Laarbeeklaan 101 – 1090 Brussel
Oncologisch Handboek
Richtlijnen Pneumologie Bronchuscarcinoom
V2.2015
Oncologisch handboek
UZ Brussel
Bronchuscarcinoom - ICD-O C34 INHOUD 1
2
3
DIAGNOSTIEK EN STADIËRING .................................................................................. 3
1.1
Histologische diagnose..................................................................................... 3
A
Belangrijkste histologische classificatie ............................................................ 3
B
Nieuwe terminologie (ICD-O-3 codes ongewijzigd) ............................................ 3
C
Onderzoeken voor histologische diagnose ........................................................ 3
1.2
Stadiëring (TNM)............................................................................................... 4
A
Niet-invasieve stadiëring ................................................................................... 4
B
Invasieve stadiëring .......................................................................................... 5
1.3
Functioneel nazicht .......................................................................................... 6
A
Voor eventuele heelkundige behandeling ......................................................... 6
B
Voor niet-heelkundige behandeling .................................................................. 6
DIAGNOSE EN STADIËRING VAN SOLITAIRE PULMONALE NODULE (SPN) .................... 8 2.1
Mogelijke onderzoeken .................................................................................... 8
2.2
Algoritme SPN ................................................................................................ 10
2.3
Follow-up van SPN .......................................................................................... 11
BEHANDELING ....................................................................................................... 13 3.1
Behandeling van NSCLC .................................................................................. 13
3.2
Behandeling Pancoast tumor .......................................................................... 17
3.3
Behandeling van SCLC .................................................................................... 18
3.4
Behandeling van het vena cava superior syndroom ......................................... 19
3.5
Behandeling van een solitaire longmetastase .................................................. 19
Bijlagen ....................................................................................................................... 20 Bijlage 1: (WHO)
HISTOLOGIC CLASSIFICATION OF EPITHELIAL TUMORS OF THE LUNG 20
Bijlage 2: TNM classificatie volgens de 7e editie IASLC .............................................. 22 Bijlage 3 :
WHO-PERFORMANTIESCHAAL ................................................................ 24
Bijlage 4 :
KARNOFSKY PERFORMANTIESCHAAL ..................................................... 25
Bijlage 5: Lymfeklierregios': Mountain -Dressler map ................................................ 26 Bijlage 6: Informatie van PET-CT voorTNM bepaling .................................................. 27 Bijlage 7: Overzicht van de bereikbare klierstations .................................................. 28 Bijlage 8 :RADIOTHERAPIE bij NON SMALL CELL LUNG CANCER ................................. 29 Richtlijnen Pneumologie V2.2015
Bronchuscarcinoom
-1-
Oncologisch handboek
UZ Brussel
Bijlage 9:
Chemotherapie bij NON SMALL CELL LUNG CANCER .............................. 31
Bijlage 10:
RADIOTHERAPIE bij SMALL CELL LUNG CANCER ..................................... 34
Bijlage 11: CHEMOTHERAPIE BIJ SMALL CELL LUNG CANCER ...................................... 35 Bijlage 12: CRITERIA VOOR BEPALING VAN RESPONS OP BEHANDELING ..................... 36
Richtlijnen Pneumologie V2.2015
Bronchuscarcinoom
-2-
Oncologisch handboek
1
UZ Brussel
DIAGNOSTIEK EN STADIËRING
Bij vermoeden van een longcarcinoom is het belangrijk om enerzijds een volledige histologische diagnose te bekomen en anderzijds de uitgebreidheid van de ziekte te bepalen (stadiëren). Dit is essentieel voor prognose en therapeutische opties.
1.1
Histologische diagnose
De voorkeur wordt gegeven aan biopsie of chirurgische resectiespecimens voor histologie en moleculaire analyses. FNA stalen kunnen ook gebruikt worden voor diagnostiek en moleculaire testen indien biopten niet beschikbaar zijn. Om weefsel te sparen voor moleculaire analyse worden enkel 3-4 kleuringen op een biopsie verricht. (CK7, TTF1, P40)
A
Belangrijkste histologische classificatie
kleincellig (SCLC) versus niet-kleincellig (NSCLC) longcarcinoom o
subtypes NSCLC: plaveiselcelcarcinoom versus nietplaveiselcelcarinoom zoals oa adenocarcinoom
B
moleculaire subtyperig van adenocarcinoom: EGFR mutatie, ALK translocatie
Nieuwe terminologie (ICD-O-3 codes ongewijzigd)
De International Association for the Study of Lung Cancer (IASLC) heeft in 2011 een nieuwe classificatie voor longtumoren voorgesteld (zie bijlage 1). Een van de belangrijkste gevolgen is de aanbeveling om de term 'Broncho-alveolair carcinoom' of 'BAC' niet langer te gebruiken. Lepidic (predominant) adenocarcinoma = vroeger niet-mucineus BAC = 8252/3 (Lepidic) Invasive mucinous adenocarcinoma = vroeger mucineus BAC = 8253/3 Gemengd mucineus en non-mucineus adenocarcinoma = 8254/3
C
Onderzoeken voor histologische diagnose
Cytologie sputum Fibrobronchoscopie (biopsie, spoeling, brushing) TBNA(TransBronchiale NaaldAspiratiebiopsie), punctie onder EBUS (Endo Bronchial Ultra Sound) of EUS (Echo Endoscopic Ultrasound). Transthoracale naaldbiopsie (Tru-cut) onder real-time ciné-CT geleide
Richtlijnen Pneumologie V2.2015
Bronchuscarcinoom
-3-
Oncologisch handboek
1.2
UZ Brussel
Stadiëring (TNM)
TNM-classificatie gebeurt volgens de TNM 7de editie van de IASLC (bijlage 2)
A
Niet-invasieve stadiëring
Anamnese en klinisch onderzoek Een volledige anamnese en klinisch onderzoek kunnen aanwijzingen geven voor gerichte bijkomende onderzoeken.
Symptoomanamnese: vermagering (meer dan 5%, meer dan 10%), dyspnoe, hoesten, hemoptoe, skeletpijn, hoofdpijn, neurologische afwijkingen, … Rookgedrag en beroepsanamnese Medische voorgeschiedenis: cardiaal, pulmonaal Actuele medicatie Klinische onderzoek: lengte en gewicht, heesheid, perifere adenopathieën, vena cava superior syndroom, longauscultatie (pleuravocht), hepatomegalie, huidmetastasen, focale neurologische afwijkingen, … Performantie status volgens WHO of Karnofsky schaal (zie bijlage 3 en 4) Patiënten ouder dan 70 jaar dienen een geriatrische evaluatie te ondergaan (geriatrische screening bestaande uit G8 gevolgd door volledig geriatrisch assessment en eventueel gerichte interventie)
Bloedafname
Hematologie, nierfunctie, ionogram inclusief natrium en calcium, levertesten In geval van histologische bevestiging adenocarinoom of kleincellig longcarcinoom dient respectievelijk een CEA of NSE waarde bepaald te worden voor therapeutische monitoring
Onderzoeken voor TNM bepaling Bij afwijkingen op beeldvormende onderzoeken moet bij voorkeur een histologische bevestiging gebeuren om vals positieve afwijkingen uit te sluiten, zeker indien het een solitaire afwijking betreft die bepaalt of er al dan niet een radicale behandeling wordt ingesteld (bijv. een bijniermassa op CT). T STADIËRING (TUMOR)
standaard CT thorax (gaande van supraclaviculair tot aan de bijnieren )blijft belangrijk PET CT* (zie verder) MRI bij sulcus superior tumor (T). Echocardiografie (transthoracaal of transoesofagaal) bij twijfel over pericardinvasie (T).
Richtlijnen Pneumologie V2.2015
Bronchuscarcinoom
-4-
Oncologisch handboek
UZ Brussel
N STADIËRING (KLIEREN) Ook bij niet operabele patiënten met lokale ziekte is mediastinale stadiëring (bijlage 5) dmv CT of PET CT belangrijk voor bepalen van behandeling en prognose. Indien PET en/of CT (bijlage 6)
positief in mediastinum: zie verder invasieve stadiëring negatief in mediastinum: invasieve mediastinale stagering kan achterwege blijven indien o primaire tumor vertoont voldoende FDG opname o geen vergrote of FDG-positieve hilaire adenopathie o het een niet-centrale tumor betreft
Indien aan één van deze voorwaarden niet is voldaan dan noodzaak tot uitvoeren van een invasieve mediastinale stadiëring (zie hieronder). M STADIËRING (METASTASE)
B
PET CT (bijlage 6) MRI hersenen Bijkomende MRI op indicatie (bv uitsluiten van bijnieradenoom, ..) Eventueel botscan
Invasieve stadiëring
Invasieve mediastinale stadiëring
Bij 10mm klieren, al dan niet PET positief => EBUS/EUS en/of mediastinoscopie (bereikbare klierstations: bijlage 7) Bij centrale tumor of klinisch N1 ziekte => mediastinoscopie Als EBUS/EUS niet representatief=> mediastinoscopie Steeds invasieve mediastinale stadiëring aangewezen: EBUS-TBNA / EUSFNA (voorkeur) of mediastinoscopie, vooraleer N2- of N3-status aan te nemen. In geval van linker bovenkwabstumor met vergrote en/of FDG-positieve klier paraaortisch of in het aortopulmonaal venter kan bijkomende linker VATS (of anterieure mediastinotomie) aangewezen zijn indien de voorafgaande cervicale mediastinoscopie negatief is. Mediastinoscopie: ten minste drie mediastinale klieren worden opgezocht in 3 klierstations met ALTIJD inbegrip van de subcarinale regio (nr 7).
Pleurale punctie Uit te voeren bij elke pleuravochtuitstorting voor bepaling van eiwit, glucose, LDH, RBC, WBC met celdifferentiatie en neoplastische cellen.
Bij aantreffen van een lymfocytair exsudaat en negatieve cytologie: thoracocentese tot 3 x herhalen. Indien negatief: thoracoscopie overwegen (maligne pleuritis = M1a).
Richtlijnen Pneumologie V2.2015
Bronchuscarcinoom
-5-
Oncologisch handboek
UZ Brussel
Exploratieve heelkunde
Indien stadiëring in het kader van oncologische longchirurgie dient intra-operatief een vriescoupe onderzoek te gebeuren.
Bij resectie via thoracotomie of thoracoscopie moet er steeds een zorgvuldige en systematische exploratie van de hilaire, interlobaire (bij lobectomie) en mediastinale klierstations gebeuren.
1.3
Functioneel nazicht
A
Voor eventuele heelkundige behandeling
Voor patiënten die in aanmerking komen voor een eventuele heelkundige behandeling is een functioneel nazicht onontbeerlijk voor de evaluatie van de medische operabiliteit, van het operatief risico en voor de voorspelling van de resterende longfunctie. ONDERZOEKEN: Longfunctieonderzoek (spirometrie met bronchodilatatietest, longvolumes, longdiffusiecapaciteit). Arteriële bloedgassen. EKG en echocardiografie. Cardio-pulmonaal inspanningsonderzoek bij twijfel over LFO bij FEV1 of DLCO <80%. Indien één van beide <30% dan is er geen klassieke lobectomie mogelijk. Te bespreken op MOC. Ventilatie-perfusie scintigrafie met L/R kwantificatie wordt dan aanbevolen. PREOPERATIEVE CARDIALE EVALUATIE: Revised cariac risk index: o 1/ uitgebreide heelkunde o 2/ ischemische hartziekte o 3/ hartfalen o 4/ CVA of TIA o 5/ insuline-dependente diabetes o 6/ chronische nierinsufficiëntie: pre-op serum creatinine >2mg/dl Bij verhoogd risico => cardiologisch nazicht
B
Voor niet-heelkundige behandeling
Voor niet-heelkundige patiënten is een beperkter functioneel nazicht nuttig met het oog op de verdere behandeling.
Echocardiografie voor start chemotherapie op basis van cisplatinum: een evaluatie van de ejectiefractie is noodzakelijk gezien de noodzaak tot hydratatie. Indien deze ejectiefractie > 50% is, is er cardiaal geen contraindicatie voor cisplatinum.
Richtlijnen Pneumologie V2.2015
Bronchuscarcinoom
-6-
Oncologisch handboek
UZ Brussel
Longfunctieonderzoek pre-radiotherapie: patiënten met een verlaagde DLCO en Pao2 hebben een verhoogde kans op longtoxiciteit. Minimale functionele limieten kunnen niet voorgesteld worden voor RT
Richtlijnen Pneumologie V2.2015
Bronchuscarcinoom
-7-
Oncologisch handboek
UZ Brussel
2 DIAGNOSE EN STADIËRING VAN SOLITAIRE PULMONALE NODULE (SPN) Een solitaire pulmonale nodule (SPN) wordt radiologisch gedefinieerd als een intraparenchymateus longletsel met een diameter <3 cm, niet gepaard gaand met atelectase of adenopathie. Dergelijke nodule is meestal een toevallige vondst. Nazicht van een SPN is afhankelijk van de grootte van de nodule en van het risico van de patiënt op maligniteit. Het risico op maligniteit kan ingeschat worden aan de hand van een online tool: http://reference.medscape.com/calculator/solitary-pulmonary-nodule-risk
2.1 Mogelijke onderzoeken RX THORAX
Voor patiënten met SPN zichtbaar op RX, dienen vroegere RX opnamen herbekeken te worden Indien de SPN ongewijzigd is gedurende > 2 jaar dan is geen verdere diagnostische evaluatie nodig Indien de SPN op RX een typische ‘benigne’ verkalking vertoont, is geen verdere diagnostische evaluatie nodig
CT SCAN
Spiraal CT met IV contrast (bij voorkeur met nodule volumebepaling) is geïndiceerd bij elke diagnose van een SPN ter verdere evaluatie van de nodule, het parenchym en het mediastinum Een nodule die een vetdensiteit bevat is benigne en dient niet verder onderzocht te worden
PET SCAN
Bij een SPN <8mm diameter en bij een SPN met Ground Glass Opacity (GGO) (matglas aspect) is een PET/CT niet betrouwbaar en dus niet aanbevolen Bij een SPN met negatieve PET scan is afwachtende houding met controle CT thorax op 3, 6, 12 en 24 maanden aanvaardbaar bij niet-rokers. Bij een SPN met een intermediaire of positieve PET scan is verder onderzoek aangewezen.
ENDOSCOPIE
Nuttig als onderdeel van de stadiëring, en om eventuele bijkomende endobronchiale afwijkingen uit te sluiten (weinig frequent). Recente technische vorderingen (EBUS-miniprobe, ultradunne flexibele bronchoscoop, electromagnetische navigatie) verhogen belangrijk de diagnostische opbrengst, maar zijn nog geen routineonderzoeken.
Richtlijnen Pneumologie V2.2015
Bronchuscarcinoom
-8-
Oncologisch handboek
UZ Brussel
NAALDPUNCTIE (TRANSBRONCHIAAL OF TRANSTHORACAAL)
Voor operabele patiënten met SPN is transthoracale naaldaspiratie niet noodzakelijk Voor patiënten met SPN die geen kandidaat of hoog risico zijn voor chirurgie, of die heelkunde afwijzen, is weefseldiagnose via transthoracale naaldaspiratie aanbevolen. Risico's van dergelijke punctie steeds te bespreken op de MOC
HEELKUNDE
In operabele patiënten met SPN geniet een thoracoscopische wigexcisie (indien de ligging dit toelaat) de voorkeur. Een vriescoupe dient peroperatoir te gebeuren zodat bij maligniteit overgegaan kan worden naar lobectomie met dissectie van de mediastinale lymfklieren. Indien het letsel te centraal ligt dan is een wigexcisie via thoracotomie een optie. Indien een wigexcisie ook dan niet haalbaar is, is het uitvoeren van een diagnostische lobectomie aanvaardbaar. Bij patiënten met SPN die cardiopulmonaal marginale kandidaten voor chirurgie zijn, kan wigresectie of segmentectomie overwogen worden.
Richtlijnen Pneumologie V2.2015
Bronchuscarcinoom
-9-
Oncologisch handboek
2.2
UZ Brussel
Algoritme SPN Diagnose SPN: <3 cm zonder atelectase of adenopathieen
Vergelijken met oude RX/CT indien beschikbaar
SPN gelijk of kleiner gedurende minstens 2 jaar: geen verder nazicht
benigne verkalking of vetdensiteit: geen verder nazicht.
Groei SPN in vergelijking met vroegere RX/CT: chirurgische resectie indien operabel of naaldpunctie indien niet operabel
Aspect op huidig RX/CT
< 8 mm
GGO
> 8 mm en geen GGO
Bij voorkeur tonen op MOC
geen PET/CT
< of gelijk aan 5 mm: no follow up
Low risk: follow up cfr Fleischner recommendations
> 5mm: controle CT na 3 maand en dan jaarlijks gedurende 3 jaar
PET/CT
PET/CT negatief
High risk: follow up cfr Fleischner criteria
Risico maligniteit
laag risico: follow-up
PET/CT positief of intermediair
Bepaling operatief risico cfr infra
hoog risico: bepaling operatief risico
Laag risico: wigresectie met vriescoupe gevolgd door anatomische resectie indien maligne
hoog risico: Naaldpunctie
benigne: nihil of aangepaste therapie
maligne: segmentectomie of niet heelkundige therapie
onbepaald: follow-up
Richtlijnen Pneumologie V2.2015
Bronchuscarcinoom
- 10 -
Oncologisch handboek
2.3 •
UZ Brussel
Follow-up van SPN Voor patiënten met SPN zonder weefseldiagnose en met lage kans op kwaadaardigheid is een minimale follow-up van 2 jaar aanbevolen met CT thorax op 3, 6, 12 en 24 maanden. De CT kan zonder contrast en met lage dosis gebeuren.
FLEISCHNER CRITERIA
Recommendations for Follow-up and Management of Nodules Smaller than 8 mm Detected Incidentally at Nonscreening CT (Fleischner Society)1
Note.—Newly detected indeterminate nodule in persons 35 years of age or older. * Average of length and width. † Minimal or absent history of smoking and of other known risk factors. ‡ History of smoking or of other known risk factors. § The risk of malignancy in this category (<1%) is substantially less than that in abaseline CT scan of an asymptomatic smoker. ∥ Nonsolid (ground-glass) or partly solid nodules may require longer follow-up to exclude indolent adenocarcinoma.
1
Naidich DP, Bankier AA, Macmahon H, Schaefer-Prokop CM, Pistolesi M, Goo JM, et al. Recommendations for the Management of Subsolid Pulmonary Nodules Detected at CT: A Statement from the Fleischner Society. Radiology. 2013;266(1):304-17.
Richtlijnen Pneumologie V2.2015
Bronchuscarcinoom
- 11 -
Oncologisch handboek
UZ Brussel
The Fleischner criteria for follow-up and management of subcentimeter and subsolid nodules 2
Note.—These guidelines assume meticulous evaluation, optimally with contiguous thin sections (1 mm) reconstructed with narrow and/or mediastinal windows to evaluate the solid component and wide and/or lung windows to evaluate the nonsolid component of nodules, if indicated. When electronic calipers are used, bidimensional measurements of both the solid and ground-glass components of lesions should be obtained as necessarry. The use of a consistent low-dose technique is recommended, especially in cases for which prolonged follow-up is recommended, particularly in younger patients. With serial scans, always compare with the original baseline study to detect subtle indolent growth.
2
Naidich DP, Bankier AA, MacMahon H, et al. Recommendations for the management of subsolid pulmonary nodules detected at CT: a statement from the Fleischner society. Radiology 2013; 266:304–317.
Richtlijnen Pneumologie V2.2015
Bronchuscarcinoom
- 12 -
Oncologisch handboek
UZ Brussel
3 BEHANDELING 3.1
Behandeling van NSCLC De behandeling wordt geleid door de klinische stadiëring (c-TNM7) en de klinische toestand van de patiënt en wordt bij voorkeur besproken op de MOC.
Stadium 0 (Tis N0 M0)
Heelkundige resectie zo beperkt mogelijk (bij beperkte longfunctie reserve een segmentectomie, desnoods wedge resectie). Indien medisch inoperabel kan voor een behandeling met stereotactische radiotherapie gekozen worden.
Stadium IA (T1a-b N0 M0) en stadium IB (T2a N0 M0)
Voorkeursbehandeling is heelkunde: thoracoscopische longresectie (minimaal lobectomie, volgens intraoperatieve beoordeling van de thoraxchirurg) met systematische mediastinale kliersampling van alle bereikbare klierstations (cfr. ESTS Guidelines).
Indien medisch inoperabel: stereotactische radiotherapie
ofwel beperkte resectie (MOC bespreking) radiofrequentie ablatie of Micogolf ablatie voor T1 letsels (MOC bespreking).
Adjuvante behandeling: stadium IB, (T2aN0M0): adjuvante chemotherapie is te bespreken (bijlage 9) bij diameter >4cm unforeseen pN2(zie verder): adjuvante chemotherapie en radiotherapie onvolledige tumorresectie of klierdissectie: adjuvante radiotherapie (bijlage 8)
Stadium IIA (T2bN0M0, T1a-bN1, T2aN1) en stadium IIB (T2b N1 M0 en T3N0)
Voorkeursbehandeling is heelkunde met systematische mediastinale klierdissectie. Volgens intra-operatieve beoordeling van de thoraxchirurg wordt gekozen voor lobectomie, sleeve lobectomie of pneumonectomie. Thoracoscopische benadering moet steeds verkozen worden. Indien medisch inoperabel: radiotherapie met curatieve intentie Adjuvante behandeling: pT2b/3N0M0: adjuvante chemotherapie is te bespreken (bijlage 9) adjuvante chemotherapie (bijlage 9) en radiotherapie bij unforeseen pN2 (zie verder) of onvolledige resectie (bijlage 8)
Richtlijnen Pneumologie V2.2015
Bronchuscarcinoom
- 13 -
Oncologisch handboek
UZ Brussel
Stadium IIIA (T3N1)
Voorkeursbehandeling is heelkunde bij T3 met wandinvasie: anatomische longresectie + resectie van de geïnvadeerde wandstructuur met selectieve kliersampling mediastinaal Adjuvante behandeling: adjuvante chemotherapie (bijlage 9 ) en radiotherapie (bijlage 8) bij unforeseen pN2 of onvolledige resectie Indien heelkunde niet mogelijk is: concomitante chemoradiotherapie bij goede AT en indien het te bestralen volume niet te groot is (bijlage 8 en 9 ) sequentiële chemo- en radiotherapie (bijlage 8 en 9) bij een groot te bestralen volume bij niet-fitte patiënten: radiotherapie (bijlage 8) alleen
Stadium IIIA, N2 ziekte: (T1,2 of 3 N2 M0)
N2 status bevestigd door EBUS/EUS of mediastinoscopie inductie combinatiechemotherapie (bijlage 8 en 9) gevolgd door herstaging (CT thorax en PET en EBUS of remediastinoscopie) indien downstaging tot
Stadium IIIA (T4N0,N1)
Chirurgische evaluatie en technische mogelijkheden Downstaging met radiochemotherapie en herevaluatie Radiotherapie
Richtlijnen Pneumologie V2.2015
Bronchuscarcinoom
- 14 -
Oncologisch handboek
UZ Brussel
Stadium IIIB: T4N2 of T any N3
Fitte patiënt (performance status < 2 op WHO-schaal en < 10% gewichtsverlies) : PS= 0-1: concomitante chemoradiotherapie (bijlage 8 en 9 ) PS= 2: sequentiële chemoradiatie (bijlage 8 en 9)
Niet-fitte patiënt (performance status > 2 op WHO-schaal): beste symptomatische en palliatieve verzorging. radiotherapie en/of chemotherapie in functie van de symptomen en/of in functie van bedreigende locaties
Stadium IV: M1 ziekte (Telke Nelke M1)
De eerstelijnsbehandeling van stadium IV NSCLC is afhankelijk van histologie (plaveiselcelcarcinoom versus niet-plaveiselcelcarcinoom), moleculaire analyse (EGFR mutatie, ALK translocatie) en algemene toestand van de patiënt.(bijlage 8) EGFR mutatie: EGFR tyrosine kinase inhibitor als eerste lijns behandeling, ongeacht performance status Fitte patiënt: o performance status < 2 op WHO-schaal en > 70% KPS o gewichtsverlies < 10% o goede orgaanfuncties (inzonder creatininemie < 2 mg%) o leeftijd < 85 jaar combinatiechemotherapie: eerst- tweede-, derdelijnschemotherapie (bijlage 9) Niet-fitte patiënt monochemotherapie : eerste-, tweede- en derdelijnschemotherapie (bijlage 9)
Indicaties voor radiotherapie symptomatische of bedreigende botmetastasen (in combinatie met denosumab (Xgeva 120 mg 1x/maand) VCS compressie syndroom hersenen en/of ruggemergmetastasen geen indicatie profylactische pancraniële radiotherapie buiten studieverband
refractaire thoracale symptomen (hoest tgv. bronchusobstructie, persisterende hemoptoe) Uitwendige radiotherapie of bronchoscopische interventie
Maligne pleuritis snelle pleurodese in geval van bewezen maligne pleuritis en o indien uitstorting symptomatisch o recidiverend is o patiënt een levensverwachting van drie maand of meer heeft. Bij voorkeur thoracoscopisch, 2de optie instillatie van talksuspensie via pleurale drain. Richtlijnen Pneumologie V2.2015
Bronchuscarcinoom
- 15 -
Oncologisch handboek
UZ Brussel
Obstruerende tumoren
Obstruerende tumoren in trachea ( T4), hoofdbronchi (T3) of (hoofd)bronchi > 2 cm van carina (T2) zijn potentiëel kandidaat voor interventioneel bronchoscopische behandeling. Bij symptomatische T3 en T4 tumoren ingreep liefst vòòr chemo/radiotherapie : bij T2 tumoren idem, indien heelkunde niet (meer) mogelijk is. Symptomen zijn stridor, dyspnee, postobstructieve infecties of atelectase, hemoptoë, fistulisatie.
Richtlijnen Pneumologie V2.2015
Bronchuscarcinoom
- 16 -
Oncologisch handboek
3.2
UZ Brussel
Behandeling Pancoast tumor Preoperatieve chemoradiotherapie wordt voorzien in geval de chirurg opteert voor een thoracotomie-approach, maar niet bij een cervicosternothoracotomieapproach. Preoperatieve concomitante chemoradiotherapie kan de kans op volledige resectie verhogen in sommige gevallen van uitgebreide Sulcus Superior (Pancoast) tumoren en tumoren met borstwandinvasie.
Richtlijnen Pneumologie V2.2015
Bronchuscarcinoom
- 17 -
Oncologisch handboek
3.3
UZ Brussel
Behandeling van SCLC
Schemata van radiotherapie en chemotherapie: zie bijlagen 10 en 11
T1N0M0 ziekte
Eventueel heelkunde, gevolgd door adjuvante chemotherapie
Stadia I-III Concomitante combinatiechemotherapie en radiotherapie Profylactische pancraniële bestraling : na afwerking en evaluatie van de locoregionale behandeling
Stadium IV
Combinatiechemotherapie Consoliderende radiotherapie bij geschikte patiënt en tumorlokaties Profylactische craniële bestraling: te bespreken tijdens de multidisiplinaire vergadering in functie van de aanwijzingen Radiotherapie bij symptomatische VCS compressie syndroom gelokaliseerde symptomen symptomatische of bedreigende botmetastasen hersenen en/of ruggemergmetastasen refractaire thoracale symptomen (hoest tgv. bronchusobstructie, persisterende hemoptoe): Uitwendige radiotherapie of bronchoscopische interventie. Beleid te bespreken tijdens de multidisciplinaire vergadering.
Richtlijnen Pneumologie V2.2015
Bronchuscarcinoom
- 18 -
Oncologisch handboek
3.4
3.5
UZ Brussel
Behandeling van het vena cava superior syndroom Radiotherapie: Te starten binnen de 72u en na biopsie/punctie. Het resultaat hoeft nog niet gekend te zijn. Intravasculaire vena cava stents: Indien therapierefractair en/of moeilijke situaties te bespreken tijdens de multidisciplinaire vergadering. Chemotherapie Indien de histologische diagnose wijst op een chemotherapie gevoelige tumor
Behandeling van een solitaire longmetastase
Van bronchuscarcinoom of andere orgaantumor
Heelkunde of radiotherapie in functie van de histologische diagnose en de performantiestatus van de patiënt. Het beleid dient besproken te worden op de multidisciplinaire vergadering.
Richtlijnen Pneumologie V2.2015
Bronchuscarcinoom
- 19 -
Oncologisch handboek
UZ Brussel
Bijlagen Bijlage 1: HISTOLOGIC CLASSIFICATION OF EPITHELIAL TUMORS OF THE LUNG (WHO)
Een nieuwe WHO classificatie voor longtumoren wordt verwacht mid 2015 en zal na publicatie toegevoegd worden aan de richtlijn. De voornaamste veranderingen tov de 2004 WHO classificatie werden reeds voorgesteld in volgend artikel: International association for the study of lung cancer/american thoracic society/european respiratory society international multidisciplinary classification of lung adenocarcinoma. Travis WD et al. Thorac Oncol. 2011 Feb;6(2):244-85. doi: 10.1097/JTO.0b013e318206a221. o INTRODUCTION: Adenocarcinoma is the most common histologic type of lung cancer. To address advances in oncology, molecular biology, pathology, radiology, and surgery of lung adenocarcinoma, an international multidisciplinary classification was sponsored by the International Association for the Study of Lung Cancer, American Thoracic Society, and European Respiratory Society. This new adenocarcinoma classification is needed to provide uniform terminology and diagnostic criteria, especially for bronchioloalveolar carcinoma (BAC), the overall approach to small nonresection cancer specimens, and for multidisciplinary strategic management of tissue for molecular and immunohistochemical studies. o Results: The classification addresses both resection specimens, and small biopsies and cytology. The terms BAC and mixed subtype adenocarcinoma are no longer used. For resection specimens, new concepts are introduced such as adenocarcinoma in situ (AIS) and minimally invasive adenocarcinoma (MIA) for small solitary adenocarcinomas with either pure lepidic growth (AIS) or predominant lepidic growth with <=5 mm invasion (MIA) to define patients who, if they undergo complete resection, will have 100% or near 100% disease-specific survival, respectively. AIS and MIA are usually nonmucinous but rarely may be mucinous. Invasive adenocarcinomas are classified by predominant pattern after using comprehensive histologic subtyping with lepidic (formerly most mixed subtype tumors with nonmucinous BAC), acinar, papillary, and solid patterns; micropapillary is added as a new histologic subtype. Variants include invasive mucinous adenocarcinoma (formerly mucinous BAC), colloid, fetal, and enteric adenocarcinoma. This classification provides guidance for small biopsies and cytology specimens, as approximately 70% of lung cancers are diagnosed in such samples. Non-small cell lung carcinomas (NSCLCs), in patients with advanced-stage disease, are to be classified into more specific types such as adenocarcinoma or squamous cell carcinoma, whenever possible for several reasons: (1) adenocarcinoma or NSCLC not otherwise specified should be tested for epidermal growth factor receptor (EGFR) mutations as the presence of these mutations is predictive of responsiveness to EGFR tyrosine kinase inhibitors, (2) adenocarcinoma histology is a strong predictor for improved outcome with pemetrexed therapy compared with squamous cell carcinoma, and (3) potential life-threatening hemorrhage may occur in patients with squamous cell carcinoma who receive bevacizumab. If the tumor cannot be classified based on light microscopy alone, special studies such as immunohistochemistry and/or mucin stains should be applied to classify the tumor further. Use of the term NSCLC not otherwise specified should be minimized. o Conclusions: This new classification strategy is based on a multidisciplinary approach to diagnosis of lung adenocarcinoma that incorporates clinical, molecular, radiologic, and surgical issues, but it is primarily based on histology. This classification is intended to support clinical practice, and research investigation and clinical trials. As EGFR mutation is a validated predictive marker for response and progression-free survival with EGFR tyrosine kinase inhibitors in advanced lung adenocarcinoma, we recommend that patients with
Richtlijnen Pneumologie V2.2015
Bronchuscarcinoom
- 20 -
Oncologisch handboek
UZ Brussel
advanced adenocarcinomas be tested for EGFR mutation. This has implications for strategic management of tissue, particularly for small biopsies and cytology samples, to maximize high-quality tissue available for molecular studies. Potential impact for tumor, node, and metastasis staging include adjustment of the size T factor according to only the invasive component (1) pathologically in invasive tumors with lepidic areas or (2) radiologically by measuring the solid component of part-solid nodules.
Richtlijnen Pneumologie V2.2015
Bronchuscarcinoom
- 21 -
Oncologisch handboek
UZ Brussel
Bijlage 2: TNM classificatie volgens de 7e editie IASLC TABEL 1: TNM-CLASSIFICATIE VOLGENS DE 7E EDITIE IASLC Primaire tumor TX primaire tumor niet te beoordelen, óf tumor alleen aangetoond door aanwezigheid van maligne cellen in sputum of bronchusspoeling zonder dat de tumor röntgenologisch of bronchoscopisch zichtbaar is T0 primaire tumor niet aangetoond Tis carcinoma in situ T1 tumor < 3 cm, omgeven door long of viscerale pleura en bij bronchoscopisch onderzoek geen aanwijzingen voor ingroei proximaal van de lobaire bronchus T1a: ≤ 2cm T1b: > 2 en ≤ 3 cm T2 tumor > 3 cm en ≤ 7 cm, of tumor van elke grootte met één of meer van de volgende kenmerken:
infiltratie in pleura visceralis; in hoofdbronchus groeiend, echter > 2 cm distaal van de hoofdcarina; atelectase of obstructiepneumonie tot in de hilus, maar beperkt tot minder dan de gehele long, zonder pleuravocht.
T2a: > 3 en ≤ 5 cm T2b: >5 en ≤ 7 cm T3 tumor > 7cm of tumor van elke grootte met directe uitbreiding naar thoraxwand (inclusief sup. sulcus tumoren) inclusief aanliggende rib(ben), diafragma, n. phrenicus, mediastinale pariëtale pleura, pariëtaal pericard, óf tumor in hoofdbronchus < 2 cm distaal van de carina; óf tumor samenhangend met atelectase of obstructiepneumonie van de gehele long, of separate tumornoduli in dezelfde kwab als de primaire laesie T4 tumor van elke grootte met uitbreiding naar: mediastinum, hart, grote vaten, trachea, n. laryng. recurrens, carina, oesophagus, wervellichaam; of separate tumornoduli in andere kwab als de Richtlijnen Pneumologie V2.2015
Bronchuscarcinoom
- 22 -
Oncologisch handboek
UZ Brussel
primaire tumor Regionale lymfeklieren NX lymfeklierstatus niet te beoordelen N0 geen regionale lymfekliermetastase aangetoond N1 metastase ipsilaterale peribronchiale en/of ipsilaterale hilaire lymfeklieren, inclusief directe doorgroei N2 metastase ipsilaterale lymfeklieren
mediastinale
en/of
subcarinale
N3 metastase in contralaterale mediastinale, contralaterale hilaire óf ipsi- en/of contralaterale lymfeklieren van de m. scalenus, of supraclaviculaire lymfeklieren Metastasen op afstand MX metastasen op afstand niet vast te stellen M0 geen metastasen op afstand M1 metastasen op afstand M1a: seperate tumornodus of nodi in contralaterale longkwab, tumor met pleurale nodi, of maligne pleurale of pericardiale effusie. M1b: metastasen op afstand
Richtlijnen Pneumologie V2.2015
Bronchuscarcinoom
- 23 -
Oncologisch handboek
UZ Brussel
Bijlage 3 : WHO-PERFORMANTIESCHAAL 0
Normaal actief zonder beperkingen
1
Beperking in zwaarder werk, maar ambulant en in staat tot lichte arbeid
2
Ambulant en niet hulpbehoevend, maar niet meer in staat te werken, overdag minder dan 50 % rustend in zetel of bed
3
Deels hulpbehoevend, snel vermoeid, overdag meer dan 50 % rustend in zetel of bed
4
Volkomen bedlegerig en hulpbehoevend
5
Overleden
Correlatie WHO en KPS scores: 100 % 90-80 % 70-60 % 50-40 % 30-10 % 0%
= = = = = =
0 1 2 3 4 5
Richtlijnen Pneumologie V2.2015
Bronchuscarcinoom
- 24 -
Oncologisch handboek
UZ Brussel
Bijlage 4 : KARNOFSKY PERFORMANTIESCHAAL 100 %
Normaal, geen klachten of beperking door ziekte (volledig gezond)
90 %
In staat tot normale activiteit, zeer geringe symptomen of tekens van ziekte
80 %
Normale activiteit vraagt inspanning, matige symptomen of tekens van ziekte
70 %
In staat tot zelfzorg maar niet in staat te werken, geen normale activiteit meer mogelijk
60 %
Grotendeels in staat tot zelfzorg, occasioneel hulp nodig
50 %
Aanzienlijke hulp nodig, regelmatig beperkte zelfzorg nog mogelijk
40 %
Uitgebreide hulp nodig, geen zelfzorg meer mogelijk
30 %
Volledig afhankelijk, hospitalisatie vereist, maar de dood is niet direct te verwachten
20 %
Volledig afhankelijk, hospitalisatie vereist, actieve ondersteuning nodig
10 %
Stervend, de ziekte evolueert snel
0%
Overleden
Richtlijnen Pneumologie V2.2015
Bronchuscarcinoom
medische
zorgen nodig,
- 25 -
Oncologisch handboek
UZ Brussel
Bijlage 5: Lymfeklierregios': Mountain -Dressler map
Richtlijnen Pneumologie V2.2015
Bronchuscarcinoom
- 26 -
Oncologisch handboek
UZ Brussel
Bijlage 6: Informatie van PET-CT voorTNM bepaling T-factor (primaire tumor): PET-CT geeft beter aflijnen van tumor en atelectase, en een preciezer bepalen van tumorgrootte voor bestralingsplanning.Standaard Ct thorax geeft een betere spatiale resolutie en informatie over contact met mediastinum of thoraxwand en is beter in de follow-up naar grootte van het letsel. N-factor: PET-CT is de meest accurate niet-invasieve modaliteit voor evaluatie van het mediastinum en significant accurater dan CT. Hoge negatieve predictieve waarde in uitsluiten van mediastinale klieraantasting bij patiënten zonder vergrote klieren op CT en zonder FDG opname in de klieren op PET-CT (>90%). Indien tevens aan de noodzakelijke randvoorwaarden wordt voldaan (voldoende FDG opname in de primaire tumor, geen centrale tumor of belangrijke hilaire N1ziekte die mediastinale klieren kan verbergen), is er bij negatieve bevindingen geen verdere invasieve stagering nodig. Bij patiënten met abnormale klierbevindingen op CT en/of op PETCT, is invasieve stagering wel nodig (zie richtlijn “Invasieve stagering”). M- factor: aanduiding van onverwachte metastasen in 5 à 20% van de patiënten (afhankelijk van uitgebreidheid en kwaliteit van conventionele beeldvorming). De kans op onverwachte extrathoracale bevindingen is het grootst in stadium III.
Richtlijnen Pneumologie V2.2015
Bronchuscarcinoom
- 27 -
Oncologisch handboek
UZ Brussel
Bijlage 7: Overzicht van de bereikbare klierstations OVERZICHT VAN DE BEREIKBARE KLIERSTATIONS VOOR DE VERSCHILLENDE INVASIEVE STAGERINGSTECHNIEKEN.
2R 2L 4R 4L 5 6 7 8-9 10 11
EUS-FNA
EBUS-TBNA
+/+/+ (+/-) + + +/-
+ + + + + + +
Richtlijnen Pneumologie V2.2015
cervicale mediastinoscopie + + + + + (+) -
Bronchuscarcinoom
parasternotomie VATS links + + -
+ + + -
- 28 -
Oncologisch handboek
UZ Brussel
Bijlage 8 :RADIOTHERAPIE bij NON SMALL CELL LUNG CANCER A
Algemene opmerkingen
SIGNIFICANTE PARAMETERS IVM PROGNOSE EN BEOORDELING VAN DE PATIËNT
curatieve patiënt voldoet aan alle gunstige karakteristieken: o gewichtsverlies ≤ 5 % / > 5 %, ≤10 % / > 10 % gedurende 3 m voor diagnose o WHO score 0 of 1 versus minder o KPS > 70 versus minder VERO SBRT TECHNIEK
o Voor medisch inoperablele patiënten of patiënten die heelkunde weigeren met vroegtijdig NSCLC, stadium T1, T2 of T3N0M0 (gebaseerd op thoraxwand invasie ), maximale tumor diameter 5-6 cm o Radiotherapie schema: 48-51Gy in 3 tot 4 fracties afhankelijk van tumorlokalisatie: Centraal gelegen letsels of letsels <1cm van thoraxwand: 4 * 12Gy Perifeer letsel: 3 *17 Gy o 4DCT: wordt gebruik om ademhalingsbeweging te incorporeren in radiotherapie planning o Dynamic tumor tracking: bij letsels met een grote amplitude na merker plaatsing B
Primaire radiotherapie of radiotherapie in sequentiële chemoradiatie
Huidige schema: 70.5Gy in 30 fracties (TomoTherapy) C
Concomitante chemoradiatie
Enkel bij geselecteerde patiënten: 67.2Gy in 30 fracties (TomoTherapy) D
Postoperatieve RT
56 Gy in 5.5 w, bij volledige resectie als pN2 onvolledige resectie: restletsel te behandelen als primaire, niet gereseceerde tumor met SIB approach 28*2-2.2Gy
Richtlijnen Pneumologie V2.2015
Bronchuscarcinoom
- 29 -
Oncologisch handboek
E
Preoperatieve RT
preop bestraling of standaardbehandeling
patiënten die in aanmerking kunnen komen worden besproken op de MOC Pneumo-Oncologie bij pancoast indien geen bewezen plexusinvasie 45 Gy (25x1.8Gy) in 4.5 w
F
UZ Brussel
chemotherapie
of
chemoradiatie
is
geen
RT bij stadium IV
Radiotherapie wordt toegediend bij: o VCS compressie syndroom o gelokaliseerde symptomen o symptomatische of bedreigende botmetastasen o hersenen en/of ruggemergmetastasen o refractaire thoracale symptomen (hoest tgv. bronchusobstructie, persisterende hemoptoe): uitwendige radiotherapie of bronchoscopische interventie. Beleid te bespreken tijdens de multidisciplinaire vergadering o andere gelokaliseerde problemen
Richtlijnen Pneumologie V2.2015
Bronchuscarcinoom
- 30 -
Oncologisch handboek
UZ Brussel
Bijlage 9: Chemotherapie bij NON SMALL CELL LUNG CANCER A
Adjuvante (postoperatieve) chemotherapie
STADIUM IB ( T2N0M0), IIA (T1N1M0) EN IIB (T2N1M0)
Bij stadium IB vanaf >4cm te bespreken op MOC Indien PS 0-1 , zonder comorbiditeit, goede nierfunctie en hematologie, geen adenocarcinoma met lepidisch groeipatroon Adjuvante chemotherapie te starten binnen de 60 dagen na resectie o Cisplatinum 75mg/m² / 3weken o Vinorelbine 25mg/m² d1 + 8 / 3 weken o Minstens 3 maar niet meer dan 4 cycli Bij patiënten die niet eligiebel zijn voor Cisplatinum (algemene toestand, nier- en cordysfunctie) of die eerdere toedieningen met Cisplatinum niet hebben getolereerd Carboplatinum AUC 5 om de 3 weken kan worden overwogen
o B
Locoregionaal (niet-operabel) (stadium IIIA of B)
SEQUENTIËLE CHEMO-RADIOTHERAPIE
Inductie chemotherapie (ifv multidisciplinair overleg, PS, gewichtsverlies minder dan 10%) gevolgd door radiotherapie (70.5 Gy in 30 fracties TomoTherapy) voor squameuze histologie o Cisplatinum* 75mg/m²/ 3weken Gemcitabine 1250mg/m²/d1d8/ 3weken voor niet squameuze histologie
Cave:
o Cisplatinum* 75 mg/ m²/3weken Pemetrexed** 500 mg/ m²/ 3 weken
*Bij patiënten die niet eligiebel zijn voor Cisplatinum (algemene toestand, nier- en cordysfunctie) of die eerdere toedieningen met Cisplatinum niet hebben getolereerd kan behandeling met Carboplatinum AUC 5 met dosis Gemcitabine aan 1000 mg/m²worden overwogen. **Premedicatie met vit B12 1000 microgram/ml IM om de 8 à 9 weken, Folavit 0.4 mg per os continu, Dexamethasone 4 mg per os 1x 's morgens + 1 x 's avonds de dag vóór, van en na de chemotherapie Herevaluatie na drie kuren chemotherapie en gezien geen overlevingsverschil tussen heelkunde en radiotherapie (EORTC 08941) Richtlijnen Pneumologie V2.2015
Bronchuscarcinoom
- 31 -
Oncologisch handboek
UZ Brussel
verder multidisciplinair te bespreken (zeker bij mediastinale downstaging toch voorkeur voor heelkunde indien pneumectomie kan vermeden worden) CONCOMITANTE CHEMO-RADIOTHERAPIE
o Cisplatinum 20mg/m²/w + Docetaxel 20mg/m²/w) en radiotherapie 70.5 Gy TomoTherapy C
Stadium IV
EERSTELIJNSBEHANDELING
EGFR mutatie Orale EGFR tyrosine kinase inhibitor indien aanwezigheid van een EGFR mutatie De keuze van het TKI kan bepaald worden op basis van PS en toxiciteitsprofiel alsook type mutatie o Erlotinib (Tarceva) 150 mg/dag o Gefitinib (Iressa) 250 mg/dag o Afatinib (Giotrif) 50 mg/dag Bij overmatige toxiciteit op een bepaalde molecule kan op een andere molecule overgegaan worden. Tarceva, Iressa en Giotrif worden gegeven tot gedocumenteerde progressie of overmatige toxiciteit.
CHEMOTHERAPIE
I.
Indien goede PS (0 en 1), geringe co-morbiditeit en rekening houdend met relatieve contra-indicaties: o radiotherapie: geen Gemcitabine concomitant met radiotherapie o arteriopathie of coronaropathie :geen Navelbine o retro-obstructieve pneumonie: geen Navelbine o neuropathie: geen taxanen, geen Navelbine Squameuze histologie o Cisplatinum 75 mg /m² * Gemcitabine 1250mg/m² D1+8 Q 3w Niet squameuze histologie o Cisplatinum 75 mg /m² * Pemetrexed ** 500 mg/m² D1 Q 3w *Bij niet eligibiliteit voor Cisplatinum op basis van comorbiditeit of intolerantie aan voorgaande Cisplatinum, Carboplatinum als alternatief
Richtlijnen Pneumologie V2.2015
Bronchuscarcinoom
- 32 -
Oncologisch handboek
UZ Brussel
(AUC 5-6) om de drie weken (indien in combinatie met Gemcitabine dan aan 1000 mg/m2) **Premedicatie met vit B12 1000 microgram/ml IM om de 8 à 9 weken, Folavit 0.4 mg per os continu, Dexamethasone 4 mg per os 1x 's morgens + 1 x 's avonds de dag vóór, van en na de chemotherapie Onderhoudstherapie: continueren zowel bij squameuze als nietsquameuze histologie met respectievelijk Gemcitabine 2000mg/m² Q2w en Pemetrexed 500 mg/m² Q3w vanaf stabiele ziekte (SD) na tenminste 4 cycli inductie combinatiechemotherapie. Aantal cycli onderhoud i.f.v. tolerantie of aanhouden van SD of respons. II.
Bij PS 2 wordt gekozen voor een monotherapie: Squameuze histologie o Gemcitabine: 1000mg/m² d1d8d15 /4weken 1250mg/m² d1d8/3weken 2000 mg/m2/2 weken o Vinorelbine 25 mg/m² d1d8/3weken o Docetaxel 75 mg/m² /3weken o Paclitaxel
80mg/m²/week (3w/4) 175mg/m²/3 weken
Niet squameuze histologie o Pemetrexed 500mg/ m² q3w TWEEDELIJNSBEHANDELING
ALK inhibitor bij ALK rearrangement o Crizotinib (Xalkori) 2x250 mg per os
EGFR TKI: erlotinib (Tarceva) o Bij EGFR mutatie indien niet in 1e lijn o Bij EGFR IH >10% van de tumorcellen
Chemotherapie o Docetaxel 75 mg/m² /3weken o Pemetrexed 500mg/m² /3weken o Paclitaxel
Richtlijnen Pneumologie V2.2015
80mg/m²/week (3w/4) 175mg/m²/3 weken Bronchuscarcinoom
- 33 -
Oncologisch handboek
Bijlage 10: A
UZ Brussel
RADIOTHERAPIE bij SMALL CELL LUNG CANCER
limited disease
concomitante chemoradiatie: 45 Gy, 1.8 Gy/f sequentiële chemoradiatie: 56 Gy, 2.0 Gy/f B
Extended disease
consoliderend: in functie van tumorlocaties en respons op chemotherapie symptomatisch o VCS compressie syndroom o gelokaliseerde symptomen o symptomatische of bedreigende botmetastasen o hersenen en/of ruggemergmetastasen o refractaire thoracale symptomen (hoest tgv. bronchusobstructie, persisterende hemoptoe): Uitwendige radiotherapie of bronchoscopische interventie. Beleid te bespreken tijdens de multidisciplinaire vergadering. o andere gelokaliseerde problemen C
Preventieve hersenbestraling
bij complete remissie voor limited disease na sequentiële of concomitante chemoradiatie: 12 x 2.5 Gy. bij extended disease te bespreken tijdens de multidisciplinaire vergadering in functie van de aanwijzingen en met de patiënt want bewezen nut vanaf partiële remissie.
Richtlijnen Pneumologie V2.2015
Bronchuscarcinoom
- 34 -
Oncologisch handboek
UZ Brussel
Bijlage 11: CHEMOTHERAPIE BIJ SMALL CELL LUNG CANCER A
Locoregionaal (limited disease)
Indien fitte patiënt en laag tumorvolume tegelijkertijd radiotherapie te starten
Bij volumineuse tumoren eerst chemotherapie; indien tumor debulking na 2 cycli, lokale radiotherapie toevoegen) o Cisplatinum 60mg/m²/ 3weken Vepesid 120mg/m²/d1d2d3/ 3weken
B
Metastatisch (extensive disease)
Eerstelijnschemotherapie
o Cisplatinum 80mg/m² Vepesid 120mg/m² d1, 2, 3 q3w o Carboplatinum AUC6/ 3weken Vepesid 120mg/m² d1d2d3/ 3weken
Tweedelijnstherapie
o Paclitaxel 175mg/m²/3w o Topotecan per os 2,3mg/m² d1-d5 q3w
Plaats van pancraniële radiotherapie bij patiënten in volledige remissie te bespreken binnen multidisciplinair overleg.
Richtlijnen Pneumologie V2.2015
Bronchuscarcinoom
- 35 -
Oncologisch handboek
UZ Brussel
Bijlage 12: CRITERIA VOOR BEPALING VAN RESPONS OP BEHANDELING Meting
Meetbare indicatoren zijn: o longmassa/nodule o (mediastinale) adenopathieën Meting geschiedt bij voorkeur op CT scan i.p.v. op RX Meting = o product van (grootste diameter) x (diameter loodrecht daarop) of o via RECIST (grootste doormeter als enige bepaling) In geval van meerdere meetbare indicatoren, wordt de respons op de behandeling bepaald door het slechtst antwoordende letsel of door de kwadratische som van alle meetbare letsels (behalve als 1 letsel progressief is). Verschijnen van een nieuw letsel = PD. WHO criteria voor respons
Complete respons (CR) : verdwijnen van alle indicatorletsels Partiële respons (PR) : afname met > 50 % van het product Progressie (PD) : toename met > 25 % van het product Stabilisatie (SD) : toestand met onvoldoende afname (< 50 %) en onvoldoende toename (< 25 %) om van PR of PD te kunnen spreken RECIST criteria voor respons
Target lesion CR CR PR SD PD Any Any
Non-target lesion CR Incomplete respons/SD Non-PD Non-PD Any PD Any
New lesson No No
Overall respons CR PR
No No Yes or no Yes or no Yes
PR SD PD PD PD
Definitions of Recist Best Respons
CR disappearance; confirmed at 4 weeks PR 30% decrease; confirmed at 4 weeks SD neither criteria for PR or SD documented PD 20% increase (no CR, PR or SD documented before disease progression)
Richtlijnen Pneumologie V2.2015
Bronchuscarcinoom
- 36 -