BU
Ruimtelijke onderbouwing
Albers Pistoriusweg13
Planstatus:
ontwerp
Plan identificatie:
NL.IMRO.0321.ROBPAP16-ONT1
Datum:
3 oktober 2013
Contactpersoon Buro SRO:
Mr. J.J. van Nuland
Kenmerk Buro SRO:
SR130100
Opdrachtgever:
Javec BV
Buro SRO 't Goylaan 1 1 3525 AA Utrecht 030-2679198 www.buro-sro.nl
BTW nummer: KvK nummer:
NL8187.16.071.B01 30232281
Rabobank rekeningnummer:
1421.54.024 t.n.v. Buro SRO B.V. te Utrecht
2
Inhoudsopgave 1 Inleiding
5
1.1 Algemeen
5
1.2 Vigerende bestemmingsplannen
6
1.3 Leeswijzer
6
2 Bestaande situatie
7
2.1 Geschiedenis
7
3 Toekomstige situatie
8
4 Beleidskader
11
4.1 Europees en Rijksbeleid
11
4.2 Provinciaal beleid
1
6
4.3 Regionaal beleid
17
4.4 Gemeentelijk beleid
19
5 Milieu- en omgevingsaspecten
22
5.1 Inleiding
22
5.2 Bodem
22
5.3 Geluid
23
5.4 Bedrijven en milieuzonering
2
4
5.5 Luchtkwaliteit
2
5
5.6 Externe veiligheid
2
6
5.7 Flora en fauna
2
7
5.8 Archeologie en cultuurhistorie
28
5.9 Water
29
5.10 Verkeer en parkeren
30
5.11 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
3
1
5.12 Trillingen
3
2
6 Economische uitvoerbaarheid
33
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
34
7.1 Zienswijzenprocedure
3
3
4
4
1 Inleiding 1.1 Algemeen Het plangebied Albers Pistoriusweg 13 is gelegen aan de zuidzijde van Houten nabij De Koppeling. Het plangebied, gelegen aan het westelijke deel van de Albers Pistoriusweg, wordt ontsloten via de Bouw en sluit aan op het bestaande bedrijventerrein De Schaft welke hier van oudsher geleden is. De onderstaande afbeelding geeft globaal de ligging van het plangebied weer.
Javec BV is voornemens op de locatie Albers Pistoriusweg 13 32 woon/werk studio'ste realiseren. Op 23 mei 2013 heeft het college van de gemeente Houten laten weten in te kunnen stemmen met dit planvoornemen. Dit is aanleiding geweest voor de initiatiefnemer het plan verder uit te werken naar een concrete bouwaanvraag voor de 32 woon-/werkstudio's. Deze omgevingsvergunning kan afgegeven worden met gebruikmaking van een uitgebreide procedure. Voorwaarde hierbij is dat de aanvraag voorzien wordt van een ruimtelijke onderbouwing welke de ruimtelijke haalbaarheid van het plan aantoont. Met deze ruimtelijke onderbouwing wordt de haalbaarheid van het plan aangetoond.
5
1.2 Vigerende bestemmingsplannen Het vigerende bestemmingsplan is Loerik VI-Albers Pistoriusweg. Dit bestemmingsplan is recentelijk (in 2013) vastgesteld door de gemeenteraad. Het betreffende planvoornemen is hierin nog niet meegenomen omdat de planuitwerking onvoldoende concreet was op het moment van ter inzage legging van het ontwerp. In het kader van de haalbaarheidsonderzoeken is het voornemen wel, deels, meegenomen. Zo zijn de nieuwe woningaantallen meegenomen in het onderzoek naar externe veiligheid.
1.3 Leeswijzer Hoofdstuk 2 beschrijft op beknopte wijze de bestaande situatie, waarna in hoofdstuk 3 inzicht gegeven is in het relevante beleid. De relevante omgevingsaspecten zijn beschreven in hoofdstuk 4 . Hoofdstuk 5 geeft de juridische planbeschrijving weer waarna de economische uitvoerbaarheid (hoofdstuk 6) en de maatschappelijke uitvoerbaarheid (hoofdstuk 7) zijn beschreven.
6
2 Bestaande situatie 2.1 Geschiedenis Van oudsher kende het gebied een agrarisch gebruik, waaronder kassen die waren gesitueerd achter de achter de Albert Pistoriusweg. Thans maakt het plangebied uit van het zuidelijk deel van Houten, dat voor een groot deel in eind jaren negentig is gerealiseerd als zijnde een Vinex-wijk. Het plangebied is gelegen nabij de woonwijk Leebrug en het bedrijventerrein De Schaft, welke in de afgelopen jaren getransformeerd is naar een modern kleinschalig bedrijventerrein,
7
3 Toekomstige situatie De projectnaam 'Studio32AP' staat voor: een 32-tal studio's aan de Albers Pistoriusweg. Studio32AP is gericht op één- en eventueel tweepersoons huishoudens. De studio's bevinden zich in een parkachtige omgeving, met veel groen. Het park is op een dergelijke manier ingedeeld, zodat elke studio zoveel mogelijk privacy heeft. De helft van de studio's heeft een buitenruimte (balkon of terras) op het zuiden en de andere helft op het zuidwesten, hierdoor kan men optimaal genieten van de zon. Een rij van 16 studio's zijn met hun (gesloten) achtergevel naar de spoorweg gericht. Deze studio's vormen een geluidswal voor het plangebied. De achtergevel worden derhalve als 'dove-gevel' uitgevoerd. Het gemeenschappelijke terrein biedt de bewoners een kans om elkaar te ontmoeten. Dit wordt bewerkstelligd middels een kleinschalig koffiepaviljoen en enkele zitplaatsen in het park. Middels een parkeerterrein met 32 parkeerplaatsen wordt voorzien in één parkeerplaats per studio. Het parkeerterrein wordt verhard met graskeien, dit versterkt de parkachtige uitstraling van het gebied.
Plattegrond beoogde situatie
8
4-in-1 studio De studio's krijgen een vernieuwend woonconcept, genaamd: 4-in-1 studio. De ruimte van de 4-in-1 studio is te transformeren in vier verschillende functies: wonen, werken, eten en slapen. Deze ruimte geniet een zeer hoge flexibiliteit, middels een uitklapbaar tweepersoonsbed en een uitklapbare eet- of werktafel. Door de hoge flexibiliteit voldoet de 4-in-1 studio met een netto-vloeroppervlak van 30m2. Iedere studio heeft tevens 15m2 bergruimte in de kelder.
Eten
Slapen
Impressie 4-in-1 studio
9
Duurzaamheid Studio32AP besteedt veel aandacht aan reducering van energieverbruik en het gebruik van duurzame materialen. Allereerst draagt het 4-in-1 studio concept bij aan duurzaamheid: men heeft dankzij dit concept enkel 30m2 netto vloeroppervlak nodig. Dit draagt bij aan reducering van energie-, materiaal- en grondgebruik. Daarnaast wordt met de moderne architectuur, de hoogwaardige producten en het innoverende concept ingespeeld op de economische en functionele levensduur van de studio's. De studio's hebben een goed geïsoleerde schil: drie gevelzijdes zijn gesloten en voorzien van een hoge Rc-waarde, de open zijde heeft een hoogwaardige vouwpui. Het overstek boven de open zijde (vouwpui) voorkomt dat de studio's in de zomermaanden overtollig worden opgewarmd.
—
MW—
-I
I -
Impressie vormgeving beoogde
ontwikkeling
10
4 Beleidskader 4.1 Europees en Rijksbeleid 4.1.1 Verdrag van Malta In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta, ook wel de conventie van Malta of het verdrag van Valletta genoemd, beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. Het gaat daarbij om archeologische resten als nederzettingen, grafvelden, en gebruiksvoorwerpen. Uitgangspunt van het verdrag is dat het archeologische erfgoed integrale bescherming nodig heeft en krijgt. Dit is gevat in drie principes: 1. 2. 3.
steven naar behoud in situ van archeologische waarden. De bodem is de beste garantie voor goede conservering; tijdig rekening houden in de ruimtelijke ordening met de mogelijkheid of aanwezigheid van archeologische waarden; de verstoorder betaalt voor het doen van opgravingen en het documenteren van archeologische waarde.
Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Betekenis voor dit initiatief 'Het verdrag van Malta' heeft tot doel het archeologisch erfgoed in Europa te beschermen. Als de bodem wordt verstoord, moeten volgens het verdrag belangrijke archeologische resten intact worden gehouden, bij voorkeur op locatie in de bodem en, als het niet anders kan, door opgraving en archivering. In de paragraaf Archeologie wordt nader ingegaan op het onderdeel archeologie. 4.1.2 Flora- en faunawet Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. De belangrijkste natuurgebieden in Europa zijn aangewezen en moeten uiteindelijk een netwerk gaan vormen. Een eenmaal aangewezen Natura 2000-gebied blijft in principe altijd als natuurgebied bestaan. Twee Europese richtlijnen beschermen het netwerk, namelijk de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Middels de Vogelrichtlijn moeten de Europese lidstaten zorgen voor de bescherming, instandhouding en herstel van de leefgebieden van zeldzame vogels. Hiervoor worden 'speciale beschermingszones' ingesteld. Via de Habitatrichtlijn worden natuurlijke leefgemeenschappen van zeldzame plant- en diersoorten beschermd. Ook hiervoor worden ''speciale beschermzones' aangewezen. In Nederland vallen de Natura 2000-gebieden onder de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. In de paragraaf Flora- en fauna wordt nader ingegaan op de locale situatie
11
4.1.3 Vogel- en Habitatrichtlijn Nederland kent 166 Natura 2000-gebieden (162 op land en 4 op zee). Dit Natura 2000 netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Beide Europese richtlijnen zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Alle Vogel- of Habitatrichtlijngebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben. De Vogelrichtlijn heeft tot doel alle in het wild levende vogelsoorten en de als leefgebied aangewezen gebieden te beschermen. De Habitatrichtlijn heeft tot doel het waarborgen van de biologische diversiteit en de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Het plangebied valt niet binnen een Habitatrichtlijn- of Vogelrichtlijngebied en heeft door de afstand geen relatie met de dichtstbijzijnde Speciale Beschermingszones Kolland & Langbroek en Uiterwaarden Lek. Betekenis voor dit initiatief Gezien de afstand van het plangebied en de ligging binnen het bestaand bebouwd gebied van Houten hebben de geprojecteerde ontwikkelingen geen invloed op de dichtstbijzijnde Speciale Beschermingszones. Bij de planontwikkeling hoeft dan ook niet expliciet rekening gehouden te worden met de Vogel- en Habitatrichtlijn.
4.1.4 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) betreft een actualisatie van het ruimtelijke en het mobiliteitsbeleid. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 in werking getreden. De SVIR zet twee zaken helder neer. Een scherp kader voor prioritering in het Infrafonds en een selectief ruimtelijk beleid dat meer overlaat aan provincies en gemeenten. Minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschapsen natuurdomein fors ingeperkt. Het beleid ten aanzien van landschap is niet langer een rijksverantwoordelijkheid en laat het Rijk over aan de provincies. Voor de Stelling van Amsterdam en de Nieuwe Hollandse waterlinie als (voorlopig) UNESCO werelderfgoedgebied blijft het Rijk in het kader van de internationale afspraken hierover verantwoordelijk. De (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking wordt overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los. Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028): •
Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijkeconomische structuur van Nederland;
•
Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
•
Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
12
Betekenis voor dit initiatief De spoorlijn Geldermalsen-Utrecht wordt in het SVIR aangeduid als onderdeel van het internationale spoorwegennet. Het gebied ligt bovendien in een gebied aangeduid als 'Stedelijke regio's met topsectoren'. Dit zijn regio's die een rol spelen bij de nationale doelstelling de ruimtelijk-economische structuur in heel Nederland te versterken. De structuurvisie van een dusdanige schaal dat het initiatief geen belemmeringen ondervindt vanuit het beleid zoals beschreven in de structuurvisie.
4.1.5 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) Op 30 december 2 0 1 1 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen en wijzigings- of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Het nationale belang dat het stellen van regels voor deze onderwerpen rechtvaardigt, is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en ruimte. In het Barro worden vijftien projecten beschreven zoals Mainport ontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied Defensie, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en Ecologische hoofdstructuur. Op 1 oktober 2012 is aan het Barro een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming. Betekenis voor dit initiatief Onderhavig plan valt niet binnen een van de projecten aangewezen in het Barro. Vanuit het Barro vloeien dan ook geen specifieke randvoorwaarden voort voor onderhavig plan.
13
4.1.6 Besluit ruimtelijke ordening Aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 in artikel 3.6.1 de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd. De wijziging van artikel 3.1.6 Bro is van toepassing op alle ruimtelijke besluiten die door overheden worden genomen, omdat zorgvuldige benutting van ruimte de grondslag moet zijn van alle ruimtelijke besluiten. Gevraagd wordt om standaard en gemotiveerd de volgende stappen te zetten ("de treden van de ladder") wanneer een nieuwe ontwikkeling of nieuwe ontwikkelingen om ruimtelijke inpassing vragen. 1.
Beoordeling door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag voor bedrijven- en haventerreinen, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties en andere stedelijke voorzieningen. Naast de kwantitatieve beoordeling (aantal hectares of aantallen woningen) gaat het ook om kwalitatieve vraag (bijvoorbeeld een bedrijventerrein waar zware milieuhinder mogelijk is of een specifiek woonmilieu) op regionale schaal;
2.
Indien de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag, beoordeling door betrokken overheden of deze binnen bestaand bebouwd gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten; Indien herstructurering of transformatie van bestaand bebouwd gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om in de regionale, intergemeentelijke vraag te voldoen, beoordeling door betrokken overheden of deze vraag op locaties kan worden ontwikkeld die passend (multimodaal) ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
3.
Dit betekent voor de gemeente dat de noodzaak voor en mogelijkheden om binnen dan wel buiten bestaand bebouwd gebied in een nieuwe ontwikkeling te voorzien met hun voor- en nadelen tegen elkaar moeten worden afgewogen. Stap 1: Zoals is aangegeven in de beschrijving van het regionale beleidskader is het plangebied op de plankaart behorende bij het Regionale Structuurplan Utrecht aangeduid als Groen stedelijk / suburbaan milieu. Dit betreft een milieu waarin de woonfunctie dominant is en centraal staat met een lage graad van functiemenging in een stedelijke omgeving. Een dergelijk gebied kent veel grondgebonden woningen met tuin of flatwoningen in een groene setting. Gebieden met deze aanduiding mogen ontwikkeld worden als het gebruik in hoofdlijnen past binnen de kaders die in het RSP zijn neergelegd. De beoogde ontwikkeling van het plangebied past daarmee in het regionale beleid. Stappen 2 en 3: Aangezien het gaat om een project binnen bestaand bebouwd gebied zijn deze stappen niet aan de relevant. Betekenis voor dit initiatief Geconcludeerd wordt dat de 32 woon/werkstudios in overeenstemming zijn met de ladder voor duurzame verstedelijking.
14
4.1.7 Waterbeleid voor de 21e eeuw (2000) Directe aanleiding voor het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water, waterbeleid in de 21e eeuw' (WB21)', is de zorg over het toenemende hoogwater in de rivieren, wateroverlast en de versnelde stijging van de zeespiegel. Het kabinet is van mening dat er een aanscherping in het denken over water dient plaats te vinden. Nadrukkelijker zal rekening moeten worden gehouden met de (ruimtelijke) eisen die het water aan de inrichting van Nederland stelt. Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering'. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning. . Onderdeel van het rijksbeleid is de invoering van de watertoets. De watertoets dient te worden toegepast op nieuwe ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, inpassingsplannen en projectbesluiten. Als een gemeente een ruimtelijk plan wil opstellen, stelt zij de waterbeheerder vroegtijdig op de hoogte. De waterbeheerders stellen dan een wateradvies op. Het ruimtelijk onderbouwing geeft in de waterparagraaf aan hoe is omgegaan met dit wateradvies. In de paragraaf Water wordt specifiek ingegaan op de 'wateropgave'.
15
4.2 Provinciaal beleid 4.2.1 Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 In het Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) beschrijft de Provincie Utrecht haar ruimtelijk beleid tot het jaar 2028. Deze periode sluit aan bij die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het rijk. De provincie Utrecht geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang achten, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe zij uitvoering geven aan dit beleid. Deels wordt uitvoering gegeven aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) welke tegelijk met de PRS is opgesteld. In de Provinciale ruimtelijke structuurvisie zijn de volgende provinciale belangen vastgelegd: Duurzame
leefomgeving
•
Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie.
•
Behoud van de strategische grondwatervoorraden.
•
Ruimte voor duurzame energiebronnen.
•
Anticiperen op de langetermijngevolgen van klimaatverandering.
•
Behouden en versterken van de kernkwaliteiten van het landschap.
•
Behouden en ontwikkelen van de kwaliteit van de cultuurhistorische hoofdstructuur en de aardkundige waarden.
Vitale dorpen en steden •
Realiseren van voldoende en op de behoefte aansluitend woningaanbod, met een accent op binnenstedelijke ontwikkeling.
•
Een vitale en innovatieve regionale economie, met voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden.
•
Optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte.
•
Een goede bereikbaarheid voor woon-, werk en vrijetijdsverkeer
Betekenis voor het initiatief Het plangebied is gelegen binnen de 'rode contour'. Het toevoegen van woningen binnen deze contour is in overeenstemming met provinciaal beleid.
16
4.3 Regionaal beleid 4.3.1 Regionaal Structuurplan Utrecht 2005-2015 Op 2 1 december 2005 is het Regionaal Structuurplan Utrecht vastgesteld. In dit plan is in grote lijnen weergegeven hoe de provincie Utrecht zich in de periode 2005-2015 moet gaan ontwikkelen op het gebied van wonen, werken, groen en bereikbaarheid. In de Wet ruimtelijke ordening is het instrument regionaal structuurplan niet langer opgenomen. Het RSP heeft onder de Wro dezelfde status gekregen als een provinciale structuurvisie. De inhoud van het door de samenwerkende gemeenten vastgestelde RSP blijft geldig tot 2015. De structuurvisie is geen belemmering vooronderhavig bouwplan.
rJ
''A*
\
if ƒ *"" \ . ^ \
^ 09f 4
.• l v/
^
I
1
^
'"^
^
— Historische dorpskern Groen stedelijk / suburbaan milieu Landelijk dorpsmilieu
^
s**^
\\
| Werkgebied - kantoren Recreatie groen
. /
Ü J
iklll^iWl
I I
\ /
vKL
Êjr^**" ff
^"^^^
w
I
\V
I
\
~
'"^w ^>
^ j ^
) /
^
/"""^
Vitaal planeland
V \ ^
Landelijk gebied met verweving van functies Toekomstige ontsluiting Bunnik -Houten - A12
''\ V
-jjm \
\L V.
/
1
%
VJ
ƒ /
• A
OV-knooppunt
—
Randstadspoorstation
Uitsnede RSP De regio heeft zich tot taak gesteld het huidig woningtekort terug te dringen. In het concept Provinciaal Regionaal Structuurplan 2013-2028 is vastgelegd dat de regio Utrecht in de periode tot 2028 40.000 woningen zal gaan bouwen. In de hele provincie moet de woningproductie ongeveer 60.000 bedragen in de genoemde periode om de groei van het aantal huishoudens tegemoet te komen. Dit staat los van het huidig berekend woningtekort (anno 2012) van ongeveer 13.000 woningen, dat deels is ontstaan door de terugval in woningproductie vanwege de financieel-economische crisis. De regio legt de nadruk op binnenstedelijke locaties, die via herstructurering of transformatie tot stand moeten komen. Hiernaast zijn nieuwe uitbreidingslocaties noodzakelijk, om de woningbouwopgave te kunnen realiseren. Binnenstedelijke locaties betreffen met name enkele grootschalige transformatielocaties en vele kleinschalige transformatie-, herstructurering- en/of inbreidingslocaties. De locaties zijn relatief klein van omvang, maar komen wel tegemoet aan de groeiende behoefte aan 'binnenstedelijke' woonmilieus.
17
Toetsing Onderhavig plan past binnen het RSP. Het woningbouwprogramma dat binnen het plangebied wordt gerealiseerd past binnen het karakter van de groen-stedelijke suburbane woonmilieus. Hiernaast betreft onderhavig plan een binnenstedelijk inbreidingsproject welke tegemoet komt aan een specifiek type woonmilieu welke nu onvoldoende bedient kan worden in Houten. 4.3.2 Waterstructuurvisie Water speelt een steeds grotere rol in onze samenleving. Functies zijn afhankelijk van de beschikbaarheid van water. Daarnaast verandert het klimaat. Daarom heeft water in de toekomst meer ruimte nodig. In de Waterstructuurvisie presenteert het waterschap zijn integrale visie op een duurzaam waterbeheer op de lange termijn. Doelen hierbij zijn: •
het gewenste veiligheidsniveau tegen overstroming en wateroverlast is gegarandeerd;
•
er is sprake van een goede waterkwaliteit;
•
de ecohydrologische variatie binnen het plangebied is hersteld;
•
de bodemdaling is verminderd of zo mogelijk stopgezet;
•
er zijn goede gebruiksmogelijkheden van het plangebied voor verschillende maatschappelijke functies; er is voldoende water van voldoende kwaliteit beschikbaar om dit mogelijk te maken;
•
de landschappelijke betekenis van water is behouden of versterkt.
In de structuurvisie zijn gebiedsspecifieke doelstellingen en maatregelen gedefinieerd. Ook staan streefbeeld voor 2050 beschreven, gebaseerd op de volgende principes: •
vasthouden, bergen, afvoeren;
•
voorkomen, scheiden of schoon maken van vuilemissies;
•
vergroten zelfvoorzienendheid en duurzame inrichting;
•
grondwater als ordenend principe.
Het streefbeeld kan niet los worden gezien van het toekomstige grondgebruik binnen ons beheersgebied. Enerzijds vraagt het streefbeeld op een aantal plaatsen om meer ruimte voor water. Anderzijds kan het streefbeeld alleen worden bereikt indien het grondgebruik meer op waterdoelstellingen wordt afgestemd. Voor de drie belangrijkste functies: wonen/werken, landbouw en natuur is daarom in kaart gebracht of en hoe deze functies passen bij een duurzaam waterbeheer. Dit is in combinatie met het streefbeeld vertaald naar een visie op het toekomstig gewenste grondgebruik in ons werkgebied.
18
4.4 Gemeentelijk beleid 4.4.1 Strategische visie Houten 2015 De Strategische Visie Houten 2015 'Van groei naar bloei' is op 27 mei 2003 vastgesteld door de gemeenteraad van Houten. Deze visie schetst de ontwikkelingsrichting voor de komende tien jaar. Alle aspecten die de leefkwaliteit in Houten bepalen worden in samenhang behandeld: sociale, economische, ruimtelijke en organisatorische aspecten. De aanwezige kwaliteitenmoeten in de toekomst behouden blijven en waar mogelijk versterkt. In de strategische visie worden de volgende onderwerpen genoemd die een bijdrage leveren aan het behoud van deze kwaliteiten: •
evenwichtige bevolkingsopbouw,
•
sterke sociale samenhang,
•
voldoende
•
oorspronkelijke ontwerpfilosofie,
•
goed functionerende rondweg,
voorzieningen,
•
nieuwe aansluiting op rijkswegennet,
•
fietsstad,
•
station Castellum,
•
groeikern los van Utrecht,
•
recreatief gebruik buitengebied,
Deze visie is onderverdeeld naar vier doelstellingen met bijbehorende ambities. De doelstellingen zijn achtereenvolgens: •
uitgaan & ontspannen,
•
elkaar kennen & inspireren,
•
prettig wonen & leven,
•
betrokken besturen in Houten
De onderwerpen uit de strategische visie zijn verder uitgewerkt in onder meer de Ruimtelijke Visie Houten 2015.
19
4.4.2 Ruimtelijke Visie Houten 2015 De Ruimtelijke Visie Houten 2015 'Leven-de Ruimte' is op 26 april 2005 vastgesteld door de gemeenteraad van Houten en is een nadere uitwerking van de Strategische visie Houten 2015. In de ruimtelijke visie wordt antwoord gegeven op de volgende hoofdvragen: •
wat voor een gemeente willen we zijn in 2015?
•
hoe houden we onze stad en ons platteland leefbaar, nu en in de toekomst
De visie gaat in op de diverse functies als wonen, werken en voorzieningen. Wat betreft het beoogde verstedelijkingsbeeld wordt gesteld dat wordt aangesloten op de doelstelling zoals verwoord in onder meer de nota 'Keuzen op hoofdlijnen' en de nota 'Wonen': 'Voorzien in een woningbehoefte tot 2015 van ca. 1000 woningen door middel van benutting van transformatielocaties, verdichting van Castellum en Centrum, inbreidingslocaties binnen de huidige Rondweg en voor de behoefte van de kleine kernen.' Dit wordt gezien als de woningbouwopgave voor de gemeente Houten tot 2015. Dit betekent dat ruimte wordt gegeven aan beperkte groei. Door circa 1.000 woningen te bouwen wordt een deel van de eigen woningbehoefte opgevangen en wordt de regio ontlast. De ruimte voor extra woningen mag echter niet ten koste gaan van landelijk gebied. Ruimte dient gevonden te worden binnen de bestaande bebouwingskernen. Ook is er veel aandacht voor het groen. De groene structuren dragen bij aan de leef- en woonkwaliteit van Houten. Betekenis voor dit initiatief Onderhavig bouwplan past binnen de Ruimtelijke Visie verstedelijkingsproject binnen bestaand stedelijk gebied betreft.
Houten
2015,
aangezien
het
een
4.4.3 Waterplan Houten 2006-2009 Het Waterplan Houten 2006-2009 'Een integrale visie op water tot 2030' is een integrale watervisie voor de gemeente Houten. In het waterplan komen plannen, verplichtingen, bestaande waterknelpunten en waterkansen bij elkaar. Ook worden maatregelen voorgesteld, die worden afgewogen in verplichting en ambitie, in relatie tot nut en financiering. Naast de gemeente Houten en het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, zijn de provincie Utrecht, Hydron Midden-Nederland en Rijkswaterstaat Utrecht partners in dit Waterplan. Thema's die van belang zijn voor het streefbeeld 2030 zijn: duurzaam en integraal waterbeheer; water ruimtelijke drager; aantrekkelijk water; samenwerking en communicatie. Deze thema's zijn voor periode tot 2015 onderverdeeld in streefbeelden en concrete maatregelen, zoals kennis (in functioneren) van het complete watersysteem, toepassing van de trits vasthouden-bergen-afvoeren waterneutraal bouwen.
als de het en
Betekenis voor dit initiatief Bij de planuitwerking wordt gewerkt volgens de trits. In de waterparagraaf wordt hier verder op in gegaan. Het plan is in overeenstemming met het Waterplan.
20
4.4.4 Ruimtelijke kwaliteit Op 23 juni 2 0 1 1 heeft de gemeenteraad besloten Houten welstandsvrij te verklaren. Voortaan worden omgevingsvergunningen niet meer getoetst op welstand. Ter uitvoering van dit besluit is de welstandsnota uit 2004 ingetrokken en een nieuwe welstandsnota vastgesteld. Deze nota is een excessenregeling. Alleen bij zaken waaraan een groot aantal mensen zich ergert zal de gemeente optreden. Besloten is om de beeldkwaliteit, daar waar mogelijk, te sturen via beeldkwaliteitsplannen. Alleen bij nieuwe ontwikkelingen, waarbij de aanvraag niet in het bestemmingsplan past, wordt getoetst aan het beeldkwaliteitsplan. Betekenis voor dit initaitief Het plan is stedenbouwkundig akkoord bevonden op 23 mei 2013. Na het indienen van een aanvraag zal het architectonisch ontwerp nader worden getoetst op beeldkwaliteit.
4.4.5 Gemeentelijk rioleringsplan 2006-2009 In de Wet milieubeheer is vastgelegd, dat gemeenten de zorgplicht hebben voor de doelmatige inzameling en transport van al het afvalwater dat binnen de gemeente vrijkomt. Om inzichtelijk te maken hoe de zorgplicht wordt ingevuld is het verplicht over een geldig gemeentelijk rioleringsplan te beschikken. Als de gemeente doelmatig inhoud wil geven aan de gemeentelijke zorgplicht, dan impliceert dat de volgende functionele eis: het aanleggen en in stand houden van een goed functionerend rioolstelsel. Om hieraan te kunnen voldoen zijn een aantal doelen geformuleerd te weten: •
het doelmatig inzamelen en transporteren van al het afvalwater
•
het bevorderen van een duurzaam milieu.
•
het voorkomen van overlast voor de gemeenschap
•
het verbeteren van de klantgerichtheid.
De belangrijkste maatregelen hiervoor komen vooral tot uiting in de voorstellen ten aanzien van afkoppelen. In heel Houten-Vinex gebeurt dit reeds. Betekenis voor dit initiatief Ook in dit plan zal worden afgekoppeld. Hiermee wordt aangesloten op de bestaande praktijk.
21
5 Milieu- en omgevingsaspecten 5.1 Inleiding In een ruimtelijke onderbouwing moet aandacht worden besteed aan milieu- en omgevingsaspecten. Van belang is te weten of een planvoornemen in overeenstemming is met wettelijke normen. Er wordt aandacht besteed aan de volgende thema's: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11.
bodem; geluid; bedrijven en milieuzonering; luchtkwaliteit; externe veiligheid; flora en fauna; archeologie en cultuurhistorie; water; verkeer en parkeren; vormvrije m.e.r.-beoordeling; trillingen.
5.2 Bodem Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening dient inzicht te bestaan in de bodemkwaliteit ten einde de geschiktheid van de bodemkwaliteit voor de beoogde (nieuwe) bestemming te kunnen aantonen, alsmede de consequenties voor de uitvoerbaarheid van het plan te kunnen beoordelen. Voor dit planinitiatief is een Verkennend bodemonderzoek en een Afperkend bodemonderzoek uitgevoerd. Beide maken onderdeel uit van deze onderbouwing en zijn als bijlage toegevoegd.
22
Conclusie Uit het vooronderzoek zijn voor de onderzoekslocatie geen voor bodemverontreiniging verdachte omstandigheden bekend geworden, zodat voor het bodemonderzoek de strategie voor een onverdachte locatie is gehanteerd. In totaal zijn er 13 boringen geplaatst, waarvan een boring is doorgezet tot een diepte van 4,0 m-mv welke is afgewerkt met een peilbuis, ook 2 andere boringen zijn doorgezet tot in het grondwater, 9 boringen tot een diepte van minimaal 0,5 m-mv en een boring tot 0,4 m-mv. Twee van de boringen zijn gestaakt (op respectievelijk 0,4 en 0,6 m-mv) in verband met de aanwezigheid van een ondoorboorbare laag. In de bovenlaag is zowel klei als zand aangetroffen, in de laag daaronder hoofdzakelijk klei en daaronder teem en/of zand. In enkele boringen zijn bodemvreemde materialen (puin) aangetroffen welke kunnen duiden op een bodemverontreiniging. Tijdens de grondwaterbemonstering is het grondwater aangetroffen op een diepte van 2,4 m-mv. Aangezien de gevonden verontreinigingen in de grond vaak in verschillende gradaties aanwezig zijn bestaat het vermoeden dat er wellicht dichtbij de matige verontreiniging een sterke verontreiniging door zink aanwezig is. Hiertoe is vervolgens het Afperkende onderzoek opgesteld. Hieruit is gebleken dat de kwaliteit van de bodem op de locatie voldoende is vastgelegd en er geen vermoeden is voor de aanwezigheid van een sterke verontreiniging. Er bestaat geen saneringsplicht voor de aangetroffen matige verontreinigingen. De milieuhygienische kwaliteit van de bodem staat een herinrichting van de locatie niet in de weg. Bij afvoer van grond moet een partijkeuring plaatsvinden om te kunnen bepalen waar en waarvoor deze grond kan worden toegepast.
5.3 Geluid Beleidskader De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect 'geluid'. In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. Situatie Spoorweglawaai Het plangebied is binnen het onderzoeksgebied van de spoorweg gelegen. Uit eerder uitgevoerd onderzoek blijkt dat woningbouw tot op relatief korte afstand van het spoor mogelijk is. Ter plaatse van het plangebied is reeds voorzien in een geluidsscherm. Voor het initiatief is akoestisch onderzoek uitgevoerd door Witteveen + Bos. Witteveen + Bos concludeert in het akoestisch onderzoeksrapport dat alle te toetsen gevels voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB. Conform het huidige ontwerp hoeven echter alleen de 'achtergevels' van de studio's getoetst te worden. De overige gevels worden immers als 'dove'-gevel uitgevoerd. Verkeerslawaai Het projectgebied is gelegen binnen de onderzoekszone van De Koppeling en De Bouw. Akoestisch onderzoek naar het wegverkeer is op grond van de Wet geluidhinder dan ook verplicht. Witteveen + Bos heeft onderzoek gedaan naar de mogelijk geluidshinders als gevolg van deze twee wegen. Uit het onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden wordt. Een ontheffing hogere grenswaarde is daarmee niet noodzakelijk. Conclusie Geconcludeerd wordt dat het aspect geluid geen belemmering is voor de uitvoering van dit plan.
23
5.4 Bedrijven en milieuzonering In en nabij het plangebied zijn diverse bedrijven gevestigd. De bestaande woningen aan de Albers Pistoriusweg waren reeds gerealiseerd bij aanvang van de huidige bedrijfsactiviteiten in en rond het plangebied. In dat kader is reeds afgewogen, dat er in de nabijheid geen bedrijven aanwezig zijn / mogelijk zijn met een hindercontour die van invloed is op het woon- en leefklimaat van dat deel van het plangebied. In het bestemmingsplan Loerik VI- Albers Pistoriusweg is voor de betreffende locatie reeds een woonbestemming opgenomen (zonder bebouwingsmogelijkheden). Bij deze bestemmingslegging heeft een eerste toets plaatsgevonden met de aanliggende bestemming Bedrijventerrein en de bestemming Kantoor en is dit ruimtelijk inpasbaar gebleken. Een bestemming Kantoor verhoudt zich prima tot het planvoornemen. Voor een gemengd gebied geldt hiervoor een richtafstand van 10 meter. Aan deze richtafstand, zoals opgenomen in de VNG uitgave Bedrijven en milieuzonering, wordt ruimschoots voldaan. Binnen de bestemming Bedrijventerrein zijn uitsluitend categorie 1 en 2 bedrijven toegestaan. Voor specifieke adressen gelden hogere bedrijfscategorieën. In casu is het maatgevende bedrijf Van Hengstum aan de Korte Schaft 17. Dit bedrijf is, sinds de beëindiging van Mulder Carrosseriebouw, maatgevend als categorie 3.2 bedrijf. Het bedrijf van Van Hengstum is op ruim 100 meter gelegen. Voor 3.2 bedrijven geldt een richtafstand van 50 meter in een gemengd gebied. Aan deze afstand wordt voldaan. Conclusie Het planinitiatief hindert bestaande bedrijvigheid niet. Daarnaast ondervindt het initiatief geen hinder van de aanwezige bedrijvigheid. Het plan is dan ook uitvoerbaar.
24
5.5 Luchtkwaliteit Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet Milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien: •
aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet Milieubeheer opgenomen grenswaarde, of;
•
aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of;
•
aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen, of;
•
het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).
Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL). Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate" (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Van een verslechtering van de luchtkwaliteit "in betekenende mate" is sprake, indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet: a. b. c.
woningbouw: minimaal 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen; infrastructuur: minimaal 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie); kantoorlocaties: minimaal 100.000 m brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, 200.000 m brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen. 2
25
2
Situatie In het kader van het bestemmingsplan Loerik VI - Albers Pistoriusweg is de luchtkwaliteit beoordeeld. In het kader van de monitoring van het NSL zijn berekeningen uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse ruimschoots voldoet aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer voor PM10 en NO2. De luchtkwaliteit laat de nieuwe ontwikkeling toe. De planontwikkeling ziet op de realisatie van 32 woningen. Hiermee is het project aan te merken als Niet in betekende mate. Onderzoek inzake luchtkwaliteit is derhalve niet nodig. Conclusie Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering is voor de uitvoering van dit plan.
5.6 Externe veiligheid Beleidskader Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Ook de risico's van het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. Het ministerie van Infrastructuur en Milieu coördineert het overheidsbeleid voor externe veiligheid. Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot: 1. 2. 3.
inrichtingen; vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen; vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Het Besluit externe veiligheid voor inrichtingen (Bevi) is in oktober 2004 in werking getreden. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimum (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Indien, op grond van een Wro-besluit, de bouw of vestiging van een kwetsbaar- of beperkt kwetsbaar object mogelijk wordt gemaakt, is het Bevi van toepassing. Op 1 januari 2 0 1 1 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de daarbij behorende regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen, daaronder begrepen aardgastransportleidingen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Met het Bevb/Revb is de circulaire "zonering langs hoge druk aardgasleidingen" uit 1984 vervangen. In augustus 2004 is voor het vervoer van gevaarlijke stoffen de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen gepubliceerd. In de circulaire RNVGS (2004) is het rijksbeleid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving, verduidelijkt en geoperationaliseerd. In de circulaire is zoveel mogelijk aangesloten bij het Bevi. Voor zowel de behandelingen met gevaarlijke stoffen bij bedrijven als het transport van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, namelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Over het spoor worden gevaarlijke stoffen vervoerd. De risicokaart geeft aan dat in het plangebied verder geen elementen aanwezig zijn die een risico vormen vanuit het oogpunt van externe veiligheid.
26
In het kader van bestemmingsplan Loerik IV-Albers Pistoriusweg is onderzoek gedaan naar externe veiligheid. Door AVIV is hiervoor een rapportage opgesteld. Bij de aan te houden woningaantallen is rekening gehouden met deze ontwikkeling. Het rapport van AVIV is bijgevoegd. In het AVIV-rapport is berekend dat het groepsrisico op basis van de uitgangspunten van het Basisnet Spoor 0,63 maal de oriëntatiewaarde bedraagt. Hiermee wordt dus voldaan aan de oriënterende waarde. Conclusie Het woningaantal is reeds onderzocht in het kader van het bestemmingsplan Loerik IV-Albers Pistoriusweg. Uit dit onderzoek blijkt dat de planvorming niet van invloed is op de hoogte van het groepsrisico en de oriënterende waarde niet overschreden wordt. Een verantwoording van het groepsrisico is daarmee achterwege gelaten. Omdat deze ontwikkeling onderdeel uitmaakt van het onderzoek en daarmee ook de resultaten van overeenkomstige toepassing zijn is ook hier een verantwoording van het groepsrisico niet nodig.
5.7 Flora en fauna De Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet vormen het belangrijkste juridische kader voor natuurbescherming in Nederland. De verplichtingen voor de bescherming van natuurgebieden zijn opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998 en de bescherming van plant- en diersoorten is vastgelegd in de Flora- en faunawet. Deze wetten kunnen worden gezien als een vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Er kan een tweedeling worden gemaakt in soort- en gebiedsbescherming. In de omgeving van het plangebied zijn geen Natura 2000-gebieden aanwezig. In het plangebied of direct grenzend daaraan komt geen EHS (Ecologische Hoofdstructuur) of EVZ (Ecologische Verbindingszone) voor. In de huidige situatie is het plangebied in gebruik als weilandje voor schapen en geiten. Door deze 'intensieve' begrazing zijn er geen beschermde plant- of diersoorten te verwachten. Conclusie Op grond van het huidige gebruik en de ligging van het gebied kan gesteld worden dat de Flora- en faunawet de uitvoering van het plan niet belemmerd. Door de herinrichting van het 'openbare' gebied wordt de groenkwaliteit verbeterd waarmee het gebied een meerwaarde krijgt voor algemeen voorkomende plant- en diersoorten.
27
5.8 Archeologie en cultuurhistorie Op grond van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg heeft elke gemeente een zorgplicht voor archeologie. De wet komt voort uit het verdrag van Malta (soms ook Valletta genoemd). Dit verdrag en ook de wet is gericht op behoud van waardevolle archeologie in de bodem. Het plangebied valt niet onder het paraplubestemmingsplan archeologie (vastgesteld op 27 juli 2011), dat vrijwel uitsluitend voor het buitengebied van de gemeente is vastgesteld. Voor het gehele gebied van Houten is wel een beleidskaart archeologie gemaakt, waarin de verwachtingswaarde is weergegeven en waarin uitspraken zijn gedaan over de noodzaak van aanvullend archeologisch onderzoek bij ontwikkelingen. Het plangebied kent geen archeologische verwachtingswaarde. Nader archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Wel geldt een archeologische meldingsplicht wanneer er toch archeologische vondsten of sporen worden aangetroffen. Cultuurhistorie Vanaf 1 januari 2012 is het verplicht rekening te houden met cultuurhistorische waarden. In opdracht van de gemeente Houten is ,in het kader van het bestemmingsplan Loerik IV-Albers Pistoriusweg, een cultuurhistorisch onderzoek opgesteld (Cuijpers Advies, 15 januari 2013, nr 46004-04). Uit dit onderzoek blijkt dat het plangebied wordt omringd door recente woonuitbreidingen van Houten. Het plangebied maakte oorspronkelijk deel uit van de akkergronden rondom de kern Houten. Van de historische structuur is niet veel overgebleven. Er zijn voor geen belangrijke historische waarden in het gebied meer aanwezig. Conclusie Zowel archeologie als cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de planontwikkeling.
28
5.9 Water In het algemeen is het beleid van het Rijk, de provincie Utrecht, de gemeente Houten en het Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden gericht op een duurzaam en robuust waterbeheer. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden (indien doelmatig) de waterkwaliteitstrits 'gescheiden inzamelengescheiden afvoeren-gescheiden verwerken' en de waterkwantiteitstrits 'water vasthouden-bergenvertraagd afvoeren' gehanteerd. Als lokaal beleid ten aanzien van de waterhuishouding gelden de afspraken zoals vastgelegd d.d. op 12 maart 2012. Voor een beschrijving van het watersysteem wordt verwezen naar het (gemeentelijk) Waterplan Houten 2006-2009. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Op grond van het waterschapsreglement is het waterschap belast met de taak van integraal waterbeheer binnen het beheersgebied, inclusief het stedelijk gebied. Deze taak omvat zowel de zorg voor het oppervlaktewater in kwantitatief als in kwalitatief opzicht. De taken worden uitgevoerd overeenkomstig de in het waterhuishoudingsplan en integrale waterbeheersplannen vastgestelde doelstellingen. De gemeente zorgt in stedelijk gebied in het algemeen voor de afwatering. Het plan voorziet in een gescheiden afvoer van vuil- en hemelwater. Bij de afvoer van hemelwater worden extra maatregelen getroffen, waarbij hemelwater vertraagd wordt afgevoerd. Het betreft het aanleggen halfdoorlatende straatverharding en het benutten van de groenvoorzieningen voor tijdelijke waterberging. Daarnaast bestaat er de ruimte voor de aanleg van een infiltratieriolering. Aankoppelen op een bestaande watergang is niet mogelijk gezien de ligging van het perceel. In de directe omgeving is er geen open water aanwezig waarop aangesloten kan worden. In de huidige situatie is 535 m aan verharding aanwezig. Dit is de optelsom van de bebouwing (210 m ), de betonverharding (250 m2) en de grindverharding (150 m2). De laatste is een zogenaamde halfverharding en is derhalve voor 50% meegenomen. In de nieuwe situatie is circa 1599 m2 verharding aanwezig. Dit is de optelsom van de bebouwing (952 m2), verharding loopstroken (272 m2) en graskeien (750 m2). Gelijk als het grind zijn de graskeien halfverharding en als zodanig meegenomen in de berekening. Per saldo is er een toename van 1064 m2. 2
2
Omdat de toename van verharding groter is dan de gestelde ondergrens (500 m2 in stedelijk gebied) moeten er compenserende maatregelen getroffen worden die overlast voorkomen. Initiatiefnemer is voornemens het water van de verharde oppervlakten op te vangen om het vervolgens te laten infiltreren op het terrein. Hiermee blijft het waterbergend en watervasthoudend vermogen van het plangebied intact. In de verplicht aan te vragen watervergunning zullen hierover in samenspraak tussen HDSR en initiatiefnemer voorwaarden opgenomen. Conclusie Middels de nog aan te vragen watervergunning wordt het aspect water voldoende geborgen in de planontwikkeling.
29
5.10 Verkeer en parkeren In de huidige situatie is het perceel ontsloten via De Korte Schaft en De Bouw op de Koppeling. In deze ontsluitingsstructuur treedt geen verandering op. Ook kan gebruik gemaakt worden van de bestaande voorzieningen voor fiets- en voetgangers. Voor de parkeernormering en verkeersgeneratie wordt door de gemeente Houten aansluiting gezocht bij CROW-publicatie 317 Parkeren Voor studio's zoals voorzien in huidige plan zijn geen kencijfers beschikbaar in CROW 317. De studio's hebben een oppervlak van 30 m2 met een keuzemogelijkheid tot een kelder van 15 m2. Binnen de kencijfers van het CROW bevindt deze vorm van wonen zich tussen de norm voor zelfstandige kamerverhuur en die van goedkope woningen. Daarom wordt gebruik gemaakt van de norm van 1 parkeerplek per studio. Hiermee moeten er minimaal 32 parkeerplekken gerealiseerd worden. In dit aantal is in het huidige plan voorzien. Verkeersgeneratie De studio's zorgen voor een toename van verkeer. Hierbij kan uitgegaan worden van circa 190 extra verkeersbewegingen per etmaal. Deze toename van verkeersbewegingen zijn in het kader van het principeverzoek beschouwd en getoetst. De effecten van de extra verkeersgeneratie zijn marginaal en acceptabel bevonden. Conclusie Het plan voldoet aan de gemeentelijke parkeernormen. De verkeersgeneratie is beperkt en er is voorzien in een adequate afvloeiing van de verkeersbewegingen.
30
5.11 Vormvrije m.e.r.-beoordeling Het planvoornemen is aan te merken als een stedelijk onwikkelingsproject, zoals dat is bedoeld in categorie D.11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Een stedelijk project valt onder een m.e.r-beoordelingsplichtig in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op: •
een oppervlakte van 100 hectare of meer
•
een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
•
een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m of meer. 2
Aangezien ruimschoots onder deze drempelwaarden wordt gebleven kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling zoals voorzien in het Besluit milieueffectrapportage. Bij de vormvrije m.e.r.beoordeling wordt nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieueffecten. Op grond van artikel 2 lid 5 van het Besluit milieueffectrapportage moet het voornemen worden getoetst aan de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn. Conclusie Het plangebied ligt in een stedelijke omgeving met daaromheen wegen, wonen, het spoor en bedrijven. Het plangebied ligt niet in de nabijheid van beschermde natuurgebieden. Het aantal toe te voegen woningen is beperkt. De conclusie op grond van bovenstaande is, dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht. Hierbij zijn de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn in acht genomen.
31
5.12 Trillingen Aangezien de te realiseren gebouwen op korte afstand van het spoor zijn gelegen, bestaat de kans dat passerende treinen zorgen voor trillingen in de nieuwe gebouwen. Er is daarom in het kader van de ontwikkeling onderzoek verricht naar de trillingssterke in de nieuwbouw ten gevolge van het treinverkeer. Onderstaand wordt allereerst kort ingegaan op het beleid inzake trillingen. Vervolgens worden de resultaten uit de onderzoeksrapportages kort beschreven. Beleid In Nederland bestaat geen wetgeving op het gebied van trillingen. Voor de beoordeling van trillingen ten gevolge van railverkeer in relatie tot hinderbeleving, wordt gebruik gemaakt van Richtlijn B, in 2002 opgesteld door de Stichting Bouwresearch in Rotterdam (SBR). Deze richtlijn, kortheidshalve SBR genoemd, bezit een zekere juridische status op basis van jurisprudentie. Onderzoek Door Witteveen+Bos is een eerste verkennende memo opgesteld aangaande trillingen. Uit metingen aan het Stationserf zijn trillingen gemeten van circa 0,20 (mm/s) op de begane grond. De verwachting is voor de onderhavige locatie dat het trillingenniveau een factor 1,5 tot 2 hoger ligt. Trillingsniveaus tot 0,2 (mm/s) in de nacht periode en 0,4 (mm/s) in de dag- en avondperiode worden nog aanvaardbaar geacht mits het aantal passages per dag-, avond- of nachtperiode niet te hoog is. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de bodemtrillingen de streefwaarde van 0,2 en 0,4 (mogelijk) overschrijden. lndien de gebouwconstructie geen demping van de trillingen realiseert wordt niet voldaan aan de SBR Richtlijn. Dit houdt in dat met de betreffende gebouwen een reductie van de trillingssterkte moet worden gerealiseerd om aan de SBR Richtlijn te voldoen. De benodigde reductie bedraagt een factor van circa 0,2 (mm/s) in de nachtperiode. Dit vergt in het algemeen geen vergaande aanpassingen aan de gebouwconstructie. Uit het praktijk voorbeelden blijkt dat in een dergelijke reductie wordt gehaald. Er dient aandacht besteed te worden aan de uitvoering van de fundering van het gebouw, de overspanningen en opbouw van de vloeren, en wel zodanig dat de benodigde demping wordt gerealiseerd. In het werk zal hiertoe de afveerfrequentie bepaald moeten worden en het exacte trillingenniveau per bouwblok om vervolgens de technische ingreep te bepalen.
32
6 Economische uitvoerbaarheid Beleidskader Bij de voorbereiding van een aanvraag omgevingsvergunning dient de economische uitvoerbaarheid van de ruimtelijke ontwikkeling te worden gewaarborgd. Het project wordt op initiatief van de initiatiefnemer gerealiseerd. De kosten in verband met de procedure en de aanvraag omgevingsvergunning zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. Het project wordt gefinancierd uit eigen middelen van de initiatiefnemer. Situatie De economische uitvoerbaarheid van de ontwikkeling is gewaarborgd door middel van een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en initiatiefnemer. De bijkomende realisatie- en procedurekosten zullen voor rekening van de initiatiefnemer zijn. Om het project economisch uitvoerbaar te maken is er een BV opgericht genaamd Javec BV. Deze Javec BV is in gezamenlijk eigendom van Vekos Holding Houten BV, GPS Nunspeet Holding BV en Frank van Jaarsveld Bouwondernemer BV. Deze BV's zijn financieel krachtig waardoor er geen externe financiering noodzakelijk is. Van het project is een gedetailleerde investeringsbegroting en een gedetailleerde bouwbegroting gemaakt. Hierin is een markt conform rendement opgenomen om de verkoopbaarheid te bevorderen. Het project zal in clusters van 4 studio's worden gebouwd steeds wanneer er enkele hiervan verkocht zijn. Hierdoor wordt de voorfinanciering lager evenals de stichtingskosten. Ook dit komt de verkoopbaarheid te goede. Conclusie De gemeentelijke plankosten zijn middels de anterieure overeenkomst voldoende gedekt. Voorts is aannemelijk dat de daadwerkelijke uitvoering tevens economisch uitvoerbaar is. Geconcludeerd wordt dat het aspect economische uitvoerbaarheid geen belemmering is voor de uitvoering van dit plan.
33
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid Voor de aanvraag en verlening van een omgevingsvergunning met ruimtelijke onderbouwing stelt artikel 3.10 van de Wabo dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is. Voor de uitgebreide procedure geldt afdeling 3.4 van de Awb. Dit houdt in dat het ontwerpbesluit conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd wordt. Hierbij is er de mogelijkheid van zienswijzen voor een ieder (art. 3.12 lid 5 Wabo). Alleen belanghebbenden kunnen bezwaar maken en in beroep gaan. De Wabo voegt hier aan toe dat het ontwerpbesluit en/of het definitieve besluit op grond van de Wabo of het Besluit omgevingsrecht in bepaalde specifieke gevallen aan specifiek personen of instanties wordt gestuurd. In gevallen waarin een ander bestuursorgaan dan B&W bevoegd gezag is, ligt het ontwerpbesluit tevens ter inzage in de gemeente waar het betrokken project in hoofdzaak zal worden uitgevoerd. De beslistermijn van zes maanden begint te lopen op de dag na de dag van ontvangst van de aanvraag (art. 3.12 lid 7 Wabo). De kennisgeving van het ontwerpbesluit en de mededeling van het definitieve besluit worden in de Staatscourant geplaatst (art. 3.12 lid 2 Wabo jo. art. 6.14 lid 2 Regeling omgevingsrecht). De mededeling van het definitieve besluit wordt tevens langs elektronische weg gedaan en beschikbaar gesteld (art. 6.14 Bor jo. Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008).
7.1 Zienswijzenprocedure In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen (artikel 3.12 lid 5 Wabo) op het ontwerpbesluit en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.
34