig jaar niet nog steeds ziet werken bij zijn huidige onderneming. Als hij kijkt naar zijn vriendengroep denkt hij dat men eerder positief staat ten opzichte van ondernemerschap, maar hij geeft zelf aan dat zijn beeld hierover vervormt kan zijn omwille van het netwerk waarin hij zit. Hij ziet België als een echt zelfstandige en KMO-land waar jongeren positief spreken over ondernemer zijn of over het ondernemersklimaat.