Z W E MB A D
Stap voor stap door het zwembad: een juridische wandeling door het zwembad Zwemmen is ontspannend en gezond. De baders amuseren zich in onze zwembaden. Af en toe wordt dit positieve beeld even doorbroken door een incident of een ongeval. Op dat ogenblik wordt het dagelijkse routineuze handelen kritisch onder de loep genomen. Doen wij als verantwoordelijke en medewerkers alles zoals het hoort? Hoe moet het trouwens precies? Welke regels moeten we respecteren? Om een betere kijk te verwerven op de regelgeving maken we in deze bijdrage een korte wandeling door het zwembad. Regelmatig houden we even halt. In de inkomhal zal het aangeplakte reglement van interne orde onze aandacht trekken. Via de kleedhokjes en een vluchtig toiletbezoek gaan we richting bad. We zijn voorzichtig, het risico om uit te glijden is reëel en dan gaan de juridische poppen aan het dansen. Eenmaal aangekomen in het bad kijken we door een juridische bril aandachtig rond. Zijn infrastructuur en medewerkers in orde? In bevestigend geval nemen we een frisse duik. We vragen ons tot slot af hoe er moet worden gereageerd als het fout loopt en een bader in de problemen komt.
Het reglement orde.
van
interne
Bij het binnengaan van het zwembad stoppen we onmiddellijk bij een document aan de wand, het ‘reglement van interne orde’. Dit is een beknopte tekst met enkele basisregels die door alle bezoekers van het zwembad moeten worden gerespecteerd. Omdat alle bezoekers kennis zouden kunnen nemen van de tekst bepaalt de regelgeving (Vlarem II) dat dit reglement moet worden aangeplakt op een voor de bezoeker duidelijk zichtbare plaats. In Vlarem II wordt ook de minimale inhoud van dit reglement vastgelegd. Deze minimale inhoud kan worden aangevuld. Zo kan de exploitant in zijn inrichting strengere regels opleggen. Van deze mogelijkheid wordt o.m. veelvuldig gebruik gemaakt om de minimale leeftijd voor een zelfstandig (= zonder begeleiding) zwembadbezoek op te trekken tot 8 jaar.
De gids van het zwembadbezoek zal nu worden onderbroken door een van zijn toehoorders met de duidelijke boodschap: niemand leest dit reglement! Dit is juist. Toch heeft het zijn waarde. Indien de bezoeker er kennis kan van nemen (de vereiste duidelijk zichtbare plaats) kun je de regels nadien ook gebruiken indien er problemen ontstaan. Zo kan bij halsbrekende toeren of onhygiënisch handelen van een bader op basis van regel 1 (de directie mag personen die een gevaar zijn voor de veiligheid of gezondheid de toe-
gang verbieden) van het reglement worden tussengekomen. Kortom, het reglement geeft de exploitant een juridische basis!
De gangen, kleedruimtes en douches. Na de (mogelijkheid tot) kennisname van het reglement en de betaling van het toegangsticket kan de bader richting kleedruimtes. Hij moet hierbij rekening houden met de specifieke omstan-
Volgens Vlarem II moeten vier regels in het reglement van interne orde zijn opgenomen: 1. de directie mag personen die een gevaar zijn voor de veiligheid of gezondheid de toegang verbieden; 2. dieren worden niet in de inrichting toegelaten; 3. elke bader moet een stortbad nemen alvorens het zwembad te betreden; 4. kinderen van minder dan 6 jaar moeten vergezeld zijn van een toezichthoudende volwassene.
Vlaams Tijdschrift voor Sportbeheer
31
N° 203
Z W E MB A D
digheden van een zwembad. Water wordt door de gebruikers voortdurend binnen gebracht in de gangen en kleedkamers. Ook de noodzakelijke reinigingsbeurten zorgen voor een graad van vochtigheid waaraan de bezoeker zijn gedrag moet aanpassen. Een staat van natheid is inherent aan de vloer van een zwembad lezen we in een arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen van 19 januari 1995. Slechts indien de bezoeker er in slaagt om aan te tonen dat de toestand uitzonderlijk slecht was, en de zwembadexploitant onzorgvuldig is geweest, zal hij zijn schade, of een gedeelte ervan, kunnen verhalen op de exploitant.
Aansprakelijkheid, een kwestie van zorgvuldigheid. Zowel op de bezoeker als de zwembadexploitant rust de verplichting om zorgvuldig te zijn. Juridisch omschrijven we in de rechtspraak dit begrip ‘zorgvuldigheid’ als een handelen zoals dat van een normaal, omzichtig en vooruitziende persoon (= bezoeker of exploitant) in dezelfde omstandigheden mag worden verwacht. Ook in de specifieke regelgeving betreffende de zwembaden vinden we dit begrip bij herhaling terug. Het algemene principe dat elke exploitant de nodige maatregelen moet nemen om de veiligheid van de bezoekers te verzekeren (artikel 1.6° Vlarem I) wordt in Vlarem II voor de zwembadexploitant verder uitgewerkt. Hij moet steeds de nodige maatregelen treffen om schade, hinder en zware ongevallen te voorkomen. Bij ongevallen moet hij de gevolgen voor de mens en het leefmilieu zo beperkt mogelijk maken. In een arrest van 18 april 2002 stelt het Hof van Beroep te Antwerpen dat deze verplichting tot zorgvuldigheid van een exploitant niet absoluut is. We verwachten dat alle redelijke inspanningen worden geleverd om ongevallen te voorkomen of de gevolgen ervan te milderen. We spreken dan ook van een ‘inspanningsverbintenis’. Om na te gaan of ze werd nageleefd toetsten we het te beoordelen handelen aan de hiervoor geschetste zorgvuldigheidsnorm.
Er zijn ook een aantal verplichtingen waarvan de naleving strenger wordt beoordeeld. Zo zal de afwezigheid van een reglement van interne orde of het niet respecteren van de minimale inhoud ervan steeds als foutief worden beschouwd. De verplichting betreffende dit reglement noemen we ‘resultaatsverbintenissen’. Indien we het opgelegde resultaat (het aanplakken, de inhoud) niet bereiken, begaan we een fout.
Het bad. Na het verplichte stortbad staan we klaar om een duik in het bad te nemen. We kijken echter eerst even aandachtig rond. Is de infrastructuur volledig in orde? Het naleven van de veiligheidsverplichting door de exploitant houdt immers in dat hij, naast de verplichting tot een voldoende toezicht moet zorgen voor een veilige infrastructuur.
De afwezigheid van een reglement van interne orde of het niet respecteren van de minimale inhoud ervan zal steeds als foutief worden beschouwd. Om ons hiervan echt te vergewissen zouden we even onder het wateroppervlak moeten kunnen kijken. Een klein scherp kantje aan een tegel is immers voldoende om een wonde te veroorzaken bij een bader en zal ongetwijfeld als een tekortkoming worden bekeken.
Aansprakelijkheid, een kwestie van zaken zonder gebreken. In de voorbeelden van aansprakelijkheid die hiervoor aan bod kwamen gingen we na of het handelen van een persoon (de bezoeker, de exploitant, …) foutief was. In het aansprakelijkheidsrecht kennen we daarnaast ook een aansprakelijkheid voor zaken.
32
Indien een zaak niet beantwoordt aan de rechtmatige verwachtingen die we mogen hebben bij een normaal gebruik beschouwen we deze zaak als gebrekkig. Zo mag je als bader van de vloer en de betegeling van de wanden van een zwembad verwachten dat ze goed zijn aangebracht en dat je zonder hinder of kwetsuren kan zwemmen. Is dat niet het geval dan beoordelen we de zaak als gebrekkig en zeggen we dat de bewaarder van de zaak, in dit geval de exploitant van het zwembad, hiervoor aansprakelijk is. We hoeven niet te bewijzen als slachtoffer dat de exploitant nalatig is geweest in het onderhoud van het zwembad. Het loutere feit dat de kuip een gebrek vertoont volstaat om zijn aansprakelijkheid te weerhouden. We zijn dus strenger dan bij de beoordeling van het gedrag van personen waarvan de fout door de eiser effectief moet worden bewezen. Met betrekking tot gebrekkige zaken ‘vermoeden’ we dat de bewaarder aansprakelijk is. We spreken niet alleen van een gebrek indien er onvolkomenheden (afbrokkelingen, oneffenheden, scherpe kanten, …) zijn aan de zaak. In een arrest van 15 november 1995 oordeelde het Hof van Beroep van Gent dat wanneer de gebruikers van een glijbaan terecht komen in ondiep water, met eventuele kwetsuren tot gevolg, dit een gebrek van deze glijbaan uitmaakte (R.G.A.R., 1999, 13031). Indien de opgelopen letsels het gevolg zijn van een oneigenlijk gebruik van de installaties door de baders dragen we hier als exploitant geen verantwoordelijkheid voor. We hebben er dan ook alle belang bij om, indien nodig, de baders duidelijke gebruiksaanwijzingen te geven. Het bordje met de instructie
Z W E MB A D
‘ga alleen zittend of liggend de glijbaan af’ voldeed voor het Hof van Beroep te Brussel niet helemaal. In haar arrest van 28 november 2003 wees het Hof er op dat hiermee helemaal niet werd aangegeven dat je niet liggend op de buik mocht glijden.
Aansprakelijkheid, soms ook met strafrechtelijke gevolgen. Van een tekortkoming in de infrastructuur was volgens de Correctionele Rechtbank te Luik in haar vonnis van 17 april 2007 onmiskenbaar sprake door het ontbreken van een rooster van een afzuigmond met een diameter van 8 cm die zich op 3 cm van de bodem van een instructiebad bevond. In deze opening komt een jongetje van 9 jaar vast te zitten. Alle reddingspogingen ten spijt zal hij uiteindelijk aan de gevolgen overlijden.
Het ontbreken van deze rooster is volgens de rechtbank een conceptiefout van het evacuatiesysteem en strijdig met de veiligheidsnormen en de goede praktijken. Het was daarenboven zonder twijfel de oorzaak van het ongeval en het overlijden. De aanwezigheid van deze drie elementen – fout, schade en het oorzakelijke verband tussen beide – is normaal voldoende om de aansprakelijkheid te weerhouden, althans op burgerlijk vlak. De Correctionele Rechtbank te Luik moest echter in eerste instantie oordelen over de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de betichten. Zij diende te onderzoeken of de betrokkenen een inbreuk hadden gepleegd op een strafrechtelijke norm zodat een straf (boete, gevangenisstraf) kon worden opgelegd. Dat was niet het geval. De betichten hadden, gezien hun (beperkte) bevoegdheden, geen persoonlijke
fout aan het ontbreken van de bewuste rooster. Alle betichten werden vrij gesproken en de burgerlijke vorderingen, dit zijn de eisen om een schadevergoeding te krijgen, werden afgewezen. De duidelijke beoordeling van de rechtbank over de gebreken van het zwembad maken het echter voor de nabestaanden mogelijk om alsnog via een burgerlijke procedure tegen de exploitant van het zwembad, in dit geval de gemeente als inrichtende macht van de betrokken onderwijsinstelling, een vergoeding te bekomen. Voor we in ons rechtsysteem een straf kunnen opleggen moet er dus sprake zijn van een inbreuk op een strafrechtelijke norm die persoonlijk verwijtbaar is aan de dader. Dit principe zal hierna nog aan bod komen wanneer we de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de redders bekijken.
Vlaams Tijdschrift voor Sportbeheer
33
N° 203
Z W E MB A D
Voldoende gevraagd.
toezichthouders
Na het bad door onze juridische bril aandachtig te hebben onderzocht, richten we nu het vizier op de aanwezige toezichthouders. De regelgeving verplicht de exploitanten om toezicht op de baders te organiseren. In een vonnis van 1 december 2004 herinnert de Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent aan het uitgangspunt dat van zodra er één bader in het zwembad aanwezig is de exploitant er moet voor zorgen dat er minstens één redder is. (NJW, nr.99, 9 februari 2005, p.172). Het aantal redders en toezichthouders stijgt vervolgens in functie van de aanwezige baders (zie tabel 1). Een bader is een persoon die zich geheel of gedeeltelijk in het water bevindt. Het totale aantal toegelaten baders wordt bepaald in functie van de oppervlakte van het zwembad. Het kan nooit hoger zijn dan 1 bader per 3 m². Voor baden met een maximale diepte van 50 cm is 1 bader per 2 m² toegelaten. Tabel 1: Aantal verplichte toezichthouders
Baders 01-49 50-99 100-149 150-298 300-499
Redders Toezichthouders 1 1 2 2 3
0 1 1 2 2
Het toezicht wordt uitgeoefend door redders en toezichthouders. Om als toezichthouder te kunnen optreden moet niet aan specifieke voorwaarden worden voldaan. Het zijn waarnemers die van op de kade de baders in de gaten houden. Bij gevaar of mogelijk gevaar waarschuwen zij de redder(s) die dan kan ingrijpen. Een redder moet in het bezit zijn van het hoge reddingsbrevet van Bloso of een gelijkwaardig getuigschrift. Daarenboven moet hij minstens één maal per jaar oefenen in de redding– en reanimatietechnieken. De bepalingen over het aantal toezichthouders zijn voorbeelden van wat
we hiervoor een ‘resultaatsverbintenis’ noemden. We kunnen beter doen, en meer toezichthouders voorzien, minder kan echter in principe niet. Vlarem II voorziet wel in bepaalde afwijkingen die echter niet steeds tot een versoepeling van de basisregels leiden.
Toezicht organiseren in functie van de risico’s. De structuur van het zwembad kan tot een aanpassing van de basisformule leiden. Bij ieder afzonderlijk bad (bijvoorbeeld een instructiebad) of een risicozone moet immers minstens 1 toezichthouder staan. Onder een risicozone worden o.m. begrepen de plaats waar baders terecht komen na gebruik van een glijbaan, een buizenconstructie of een duik van de wipplank. Deze regeling is niet van toepassing op niet overdekte circulatiebaden. In deze baden volstaat het dat risicozones en/ of het afzonderlijke bad in het gezichtsveld liggen van een toezichthoudende persoon. Dit gezichtsveld van de toezichthoudende persoon is ook doorslaggevend voor de exploitanten die wensen gebruik te maken van een versoepelde toepassing van de regels door het opstellen van een toezichtplan (tabel 2).
De zorgvuldige redder. Na de controle van het bad en de aanwezige toezichthouders zijn we het water in gedoken. Indien we in de problemen zouden komen, kunnen we er op vertrouwen dat de toezichthouders, en vooral de aanwezige redder(s), op een professionele wijze zullen ingrijpen.
In het hiervoor reeds aangehaalde vonnis van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent beperkt de rechtbank zich niet tot het in herinnering brengen van de basisregel – 1 bader = (minimaal) 1 redder – maar beklemtoont verder dat de redder permanent in de buurt van de kade moet zijn en rechtstreeks, constant en uitsluitend toezicht moet houden op de baders. De rechtbank vult aldus concreet in wat een zorgvuldige redder is. Aan deze plicht tot zorgvuldigheid wordt door de redder niet voldaan, stelt de Rechtbank van Eerste Aanleg te Oudenaarde, indien het mogelijk is geweest dat een bader minstens 4, maximum 8 minuten, roerloos op de bodem van het zwembad heeft gedreven. Dit wijst er op, aldus de rechtbank in haar vonnis van 18 november 2002, dat er minstens op een gegeven ogenblik onvoldoende aandacht werd besteed aan de zwemmers. Het besluit van de rechtbank volgt op een grondige afweging van alle beschikbare gegevens over het ongeval. Uit het loutere feit dat zich een ongeval, zelfs een verdrinking, heeft voorgedaan mag immers geen aansprakelijkheid worden afgeleid. In een vonnis van 23 februari 2004 brengt de Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent vooreerst dit basisbeginsel in herinnering: “De wet legt aan een zwembaduitbater, een zwembadbeheerder of een redder geen resultaatsverbintenis op om elk mogelijk ongeval te voorkomen. Op hen rust een inspanningsverbintenis om alle nodige maatregelen te nemen om het risico op verdrinking, dat steeds inherent aanwezig is, tegen te gaan.” De rechtbank diende zich uit te spreken over een verdrinking waarbij de redder
Tabel 2: Aantal toezichthouders op basis van een toezichtplan
Oppervlakte van het bad < 200 m²
1 redder
Oppervlakte van het bad > 200 m² maar ligt in het gezichtsveld van 1 persoon
1 redder + 1 toezichthouder
Oppervlakte van het bad > 200 m² maar ligt niet in het gezichtsveld van 1 persoon
2 redders + 1 toezichthouder
34
Z W E MB A D
niet had opgemerkt dat een zwemmer zich in moeilijkheden bevond. De redder kwam slechts in actie nadat een andere bader het lichaam in het diepe gedeelte van het zwembad had gevonden en op de kade had gebracht. Alle deze aspecten van het feitenrelaas worden door de rechtbank zorgvuldig onderzocht. Met betrekking tot het toezicht wijst de rechtbank er op dat niemand van de aanwezigen, noch de redder noch het dertigtal andere baders, had opgemerkt dat het slachtoffer in de problemen was gekomen. Niemand had hulpgeroep of gespartel gehoord. Daarenboven bleek uit verdere informatie over het slachtoffer dat hij weliswaar een geoefende zwemmer was, maar medicatie nam in het kader van een psychiatrische behandeling. Dat in combinatie met de vaststellingen van de toevallige baadster (ook voorheen redster en van beroep verpleegkundige) die de eerste reanimatie uitoefende, doet de rechtbank besluiten dat we te maken hebben met een secundaire verdrinking. Het slachtoffer zou als gevolg van een syncope onder water zijn gegleden en dit zonder waarneembare onheilstekens. Een gebrek aan toezicht van de redder wordt niet weerhouden. Dat de drenkeling op de bodem van het diepe gedeelte van het zwembad werd gevonden door een bader, en niet als eerste opgemerkt werd door de redders wijst, aldus de rechtbank, evenmin op een onzorgvuldig optreden. Opnieuw wordt verwezen naar het feit dat niemand van de aanwezigen aanvankelijk het lichaam had opgemerkt. Dat de redder zijn aandacht in eerste instantie richtte op de omgeving van twee ingebouwde attracties (een glijbaan en opblaasbare hond) wordt aanvaard door de rechtbank. Een laatste element dat door de rechtbank diende te worden onderzocht, was een beweerde laattijdige reactie op het hulpgeroep van de baders nadat de drenkeling was gevonden en op het droge gebracht. In een zwembad met attracties waarin vele spelende jongeren aanwezig zijn en waar een grote resonantie heerst, kan het even duren voor je een geluid, het hulpgeroep,
hoort. Daarenboven was de snelheid van optreden van de redder niet van belang nu de aanwezige baders snel en adequaat hadden opgetreden. Dit vonnis waarin geen aansprakelijkheid van de redder werd weerhouden is een treffende illustratie van de toepassing van de zorgvuldigheidsregel die we hiervoor hebben geschetst. Het gedrag van de redder werd getoetst aan dat van een normale zorgvuldige en aandachtige redder in dezelfde omstandigheden, hetzij in dit geval een zwembad met attracties en een dertigtal zwemmers.
Toezicht, ook een taak van begeleiders. Het toezicht moet dus door de exploitant worden georganiseerd. Hij zorgt voor de aanwezigheid van voldoende redders en toezichthouders. De aanwezigheid van deze toezichthouders ontslaat andere begeleiders van baders echter niet van elke verantwoordelijkheid.
De aanwezigheid van de toezichthouders ontslaat andere begeleiders van baders niet van elke verantwoordelijkheid. Kinderen, vooral jonge kinderen, vormen een bijzonder risico. Zij zijn vaak niet, of onvoldoende, in staat om de risico’s van hun handelen in te schatten zodat extra waakzaamheid is geboden. Een eerste maatregel om de veiligheid van deze jonge kinderen te verhogen wordt opgelegd in het reglement van interne orde. Kinderen onder de 6 jaar worden slechts toegelaten onder begeleiding van een toezichthoudende volwassene.
Begeleiding door leerkrachten. Bij schoolzwemmen zijn er de leerkrachten om een oogje in het zeil te houden. Vlaams Tijdschrift voor Sportbeheer
35
Hun samenwerking met de aanwezige redders en toezichthouders wordt best vooraf doorgenomen en in bindende afspraken gegoten. Ontbreken dergelijk afspraken dan zullen de rechtbanken zich geval per geval moeten uitspreken over de juiste draagwijdte van de verplichtingen van redders en leerkrachten. Het ontbreken van afspraken tussen redders en de leerkrachten, maar ook tussen de redders onderling, was negatief in de beoordeling van de aansprakelijkheid door het Hof van Beroep te Antwerpen. In haar arrest van 22 december 1993 ziet het Hof hierin een element om de aansprakelijkheid van beide redders te weerhouden voor het gebrek aan controle na het beëindigen van de zwembeurt van een school. Als gevolg van deze nalatigheid werd het lichaam van een scholier op de bodem niet tijdig opgemerkt. Bijzondere aandacht van de begeleiders is zeker noodzakelijk indien de baders niet over alle fysieke of mentale mogelijkheden beschikken. De directie van een instelling waar kinderen in internaatsverband verblijven, en die de gezondheidstoestand van deze kinderen kent alsook de risico’s die hieraan verbonden zijn, moet bijzondere maatregelen treffen indien zij een zwemactiviteit voor deze kinderen organiseert. Het Hof van Beroep te Antwerpen zal in haar arrest van 23 september 2004 dan ook de schooldirectie veroordelen en niet de aanwezige monitoren of de redder voor de verdrinking van een achttien jarig gehandicapt meisje dat ook aan epilepsie leed. N° 203
Z W E MB A D
Begeleiding van jongeren buiten schoolverband. De specifieke kennis over de mogelijkheden en beperkingen van de deelnemers aan een zwempartij is minder aanwezig bij de begeleiders van een speelpleinwerking. In een vonnis van 25 juni 2007 wijst de Correctionele Rechtbank te Brussel, aan wie de beoordeling van de aansprakelijkheid voor de verdrinking van een bijna zeven jarige deelnemer aan een zwembeurt tijdens de speelpleinwerking was toevertrouwd, uitdrukkelijk op dit element. De monitoren van een speelpleinwerking kennen, in tegenstelling tot leerkrachten of leiders van jeugdbewegingen, de kinderen niet of veeleer oppervlakkig. Dit bemoeilijkt het inschatten van de zwemvaardigheden van de verschillende kinderen. Er waren daarenboven geen inspanningen gedaan om bij de ouders te informeren naar deze zwemvaardigheden. Er bleken trouwens geen specifieke instructies te bestaan over veiligheidsprocedures bij het zwemmen tijdens de speelpleinwerking. Dit ontbreken van voldoende aandacht voor het veiligheidsaspect is, naar het oordeel van de rechtbank, de verantwoordelijkheid van de inrichters van de speelpleinwerking en niet van de individuele monitoren
waarvan zij de aansprakelijkheid diende te beoordelen. Hiervoor hebben we reeds aangegeven dat strafrechtelijke aansprakelijkheid slechts kan worden weerhouden indien de betichten persoonlijk een inbreuk hebben gepleegd. De lacunes in de organisatie van het zwemmen zijn niet verwijtbaar aan de betrokken monitoren, die dan ook worden vrij gesproken. Verder kan de rechtbank niet gaan omdat de eigenlijke organistoren van de speelpleinwerking niet waren gedagvaard. Naast haar uitvoerige beschouwingen over de respectievelijke aansprakelijkheden met betrekking tot de speelpleinwerking wijst de rechtbank er ook op dat de juiste omstandigheden van de verdrinking onvoldoende duidelijk zijn. Een veroordeling uitspreken op deze basis is zich op glad ijs bewegen. Wanneer niet is geweten hoe de verdrinking zich concreet heeft voorgedaan is het immers erg riskant om te gaan beweren dat ze zich zonder deze of gene omstandigheid niet had kunnen voordoen. De aanwezige redder wordt door de rechtbank vrij gesproken. Uit de feitelijke gegevens blijkt dat hij zeer actief is opgetreden en o.m. aan de andere zijde van het bad dan waar het slachtoffertje
verdronken is een ander kind uit het water heeft geroepen. De inspanningsverbintenis van een redder wordt door de rechtbank in eenvoudige bewoordingen weergegeven: “Beklaagde (= redder) heeft gedaan wat van hem werd verwacht, meer dan zijn best kon hij niet doen.” Tot slot vraagt de rechtbank ook aandacht voor de verwerking van het gebeuren bij de redder: “Dat het kind niettemin is verdronken in zijn onmiddellijke nabijheid is niet alleen voor de ouders een onbegrijpelijke tragedie, maar ook voor hemzelf.”
Geert Vandenwijngaert dienstverantwoordelijke Ethias
Trefwoord(en): zwembaden, aansprakelijkheid, exploitatie, vlarem
Deze bijdrage is gebaseerd op de toelichting die gegeven werd in de werkgroep ‘Aansprakelijkheid in en rond het zwembad’ op de Trefdag Zwembaden Vlaanderen 2007.
Om de leesbaarheid van het geheel te bevorderen werden de verwijzingen naar de Vlarem I en II zeer beperkt gehouden. Wie meer in detail wil kennis nemen van de specifieke bepalingen over zwembaden kan deze vinden in het Besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne: o Artikel 1.1.2 definities o Afdeling 5.32.9 Zwembaden: - 5.32.9.1: Algemene Bepalingen - 5.32.9.2: Overdekte circulatiebaden - 5.32.9.3: Niet – overdekte circulatiebaden - 5.32.9.4: Hot whirlpools - 5.32.9.5 : Dompelbaden - 5.32.9.6: Plonsbaden - 5.32.9.7: Therapiebaden 5.32.9.8: Open zwemgelegenheden en waterrecreatie in meren, vijvers en dergelijke.
De rechtspraak waar in het artikel naar wordt verwezen, behoort – tenzij anders vermeld – tot de documentatie van Ethias, waar de auteur verantwoordelijk is voor het departement publieke cliënten collectiviteiten.
36