Commissie van Beroep BVE
SAMENVATTING 106442 - Verzoek voorlopige voorziening ontslag op staande voet; BVE De werkgever heeft de werknemer op staande voet ontslagen vanwege het plegen van valsheid in geschrifte. Hij zou twee documenten, waarmee hij zijn hbo-niveau trachtte aan te tonen, in voor hem positieve zin hebben gewijzigd. De werknemer verzoekt de Voorzitter om wedertewerkstelling en hervatting van salarisbetaling. Naar het voorlopig oordeel van de Voorzitter is vast komen te staan dat in het portfolio van de werknemer zowel een niet actueel beoordelingsformulier - dat in positieve zin afweek van het actuele beoordelingsformulier - als een feedbackformulier dat niet door de in het formulier genoemde collega is opgesteld, is opgenomen. Voorts heeft de werknemer verklaard dat hij bij het inleveren van zijn portfolio niet kenbaar heeft gemaakt dat het niet het meest actuele beoordelingsformulier betrof en ook niet op welke wijze het feedbackformulier tot stand is gekomen. Hiermee heeft de werknemer een verkeerde voorstelling van zaken gegeven. Indien sprake is geweest van het opzettelijk een andere voorstelling van zaken geven door de betreffende documenten zonder toelichting in het portfolio op te nemen, dan kan dit een dringende reden voor ontslag op staande voet vormen. Hierbij wordt meegewogen dat de documenten dienden om hbo-niveau aan te tonen en dat de werknemer als docent een voorbeeldfunctie voor studenten heeft. Verzoek afgewezen.
UITSPRAAK IN VOORLOPIGE VOORZIENING in het geding tussen: de heer A, wonende te D, appellant, hierna te noemen A gemachtigde: mevrouw mr. E en het College van Bestuur van het ROC B te C, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr. G
1.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij beroepschrift met bijlagen van 11 augustus 2014, ingekomen op 12 augustus 2014, heeft A beroep ingesteld tegen de beslissing van de werkgever van 2 juli 2014 om hem op staande voet te ontslaan. Bij brief van 25 augustus 2014, aangevuld bij brief van 11 september 2014, heeft A de Voorzitter van de Commissie verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende wedertewerkstelling en hervatting van de salarisbetaling . De werkgever heeft tegen het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening een verweerschrift met bijlagen ingediend, ingekomen op 12 september 2014. De mondelinge behandeling van het verzoek vond plaats op 15 september 2014 te Utrecht. A verscheen in persoon, vergezeld door zijn partner en bijgestaan door zijn gemachtigde. De werkgever werd vertegenwoordigd door mevrouw H, adjunct-domeindirecteur Welzijn, en mevrouw I, jurist, daartoe bijgestaan door de gemachtigde. De werkgever heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd. 106442/uitspraak d.d. 29 september 2014 Pagina 1 van 5
Commissie van Beroep BVE
De inhoud van voornoemde stukken geldt als hier herhaald en ingelast.
2.
DE FEITEN
Voor zover relevant voor de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening, gaat de Voorzitter uit van de volgende feiten. A, geboren 5 maart 1962, is sinds 1 januari 1998 werkzaam bij het ROC B in een vast dienstverband met een betrekkingsomvang van 1 fte. Op de arbeidsverhouding is van toepassing de cao bve. A was eerst werkzaam als technisch onderwijsassistent en per 1 augustus 2011 als docent rekenen. Naar aanleiding van een onderzoek naar onderwijstijd heeft het B eind 2012 afspraken met de Onderwijsinspectie gemaakt over de inzet van onbevoegde docenten. In het kader daarvan is door de werkgever een notitie “Behalen HBO kwalificatie en PDA” (d.d. 29 oktober 2012) opgesteld. Hierin is vastgelegd dat een onbevoegde docent twee jaar de tijd krijgt om het benodigde hbo kwalificatieniveau aan te tonen. De werkgever heeft aan deze onbevoegde docenten een geschiktheidsverklaring afgegeven voor een periode van maximaal 2 jaar. Het hbo-niveau kan worden aangetoond middels een capaciteitentest, bestaande uit een online test (assessment). Wanneer een docent hier niet voor slaagt, wordt hem de mogelijkheid geboden om middels een portfolio-assessment en een criteriumgericht interview, afgenomen door de Transfergroep, het hbo-niveau aan te tonen. Het hboniveau is aangetoond als 9 van de 10 indicatoren als aanwezig zijn beoordeeld. Omdat een aantal docenten noch voor de capaciteitentest noch voor het portfolio-assessment was geslaagd, is hen de mogelijkheid geboden nog een keer een volledig portfolio-assessment af te leggen. A beschikt niet over onderwijsbevoegdheid. De werkgever heeft hem bij brief van 31 oktober 2013 de mogelijkheid geboden om nog een keer een volledig portfolio-assessment af te leggen om zijn hbo-niveau aan te tonen. In het kader daarvan is een scholings- en begeleidingsplan opgesteld. Op 15 juni 2014 heeft A zijn portfolio ingeleverd. Op 1 juli 2014 raakte de werkgever ervan op de hoogte dat in het portfolio van A een 360 graden feedbackformulier van een collega (hierna: feedbackformulier) was opgenomen dat niet door de betreffende collega was opgesteld. Daarop heeft de werkgever een onderzoek ingesteld en in het kader daarvan het portfolio bij de Transfergroep opgevraagd. De werkgever heeft vervolgens geconstateerd dat het beoordelingsformulier waarop de leidinggevende de hbo-kernkwalificaties van A heeft beoordeeld (hierna: beoordelingsformulier) niet het formulier betrof dat door de leidinggevende begin juni 2014 ten behoeve van de portfolio was opgesteld. Vijf van de tien indicatoren waren in positieve zin aangepast en de kaders waarin de toelichting was opgenomen, ontbraken. De werkgever heeft A hiermee op 2 juli 2014 geconfronteerd. In hetzelfde gesprek heeft de werkgever A meegedeeld dat hij op staande voet was ontslagen. Dit is bij brief van 2 juli 2014 aan A bevestigd. De brief bevat de mededeling dat A zich schuldig heeft gemaakt aan bedrog als gevolg van valsheid in geschrifte waardoor de werkgever elk vertrouwen in A heeft verloren.
3.
STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
Standpunt A A stelt dat geen sprake is van een dringende reden. Dit is door de werkgever ook onvoldoende onderbouwd. A bestrijdt dat hij de betreffende documenten heeft aangepast en/of vervalst. Het feedbackformulier is inderdaad door A opgesteld maar dit is in overleg met de collega gebeurd. A had zijn collega gevraagd of hij een feedbackformulier wilde invullen. Omdat A het formulier niet van zijn collega kreeg, heeft hij voorgesteld om zelf het formulier in te vullen op basis van hetgeen zij samen hadden besproken. Dit vond de collega goed waarop A het formulier heeft ingevuld en dit aan de collega voorgelegd. Zijn collega ging met de inhoud akkoord alsmede met het opnemen van zijn naam 106442/uitspraak d.d. 29 september 2014 Pagina 2 van 5
Commissie van Beroep BVE
onder het formulier. Het bevreemdt A dat de collega thans bij de werkgever een andere verklaring aflegt, temeer omdat hij zijn collega een week voor de zitting nog telefonisch heeft gesproken en deze de gang van zaken aan A nog heeft bevestigd. A betwist dat hij het beoordelingsformulier heeft gewijzigd. A heeft zijn leidinggevende in het kader van de aanpassing van zijn portfolio verzocht om een nieuw beoordelingsformulier in te vullen. Dat heeft zijn leidinggevende gedaan, maar vanwege tijdgebrek en technische problemen met het invoeren van alle stukken in zijn portfolio heeft A ervoor gekozen het beoordelingsformulier niet toe te voegen maar het oude beoordelingsformulier, dat de leidinggevende ten behoeve van zijn eerdere portfolio had ingevuld, in het portfolio te laten. Dit was een keuze die A kon en mocht maken; er waren immers geen voorschriften. A heeft derhalve geen wijzigingen op het beoordelingsformulier aangebracht. Desgevraagd heeft A ter zitting verklaard dat hij bij het inleveren van zijn portfolio niet heeft aangegeven dat er nog een recenter beoordelingsformulier was en op welke wijze het feedbackformulier tot stand was gekomen. Dit heeft A wel gedaan in het interview met Transfergroep. A heeft altijd goed gefunctioneerd. Nu is hij na een dienstverband van ruim 16 jaar door de werkgever op grond van zeer ernstige – niet onderbouwde – beschuldigingen op staande voet ontslagen. Standpunt werkgever De werkgever voert aan dat de kwestie aan het licht is gekomen toen A zijn collega op de hoogte had gesteld van het feit dat hij het feedbackformulier aan zijn portfolio had toegevoegd, waarop hij de naam van de collega had vermeld. Nadat de collega hiermee twee weken had rondgelopen, heeft hij dit aan zijn leidinggevende gemeld, die dit vervolgens aan de adjunct-domeindirecteur Welzijn heeft doorgegeven. Daarop is een onderzoek ingesteld en is het portfolio van A bij de Transfergroep opgevraagd. De werkgever heeft geconstateerd dat in het portfolio inderdaad een feedbackformulier op naam van de collega was opgenomen. Voorts zat in het portfolio een beoordelingsformulier dat niet door de leidinggevende was opgesteld. Ook dit formulier was in positieve zin aangepast. Van enige vergissing met betrekking tot het gebruikte formulier is geen sprake geweest, wel van doelbewust en daarmee met opzet wijzigen van een voor de beoordeling relevant formulier, om zo tot een positieve beoordeling en daarmee aan een verklaring van bevoegdheid te komen. Datzelfde geldt voor het feedbackformulier. De inhoud daarvan is volledig door A opgesteld en kan met betrekking tot het functioneren van A zeer positief worden genoemd. Ook dit is enkel gedaan met voornoemde opzet. De collega heeft verklaard dat A hem een formulier zou toesturen, maar hij heeft dit nooit ontvangen. De collega heeft ook geen ingevuld formulier gezien. Hij betwist dan ook dat hij akkoord zou zijn met de inhoud en het opnemen van zijn naam. De werkgever bestrijdt overigens dat er geen voorschriften zouden gelden voor de inhoud van het portfolio. Dit kan bovendien uit de tekst bovenaan het beoordelingsformulier worden afgeleid. A heeft deze formulieren ingeleverd om zo een bevoegdheidsverklaring te krijgen. Daarmee heeft hij zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte. Er is dan ook sprake van examenfraude gepleegd door een docent. Dit is voor de werkgever absoluut onaanvaardbaar en rechtvaardigt de zwaarste maatregel, ontslag op staande voet. Hierbij speelt mee dat docenten een voorbeeldfunctie vervullen. Op 2 juli 2014 is A met het voorgaande geconfronteerd. Hij heeft toen geen verklaring voor de geconstateerde feiten gegeven. Dat is aanleiding geweest tot het verlenen van ontslag op staande voet. Eventuele bijzondere omstandigheden maken niet dat een andere maatregel zou moeten worden getroffen.
4.
OVERWEGINGEN VAN DE VOORZITTER De bevoegdheid en de ontvankelijkheid
106442/uitspraak d.d. 29 september 2014 Pagina 3 van 5
Commissie van Beroep BVE
De Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) geeft in artikel 4.1.6 aan dat het beroepsreglement van de Commissie van Beroep de mogelijkheid van een voorlopige voorziening moet inhouden. Het reglement van de Commissie houdt een dergelijke bepaling in: artikel 12 van het beroepsreglement, bijlage C bij de cao bve, bepaalt dat een partij in een bij de Commissie aanhangige zaak bij een met redenen omkleed verzoekschrift aan de Voorzitter van de Commissie een voorlopige voorziening kan vragen, in afwachting van de uitspraak in de hoofdzaak, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De instelling is aangesloten bij deze Commissie en A heeft binnen de daartoe geldende termijn bij de Commissie beroep ingesteld tegen de ontslagbeslissing. Dientengevolge is de Voorzitter bevoegd kennis te nemen van het verzoek om een voorlopige voorziening en is het verzoek ontvankelijk. De verzochte voorlopige voorziening De door A verzochte voorziening is naar het oordeel van de Voorzitter in beginsel slechts voor toewijzing vatbaar, indien A een spoedeisend belang heeft, indien met voldoende mate van waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat de Commissie van Beroep het beroep van A in de bodemprocedure gegrond zal verklaren en indien, na afweging van de belangen van werkgever en werknemer, een voorziening bij voorraad geïndiceerd is. Dienaangaande overweegt de Voorzitter als volgt. Ten aanzien van het spoedeisend belang van A overweegt de Voorzitter dat A als gevolg van het ontslag geen inkomsten meer heeft aangezien de werkgever de salarisbetalingen per datum ontslag heeft beëindigd en A, gelet op de aard van het ontslag, geen aanspraak kan maken op een werkloosheidsuitkering. De Voorzitter is dan ook van oordeel dat A voldoende spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek. Met betrekking tot de waarschijnlijkheid van gegrondverklaring van het beroep van A overweegt de Voorzitter als volgt. De door de werkgever in de ontslagbrief van 2 juli 2014 aangevoerde dringende reden bestaat eruit dat A zich schuldig heeft gemaakt aan bedrog als gevolg van valsheid in geschrifte. Deze valsheid in geschrifte bestaat er volgens de werkgever uit dat A twee documenten in zijn portfolio heeft opgenomen – te weten het beoordelingsformulier van zijn leidinggevende en het 360 graden feedbackformulier van zijn collega – die niet door hen zijn ingevuld en ondertekend en dan wel door A op meerdere essentiële onderdelen zijn aangepast. De betreffende documenten zijn bestemd om het al dan niet aanwezige hbo-niveau van A te beoordelen. Vast is komen te staan dat in het portfolio van A zowel een niet actueel beoordelingsformulier als een feedbackformulier dat niet door de collega is opgesteld, zijn opgenomen. A heeft erkend dat hij niet het meest actuele beoordelingsformulier heeft opgenomen maar betwist dat hij wijzigingen op het formulier heeft aangebracht. Ten aanzien van het feedbackformulier heeft A eveneens erkend dat dit formulier niet door zijn collega is opgesteld, maar stelt hij dat hij in samenspraak met zijn collega het feedbackformulier heeft opgesteld. Deze verklaring van A staat haaks op de verklaring van zijn collega die door de werkgever is ingebracht. De Voorzitter kan derhalve niet vaststellen wat daadwerkelijk tussen A en zijn collega is afgesproken. Wat hier verder ook van zij, vast is komen te staan dat A bij het inleveren van zijn portfolio niet heeft aangegeven dat het niet het meest actuele beoordelingsformulier betrof, respectievelijk op welke wijze het feedbackformulier tot stand is gekomen. Hiermee heeft A een onjuiste voorstelling van zaken gegeven. Dat A in het interview met de Transfergroep wel heeft toegelicht dat er nog een actueler beoordelingsformulier is en hoe het feedbackformulier tot stand is gekomen, is ter zitting voor het eerst door A naar voren gebracht. Omdat A deze stelling niet aan de hand van stukken heeft onderbouwd, zal de Voorzitter deze als onvoldoende onderbouwd niet betrekken bij de beoordeling van het verzoek. 106442/uitspraak d.d. 29 september 2014 Pagina 4 van 5
Commissie van Beroep BVE
De Voorzitter is van oordeel dat indien sprake is geweest van het opzettelijk een andere voorstelling van zaken geven door de betreffende documenten zonder toelichting in het portfolio op te nemen, dit een dringende reden voor ontslag op staande voet kan vormen. Hierbij is meegewogen dat de betreffende documenten dienden om zijn hbo-niveau aan te tonen op basis waarvan hij een bevoegdheid voor lesgeven zou krijgen. Voorts is meegewogen dat A als docent een voorbeeldfunctie voor studenten heeft. Het geheel overziende komt de Voorzitter tot het oordeel dat met onvoldoende mate van waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat de Commissie van Beroep BVE in de bodemprocedure het beroep van A gegrond zal verklaren. Daarom zal de Voorzitter de gevraagde voorziening niet toewijzen.
5.
OORDEEL
Op grond van bovenstaande overwegingen wijst de Voorzitter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af. Aldus gedaan te Utrecht op datum uitspraak door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, in aanwezigheid van mr. O.A.B. Luiken, secretaris.
mr. W.H.B. den Hartog Jager voorzitter
106442/uitspraak d.d. 29 september 2014 Pagina 5 van 5
mr. O.A.B. Luiken secretaris