Nederlands Forensisch Instituut
Ministerie van Veiligheid en Justitie
IE.
-2 Provincie Gelderland Beantwoording van vragen naar aanleiding van het afschot van wilde zwijnen binnen de bebouwde kom 28 december 2011
.
Zaaknummer 2011.11.14.139 Aanvraagnummer 002 Opdrachtgever Gedeputeerde Staten, Provincie Gelderland Postbus 9090 6800 GX ARNHEM t.a.v. dhr. H.M. Holterman
S
rapport Nederlands Forensisch Instituut Postadres Postbus 24044 2490 AA Den Haag Bezoekadres Laan van Ypenburg 6 2497 GB Den Haag T (070) 888 66 66 F (070) 888 65 55 www.forensjschinstjtuut.nI
28 december 2011 1 2011.11.14.139 (002)
Zaakgegevens Zaaknummer 2011.11.14.139 Aanvraagnummer 002 Datum aanvraag 30 november 2011 Referentienummer Provincie Gelderland 2011-010977 Contactpersoon H.M. Holterman Afhandeling stukken van Niet van toepassing overtuiging van dit (deel)onderzoek .
Overige informatie Bijlage Algemene inlichtingen T (070) 888 68 88 Inhoudelijke inlichtingen W. Kerkhoff T (070) 888 64 70
.
Pagina 2 van 18
28 december 2011
1
2011.11.14.139 (002)
Inhoudsopgave Inhoudsopgave
3
1 Vraagstelling
4
2 Verkregen informatie
4
3 Over de beantwoording van de vragen
5
4 Algemene informatie over wondballistiek (vraag 1)
6
4.1 De wijzen waarop een dier kan sterven aan een schotverwonding
6
4.2 De snelheid van verbloeding
7
5 Mogelijke middelen binnen de Flora- en faunawet (vraag 2)
9
5.1 De praktijk van het afschot
9
5.2 De kalibers
9
5.3 Wondballistische analyse
11
5.4 Omgevingsgevaar
11
6 Mogelijke middelen binnen de aanwijzing (vraag 3)
12
6.2 De praktijk van het afschot
12
6.2 De kalibers
12
6.3 Wondballistische analyse
13
6.4 Omgevingsgevaar
16
7 Vergelijking van de middelen (vraag 4)
17
7.1 Hagelkalibers versus middelen binnen de Flora- en faunawet
17
7.2 kogelkalibers versus middelen binnen de Flora- en faunawet
18
Ondertekening
18
Pagina 3 van 18
28 december 2011
1
2011.11.14.139 (002)
1 Vraagstelling 1. algemene informatie over (wond) ballistiek, met daarbij de aspecten die op zichzelf en/of in onderlinge samenhang bepalen hoe snel een dier sterft door een schotverwonding; 2. opsomming van middelen die kunnen worden gebruikt binnen de normale regels van de Flora- en faunawet, met de relevante kenmerken van deze middelen in relatie tot wondballistiek en omgevingsgevaar; 3. opsomming van de middelen die kunnen worden gebruikt binnen het kader dat momenteel is geformuleerd bij de aanwijzing, met de relevante kenmerken van deze middelen in relatie tot wondballistiek en omgevingsgevaar; 4. een vergelijk van deze middelen.
.
2 Verkregen informatie Op 15 november 2011 werd door ondergetekende een hoorzitting bijgewoond in Arnhem, betreffende het afschieten van wilde zwijnen in de bebouwde kom van Epe. In de uitnodiging voor deze hoorzitting en bij de hoorzitting zelf werd (verkort weergegeven) de volgende informatie verkregen over de achtergrond van de vraagstelling: Op 20 september 2011 gaven Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland een aanwijzing in de zin van artikel 67 van de Flora- en faunawet tot het afschot van wilde zwijnen in de bebouwde kom van Epe. Bij de aanwijzing werd gesteld dat voor het afschot gebruik moet worden gemaakt van een: o o
geweer met gladde loop en kaliber van ten minste 24 en ten hoogst 12 en hagelpatronen; geweer met getrokken loop met een nominaal kaliber van ten minste .22 inch of 5,58 millimeter.
In de meer reguliere praktijk van het afschieten van wilde zwijnen buiten de bebouwde kom, binnen de regels van de Flora- en faunawet moet gebruik worden gemaakt van een: o
geweer met ten minste één getrokken loop en kogelpatronen van ten minste 6,5 millimeter voor getrokken loop waarvan de (tref)energie ten minste 2200 Joule op 100 meter afstand van de loopmond bedraagt.
In de aanwijzing is ruimte gelaten voor het gebruik van 'lichtere' middelen dan bij de reguliere praktijk, om de uitvoerders de mogelijkheid te geven het gevaar voor personen en goederen in de omgeving van het afschot te beperken. Het afschot onder de aanwijzing vindt doorgaans 's nachts plaats. Hierbij wordt soms kunstlicht gebruikt en/of richtkijkers met restlichtversterking. Als afstand tot het wild werd 40 meter opgegeven.
Pagina 4 van 18
28 december 2011
1
2011.11.14.139 (002)
3 Over de beantwoording van de vragen De gestelde vragen zijn beantwoord aan de hand van bestaande kennis binnen het deskundigheidsgebied Wapens en Munitie van het NFI. De kennis over (wond)ballistiek is verkregen door eerdere onderzoeken aan schietincidenten waarbij personen waren betrokken, proeven op weefselsimulanten en proeven op delen van geslachte varkens. Verder is gebruik gemaakt van de onderstaande literatuur. 1 V.J.M. Di maio, 'Gunshot Wounds', second edition, CCR Press LLC, 1999, ISBN 0-8493-8163-0 2 B. Forker, 'Ammo & Ballistics', second edition, Safari Press Inc., 2003, ISBN 1-57157-305-4
S
3e Auflage, 3 B.P. Kneubuehl e.a., 'Wundballistik Grundlagen und Anwendungen', Springer Medizin Verlag, 2008, ISBN 978-3-540-79008-2 4 D. MacPherson, 'Bullet Penetration', Lightning Powder Co., Inc.' 1994, ISBN 0-9643577-0-4 5 W. Lampel, G. Seitz, 'Jagdballistik', 3e Auflage, Verlag J. Neumann-Neudamm, 1983, ISBN 3-7888-0378-0 Voor het verkrijgen van informatie over de reguliere praktijk van het afschot van wilde zwijnen in Nederland, met name over welke wapens en patronen daarbij gebruikt worden, is informatie ingewonnen bij vijf verschillende wapenwinkels in Nederland. Hierbij is niet verteld wat de reden van de vragen was.
Pagina 5 van 18
28 december 2011 1 2011.1114.139 (002)
4 Algemene informatie over wondballistiek (vraag 1) 4.1 De wijzen waarop een dier kan sterven aan een schotverwonding Onderverdeeld naar de snelheid waarmee een dier sterft is een verdeling in vieren te maken. Deze verdeling is opgenomen tabel 1. Tabel 1 Verdeling in wijzen waarop een dier kan sterven als gevolg van een schotverwonding Snelheid
Tijdsindicatie
Plaats van treffen
Manier van sterven
Onmiddellijk
enkele seconden
delen van de hersenen en het verlengde merg
acute uitval belangrijke centra
Snel
tien seconden tot één minuut
hart en/of grote (slag)aderen daarom heen
snelle verbloeding
Middel lang
één tot tien minuten
goed doorbloedde organen, (slag) aderen
langzame verbloeding
Langzaam
tien minuten tot dagen
minder doorbloede organen, spieren
zeer langzame verbloeding, uitputting, infecties
.
Toelichting bij 1 Vanuit het welzijn van het dier beschouwd zou een onmiddellijke dood door een kogel in de hersenen en/of het verlengde merg de voorkeur verdienen. Bij zwijnen zijn de hersenen echter klein en zeer goed beschermd door de botstructuren van de schedel. Bovendien zitten de hersenen in de kop van het dier. Dit deel van het lichaam wordt vaak bewogen tijdens het eten of het opnemen van de omgeving. Hierdoor zijn de hersenen moeilijk te raken. Toelichting bij 2 Het hart van een zwijn is groter dan de hersenen en bevindt zich meer in de buurt van het lichaamszwaartepunt, waardoor het in het algemeen minder beweegt dan de hersenen. Om deze redenen is het hart van oudsher de plaats waarop gericht wordt bij het afschot van wilde zwijnen. Een goed ontworpen kogel die het hart met voldoende energie treft, zal dit grotendeels openscheuren. De pompwerking van het hart stopt en de bloeddruk daalt. Hierdoor treedt de dood in tussen ca. tien seconden en één minuut. Bewusteloosheid treedt echter al eerder in. Idealiter valt het dier om door de schok van de kogel en de schrik en raakt het bewusteloos voor het goed en wel op kan staan. De Duitse term voor dit jachtideaal is 'im Knal] verenden'. Het dier sterft met het wegsterven van het schotgeluid. Toelichting bij 3 Als het hart gemist wordt, maar de kogel doorboort wel de borstholte, dan treedt een langzamere verbloeding op. Bewusteloosheid blijft uit en het dier rent weg. In dit geval moet het zwijn gezocht worden. Meestal kan de jager dit zelf doen, door het deel van de vluchtweg dat zichtbaar was na te lopen en/of door het (bloed)spoor van het dier te volgen. Als het dier niet gevonden wordt, kan eventueel gezocht worden met honden. Als het dier levend wordt gevonden kan het van dichtbij met een zogenaamd vangschot worden gedood. Toelichting bij 4 Een langzame dood, door verbloeding, uitputting en infecties is, vanuit het welzijn van het dier beschouwd, te vermijden. Zeker als het dier dermate ver kan vluchten dat het niet meer gevonden wordt, kan het lange tijd duren voor het sterft. Pagina 6 van 18
28 december 2011
1
2011.11.14.139 (002)
Samenvattend In de praktijk van het afschieten van wilde zwijnen met vuurwapens is een onmiddellijke dood door een treffer in de hersenen en/of het verlengde merg praktisch meestal niet haalbaar. Een snelle verbloeding door een treffer in het hart en/of de grote (slag)aderen is de snelste wijze waarop een dier kan worden gedood in de jachtpraktijk. Een langzamere verbloeding door een treffer in de goed doorbloedde organen en (slag)aderen van de borstholte komt ook voor. Een langzame dood door een zeer trage verbloeding, uitputting en/of infecties is zoveel mogelijk te voorkomen. In de praktijk zullen de meeste getroffen wilde zwijnen dus sterven aan verbloeding. 4.2 De snelheid van verbloeding De snelheid van de verbloeding is afhankelijk van de plaats van treffen en van de grootte van de wond. In het algemeen is de plaats echter meer bepalend dan de grootte van de wond. Plaats van treffen Onder de 'plaats van treffen' wordt hier de plaats van het schotkanaal in het lichaam van het zwijn bedoeld. Hier is de lengte van het schotkanaal bij inbegrepen, niet alleen de plaats van het inschoten de richting van de kogel. De lengte van het schotkanaal is zeer belangrijk. Een kogel die precies in de richting van het hart wordt afgevuurd, maar onvoldoende diep penetreert om het hart te raken is vele malen minder effectief dan een kogel die het hart wel bereikt. Volume van de wond Bij gelijke plaats van treffen is de snelheid van de verbloeding afhankelijk van de volume van de wond, uitgedrukt in de hoeveelheid beschadigd weefsel. Bij een schotwond scheurt het weefsel door de zogenaamde 'tijdelijke wondholte'. Deze ontstaat als een kogel een zacht materiaal penetreert en opzij duwt. Als het materiaal niet elastisch is dan blijft deze holte in het materiaal aanwezig. Dit is te zien op foto 1.
S
-7
Foto 1. Schotkanaal in blok zeep
Het afgebeelde (doorgesneden) blok zeep is van links naar rechts doorboord door een kogel. De grootste diameter van de holte heeft een diameter van ongeveer 9 cm. Dit is circa twaalf keer zo veel als de diameter van de kogel die het blok doorboorde.
Pagina 7 van 18
28 december 2011
1
2011.11.14.139 (002)
Als het materiaal wel elastisch is, zoals bij dierlijk weefsel, dan veert het grotendeels terug. Als de tijdelijke holte groot genoeg was blijft een gebied over met gescheurd materiaal. Dit is te zien bij het schotkanaal in het blok gelatine op foto 2.
Foto 2. Schotkanaal in blok gelatine
Dit gebeurt ook als een kogel met voldoende energie een dier doorboort. Rond het wondkanaal ontstaat dan een gebied met gescheurd en bloedend weefsel. Sommige weefsels, als bijvoorbeeld dat van de lever, scheuren al bij een zeer kleine tijdelijke wondholte. Spier- en longweefsel is taaier en elastischer en scheurt pas bij grotere tijdelijke wondholten. Bij gelijksoortig weefsel is de hoeveelheid van het gescheurde weefsel recht evenredig met het volume van de tijdelijke wondholte en met de hoeveelheid afgegeven (kinetische) energie.' Recht evenredig wil hier zeggen dat als de hoeveelheid afgegeven energie verdubbelt ook het volume van de tijdelijke wondholte en de hoeveelheid gescheurd weefsel verdubbelt. Afgegeven energie De hoeveelheid (kinetische) energie van een afgevuurde kogel wordt bepaald door de massa en de snelheid van de kogl, volgens de formule 1/2mv 2 . In deze formule is m de massa in kilogram en v de snelheid in meter per seconde. De energie wordt uitgedrukt in Joule (3). De afgegeven energie is het verschil tussen de energie van de kogel v66r en na het penetreren van een materiaal. Als een kogel bijvoorbeeld een energie heeft van 1500 Joule bij het treffen van een blok gelatine, en 500 Joule bij het verlaten van het blok, is de afgegeven energie 1000 Joule. Deze energie wordt vooral gebruikt voor de vervorming en de opwarming van de kogel en het blok. Bij gelatine en weefsel wordt de meerderheid van de afgegeven energie gebruikt voor de blijvende verandering van het getroffen materiaal, in de vorm van scheurvorming. Als een kogel niet door het materiaal heen schiet maar er in blijft zitten is alle energie aan het materiaal afgegeven. Samenvattend Bij het afschot van wilde zwijnen wordt de snelheid waarmee een getroffen dier sterft vooral bepaald door de snelheid van de verbloeding. Dit wordt weer bepaald door de plaats waar het dier getroffen wordt, en in mindere mate ook door de energie die door een kogel wordt afgegeven. 1
De literatuur is hierover eenduidig. Alleen bij de lagere snelheden van pistool- en revolvermunitie is hierover een discussie, tussen onder meer de auteurs van de boeken [3] en [4]. In [4] wordt gesteld dat de hoeveelheid gescheurd weefsel bij lagere snelheden beter gemodelleerd kan worden aan de hand van een 'crush channel'. Dit model is in de Verenigde Staten gangbaar bij het beoordelen van politiemunitie. Wereldwijd gezien neemt de auteur van [4] echter een minderheidsstandpunt in. Om deze reden, en vanwege het feit dat dit rapport zich vooral richt op munitie met hogere snelheden is dit model niet gebruikt. Pagina 8 van 18
28 december 2011
1
2011.11.14. 139 (002)
5 Mogelijke middelen binnen de Flora- en faunawet (vraag 2) 5.1 De praktijk van het afschot De gedreven jacht op wilde zwijnen is momenteel in Nederland verboden. Wat overblijft zijn de zogenaamde drukjacht en de aanzitjacht. Hiervan wordt de aanzitjacht op wilde zwijnen het meest beoefend. Bij de aanzitjacht wordt een voerplek gemaakt of een plek gezocht waar zwijnen vaak komen. In de buurt hiervan wordt een plek ingericht voor de jager. Vaak is dit een zogenaamde hoogzit. Als de wilde zwijnen op de voerplek of andere plek aankomen kiest de jager een zwijn en schiet het af. Het zwijn staat hierbij meestal stil op het moment van het schot. De afstand tussen de jager en de voerplek varieert meestal tussen de 25 en 50 meter. Zowel kortere als langere afstanden komen echter voor. De kortste afstand bedraagt zelden minder dan 15 meter en de langste afstand zelden meer dan 75 meter. Het afschot vindt meestal 's nachts plaats. 5.2 De kalibers Wettelijk moet een vuurwapen, dat binnen de normale regels wordt gebruikt voor het afschot van wilde zwijnen, een geweer zijn met ten minste één getrokken loop en kogelpatronen van ten minste 6,5 millimeter voor getrokken loop waarvan de (tref)energie ten minste 2200 Joule op 100 meter afstand van de loopmond bedraagt.
•
Er bestaan geweren in tientallen verschillende kalibers waarmee aan deze norm kan worden voldaan. Momenteel worden in Nederland de kalibers 7x64mm Brenneke; .308 Winchester en .30-06 Springfield het meest gebruikt bij het afschot van wilde zwijnen. Maar ook de kalibers .270 Winchester; 7 mm Winchester Short Magnum; 9,3x74R; 9,3x62; .243 Winchester en 8 x 57 mm Mauser komen voor. In tabel 2 zijn een afbeelding, de diameter van de kogel en een indicatie van de energie op 100 meter afstand van de loopmond gegeven, van de drie meest gebruikte kalibers, aangevuld met het kaliber .270 Winchester. Tabel 2 Vier patronen die worden gebruikt binnen het kader van de Flora- en faunawet Kaliber
Afbeelding
.308 winchester --.270 Winchester
.30-06 Springfleld
7x64mm Brenneke
-
-
Diameter
Indicatie energie
kogel
op 100 meter
7,6 mm
3100
6,7 mm
3100
7,6 mm
3600
7,0 mm
3100
--.
-
3750 Joule
4000 Joule
4400 Joule
3750 Joule
Dat in tabel 2 niet één energie per kaliber is opgegeven komt doordat er binnen deze kalibers patronen van meerdere merken en typen leverbaar zijn. Deze hebben allemaal verschillende typen kogels en ladingen, die hun eigen energie genereren. De indicatie in tabel 2 geeft het interval aan waarbinnen de meeste patronen zitten.
Pagina 9 van 18
28 december 2011
1
2011.11.14.139 (002)
Wat opvalt is dat alle kalibers uit tabel 2 ruim boven de norm van 2200 Joule zitten. De krachtigste patronen in kaliber .30-06 Springfield halen zelfs het dubbele van deze norm. Er konden een aantal argumenten worden achterhaald voor dit surplus aan energie: Een jachtgeweer wordt voor verschillende soorten wild gebruikt Veel jagers kiezen er voor om een beperkt aantal 'all-round' geweren voorhanden te hebben en deze te gebruiken voor verschillende soorten wild. Wel worden vaak verschillende typen patronen gebruikt voor de verschillende soorten wild. Het kaliber van het geweer wordt zo gekozen dat het grootste en zwaarste soort wild er mee bejaagd kan worden.
.
Verschil in grootte van everzwijnen Er wordt vaak gekozen voor een kaliber dat is berekend op het grootste en zwaarste wilde zwijn. De vier genoemde kalibers lijken samen een soort consensus te vormen van kalibers waarmee ook bij een volwassen ever een snelle verbloeding kan worden bereikt. Om deze reden worden binnen de genoemde kalibers ook vaak patronen met relatief zwaardere kogels gekozen. Deze kogels worden geacht de dikke huid, spieren, kraakbeen en botstructu ren van een volwassen ever te kunnen doorboren. Wens van een uitschotwond Een deel van het surplus aan energie wordt door sommige jagers wenselijk geacht om naast een inschotwond ook een uitschotwond te kunnen maken. Hierbij treedt (een deel van) de kogel uit. Het veroorzaken van een uitschotwond zou zowel een snellere verbloeding bewerkstelligen als het nazoeken met honden makkelijker maken. De laatste zijn namelijk afgericht op het volgen van een bloedspoor. De wens om ook een uitschotwond te genereren is ook te herkennen in het ontwerp van veel kogels die voor de jacht bedoeld zijn. Ze zijn vaak gemaakt om te deformeren en/of te fragmenteren, maar ook zo ontworpen dat ten minste een deel van de kogel zeer diep in het wild penetreert of door een uitschotwond weer uittreedt. Andere redenen Er zijn soms ook andere redenen waarom voor een bepaald kaliber gekozen wordt. Jagers die ook in het buitenland jagen zien vaak af van de kalibers .308 Winchester en .30-06 Springfield omdat dit van oorsprong militaire kalibers zijn. Sommige landen, waaronder België, verbieden het gebruik van militaire kalibers. Als laatste kunnen ook minder rationele gronden een rol spelen bij de keuze van een bepaald kaliber, zoals traditie.
Pagina 10 van 18
28 december 2011 1 2011.11. 14.139 (002)
5.3 Wondballistische analyse Zoals vermeld is de snelheid waarmee een dier sterf als gevolg van een schotverwonding afhankelijk van de snelheid van de verbloeding. Deze snelheid i vooral afhankelijk van de plaats van treffen en daarnaast ook van het volume van de wond. Het volume van de wond wordt rechtstreeks bepaald door de afgegeven energie.
Ie
Plaats van treffen Op afstanden van 25 tot 50 meter zijn vanaf een hoogzit of een andere, voorbereidde plaats voor schutter, de kansen voor het raken van het hart of ten minste de borstholte van een stil staand wild zwijn zeer gunstig. De kogels van de kalibers .308 Winchester; .270 Winchester; 7x64mm Brenneke en .30-06 Springfield dringen in het algemeen diep genoeg door om het hart van een wild zwijn te kunnen bereiken. De enige beperking is het zicht, als het afschot 's nachts plaats vind. De op het goed raken van het zwijn wordt dan sterk bepaald door de zichtomstandigheden, zichtomstandigheden, het gebruik van kunstlicht en/of de gebruikte richtmiddelen. Afgegeven energie Afhankelijk van het gekozen kaliber en het gekozen kogeltype zal de afgegeven energie bij de vier genoemde kalibers bij de meeste wilde zwijnen op de afstanden tussen de 25 en 50 meter tussen de 3200 en 4200 Joule bedragen. Dit is groot genoeg voor een vrij massale (inwendige) verbloeding.
5.4 Omgevingsgevaar Kogels van de kalibers .308 Winchester; .270 Winchester; 7x64mm Brenneke en .30-06 Springfield kunnen zo'n 2,5 tot 5 kilometer afleggen als het wapen onder een hoek van 30 0 tot 35 0 omhoog wordt afgevuurd. De kogels kunnen op deze afstanden nog dodelijk letsel veroorzaken bij een volwassen persoon, ook als deze dikke kleding draagt of zich achter bijvoorbeeld een (auto)ruit bevindt. Een schot onder een hoek van 30 0 tot 35 0 omhoog zal in de jachtpraktijk echter alleen bij ongelukken en/of zeer onverantwoordelijk gedrag plaatsvinden. Maar ook als het wapen horizontaal wordt afgevuurd, op een hoogte van 1,5 meter boven de grond (schouderhoogte gemiddelde schutter, staand) kunnen grote afstanden worden afgelegd. In tabel 3 is een indicatie van deze afstand gegeven. Tabel 3 Maximale afstand horizontaal, opi 1 5rnhoogte Kaliber .308 Winchester .270 Winchester .30-06 Springfueld 7x64mm Brenneke
Afstand 350
-
450 meter
300
-
450 meter
350
-
450 meter
300
-
450 meter
De genoemde afstanden zijn een indicatie van de afstand tot de schutter waar de kogel de grond raakt. Na het raken van de grond is het gevaar nog niet geweken. In veel gevallen zal de kogel ricocheren. Dit kan ook bij een zachte ondergrond en soms zelfs op water. Na het ricochet zal de kogel, of fragmenten ervan, doorvliegen. Ook deze gericocheerde kogels en fragmenten kunnen tot op honderden meters na het ricochet dodelijk letsel veroorzaken.
Pagina 11 van 18
28 december 2011
1
2011.11.14.139 (002)
6 Mogelijke middelen binnen de aanwijzing (vraag 3) 6.1 De praktijk van het afschot Volgens de verkregen informatie vindt het afschot 'S nachts plaats. Hierbij wordt soms kunstlicht gebruikt en/of richtkijkers met restlichtversterking. Als afstand werd 40 meter opgegeven. De genoemde afstand is als indicatie opgevat, in die zin dat niet elk schot vanaf een afstand van precies 40 meter zal worden gelost. Als interval is een afstand van 35 tot 45 meter gekozen. 6.2 De kalibers Bij de aanwijzing van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland werd gesteld dat voor het afschot gebruik moet worden gemaakt van een: • Geweer met gladde loop en kaliber van ten minste 24 en ten hoogst 12 en hagelpatronen; • Geweer met getrokken loop met een nominaal kaliber van ten minste .22 inch of 5,58 millimeter. Wat opvalt is dat de mogelijkheid tot het schieten met hagel is opengelaten en dat bij het schieten met een kogel geen energiegrens is gegeven. Dit maakt de keuze aan middelen ruimer dan binnen de regels van de Flora- en faunawet. Hagelkalibers De ballistische eigenschappen van een hagelpatroon worden niet alleen door het kaliber gedefinieerd (bijvoorbeeld kaliber 20 of 12). De lengte van de patroon (bijvoorbeeld 12x70 of 12x75) en de daarmee samenhangende massa en mondingsnelheid van de hagellading spelen ook een rol. Maar ook de korrelgrootte en het feit of het geweer waarmee de patroon verschoten wordt, voorzien is van een choke spelen een rol. Hagelpatronen van kaliber 20 en 24 lijken op voorhand nauwelijks geschikt voor het afschot van volwassen evers. In tabel 4 op de volgende pagina is één patroon opgenomen van het kaliber 12x70, ter vergelijk met de kogelpatronen. Kogelkalibers Er bestaan patronen met een kaliber van .22 inch die de energieën benaderen van de kalibers die worden gebruikt bij het afschot binnen het kader van de Flora- en faunawet. Deze kalibers zijn in Nederland niet gangbaar. Bovendien is de keuze van deze kalibers niet voor de hand liggend, omdat de aanwijzing bewust gecreëerd is om lichtere middelen in te kunnen zetten dan de reguliere. Er is een selectie gemaakt van drie kalibers die zowel gangbaar zijn als minder energie genereren dan bij het reguliere afschot. Dit zijn de kalibers .22 Magnum; .22 Hornet en .223 Remington. Het kaliber .22 Long Rifle is niet behandeld. Dit kaliber is zeer gangbaar en het genereert weinig energie. De energie is echter dermate laag dat het gebruik voor het afschot van wilde zwijnen niet aannemelijk lijkt. In tabel 4 zijn een afbeelding, de diameter van de kogel en een indicatie van de energie op 100 meter afstand van de loopmond gegeven.
Pagina 12 van 18
L
.
28 december 2011 1 2011.11.14.139 (002)
Tabel 4 Vier patronen die kunnen worden gebruikt binnen het kader van de aanwijzing Kaliber
Afbeelding
Diameter Indicatie energie kogel op 100 meter
.22 Magnum
5,6 mm 1 160 - 250 Joule
.22 Homet
5,6 mm 450 - 550 Joule
.223 Remington
5,6 mm 1100 - 1300 Joule
kaliber 12 x 70, lading 36 gram hagel nr.4
3,25 mm 190 - 220 Joule (hagel)
S 6.3 Wondballistische analyse De aanwijzing laat ruimte voor zowel hagel- als kogelgeweren. De wondballistiek van deze twee soorten wapens is wezenlijk verschillend. Daarom zal de analyse gesplitst worden in hagel- en in kogelgeweren. Hagelkalibers
.
Plaats van treffen De 'plaats van treffen' is bij een hagelgeweer niet zo eenduidig te bepalen als bij een kogelgeweer. Bij een schot hagel worden meerdere korrels verschoten, die elk hun eigen weg volgen. De patroon uit tabel 4 bevat bijvoorbeeld ca. 180 korrels. Bij een schot hagel is dan ook meer sprake van een 'trefferbeeld' dan van een 'plaats van treffen'. Het trefferbeeld wordt bepaald door de spreiding van de hagelkorrels en het denkbeeldige midden er van. De kans om het midden van het schot hagel op de gewenste plaats op het doel te krijgen is vergelijkbaar met die van een kogelkaliber. Zie pagina 16, bij 'Kogelkalibers. De kans kan eventueel negatief worden beïnvloed door de richtmiddelen van het hagelgeweer, die in het algemeen eenvoudiger zijn dan bij de meeste kogelgeweren. De 'plaats van treffen', als vertaald naar de diepte van de schotkanalen van de hagelkorrels is zeer afhankelijk van de afstand tussen de schutter en het wild. Op korte afstand is de spreiding gering en zullen meer hagelkorrels hetzelfde schotkanaal volgen. Bij deze korrels zal de doordringdiepte veel groter zijn dan bij hagelkorrels die alleen indringen.
Pagina 13 van 18
28 december 2011 1 2011.11.14.139 (002)
Hagelspreiding De spreiding wordt in grote mate bepaald door de afstand en de eventuele 'choke' van het hagelgeweer. Een choke is een vernauwing aan het einde van de loop van een hagelgeweer, bedoeld om de spreiding van de hagel te verminderen. De spreiding neemt niet recht evenredig met de afstand tot het doel toe. Als de afstand tot het doel verdubbeld zal de spreiding echter meer dan verdubbelen. In tabel 5 is een indicatie gegeven van de diameter van de cirkel, waarbinnen zo'n 90 tot 95% van de hagelkorrels zullen vallen. Er is uitgegaan van de afstanden die genoemd zijn onder 6. 1, 'De praktijk van het afschot'. En van een loop zonder choke en met volchoke. Tabel 5 Hagelspreiding, bij verschillende afstanden en chokes Choke
[IJ
Geen
Afstand 35 meter 140 cm
vol 90 cm
Afstand 40 meter 155 cm
-
Afstand 45 meter 180 cm
110 cm
L140 cm
Zoals te zien in tabel 5 is de spreiding bij een wapen met vol-choke op een afstand van 30 meter al ca 90 cm. Als deze cirkel wordt geprojecteerd op een gemiddeld wild zwijn zal een fors deel van de hagel het zwijn niet raken, of indirect via de grond. Afgegeven energie De totale hoeveelheid afgegeven energie is afhankelijk van de hoeveelheid hagelkorrels die het wild raken. Bij afstanden verder dan 30 meter zal de spreiding meestal zo groot zijn dat een deel van de hagelkorrels het wild zal missen. In tabel 6 is een indicatie gegeven van de afgegeven energie op 0, 10, 20 en 30 meter, voor de hagelpatroon uit tabel 4. Tabel 6 Afgegeven energie op_verschillende afsinden_
- -J
Afstand 0 meter 10 meter 20 meter 30 meter Energie 2330 Joule 1935 Joule 1370 Joule 1000 Joule
Zoals te zien is in de tabel is de energie vlak voor de loopmonding bij de gekozen voorbeeldpatroon hoger dan de norm van 2200 Joule (op 100 meter) uit de Floraen faunawet. De energie halveert echter al na ca. 25 meter. Dit komt omdat de luchtweerstand van de totale hoeveelheid hagelkorrels vele malen groter is dan die van een kogel uit een kogelpatroon.
Pagina 14 van 18
28 december 2011 1 2011.11.14.139 (002)
Kogelkalibers Plaats van treffen Op afstanden van 35 tot 45 meter is uit een stabiele houding de kans op het raken van het hart of ten minste de borstholte van een stilstaand wild zwijn met een geweer van het kaliber .22 Magnum; .22 Hornet of .223 Remington zeer gunstig. Kogels van het kaliber .223 Remington zullen in het algemeen diep genoeg doordringen om het hart van een wild zwijn te kunnen bereiken. Bij kogels van de kalibers .22 Magnum en .22 Hornet is dit veel meer afhankelijk van de grootte van het zwijn en de massa en het type van de gekozen kogel. Het is twijfelachtig of een hollow-point of soft-point kogel met een massa die voor deze kalibers gebruikelijk is (respectievelijk ca 2,6 en 3 gram) het hart van een groot wild zwijn altijd zal kunnen bereiken.
S
Afgegeven energie
Bij de kalibers .22 Magnum en .22 Hornet is de kans klein dat de kogel een uitschotwond veroorzaakt. De kogel blijft dus in het lichaam, waarbij alle energie wordt afgegeven. Bij het kaliber .223 Remington is de kans op een uitschot iets groter, afhankelijk van de massa en het type van de gekozen kogel. In tabel 7 is de afgegeven energie van de drie gekozen kogelkalibers opgenomen. Tabel 7 Afgegeven energie op35 tot 45 meter rKaliber
Afgegeven energie
Magnum
22 Hoet
-
Remington
-
375 Joule___
650 775 Joule 1000 1350 Joe
-
-
De afgegeven energie van de .22 Magnum patroon ligt in de orde van grootte van lichte pistoolkalibers. Deze genereren in het algemeen een wondkanaal met een bescheiden volume. De afgegeven energie van de .223 Remington patroon is vergelijkbaar met die van een modern legergeweer. Deze geven vaak een fors wondkanaal. De afgegeven energie van de .22 Hornet patroon is vergelijkbaar met zware revolverkalibers en ligt tussen de andere twee kalibers in.
Pagina 15 van 18
28 december 2011 1 2011.11.14.139 (002)
6.4 Omgevingsgevaar Hagelkalibers Hagelpatronen zijn bekend om hun veel geringere omgevingsgevaar, ten opzichte van kogelpatronen. Zoals ook al te zien was onder 6.3 bij 'Afgegeven energie' neemt de energie van de hagelkorrels zeer snel af door de luchtweerstand. Ter vergelijk met de kogelpatronen is in tabel 8 de maximale afstand gegeven van hagelkorrels van hagel nr. 4 (het hagelnummer van de gekozen voorbeeldpatroon) die met een mondingssnelheid van 360 m/s horizontaal uit een geweer worden afgevuurd, op een hoogte van 1,5 meter boven de grond (schouderhoogte gemiddelde schutter, staand). Tabel 8 Maximale afstand horizontaal, op 1,5 m hoogte Kaliber - - Afstand 12x70, hagel nr 4 100 - 125 meter
Ook al kunnen de hagelkorrels op 100 nog een onderbeen raken, ze kunnen op deze afstand nauwelijks meer door de menselijke huid dringen. Bij kleding is de afstand nog minder. Ook de kans op schade aan goederen wordt klein boven de 100 meter. Alleen kans op geringe schade, zoals aan autolak, blijft aanwezig tot ca. 150 meter.
.
Kogelkalibers Kogels van het kaliber .223 Remington kunnen zo'n 2 tot 2,5 kilometer afleggen, als het geweer onder een hoek van tussen 30 0 en 35 0 omhoog wordt afgevuurd. Kogels van de kalibers .22 Magnum en .22 Hornet kunnen onder deze omstandigheden zo'n 1 tot 2 kilometer afleggen. De kogels van alle drie de kalibers kunnen op deze afstanden nog dodelijk letsel veroorzaken bij een volwassen persoon. Bij het kaliber .223 Remington zal dit meestal ook het geval zijn als de persoon dikke kleding draagt of zich achter een (auto)ruit bevindt. Bij de kalibers .22 Magnum en .22 Hornet is deze kans gering. Zoals eerder vermeld zal een schot onder een hoek van 30 0 en 35 0 omhoog in de jachtpraktijk zelden voorkomen. Als het wapen horizontaal wordt afgevuurd, op een hoogte van 1,5 meter boven de grond, kunnen echter ook nog tamelijk grote afstanden worden afgelegd. In tabel 7 is van de drie genoemde kalibers een indicatie van deze afstand gegeven. Tabel 9 Maximale afstand horizontaal, p,5 m hoogte Kaliber 22 Magnum .22 Homet
1
Afstand
1
100 - 200 meter 150 - 250 meter
.223 Remington 350 - 450 meter
Kogels van alle drie de kalibers kunnen na het raken van de grond ricocheren, ook bij een zachte ondergrond en zelfs op water. Kogels van het kaliber .223 Rem ington zullen waarschijnlijk ook fragmenteren. Deze fragmenten kunnen nog op honderden meters na het ricochet dodelijk letsel veroorzaken. Bij de kalibers .22 Magnum en .22 Hornet is de kans op fragmenteren veel geringer. De intacte, gericocheerde kogel kan ook bij deze kalibers nog op honderden meters na het ricochet dodelijk letsel veroorzaken. Pagina 16 van 18
28 december 2011
1
2011.11.14.139 (002)
7 Vergelijk van de middelen (vraag 4) 7.1 Hagelkalibers versus middelen binnen de Flora- en Faunawet Met hagelkalibers kunnen onder bepaalde omstandigheden de afgegeven energieën worden benaderd van de kogelkalibers die bij het reguliere afschot worden gebruikt, met veel minder omgevingsgevaar. De hagellading die als voorbeeld in dit rapport is gebruikt, heeft een min of meer 'gemiddelde' massa en snelheid. Het verhogen van de massa van de hagellading, bij gelijkblijvende mondingssnelheid, verhoogt de mondingsenergie recht evenredig (als de massa verdubbelt, verdubbelt ook de energie), zonder verhoging van het omgevingsgevaar. Het verhogen van de mondingssnelheid verhoogt de mondingsenergie kwadratisch (als de snelheid verdubbelt, verviervoudigt de energie) met verhoudingsgewijs slechts een kleine stijging van het omgevingsgevaar. Grote mondingssnelheden en vooral grote hagelmassa's worden gevonden bij grote hagelkalibers. In zekere zin werkt het genoemde maximum van kaliber 12 in de aanwijzing hier dus contraproductief. Wellicht zou het beter zijn om geen maximumkaliber te noemen. Het maximum zal dan bepaald worden door de terugstootimpuls die de schutter wil accepteren. Deze wordt rechtstreeks bepaald door de massa en de snelheid van de hagellading. Dit zal voor veel schutters overigens liggen bij de zwaardere (jacht)ladingen in kaliber 12x75, waardoor de aanwijzing in de huidige vorm in de praktijk geen groot beletsel vormt. Het vergroten van de diameter van de hagelkorrels verhoogt de penetratie, zodat de korrels dieper in de borstholte of het hart kunnen doordringen. Het vergroten van de diameter vergroot het omgevingsgevaar wel aanzienlijk, vergeleken met het verhogen van de mondingssnelheid. Verreweg de beste verbetering zou een verkleining van de afstand tot het wild zijn, op het moment van afschot. Als dit van 40 meter naar 25 of, nog beter 20 meter zou kunnen worden teruggebracht levert dit zowel een vergroting van de afgegeven energie op als van de penetratie. Dit laatste komt omdat door de verkleinde spreiding meer hagelkorrels hetzelfde wondkanaal zullen volgen. Verder bestaan er waarschijnlijk ook schotelproppen die de spreiding van hagel verminderen. Deze zouden aan te raden zijn. Als laatste kan het wapen genoemd worden. Dit moet een zo nauw mogelijke chokeboring hebben en eventueel aanvullende richtmiddelen. Als tot afschot van wilde zwijnen met hagelkalibers in de bebouwde kom moet worden besloten is het raadzaam om de combinatie van wapen en munitie met zorg te kiezen en voor gebruik te testen op energieafgifte en spreiding. Verder bestaan er nog speciale patronen in hagelkalibers die in dit verband een eventuele verbetering zouden kunnen betekenen, zoals sommige soorten 'frangible' patronen en de zogenaamde 'encapsulated shotgun ammunition'. Het bespreken van deze opties valt buiten het bereik van dit rapport.
Pagina 17 van 18
28 december 2011
1
2011.11.14.139 (002)
7.2 Kogelkalibers versus middelen binnen de Flora- en Faunawet Bij het gebruik van kogelkalibers is de vergelijking eenvoudiger dan bij de hagelkalibers. Het omgevingsgevaar kan beperkt worden door de keuze van een patroon met minder energie. Dit verlaagt echter ook de kans op een snelle verbloeding van het aangeschoten wild. In het algemeen is het zo dat de kans op een snelle verbloeding stijgt met het toenemende omgevingsgevaar, en vice versa, op een min of meer continue (denkbeeldige) schaal. Het kiezen van een bepaald kaliber berust hier dus min of meer op een keuze tussen gevaar voor personen en goederen enerzijds en dierenwelzijn anderzijds. Deze tegenstelling overstijgt de technisch/ballistische competentie van ondergetekende. Om deze reden zal hier in dit rapport niet op in worden gegaan.
.
Mogelijk bestaat er een ontsnapping van technisch/ballistische aard uit de tegenstelling door het gebruik van speciale munitie. In de (van oorsprong militaire) kalibers .308 Winchester en .30-06 Springfield is bijvoorbeeld zogenaamde 'frangible' munitie beschikbaar die een eventuele verbetering zouden kunnen betekenen.
Ondertekening
Ik verklaar dit rapport naar waarheid, volledigheid en beste inzicht te hebben opgesteld als NFI-deskundige 2 wapens en muniti Plaats Datum
Naam rapporteur
2
Den Haag 28 ec er 2011
W» Kerkhoff
Een NFI-deskundige is opgeleid en getoetst door het NFJ, waarna het NFI hem/haar de bevoegdheid heeft toegekend om deskundigenrapporten op te stellen en te ondertekenen. Hij/zij maakt bij het onderzoek gebruik van de infrastructuur, voorschriften en kwaliteitsborgingssystematiek van het NFI. Pagina 18 van 18
.
.