Platform Zoetwater Regio West-Nederland
Regionale knelpuntenanalyse zoetwater 2.0 en verkennende maatregelen- en effectbepaling
Zout
Datum Kenmerk Projectnr
Peil
Geen aanvoer
6 maart 2012 076324540:0.1 C03031.000401.001 Pagina 1 van 44
Samenvatting Deze rapportage levert relevante inzichten voor het Deltaprogramma Zoetwater vanuit de regio West-Nederland als het gaat om de werking van het regionale watersysteem, een aangescherpte knelpuntenanalyse (huidige en toekomstige regionale wateraanbod en vraag), de door het landelijk spoor onderscheiden strategieën en effecten van een aantal maatregelen in de regio. Het regionale watersysteem Het aanbod in de waterbalans in regio West-Nederland bestaat uit neerslag, kwel, effluent en inlaat vanuit het hoofdwatersysteem. De regio wordt vanuit vier richtingen voorzien van zoetwater vanuit het hoofdwatersysteem: Nederrijn/Lek/Waal, Hollandse IJssel, Brielse Meer en IJmeer/Randmeren. Aanvulling vanuit het hoofdwatersysteem vormt in een normale situatie minder dan 20% van de aanbodzijde in de waterbalans in de regio, maar is cruciaal in (vooral) de droge perioden. In het huidig beheer van het hoofdwatersysteem worden structurele maatregelen getroffen om zoutindringing vanuit zee bij de nieuwe Waterweg en Noordzeekanaal/ Amsterdam‐Rijnkanaal tegen te gaan. Bij extreem droge omstandigheden wordt gebruik gemaakt van alternatieve aanvoerroutes voor de toevoer van zoetwater, zoals de KWA. Wateraanbod Het huidige aanbod van water in de regionale delen van het hoofdwatersysteem wordt bepaald door de landelijke waterverdeling. Het gewenste wateraanbod kan in droge perioden vanuit het hoofdwatersysteem ter beschikking worden gesteld aan de regio, mits dit vanuit landelijke verdelingsoogpunt toelaatbaar wordt geacht. Watervraag De ondergrond in West-Nederland is zeer bepalend in de typering van de watervraag. Peilhandhaving voor veiligheid (stabiliteit van veenkaden) en het voorkomen van onomkeerbare schade aan veengronden en natuur (categorie 1 verdringingreeks) maken meer dan 50% uit van de watervraag. De watervragende functies in de regio zijn zeer sterk met elkaar verweven en gevoelig voor peilfluctuaties. De watervraag in de regio op basis van gegevens van de waterbeheerders voor augustus 2003 is 74 m³/s. Dit is een aanscherping ten opzichte van de watervraag van 90 m³/s zoals aangegeven in de regionale knelpuntenanalyse versie 1.0 (2011). Volgens de verwachte ontwikkelingen in het W+ scenario kan in West-Nederland de watervraag in augustus 2003 in totaal toenemen tot 85-176 m³/s. Knelpunten Bij een tekort aan water kan geografisch een indeling gemaakt worden in vier knelpuntcategorieën: Verzilting inlaatpunten Onvoldoende rivierafvoer Geen wateraanvoer mogelijk Voorraad overvraagd/uitgeput Door toenemende externe verzilting zullen belangrijke innamepunten in West-Nederland vaker en gedurende langere periodes verzilten en zal de beschikbaarheid van zoet water afnemen. Met de huidige sturing op serviceniveaus treden nu al aanzienlijke zoutschades op in droge jaren. Schade door zout is niet beperkt tot de greenports. Ook natuur en andere teelten, waaronder fruitteelt, ondervinden zoutschade. De helft van de totale schade vindt verspreid plaats over het gebied. Bij hogere chlorideconcentraties neemt deze schade (sterk) toe. Door afname van de rivierafvoer, zullen problemen met droogvallende inlaten en peilbeheer (met name in het oosten) in de toekomst groter worden. In perioden van droogte kunnen op de hogere zandgronden grondwaterstanden sterk uitzakken en kan het vochttekort oplopen. Dit leidt tot toenemende schade voor landbouw en natuur. Pagina 2 van 44
Indien gekozen wordt voor een zout Volkerak-Zoommeer, inclusief alle compenserende maatregelen, zal dit in droge jaren leiden tot beperking van inlaatmogelijkheden vanuit het Brielse Meer. Landelijk onderscheiden strategieën en de regio Gezien de afhankelijkheid van de regio West-Nederland van zoetwateraanvoer uit het hoofdwatersysteem, is een strategie die deze aanvoer borgt zowel in kwantiteit als kwaliteit van belang voor deze regio. Strategieën gericht op marktwerking en ruimtelijke ordening kunnen zeker een bijdrage leveren aan het meer flexibel maken van de watervraag. Gezien de aard van de watervraag bieden zij echter slechts een deeloplossing. In de regio West-Nederland wordt een groot deel van de watervraag bepaald door functies waarvoor het lastig is een economische waarde te bepalen en daarmee ook te borgen dat marktwerking deze functies bediend, bijvoorbeeld veiligheid, natuur en landschap. Effecten van maatregelen nader bekeken Maatregelen in het hoofdwatersysteem zijn bepalend voor de regionale zoetwatervoorziening. Na een eerste verkenning, lijken vooral deeloplossingen voor alternatieve bovenregionale aanvoerroutes vanuit het Brielse Meer, Amsterdam-Rijnkanaal, Lek en Nederrijn het meest gunstige effect te leveren. Met betrekking tot zoutschade moeten de verwachtingen over de handelingsruimte met betrekking tot serviceniveaus niet te hoog worden gesteld. Nader onderzoek en afstemming met sectoren is nodig. Maatregelen gericht op de flexibiliteit van watervraag leveren losstaand een marginale bijdrage aan het verminderen van de totale watervraag, maar kunnen voor specifieke gebieden en/of bepaalde kritieke gebruikers een significant verschil maken. Doorkijk naar fase 3 In april stelt het Platform Zoetwater Regio West-Nederland een overzicht op met vervolgstappen in fase 3. Onderdeel hiervan is de aanpak van de samenwerking met het deelprogramma RijnmondDrechtsteden en de zoetwaterregio's West-Nederland en Zuidwestelijke Delta. In fase 3 wordt het NHI op een aantal punten verbeterd. Deze verbeteringen zijn voor regio West van groot belang om de analyses voor toekomstige ontwikkelingen te kunnen onderbouwen. Tot nu toe zijn de resultaten uit het NHI voor regio West-Nederland slechts beperkt bruikbaar geweest. NHI geeft op veel aspecten een onderschatting of overschatting van de watervraag ten opzichte van de gegevens van waterschappen. NHI klopt voor West-Nederland niet voor beregening, externe verzilting en peilbeheer. Regio West-Nederland wil graag een rol blijven spelen in de aanpassingen van het NHI. De regio’s, sectoren en het landelijke spoor moeten de samenwerking blijven voortzetten.
Pagina 3 van 44
Inhoud 1.
Inleiding ............................................................................................ 5 1.1
Deltaprogramma Zoetwater en de regio West-Nederland ............................................ 5
1.2
De vraag ................................................................................................................................. 6
1.3 Opzet aangescherpte knelpuntenanalyse en effectbepaling bouwstenen WestNederland........................................................................................................................................... 7 2.
3.
4.
5.
Het watersysteem van West-Nederland ...................................................... 8 2.1
De rijkswateren van West-Nederland ............................................................................... 8
2.2
Het regionale watersysteem van West-Nederland........................................................ 10
Het wateraanbod ................................................................................ 13 3.1
Het wateraanbod (huidige situatie) ................................................................................ 13
3.2
Ontwikkeling van het aanbod (2050) .............................................................................. 15
De watervraag.................................................................................... 18 4.1
De watervraag (huidige situatie) ..................................................................................... 18
4.2
Ontwikkeling van de watervraag (2050) ......................................................................... 22
Knelpunten in regio West-Nederland ........................................................ 25 5.1
Inleiding................................................................................................................................ 25
5.2
Verzilting inlaatpunten ...................................................................................................... 26
5.3
Onvoldoende rivierafvoer.................................................................................................. 29
5.4
Geen wateraanvoer mogelijk ........................................................................................... 29
5.5
Voorraad overvraagd/ uitgeput........................................................................................ 29
6.
Landelijke strategieën en handelingsperspectief West-Nederland .................... 30
7.
Bouwstenen en effectbepaling ............................................................... 32
8.
Doorkijk naar fase 3 ............................................................................ 39
Bijlage 1 Overzicht inlaatpunten waterbeheerders West-Nederland .......................... 41 Bijlage 2 Verschil resultaten NHI en gegevens van de waterschappen......................... 42 Bijlage 3 Bronvermelding ............................................................................. 44
Pagina 4 van 44
1. Inleiding 1.1
Deltaprogramma Zoetwater en de regio West-Nederland
Deltaprogramma Zoetwater Het klimaat in Nederland verandert. Bij drogere zomers staat de aanvoer van zoetwater in WestNederland onder druk. Tegelijkertijd zal de vraag naar zoetwater in de periode tot 2050 toenemen. Dat kan dan op lange termijn gevolgen hebben voor bijvoorbeeld recreatie, landbouw, natuur en ruimtelijke ordening. Daarom gaan ministeries, provincies, waterschappen, gemeenten, drinkwaterbedrijven, bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en kennisinstituten na hoe ook in de toekomst genoeg zoetwater behouden kan worden. Dat gebeurt binnen het deelprogramma Zoetwater van het nationale Deltaprogramma. In 2014 neemt het Rijk een deltabeslissing voor de lange termijn strategie voor zoetwater. Daarbij gaat het niet alleen over de verdeling van zoetwater uit de grote rivieren op de lange termijn, maar ook over het serviceniveau, de beïnvloeding van de watervraag en de verdeling van de verantwoordelijkheden en kosten. Daarvoor worden door het Deltaprogramma Zoetwater een knelpuntanalyse uitgevoerd (fase 1, 2010-2011), mogelijke strategieën gegenereerd (fase 2, 2011-2012), kansrijke strategieën uitgewerkt (fase 3, 2012-2013) en de deltabeslissing opgesteld (fase 4, 2013-2014). Op basis van de jaarlijkse mijlpalen kan op al deze punten een bijstelling en actualisatie plaatsvinden. Fase 1 is afgerond met een knelpuntenanalyse. Tot medio 2012 wordt gewerkt aan fase 2. De belangrijkste activiteiten zijn het nader invullen van de urgentie van de knelpunten en het verkrijgen van een eerste beeld van mogelijke strategieën. Om dit te realiseren richt het programma zich in fase 2 op: - Verfijning van de knelpuntenanalyse; - De ontwikkeling van een eerste set toekomstperspectieven en doelen; en - Het ontwikkelen van een eerste set mogelijke strategieën inclusief maatregelen. Ook in fase 2 werkt het programmateam van het Deltaprogramma Zoetwater samen met regio’s, gebruiksfuncties en andere deelprogramma’s. Regio West-Nederland Voor het Deltaprogramma Zoetwater is Nederland opgedeeld in zeven regio's. De regio WestNederland strekt zich uit over de beheergebieden van de hoogheemraadschappen De Stichtse Rijnlanden, Schieland en de Krimpenerwaard, Delfland en Rijnland en de waterschappen Vallei en Eem en Amstel, Gooi en Vecht. Voor deze regio is een bestuurlijk en een ambtelijk platform Zoetwater West-Nederland opgericht. Naast de genoemde waterschappen participeren daarin ook de provincies Noord- en Zuid-Holland, Gelderland en Utrecht, Rijkswaterstaat dienst Utrecht en ZuidHolland en Deltaprogramma Rijnmond-Drechtsteden. Als agendalid participeren hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, waterschap Hollandse Delta en Rijkswaterstaat Dienst Noord-Holland.
Pagina 5 van 44
Deltaprogramma Zoetwater Regio West-Nederland Het belang van zoetwater voor de regio Bij de ontwikkeling van het westen van Nederland is de aanwezigheid van zoetwater een belangrijke vestigingsfactor geweest. Het water in de delta van de grote rivieren wordt van oudsher benut voor transport en watervoorziening. Vandaag de dag telt de regio West-Nederland ruim 5 miljoen inwoners en beslaat het gebied meer dan 450.000 ha. Het is het economische, politieke, demografische en culturele centrum van Nederland. In deze regio bevinden zich de grootste steden, een concentratie van infrastructuur (waaronder de mainports Schiphol en Rotterdam) en grote tuinbouwclusters (greenports en de Food Valley). Meer dan de helft van alle buitenlandse bedrijven in Nederland is in de regio gevestigd. Daarnaast heeft West-Nederland een grote waarde vanwege haar cultuurhistorie, groene ruimte, landschap en water. De aanwezigheid van voldoende zoetwater met de juiste kwaliteit is dus essentieel. De kenmerkende ondergrond van West-Nederland met een groot aantal droogmakerijen en veen- en weidegebieden genereert een belangrijke watervraag. Peilhandhaving is in deze gebieden noodzakelijk. Het duurzaam borgen van een moderne zoetwatervoorziening is dan ook een groot belang waar overheden en sectoren gezamenlijk voor staan.
1.2
De vraag
Deze rapportage levert relevante regionale informatie voor de afronding van fase 2 aan het landelijk spoor voor het aanscherpen van de knelpuntenanalyse en levert inzicht in de zin van maatregelen en de effecten van maatregelen in de regio. De vragen die in deze rapportage beantwoord worden zijn: 1. Hoe verhouden watervraag en -aanbod met bijbehorende benodigde kwaliteit zich voor de (verschillende) gebruiksfuncties in de toekomst (2050) ten opzichte van de huidige situatie (2010)? 2. Welke knelpunten vloeien daaruit voort? 3. Wat bieden de onderscheiden strategieën van het landelijke deelprogramma Zoetwater aan handelingsperspectieven voor de regio? en 4. Wat zijn effecten van maatregelen en bouwstenen?
Pagina 6 van 44
1.3
Opzet aangescherpte knelpuntenanalyse en effectbepaling bouwstenen West-Nederland
Hoofdstuk 2 geeft een toelichting op de werking van het hoofdwatersysteem dat bepalend is voor West-Nederland en de kenmerken van het functioneren van het regionale watersysteem. Dit hoofdstuk is samengesteld door Rijkswaterstaat en de waterschappen. In 2011 heeft Regio West een knelpuntenanalyse opgesteld. De hoofdstukken 3 t/m 5 geven een actualisatie van deze analyse. Hoofdstuk 3 betreft het wateraanbod en is samengesteld in nauwe samenwerking met Rijkswaterstaat dienst Utrecht en Zuid-Holland. Hoofdstuk 4 is geactualiseerd op basis van actuele gegevens zoals ontvangen door de waterbeheerders. Deze zijn vergeleken met modelresultaten uit het NHI. Dit geldt ook voor de cijfers over de toekomstige watervraag. Belangrijke input over verzilting in het hoofdstuk over de watervraag is aangeleverd door Alterra (Stuyt en Van Bakel, 2012). Hoofdstuk 6 gaat in op het handelingsperspectief voor de regio bij de strategieën van het landelijk spoor. Het hoofdstuk geeft een samenvatting van het document ‘Rapportage strategieën en handelingsperspectieven regio West- Nederland’, zoals door het Platform Regio West in november 2011 aangeleverd aan het deltaprogramma Zoetwater als input voor de Zoetwaterweek. In hoofdstuk 7 ‘Bouwstenen en effectbepaling’ geeft Regio West een eerste reactie op een aantal bouwstenen voor het hoofdwatersysteem die relevant zijn voor West-Nederland. De regio heeft zelf elf bouwstenen uitgewerkt voor alternatieve bovenregionale aanvoerroutes van zoetwater en vijf voor het verminderen en/of anders verdelen van de watervraag. De bouwstenen zijn gebaseerd op eerdere studies, expertise van de platformleden en een rapportage over bovenregionale aanvoerroutes (beschikbaar als losse bijlage). Maatregelen met betrekking tot chloride zijn apart uitgewerkt op basis van het onderzoek van Alterra. Hoofdstuk 8 geeft een doorkijk naar fase 3.
NB In deze rapportage is gewerkt met getallen van de waterbeheerders van de kenmerkende droogte en laagwatersituatie in augustus 2003. Hierbij moet worden opgemerkt dat er zich in werkelijkheid ruimtelijke en temporele variaties kunnen voordoen die kunnen afwijken van de geschetste situatie.
Pagina 7 van 44
2. Het watersysteem van West-Nederland Dit hoofdstuk geeft een beeld van de werking van het hoofdwatersysteem dat bepalend is voor West-Nederland en de kenmerken van het functioneren van het regionale watersysteem. Kernpunten Het aanbod in de waterbalans in de regio bestaat uit neerslag, kwel, effluent en inlaat vanuit het hoofdwatersysteem. Regio West-Nederland wordt vanuit vier richtingen voorzien van zoetwater vanuit het hoofdwatersysteem: Nederrijn/Lek/Waal, Hollandse IJssel, Brielse Meer en IJmeer/Randmeren. In het huidig beheer van het hoofdwatersysteem worden structurele maatregelen getroffen om zoutindringing vanuit zee bij de Nieuwe Waterweg en Noordzeekanaal/ Amsterdam‐Rijnkanaal tegen te gaan. In het huidig beheer van regio West-Nederland wordt bij extreem droge omstandigheden gebruik gemaakt van alternatieve aanvoerroutes voor de toevoer van zoetwater, zoals de KWA. In regio West-Nederland is de aard van de ondergrond zeer bepalend voor de zoetwaterbehoefte. Diverse ondergronden kennen een typerende watervraag.
2.1
De rijkswateren van West-Nederland
Huidige aanvoerroutes vanuit het hoofdwatersysteem West‐Nederland wordt vanuit vier richtingen voorzien van zoetwater vanuit het hoofdwatersysteem: vanuit het zuiden via de Nederrijn/Lek/Waal, de Hollandse IJssel, het Brielse Meer (Spui/Bernisse) en vanuit het noorden via het IJmeer/Randmeren.
Herkomst van het inlaatwater in de regio West-Nederland bij normaal beheer
De toevoer van zoetwater naar West‐Nederland wordt grotendeels bepaald door de aanvoer van water door de Rijn, de Maas en de Waal. De verdeling van water over de Rijntakken wordt onderstaand als voorbeeld toegelicht. Pagina 8 van 44
De verdeling van water over de Rijntakken kan deels worden gestuurd via de aanwezige kunstwerken: de stuwen Driel, Amerongen en Hagestein in de Nederrijn en de sluizencomplexen in het Amsterdam-Rijnkanaal. Dit zijn de Prinses Irenesluizen, Prinses Marijkesluizen en de Prins Bernhardsluizen. Of en in welke mate er sturing van water plaatsvindt, hangt samen met de afvoersituatie.
Het watersysteem Betuwepand Amsterdam-Rijnkanaal, Nederrijn, Lek en Waal en het Noordpand van het Amsterdam-Rijnkanaal. De Nederrijn gaat over in de Lek bij de aftakking van de Kromme Rijn (RWS Utrecht, 2012)
Externe verzilting De regio kent twee belangrijke locaties waar zoutindringing vanuit zee plaatsvindt: de Nieuwe Waterweg en Noordzeekanaal/ Amsterdam‐Rijnkanaal. De mate van zoutindringing hangt sterk af van de waterstand op zee en de grootte van de rivierafvoer. Nieuwe Waterweg Het water van de Rijn en de Maas wordt via de open verbinding met zee Locaties van zoutindringing vanuit zee afgevoerd via de Maasmond en gereguleerd afgevoerd via de Haringvlietsluizen. Bij voldoende afvoer van de Rijn wordt zo gespuid dat zo lang mogelijk minimaal 1.500 m³/via de Nieuwe Waterweg wordt afgevoerd. Samen met de getrapte
Pagina 9 van 44
bodemligging (trapjeslijn) van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas wordt hiermee de verzilting van de monding van de Hollandse IJssel zo lang mogelijk tegen gehouden. In extreme situaties (lage rivierafvoeren, hoge waterstanden en wind) reikt de zouttong tot de inlaatpunten in de Hollandse IJssel, tot in de benedenloop van de Lek en (kortdurend) tot Bernisse. Bij een rivierafvoer tussen 1.700 m³/s en 1.100 m³/s bij Lobith laten de Haringvlietsluizen nog maar 50 m³/s door, met het doel om zo lang mogelijk 1.500 m³/s door de Nieuwe Waterweg te sturen, maar toch nog enige verversing van het Haringvliet te hebben. Bij een Rijnafvoer van minder dan 1.100 m³/s bij Lobith gaan de Haringvlietsluizen volledig dicht en wordt al het water afgevoerd via de Maasmond om zoutindringing zoveel mogelijk tegen te houden. Verversing van het Haringvliet vindt dan alleen nog plaats via de zoutriolen in de Haringvlietdam (maximaal ongeveer 8 m³/s). In paragraaf 3.1 wordt toegelicht wat dit betekent voor het wateraanbod aan de regio WestNederland. Noordzeekanaal en Amsterdam‐Rijnkanaal Het Amsterdam‐Rijnkanaal levert samen met de Hollandse IJssel het grootste deel van de aanvoer binnen de regio West‐Nederland (beide 20m- 30m³/s). Vanuit de Lek en Waal kan zoetwater worden aangevoerd en via de sluizen en met het gemaal van IJmuiden wordt water afgevoerd naar de Noordzee. Om te voorkomen dat de zouttong vanuit IJmuiden het Amsterdam‐Rijnkanaal binnendringt, wordt zoetwater vanuit het IJmeer ingelaten om het Noordzeekanaal door te spoelen (Oranjesluizen bij Schellingwoude, 12 m³/s). Vanuit de Lek wordt water ingelaten om het Amsterdam‐Rijnkanaal door te spoelen en peil te handhaven (Prinses Irenesluizen, minimaal 10 m³/s en maximaal 30 m³/s) waarmee een debiet van 10 m³/s bij Weesp in stand wordt gehouden. Dit is nodig om de zouttong vanuit het IJ weg te houden bij het innamepunt voor drinkwatervoorziening Nieuwersluis en om voldoende doorstroming ten behoeve van de energiecentrale te garanderen.
2.2
Het regionale watersysteem van West-Nederland
De wateraanvoer in de regio bestaat uit neerslag, kwel, effluent en inlaat vanuit het hoofdwatersysteem. Een tabel met inlaatpunten van de waterbeheerders vanuit het hoofdwatersysteem is opgenomen in bijlage 1. Onderstaand worden de belangrijkste kernmerken van het regionale systeem toegelicht. Veen en droogmakerijen in het westen en midden van de regio Het regionale watersysteem ten westen van het Amsterdam-Rijnkanaal bestaat uit een aantal boezemsystemen met aangrenzende poldersystemen. In de polders wordt neerslag en opwellend grondwater via het slotenstelsel uitgemalen op het hoger gelegen boezemwater. Een deel van de beheergebieden van Rijnland, De Stichtse Rijnlanden, Schieland en Delfland worden vanuit de Hollandse IJssel voorzien van zoetwater. Belangrijke inlaatpunten liggen bij Gouda (gemaal Pijnacker-Hordijk) en bij Moordrecht (Snelle Sluis). Het beheergebied van Delfland wordt hoofdzakelijk voorzien van zoetwater vanuit het Brielse Meer dat via Spui en Bernisse gevoed wordt door het Haringvliet en vanuit de Oude Maas. Het Amsterdam-Rijnkanaal voorziet een groot deel van de beheergebieden van De Stichtse Rijnlanden en Amstel, Gooi en Vecht van zoetwater. De inlaten van het Kromme Rijngebied zijn gevoelig voor lage rivierstanden. Bij lage rivierstand loopt de inlaatcapaciteit aanzienlijk terug, terwijl de watervraag groot is. Dit probleem wordt deels ondervangen door het plaatsen van noodpompen in het Amsterdam-Rijnkanaal (Caspargauw).
Pagina 10 van 44
Het westen en midden van de regio West-Nederland wordt gekenmerkt door veengebieden (zie kaart met ondergrond op de volgende pagina). Veengebieden zijn gevoelig voor bodemdaling door oxidatie van veen. Dit kan leiden tot schade aan bebouwing, keringen en infrastructuur en tot waterkwaliteitsproblemen. Het proces van de veenoxidatie neemt toe bij hogere temperaturen en langere perioden van droogte, omdat dan scheuren ontstaan waardoor zuurstof nog dieper in de bodem kan doordringen. Oxidatie hangt niet alleen af van de waterkwantiteit (grondwaterpeilen), maar ook van de waterkwaliteit (sulfaat). Diepe droogmakerijen, zoals de Haarlemmermeerpolder, de polder Groot-Mijdrecht en de Zuidplaspolder, hebben een drainerende werking op de omgeving. Daardoor zakken de grondwaterstanden in de omliggende veenweidegebieden en moet extra water worden aangevoerd om verdroging in deze gebieden tegen te gaan. Interne verzilting In de diepe droogmakerijen en kwelpolders in het westelijk en midden deel van de regio komt brakke voedselrijke kwel omhoog. Het grondgebruik in de droogmakerijen bestaat overwegend uit akkerbouw van aardappelen, maïs en graanteelt. Deze teelten zijn gevoelig voor brakke kwel. Waar relevant en waar mogelijk wordt de waterkwaliteit voor deze functies geborgd via doorspoelen. Het verzilte water uit de droogmakerijen wordt uitgeslagen op de boezems en wordt zo verspreid in de omgeving en kan daar negatieve effecten hebben op de functies. In de droogmakerijen waar de meeste brakke kwel omhoog komt, wordt steeds zouter water van grotere diepten opgetrokken. Dit proces is langzaam en omvangrijk en treedt voor een groot deel ook op zonder klimaatverandering. Het is inherent is aan droogleggingen als reactie op peilverlaging van grondwater in de droogmakerij.
Ondergrond in West-Nederland (Oranjewoud, 2011)
Zandgronden in het oosten van de regio De toevoer van zoetwater naar de beheergebieden van De Stichtse Rijnlanden, Amstel, Gooi en Vecht en Vallei en Eem ten oosten van het Amsterdam-Rijnkanaal vindt plaats (via het AmsterdamRijnkanaal) vanuit de Nederrijn (zuidelijk deel) en het IJmeer en de Randmeren (noordelijk deel). Het grootste deel van het gebied ten oosten van het Amsterdam-Rijnkanaal watert vrij af en kent geen mogelijkheden voor waterinlaat op de hogere (zand)gronden van de Utrechtse Heuvelrug en de Veluwe. De bovenlopen van de in deze gebieden gelegen watergangen en beken zijn afhankelijk van Pagina 11 van 44
neerslag en toevoer van grondwater. In droge perioden vallen deze wateren gedurende kortere of langere tijd droog. In perioden van droogte kunnen op de hogere zandgronden grondwaterstanden sterk uitzakken en het vochttekort oplopen. Dit grote vochttekort leidt tot droogteschade bij de landbouw en bedreigt ecologisch waardevolle beken, sprengen en vennen en grondwaterafhankelijke natuurgebieden. Huidig beheer bij extreme droogte Wanneer de inlaatpunten langs de Hollandse IJssel en Nieuwe Maas verzilten, wordt gestopt met water inlaten. Dan treedt incidenteel de Kleinschalige Water Aanvoervoorziening (KWA) in werking om via het beheersgebied van De Stichtse Rijnlanden zoetwater aan te voeren. De capaciteit van de KWA (7 m³/s) is in droge periodes aanzienlijk kleiner dan de waterbehoefte van Rijnland, Delfland en Schieland (25 m³/s). Tijdens het droge voorjaar van 2011 was aanvoer via de KWA voldoende om verzilting van de Hollandse IJssel op te vangen. Technisch gezien zou de KWA vaker ingezet kunnen worden, maar hier zijn extra inspanningen en kosten aan verbonden. Voor de inzet is uitgegaan van 1:10 jaar. In 2003 is besloten om extra zoetwater vanuit het IJmeer via het beheersgebied van Amstel, Gooi en Vecht aan te voeren, de zogenaamde Tolhuissluisroute. De maatregel is een noodmaatregel en ongeschikt voor structureel gebruik, vanwege overlast voor scheepvaart, economische schade voor onder andere de binnenstad van Amsterdam, extra risico’s voor de veiligheid bij onverwachte, zware regenbuien en het verlies van zoetwater (10 m³/s).
Herkomst van het inlaatwater in West-Nederland wanneer de KWA en Tolhuissluisroute in werking treden
Pagina 12 van 44
3. Het wateraanbod Kernpunten Het hoofdwatersysteem is van groot belang voor de zoetwatervoorziening van West-Nederland. Aanvulling vanuit het hoofdwatersysteem vormt naast neerslag, kwel en effluent in een normale situatie minder dan 20% van het totale aanbod in de waterbalans op jaarbasis, maar is cruciaal in (vooral) de droge perioden. Het huidige aanbod van water in de regionale delen van het hoofdwatersysteem wordt bepaald door de landelijke waterverdeling. Vanuit de Rijntakken is er in principe voldoende wateraanbod om aan de verschillende kwantitatieve watervragen te voldoen. Het gewenste wateraanbod kan in droge perioden vanuit het hoofdwatersysteem ter beschikking worden gesteld aan de regio, mits dit vanuit landelijke verdelingsoogpunt toelaatbaar wordt geacht. In het geval van zeer lage Rijnafvoeren moeten keuzes gemaakt worden over de verdeling van afvoer via IJssel, Waal, Lek en AmsterdamRijnkanaal. Bij toenemende droogte en dalende Rijnafvoeren kan er bij lage waterstanden geen water worden ingelaten bij Kromme Rijn inlaat. Externe verzilting neemt toe. Inlaatpunten zullen vaker en langduriger verzilten.
3.1
Het wateraanbod (huidige situatie)
Totale aanbod in de regio Door het jaar heen komt het grootste deel van het water uit neerslag, kwelen effluent. De bijdrage van RWZI-effluent kan voor de regio West-Nederland oplopen tot 25% van de totale waterbalans op jaarbasis. Inlaat vanuit het hoofdwatersysteem vormt in een normale situatie minder dan 20% van de totale waterbalans van de regio op jaarbasis, maar is van cruciaal belang in (vooral) de droge perioden. Aanbod vanuit het hoofdwatersysteem Het huidige aanbod van water in de regio vanuit het hoofdwatersysteem wordt bepaald door de landelijke waterverdeling. Belangrijke punten voor Rijkswaterstaat en het hoofdwatersysteem zijn dat er voldoende en schoon water beschikbaar is voor de inlaatpunten van drinkwater, doorspoeling, het tegengaan van verzilting en scheepvaart. De verdringingsreeks wordt hierbij gevolgd en waterakkoorden worden zolang mogelijk nageleefd. Met het huidige beheer en beleid kan er in principe voldoende water geleverd worden voor de watervraag in de regio West-Nederland. Hierbij is het van belang het onderscheid te maken tussen voldoende wateraanbod en voldoende peil. Het water uit het hoofdwatersysteem komt uit de Nederrijn/Lek/Waal, de Hollandse IJssel, het Brielse Meer (Spui/Bernisse) en het IJmeer/Randmeren. Op basis van het onderzoek ‘Analyse watervraag en waterbeschikbaarheid midden Nederland’ van Rijkswaterstaat Dienst Utrecht (2012) lichten we de situatie vanuit de Nederrijn/Lek/Waal onderstaand specifieker toe. Aanbod Nederrijn/Lek/Waal De waterstanden en debieten op de Rijn worden primair bepaald door de Rijn-afvoer bij Lobith en secundair door het gevoerde beheer (afvoerverdeling) op de Rijntakken. Het beheer van de stuw bij Driel wordt zodanig uitgevoerd dat getracht wordt bij lage Rijnafvoeren een minimaal debiet van 285 m³/s over de IJssel te handhaven. Dit is op 25 m³/s na, die de scheepvaart minimaal nodig heeft op de Nederrijn. Pagina 13 van 44
Bij lage Rijnafvoeren wordt het peil op de Waal op een gegeven moment lager dan het peil op het Betuwepand van het Amsterdam-Rijnkanaal. Op dat moment gaan de Bernhardsluizen bij Tiel open (zijn namelijk maar aan één kant kerend). Gevolg hiervan is dat het peil van het pand Amerongen-Hagestein in open verbinding met de Waal komt te staan en meezakt met het peil van de Waal. De inlaat bij Wijk * In het Deltaprogramma wordt 1989 als matig droog jaar gebruikt bij Duurstede valt hierdoor droog. Bij een afvoer van circa 1.000 m³/s kan de inlaat bij Tabel: Representatieve droge situatie uit de studie van de Kromme Rijn niet meer met volledige Rijkswaterstaat Dienst Utrecht, 2012 capaciteit inlaten vanwege een te laag peil in de Lek. Bij lagere afvoeren ontstaan knelpunten als gevolg van lage rivierwaterstanden. Bij een afvoer van 800 m³/s bij Lobith daalt de waterstand op de Nederrijn tot circa NAP +2,30 m, waardoor de inlaatcapaciteit van de Kromme Rijn sterk wordt bemoeilijkt en minder dan 20% van de maximale capaciteit bedraagt. Bij een peil van NAP +2,10 m is in het geheel geen aanvoer meer mogelijk bij de inlaat bij Wijk bij Duurstede. Een schematisch weergave van een verdeling van een lage afvoer van 800m³/s bij Lobith geeft het volgende beeld:
Waterverdeling conform huidige strategie bij afvoer 800m³/s bij Lobith (RWS Utrecht, 2012) De waterstanden zijn cursief in NAP +m weergegeven, de debieten zijn dikgedrukt in m3/s. MGD is de minst gepeilde diepte op de Waal (de meest kritische locatie voor scheepvaart)
Pagina 14 van 44
Voor regio West-Nederland kan aan een hogere watervraag dan heden voldaan worden. Dit heeft echter grote effecten op andere regio’s en de landelijke waterverdeling. De keuze daarvoor wordt landelijk gemaakt. Kwaliteit van het aanbod Belangrijke innamepunten in West-Nederland kunnen verzilten in periodiek optredende droge zomers door lage rivierafvoeren. Dit gebeurt minimaal eens in de 10 jaar. In de huidige situatie kan door aanpassingen en alternatieve aanvoerroutes in het regionale waterbeheer schade voor functies grotendeels worden voorkomen. Hollandse IJssel De Hollandse IJssel ondervindt in droge jaren hoge zoutconcentraties gedurende lange aaneengesloten perioden. Dit leidt tot een afname van de functionaliteit van de innamepunten langs de Hollandse IJssel. De innamegrens van 250 mg/l wordt in een droog jaar als 1976 (voorkomen eens in de 30 jaar) gedurende circa 1,5 maand overschreden. Dit knelpunt is tot op heden met (gedeeltelijk ad hoc) aanpassingen in het regionale waterbeheer opgevangen. Het Brielse Meer (Spui/Bernisse) De zoutconcentratie bij Bernisse wordt beïnvloed door de getijbeweging, waardoor in het algemeen tijdens hoogwater verzilting op kan treden, vooral bij lage afvoeren van de Rijn. Op het Spui ter hoogte van de Bernisse wordt echter in geen enkel droogtejaar dat in het deelprogramma is opgenomen in de zomerperiode een overschrijding van 150 mg/l berekend die langer dan 48 uur aanhoudt. Dit is een belangrijke conclusie, omdat kortdurende pieken door de bufferwerking van het Brielse Meer overbrugd kunnen worden. De praktijk leert wel, dat het systeem kwetsbaar is en dat er in werkelijkheid hogere waarden gemeten kunnen worden dan in de berekening, zoals in mei en juni 2011. Het beheer van de sluizen is hierbij een gevoelig element. Buiten het zomerhalfjaar, wanneer waterinname voor de waterschappen van minder belang is, wordt de innamegrens frequenter overschreden. Deze overschrijding is wel van belang voor de drinkwaterbedrijven voor drinkwater en de bereiding van proceswater voor de industrie. Nederrijn/Lek/Waal Vanaf rivierafvoeren lager dan 1.700 m³/s verzilt de Nieuwe Maas regelmatig. Om de zoetwatervoorziening te waarborgen vervangt HHSK het innamepunt vanuit de Nieuwe Maas dan door inname vanuit Delfland en/of de Hollandse IJssel. Bij lage afvoeren van de Rijn verzilt de Lek regelmatig onder invloed van de getijdebeweging tot 10 kilometer stroomopwaarts van Kinderdijk. Bij langer durende lage afvoeren kan hier gedurende de gehele getijperiode de concentratie groter zijn dan 150 mg/l. IJmeer/Randmeren Op het Noordzeekanaal komen hoge chlorideconcentraties voor door verzilting via spui- en maalcomplex IJmuiden. Het Noordzeekanaal wordt vanuit het Markermeer doorgespoeld om de externe verzilting te beperken en zodoende de drinkwatervoorziening veilig te stellen. Daarnaast zijn maatregelen in het regionale watersysteem nodig, zoals het doorspoelen van het boezemsysteem van Rijnland vanuit het zuiden, om zoutindringing via de Spaarndammersluis te voorkomen.
3.2
Ontwikkeling van het aanbod (2050)
Met het huidige beleid is er in de toekomst voldoende water te verdelen. De belangrijkste ontwikkeling voor de toekomst voor het wateraanbod van het hoofdwatersysteem zijn klimaatverandering en de bijbehorende Rijnafvoeren. De verwachting is dat het wateraanbod vermindert in de toekomst als gevolg van lage afvoeren.
Pagina 15 van 44
Ter illustratie, geven verschillende klimaatscenario’s het volgende effect op het debiet van de Nederrijn: Nederrijn 1976 – 2006 1976 2003
Huidig 47 12 7
G 47 12 8
G+ 93 13 9
W 48 12 8
W+ 142 16 10
Overzicht van aantal decaden waarin het debiet in de Nederrijn onder het gewenste debiet van 23 m³/s ligt (wat niet voldoende is voor voldoende aanvoer naar het Amsterdam-Rijnkanaal) van 1976 tot 2006, 1976 en 2003 (Bron: Pilot Waterverdeling NHI Viewer case Betuwepand Amsterdam-Rijnkanaal, Deltares 2011)
Ontwikkeling van de kwaliteit Het gevolg van (een deel van) de klimaatscenario’s is dat rivierafvoeren lager worden (en de zeespiegel stijgt) waardoor de externe verzilting toeneemt. Belangrijke innamepunten in WestNederland zullen daardoor vaker en gedurende langere periodes verzilten. Hollandse IJssel In de Hollandse IJssel nemen de chlorideconcentraties fors toe in het G+ en het W+ scenario. Hogere zoutconcentraties die gedurende langere aaneengesloten perioden optreden in droge jaren leiden tot een sterke afgenomen functionaliteit van de innamepunten langs de Hollandse IJssel. De periode dat de innamegrens van 250 mg/l in 2050 (W+, droog jaar als 1976) wordt overschreden zou ruimschoots verdubbelen (van ca. 1,5 maand naar ca. 3 maanden) en vaker optreden. Overschrijding van een innamegrens van 600 mg/l wordt berekend op ca. 2 maanden. Er ontstaat een serieus knelpunt, ondanks onzekerheden in de modellering van de Hollandse IJssel (nader onderzoek is nodig). Het Brielse Meer (Spui/Bernisse) Met het W+ scenario zal de huidige innamegrens van 150 mg/l in een droog jaar (1:30) niet vaker overschreden worden. Overschrijding van de innamegrens door externe verzilting treedt met name op in herfst/winter en heeft in dat deel van het jaar weinig gevolgen voor de waterschappen. Voor andere partijen die water inlaten heeft dit mogelijk wel gevolgen. De functionaliteit van het Brielse Meer is afhankelijk van meerdere factoren (interne verzilting, toename onttrekkingen, doorspoelmogelijkheid etc.) dan alleen de zoutconcentratie bij Bernisse. Dit dient nader uitgewerkt te worden om een beter beeld van de beschikbare waterkwantiteit en kwaliteit te krijgen. Andere mogelijke ontwikkelingen in de Zuidwestelijke Delta zouden in de toekomst wel kunnen leiden tot meer verzilting van het innamepunt Bernisse. Zo veroorzaakt een zout Volkerak-Zoommeer (inclusief alle compenserende maatregelen) bij lage rivierafvoeren een verhoging van de chlorideconcentratie met maximaal 50 mg/l bij Bernisse, en daarmee een langer durende overschrijding van de innamegrens. Nederrijn/Lek/Waal Onder invloed van de klimaatscenario’s zal de Nieuwe Maas in droge perioden steeds meer verzilten; het zal eerder optreden, langer duren en met hogere concentraties. Innamepunten langs de Nieuwe Maas moeten dan op termijn verplaatst worden. Mogelijk zijn ook maatregelen bij sluizen nodig om extra zoutindringing vanaf de Nieuwe Maas tegen te gaan. Externe verzilting op de Lek heeft hetzelfde karakter als op de Hollandse IJssel, langdurig en aaneengesloten. De overschrijding van een zoutgehalte van 250 mg/l langer dan 48 uur (bij W+ in een extreem droog jaar) loopt door tot Schoonhoven en kan oplopen tot ongeveer een maand. Dit heeft consequenties voor inlaatpunten van drinkwaterbedrijven. Pagina 16 van 44
Aaneengesloten perioden van verzilting met een overschrijding >48 uur in de zomer In dagen Monding Hollandse IJssel Stormvloedkering Krimpen aan de IJssel Gemaal Gouda Gemaal Snelle Sluis Lek ter hoogte van Nieuwegein Lek ter hoogte van Schoonhoven Lek bij gemaal Krimpenerwaard Inlaat Bernisse
Groter dan 250 mg/l, 1976
Groter dan 250 mg/l, 1976
Groter dan 600 mg/l, 1976
Groter dan 600 mg/l, 1976
huidig 8,5 19,0 41,9 41,8 0,0 0,0 0,0 0,0
W+ 67,0 77,4 86,9 87,1 0,0 17,2 22,4 0,0
Huidig 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
W+ 30,0 39,2 54,3 54,2 0,0 0,0 0,0 0,0
Uit: Werkdocument Externe verzilting Rijn-Maasmonding en aanvullende rekenresultaten (Deltares, 2012)
Noordzeekanaal/ Amsterdam-Rijnkanaal Onder invloed van de klimaatscenario’s neemt de externe verzilting van het Noordzeekanaal/ Amsterdam-Rijnkanaal toe. Als voldoende water beschikbaar is kan dit worden voorkomen door het doorspoeldebiet vanuit het IJmeer te vergroten. Peilverandering op het IJsselmeer/Markermeer kan echter ook leiden tot beperking van de inlaatmogelijkheden voor West-Nederland, waardoor naast de zoetwatervoorziening ook de bestrijding van externe verzilting op het Noordzeekanaal in het geding komt. Naar de mogelijke effecten van de vergroting van spui- en maalcomplex IJmuiden in 2016 wordt onderzoek gedaan.
Pagina 17 van 44
4. De watervraag Kernpunten In West Nederland zijn de watervragende functies zeer sterk met elkaar verweven en gevoelig voor peilfluctuaties. Veiligheid en onomkeerbare schade aan veengronden en natuur (categorie 1 verdringingreeks) maken meer dan 50% uit van de watervraag. Volgens de verwachte ontwikkelingen in het W+ scenario kan in West-Nederland de watervraag in augustus 2003 in totaal toenemen van 74 m³/s tot 85-176 m³/s. NHI geeft op veel aspecten een onderschatting of overschatting van de watervraag ten opzichte van de gegevens van waterschappen. NHI klopt voor West-Nederland niet voor beregening, externe verzilting en peilbeheer. De wijze waarop sturing is meegenomen is waarschijnlijk de oorzaak van de verschillen. Een goede afstemming over uitgangspunten is nodig.
4.1
De watervraag (huidige situatie)
De watervraag van de waterbeheerders voor het beheergebied van West-Nederland voor augustus 2003 is 74 m³/s. Dit is een aanscherping ten opzichte van de watervraag van 90 m³/s zoals aangegeven in de regionale knelpuntenanalyse versie 1.0 (2011). Het verschil zit vooral in lagere watervraag voor een aantal inlaten vanuit de Nederrijn/Lek/Waal. Voor zowel de knelpuntenanalyse van 2011 als de actualisatie in 2012 geldt dat de Watervraag van de waterbeheerders in regio West-Nederland onttrekkingen voor drinkwaterbedrijven en voor augustus 2003 (voor regionale knelpuntenanalyse 2.0, eventuele andere sectoren uit het 2012) hoofdwatersysteem niet zijn meegenomen (de onttrekkingen van Waternet van het Lekkanaal en Amsterdam-Rijnkanaal zijn wel meegenomen). Deze inlaatpunten worden los van de regionale knelpuntenanalyse van de waterbeheerders door het landelijke Deltaprogramma Zoetwater meegenomen. Het doorspoelen van het Noordzeekanaal (10 m³/s) en het doorspoelen van het Amsterdam-Rijnkanaal (10 tot maximaal 20 m³/s) is ook niet meegenomen in deze watervraag. Met de watervraag van het Noordzeekanaal en Amsterdam-Rijnkanaal moet wel rekening worden gehouden. Onderstaand wordt de watervraag van de waterschappen in regio West-Nederland nader omschreven per type watergebruik en per functie. Waar relevant wordt een reflectie gegeven op gegevens van het NHI (versie 2.1). Ook worden eisen met betrekking tot chloride aangegeven. Watervraag per type gebruik De watervraag per type gebruik is voor augustus 2003 in kaart gebracht op basis van cijfers van de watervraag van de betrokken waterbeheerders en gegevens van het NHI. De verschillende typen gebruik worden in Box 1 kort toegelicht.
Pagina 18 van 44
Box 1. Toelichting typen gebruik regio West- Nederland Peilhandhaving Voor de stabiliteit van de waterkeringen, maaivelddaling en constructieve schade is het belangrijk dat het waterpeil in de boezems en een groot deel van de polders gehandhaafd blijft, met name in de veengebieden. Peilhandhaving is ook van belang om onomkeerbare natuurschade te voorkomen en voor diverse andere functies zoals scheepsvaart, recreatie en landbouw. Doorspoelen Doorspoelen wordt toegepast om een goede waterkwaliteit te handhaven door stroming en/of verdunning. Doorspoelen kan gericht zijn op de effecten van brakke kwel maar ook op nutriënten van landbouwgebieden en/of afvalwaterzuiveringsinstallaties (o.a. vanwege KRW doelen) of het voorkomen van stilstaand water (stank, zuurstofloosheid, algengroei). De Amstel kan niet worden doorgespoeld omdat sturingswerken ontbreken en wordt in de zomer dus brak. Beregening Door te beregenen kan in perioden met een neerslagtekort voorkomen worden dat door vochttekort in de bodem aanzienlijke droogteschade (zowel schade aan gewassen/bomen als verlies van de oogst) ontstaat in akkerbouwgebieden en gebieden met (kapitaalintensieve) vollegrondtuinbouw, fruitteelt, bollenteelt en boomteelt. Ook de glastuinbouw in West-Nederland is voor een gedeelte afhankelijk van oppervlaktewater. Voor het in stand houden van sportvelden en de greens van golfbanen wordt in droge perioden eveneens beregend. De benodigde hoeveelheid water voor de beregening van sportvelden is niet bijzonder groot, terwijl de schade aan de velden aanzienlijk is als er geen water beschikbaar is. In het voorjaar wordt in de fruitteelt gebruik gemaakt van beregening voor nachtvorstbestrijding. Onttrekkingen Waternet onttrekt op twee punten water aan het Lekkanaal en Amsterdam-Rijnkanaal ten behoeve van de drinkwatervoorziening en industrie.
Tabel 4.1 laat de watervraag voor de verschillende typen gebruik zien. Deze tabel is gebaseerd op gegevens van de waterbeheerders en resultaten uit het NHI. De totale watervraag voor de regio op basis van gegevens van de waterbeheerders is significant hoger dan de regionale watervraag in het NHI. Peilhandhaving omvat een groot deel van de watervraag, helemaal in tijden van droogte. Het NHI berekent verhoudingsgewijs een lagere watervraag voor doorspoelen. Voor beregenen berekent het NHI verhoudingsgewijs een hogere watervraag voor deze regio. Een verdiepende toelichting op de verschillen is opgenomen in bijlage 2.
Gegevens regio augustus 2003, (regionale knelpuntenanalyse 2.0) NHI, maximale vraag Huidig 1967, gemiddeld jaar NHI, maximale vraag Huidig 1976, extreem droog jaar
Peilhandhaving
Doorspoelen
Beregenen
Onttrekkingen
Totaal
39,9
18,9
9,0
6,5
74,3
26,7
6,5
10,2
2,9
46,3
38,4
6,5
12,3
2,9
60,1
Tabel 4.1. Gegevens per type gebruik in m³/s voor huidig augustus 2003, NHI 1967 en NHI 1976 voor regio West-Nederland NB Het doorspoelen van het Amsterdam-Rijnkanaal en het Noordzeekanaal is niet meegenomen in deze tabel.
In extreme omstandigheden is extra zoet water nodig voor de inzet van noodmaatregelen, zoals de KWA.
Pagina 19 van 44
Watervraag per functie Om de watervraag per functie in beeld te brengen zijn de watervragende functies uit de verdringingsreeks gehanteerd. Een analyse van de meetgegevens van de waterschappen van augustus 2003 laat zien dat het grootste deel van de watervraag (iets meer dan 50%) onder categorie 1 van de verdringingsreeks valt, betrekking tot de stabiliteit van veenkaden en voorkomen van onomkeerbare schade aan veenbodems en natuur. Voor categorie 2.1 Drinkwatervoorziening en 3.B proceswater geldt dat alleen de twee onttrekkingen van Waternet uit het hoofdwatersysteem zijn meegenomen.
Watervraag in m³/s per functie op basis van gegevens van de regio (regionale knelpuntenanalyse 2.0)
Veiligheid (categorie 1) en verwevenheid van functies De watervragende functies in West-Nederland zijn sterk met elkaar verweven en gevoelig voor peilfluctuaties. Vrijwel het gehele gebied wordt door waterkeringen beschermd tegen overstromingen. Een aanzienlijk deel van deze keringen (veenkaden) is wat stabiliteit betreft gevoelig voor peilfluctuaties. Daarnaast kunnen peilfluctuaties leiden tot structurele schade of onomkeerbare processen, zoals bodemdaling in landbouwgebieden en het verdwijnen van flora en fauna in natuurgebieden. De watervoorziening voor peilbeheer is cruciaal en valt daarom in de hoogste categorie van de verdringingsreeks. In de landelijke waterverdeling zal zelfs in de droogste perioden zoetwater naar West-Nederland moeten worden aangevoerd voor peilhandhaving voor categorie 1 van de verdringingsreeks.
Pagina 20 van 44
Watervragende functies in categorie 1 van de verdringingsreeks voor zoetwatervoorziening (veiligheid en onomkeerbare schade) (Oranjewoud, 2011)
De andere watervragen voor bijvoorbeeld doorspoelen en beregenen zijn door het functioneren van het regionale watersysteem nauwelijks los van elkaar te zien. Daardoor is het vrijwel niet mogelijk te sturen op een bepaalde hoeveelheid zoetwater van een specifieke kwaliteit voor een specifieke watervragende functie. Peilbeheer bepaalt in de kritische periode meer dan 50% van de vraag en andere vragen in de verdringingsreeks liften tot op zekere hoogte hierop mee. Hierdoor kent de verdringingsreeks beperkingen voor het sturen op een bepaalde hoeveelheid zoetwater voor een specifieke watervragende functie (kwantiteitsbeheer). Chloriderichtlijnen Bij verzilting overtreft de chlorideconcentratie de grenswaarde die voor het beheer wordt gehanteerd. Die grenswaarde is in principe gebaseerd op de eisen van de gebruiksfuncties (serviceniveau). Vooral het westelijk deel van West-Nederland, waar onder meer 4 greenports en diverse Natura2000 gebieden zijn gelegen, is afhankelijk van inlaatpunten die kunnen verzilten. In Natura2000 gebieden (bijvoorbeeld Nieuwkoopse Plassen en Reeuwijk) gelden chloridenormen vanuit de KRW (grenswaarde 200 Cl mg/l). Voor de boezemwateren van enkele waterschappen geldt een norm tussen de 150 en 300 mg/l. Deze kan verschillen per watergang, mede afhankelijk van eutrofiëring en het standstill principe. Voor drinkwatervoorziening geldt een norm van 150 mg Cl/l.
Pagina 21 van 44
Gebieden die vanuit de boezem worden gevoed waarvoor wateraanvoer nodig is
4.2
Ontwikkeling van de watervraag (2050)
Verandering van klimaat en ontwikkelingen op het gebied van ruimtelijk ordening zijn van invloed op de ontwikkeling van de watervraag. Het meest extreme KNMI-scenario W+ heeft in West-Nederland negatieve gevolgen voor de rivierafvoer, grondwaterstanden en bodemvocht, verzilting en oppervlaktewater. Daarbij kan de watervraag voor peilbeheer 15 tot 30 % toenemen (W+ 2050, “droog jaar: 1989”). Dit is uitgaande van actuele verdamping. De beregeningsvraag (ca. 10% van de totale watervraag) neemt dan bovendien ca. 60% toe. Ook dan zal het bodemvocht tekort toenemen als gevolg van de grotere verdamping, de afname van de zomerneerslag. Voor West-Nederland zal de het bodemvochttekort gemiddeld toenemen van circa 40 mm naar 90 mm (W+ 2050, “droog jaar: 1989”). Om dit volledig te compenseren zou de beregeningsvraag zelfs een factor 10 toenemen. Omdat het NHI en de studie van het LEI/Alterra (‘Landbouw in een veranderende delta: toekomstscenario’s voor zoetwatergebruik’) op dit moment niet voldoende input geven om bovenstaande ontwikkelingsverwachting aan te passen, zijn de genoemde percentages gebruikt om te kijken wat de ontwikkelingsverwachting W+ voor de gemeten gegevens van augustus 2003 zijn. Tabel 4.2 geeft een overzicht van gemeten gegevens van augustus 2003, een minimale en maximale variant ‘W+ aug 2003’ en uit het NHI de maximale watervraag voor W+ 1967 en 1976.
Pagina 22 van 44
Gegevens regio augustus 2003, (regionale knelpuntenanalyse 2.0) Gegevens regio augustus 2003, (regionale knelpuntenanalyse 2.0), extrapolatie W+ minimaal Gegevens regio augustus 2003, (regionale knelpuntenanalyse 2.0), extrapolatie W+ maximaal NHI, maximale vraag W+ 1967, gemiddeld jaar NHI, maximale vraag W+ 1976, extreem droog jaar
Peilhandhaving
Doorspoelen
Beregenen
Onttrekkingen
Totaal
39,9
18,9
9,0
6,5
74,3
45,9
18,9
14,4
6,5
85,7
51,9
18,9
99,0
6,5
176,3
26,1
6,5
10,5
2,9
46,0
38,8
6,5
11
2,9
59,2
Tabel 4.2. Gegevens per type gebruik in m³/s voor augustus 2003, ‘W+ augustus 2003’, NHI W+ 1967 en NHI W+ 1976 voor regio West-Nederland
Volgens de verwachte ontwikkelingen in het W+ scenario kan in West-Nederland de watervraag in augustus 2003 in totaal toenemen van 74 m³/s tot 85 - 176 m³/s. Dit is wederom fors hoger dan de verwachte toename in de watervraag voor West-Nederland zoals berekend op basis van het NHI. Daarbij blijkt uit de gegevens van het NHI dat er geen verschil zit in de maximale watervraag huidig en W+ 1976. Volgens het NHI ligt dit gebrek aan verschil aan het lange termijn effect van bodemdaling en het feit dat infiltratie minder wordt doordat oppervlaktepeilen dalen. Het NHI hanteert de aanname dat bij overschrijding van de chloridegrens bij innamepunten de waterinname stopt en de waterschappen de oppervlaktewaterpeilen laten uitzakken. Deze aannames komen niet overeen met het feitelijke waterbeheer en vragen nadere afstemming. Ook de aannames rondom beregening vragen om verdere afstemming. Een eigen studie van HDSR laat zien dat voor het W+scenario HDSR een grotere bandbreedte berekent dan het NHI. Een lagere watervraag voor beregening als alleen de fruitpercelen beregend worden (ca. factor 2) en een veel hogere watervraag voor beregening als alle landbouwpercelen beregend worden (ca. factor 5,5). Het is onduidelijk of in het NHI aannames zijn gedaan over een grotere zelfvoorzienendheid van de glastuinbouw, of het areaal landbouw is afgenomen door verstedelijking. Het is daarom belangrijk om duidelijkheid te krijgen over de wijze waarop oppervlaktewatergebruik door de glastuinbouw in NHI zit. Grondwaterstanden De gemiddelde laagste grondwaterstand, die aan het eind van de zomer voorkomt, daalt op een aanzienlijk aantal locaties in Nederland met meer dan 25 cm. In West-Nederland komen ook locaties voor waar geen verandering van de grondwaterstand optreedt. Dit heeft ermee te maken dat niet alleen het neerslagtekort in de zomer bepalend is, maar ook de mate van grondwateraanvulling door toenemende neerslag in de winter. Verwacht wordt dat de jaarlijks gemiddelde hoeveelheid kwel in de duingebieden en diepe droogmakerijen van West-Nederland toeneemt ten opzichte van de huidige situatie. Dalende grondwaterstanden en afname van de waterstroming hebben een negatief effect op de waterkwaliteit en specifieke stromingminnende organismen. Droogval van sprengenkoppen, vennen en gehele beeklopen heeft ernstige consequenties voor de waterecologie, waarbij ecologisch herstel vele jaren kan duren.
Pagina 23 van 44
Kwaliteit In de droogmakerijen waar de meeste brakke kwel omhoog komt, wordt steeds zouter water van grotere diepten opgetrokken. Dit proces is langzaam en omvangrijk en treedt voor een groot deel ook op zonder klimaatverandering. Het is inherent aan droogleggingen als reactie op peilverlaging van grondwater in de droogmakerij. Volgens ramingen van Deltares kan de zoutvracht van de grote droogmakerijen nog10-30% toenemen naar 2050. Om hetzelfde serviceniveau te handhaven zou de watervraag dus toenemen.
Pagina 24 van 44
5. Knelpunten in regio West-Nederland Kernpunten Met de huidige sturing op serviceniveaus treden nu al aanzienlijke zoutschades op in droge jaren. Schade door zout is niet beperkt tot de greenports. Ook natuur en andere teelten, waaronder fruitteelt, ondervinden zoutschade. De helft van de totale schade vindt verspreid plaats over het gebied. Bij hogere chlorideconcentraties neemt die schade (sterk) toe. Door toenemende externe verzilting zullen belangrijke innamepunten in West-Nederland vaker en gedurende langere periodes verzilten en zal de beschikbaarheid van zoet water afnemen. Dit kan schade betekenen voor diverse gebruiksfuncties. Door afname van de rivierafvoer, zullen problemen met droogvallende inlaten en peilbeheer (met name in het oosten) in de toekomst groter worden. In perioden van droogte kunnen op de hogere zandgronden grondwaterstanden sterk uitzakken en het vochttekort oplopen. Dit leidt tot toenemende schade voor landbouw en natuur. Indien gekozen wordt voor een zout Volkerak-Zoommeer, inclusief alle compenserende maatregelen, zal dit in droge jaren wel leiden tot beperking van inlaatmogelijkheden vanuit het Brielse Meer.
5.1
Inleiding
Dit hoofdstuk geeft de knelpunten tussen het aanbod en de vraag naar zoetwater, nu en in de toekomst. De verwachting is dat het wateraanbod vermindert in de toekomst als gevolg van lagere rivierafvoeren. Daarnaast wordt in het kader van het Deltaprogramma de waterverdeling mogelijk herbepaald. Deze verdeling is van belang voor de wateraanvoer naar West-Nederland. Het wateraanbod in de regio is afhankelijk van landelijke besluiten over waterverdeling en de watervraag van andere regio’s. Bij een tekort aan water kan geografisch een indeling gemaakt worden in vier knelpuntcategorieën. Deze zijn weergegeven in onderstaand figuur: Verzilting inlaatpunten Onvoldoende rivierafvoer Geen wateraanvoer mogelijk Voorraad overvraagd/uitgeput
Zout
Peil
Geen aanvoer
Ieder knelpunt wordt kort toegelicht. Pagina 25 van 44
5.2
Verzilting inlaatpunten
Het gevolg van (een deel van) de klimaatscenario’s is dat rivierafvoeren lager worden en de zeespiegel stijgt. Belangrijke innamepunten in West-Nederland zullen daardoor vaker en gedurende langere periodes verzilten. De volgende knelpunten zullen onder invloed van het W+ scenario in een jaar vergelijkbaar met 1976 optreden of groter worden. Hollandse IJssel In de huidige situatie is er 1/10 jaar verlies van de functionaliteit gedurende ca. 1 maand. Dit knelpunt wordt groter. De functionaliteit van innamepunten langs de Hollandse IJssel zal fors afnemen, niet alleen bij de huidige innamegrens van 250 mg/l, maar ook bij een innamegrens van 600 mg/l. Het knelpunt kan niet met doorspoelen en ad hoc maatregelen voorkomen worden. Aanvullende maatregelen zijn nodig. Het Brielse Meer (Spui/Bernisse) Er lijkt geen knelpunt te ontstaan bij Bernisse door externe verzilting als gevolg van klimaatverandering. De huidige functionaliteit blijft bestaan, maar de speelruimte wordt wel kleiner. Indien gekozen wordt voor een zout Volkerak-Zoommeer, inclusief alle compenserende maatregelen, zal dit in droge jaren wel leiden tot beperking van inlaatmogelijkheden vanuit het Brielse Meer. Nieuwe Maas / Lek In de huidige situatie is op de Nieuwe Maas in droge periodes een verlies van functionaliteit van innamepunten. Dit knelpunt wordt groter en treedt zoveel frequenter op dat maatregelen noodzakelijk zijn. Er ontstaat een knelpunt bij sluizen door frequentere verzilting. Hiervoor zijn maatregelen noodzakelijk. Er ontstaat een knelpunt op de Lek: verlies van functionaliteit van innamepunten voor drinkwaterbedrijven. Noordzeekanaal / Amsterdam-Rijnkanaal Om te voorkomen dat het Amsterdam-Rijnkanaal vanuit het noorden verzilt (door verzilting van het Noordzeekanaal vanuit zee) wordt het Noordzeekanaal doorgespoeld en daarmee het Amsterdam-Rijnkanaal zoet gehouden. In de huidige situatie is er voldoende doorspoelwater om de drinkwatervoorziening veilig te stellen. In de toekomst kan onder invloed van klimaatverandering de doorspoeling van het Noordzeekanaal onder druk komen te staan door lager peil van het Markermeer. In dat geval is er meer doorspoeling van het Amsterdam-Rijnkanaal nodig om het zout tegen te houden. Zoutindringing vanuit het Noordzeekanaal via de Spaarndammersluis trekt de boezem van Rijnland in en kan de Bollenstreek bereiken. Dit wordt beperkt met doorspoelen van het boezemsysteem van Rijnland via aanvoer uit de Hollandse IJssel en maatregelen bij de Spaarndammersluis. Concluderend ontstaan er op diverse locaties bij uitwisselingspunten met het hoofdwatersysteem knelpunten voor regio West-Nederland door toename van externe verzilting. Op onderdelen zijn er nog grote onzekerheden in de modellering, waardoor nadere uitwerking noodzakelijk is. Schade door zout In de eerste fase van de knelpuntenanalyse is discussie ontstaan over de gehanteerde serviceniveaus. Deze worden in Nederland niet uniform toegepast voor dezelfde functies. Daarnaast is de relatie met de daadwerkelijke zoutschade niet helder (Alterra: Stuyt en Van Bakel, 2011). Hoofdstuk 7 gaat dieper in op de handelingsruimte voor serviceniveaus. Pagina 26 van 44
Uitgevoerd wetenschappelijk onderzoek (Alterra: Stuyt en Van Bakel, 2012) moet in fase 3 verrijkt worden door afstemming met sectoren en meer inbreng van gebiedskennis. Desalniettemin kunnen op basis van het beschikbare onderzoek enkele inzichten ten aanzien van schade worden gegeven: Alterra heeft schadefuncties voor meer en minder gevoelige teelten afgeleid. Als deze worden toegepast in West-Nederland, blijkt de schade door zout zich niet alleen tot de greenport clusters te beperken. Ook buiten deze gebieden komen gevoelige teelten voor. De gevolgen voor jaarrond chlorideconcentraties van 250, 500 en 750 Cl mg/l zijn doorgerekend. Zeker bij 750 mg/l komt in een groot deel van het gebied aanzienlijk schade voor (>€10.000/ha) (zie figuren hieronder). Een gebied als Boskoop heeft dan vrijwel geen opbrengst meer. Glastuinbouw onttrekt water uit meerdere bronnen. Een deel van de glastuinbouw gebruikt oppervlaktewater en is daarmee zeer zoutgevoelig. Een groot deel van de watervraag van de glastuinbouw komt uit onttrekkingen uit het grondwater. Deze onttrekkingen zijn niet meegenomen in de resultaten. Binnen enkele jaren worden restricties gesteld aan brijnlozingen. Dit heeft mogelijk effect op de zoetwatervraag uit het oppervlaktewater.
Gevoeligheidsanalyse schade bij chlorideconcentraties van 250 mg/l (boven) en 750 mg/l (onder) (Alterra: Stuyt en Van Bakel, 2012)
Pagina 27 van 44
Een berekening met de Alterra schadefuncties gecombineerd met NHI berekeningen is toegepast voor het beheergebied van Rijnland. In de huidige situatie wordt in een 10% droog jaar de totale schade berekend op € 25 miljoen. Er treedt duidelijk schade op bij Boskoop en de Bollenstreek, maar meer dan de helft van de schade treedt daar buiten op. De gevolgen van hogere chlorideconcentraties voor natuur zijn bekeken door Alterra (Paulissen, 2012). De natuur kan in principe in een groot deel van het gebied als ‘zeer gevoelig voor zout’ worden gekarakteriseerd (zie figuur). Het merendeel is echter terrestrische natuur waar (tijdelijk) verhoogde chlorideconcentraties in sloten niet direct tot blootstelling van de natuurwaarden leiden. De schaderisico's zijn daardoor beperkt. Een uitzondering vormen laagveen gebieden als de Nieuwkoopse Plassen, Reeuwijk en de Vechtplassen. Hier zijn zeer gevoelige drijvende kragges, kranswieren en laagveen waar wellicht wel schade kan optreden. In deze Natura2000 gebieden gelden ook chloridenormen vanuit de KRW (grenswaarde 200 Cl mg/l). Welke (onomkeerbare) schaderisico's daadwerkelijk spelen vergt nader onderzoek.
Geschatte gevoeligheid van zout voor natuurbeheertypen (Alterra: Paulissen, 2012) NB In de huidige situatie komt zout niet op al deze plekken.
Er is onvoldoende inzicht in de effecten van zout op aquatische natuur. KRW-doelen worden mogelijk niet gehaald als een systeem vooral zoet is en soms zout. Het is bovendien onduidelijk wat het effect is op de belevingswaarde van sloten. Dit moet nader onderzocht worden.
Concluderend kan worden gesteld dat, volgens het beschikbare wetenschappelijke onderzoek, reeds met de huidige sturing op serviceniveaus aanzienlijke zoutschades van tientallen miljoenen euro's optreden in droge jaren. Bij hogere chlorideconcentratie neemt die schade (sterk) toe. NB De resultaten moeten als voorlopig worden beschouwd, omdat de sectoren nog onvoldoende zijn betrokken.
Pagina 28 van 44
5.3
Onvoldoende rivierafvoer
Bij onvoldoende rivierafvoeren kan het waterpeil in het HWS in delen van West-NL te laag worden, waardoor inlaatpunten droog komen te vallen. Onvoldoende rivierafvoer is op dit moment al een probleem voor West-Nederland, bijvoorbeeld in de Kromme Rijn. Bij lage waterstanden op de Nederrijn kan bij de inlaat van Wijk bij Duurstede onvoldoende water worden ingelaten voor het Kromme Rijngebied. Omdat de verwachting is dat door klimaatverandering de Rijnafvoer zal afnemen, zullen problemen met te lage peilen in de rivieren in de toekomst groter worden. Schade door watertekort Toenemend watertekort kan schade betekenen voor gebruiksfuncties. Als voorbeeld is voor HDSR het geschatte droogtebeeld voor de zomer weergegeven in onderstaande tabel. Droogvallenede inlaten leiden tot aanzienlijke schade voor de fruitteelt. Fruitteelt Zeer droog jaar W+
ca. € 14,7 miljoen
(€14,3 miljoen Kromme Rijn + €0,4 miljoen Utrechtse Heuvelrug)
In een situatie van nachtvorstbestrijding (speelt in het voorjaar) is er in één keer veel water nodig voor het sproeien van de gewassen. Deze watervraag is in de intensieve fruitteelt gebieden veelal groter dan de maximale watervraag in droge augustusmaanden. Voor fruitteelt wordt ingeschat dat eens in de twintig jaar een nachtvorstschade van € 5 miljoen kan optreden, zowel voor de huidige situatie als voor 2050. De schades zijn indicatieve, voorlopige schades, die nog nader worden onderbouwd met de sector.
5.4
Geen wateraanvoer mogelijk
Dit knelpunt speelt in de regio West-Nederland op de flanken van de vrij afwaterende zandgronden van de Utrechtse Heuvelrug en Veluwe en het duingebied langs de Noordzeekust. In perioden van droogte kunnen op de hogere zandgronden grondwaterstanden sterk uitzakken en het vochttekort oplopen. Het vochttekort neemt in deze gebieden meer toe dan in de rest van West-Nederland (gemiddeld ca. een verdubbeling bij W+). Het vochttekort leidt tot droogteschade bij de landbouw en bedreigt ecologisch waardevolle beken, sprengen en vennen en grondwaterafhankelijke natuurgebieden. In droge perioden vallen deze wateren gedurende kortere of langere tijd droog. In perioden van droogte zakt ook de kwelstroom op een lager niveau weg, zodat processen als verzuring en eutrofiëring van de bodemgrond binnen grondwaterafhankelijke natuurgebieden toenemen. Door verslechtering van de waterkwaliteit, afname van de waterstroming (onder andere sprengen en beken) en lagere grondwaterstanden kunnen de doelen van de KRW, zowel in de Natura2000 gebieden als daarbuiten, onder druk komen te staan. Bij de droge scenario’s lijkt een deel van de natuurdoelstelling niet meer realiseerbaar.
5.5
Voorraad overvraagd/ uitgeput
Peilverandering op het IJsselmeer/Markermeer kan leiden tot beperking van de inlaatmogelijkheden voor West-Nederland, waardoor naast de zoetwatervoorziening ook de bestrijding van externe verzilting op het Noordzeekanaal in het geding komt.
Pagina 29 van 44
6. Landelijke strategieën en handelingsperspectief West-Nederland
Gezien de afhankelijkheid van de regio West-Nederland van zoetwateraanvoer uit het hoofdwatersysteem, is een strategie die deze aanvoer borgt zowel in kwantiteit als kwaliteit van belang voor deze regio. Strategieën gericht op marktwerking en ruimtelijke ordening kunnen zeker een bijdrage leveren aan het meer flexibel maken van de watervraag. Gezien de aard van de watervraag bieden zij echter slechts een deeloplossing. In de regio West-Nederland wordt een groot deel van de watervraag bepaald door functies waarvoor het lastig is een economische waarde te bepalen en daarmee ook te borgen dat marktwerking deze functies bediend, bijvoorbeeld veiligheid, natuur en landschap.
Strategie 1 Water volgt grootschalig Toelichting strategie: de nationale overheid zorgt voor voldoende water. Het zoetwateraanbod wordt als publieke voorziening geoptimaliseerd ten behoeve van een zo hoog mogelijke leveringszekerheid voor watervragers. Handelingsperspectief West-Nederland Gezien de grote afhankelijkheid van de regio van zoetwateraanvoer uit het hoofdwatersysteem biedt deze strategie perspectief als het gaat om voldoende aanvoer van zoetwater naar de regio. De regio inclusief de economische essentiële greenports, industrie en de natuurgebieden ontvangt water van voldoende kwaliteit vanuit het hoofdwatersysteem, verzilting van innamepunten wordt voorkomen. Mogelijk zijn daarvoor aanvullende regionale aanvoerroutes nodig. Het water blijft beschikbaar voor de huidige watervragende functies en deze kunnen wellicht vanuit de huidige economische infrastructuur extra kansen verzilveren. Voorwaarde is dat er voldoende water bij Lobith over de grens komt (er zijn dus internationale afspraken nodig over het gebruik van water in droge tijden). Strategie 2 Water volgt beperkt, optimaliseren huidige (nationale) strategie Toelichting strategie: optimaliseren van de huidige zoetwaterverdeling en meer robuustheid voor droge perioden (terugvalopties). Het zoetwateraanbod als publieke voorziening is een gedeelde verantwoordelijkheid en inspanning tussen de nationale en decentrale overheden (de waterschappen). Een efficiencyslag op zowel rijks- als regionaal niveau in de watervoorziening moet ervoor zorgen dat de huidige zoetwatervoorziening zo veel mogelijk gehandhaafd blijft. Handelingsperspectief West-Nederland Met aanvullende regionale aanvoerroutes binnen West-Nederland kan vanuit verschillende delen van het hoofdwatersysteem toch de gehele regio van zoetwater worden voorzien. De alternatieve aanvoerroutes kunnen alleen functioneren als er voldoende water in de alternatieve inhaakpunten van het hoofdwatersysteem zijn. Dit kan tot nieuwe opgaven leiden elders en eventueel technische aanpassingen vergen maar ook aanvullende afspraken (waterakkoorden). De mogelijkheden om regionaal water te bufferen zijn beperkt. Met maatregelen zoals slimmer doorspoelen en door goed te sturen op de benodigde kwaliteit per gebied kan regionaal efficiencywinst worden behaald. Strategie 3 Water volgt beperkt, met inschakeling van marktpartijen Toelichting strategie: Voor zover mogelijk wordt de regionale zoetwatervoorziening overgedragen aan marktpartijen. Zorgplichten als verziltingsbestrijding en zoetwatervoorziening worden afgebouwd. Waterschappen staan open voor de entree van marktpartijen die deze taken van hen overnemen. Verondersteld wordt dat de rijkswateren onder verantwoordelijkheid van de rijksoverheid blijven. Pagina 30 van 44
Handelingsperspectief West-Nederland De hoofdproblemen in West-Nederland zijn de verzilting van inlaatpunten en lagere rivierafvoeren en peilen met beperking van inlaat vanuit het hoofdwatersysteem. Oplossingen hiervoor zitten in het beheer van het hoofdwatersysteem waar een blijvende zware rol van het rijk wordt verondersteld. Er zijn zeker mogelijkheden voor marktpartijen, maar deze zullen naar verwachting slechts een bijdrage aan de integrale oplossing kunnen leveren. Analyse van het effect van bouwstenen om flexibiliteit van de watervraag te vergroten toont aan dat deze bouwstenen slechts beperkte deeloplossingen betreffen. Deze bijdrage zal zich vooral richten op de economisch sterkere functies zoals de kapitaal intensieve teelt. Natuur en veenweide komen met deze strategie mogelijk onder druk. Strategie 4 Water stuurt RO Toelichting strategie: sturen en ordenen, functie volgt water via ruimtelijke ordening. Het zoetwateraanbod als gevolg van klimaatverandering loopt terug en ruimtelijke ordening (waaronder grondgebruik door de economische gebruiksfuncties) past zich hieraan aan. De overheid treedt sturend op, zodat economische watergebruiksfuncties groeien op plekken waar wateraanbod, -kwaliteit en -peil voor die bepaalde functie naar verwachting vrijwel nooit beperkend zullen zijn. Handelingsperspectief West-Nederland Het sturen op RO biedt voor West-Nederland alleen een oplossing als het op grote schaal gebeurt, zoals het verplaatsen van de greenports. Dit heeft aanzienlijke gevolgen voor de economische ontwikkeling en ruimtelijke inrichting van het gebied. Deze strategie heeft gevolgen voor het type natuur en landschap in de regio. De kans is dat deze verandert, met gevolgen voor recreatieve waarde. Strategie 5 Water stuurt gebruiker Toelichting strategie: accepteren en adapteren, watergebruikers zijn zelf verantwoordelijk. In deze strategie ligt het accent op grote eigen verantwoordelijkheid voor de zoetwatervoorziening bij de (economische) gebruikers. In deze proeftuin van private-publieke samenwerking ontstaan volop kansen (en noodzaak!) voor waterhouderijen en andere technologische innovaties. Accent bij de gebruiksfuncties ligt op adaptatie en acceptatie. Handelingsperspectief West-Nederland In West-Nederland zijn mogelijkheden voor adaptatie en acceptatie bij gebruikers, zoals overschakelen op zilte teelten of andere beregeningsvormen voor de fruitteelt. Veelal is mee koppelen met andere ontwikkelingen nodig. Maar deze zullen slechts een bijdrage aan de oplossing kunnen leveren. Naast aanvoer van zoetwater voor economische activiteiten, blijft aanvoer nodig voor veiligheid, natuur en landschap nodig.
Pagina 31 van 44
7. Bouwstenen en effectbepaling Kernpunten Maatregelen in het hoofdwatersysteem zijn bepalend voor de regionale zoetwatervoorziening. Na een eerste verkenning, lijken vooral deeloplossingen voor alternatieve bovenregionale aanvoerroutes vanuit het Brielse Meer, Amsterdam-Rijnkanaal, Lek en Nederrijn het meest gunstige effect te leveren. Met de huidige sturing op serviceniveaus treden aanzienlijke zoutschades op in droge jaren. Bij hogere chloride concentratie neemt die schade sterk toe. De verwachtingen over de handelingsruimte met betrekking tot serviceniveaus moet niet te hoog worden gesteld. Nader onderzoek en afstemming met sectoren is nodig. Maatregelen gericht op de flexibiliteit van watervraag leveren losstaand een marginale bijdrage aan het verminderen van de totale watervraag, maar kunnen voor specifieke gebieden en/of bepaalde kritieke gebruikers een significant verschil maken. Regio West-Nederland geeft een eerste reactie op een aantal bouwstenen voor het hoofdwatersysteem die relevant zijn voor West-Nederland. De regio zelf heeft elf bouwstenen uitgewerkt voor alternatieve bovenregionale aanvoerroutes van zoet water en vijf bouwstenen voor het verminderen en/of anders verdelen van de watervraag. Handelingsperspectief met betrekking tot sturing op chloride wordt toegelicht op basis van het onderzoek van Alterra (Stuyt en Van Bakel, 2012).
7.1
Bouwstenen hoofdwatersysteem
Een aantal maatregelen in het hoofdwatersysteem is van belang voor de zoetwatervoorziening in West-Nederland. Deze paragraaf gaat expliciet alleen in op de effecten van een maatregel voor de zoetwatervoorziening en niet op consequenties voor andere aspecten. Zoutbeperkende maatregelen in de Nieuwe Waterweg Het bellenscherm is een mogelijke maatregel in de Nieuwe Waterweg om zoutindringing tegen te gaan. Toepassing in de riviermonding is niet gericht op de scheiding van zoet en zout water, zoals bij toepassing bij schutsluizen, maar op menging van de chlorideconcentratie over de hele waterkolom. De bellen naar boven nemen zout mee en zo mengt zoet met zout. Het is goed dat de effectiviteit en haalbaarheid van het bellenscherm in de Nieuwe Waterweg nader wordt onderzocht, zowel voor de korte als de lange termijn. Ook andere maatregelen, zoals een aangepast bodemprofiel van de Nieuwe Waterweg / Nieuwe Maas of tijdelijke afsluiting van het Spui, zijn mogelijk effectief. Het is nodig om alle kansrijke maatregelen in het hoofdwatersysteem voldoende uit te werken om de bijdrage aan het oplossen van de knelpunten in West-Nederland te bepalen en een onderbouwde keuze te kunnen maken. Afsluiten Hollandse IJssel Het tijdelijk afsluiten van de Hollandse IJssel met de stormvloedkering bij laagwaterafvoeren is, in combinatie met alternatieve aanvoer uit het oosten, een zinnige maatregel voor de zoetwatervoorziening indien daardoor het zoutgehalte voor de innamenpunten Gouda en Snelle Sluis kan worden gereduceerd. Het permanent afdammen van de Hollandse IJssel en daardoor het creëren van een zoetwaterbekken van de Hollandse IJssel is effectief voor de zoetwatervoorziening, mits er extra water wordt aangevoerd bovenstrooms van de Hollandse IJssel. De aanvoer van zoetwater uit het Pagina 32 van 44
oosten kan geheel benut worden. De ingreep is zeer omvangrijk en heeft veel consequenties waarbij onder andere veiligheidsbelangen en natuur een grote rol spelen. Brielse Meer/ Volkerak-Zoommeer Een eventueel zout Volkerak-Zoommeer, inclusief alle alternatieve aanvoer en compenserende maatregelen, heeft bij lage rivierafvoeren hogere zoutconcentraties bij het innamepunt Bernisse tot gevolg. De chloridegrens bij het innamepunt wordt dan sneller overschreden. Dit heeft consequenties voor de mate waarin knelpunten al dan niet kunnen worden opgelost met bepaalde bouwstenen. De keuze voor een zoet of zout Volkerak-Zoommeer is bepalend voor de uitwerking en samenstelling van de bouwstenen voor de verschillende zoetwaterstrategieën. Ook hier is samenwerking vanuit het hoofdwatersysteem en het regionale watersysteem van belang. Daar komt bij dat de keuze voor een zout Volkerak-Zoommeer leidt tot een (kleine) maar relevante stijging van de chlorideconcentraties bij een maatgevende situatie in het Haringvliet en Hollandsch Diep. Dit is een wezenlijk onderdeel van de knelpuntenanalyse en de uit te werken strategieën. Aanvoer Amsterdam-Rijnkanaal Voor maatregelen met betrekking tot extra aanvoer KWA is het nodig dat er voldoende water in het Amsterdam-Rijnkanaal en de Lek beschikbaar is in droge perioden. Uit de studie van Rijkswaterstaat naar het hoofdwatersysteem blijkt dat het zonder aanpassingen aan kunstwerken mogelijk is om voldoende extra water aan te voeren naar het Amsterdam-Rijnkanaal om de regionale zoetwater aanvoerroutes naar Rijnland, Schieland en Delfland te voeden. Deze verhoogde watervraag moet dan wel beschikbaar zijn in het hoofdwatersysteem en moet in relatie tot effecten in andere gebieden worden beschouwd. De afname van debieten en waterstanden op Waal/ IJssel/ IJsselmeer en Lek kan effect hebben op verzilting en op de capaciteit van inlaten. Voor meer informatie zie onderzoek ‘Analyse watervraag en waterbeschikbaarheid midden Nederland’ (Rijkswaterstaat Dienst Utrecht, 2012).
7.2
Bouwstenen bovenregionale aanvoerroutes
Van de elf uitgewerkte bouwstenen voor alternatieve bovenregionale aanvoerroutes (zie kaart op volgende pagina) leveren vier een deeloplossing. Er zijn verschillende combinaties mogelijk om te voorzien in de totale watervraag. Voorwaarde is dat er aanvoer is vanuit het hoofdwatersysteem. De bouwstenen zijn uitgewerkt in het rapport ‘Zoetwateraanvoer West-Nederland’. Dit document is los beschikbaar. Onderstaande tabel geeft een samenvatting per bouwsteen en een eerste oordeel over het effect van de maatregel. De kleuren in de tabel geven aan hoe Regio West de bouwstenen beoordeeld: groen oranje rood
in meerdere opzichten een bouwsteen die interessant is om verder te verkennen interessant om te verkennen, maar nu al kritische noten bij te plaatsen een bouwsteen waar alternatieven met minder nadelen voor denkbaar zijn
Pagina 33 van 44
NB m³/s (aanvullende aanvoercapaciteit) en kosten in onderstaande tabel zijn globaal geschat Bouwsteen aanvoerroute
m³/s Voorzieningen Kosten (aanvullend gebied t.o.v. huidige aanvoercapaciteit) Aanvoer vanuit het zuiden: hoofdaanvoer vanuit Brielse Meer, Lek of Nederrijn Aanvoer vanaf Lek Max 6 m³/s HHSK/ € 3-4 mlj bestaand Delfland/ Extra kosten inlaatpunt Rijnland pers-leiding Krimpenerwaard € 4 mlj
Vergroten en/of deels verplaatsen aanvoer voor Kromme Rijngebied
Inlaat hoofdwatersysteem
ARK/ Lek/ Nederrijn
Max 6 m³/s
Kromme Rijngebied (HDSR), mogelijk ook Rijnland
> € 1 mlj
Conclusie
Deeloplossing. Realistische bouwsteen, zeker in combinatie met aanvoer zoetwater vanuit Gekanaliseerde Hollandse IJssel. De effectiviteit is afhankelijk van de sluiting van de stormvloedkering bij Krimpen of aanleg van persleiding. Beperkt draagvlak. Oplossing voor leveringszekerheid fruitteelt + mogelijk hierdoor extra aanvoercapaciteit voor West-Nederland beschikbaar
Pagina 34 van 44
Vergroten van de aanvoer van Brielse Meerwater
Brielse Meer (Bernisse, Spui)
+ 2 m³/s (+ 6 vanuit extra leiding)
Delfland en evt. verder
€ 4-5 mlj Extra leiding: pm
Relatief kostbare optie met risico van verzilting van inlaat Bernisse.
Aanvoer vanuit het oosten: hoofdaanvoer vanuit Amsterdam-Rijnkanaal, Lek en Nederrijn Optimalisatie en ARK/ Lek Ca. 4-20 Rijnland/ € 6-35 mlj Door de mogelijke uitbreiding m³/s HHSK/ gefaseerde aanpak geeft huidige KWA(getrapt) Delfland deze bouwsteen de routes mogelijkheid mee te groeien met de watervraag in de toekomst. De eerste stappen zijn relatief eenvoudig en omkeerbaar. De effectiviteit is afhankelijk van de sluiting van de stormvloedkering bij Krimpen.Kans op verzilting inlaat De Koekoek bij W+ scenario wordt vooralsnog klein geacht. Nieuw kanaal ARK >30 m³/s Rijnland € 750 mlj Kostbaar en ingrijpend, Maarssenweinig draagvlak. Bodegraven Tolhuissluis via zuidelijke Amstellandboezem
ARK
7 m³/s
Rijnland
ntb
Aanvoer vanuit het noorden: aanvoer vanuit IJmeer/Markermeer Verbeteren van IJmeer/ 10 Rijnland ntb de Markermeer m³/s(+10m³/ Tolhuissluisroute s vanwege doorspoelen zout) Aanvoer via sluis IJmeer/ 6 m³/s Rijnland ntb Nieuwe Meer Markermeer
Het AmsterdamRijnkanaal voeden vanuit het Noorden
IJmeer/ Markermeer
>5-20 m³/s (+ p.m. vanwege doorspoelen zout)
WestNederland
ntb
Andere alternatieven voor minder geld.
Risico’s veiligheid en overlast.
Risico’s veiligheid en wateroverlast Amsterdam, bovendien aanpassingen nodig in boezem van Rijnland. Alleen overwegen waard indien voeding ARK vanuit Lek/Waal vervalt en de nationale strategie is om het IJsselmeer de zoetwatervoorraad van Nederland te maken.
Pagina 35 van 44
Aanvoer vanuit drinkwateraanvoerleidingen Benutten van de Lekkanaal 1 m³/s WRK-leiding (Lek)/ IJsselmeer
Benutten van de Bergambachtleiding (BAL)
7.3
Lek/ Afgedamde Maas
1 m³/s
Rijnland
ntb
HHSK/ Delfland
ntb investering-, exploitatie-, transport-, zuiveringskosten
Marktstrategie: alleen interessant wanneer het zoetwater direct geleverd wordt aan hoogwaardige gebruiksfuncties tegen betaling. Marktstrategie: alleen interessant wanneer het zoetwater direct geleverd wordt aan hoogwaardige gebruiksfuncties tegen betaling.
Bouwsteen sturingswaarde chloride waterbeheer (inlaat en doorspoeling)
De onduidelijkheid over de serviceniveaus en de gevolgen van overschrijding hebben de discussie actueel gemaakt of er handelingsruimte is om serviceniveaus met hogere chlorideconcentratie toe te passen. Daarbij is het van belang wat de gevolgen en risico’s voor de functies zijn en in hoeverre het actuele knelpunt bij de inlaatpunten wordt verkleind. Hiervoor is kennis nodig die zowel uit wetenschappelijk onderzoek moet komen als uit de sectoren. Aanvullende kennis op basis van wetenschappelijk onderzoek is grotendeels opgepakt door het deelprogramma Zoetwater, maar relatief laat beschikbaar gekomen (februari 2012). Hierdoor is het niet meer mogelijk geweest om in fase 2 voldoende een proces met de sector te doorlopen voor verrijking en draagvlak. Ook is slechts een beperkte check met de gebiedskennis uitgevoerd. Op basis van het beschikbare wetenschappelijke onderzoek is in hoofdstuk 5 concluderend gesteld dat reeds met de huidige sturing op serviceniveaus aanzienlijke zoutschades van tientallen miljoenen euro's optreden in droge jaren. Bij hogere chlorideconcentratie neemt die schade (sterk) toe. De verwachtingen over de handelingsruimte voor minder optimaal sturen op serviceniveau moeten derhalve niet te hoog worden gesteld.
7.4
Bouwstenen flexibiliteit van de watervraag
De bouwstenen met betrekking tot flexibiliteit van de watervraag zijn uitgewerkt in gedetailleerde factsheets, beschikbaar als achtergrondinformatie. Onderstaande tabel geeft een samenvatting per bouwsteen (maatregelenclusters) en een eerste oordeel over het effect van de bouwsteen. Van de vijf uitgewerkte bouwstenen leveren drie een deeloplossing voor kapitaalintensieve teelten en/of specifieke gebieden. Het aanpassen van het serviceniveau is als bouwsteen toegevoegd. De meeste van bovenstaande maatregelen vormen deeloplossingen voor specifieke gebieden, of sectoren, of vormen van gebruik. De waterbeheerders in West-Nederland hebben een eerste inschatting gemaakt van de daadwerkelijke bijdrage die de maatregelen uit bovenstaande clusters voor hun beheersgebied kunnen betekenen. Toepassing van alle denkbare maatregelen kan in regio West-Nederland leiden tot een maximale besparing van 8,4 m3/s. Dit is bijna 10% van de huidige watervraag. Dit onderschrijft de conclusie dat maatregelen gericht op het verminderen van de watervraag weliswaar slechts een deeloplossing kunnen vormen voor het verminderen en/of anders Pagina 36 van 44
verdelen van de totale watervraag, maar voor specifieke regio’s of sectoren wel degelijk een significante bijdrage kunnen leveren. Het is belangrijk te realiseren dat maatregelen die gericht zijn op het verminderen van de watervraag op bedrijfsniveau meestal niet bij elkaar kunnen worden opgeteld. De kleuren in de tabel geven aan hoe Regio West de bouwstenen beoordeeld: groen oranje rood
in meerdere opzichten een bouwsteen die interessant is om verder te verkennen interessant om te verkennen, maar nu al kritische noten bij te plaatsen een bouwsteen waar alternatieven met minder nadelen voor denkbaar zijn
NB De afname van de watervraag in onderstaande tabel is globaal geschat. Bouwsteen flexibiliteit
Afname watervraag (m³/s)
Sector/ gebied
Kosten
Conclusie
Opslag op bedrijfsniveau
Max. 2 m³/s
Kapitaalintensieve functies
Afhankelijk van locatie en toepassing, tussen€ 0,60 – € 1,25 /m³
Deeloplossing. 1) alleen kapitaal intensieve teelten, aanvullende gietwaterbron blijft nodig; 2) in droge perioden geen volledige oplossing.
Opslag in regionaal watersysteem
< 1 m³/s
Gebiedsbreed in gebieden waar oplossing mogelijk is
Enkele tientallen mlj euro’s
Op zichzelf kansrijk, maar risico op wateroverlast (bij opzet), zetting/paalrot (bij overschrijding), stabiliteit boezemwaterkering. Deeloplossing voor hele specifieke gebieden. Klein oppervlak op grote schaal.
Alternatief aanbod op bedrijfsniveau (behalve alternatieven aanvoer oppervlaktewater)
Max. 2 m³/s
Kapitaalintensieve functies
Afhankelijk van locatie en toepassing, tussen€ 0,60 – € 1,00 /m³ Bijvoorbeeld: ontzilting grondwater, leidingwater, hergebruik effluent
Deeloplossing voor bepaalde kapitaalintensieve functies. Aanvullende gietwaterbron blijft nodig.
Beperken watervraag door aanpassingen in de bedrijfsvoering Optimaliseren doorspoelen
Max. 2 m³/s
Kapitaalintensieve functies en hoge zandgronden
Max. 5 m³/s
Diverse locaties
Deeloplossing voor kapitaalintensieve teelten en in gebieden zonder wateraanvoer. Sterk afhankelijk van draagvlak in de agrarische sector. Divers per maatregel. Van enkele
Deeloplossing in het regionale watersysteem. Significante aanpassing van het chloride
Pagina 37 van 44
Bouwsteen flexibiliteit
Aanpassen serviceniveau
Afname watervraag (m³/s)
Max. 20 m³/s
Sector/ gebied
Beheergebied achter Gouda
Kosten
Conclusie
maatregelen zijn de kosten bekend: Aanpassingen Spaarndammersluis voor beperken verzilting € 2,5 milj Verhogen peil Noordplas (inclvervangen drains) € 2,2 milj Weldichting € 20.000 per wel Optimalisatie doorspoeling grachten Amsterdam kostenbesparing. De inlaat wordt minder optimaal gestuurd op de eisen uit de functie
serviceniveau kan vergaande consequenties hebben voor de RO. Deze processen blijken in praktijk weerbarstig (Mijdrecht, MT polder, etc.) Watervraag vanuit doorspoelen is gering (10 tot 30%) t.o.v. peilhandhaving zodat de totale vraag en daarmee het knelpunt beperkt afneemt.
Leidt tot aanzienlijke schades voor zowel greenports (Boskoop, Bollenstreek) als daarbuiten (tientallen miljoenen euro’s in een droog jaar). Nader onderzoek met sectoren is nog nodig.
Pagina 38 van 44
8. Doorkijk naar fase 3 8.1
Verdieping op onderdelen
Regio West-Nederland bepaalt in maart 2012 op basis van de eigen resultaten en de stand van zaken in de syntheseweek (12-16 maart 2012) hoe zwaar zij in fase 3 op verschillende onderdelen gaat inzetten. Voorbeelden zijn het wel of niet verder verdiepen voor regionale maatregelen voor het verminderen en/of anders verdelen van de totale watervraag en onderzoek naar de afhankelijkheid van de functionaliteit van het Brielse Meer van andere factoren dan de zoutconcentratie bij Bernisse (interne verzilting, toename onttrekkingen, doorspoelmogelijkheid, etc.). In fase 3 worden mogelijke strategieën uitgewerkt, beoordeeld en vergeleken. Om tot mogelijke strategieën te komen en uiteindelijk tot de keuze van regionale voorkeurstrategieën, vragen de resultaten uit de knelpuntenanalyse op een aantal punten om een nadere verdieping. Met betrekking tot onderzoek naar zoutgevoeligheid betreft dit in ieder geval: - In gesprek met de sectoren over de wetenschappelijke resultaten met betrekking tot interne verzilting. - Meer inbreng van gebiedskennis in de wetenschappelijke onderzoeksresultaten. - Onderzoek naar (onomkeerbare) schaderisico’s van chloride voor natuur, zowel terrestrisch als aquatisch. - Uitsluiten van onzekerheden in modellering van de Hollandse IJssel. In april stelt het Platform Zoetwater Regio West-Nederland een overzicht op met vervolgstappen, nader onderzoek en verdieping, wat het platform zelf oppakt en wat in andere regio’s wordt opgepakt, etc.
8.2
Gebruik resultaten NHI
Het NHI wordt gebruikt om de landelijke knelpuntenanalyse uit te voeren. Ook de regio’s onderbouwen hun analyses voor toekomstige ontwikkelingen met resultaten uit het NHI. Het NHI wordt op een aantal punten verbeterd. Een groot deel van deze verbeteringen wordt echter pas in fase 3 doorgevoerd. Ook komt een deel van de resultaten, zoals de signaalkaarten, pas beschikbaar na de syntheseweek. Dit betekent dat er tot nu toe weinig/onvoldoende resultaten uit het LEI en NHI beschikbaar zijn gekomen. Voor Regio West-Nederland zijn de resultaten uit het NHI voor fase 2 slechts beperkt bruikbaar geweest om de regionale knelpuntenanalyse voor toekomstige ontwikkelingen te onderbouwen. Ook verschillen de uitkomsten van de huidige situatie (actuele cijfers van de waterbeheerders) met de resultaten van het NHI. Omdat regio West-Nederland gebruik wil maken van de resultaten uit het landelijk spoor, heeft zij tot nu toe zelf beperkt resultaten uitgezocht met betrekking tot de watervraag voor 2050. Afstemming met het NHI is in ieder geval nodig over: - Definities van doorspoelen en peilbeheer - Aannames van uitgangspunten in het NHI, zoals de aanname dat bij overschrijding van de chloridegrens bij innamepunten de waterinname stopt en de waterschappen de oppervlaktewaterpeilen laten uitzakken. - Uitwerking van onzekerheden in de modellering voor externe verzilting met betrekking tot de knelpunten op uitwisselingspunten met het hoofdwatersysteem. - Beregening (mist) - Model voor het Noordelijk deltabekken: o.a. morfologie, storm mist (valt onder NHI) Pagina 39 van 44
De huidige resultaten van het NHI kunnen wel gebruikt worden om de strategieën en omgaan met onzekerheden door te rekenen en dit te vergelijken met de eigen resultaten. Regio West-Nederland wil graag een rol blijven spelen in de aanpassingen van het NHI. De regio’s, sectoren en het landelijke spoor moeten de samenwerking blijven voortzetten.
8.3
Samenwerking Deltaprogramma Rijnmond-Drechtsteden en de zoetwaterregio's West-Nederland en Zuidwestelijke Delta
Het deelprogramma Rijnmond-Drechtsteden en de zoetwaterregio's West-Nederland en Zuidwestelijke Delta constateren dat er bij een aantal kansrijke zoetwatermaatregelen (bouwstenen) interactie is tussen: - de zoetwaterregio's; - het hoofdwatersysteem en het regionale watersysteem; - zoetwatervoorziening en veiligheid. Een voorbeeld hiervan: maatregelen om de Hollandse IJssel zoet te houden door middel van extra aanvoer uit het Amsterdam-Rijnkanaal of Lek, door het regionale systeem, op de Hollandse IJssel, eventueel in combinatie met het tijdelijk sluiten van de stormvloedkering en het afstemmen van de onttrekkingen hierop. Tot nu toe zijn de bouwstenen voor de zoetwaterstrategieën niet in samenhang uitgewerkt. Vanwege de genoemde raakvlakken stellen we voor om dat in het vervolg wel te doen. Een eerste stap hiermee kan in de syntheseweek gezet worden, en de afspraken kunnen opgenomen worden in het nieuwe afsprakendocument van het Deltaprogramma Zoetwater.
Pagina 40 van 44
Bijlage 1 Overzicht inlaatpunten waterbeheerders West-Nederland NB In onderstaande tabel zijn de innamepunten van drinkwaterbedrijven niet opgenomen. Beheerder
Naam inlaat
Inlaat vanuit
Hoogheemraadschap van Rijnland
Gemaal Pijnacker-Hordijk bij Gouda (extreme omstandigheden) Sluis Bodegraven bij Bodegraven (extreme omstandigheden) Tolhuissluis bij Nieuwveen Groote Zeesluis bij Muiden Gemaal Zeeburg in Amsterdam Open verbinding(en) Open verbinding(en) Weerdsluis in Utrecht Grebbesluis bij Rhenen Nulde/Arkervaart/Westdijk/Eemnes Boezemgemaal Winsemius bij Brielle Gemaal Mr. Dr. Th.F.J.A. Dolk bij Leidschendam Snelle Sluis bij Moordrecht Gemaal Mr. U.G. Schilthuis in Rotterdam Gemaal Krimpenerwaard te Bergambacht Bergsluis Inlaat + gemaal De Aanvoerder bij De Meern Noordergemaal bij Utrecht (in beheer bij RWS) Gemaal Caspargouw bij Cothen Oude Sluis bij Vreeswijk Inlaat bij gemaal De Koekoek bij Lopik Inlaat Kromme Rijn bij Wijk bij Duurstede Kleinere inlaten Oranjesluizen bij Schellingwoude Bernhardsluizen bij Tiel Stuwcomplex Driel Prinses Irenesluizen bij Wijk bij Duurstede Prinses Beatrixsluizen bij Nieuwegein
Hollandse IJssel Oude Rijn (HDSR) Amstel (AGV) IJmeer IJmeer Amsterdam-Rijnkanaal (RWS) ’t IJ/ Noordzeekanaal (RWS) Vecht (HDSR) Nederrijn Randmeren Brielse Meer Rijn-Schiekanaal (Rijnland) Hollandse IJssel Nieuwe Maas Lek Boezem (Delfland) Amsterdam-Rijnkanaal (RWS) Amsterdam-Rijnkanaal (RWS) Amsterdam-Rijnkanaal (RWS) Lek Lek Nederrijn Amsterdam-Rijnkanaal (RWS) IJmeer Waal Nederrijn Lek + Waal via Betuwepand Lek
Waterschap Amstel, Gooi en Vecht
Waterschap Vallei en Eem Hoogheemraadschap van Delfland Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Rijkswaterstaat regionale directies
Pagina 41 van 44
Bijlage 2 Verschil resultaten NHI en gegevens van de waterschappen De tabel uit hoofdstuk 4 laat de watervraag voor de verschillende typen gebruik zien. Deze tabel is gebaseerd op eigen meetgegevens van de waterschappen en resultaten uit het NHI. De door de waterschappen berekende totale watervraag voor de regio is significant hoger dan de regionale watervraag in het NHI. In de regio is peilhandhaving duidelijk een zeer belangrijke gebruikersfunctie. Het NHI berekent verhoudingsgewijs een lagere watervraag voor doorspoelen. Voor beregenen berekent het NHI verhoudingsgewijs een hogere watervraag voor deze regio.
Gegevens waterschappen augustus 2003, (regionale knelpuntenanalyse 2.0) NHI, maximale vraag Huidig 1967, gemiddeld jaar NHI, maximale vraag Huidig 1976,extreem droog jaar
Peilhandhaving
Doorspoelen
Beregenen
Onttrekkingen
Totaal
40,1
18,8
8,9
6,5
74,3
26,7
6,5
10,2
2,9
46,3
38,4
6,5
12,3
2,9
60,1
*Deze tabel is exclusief doorspoelgegevens van het Amsterdam-Rijnkanaal en het Noordzeekanaal en inzet van noodmaatregelen, zoals KWA. Tabel 4.1. Gegevens per type gebruik, huidig augustus 2003, NHI 1967 en NHI 1976 voor regio West-Nederland
Verschil NHI en gegevens van de waterschappen Het verschil tussen NHI en de gegevens van de waterbeheerders, verschilt overigens wel per waterschap. De onderschatting van de watervraag door het NHI varieert afhankelijk van het waterschap. Bijvoorbeeld, eigen studie van HDSR (Knelpuntenanalyse HDSR 2.0) laat zien dat de totale watervraag volgens de NHI-berekeningen aanzienlijk wordt onderschat ten opzichte van eigen berekeningen van HDSR (ca. 50% onderschatting op basis van de droogste decade, exclusief watervraag voor nachtvorst). Het NHI onderschat de watervraag voor peilbeheer aanzienlijk (bijna factor 2). Het NHI berekent voor de huidige situatie een hogere watervraag voor beregening (factor 2) dan HDSR. De reden hiervoor is dat het NHI voor de huidige situatie uitgaat van de beregening van een deel van alle landbouwgewassen en HDSR niet. Voor AGV laten het NHI en de eigen gegevens voor peilhandhaving redelijk hetzelfde beeld zien. 8,5 m³/s versus 7,4 tot 10 m³/s in het NHI. Doorspoelen wordt erg onderschat door het NHI. Het is niet helemaal duidelijk welke onttrekkingen het NHI heeft meegenomen. AGV heeft de drinkwateren industrieonttrekkingen van Waternet uit het Lekkanaal/Amsterdam-Rijnkanaal meegenomen in de watervraag, deze zijn in het NHI mogelijk aan het hoofdwatersysteem toegerekend. Als het gaat om HHSK komt de maximale watervraag voor district Schieland redelijk overeen met de gemeten waarden in 2003 (gemeten 2,5 m³/s). De watervraag in district Krimpenerwaard is in 2003 aanzienlijk groter (maximaal 4,7 m³/s o.b.v. eigen meetgegevens2003 t.o.v. maximaal 2,4 m³/s in 1976). De afwijking met NHI in gebied Krimpenerwaard is grotendeels te verklaren door afwijkingen in het meegenomen wateroppervlak. NHI gaat voor de overige watergangen uit van een breedte van 1 meter. In werkelijkheid is deze vele mate groter waardoor er veel meer verdamping plaats vindt. Voor meetgegevens van augustus 2003 is voor Schieland het doorspoeleffect meegenomen. Dit zou voor 1976 ook bij het NHI het geval moeten zijn. Ook in de beregeningscijfers zit een verschil. Afwijkende waarden zijn: beregening in 2003 voor het gebied Schieland (0,6 m³/s t.o.v. 0,1 m³/s volgens NHI) en geen beregening in de Krimpenerwaard (volgens NHI: 0,9-1,2 m³/s).
Pagina 42 van 44
In het geval van Delfland overschat het NHI de watervraag ten opzichte van de meetgegevens. Wat betreft peilhandhaving lijkt beeld redelijk te kloppen. Doorspoeling is in het NHI een constante waarde, terwijl het voor doorspoeling benodigde debiet bij Delfland in werkelijkheid groter wordt bij langer durende droogte (doorspoeldebiet sluizen, werking KWA). Voor de extreem droge situatie klopt het beeld aardig. Voor gemiddelde situaties wordt het overschat. Beregening lijkt sterk te worden overschat (ca. 3 m³/s in NHI t.o.v. de eigen schatting van 0,5 tot maximaal 1 m³/s). Dit is verslechterd t.o.v. NHI 2.1. Er ontstaat met name door het hoge beregeningsgetal in droge jaren volgens NHI ook al in de huidige situatie een tekort, wat volgens de eigen analyse (en praktijk 2003 en 2011) niet verwacht wordt.
Pagina 43 van 44
Bijlage 3 Bronvermelding
Analyse watervraag en waterbeschikbaarheid midden Nederland, Rijkswaterstaat Dienst Utrecht, 2012 Kansrijkheid van anders omgaan met zout. Een druppel op de gloeiende plaat, of niet?, Lodewijk Stuyt (Alterra), Marco Hoogvliet (Deltares), Jan van Bakel (de Bakelse Stoom), Jeroen Veraart (Alterra), Maurice Paulissen (Alterra), Joost Delsman (Deltares), Gu Oude Essink (Deltares), versie 5 maart 2012 Knelpuntenanalyse regio West-Nederland, Oranjewoud, 2011 Knelpuntenanalyses 2.0 van de waterbeheerders (actualisaties knelpuntenanalyses 2011), 2012 Bijlage rapport ‘Zoetwateraanvoer West-Nederland’ Bijlage factsheets flexibiliteit van de watervraag Landbouw in een veranderende delta: toekomstscenario’s voor zoetwatergebruik, LEI/Alterra, 2012 Toelichting zoutschades West-Nederland, P.J.T. van Bakel, L.C.P.M. Stuyt, R.A.L. Kselik en H.T.L. Massop, versie 5 maart 2012
Pagina 44 van 44