R.v.V.215
RAAD VOOR HET VERBRUIK
ADVIES
Over een ontwerp van koninklijk besluit houdende uitvoering van artikel 83 § 1, 3°, van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument.
Brussel, 9 december 1999
De Raad voor het Verbruik, die op 14 oktober 1999 door de Minister van Economie verzocht werd een advies uit te brengen over een ontwerp van koninklijk besluit houdende uitvoering van artikel 83 § 1, 3°, van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, is op 9 december 1999 in plenaire zitting bijeengekomen, onder het voorzitterschap van de heer Ramaekers en heeft de volgende advies aangenomen. De Raad voor het Verbruik heeft de voorzitter verzocht dit advies over te maken aan de voogdijminister en aan de Minister van Consumentenzaken.
ADVIES
De Raad voor het Verbruik, Gelet op de brief van 14 oktober 1999 waarbij de Minister van Economie de Raad voor het Verbruik verzocht een advies uit te brengen over een ontwerp van koninklijk besluit houdende uitvoering van artikel 83 § 1,3°, van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument; Gelet op de wet van 25 mei 1999 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument; Gelet op de europese richtlijn 97/9/EG van 20 mai 1997; Gelet op de werkzaamheden van de commissie “Handelspraktijken” tijdens de vergaderingen van 21 oktober 1999 en 16 november 1999; Gelet op de deelname aan de werkzaamheden van de deskundigen : de heren BAUDHUIN (Handelsbeleid), BOUUAERT (B.T.O.), DUCART (O.I.V.O.), CORNILLIE en FONTAINE (SABENA), WAUMAN (N.M.B.S.), VAN DER WIELE ( V.V.R.), VINTEVOGEL (F.T.I.), BERT (Economische Inspectie), DE CONINCK (Test-Aankoop) FOLDVARI en BOUCHE (Association of regular airline representatives in Belgium), de dames LETTEN (N.M.B.S.) en DE BOECK (A.B.T.O); Gelet op de uitwerking van het advies door de heer DUCART (O.I.V.O.) en Mevrouw POLLERS (FEDIS);
BRENGT HET VOLGENDE ADVIES UIT :
1. Algemene inleiding Op 14 oktober 1999 werd de Raad voor het verbruik door de Minister van Economie gevat teneinde een advies te formuleren over een voorontwerp van koninklijk besluit tot uitvoering van het artikel 83 § 1, 3° van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en uitzonderingsregime invoert voor de verkoop op afstand van diensten voor logies, vervoer, restaurantbedrijf en vrijetijdsbesteding. Het advies van de Raad is vereist ingevolge artikel 83, § 2. De Raad doet opmerken dat in 1991 de afdeling 9 “Verkopen op afstand” van de wet op de handelspraktijken (WHP) geen betrekking had op de diensten op afstand, maar de mogelijkheid voorzag om deze bij KB onder het toepassingsgebied van deze afdeling te brengen. Op 1 oktober 1999 trad de wet van 25 mei 1999 tot wijziging van de WHP van 14 juli 1991. Sindsdien zijn ook de diensten op afstand onderworpen aan afdeling 9 “Overeenkomsten op afstand”. De Koning kan echter bepaalde diensten uitsluiten uit het toepassingsgebied van deze afdeling of van sommige bepalingen. Afdeling 9 werd overigens volledig herschreven, teneinde rekening te houden met de Europese richtlijn 97/9/EG van 20 mei 1997 betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten. De bedoelde richtlijn bepaalt in artikel 3.2, tweede lid dat de artikelen 4, 5, 6 en het artikel 7 paragraaf 1 niet van toepassing zijn op “de diensten voor logies, vervoer, restaurantbedrijf en vrijetijdsbesteding, verkocht op afstand, als de verkoper zich er bij de sluiting van de overeenkomst toe verplicht deze diensten op een bepaalde datum of tijdens een nader genoemde periode te verrichten”. Met name de informatieplicht, de plicht om de informatie te bevestigen, de bedenktermijn en de verplichting om binnen de dertig dagen te leveren, zouden in deze gevallen niet van toepassing zijn. Deze uitzondering werd niet opgenomen in de WHP, gebruik makend van de minimumclausule in artikel 14 van de richtlijn 97/9/EG. Zij maakt het voorwerp uit van het genoemd voorontwerp van koninklijk besluit, waarover de Raad verzocht werd zich uit te spreken. Verder voorziet het voorontwerp dat indien de datum voorzien voor de uitvoering van de dienst op meer dan twee maanden te rekenen vanaf de dag na het afsluiten van de overeenkomst is vastgesteld, artikel 80 van de WHP, dat een bedenktermijn toekent aan de consument, toch van toepassing blijft.
2. Algemene bedenkingen 2.1. De Raad onderkent het grote belang van de diensten op afstand voor de verdere ontwikkeling van de elektronische handel. Hij wijst dan ook op de nood aan een duidelijk kader. De Raad onderstreept bovendien de noodzaak om afwijkingen te voorzien voor de diensten waarvan de uitvoering kort na de reservering ervan volgt, alsook voor de verkoop van tickets. Het is volgens de Raad evenmin zinvol, om voor bepaalde diensten met geringe kostprijs een zo grote bescherming te voorzien als voorgeschreven in afdeling 9 van de WHP. 2.2.Teneinde het ontwerp van koninklijk besluit waarmee de Raad werd belast opnieuw in zijn context te plaatsen, brengen de dames De Roeck en Culot, de heren Kalfa, De Muelenaere en Quintard (vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties) de volgende elementen in herinnering: 2.2.1.Het toepassen van afdeling 9 van de WHP op de diensten in het algemeen is altijd een hoofdeis geweest van de vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties. Dezen wijzen erop dat het toepassen van een reglementering voor de overeenkomsten in verband met diensten op afstand noodzakelijk is om volgende redenen : a) De diensten op afstand in het algemeen zijn in opmars, in tegenstelling tot de verkoop van producten. De verkoop van producten vereist immers een materiële levering, en kan niet zo
makkelijk worden aangeboden via technieken voor communicatie op afstand. Diensten daarentegen, kunnen op maat worden verkocht via een eenvoudig telefoontje of na bestelling op het Net of nog, via een call-center; b) Transacties in het kader van een verkoop op afstand van diensten zijn impulsiever en sneller dan de productverkoop. Diensten moeten snel beschikbaar zijn en de aankoop ervan kan a posteriori onoverwogen blijken. Diensten zijn daarenboven minder tastbaar en minder homogeen, en bijgevolg ook moeilijker te vergelijken en te evalueren; c) De gemiddelde waarde van een dienstverleningscontract is meestal veel hoger, wat de nodige garanties inzake informatie en verhaalmogelijkheid vereist. 2.2.2.De WHP bevat dus bepalingen voor de diensten op afstand in het algemeen, maar niet voor de financiële diensten, althans niet op dit moment, wat de dames De Roeck en Culot, de heren Kalfa, De Muelenaere en Quintard (vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties) ten zeerste betreuren. Als bovendien nog andere dienstencategorieën van de WHP of van deze afdeling “overeenkomsten op afstand” zouden worden uitgesloten, dan vragen deze zelfde vertegenwoordigers zich af welke belangrijke diensten nog zouden vallen onder het bijzonder stelsel van de WHP. Zij voegen hierbij nog het feit dat volgens het artikel 80, § 4, 1° de bedenktermijn niet van toepassing is op de levering van diensten waarvan de uitvoering met instemming van de consument begonnen is voor het einde van de verzakingstermijn. Afdeling 9 “overeenkomsten op afstand” is dus een heel specifieke afdeling, die een eigen toepassingsgebied afbakent. Deze vertegenwoordigers vragen om deze afdeling niet volledig zinloos te maken. Het toestaan van eventuele afwijkingen moet aan zeer restrictieve voorwaarden worden verbonden. De vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties stellen evenwel vast dat op grond van een eenvoudig K.B. een hele sector (en wellicht meerdere) volledig van de wet mag afwijken, zonder enig onderscheid. De betrokken sector of de betrokken sectoren vermeldt of vermelden bovendien niet op grond van welke omstandigheden een afwijking overeenkomstig het art. 83, 5° gerechtvaardigd is. 2.3.De dames Struyven en Sweerts, de heren Felix, Vandeplas en van Oldeneel (vertegenwoordigers van de productie), mevrouw Pollers en de heer de Laminne de Bex (vertegenwoordigers van de distributie) en mevrouw Swalens (vertegenwoordigster van de middenstand) benadrukken dat het geenszins de bedoeling is het toepassingsgebied van de wetgeving inzake verkoop op afstand van diensten uit te hollen. Deze vertegenwoordigers wijzen er op dat de financiële diensten slechts voorlopig ontsnappen aan een reglementering inzake overeenkomsten op afstand, in afwachting dat een specifieke Europese richtlijn deze materie regelt. Verder blijven tal van andere diensten (adviesverlening, helpdesk, cursussen,…) onderworpen aan de wetgeving inzake verkoop op afstand. Zij menen dat de diverse uitzonderingen noodzakelijk zijn om de bedoelde diensten te kunnen blijven aanbieden, ook in het voordeel van de consument. Daar waar het technisch, praktisch en economisch mogelijk is, moet de consument alle waarborgen genieten die de WHP voor de verkoop op afstand van diensten voorschrijft. In enkele gevallen blijken een aantal van deze bepalingen echter een onevenredig grote hinderpaal voor het aanbieden of ontwikkelen van de dienstverlening of is het praktisch niet mogelijk de voorgeschreven verplichtingen te volgen zoals uiteengezet door dezelfde vertegenwoordigers in punt 3.3 van huidig advies. De genoemde vertegenwoordigers zijn bovendien beducht voor mogelijke misbruiken van de bedenktermijn en voor de bewijslast die aan de verkoper wordt opgelegd. Tenslotte is het voor de verkoper vaak moeilijk uit te maken of degene die de dienst bestelt, handelt voor privé- dan wel voor professionele doeleinden.
3.Specifieke opmerkingen over het ontwerp-KB 3.1.Bemerkingen van de Raad 3.1.1. De Raad merkt op dat de aangeduide diensten nergens in de WHP, noch in de omgezette richtlijn worden gedefinieerd, en dat er geen enkele verwijzing wordt gedaan naar andere
regelgevingen die op de sector van toepassing zijn. De juridische onzekerheid die daaruit voortvloeit is zeker niet wenselijk. Wat de pakketreizen betreft, stelt de Raad voor om uitdrukkelijk naar de wet van 16 februari 1994 betreffende de reisovereenkomsten te verwijzen. Ook de overige diensten zouden in een definitie moeten worden opgenomen. 3.1.2. De Raad stelt overigens vast dat de Nederlandse versie veel verder gaat dan de Franstalige, en het toepassingsgebied van het ontwerp van besluit zou kunnen uitbreiden (“(…) vallen de diensten in verband met (…)). De Nederlandse versie zou moeten aanleunen bij de richtlijn, die in artikel 3.2 de woorden “diensten voor logies….” vermeldt.
3.2.Standpunt en voorstellen van de consumentenorganisaties : 3.2.1. Principes De dames De Roeck en Culot, de heren Kalfa, De Muelenaere en Quintard (vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties) herhalen hun wens om concrete afwijkingen te bepalen voor de diensten waarvan de uitvoering kort na de reservering ervan gebeurt, voor de diensten die een kleine waarde vertegenwoordigen en voor de tickets. Voor deze laatste vragen ze een technische discussie, zodat het begrip en de modaliteiten concreet kunnen worden verduidelijkt. Voor het overige zijn ze tegenstander van elke bijkomende afwijking voor specifieke sectoren of diensten. In de memorie van toelichting bij de nieuwe wet werd immers bepaald dat “het bij de bestelling op afstand van een reis, van een verblijf, van een vervoer, ... niet wenselijk lijkt dat de consument noch voorafgaande inlichting ontvangt, noch schriftelijke bevestiging, dat hij niet beschikt over een verzakingsrecht, dat de overeenkomst niet binnen een overeengekomen termijn uitgevoerd zou worden en dat hem bovendien de gestorte voorschotten niet zouden terugbetaald worden in geval van uitzonderlijke onmogelijkheid hem de bestelde dienst te verstrekken”. De voorgestelde afwijking betekent dus een volledige ommekeer : de afwijking wordt een principe zonder nuance en zonder modaliteiten. De Belgische wetgever achtte het niet nuttig om gebruik te maken van de gedeeltelijke vrijstelling bepaald in artikel 3.2. van richtlijn 97/7/EG. Hij heeft ten volle gebruik gemaakt van de mogelijkheid, geboden door de minimumclausule in artikel 14, waardoor een lidstaat strengere bepalingen kunnen aannemen of handhaven ter verhoging van het beschermingsniveau van de consument. In verband met deze gedeeltelijke vrijstelling wensen de vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties eraan te herinneren dat zij zuiver het resultaat is van een politiek compromis (met gekwalificeerde meerderheid), in die zin dat ze op geen enkele objectieve en juridische motivering berust , behalve wat het probleem van schriftelijke bevestiging betreft en dat van de lege plaatsen tijdens een voorstelling, waarvoor de consument gereserveerd had en die door hem werden geannuleerd. Het is nu aan de executieve om eventuele modaliteiten vast te stellen voor de toepassing van de afdeling op de hier besproken op afstand gesloten overeenkomsten voor dienstverlening. Het moet mogelijk zijn om een oplossing te vinden voor de praktische problemen die rijzen wanneer de wet wordt toegepast op een specifieke sector, op bepaalde toeristische dienstverstrekkingen of op specifieke vrijetijdsbesteding, in plaats van hen volledig uit te sluiten. De vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties hebben er geen bezwaar tegen om een aantal van deze toepassingsmodaliteiten betreffende een specifieke sector of specifieke diensten te bespreken. Wat het argument betreft dat door de vertegenwoordigers van de productie, de distributie en de middenstand werd aangevoerd betreffende de concurrentievervalsing, is het voor de dames De Roeck en Culot, de heren Kalfa, De Muelenaere en Quintard (vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties) onaanvaardbaar dat een hoog beschermingsniveau van de consument in toepassing van de minimumclausule, zou gezien worden als een obstakel, of zelfs als een scheeftrekking van de markt. Dit aspect moet worden ingebouwd in de commerciële strategie van elke geloofwaardige onderneming. In dit verband, en meer bepaald in het kader van
een eerlijke concurrentie, zullen deze vertegenwoordigers niet nalaten om bij de diensten van de Belgische administratie en rechtbanken aangifte te doen van praktijken, ongeacht of ze door Belgische of buitenlandse personen worden toegepast, indien die niet stroken met de letter en de geest van de WHP, waarop de Belgische consument zich moet kunnen beroepen.
3.2.2.Noodzakelijke modaliteiten en aanpassingen van het K.B. Voor de dames De Roeck en Culot, de heren Kalfa, De Muelenaere en Quintard (vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties) zijn volgende verduidelijkingen en aanpassingen van het K.B. noodzakelijk : A.De wettelijke basis van het ontwerp van K.B. moet bij voorkeur berusten op het art. 83, 1° en/of 5°, veeleer dan op art. 83, 3°, dat een zuivere uitsluiting mogelijk maakt zoals hier voorgesteld. Zoals hoger reeds vermeld, is de afwijking veel te algemeen. Zoals in dit advies reeds verscheidene malen werd bevestigd, zijn enerzijds precieze afwijkingen mogelijk, en kunnen anderzijds voor bepaalde aspecten van de afdeling nog modaliteiten worden vastgesteld. Deze vertegenwoordigers stellen in dit verband vast dat binnen de sector de meningen uiteenlopen tussen reisbemiddelaars en reisorganisatoren. De vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties staan gunstig tegenover de voorstellen van de bemiddelaars om een afwijking te voorzien voor laattijdige boekingen of voor last-minute boekingen, en voor het leveren van toeristische diensten voor een gering bedrag, alsook voor de exclusieve verkoop van tickets buiten elke andere dienst. B. Bekijkt men de gebuikte reserveringstechnieken, dan stelt men in het algemeen problemen vast op het niveau van de telefonische boekingen en de voorafgaande informatie, of zelfs de bevestiging op een duurzame drager. Het is dus mogelijk om aan dit aspect modaliteiten te verbinden op basis van wat onder punt A. werd gezegd inzake een alternatieve vorm van informatieverstrekking. De consument die spontaan telefoneert kan zich vaak geen duidelijk beeld vormen van de voorgestelde dienst, noch heeft hij zekerheid betreffende de identiteit van zijn contactpersoon, bovendien vaak een niet-lokaliseerbaar call center. De voorafgaande informatie beantwoordt aan een behoefte, verbonden aan de specificiteit van de verkooptechniek. Dit probleem schijnt zich niet zo scherp te stellen voor andere technieken inzake communicatie op afstand, zoals Internet, waarbij het in principe mogelijk is zowel informatie als bevestiging te krijgen. Wat de bevestiging betreft, deze schijnt een vanzelfsprekendheid te zijn in het kader van het sluiten van overeenkomsten , aangezien zij de wil van beide partijen concretiseert. Beweren dat de informatie en de bevestiging niet realiseerbaar zijn, komt neer op een ontkenning van hun noodzaak in een normaal contractueel kader. C. In het ontwerp van K.B. wordt de handhaving van de bedenktermijn bepaald (lid 2 van art. 1) indien de datum voor de uitvoering van de dienst voorzien werd op meer dan twee maanden daags na het afsluiten van het contract. De vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties stellen voor om deze termijn op maximum 15 dagen terug te brengen,te rekenen vanaf de ondertekening van de bestelbon. Dezelfde vertegenwoordigers verzetten zich bovendien vanzelfsprekend tegen een schrapping van lid 2 van art. 1 van het ontwerp van K.B. , waardoor het nog ruimer zou worden dan het al is.
3.3.Standpunt van de vertegenwoordigers van de productie, de distributie en de middenstand 1 3.3.1. Principes De dames Struyven en Sweerts, de heren Felix, Vandeplas en van Oldeneel (vertegenwoordigers van de productie), mevrouw Pollers en de heer de Laminne de Bex (vertegenwoordigers van de distributie) en mevrouw Swalens(vertegenwoordigster van de middenstand) pleiten resoluut voor de invoering van de in artikel 1, eerste lid voorgestelde uitzondering voor de sector van het toerisme (logies, vervoer, restaurantbedrijf) en de vrijetijdsbesteding, conform de Europese richtlijn ter zake. Zij menen dat het niet opportuun is een wettekst in te voeren die afwijkt van hetgeen van toepassing is in andere Europese landen. Dit plaatst de Belgische ondernemingen immers zonder reden in een nadelige positie. Met name de toeristische sector is ten zeerste onderhevig aan concurrentie uit het buitenland en dit fenomeen neemt nog sterke uitbreiding met de ontwikkeling van moderne communicatiemedia en de mondialisering van de betrokken sectoren. Dezelfde vertegenwoordigers wijzen erop dat de typische eigenschappen van de verkoop op afstand van diensten in verband met toerisme en vrijetijdsbesteding, de toepassing van de artikelen 78 tot 81 § 1 van de WHP in de praktijk onmogelijk maken. De dames Struyven en Sweerts, de heren Felix, Vandeplas en van Oldeneel (vertegenwoordigers van de productie), mevrouw Pollers en de heer de Laminne de Bex (vertegenwoordigers van de distributie) en mevrouw Swalens (vertegenwoordigster van de middenstand) bevestigen dat zij voorstander zijn van een duidelijke definitie van het toepassingsgebied van de uitzondering. Naast pakketreizen, zou de vrijstelling volgens deze vertegenwoordigers in het bijzonder moeten gelden voor alle transportbiljetten en tickets voor culturele evenementen en exposities, sportmanifestaties en pretparken, indien de dienst geleverd wordt op een bepaalde datum. Zij pleiten echter voor een eenvoudig systeem, dat niet onnodig gemoduleerd wordt naar gelang van diverse omstandigheden, teneinde geen verwarring te stichten bij de consumenten en de verkopers.
3.3.2. Commentaar bij de verschillende verplichtingen A. Artikelen 78 en 79 : Informatieverplichting en bevestiging De dames Struyven en Sweerts, de heren Felix, Vandeplas en van Oldeneel (vertegenwoordigers van de productie), mevrouw Pollers en de heer de Laminne de Bex (vertegenwoordigers van de distributie) en mevrouw Swalens (vertegenwoordigster van de middenstand) menen dat een consument die op afstand een dienst bestelt (b.v. een vliegtuigticket Brussel-Parijs of een plaats voor een tentoonstelling of concert), dat in veel gevallen niet doet op basis van publiciteit of documentatie uitgaande van de verkoper. Hij contacteert gewoon een luchtvaartmaatschappij of ticketverkoper die hij kent en bestelt hetgeen hij wenst. De verkoper (of, wat meestal het geval is, het call-center dat werkt in opdracht van de verkoper) heeft aan de telefoon uiteraard niet de mogelijkheid de voorgeschreven en zeer uitgebreide informatie te verstrekken, en kan zeker niet bewijzen dat hij aan deze verplichting heeft voldaan. Hij kan er overigens van uit gaan dat de consument de dienst en de leverancier kent, anders zou deze hem niet gecontacteerd hebben voor een bestelling.
1
Dit standpunt weerspiegelt de zienswijze van de deskundigen uit de sector waarop het ontwerp-KB betrekking heeft, die deelgenomen hebben aan de werkzaamheden van de Raad, met uitzondering van de Vereniging Vlaamse Reisbureaus (VVR).
Ook de bevestiging van de bedoelde informatie is volgens deze vertegenwoordigers in een aantal gevallen praktisch niet realiseerbaar zonder grote financiële implicaties. In veel gevallen verstuurt de verkoper immers hetzij enkel een toegangsticket of vervoersbewijs (met daarop vaak de essentiële contractsvoorwaarden) naar de consument, hetzij helemaal niets, indien de consument deze zelf afhaalt. De situatie is totaal anders indien de consument ingaat op een aanbod dat de verkoper doet op zijn website. Daar heeft de verkoper inderdaad de mogelijkheid om uitgebreide informatie te geven. Dezelfde vertegenwoordigers zijn echter van mening dat de informatieverplichting in dit geval op Europees vlak moet geregeld worden en verwijzen naar het voorstel van richtlijn betreffende bepaalde juridische aspecten van de elektronische handel in de interne markt. In andere gevallen, en met name voor de pakketreizen, is reeds een specifieke wetgeving voorhanden die deze materie reglementeert. Met name de Reiscontractenwet van 16 februari 1994 die de richtlijn 90/314 omzet in Belgisch recht biedt de consument tal van garanties voor pakketreizen, zoals b.v. uitgebreide voorafgaande informatie, schriftelijke bevestiging van deze informatie, annulatiemodaliteiten. De vertegenwoordigers van de productie, de distributie en de middenstand wijzen er ten slotte op dat de consument nooit volledig verstoken is van informatie, gelet op de algemene informatieplicht die voorzien is in artikel 30 van de WHP.
B. Artikel 80 : Bedenktermijn De dames Struyven en Sweerts, de heren Felix, Vandeplas en van Oldeneel (vertegenwoordigers van de productie), mevrouw Pollers en de heer de Laminne de Bex (vertegenwoordigers van de distributie) en mevrouw Swalens(vertegenwoordigster van de middenstand) wijzen erop dat de mogelijkheid voor de consument om zich zonder opgave van motief te bedenken en de gereserveerde dienst te annuleren, geen rekening houdt met het feit dat de verkoper van de dienst in vele gevallen slechts een tussenpersoon is. Deze zal bij de reservatie door de consument op zijn beurt onmiddellijk de nodige boekingen moeten doen en de vereiste betalingen moeten verrichten. Indien de consument de verkoop nog kan annuleren, loopt de verkoper het risico de betaalde bedragen niet meer te kunnen recupereren. Dit risico is disproportioneel met het nagestreefde doel. Uit het feit dat de consument spontaan contact gezocht heeft met de verkoper mag immers blijken dat hij zowel de dienst als de leverancier kent. De toekenning van een bedenktermijn levert de verkoper over aan de willekeur van de consument, die zijn aankoop kan annuleren om redenen die geen uitstaans hebben met de intrinsieke kenmerken van de gereserveerde dienst. Wacht de verkoper anderzijds met de boeking tot de bedenktermijn verstreken is, dan is de kans groot dat de plaats niet meer vrij is. Verder benadrukken diezelfde vertegenwoordigers dat de toekenning van een bedenktermijn een aantal praktische problemen oplevert,.enkele voorbeelden tonen dit aan : • Aangezien pas na de bedenktermijn betaling mag geëist worden, zal de verkoper er veelal voor opteren de tickets pas na die termijn op te sturen. In concreto betekent dit dat de reservaties twee weken vóór de datum van uitvoering moeten afgesloten worden. Dit is niet in het voordeel van de consument, die in bepaalde gevallen pas op het laatste ogenblik wenst te bestellen (tickets voor theater worden voornamelijk in de twee weken voor de voorstelling verkocht); • Momenteel gebeuren hotelreservaties vaak telefonisch en door middel van een garantie via de bankkaart. Indien deze reservaties niet langer gegarandeerd zijn, loopt de uitbater het risico geen maximale bezetting te realiseren. Tenslotte is de invoering van een bedenktermijn niet noodzakelijk in het voordeel van de consument. De tarieven zullen moeten verhogen om de annulatiekosten op te vangen en ook bepaalde promoties zullen niet meer aangeboden kunnen worden via een verkoop op afstand.
De dames Struyven en Sweerts, de heren Felix, Vandeplas en van Oldeneel (vertegenwoordigers van de productie), mevrouw Pollers en de heer de Laminne de Bex (vertegenwoordigers van de distributie) zijn van mening dat, ook al is de datum van de prestatie meer dan twee maanden verwijderd op het moment van de aankoop, de bezwaren tegen de bedenktermijn geldig blijven. De vertegenwoordigers van de productie en de distributie pleiten dan ook voor de schrapping van het tweede lid van artikel 1 van het voorontwerp van koninklijk besluit. Deze bepaling zou een negatieve impact hebben op de promoties voor “vroegboekingen”, die de consument momenteel geniet.
C. Artikel 81 § 1 : Uitvoeringstermijn De dames Struyven en Sweerts, de heren Felix, Vandeplas en van Oldeneel (vertegenwoordigers van de productie), mevrouw Pollers en de heer de Laminne de Bex (vertegenwoordigers van de distributie) en mevrouw Swalens (vertegenwoordigster van de middenstand) menen dat de uitvoeringstermijn van dertig dagen niet van toepassing is op de bedoelde verkopen op afstand, aangezien het per definitie om overeenkomsten gaat die de verkoper ertoe verplicht een dienst te verrichten op een bepaalde datum. De ontbinding van rechtswege van de overeenkomst in geval van niet-uitvoering is volgens deze vertegenwoordigers echter overdreven. In bepaalde gevallen moet het mogelijk zijn, b.v. voor pakketreizen, om een wijziging door te voeren, zonder dat dit automatisch leidt tot de ontbinding van het contract. mmm
LEDEN AANWEZIG OP DE PLENAIRE VERGADERING VAN DE RAAD VOOR HET VERBRUIK VAN 9 DECEMBER 1999 VOORGEZETEN DOOR DE HEER RAMAEKERS
1. Leden die de organisaties van de consumenten vertegenwoordigen: Werkende:
Mevrouw DE ROECK De heer KALFA De heer QUINTARD
(Bond van Grote en Jonge Gezinnen) (Verbraucher schutzzentrale Ostbelgien) (F.G.T.B.)
Plaatsvervangende:
Mevrouw CULOT De heer DE MUELENAERE
(C.S.C.) (A.C.L.V.B.)
2. Leden die de organisaties van de productie vertegenwoordigen: Werkende:
Mevrouw STRUYVEN Mevrouw SWEERTS De heer FELIX De heer VANDEPLAS
(V.B.O.) (B.V.B.) (U.P.C.) (FEDICHEM)
Plaatsvervangend:
De heer van OLDENEEL tot OLDENZEEL (V.B.O.)
3. Leden die de organisaties van de distributie vertegenwoordigen: Werkend:
De heer de LAMINNE de BEX (FEDIS)
Plaatsvervangend:
Mevrouw POLLERS
(FEDIS)
4. Leden die de organisaties van de middenstand vertegenwoordigen: Werkend:
Mevrouw SWALENS
(N.C.M.V.)