Stamrecht BV en vrijstellingen
Een werknemer kan een ontvangen ontslagvergoeding fiscaal aantrekkelijk inkleden door de te ontvangen vergoeding om te zetten in een aanspraak op periodieke uitkeringen. Een aanspraak op periodieke uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven loon (gouden handdruk) wordt veelal “stamrecht” genoemd. Als een werknemer een aanspraak op periodieke uitkeringen geniet ter vervanging van gederfd of te derven loon, dan geldt de zgn. omkeerregel: de stamrechtaanspraak zelf (wat de werkgever betaalt voor de ontslagregeling) blijft dan onbelast, maar de later door de werknemer te ontvangen stamrechtuitkeringen worden belast. De werknemer kan de stamrecht onderbrengen bij: 1. een professionele verzekeraar via een stamrechtpolis; 2. een bank- of beleggingsinstelling via een bankspaar- of beleggingsproduct; 3. een eigen BV via een stamrechtovereenkomst. Voor elke variant gelden specifieke voorwaarden. Zo geldt voor een stamrechtaanspraak bij de eigen BV dat de stamrechtverplichting moet behoren tot het binnenlands ondernemingsvermogen van die BV. Dit, om misbruik te voorkomen door de BV in het buitenland te vestigen. Het stamrecht kan als instrument creatief worden ingezet om een inkomensoverbrugging bij de werknemer te realiseren, bijv. tot het ouderdomspensioen ingaat. Een stamrecht heeft een flexibele aanspraak:
het moet gaan om ten minste twee uitkeringen (Art. 3.4 URBL 2011); die uitkeringen mogen variabel in hoogte zijn (niet afhankelijk van sociale uitkering); die uitkeringen mogen direct ingaand zijn of uitgesteld; die uitkeringen mogen tijdelijk of levenslang zijn;
Een belangrijke toevoeging is de afhankelijkheid van een onzekere gebeurtenis, te weten de sterftekans van tenminste circa 1% met een exacte ondergrens van 0,94% (HR 30-110-1991).
Overige eisen stamrecht Er wordt slechts een beperkt aantal eisen aan het stamrecht gesteld: 1. de uitkeringen moeten toekomen aan: a. de (ex)werknemer en dan niet later ingaan dan in jaar waarin de werknemer de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in art. 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet bereikt (voorheen 65 jaar); b. of na overlijden van de (ex)werknemer aan: (ex)echtgenoot of partner (wel gezamenlijke huishouding, maar geen bloed- of aanverwantschap in rechte lijn); of (pleeg)kinderen, mits de uitkeringen dan eindigen op 30-jarige leeftijd; 2. de aanspraak op periodieke uitkeringen dient ter vervanging van gederfd of te derven loon: a. het stamrecht moet dienen ter compensatie van te derven loon dat bij normale voortzetting van dienstbetrekking zou zijn genoten tot aan het reguliere einde daarvan, dan wel bij contract voor onbepaalde tijd tot reguliere ingangsdatum van een ouderdomsvoorziening (ouderdomspensioen, VUT, o.i.d.). Er wordt onderscheid gemaakt op de verschillende loononderdelen.
Wat valt onder de stamrechtdefinitie? Schadevergoedingen door ontslag te derven toekomstige diensttijduitkering, door ontslag te derven loon als gevolg van het niet in acht nemen van een geldende opzegtermijn of vergoedingen omdat de werknemer zich moet houden aan een concurrentiebeding vallen onder de definitie stamrecht.. Vakantiegeld, tantièmes, provisies, niet-opgenomen vakantiedagen en diensttijduitkeringen vallen niet onder de stamrechtdefinitie. Voor de adviespraktijk is het van belang dat naar mening van de Belastingdienst de stamrechtvrijstelling verder niet aan de orde is bij: A. het voortbestaan van de dienstbetrekking (bijv. bij een vergoeding wegens loonsverlaging of als de werknemer parttime gaat werken waarbij de werknemer een vergoeding ontvangt voor het gedeeltelijk ontslag);
B. vrijwillig ontslag van de werknemer (bijv. als een werknemer vooruitlopend op een reorganisatie vrijwillig ontslag neemt en gebruik maakt van een vertrekregeling).
In het V&A 12-003 van 23 september 2013 heeft de belastingdienst overigens een specifieke casus benoemd, waarbij wel sprake was van vrijwillig ontslag (in het zicht van de pensioendatum) en géén RVU van toepassing was.
Afschaffen stamrechtvrijstelling per 01 januari 2014 De stamrechtvrijstelling wordt voor nieuwe stamrechten afgeschaft. Vanaf 1 januari 2014 worden ontvangen ontslagvergoedingen ter vervanging van gederfd of te derven loon, in het jaar van ontvangst volledig in box I in de inkomstenbelastingheffing betrokken. Dat houdt in dat als een werknemer een gouden handdruk ontvangt, hij dat bedrag niet langer mag aanwenden voor:
een stamrechtpolis bij een professionele verzekeraar; een bank- of beleggingsinstelling via een bankspaar- of beleggingsproduct; een stamrechtaanspraak bij een eigen BV.
Elke ontvangen ontslagvergoeding wordt vanaf 2014 gewoon als loon volledig belast in box 1, wat betekent dat de werknemer maximaal 52% inkomstenbelasting over het ontvangen bedrag verschuldigd wordt. De afschaffing vindt plaats op basis van budgettaire (overheids)motieven, beperking van beklemde besparingen, vereenvoudigde wetgeving en lagere uitvoeringskosten voor de Belastingdienst.
Oude rechten Alle vóór 01 januari 2014 toegekende stamrechten blijven onder het oude recht vallen. Dat betekent dat als een arbeidsovereenkomst is beëindigd vóór 01 januari 2014 én de werknemer vóór die datum zijn gouden handdruk heeft omgezet in een stamrecht, de huidige fiscale regelgeving ter zake van dat stamrecht ook na het jaar 2013 wordt geëerbiedigd.
De aanvullende eisen voor behoud van het overgangsregime zijn: 1. De arbeidsovereenkomst moet zijn ontbonden vóór 01 januari 2014; 2. Voor 01 januari 2014 dient het stamrecht bedongen te zijn bij: a. - een professionele verzekeraar als het gaat om een stamrechtpolis; b. - een bank- of beleggingsinstelling als het gaat om een bankspaar- of beleggingsproduct; c. - een eigen BV als het gaat om een stamrechtovereenkomst. De premie moet vóór 01 januari 2014 betaald zijn aan de professionele verzekeraar, bankinstelling of aan de eigen BV. Ook de mogelijkheid om de ontslagvergoeding vóór 01 januari 2014 te storten op een geblokkeerde rekening van een notaris in afwachting van de oprichting van een eigen BV, waarna (na 01 januari 2014) dit geld wordt aangewend voor een stamrecht bij de eigen BV is naar onze mening mogelijk.
Fiscaal gefacilieerde afkoop stamrechten vanaf 2014 De eis dat alle op 1 januari 2014 bestaande, onder de stamrechtvrijstelling vallende, stamrechten in periodieke termijnen moeten worden uitgekeerd, vervalt. Dat wordt opgenomen in het nieuwe art. 39f Wet op de loonbelasting 1964. Lopende stamrechten kunnen daardoor, zonder heffing van revisierente, ineens worden uitgekeerd. Het maakt niet uit of het stamrecht is ondergebracht in een stamrechtpolis bij een professionele verzekeraar, een bankspaarproduct bij een bankinstelling, een beleggingsproduct bij een beleggingsinstelling of een stamrechtaanspraak bij een eigen BV. De uitkering ineens wordt bij de belastingplichtige in box I in de heffing van de inkomstenbelasting betrokken. Als de aanspraak in 2014 ineens wordt uitgekeerd, wordt slechts 80% van de uitkering in de heffing betrokken. Daardoor bedraagt het inkomstenbelastingtarief waartegen het stamrecht kan worden afgekocht maximaal 41,6%. Het woordje “ineens” houdt in dat de heffing over 80% niet van toepassing is als niet de gehele waarde van de aanspraak, het tegoed van de stamrechtspaarrekening of de waarde van het stamrechtbeleggingsrecht in één bedrag wordt uitgekeerd, maar slechts een gedeelte ervan. Het is ook niet zo dat de nominale waarde van alle toekomstige termijnen ineens wordt uitgekeerd, maar de actuariële waarde van die termijnen. Ofwel, rekening houdend met de contante waarde van die termijnen en de sterftekansen. Doelstelling van deze facilitering is het geven van een impuls om tot uitkering ineens over te gaan, waardoor het stamrecht te gelde wordt gemaakt en wordt aangewend voor consumptief gebruik, voor schuldafbouw of voor bufferopbouw (sparen).
De belastingdienst heeft 15 november aangegeven als laatste mogelijkheid om gebruik te maken van de 80%-eis. In kamerstukken (05 november 2013) zien wij overgangsdata tot 01 juli 2014. Kortom, ook hier is nog geen duidelijk over, op welke wijze het overgangsregime definitief tot stand gaat komen.
Fiscale afkoop Deze fiscaal gefacilieerde “afkoop” geldt ook voor stamrechten die in 2013 zijn bedongen. Dus als een werknemer in december 2013 een gouden handdruk ontvangt, dan kan hij kiezen tussen dat bedrag in december 2013 regulier in box 1 laten belasten, met als gevolg een toptarief in box 1 van 52%, of in december 2013 een stamrecht bedingen en vervolgens dat stamrecht in januari 2014 “afkopen”, waarbij de afkoopsom wordt belast tegen maximaal 41,6%. In het wetsvoorstel is niet in dit oneigenlijk gebruik van de faciliteit voorzien al is recent de einddatum 15 november 2013 geïntroduceerd om teveel creativiteit te voorkomen.
ZVW-bijdrage Daarnaast speelt de ZVW-bijdrage een rol. Over stamrechtuitkeringen wordt de lage inkomensafhankelijke bijdrage Zvw ingehouden: 5,65% over maximaal € 50.853 op jaarbasis (cijfers 2013). Door het stamrecht ineens in 2014 tot uitkering te laten komen i.p.v. periodieke uitkeringen te blijven genieten in meerdere kalenderjaren wordt de Zvw-bijdrage beperkt. Behalve een voordeel in de inkomstenbelasting kan daardoor ook een voordeel in de Zvw-bijdrage worden gerealiseerd, vooral als de slottermijn in 2014 hoger is dan de maximale grondslag. Eén uitkering in 2014 van € 200.000 kost minder inkomensafhankelijke bijdrage Zvw dan vier jaaruitkeringen van € 50.000: dat scheelt nominaal € 8.427 aan Zvw-bijdrage, ofwel totaal 4,2% over de totale uitkering. Het is overigens niet verplicht om een op 31 december 2013 bestaand stamrecht af te kopen. De exwerknemer heeft het recht om het stamrecht af te kopen. En als hij dat in 2014 doet, dan krijgt hij 20% korting. Maar ook in de jaren vanaf 2015 mag de werknemer bestaande stamrechten afkopen, alleen wordt dan de volledige afkoopwaarde belast i.p.v. 80%. Als het stamrecht niet voor 31 december 2014 is afgekocht, dan blijft dat stamrecht ook vanaf 2015 vallen onder het huidige regime: de uitkeringen blijven regulier belast in box 1 en blijven getroffen met ZVW-bijdragen.
Verder is het van belang om op te merken dat alleen de eis vervalt dat het stamrecht in periodieke termijnen moeten worden uitgekeerd. Ook vanaf 2014 is het nog steeds niet toegestaan om:
een stamrecht in eigen beheer prijs te geven; een stamrecht te vervreemden;
Strikt formeel is geen sprake van een “ fiscale afkoop”, maar wordt de waarde van de aanspraak, het tegoed van de stamrechtspaarrekening of de waarde van het stamrechtbeleggingsrecht in een bedrag ineens uitgekeerd. Prijsgeven of vervreemden heeft nog steeds de consequentie’ heffing in de inkomstenbelasting’ over de waarde van het stamrecht en heffing van 20% revisierente. Het prijsgeven van een stamrecht in eigen beheer wordt uitdrukkelijk niet gefacilieerd. Het prijsgeven heeft vaak de voorkeur boven een vervroegd uitkeren, omdat dan geen heffing van inkomstenbelasting plaatsvindt maar enkel en alleen vennootschapsbelastingheffing over de vrijval van de stamrechtvoorziening in combinatie met een aanmerkelijk belangheffing in box 2 over de netto winst in de BV door de vrijval. Ook aan het geheel van andere voorwaarden die aan een stamrecht worden gesteld moet vanaf 2014 nog steeds zijn voldaan, zoals de eis ter zake van de ingangsdatum. Zo mag ook na 2013 een stamrechtuitkering niet later ingaan dan in het jaar waarin de werknemer de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt en moet bij een stamrecht-BV die BV in Nederland gevestigd blijven, omdat anders sprake is van een (fictieve) afkoop van het stamrecht, met als gevolg maximaal 52% inkomstenbelastingheffing over de waarde van de stamrechtaanspraak op het moment van afkoop en 20% revisierente.
Uitvoeringsproblemen bij eigen beheer Het belangrijk om stil te staan met wat wordt verstaan onder “de waarde” van de aanspraak die ineens wordt uitgekeerd. Dat speelt vooral bij loonstamrechten in eigen beheer. Dit, omdat “de waarde” van de aanspraak voor de werknemer niet hoeft overeen te stemmen met de fiscale boekwaarde van de stamrechtverplichting op de balans van de eigen BV. Onder “de waarde” moet worden verstaan de waarde in het economische verkeer. En die wordt actuarieel bepaald aan de hand van sterftekansen en marktrente. Dit, terwijl de rekenrente voor de bepaling van de hoogte van de voorziening op de balans van de BV voor zuivere stamrechten ten minste 4% moet zijn. Deze rekenrente is aanzienlijk hoger dan de actuele marktrente. Daardoor is waarde van de aanspraak voor de werknemer per definitie anders dan de (boek)waarde van de verplichting voor de BV.
Dat leidt tot een onbevredigend resultaat voor de DGA: A.
de werknemer ontvangt een slotuitkering ter grootte van de resterende waarde in het economische verkeer van het stamrecht en betaalt in 2014 over 80% van die waarde inkomstenbelasting;
B.
waartegenover de BV aan haar stamrechtvoorziening dient te doteren een bedrag ter grootte van het verschil tussen de waarde in het economische verkeer van de stamrecht (berekend met de marktrente) en de fiscale boekwaarde ervan (berekend met een rente van 4%).
In de praktijk kan dit leiden tot grote misverstanden. Er wordt immers geen inkomstenbelasting geheven over de stand van de voorziening in de BV, maar over een hoger bedrag. Terwijl de BV juist nog een aftrekpost krijgt omdat er eerst nog aan de voorziening dient te worden gedoteerd. Dit leidt ertoe dat afkoop van een stamrecht in eigen beheer veelal niet aantrekkelijk zal zijn. De omstandigheid dat inkomstenbelasting verschuldigd wordt over hoger bedrag dan de fiscale boekwaarde in de BV werkt prohibitief.
Voorbeeld afboeking stamrecht Een BV heeft een stamrechtverplichting jegens haar directeur-grootaandeelhouder, waarvan de fiscale boekwaarde (rekening houdend met een rekenrente van 4%) € 150.000 bedraagt. De waarde in het economische verkeer van die aanspraak (rekening houdend met een lagere marktrente) van de DGA jegens zijn eigen BV bedraagt € 200.000. In die situatie is de DGA bij afkoop in 2014 inkomstenbelasting verschuldigd over 80% x € 200.000 = € 160.000, wat bij een IB-tarief van 52% leidt tot een belastingheffing van € 83.200. Netto ontvangt de DGA dan € 116.800. Dit, terwijl de BV door de extra dotatie aan de stamrechtvoorziening een aftrekpost geniet van € 200.000 -/- € 150.000, ofwel € 50.000. Bij een regulier VPB-tarief van 20% leidt dat tot een belastingrestitutie van € 10.000. En omdat de winstreserves van de BV slinken, later tot nog eens € 10.000 minder box 2 heffing. Het gevolg van deze operatie is dan ook dat de financiële positie van de BV door de afkoop van het stamrecht fors verslechtert.
Een nog complexere discussie speelt zich af bij gerichte stamrechten met een vaste rekenrente. Ook dan dient de waarde te worden bepaald van het stamrecht. Betekent dit eerst het stamkapitaal oprenten tegen de contractuele rente over de resterende rentevastperiode, gevolgd door het vervolgens contant maken naar de afkoopdatum van die theoretische eindwaarde tegen de marktrente? En vervolgens over die waarde, althans in 2014 over 80% daarvan, weer inkomstenbelasting betalen met een extra dotatie in de VPB-sfeer?
Alternatieve mogelijkheden in pensioen De enige resterende mogelijkheid om ontslagvergoedingen voor de werknemer fiscaal vriendelijk in te kleden – naast de mogelijkheid om de vergoeding tot 2014 om te zetten in een stamrecht – is het afstorten van de ontslagvergoeding tot maximaal de fiscaal vrije ruimte in een pensioenpolis. Door deze storting krijgt de werknemer een hogere pensioenaanspraak over de diensttijd uit het verleden, te combineren met het eerder laten ingaan van het pensioen en een hoog/laag-constructie voor wat betreft de hoogte van de uitkeringen. Daarbij spelen de volgende aspecten: 1. de ouderdomspensioenaanspraak mag niet stijgen boven 100% van het laatst verdiend salaris op het ingangstijdstip; 2. het is toegestaan om een ouderdomspensioen eerder te laten ingaan dan de AOWgerechtigde leeftijd, alleen wordt de uitkering op jaarbasis dan wel actuarieel herrekend, zodat de uitkering op jaarbasis lager wordt; 3. de hoogste uitkering mag niet hoger zijn dan de laagste uitkering in de verhouding van 100:75, waarbij die variabiliteit uiterlijk op de pensioeningangsdatum moet zijn vastgesteld.
Het ligt in de lijn der verwachtingen dat deze fiscaal vriendelijke oplossing voor ontslagvergoedingen vanaf 2014 sterk in populariteit zal stijgen en pensioenspecialisten de pensioenregelingen scherp gaan doorgronden. Het inhaal- en inkoopbesluit wordt mogelijkerwijs ‘hernieuwd’ zee r populair. Andere mogelijkheden om een ontslagvergoeding fiscaal vriendelijk in te kleden zijn zeer beperkt.
(Bron fiscale rekenvoorbeelden: Marree & Van Uunen)