Nr. 71.733
SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS ter zake van een geschil in hoger beroep tussen de besloten vennootschap A., hierna te noemen “opdrachtgeefster”, appellante, gemachtigde: mr. W. de Vries, advocaat te ’sGravenhage, en de besloten vennootschap B., thans geheten C., hierna te noemen “aanneemster”, g e ï n t i m e e r d e, gemachtigde: mr. E.P. Breukelaar, advocaat te Nijmegen.
HET SCHEIDSGERECHT 1.
Ondergetekenden, MR. F.H.A.M. THUNNISSEN, lid-jurist van het College van Arbiters van de Raad van Arbitrage voor de Bouw, A. VOOGT en IR. P.P.J. LAHAYE, beiden lid-deskundige van dit College, zijn door de voorzitter van deze
Raad
overeenkomstig
de
statuten
van
de
Raad
benoemd
tot
scheidslieden in dit geschil in hoger beroep. Appelarbiters hebben hun benoeming schriftelijk aanvaard. Aanvankelijk was ing. M.S.M. de Bruin benoemd, maar hij heeft om hem moverende redenen onverplicht zijn benoeming teruggegeven aan de voorzitter van de Raad. In de plaats van ing. De Bruin is A. Voogt benoemd. Bij brieven van 12 april 2012 en 3 mei 2012 is van het voorgaande mededeling gedaan aan partijen. Overeenkomstig de statuten van de Raad is aan het scheidsgerecht toegevoegd mevrouw mr. R. Dallinga, secretaris van de Raad. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE 2.
Bij memorie van grieven van 18 november 2011, met producties 1 tot en met 25, binnengekomen bij het secretariaat van de Raad per fax op 18 november 2011 en per post op 23 november 2011, met begeleidende brief en een USBstick met een filmpje behorend bij productie 6, is opdrachtgeefster in hoger beroep gekomen van het scheidsrechterlijk vonnis van 18 augustus 2011, nummer 31.805, gewezen door ir. F.S. de Zwart, ing. J.M. Bodewes en
2
J.W. Jobse, allen lid van het College van Arbiters van de Raad, in het geschil tussen aanneemster als eiseres in conventie/verweerster in reconventie en opdrachtgeefster
als
verweerster
in
conventie/eiseres
in
reconventie.
Opdrachtgeefster heeft het procesdossier van het geschil in eerste aanleg overgelegd. 3.
Voor de loop van het geding wordt verder verwezen naar de volgende stukken: - de memorie van antwoord, met producties 26 tot en met 39; - de brief van mr. De Vries van 24 augustus 2012, met producties 26A tot en met 28; - de brief van mr. De Vries van 4 september 2012, met als bijlage een “Toetsing Bouwbesluit en Berekening Energieprestatie” van 20 november 2007, met bijlagen; - de pleitnotities van mr. De Vries; - de pleitnotities van mr. Breukelaar; - de brief van de secretaris van 12 september 2012, waarin partijen onder meer is bericht dat het scheidsgerecht zich nog onvoldoende geïnformeerd achtte en behoefte had aan nadere informatie en waarbij partijen zijn verzocht bij akte de nader in die brief gemelde stukken in het geding te brengen; - de brief van mr. De Vries van 11 oktober 2012, met een akte met als bijlage de eerste twee pagina’s van het programma van eisen; - de op 12 oktober 2012 binnengekomen – en in voormelde brief van mr. De Vries aangekondigde – tekeningen 0752/4 tot en met 11, alle van 20 november 2007, de tekeningen met nummer 6331-01 tot en met 06, alle van 16 november 2007, een statische berekening van 23 november 2007, een “Toetsing bouwbesluit en Berekening Energieprestatie” van 23 november 2007 en een Ep-berekening van 23 november 2007; - de brief van mr. Breukelaar van 24 oktober 2012, met een akte met bijlagen 1 tot en met 22; - de brief van mr. De Vries van 23 november 2012, met een akte met producties A tot en met F; - de brief van mr. Breukelaar van 23 november 2012, met een antwoordakte; - de brief van aanneemster van 23 november 2012, met als bijlagen de in de antwoordakte van mr. Breukelaar aangekondigde tekeningen 0752/4 tot en
3
met 11 van 23 november 2007, een “Toetsing bouwbesluit en berekening energieprestatie” van 20 november 2007 en een “Toetsing bouwbesluit en berekening energieprestatie” van 23 november 2007; - de brief van mr. De Vries van 7 december 2012, met een akte; - de brief van mr. Breukelaar van 7 december 2012, met een antwoordakte met producties 1 tot en met 4; - de brief van de secretaris van 11 december 2012, waarin partijen onder meer is bericht dat het appelscheidsgerecht op 10 december 2012 in raadkamer bijeen is geweest en zich zal beraden op het vonnis. 4.
De
mondelinge
behandeling
van
het
onderhavige
geschil
heeft
plaatsgevonden op woensdag 5 september 2012.
In het kader van de mondelinge behandeling heeft een bezichtiging van het werk plaatsgevonden, te weten het bedrijfspand van opdrachtgeefster te X.. Ter zitting heeft mr. Breukelaar bezwaar gemaakt tegen het in het geding brengen door mr. De Vries van de bij zijn brief van 4 september 2012 gevoegde productie, omdat hij zich gezien de late indiening daarvan onvoldoende heeft kunnen voorbereiden op een verweer daartegen en aanneemster het stuk op het eerste gezicht niet herkende als contractstuk. Daarop heeft het appelscheidsgerecht het stuk bij de behandeling vooralsnog buiten beschouwing gelaten, omdat dit stuk gezien de datum daarvan eerder in het geding gebracht had kunnen worden en aanneemster door deze late indiening in haar procesbelang wordt geschaad. Aangezien appelarbiters zich na afloop van de mondelinge behandeling onvoldoende geïnformeerd achtten, hebben zij beide partijen alsnog de gelegenheid geboden nadere stukken in te dienen en daarop over en weer te reageren. Opdrachtgeefster heeft daarbij dit stuk alsnog ingebracht. DE GRONDEN VAN DE BESLISSING de bevoegdheid en de ontvankelijkheid 5.
De bevoegdheid van appelarbiters tot beslechting van het onderhavige geschil bij scheidsrechterlijk vonnis staat onbetwist tussen partijen vast.
4
6.
De memorie van grieven is binnen drie maanden na datum van het beroepen vonnis
binnengekomen
bij
het
secretariaat
van
de
Raad,
zodat
opdrachtgeefster in zoverre ontvankelijk is in haar appel. het geschil in eerste aanleg 7.
Tussen partijen is een geschil ontstaan naar aanleiding van de financiële afwikkeling
van
de
tussen
hen
gesloten
aannemingsovereenkomst.
Aanneemster vorderde in conventie betaling van een factuur van € 47.611,00 btw
verlegd,
te
vermeerderen
met
de
wettelijke
handelsrente,
de
buitengerechtelijke incassokosten en deskundigenkosten. 8.
Opdrachtgeefster voerde verweer tegen de vordering van aanneemster. Zij stelde dat het factuurbedrag te hoog was. Voorts stelde opdrachtgeefster dat aanneemster haar werkzaamheden niet goed en deugdelijk heeft uitgevoerd. Zij vorderde in reconventie een schadevergoeding van € 64.713,73 vanwege gebreken in het werk, te vermeerderen met wettelijke handelsrente, buitengerechtelijke incassokosten en deskundigenkosten. Daarnaast vorderde zij herstel van de gestelde gebreken in de gevelelementen voor wat betreft de aluminium kozijnen en, na wijziging van eis, afgifte van diverse garanties, en om aanneemster te veroordelen onderzoek te doen naar de oorza(a)k(en) van de lekkages en deze te herstellen, op straffe van verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van aanneemster in de proceskosten.
9.
Aanneemster
voerde
verweer
tegen
de
vordering
in
reconventie
en
concludeerde, kort gezegd, tot afwijzing daarvan, met veroordeling van opdrachtgeefster in de proceskosten. 10.
Het dictum van het in dat geschil gewezen vonnis waarvan beroep luidt: “DE BESLISSING Arbiters, rechtdoende als goede mannen naar billijkheid: in conventie en reconventie VEROORDELEN opdrachtgeefster om aan aanneemster te betalen € 54.725,10 (zegge vierenvijftigduizendzevenhonderdvijfentwintig euro en tien eurocent) vermeerderd met de wettelijke handelsrente: • over een bedrag ad € 47.611,00 vanaf 7 november 2008 tot de dag der algehele voldoening; • over een bedrag ad € 3.000,00 en over een bedrag ad € 3.781,40 vanaf de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
5
BEVELEN aanneemster, onder voorwaarde dat opdrachtgeefster aan haar betalingsverplichting als voornoemd heeft voldaan, de in het lijf van dit vonnis genoemde garantie op het dak te verstrekken; VEROORDELEN opdrachtgeefster ter verrekening van de proceskosten om aan aanneemster te betalen € 12.624,64 (zegge twaalfduizendzeshonderd vierentwintig euro en vierenzestig eurocent); VERKLAREN dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad; WIJZEN AF hetgeen meer of anders is gevorderd.”
de vordering in hoger beroep 11.
Opdrachtgeefster concludeert onder aanvoering van vier grieven: “Dit brengt [opdrachtgeefster] tot de volgende vorderingen, uitvoerbaar bij voorraad: 1) [Aanneemster] te veroordelen aan [opdrachtgeefster] te betalen aan door [aanneemster] bespaarde kosten € 16.430,--, althans een door uw Raad in redelijkheid vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente hierover vanaf (afgerond) 1 juli 2009 tot aan de dag van voldoening; 2) [Aanneemster] te veroordelen tot het zo spoedig mogelijk, uiterlijk binnen vier weken na de in deze kwestie te wijzen uitspraak, aan [opdrachtgeefster] betalen als schadevergoeding voor herstel van de kozijnenproblematiek, het hiervoor door D. begrote bedrag van € 126.125,-- (ex BTW), althans een door uw Raad in redelijkheid vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente hierover vanaf de dag van deze appèlmemorie tot aan de dag van voldoening; 3) [Aanneemster] te veroordelen tot het zo spoedig mogelijk, uiterlijk binnen vier weken na de in deze kwestie te wijzen uitspraak, aan [opdrachtgeefster] te betalen als schadevergoeding voor herstel van de lekkageproblematiek het hiervoor door D. begrote bedrag van € 26.525,-(ex BTW), althans een door uw Raad in redelijkheid vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente hierover vanaf de dag van deze appèlmemorie tot aan de dag van voldoening; 4) [Aanneemster] te veroordelen tot betaling van (een deel van) de deskundigenkosten in eerste aanleg (ad € 11.338,--), respectievelijk de (voorshands) op € 9.500,-- (ex BTW) begrote deskundigenkosten, verbonden aan de (nieuwe) rapportages van E., F. en D., dan wel een door uw Raad in redelijkheid vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente hierover vanaf de dag dat [opdrachtgeefster] deze bedragen betaalde tot aan de dag van voldoening. 5) Het vonnis tussen partijen op 18 augustus 2011 gewezen te vernietigen en de vorderingen van [opdrachtgeefster] met betrekking tot de kozijnen
6
respectievelijk de lekkage respectievelijk kosten toe te wijzen c.q. de gronden van het vonnis te verbeteren, door de desbetreffende door [opdrachtgeefster] betwiste rechtsoverwegingen te wijzigen, althans in overeenstemming te brengen met de opvatting van [opdrachtgeefster], althans zodanig te verbeteren als appel-arbiters gepast achten. 6) [Aanneemster] te veroordelen tot een door uw Raad in redelijkheid vast te stellen bedrag uit hoofde van kosten juridische bijstand met betrekking tot deze arbitrageprocedure, zowel in eerste aanleg als in appel, waaronder de veroordeling van [aanneemster] in de kosten van deze arbitrage, zowel in eerste aanleg als in appèl, het salaris van de gemachtigde daaronder begrepen, met de bepaling dat indien niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis aan proceskostenveroordeling zal zijn voldaan, wettelijke handelsrente verschuldigd is.” 12.
In haar brief van 24 augustus 2012 heeft opdrachtgeefster gesteld dat de kosten van de door haar ingeschakelde deskundigen ten behoeve van het hoger beroep € 10.213,77 inclusief btw hebben bedragen en dat zij haar vordering onder 4) in zoverre aanpast.
het verweer in hoger beroep 13.
Aanneemster heeft verweer gevoerd op hierna te bespreken gronden en concludeert: “dat het te benoemen Scheidsgerecht in hoger beroep, desnoods met verbetering van gronden, het vonnis in eerste aanleg, tussen partijen gewezen onder nummer 31.805 op 18 augustus 2011 bekrachtigt en de vorderingen van [opdrachtgeefster] afwijst, met veroordeling van [opdrachtgeefster] in de kosten van de procedure, waaronder begrepen de kosten van juridische bijstand zijdens [aanneemster].”
de feiten 14.
Door partijen zijn geen grieven gericht tegen de in eerste aanleg als tussen hen vaststaand aangemerkte feiten, zodat die feiten ook appelarbiters in hoger beroep tot uitgangspunt dienen. Deze feiten luiden: a.
Aanneemster heeft met opdrachtgeefster omstreeks 17 januari 2008 (mondeling) een aannemingsovereenkomst gesloten ter zake van de nieuwbouw van een bedrijfshal met kantoor;
b.
Omstreeks
2
oktober
aannemingsovereenkomst
2008
heeft
gedeeltelijk
opdrachtgeefster opgezegd,
in
voornoemde die
zin
dat
aanneemster nog de ruwbouw glas- en waterdicht zou maken en opdrachtgeefster de verdere afbouw van het werk voor haar rekening zou nemen;
7
c.
Aanneemster heeft opdrachtgeefster in het kader van de eindafrekening van het werk een tweetal facturen gestuurd d.d. 29 oktober 2008 ad € 50.000,00 exclusief BTW en d.d. 29 oktober 2008 ad € 47.611,00 exclusief BTW;
d.
Opdrachtgeefster
heeft
op
28
november
2008
een
bedrag
ad
€ 50.000,00 voldaan. Voor het overige heeft zij betaling achterwege gelaten.
de beoordeling van het geschil overwegingen vooraf 15.
Appelarbiters merken op dat aanneemster bij haar laatste antwoordakte van 7 december
2012
nieuwe
producties
heeft
ingebracht.
Aangezien
opdrachtgeefster daarop niet heeft kunnen reageren, zullen deze producties niet in de beoordeling worden betrokken. Dit geldt te meer nu partijen in de brief van de Raad van 28 november 2012 zijn uitgenodigd een akte te nemen, en partijen is verzocht zich daarbij te beperken tot een korte reactie op de bij de eerdere antwoordaktes gevoegde producties en geen nieuwe producties meer in te dienen. 16.
Partijen zijn in hun aktes voorts uitvoerig ingegaan op de vraag welke tekeningen en energieprestatieberekeningen van toepassing zijn op de tussen hen
gesloten
overeenkomst.
De
door
opdrachtgeefster in
het
geding
gebrachte tekeningen en berekeningen dateren van 20 november 2007, die van aanneemster van 23 november 2007. Appelarbiters laten dit geschilpunt rusten, nu – zoals uit het hierna volgende nog zal blijken – dit niet direct van belang is bij de beoordeling van de grieven. Ten aanzien van de in het geding zijnde geschilpunten zijn deze tekeningen en berekeningen namelijk niet afwijkend van elkaar. Grief I “Ten onrechte stellen de arbiters sub 21 ‘dat zij als uitgangspunt nemen dat indien sprake is van gebreken een vergoeding dient te worden vastgesteld ten gunste van [opdrachtgeefster] op basis van de bespaarde kosten zijdens [aanneemster]’ omdat ‘[opdrachtgeefster] de aannemingsovereenkomst gedeeltelijk heeft opgezegd waardoor van verzuim zijdens [aanneemster] geen sprake is (geweest) en schadevergoeding niet aan de orde is’.”
8
17.
In het eerste deel van de toelichting op de grief stelt opdrachtgeefster dat de opzegging door haar van de aannemingsovereenkomst onverlet laat de aansprakelijkheid
van
aanneemster
voor
gebreken
in
de
door
haar
opgeleverde ruwbouw. Appelarbiters delen dit standpunt in zoverre dat de opzegging van de aannemingsovereenkomst de bevoegdheid tot het vorderen van schadevergoeding op zich zelf onverlet laat en dat de opzegging dan ook niet meebrengt dat een al ontstaan recht op schadevergoeding of nakoming vervalt.
Het
betreft
hier
enkel
schade
die
geleden
wordt
door
het
tekortschieten tot aan het moment van opzegging. Na het moment van opzegging kan aanneemster immers niet meer tekortschieten in de nakoming van haar verbintenis omdat de verbintenis is beëindigd. De opzegging strekt er immers toe de overeenkomst in de toekomst te beëindigen. Bij een schadevergoedingsvordering moet het dus gaan om een aanspraak uit hoofde van een toerekenbare tekortkoming waarbij sprake is van verzuim, ontstaan voor de opzegging. 18.
Kennelijk hebben arbiters in eerste aanleg geoordeeld dat geen sprake is van een tekortkoming van aanneemster ten aanzien waarvan zij voor de opzegging door opdrachtgeefster al in verzuim was. Daarmee hebben zij dus niet miskend de mogelijkheid een schadevergoeding toe te kennen indien sprake zou zijn van gebreken in de door aanneemster opgeleverde ruwbouw ten aanzien waarvan aanneemster ten tijde van de opzegging in verzuim verkeerde. Of arbiters in eerste aanleg terecht hebben geoordeeld dat geen sprake was van dergelijke gebreken, zal hierna bij de grieven II en III worden beoordeeld. Grief I faalt in zoverre.
19.
In het tweede deel van haar toelichting richt opdrachtgeefster zich kennelijk tegen de afwijzing door arbiters in eerste aanleg van de door haar gestelde, door aanneemster bespaarde kosten. Deze toelichting sluit echter niet aan bij de grief zelf. Deze grief is immers niet gericht tegen rechtsoverwegingen 18 en 19 van het bestreden vonnis, waarin deze posten zijn afgewezen. Daarbij komt dat opdrachtgeefster in haar inleiding van de memorie van grieven heeft gesteld dat zij om haar moverende redenen geen discussie meer aangaat over het in eerste aanleg door aanneemster gevorderde – en toegewezen – restbedrag van € 47.611,00, hoewel zij in de toelichting op haar grief stelt dat daarop de door haar gestelde besparingen van bouwplaatskosten in de
9
afbouwperiode
in
mindering
zouden
moeten
strekken.
Voor
zover
opdrachtgeefster heeft bedoeld zich hiermee te richten tegen de toewijzing in rechtsoverweging 18 door arbiters in eerste aanleg van het bedrag van € 47.611,00 zonder daarbij rekening te houden met de door opdrachtgeefster gestelde bespaarde kosten, overwegen appelarbiters het volgende. 20.
Opdrachtgeefster stelt dat uit de begroting van aanneemster volgt dat zij enige bouwplaatskosten in rekening heeft gebracht. Volgens opdrachtgeefster is
de
daarin
opgenomen
post
van
€ 2.250,00
voor
de
aansluiting
water/elektra niet gerealiseerd, omdat destijds gratis werd aangesloten op de aansluiting van een naastgelegen bedrijf. Hierdoor en door de opzegging heeft opdrachtgeefster een aanzienlijke post aan bouwplaatskosten gehad, in het bijzonder stroomkosten, terwijl aanneemster zich deze kosten heeft bespaard, aldus opdrachtgeefster. Volgens opdrachtgeefster is sprake van de volgende kostenbesparing: - Vier facturen brandstofkosten (K.)
€
2.617,15
€
1.320,00
- Facturen L.
€
9.193,10
- (geen) aansluiting water/electra
€
2.250,00
- 3 facturen transportbedrijf G. voor afvalcontainers
€
1.050,00
Totaal
€ 16.430,00
- Aggregaat huur 44 kvh met brandstoftank (intern door opdrachtgeefster, over de periode van 24 november 2008 t/m 15 december 2008)
21.
Daargelaten de door aanneemster opgeworpen vraag of opdrachtgeefster deze posten gezien het lange tijdsverloop sinds de beëindiging van de werkzaamheden
nog
bij
aanneemster
in
rekening
kan
brengen,
zijn
appelarbiters van oordeel dat opdrachtgeefster niet aannemelijk heeft gemaakt dat aanneemster zich de gestelde kosten heeft bespaard. 22.
Daarbij overwegen appelarbiters dat de enkele stelling van opdrachtgeefster dat zij tijdens de afbouw zelf bouwplaatskosten heeft gemaakt, indien al juist, onvoldoende is om tot het oordeel te komen dat aanneemster zich dus deze kosten heeft bespaard. Immers, in de systematiek van paragraaf 14 lid 10 UAV 1989 is voor de vaststelling van bespaarde kosten in beginsel bepalend
10
wat
aanneemster als
uiteindelijk
daarop
bouwplaatskosten
heeft
bespaard
door
had de
begroot
en
opzegging.
wat
zij
Buiten
zich de
–
gemotiveerd betwiste – in de begroting opgenomen post van € 2.250,00 voor de aansluiting van water en elektra heeft opdrachtgeefster geen concrete begrotingsposten gesteld die aanneemster zich als gevolg van de opzegging van de overeenkomst heeft bespaard. 23.
Ten aanzien van voormelde post van € 2.250,00 heeft aanneemster voorts gemotiveerd weersproken dat deze post is bespaard. Zij heeft daartoe gesteld dat deze post wel degelijk geheel is besteed aan tijdelijke aansluitingen, voorzieningen en verbruik van bouwwater en bouwstroom. Aanneemster heeft voorts gesteld dat zij weliswaar bouwstroom en -water van de buurman betrok, maar dat zij daarvoor wel heeft moeten betalen. Daarnaast was aanneemster naar eigen zeggen met opdrachtgeefster overeengekomen dat zij de bouwplaatsvoorzieningen al in week 45 van 2008 zou verwijderen, omdat zij in week 46 van 2008 wilde beginnen met asfalterings-, en bestratingswerkzaamheden. Volgens aanneemster zou opdrachtgeefster zelf uiterlijk week 44-2008 de definitieve nutsaansluitingen verzorgen en kan aanneemster niet worden aangerekend dat opdrachtgeefster daar blijkbaar veel te laat mee was.
24.
Deze stellingen heeft opdrachtgeefster niet dan wel onvoldoende betwist, zodat appelarbiters uitgaan van de juistheid daarvan. Alles bijeen zijn appelarbiters van oordeel dat de grief faalt.
Grief II “Ten onrechte hebben de arbiters over de kozijnen sub 36 geoordeeld dat tijdens de bezichtiging ‘een gebrek aan de kozijnen niet is gebleken’. Voorts wordt ten onrechte overwogen ‘dat door arbiters niet is vastgesteld dat de kozijnen onvoldoende stabiel zijn of wind- of tochtverschijnselen vertonen’. Ten onrechte wordt in dit verband sub 37 over de door [aanneemster] na de expertise van deskundige H. aangebrachte profielen geoordeeld dat ‘niet is gebleken dat dit niet af- of voldoende is geweest’. Dit leidt sub 38 ten onrechte tot het oordeel dat ‘nu niet is gebleken van een toerekenbare tekortkoming zijdens [aanneemster] op dit punt, de vordering tot herstel van [opdrachtgeefster] dient te worden afgewezen’.’’ 25.
Opdrachtgeefster stelt in de toelichting op haar grief onder verwijzing naar diverse expertiserapporten dat de kozijnen wel degelijk gebreken vertonen,
11
op grond waarvan aanneemster een schadevergoeding van € 126.125,00 exclusief btw aan opdrachtgeefster is verschuldigd, voor de kosten van herstel overeenkomstig het herstelplan van D. van 16 november 2011. De gebreken betreffen volgens opdrachtgeefster het niet voldoen van de kozijnen aan de daaraan gestelde eisen ter zake luchtdoorlatendheid en stijfheid. 26.
Appelarbiters constateren dat in voormeld herstelplan herstelwerkzaamheden worden geadviseerd die niet alleen zien op de kozijnen (zoals het aan beide zijden afdichten van de kanalen van de kanaaldakplaten, en het vervangen van de lichtstraat). Het geschil tussen partijen heeft gezien de tekst van grief II en de toelichting daarop enkel betrekking op de kozijnen. De in het rapport van D. gestelde tekortkomingen aan de kanaaldakplaten en de lichtstraat blijven daarom bij de beoordeling van deze grief buiten beschouwing.
luchtdoorlatendheid 27.
Opdrachtgeefster heeft ter onderbouwing van haar stelling in het geding gebracht onder meer een rapport van een infraroodmeting en een rapport van een luchtdoorlatendheidmeting en een rooktest, beide van F. (producties 5 en 6 MvG). Volgens opdrachtgeefster blijkt daaruit dat het kantoorpand niet voldoet
aan
de
minimale
eisen
van
het
Bouwbesluit
betreffende
luchtdoorlatendheid noch aan de in de EPC-berekening gestelde eis aan luchtdoorlatendheid
van
maximaal
0,625
dm³/s/m².
Daarnaast
heeft
opdrachtgeefster tijdens de bezichtiging rookproeven laten uitvoeren. Daarbij hebben appelarbiters geconstateerd dat bij meerdere kozijnen bovenmatig rook naar buiten kwam. Dat niet is voldaan aan de in het Bouwbesluit en de EPC-berekening
gestelde
eisen
aan
luchtdichtheid
achten
appelarbiters
daarom ook aannemelijk. Daarbij overwegen appelarbiters nog dat partijen twisten over de vraag welke EPC-berekening leidend is, die van 20 november 2007 of die van 23 november 2007. Nu in beide berekeningen dezelfde eis aan de luchtdoorlatendheid wordt gesteld van maximaal 0,625 dm³/s/m², is dit echter verder niet van belang. 28.
Aanneemster stelt dat zij de kozijnen heeft uitgevoerd overeenkomstig de details van de architect en dat dan ook geen sprake is van een voor haar rekening komende uitvoeringsfout.
12
29.
Teneinde te kunnen beoordelen of sprake is van een voor rekening van aanneemster komende uitvoeringsfout – en niet van een ontwerpfout, zoals aanneemster suggereert – hebben appelarbiters opdrachtgeefster opgedragen alle in het programma van eisen gemelde en op dit geschil betrekking hebbende tekeningen en berekeningen van de architect en de constructeur (inclusief het detailboekje) in het geding te brengen. Aanneemster is in de gelegenheid gesteld alle andere op dit geschil betrekking hebbende, door de architect en constructeur verstrekte tekeningen en details in het geding te brengen, evenals een overzicht van eventuele afwijkingen daarvan, met de bijbehorende schriftelijke correspondentie en/of bouwverslagen, voor zover aanwezig.
30.
Appelarbiters overwegen dat uit de door partijen in het geding gebrachte details is gebleken dat deze een globaal en schetsmatig karakter hadden. Daarover zijn partijen het ook wel eens. De afdichtingen waren hierop niet aangegeven.
Voorts
was
naar
het
oordeel
van
appelarbiters,
zoals
aanneemster ter zitting ook stelde, sprake van een risicovol detail. Voor een deugdelijke en voldoende luchtdichte uitvoering van dit ontwerp was het dus noodzakelijk op nauwgezette wijze afdichtingen aan te brengen. Kennelijk was dat aanneemster ook wel duidelijk. Aanneemster verklaarde immers bij de bezichtiging dat zij de risicovolle details naar beste weten heeft uitgevoerd en daarbij, kennelijk naar eigen inzicht, compriband heeft aangebracht. Dat aanneemster compriband heeft aangebracht achten appelarbiters gezien het beeld ter plaatse aannemelijk, omdat niet bij alle kozijnen in dezelfde mate rook naar buiten kwam. Gelet daarop achten appelarbiters echter ook aannemelijk dat de afdichtingen onvoldoende zijn aangebracht. Dat de tocht wordt veroorzaakt door de door derden aangebrachte ventilatiekanalen, sparingen, leidingen en gaten ten behoeve van de zonwering, zoals aanneemster stelt, achten appelarbiters gelet de plaats en hoeveelheid van de waargenomen, naar buiten komende rook, niet aannemelijk. 31.
Voor zover aanneemster betoogt dat zij de details niet of onvoldoende luchtdicht kon uitvoeren, overwegen appelarbiters dat niet is gebleken dat aanneemster dat aan opdrachtgeefster heeft laten weten, hoewel zij er zich kennelijk wel van bewust was dat het risicovolle en schetsmatige details waren. Met opdrachtgeefster zijn appelarbiters van oordeel dat door zonder
13
enige waarschuwing tot de uitvoering daarvan over te gaan, het risico op zich heeft genomen dat zij de luchtdichtheid onvoldoende kon waarborgen. 32.
Nu aanneemster gehouden was de ruwbouw wind- en waterdicht op te leveren, diende zij een voldoende afdichting aan te brengen opdat een luchten waterdichte buitenschil zou worden opgeleverd. In die verplichting is zij tekortgeschoten.
Dat
opdrachtgeefster
in
het
kader
van
de
afbouw
verantwoordelijk was voor het aanbrengen van een deugdelijke en functionele binnendichting, doet daaraan niet af. 33.
Ten aanzien van de geconstateerde luchtdoorlatendheid via de spouw van de click-brickgevel overwegen appelarbiters voorts nog het volgende. In de voorgeschreven constructie was sprake van een open, directe verbinding tussen de spouwruimte aan de buitenzijde en de spouwruimte in de binnenzijde van het gebouw, waardoor via de spouw tochtverschijnselen konden ontstaan. Aanneemster stelt dat toen in overleg met de architect een stelkozijn is geplaatst, overeenkomstig het als bijlage 8 overgelegde gewijzigd detail. Volgens aanneemster gaat dit kozijn werken, waardoor kieren ontstaan. Bij een deugdelijke uitvoering hoeft dat echter geen probleem te zijn. Gezien de mate waarin de rook door de gevel naar buiten ging, achten appelarbiters aannemelijk dat deze uitvoering onvoldoende is geweest. Ook op dit punt is dus sprake van een tekortkoming van aanneemster.
34.
Dat opdrachtgeefster deze tekortkomingen van aanneemster redelijkerwijze tijdens de uitvoering had moeten ontdekken, omdat zij dagelijks toezicht hield tijdens
de
bouw,
zoals
aanneemster
stelt,
volgen
appelarbiters
niet.
Appelarbiters overwegen daartoe dat het dagelijks toezicht redelijkerwijze niet zover hoeft te gaan dat alle aansluitingen worden gecontroleerd. 35.
Vervolgens is aan de orde de vraag of opdrachtgeefster in verband met de opzegging door haar van de aannemingsovereenkomst aanspraak kan maken op een schadevergoeding. Zoals overwogen, moet dan sprake zijn van een tekortkoming in het door aanneemster uitgevoerde werk ten aanzien waarvan zij voor de opzegging in verzuim was. Van belang is daarom om vast te stellen op welk moment het gebrek is gemeld. Opdrachtgeefster stelt dat het gebrek bij oplevering is gemeld, aanneemster betwist dat. Appelarbiters overwegen ter zake het volgende.
14
36.
In hoger beroep is tussen partijen kennelijk niet in geschil dat oplevering omstreeks 14/28 november 2008 heeft plaatsgevonden en dat de lijst van 28 november 2008 (productie 25 memorie van grieven) als opleveringslijst heeft te gelden. In randnummers 13 en 14 van haar memorie van antwoord neemt aanneemster dat immers tot uitgangspunt en opdrachtgeefster heeft dat vervolgens niet bestreden. Anders dan opdrachtgeefster stelt, blijkt uit die lijst niet dat dit gebrek toen is gemeld. De enkele vermelding dat opdrachtgeefster de aluminium kozijnen nog zal laten controleren op stijfheid, stabiliteit en kwaliteit, achten appelarbiters onvoldoende. Appelarbiters zijn wel van oordeel dat dit gebrek redelijkerwijze niet zichtbaar was bij de oplevering en dat daarom sprake is van een verborgen gebrek. Na de oplevering is de overeenkomst echter door de opzegging geëindigd. Nu aanneemster ten tijde van de beëindiging van de overeenkomst nog niet in verzuim was ter zake van dit verborgen gebrek, kan opdrachtgeefster hooguit aanspraak maken op de door aanneemster bespaarde kosten voor het herstel hiervan. Appelarbiters begroten deze kosten, uitgaande van een redelijke herstelwijze, in billijkheid op € 10.000,00. Appelarbiters overwegen daarbij nog dat zij, anders dan opdrachtgeefster, volledige vervanging van de kozijnen niet noodzakelijk en disproportioneel achten. Ook andere, minder ingrijpende herstelwijzen, bijvoorbeeld door het aanbrengen van afdichtingen vanuit de binnenzijde, zijn mogelijk.
stijfheid 37.
Opdrachtgeefster stelt dat de gevelkozijnen op de begane grond en de hoge puien in het kantoordeel en bedrijfshal, met uitzondering van twee lage kozijnen op de noordoost hoek en twee smalle hoge puien in de westgevel, niet voldoen aan de berekening van de in het programma van eisen voorgeschreven leverancier I.. Opdrachtgeefster heeft een rapport van D. in het geding gebracht, waarin in een schema is vermeld om welke kozijnen het gaat. Dit betreft tussenregels in de puimerken A, A1, B, D, E, F, F1, F2, G G1, J en K en een tussenstijl in de puimerken J en S. Volgens het rapport zijn daarin profielen serie 770337 toegepast, hoewel in de berekening en tekening van de kozijnenleverancier (steviger) profielen van de serie 770402 zijn vermeld.
15
38.
Aanneemster stelt dat in verband met het korte tijdsbestek waarbinnen de aluminium gevelkozijnen geproduceerd moesten worden, voornamelijk de profielserie 770402 niet tijdig geleverd kon worden. Daarop is volgens aanneemster in overleg met de architect besloten het basisprofiel 770337 toe te passen voor enkele gevelkozijnen/glasvlieselementen en deze in het werk te voorzien van een verzwaringsprofiel 40/40/4 mm of 40/50/4 mm, afhankelijk van de benodigde Ix-waarde. Aanneemster stelt dat zij na de oplevering niet in de gelegenheid is gesteld om deze werkzaamheden af te ronden.
39.
In
productie 38
heeft
aanneemster
een
overzicht
van de Ix-waarde
overgelegd, waaruit blijkt dat de profielen 770337 met toepassing van een extra
kokerprofiel
40/40/4
voldoen
aan
de
eisen
overeenkomstig
de
berekening van I.. De juistheid hiervan heeft opdrachtgeefster niet bestreden, zodat ook appelarbiters daarvan uitgaan. In productie 32 heeft aanneemster voorts per kozijnmerk aangegeven welke verzwaringsprofielen nog moeten worden gemonteerd. Deze opgave komt overeen met het overzicht van D., behoudens wat betreft de tussenregel van kozijnmerken D en J. Volgens aanneemster zijn deze kozijnen na de oplevering in eind 2008 al voorzien van een verzwaringsprofiel aan de buitenzijde, overeenkomstig de afspraak als weergegeven in het proces-verbaal van oplevering van 28 november 2008. Aanneemster heeft echter niet bestreden dat de koker 40/40/4 in het werk met
tape
is
opdrachtgeefster
verbonden zijn
en
aan
appelarbiters
de van
uiteinden oordeel
is dat
geschroefd. deze
Met
bevestiging
ondeugdelijk is en dat daarmee niet de gewenste versteviging kan worden behaald. Ook uit de als productie 8 bij memorie van grieven overgelegde email van I. van 14 november 2011 wordt gesteld dat door middel van een constructieve verlijming van het profiel met een koker de benodigde sterkte verkregen zou kunnen worden, mits deze constructieve verlijming goed wordt uitgevoerd. 40.
Nu de in het overzicht van D. opgenomen verstevigingsprofielen niet of niet deugdelijk zijn aangebracht is sprake van een tekortkoming van aanneemster. Met aanneemster zijn appelarbiters echter van oordeel dat opdrachtgeefster geen aanspraak heeft op schadevergoeding begroot op de kosten voor herstel door derden.
16
41.
Onvoldoende blijkt immers dat ten tijde van de beëindiging van de overeenkomst al sprake was van verzuim van aanneemster. Weliswaar is op de “opleveringslijst” gemeld dat de aluminium kozijnen moeten worden gecontroleerd door de firma J. op stijfheid, stabiliteit en kwaliteit en dat een aantal kozijnen verstevigd moest worden, niet blijkt dat, zoals aanneemster terecht stelt, zij na het uitvoeren van herstelwerkzaamheden eind december 2008 nog in gebreke is gesteld, daargelaten dat de overeenkomst toen al was beëindigd. Daarom worden toegewezen de door aanneemster bespaarde kosten voor het aanbrengen van de verstevigingsprofielen, in redelijkheid begroot op € 5.000,00. Appelarbiters overwegen daarbij dat zij volledige vervanging
van
de
kozijnen,
zoals
opdrachtgeefster
voorstaat,
disproportioneel achten. slotsom grief II 42.
De grief slaagt. Aan opdrachtgeefster zal ter zake van de kozijnproblematiek opnieuw rechtdoende worden toegewezen € 10.000,00 bespaarde kosten afdichtingsmaatregelen + € 5.000,00 bespaarde kosten verstevigingsprofielen = € 15.000,00.
Grief III “Ten onrechte hebben arbiters geoordeeld (sub 41) ‘dat [opdrachtgeefster] niet heeft aangetoond dat sprake is van een aan [aanneemster] toe te rekenen gebrek en niet heeft aangetoond wat de oorzaak is van het gebrek en dat hieraan een uitvoeringsfout ten grondslag ligt, alsmede het op de weg van [opdrachtgeefster] lag om hiernaar onderzoek te laten doen’. Ten onrechte hebben arbiters in dit kader ook opgemerkt (sub 42) dat de lekkages, gelijk [aanneemster] heeft gesteld, ook kunnen samenhangen met werkzaamheden van derden, te weten het aanbrengen van dakdoorvoeren. Ten onrechte hebben arbiters de vorderingen op dit punt, die neerkwamen op het laten verrichten van onderzoek en herstel van de lekkages, afgewezen.” 43.
Opdrachtgeefster stelt in de toelichting op haar grief dat sinds de eerste week na de plaatsing van het dak sprake is van lucht- en waterlekkages. Onder verwijzing
naar
een
rapport
van
D.
van
13
oktober
2011
stelt
opdrachtgeefster dat bepaalde zaken niet volgens de tekeningen zijn uitgevoerd en dat bijvoorbeeld afschotten ontbreken, dat een lekdorpel aan de buitenzijde tegen de zogenaamde ‘sandwichplaats’ is aangebracht in plaats van achter het paneel, dat bij de lichtkoepel een waterkerende afdichting
17
ontbreekt
en
ook
de
aansluiting
van
de
wand
boven
de
entreepui
onprofessioneel en zeer ondeskundig met kit is bevestigd. 44.
Appelarbiters stellen vast dat, zoals aanneemster terecht stelt, over de (zichtbare) afwijkende uitvoering van het dak geen opmerkingen zijn gemaakt bij de oplevering. Weliswaar staat in het proces-verbaal van oplevering dat er geen controle op het dak heeft plaatsgevonden, maar opdrachtgeefster heeft het werk kennelijk wel aanvaard. Zij is immers zonder een voorbehoud te maken ter zake overgegaan tot de afbouw. Bovendien is op het procesverbaal van oplevering expliciet vermeld dat de eerder gemelde lekkages zijn opgelost, zij het dat daarachter een vraagteken is gezet. Aangezien opdrachtgeefster vervolgens is gaan afbouwen, mocht aanneemster er redelijkerwijze op vertrouwen dat opdrachtgeefster in ieder geval de zichtbare (afwijkende) uitvoering van het dak heeft aanvaard. Dat geldt dus voor alle door
opdrachtgeefster
gestelde
afwijkingen
van
de
tekeningen,
nog
daargelaten dat aanneemster stelt dat deze in overleg met de architect hebben plaatsgevonden. Een en ander laat onverlet dat opdrachtgeefster mogelijk wel aanspraken jegens aanneemster heeft als mocht blijken dat door de wijze van uitvoering daarvan lekkage is opgetreden en opdrachtgeefster redelijkerwijze geen rekening hoefde te houden met deze later geopenbaarde gevolgen. 45.
Opdrachtgeefster heeft tijdens de bezichtiging verklaard dat de lekkage met name optrad in de entreehal bij de lichtstraat. Dat sprake is (geweest) van waterlekkage achten appelarbiters gezien de overlegde e-mailberichten van opdrachtgeefster
aan
aanneemster,
waarin
zij
klaagt
over
lekkages,
voldoende aannemelijk. Dat dit wordt veroorzaakt door een fout van aanneemster, achten appelarbiters echter niet aannemelijk. Appelarbiters overwegen daartoe het volgende. 46.
Opdrachtgeefster stelt onder verwijzing naar het rapport van D. dat in afwijking van detail 16 de lekdorpel onderaan de westgevel van de hal, evenals de dakbedekking, aan de buitenzijde van de sandwichplaat is aangebracht, in plaats van achter het paneel. Volgens D. dient ter voorkoming van het risico van lekkage de dakbedekking achter de beplating te worden doorgetrokken. Dat dit de oorzaak is van de lekkage blijkt echter niet. Daarbij
18
komt dat aanneemster heeft gesteld dat deze uitvoering door de directie is voorgeschreven, omdat de brandweer had gemeld dat in verband met de 60 minuten brandscheiding er geen onderbreking in het sandwichpaneel mocht worden aangebracht. Aanneemster heeft hiertoe als bijlage 17 een print van een digitaal detail in het geding gebracht, volgens aanneemster van de architect afkomstig. Opdrachtgeefster heeft daartegenover volstaan met de kale betwisting dat haar niet bekend is dat het detail op verzoek van de architect is gewijzigd. Mede gezien het feit dat hierover echter geen opmerking
is
gemaakt
bij
oplevering,
achten
appelarbiters
voldoende
aannemelijk gemaakt dat deze wijziging in overleg heeft plaatsgevonden. Deze
uitvoering
van
aanneemster
levert
in
beginsel
dan
ook
geen
tekortkoming op. 47.
Daarnaast is volgens het rapport van D. de afdichting met kit van de staande naden met bitumen band ter plaatse van de horizontale naad onvoldoende, waardoor water achter de bitumen band kan komen en achter de constructie tot
in
de entreehal
kan
lopen. Appelarbiters achten dat
op
zichzelf
aannemelijk. Aanneemster heeft echter verklaard dat dit kitwerk door derden is aangebracht. Deze stelling heeft opdrachtgeefster niet weersproken, zodat appelarbiters niet kunnen vaststellen dat sprake is van een voor rekening van aanneemster komend gebrek. 48.
In het rapport van D. wordt voorts gesteld dat er in afwijking van de tekening 0752/10 geen afschot is aangebracht, waardoor er in afwijking van het detail 17 geen opstand is om het water te keren. Bij geringe opstuwing loopt het water aan de buitenzijde langs de sandwichpanelen van de westgevel, aldus het rapport. Deze uitvoering was echter zichtbaar ten tijde van de oplevering en leidt bij een deugdelijke uitvoering van de buitenschil op zichzelf niet tot lekkage.
Dat
de
buitenschil
als
gevolg
van
een
uitvoeringsfout
van
aanneemster onvoldoende waterdicht is, blijkt zoals hiervoor overwogen niet. 49.
Appelarbiters hebben wel geconstateerd dat de afdichting van de lichtstraat ontbrak. Aannemelijk is dat daardoor lekkage kan optreden. Dit gebrek was echter, zoals aanneemster terecht stelt, zichtbaar bij oplevering, zodat opdrachtgeefster bij gebreke van een opmerking daarover geacht moet worden deze uitvoering en de mogelijke, redelijkerwijze kenbare gevolgen
19
daarvan, te hebben aanvaard. Wel heeft opdrachtgeefster aanspraak op een minderwerkvergoeding,
door
appelarbiters
in
billijkheid
begroot
op
€ 1.500,00. 50.
Andere voor rekening van aanneemster komende oorzaken van de lekkage zijn onvoldoende gesteld en ook niet gebleken. Daarbij komt dat, zoals aanneemster terecht stelt, derden dakdoorvoeren op het dak hebben aangebracht.
Appelarbiters
zijn
met
aanneemster
van
oordeel
dat
opdrachtgeefster in verband met die werkzaamheden geen aanspraak meer kan maken op de verstrekte garantie op de dakbedekking, nog afgezien van het feit dat de overeenkomst is opgezegd en daarmee de toekomstige garantieverplichtingen zijn vervallen. 51.
Deze grief slaagt in zoverre dat opdrachtgeefster terecht aanspraak maakt op een vergoeding voor het ontbreken van het afdichtingsprofiel in de lichtstraat. Voor het overige faalt de grief.
GRIEF IV “Ten onrechte hebben arbiters de vorderingen van [opdrachtgeefster] tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten geheel afgewezen (sub 49) omdat [opdrachtgeefster] geheel in het ongelijk werd gesteld. Hetzelfde geldt voor de vordering van [opdrachtgeefster] tot vergoeding van deskundigenkosten ad (in eerste aanleg) € 11.338,75. Ten onrechte hebben arbiters (sub 53) wel de vordering van [aanneemster] tot vergoeding van diens deskundigenkosten ad € 3.781,40 toegewezen.” 52.
Opdrachtgeefster stelt dat zij in ieder geval voor wat betreft de kozijnen, de lekkage, bepaalde kostenposten en de garantie in het gelijk gesteld had moeten worden dan wel alsnog moet worden en dat de gevorderde deskundigenkosten
van
€ 11.338,00
en
buitengerechtelijke kosten
van
€ 45.000,00 dus in ieder geval voor een deel terecht waren. 53.
Met arbiters in eerste aanleg zijn appelarbiters van oordeel dat er geen grondslag is tot vergoeding van deze kosten, omdat – zoals overwogen – sprake is van een opzegging van de overeenkomst en aanneemster niet in verzuim verkeert. Een schadevergoeding voor gemaakte deskundigenkosten is dan niet aan de orde.
20
54.
Tegen de toewijzing door arbiters in eerste aanleg van € 3.781,40 aan aanneemster vanwege de door haar gemaakte deskundigenkosten heeft opdrachtgeefster onvoldoende concreet gegriefd. De enkele stelling dat de kosten zijn toegewezen als zijnde redelijke kosten ter vaststelling en aansprakelijkheid, maar dat “dit echter dient op te gaan voor de toenmalige en nieuwe deskundigenkosten van [opdrachtgeefster]”, achten appelarbiters onvoldoende.
slotsom 55.
De grieven II en III slagen, de grieven I en IV falen. Het bestreden vonnis zal deels
–
op
hierna
te
vermelden
wijze
–
worden
vernietigd.
Aan
opdrachtgeefster zal opnieuw rechtdoende worden toegewezen € 15.000,00 bespaarde
kosten
kozijnen
+
€ 1.500,00
bespaarde
kosten
afdichting
lichtkoepel = € 16.500,00. 56.
De gevorderde wettelijke handelsrente wordt afgewezen. Zoals aanneemster terecht stelt, blijkt uit de jurisprudentie en parlementaire geschiedenis dat artikel 6:119a BW enkel ziet op de primaire betalingsverplichting uit hoofde van een handelstransactie (dat is de betaling van de geleverde goederen of diensten). Toegewezen wordt de wettelijke rente, als gevorderd van de dag van de appelmemorie, zijnde 18 november 2011, tot aan de dag van algehele voldoening.
57.
De in hoger beroep gevorderde expertisekosten van – na wijziging eis – € 10.213,77 worden afgewezen, waarbij appelarbiters verwijzen naar hetgeen hierboven, onder rechtsoverweging 53, is overwogen.
58.
Appelarbiters zien in de uitkomst van dit hoger beroep geen aanleiding de proceskostenveroordeling
in
opdrachtgeefster
hoger
pas
in
eerste
aanleg
beroep
haar
te
wijzigen,
vordering
nader
omdat heeft
onderbouwd. de proceskosten in appel tezamen en overige vorderingen 59.
Gelet op de mate waarin partijen in appel in principiële en in financiële zin in het gelijk en ongelijk zijn gesteld achten appelarbiters het billijk dat partijen in gelijke mate de proceskosten in appel dragen.
21
60.
De door de Raad gemaakte kosten in appel hebben tot en met het depot van dit vonnis ter griffie van de rechtbank te Amsterdam € 30.617,64 (waarvan € 5.293,50
aan
opdrachtgeefster
btw) gedane
bedragen
en
stortingen.
zijn
verrekend
Aanneemster
met
dient
de
aldus
door 0,5
x
€ 30.617,64 = € 15.308,82 aan opdrachtgeefster te voldoen. Daarbij zullen appelarbiters bepalen dat aanneemster de wettelijke rente verschuldigd zal zijn indien niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan de proceskostenveroordeling is voldaan. De gevorderde wettelijke handelsrente is niet toewijsbaar op grond van hetgeen in rechtsoverweging 56 is overwogen. 61.
Partijen dragen ieder de eigen kosten van rechtsbijstand in appel.
62.
Ter zake van de proceskosten in appel dient derhalve door aanneemster aan opdrachtgeefster te worden voldaan € 15.308,82.
63.
Hetgeen in hoger beroep meer of anders is gevorderd dient te worden afgewezen.
DE BESLISSING Appelarbiters, rechtdoende in hoger beroep als goede mannen naar billijkheid:
VERNIETIGEN het vonnis waarvan beroep voor zover daarin het meer of ander gevorderde is afgewezen en BEKRACHTIGEN het vonnis waarvan beroep voor het overige en
opnieuw rechtdoende:
VEROORDELEN
aanneemster
aan
opdrachtgeefster
te
betalen
€
16.500,00
(zestienduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente daarover, vanaf 18 november 2011 tot de dag der algehele voldoening;
VEROORDELEN aanneemster ter verrekening van de proceskosten in appel aan opdrachtgeefster te betalen € 15.308,82 (vijftienduizend driehonderd acht euro en tweeëntachtig cent) en bepalen dat aanneemster daarover de wettelijke rente
22
verschuldigd is indien niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan deze proceskostenveroordeling is voldaan;
WIJZEN AF hetgeen in hoger beroep meer of anders is gevorderd.
Aldus gewezen te Amsterdam, 14 maart 2013
w.g. F.H.A.M. Thunnissen 71733 ea 31805
w.g. A. Voogt
w.g. P.P.J. Lahaye