UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM
Onderwijs- en Examenregeling (OER) (2012cb0447, d.d. 20 november 2012)
Masteropleidingen van de Faculteit der... Studiejaar 2013-2014
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM
DEEL A Algemeen deel
Model Master Oer
2
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM
Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen Artikel 1.1 - toepasselijkheid van de regeling Deze regeling bestaat uit een A en een B gedeelte. Deel A bevat algemene bepalingen en is van toepassing op het onderwijs en de examens van de masteropleidingen..,. Deze opleidingen worden verzorgd binnen de Faculteit , hierna te noemen: de faculteit. Deel B bevat opleidingsspecifieke bepalingen. Tezamen bevatten de delen A en B de Onderwijs- en examenregeling, hierna te noemen de OER, van de in deel B genoemde opleiding of groep van opleidingen. Artikel 1.2 begripsbepalingen In deze regeling wordt verstaan onder: a. de universiteit: de Universiteit van Amsterdam; b. de wet: de wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek c. examen: het bachelorexamen van de opleiding; d. fraude en plagiaat: het handelen of nalaten van een student waardoor een juist oordeel over zijn kennis, inzicht en vaardigheden geheel o f gedeeltelijk onmogelijk wordt; e. joint degree: een graad die een instelling verleent, samen met een of meer instellingen in binnen- of buitenland, nadat de student een studieprogramma (een opleiding, afstudeerrichting of specifiek programma binnen een opleiding) heeft doorlopen waarvoor de samenwerkende instellingen samen verantwoordelijk zijn; f. onderdeel: een onderwij seenheid van de opleiding in de zin van de wet; g. opleidingsstatuut: het opleidingsspecifieke deel van het studentenstatuut conform artikel 7.59 van de wet. Het opleidingsstatuut wordt bijna altijd verwerkt in de studiegids; h. periode: een semester bestaat uit drie perioden van respectievelijk 8, 8, en 4 weken i . portfolio: de verzameling onderwij sproducten (schriftelijk en/of elektronisch) met betrekking tot de prestaties van de student binnen de door hem gekozen opleiding; j . postpropedeutische fase: tweede en derde bachelorjaar. k. praktische oefening: het deelnemen aan een practicum of andere onderwijsleeractiviteit, die gericht is op het bereiken van bepaalde (academische) vaardigheden. Voorbeelden van een praktische oefening: o het maken van een scriptie; o het uitvoeren van een onderzoekopdracht; o het deelnemen aan veldwerk of een excursie; o het deelnemen aan een andere onderwijsleeractiviteit die gericht is op het verwerven van bepaalde vaardigheden of o het doorlopen van een stage. het totaal en de samenhang van de onderdelen, de onderwijsvormen, de 1. programma: contacturen, de toets- en tentamenvormen, de voorgeschreven literatuur; een onderdeel dat bestaat uit literatuuronderzoek en/of een bijdrage aan m. scriptie: wetenschappelijk onderzoek, in alle gevallen leidend tot een schriftelijk verslag daarover; een deel van een studiejaar; een studiejaar bestaat uit twee semesters; n. semester: het Studenten Informatie Systeem; o. SIS: hij die is ingeschreven aan de universiteit voor het volgen van het p. student: onderwijs en/of het afleggen van tentamens en examens van de opleiding; de gids van de opleiding die een nadere uitwerking van de q. studiegids: opleidingsspecifieke bepalingen en overige opleidingspecifieke informatie bevat. De studiegids is elektronisch beschikbaar via www. het tijdvak dat aanvangt op 1 september en eindigt op 31 augustus van het r. studiejaar: daarop volgende kalenderjaar Model Master Oer
3
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM
s. studielast:
t. studiepunt: u. tentamen:
v. werkcollege:
de studielast van de onderwij seenheid waarop een tentamen betrekking heeft, uitgedrukt in studiepunten = EC (European Credits). De studielast van 1 jaar (1680 uur) is 60 studiepunten/EC; een EC studiepunt met een studielast van 28 uren studie; onderzoek naar de kennis, het inzicht en de vaardigheden van de student betreffende een onderdeel. De beoordeling wordt uitgedrukt in een eindcijfer. Een tentamen kan in gedeeltes worden afgenomen met behulp van één of meer deeltentamens. Een hertentamen bestrijkt altijd dezelfde materie als het tentamen; college waarbij een probleem- of casusgerichte behandeling van de stof voorop staat.
De overige begrippen hebben de betekenis die de wet daaraan toekent.
Hoofdstuk 2 - Toelating tot de opleiding Artikel 2.1 Ingangseisen aansluitende masteropleidingen 1. Toelaatbaar tot de (aansluitende) masteropleiding .. .(naam opleiding)..is de bezitter van een bachelordiploma van een Nederlandse o f een buitenlandse instelling van hoger onderwijs, die aantoont te beschikken over kennis, inzicht en vaardigheden op het niveau van de bacheloropleiding ..(naam opleiding)... (evt. vermelding van afstudeerrichting/minor) van de Universiteit van Amsterdam, inclusief de benodigde taalvaardigheid, met inachtneming van het gestelde in lid 3. 2. Degene die in het bezit is van het bachelordiploma . .(naam opleiding(en) en evt. vereiste afstudeerrichting'mmor).. van de Universiteit van Amsterdam wordt rechtstreeks toegelaten tot de in deze onderwijs- en examenregeling aangewezen aansluitende masteropleiding, met inachtneming van het gestelde in lid 3. 3. Indien de bedoelde masteropleiding meerdere programma's kent kan voor toelating tot verschillende programma's een bepaalde afstudeerrichting/minor in de bacheloropleiding worden aangewezen. 4. In geval van aantoonbare onredelijkheid of onbillijkheid van overwegende aard kan door de desbetreffende examencommissie van het vereiste van een behaald bachelordiploma voor een te bepalen periode worden afgeweken. Ingangseisen
niet-aansluitende
masteropleidingen
Voor de opleiding gelden de volgende toelatingsvoorwaarden:
[Optioneel:] Het aantal studenten, dat ten hoogste zal worden toegelaten tot de opleiding bedraagt: ... De toelatingscommissie brengt een rangorde aan tussen de ingediende verzoeken op basis van de kennis, inzicht en vaardigheden van de verzoekers. Artikel 2.2 - Schakelprogramma Voldoet een verzoek om toelating naar het oordeel van de examencommissie niet aan de gestelde eisen, maar kan daar redelijkerwijs binnen een redelijke termijn wel aan worden voldaan dan wordt verzoeker in staat gesteld middels een aanvullend schakelprogramma aan die eisen te voldoen. De maximale omvang van dit schakelprogramma bedraagt 30 studiepunten. Artikel 2.3 - Nederlandse taal [Optioneel:] Bezitters van een buitenlands diploma voldoen aan de eis inzake voldoende beheersing van de Nederlandse taal nadat het staatsexamen Nederlands als tweede taal (NT2), programma I I , met Model Master Oer
4
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM
goed gevolg is afgelegd, dan wel door het verkrijgen van een vrijstelling voor het afleggen van dit examen. Voor Engelstalige masteropleiding: Artikel 2.3 — Engelse taal Toelating tot de master vereist voldoende beheersing van de Engelse taal. De taalvaardigheid wordt getoetst door het afleggen van één de volgende toetsen: [Optioneel:] - TOEFL (Test Of English as a Foreign Language). De minimum vereiste TOEFL score is: 213 voor de computertest; 550 voor de schriftelijke test; 79 voor de internettest; - IELTS (International English Language Testing System). De minimum vereiste IELTS score is 6,5; - Een test behaald bij de Cambridge International Examinations: First Certificate in English (FCE) score A + , Certificate in Advanced English (CAB) score A/B+, Certificate of Proficiency in English (CPE) score B. De bezitter van een aan de UvA behaalde bachelordiploma voldoet aan de eis met betrekking tot voldoende beheersing van de Engelse taal. [Optioneel:] De bezitter van een in Nederland behaald universitair bachelordiploma voldoet aan de eis met betrekking tot voldoende beheersing van de Engelse taal. Artikel 2.4 - Toelatingsprocedure 1. De toelating tot de opleiding is opgedragen aan de toelatingscommissie van de opleiding. [Optioneel:] De toelating tot de opleiding is opgedragen aan de examencommissie van de opleiding. 2. Met het oog op de toelating tot de opleiding stelt de toelatingscommissie een onderzoek in naar de kennis, het inzicht en de vaardigheden van de kandidaat. De commissie betrekt bij haar onderzoek de kennis van de taal waarin het onderwijs wordt verzorgd. In aanvulling op schriftelijke bewijzen van de gevolgde opleiding(en) kan de commissie bepaalde kennis, inzicht en vaardigheden laten toetsen door deskundigen in of buiten de universiteit. 3. Het toelatingsonderzoek vindt eenmaal I tweemaal per jaar plaats. 4. Een verzoek te worden toegelaten tot de opleiding wordt voor ingediend bij de toelatingscommissie. In bijzondere gevallen kan de toelatingscommissie een na deze sluitingsdatum ingediend verzoek in behandeling nemen. 5. De toelating wordt verleend onder de voorwaarde dat de kandidaat uiterlijk op de betreffende begindatum van de opleiding zal voldoen aan de in artikel 2.1 bedoelde eisen ten aanzien van kennis en vaardigheden, zoals die blijken uit getuigschriften van door hem gevolgde opleidingen. 6. De kandidaat ontvangt een toelatingsbewijs dan wel een afwijzende beslissing. Hiertegen is beroep mogelijk bij het College van beroep voor de examens. Artikel 2.5 — Instroommoment 1. Aanvang van de opleiding is mogelijk met ingang van het eerste semester van een studiejaar ('september') [Optioneel:] en met ingang van het tweede semester ('februari'). Voor de in dit lid genoemde instroommoment(en) geldt dat er sprake is van een studeerbaar onderwijsprogramma dat in de nominale duur volledig afgerond kan worden, i 2. Bij aanvang van de opleiding dient het bachelorprogramma dan wel schakelprogramma dat toegang i i geeft tot de opleiding volledig te zijn afgerond, (verplicht miv 2009-2010) i 3. Indien men instroomt op een ander moment dan de in lid 1 van dit artikel genoemde instroommomenten kan een studeerbaar onderwijsprogramma niet worden gegarandeerd. [Optioneel] Artikel 2.6- Erkenning verworven competenties Degene die nog niet is toegelaten tot de opleiding kan in aanmerking komen voor erkenning van verworven competenties. Hiertoe dient hij een gemotiveerd, schriftelijk verzoek in te dienen bij de examencommissie. Voor de opleiding worden bij de beoordeling van dergelijke verzoeken de volgende criteria gehanteerd:
Model Master Oer
5
|H UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM Hoofdstuk 3 - Toetsing en examinering Artikel 3.1 - Algemeen 1. Tijdens het studieonderdeel wordt de student op academische vaardigheden getoetst en wordt getoetst o f de student in voldoende mate de gestelde leerdoelen bereikt. 2. In de studiegids staat beschreven aan welke prestaties de student moet voldoen om het studieonderdeel met succes af te ronden en wat de criteria zijn waarop de student beoordeeld wordt. 3. Op verzoek van de student kan de examencommissie toestaan dat een toets op een andere wijze dan in de studiegids is bepaald, wordt afgenomen. Nadere regels hieromtrent zijn, indien van toepassing, opgenomen in de Regels en richtlijnen van de examencommissie. [optioneel] Artikel 3.2- Inschrijving tentamens 1. Elke student dient zich voor elke tentamengelegenheid aan te melden. De aanmeldingsprocedure wordt beschreven in de studiegids. Indien de aanmelding niet of niet tijdig heeft plaatsgevonden, kan deelname aan het tentamen worden geweigerd. 2. In uitzondering op het i n lid 1 bepaalde geldt dat iedere student die zich op de juiste wijze heeft ingeschreven voor deelname aan het onderwijs voor een bepaald vak en hiervoor is toegelaten, voor dat vak tevens is aangemeld voor het aansluitende tentamen. Artikel 3.3Toetsmomenten Voor elk onderwijsonderdeel geldt dat in de periode van 12 maanden, gerekend vanaf de aanvang van het onderwijs dat voorbereidt op een bepaald tentamen, de student één herkansingsmogelijkheid heeft. De eerste tentamenkans is binnen de onderwijsperiode waarin het onderdeel is aangeboden; de herkansingsmogelijkheid wordt aangeboden voor het begin van het volgende studiejaar. Artikel 3.4 - Mondelinge tentamens 1. Het mondeling afnemen van een tentamen is openbaar, tenzij de student daartegen bezwaar maakt dan wel de examencommissie o f de examinator in een bijzonder geval anders heeft bepaald. 2. Het mondelinge tentamen wordt afgenomen in het bijzijn van een tweede examinator, tenzij de examencommissie anders bepaalt. 3. Mondeling wordt niet meer dan een persoon tegelijk getentamineerd, tenzij de eerste examinator en de studenten anders overeenkomen. Artikel 3.5 - Vaststelling en bekendmaking uitslag 1. De examinator stelt direct na afloop van een mondeling tentamen de uitslag vast en maakt deze bekend aan de student. 2. De examinator stelt de uitslag van een schriftelijk of anderszins examenonderdeel zo snel mogelijk vast, maar in ieder geval binnen 20 werkdagen na de dag waarop het is afgelegd en voorziet de onderwijsadministratie van de gegevens die nodig zijn om de uitslag te kunnen registreren. De decaan kan in bijzondere gevallen toestaan dat van deze termijn wordt afgeweken. De uitslag moet in geval van een herkansing minstens 10 werkdagen voor een mogelijke herkansing bekend worden gemaakt. 3. Een student kan beroep aantekenen tegen de uitslag bij het College van beroep voor de examens binnen een termijn van 6 weken na bekendmaking van de uitslag. Ook kan een verzoek tot herbeoordeling worden ingediend bij de examinator. Een verzoek tot herbeoordeling schort de termijn voor het indienen van een beroepschrift niet op.
Model Master Oer
6
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM
Artikel 3.6 - Cijfers 1. Cijfers worden gegeven op een schaal van 1 tot en met 10. Cijfers worden gegeven met maximaal 1 decimaal achter de komma. 2. De eindbeoordeling van een onderdeel is voldoende bij een 5,5 of hoger. Indien enkel hele cijfers w orden gegeven, geldt een 6,0 of hoger als voldoende. 3. De laatst behaalde uitslag is bepalend voor het eindresultaat. Artikel 3.7 - Geldigheidsduur tentamen 1. De geldigheidsduur van met goed gevolg afgelegde tentamens bedraagt ... jaar. 2. De examencommissie heeft de bevoegdheid in individuele gevallen de geldigheidsduur van met goed gevolg afgelegde tentamens voor een door haar vast te stellen termijn te verlengen. 3. Deelcijfers vervallen [aan het einde van het betreffende studiejaar I aan het einde van het betreffende vak], tenzij de examencommissie anders bepaalt. Artikel 3.8 -Inzagerecht en nabespreking 1. Indien een tentamen schriftelijk is afgenomen, verleent de examinator tot 30dagen nadat de uitslag is meegedeeld op verzoek aan de geëxamineerde inzage in en nabespreking van het beoordeelde werk. De geëxamineerde kan tegen kostprijs kopieën (doen) maken van het beoordeelde werk en de bij de beoordeling gehanteerde normen. 2. Gedurende de in het eerste lid genoemde termijn kan elke belanghebbende kennis nemen van vragen en opdrachten van de desbetreffende toets, alsmede zo mogelijk van de normen aan de hand waarvan de beoordeling heeft plaatsgevonden. 3. De wijze van beoordeling van het tentamen stelt de student in staat na te gaan hoe de uitslag tot stand is gekomen. 4. De examinator kan bepalen dat de in de leden 1 en 2 bedoelde inzage, nabespreking en/of kennisneming voor studenten die aan de toets hebben deelgenomen collectief geschiedt op een vooraf vastgestelde tijd en plaats. 5. Plaats en tijdstip, bedoeld in lid 4, worden tijdig -maar tenminste een week voor bedoeld tijdstipbekend gemaakt. 6. Indien de student die aan de toets heeft deelgenomen aantoont buiten zijn schuld verhinderd te zijn o f t e zijn geweest op een aldus vastgestelde plaats en tijdstip te verschijnen wordt hem zo mogelijk op een ander moment de in lid 1 en 2 bedoelde inzage, nabespreking en kennisneming geboden. Artikel 3.9 - Vrijstelling 1. De examencommissie kan n.a.v. een schriftelijk verzoek van een student vrijstelling verlenen voor het afleggen van een of meer examenonderdelen, indien de student: a) hetzij een qua inhoud en niveau overeenkomstig onderdeel van een universitaire of hogere beroepsopleiding heeft voltooid; b) hetzij aantoont door werk- en/of beroepservaring over voldoende kennis en vaardigheden te beschikken op het desbetreffende onderdeel. De examencommissie beslist binnen 28 dagen na ontvangst van het verzoek. 2. De masterscriptie is van deze vrijstellingsmogelijkheid uitgezonderd. [Optioneel:] Maximaal.... studiepunten van het onderwijsprogramma kunnen worden behaald op basis van verleende vrijstellingen. Artikel 3.10 — Masterscriptie/master these 1. De afsluitende masterscriptie wordt beoordeeld door de begeleider en een tweede beoordelaar. Het eindcijfer wordt bepaald door de begeleider na overleg met de tweede beoordelaar. 2. De beoordeling van de masterscriptie vindt plaats aan de hand van een vooraf vastgesteld beoordelingsformulier. 3. Overige bepalingen met betrekking tot de masterscriptie zijn opgenomen in de afstudeerhandleiding. Deze handleiding is te vinden via www.
Model Master Oer
7
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM
I Artikel 3.11 - Fraude en plagiaat I 1. Het bepaalde in de Fraude en plagiaat regeling studenten UvA is onverkort van toepassing en ļ maakt onderdeel uit van de onderwijs, en examenregeling. De teksl \an de regeling is als bijlage i bijgevoegd. ì 2. Bij de detectie van plagiaat in teksten kan gebruik worden gemaakl \an elektronische ļ detectieprogramma's. Met het aanleveren \an de teksl geeli de student impliciet toestemming tot i het opnemen van de tekst in de database van het betrelfende detectieprogramma . [Optioneel:] 3. Ter aanvulling op de Fraude en plagiaat regeling studenten UvA geldt het volgende... Artikel 3.12 - Examen 1. De examencommissie stelt de uitslag en de datum van het afsluitend examen vast, indien zij heeft geconstateerd dat de student de onderdelen van het examen met goed gevolg heeft afgelegd. 2. De examencommissie kan bepalen dat als onderdeel van het examen tevens geldt een door de examencommissie zelf te verrichten onderzoek naar de kennis, het inzicht en de vaardigheden van de student. 3. De examencommissie kan een judicium toekennen. Indien de student blijk heeft gegeven van uitzonderlijke bekwaamheid, kan de examencommissie besluiten dat dit op het getuigschrift wordt vermeld met de kwalificatie 'cum laude'. Overige judicia worden vermeld op het diplomasupplement. 4. Een getuigschrift kan slechts worden uitgereikt nadat is gebleken dat de student aan alle verplichtingen, waaronder de betaling van het collegegeld, heeft voldaan. 5. Er zijn voor het Bachelor ! Master examen 12 examendata per studiejaar vastgesteld door het College van Bestuur. 6. De examencommissie kan naar aanleiding van een gemotiveerd verzoek van een student die aanspraak heeft op uitreiking van een getuigschrift het vaststellen van de datum van het afsluitend examen uitstellen. Artikel 3.13 - Graad Aan de student die het masterexamen met goed gevolg heeft afgelegd, wordt de graad Master of Arts/Science/Laws verleend. Dit kan een joint degree betreffen. De verleende graad wordt op het getuigschrift vermeld. Artikel 3.14 — Getuigschriften en verklaringen 1. Ten bewijze dat het examen met goed gevolg is afgelegd, wordt door de examencommissie een getuigschrift uitgereikt. B i j het getuigschrift wordt een diplomasupplement in het Engels uitgereikt, ondertekend door de voorzitter van de examencommissie, waarop de onderdelen van het examen, de studielast en de beoordeling worden vermeld. [Optioneel:] Het getuigschrift vermeldt welke bevoegdheid aan het examen is verbonden. 2. Degene die meer dan een tentamen met goed gevolg heeft afgelegd en aan wie geen getuigschrift kan worden uitgereikt, ontvangt desgevraagd een door de examencommissie af te geven verklaring waarin in elk geval de tentamens zijn vermeld die door hem met goed gevolg zijn afgelegd.
Hoofdstuk 4 - Studiebegeleiding en studievoortgang Artikel 4.1 — Studievoortgangsadministratie De decaan van de faculteit is verantwoordelijk voor een goede registratie van de studieresultaten van de studenten in SIS. Iedere student heeft na de registratie van de beoordeling van een examenonderdeel via SIS inzage in de uitslag van dat onderdeel en beschikt via SIS tevens over een overzicht van de behaalde resultaten.
Model Master Oer
8
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM
Artikel 4.2 -Studiebegeleiding Ingeschreven studenten kunnen aanspraak maken op studiebegeleiding. De vormen van studiebegeleiding worden vermeld in de studiegids. Artikel 4.3 - Studenten met een functiebeperking 1. Studenten met een functiebeperking kunnen op een daartoe strekkend schriftelijk verzoek, in te dienen bij de studieadviseur, in aanmerking komen voor aanpassingen i n het onderwijs, de practica en tentamens. Deze aanpassingen worden zoveel mogelijk op hun individuele functiebeperking afgestemd, maar mogen de kwaliteit of moeilijkheidsgraad van een vak of een het tentamen niet wijzigen. 2. Het verzoek genoemd in lid 1 wordt vergezeld van een recente aanbeveling van een studentendecaan, alsmede van een recente verklaring van een arts of een psycholoog of, indien er sprake is van dyslexie, van een BIG-, NIP-, of NVO- geregistreerd testbureau. Indien mogelijk geven deze verklaringen een schatting van de mate waarin de studievoortgang wordt belemmerd. 3. Op verzoeken over aanpassingen die de onderwijsvoorzieningen betreffen beslist de decaan of namens hem de onderwij sdirecteur dan wel opleidingsdirecteur. Op verzoeken over aanpassingen die de examinering betreffen, beslist de examencommissie. 4. Indien positief op een verzoek is beslist, maakt de student een afspraak met de studieadviseur om te bespreken hoe de voorzieningen worden vormgegeven. Artikel 4.4- Iudicium abeundi 1. Op grond van het bepaalde in artikel 7.42a van de wet kan de decaan o f de examencommissie in uitzonderlijke gevallen het College van Bestuur verzoeken de inschrijving van een student voor een opleiding te beëindigen dan wel te weigeren, als die student door zijn gedragingen of uitlatingen blijk heeft gegeven van ongeschiktheid voor de uitoefening van een of meer beroepen waartoe de door hem gevolgde opleiding hem opleidt, dan wel voor de praktische voorbereiding op de beroepsuitoefening. 2. Indien jegens een student vermoedens van ongeschiktheid bestaan zoals omschreven in het eerste lid, stelt de examencommissie of de decaan een onderzoek in, waarvan de student onverwijld op de hoogte wordt gesteld. De examencommissie of de decaan brengt geen advies uit dan na zorgvuldige afweging van de betrokken belangen en nadat de betrokken student in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord.
Hoofdstuk 5 - Overgangs- en slotbepalingen Artikel 5.1 Hardheidsclausule In geval van aantoonbare onredelijkheid of onbillijkheid van overwegende aard kan de examencommissie toestaan dat ten voordele van de student wordt afgeweken van de bepalingen in de delen A of B van deze regeling. Artikel 5.2 Overgangsbepaling Voor de student die op de datum van de inwerkingtreding van deel A of B van deze regeling een of meer examenonderdelen met goed gevolg heeft afgelegd, maar het examen nog niet geheel met goed gevolg heeft afgelegd en die in zijn belangen geschaad wordt door bepalingen in de delen A of B van deze regeling die afwijken van bepalingen in oudere regelingen, wordt door de examencommissie een overgangsregeling vastgesteld, met inachtneming van hetgeen aangaande examens en examenonderdelen in de wet bepaald is. Artikel 5.3 - Wijzigingen 1. Wijzigingen van deel A van deze regeling worden door de decaan - gehoord de opleidings commissie en met in achtneming van de bevoegdheden van de medezeggenschapsorganen ter zake - bij afzonderlijk besluit vastgesteld.
Model Master Oer
9
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM
2. Een wijziging van deel A van deze regeling heeft geen betrekking op het lopende studiejaar, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belangen van de studenten daardoor niet worden geschaad. Artikel 5.4Bekendmaking De decaan draagt zorg voor een passende bekendmaking van deel A en B van deze regeling tezamen en van de regels en richtlijnen als bedoeld in artikel 7.12b van de wet. De regeling is opvraagbaar via www en staat vermeld in de digitale studiegids ("www.studiegids.uva.nl). Artikel 5.5 - Inwerkingtreding Deel A van deze regeling treedt in werking op Aldus vastgesteld door de decaan van de Faculteit Z op
Model Master Oer
10
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM
DEEL B Opleidingsspecifiek deel
Model Master Oer
11
ļ g l UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM
Hoofdstuk 1- Algemeen Artikel 1.1 — Toepasselijkheid van de regeling Deze regeling bestaat uit een A en een B gedeelte. Dit opleidingsspecifieke gedeelte B hoort bij deel A van de regeling dat algemene bepalingen bevat met betrekking tot het onderwijs en de examens van de masteropleidingen Deze opleidingen worden verzorgd binnen de Faculteit der...., hierna te noemen: de faculteit. Deel B bevat opleidingsspecifieke bepalingen met betreldáng tot de opleiding [opleidingen] , ,
Hoofdstuk 2 - Inhoud en inrichting van de opleiding Artikel 2.1 - Doel van de opleiding en eindtermen 1. Met de opleiding wordt beoogd: o kennis, vaardigheid en inzicht op het gebied van ..., en het bereiken van de eindkwalificaties genoemd in de navolgende leden. o academische vorming, waaronder het verwerven van academische vaardigheden (zoals argumenteren, schrijf-, spreek- en onderzoeksvaardigheden, op juiste wijze citeren en vermelden van bronnen), het leren zelfstandig en creatief complexe problemen oplossen, kritisch reflecteren. 2. De afgestudeerde van de opleiding heeft in ieder geval: o kennis van en inzicht in het vakgebied ... o ... 3. De opleiding kent de volgende afstudeerrichtingen:
4. Onverminderd het bepaalde in lid 2 heeft de afgestudeerde van afstudeerrichting X o kennis van en inzicht in het vakgebied ... o ... 5. Onverminderd het bepaalde in lid 2 heeft de afgestudeerde van afstudeerrichting Y o kennis van en inzicht in het vakgebied ... o ... 6. Onverminderd het bepaalde in lid 2 heeft de afgestudeerde van afstudeerrichting Z o kennis van en inzicht in het vakgebied ... o ... (enz.) Artikel 2.2 — Vorm van de opleiding De opleiding wordt voltijds verzorgd. (alternatief 1: De opleiding wordt zowel voltijds als in deeltijd verzorgd) (alternatief 2; de opleiding wordt zowel voltijds, in deeltijd als duaal verzorgd) (alternatief 3: de opleiding wordt zowel voltijds als duaal verzorgd) (alternatief 4: de opleiding wordt duaal verzorgd). Artikel 2.3- Taal waarin de opleiding wordt verzorgd De opleiding wordt in het Nederlands verzorgd. [Optioneel:] Voor anderstalige masteropleidingen. De opleiding wordt in de .... taal verzorgd. Daarbij is de Gedragscode vreemde talen UvA en het bepaalde in artikel 7.2 van de wet van toepassing. Artikel 2.4- Omvang van de opleiding De opleiding heeft een studielast van ... studiepunten en kent een afsluitend examen. Eén studiepunt is gelijk aan 28 uren studieactiviteiten. [Optioneel:] Voor de berekening van de studielast worden de volgende normen gehanteerd: Model Master Oer
12
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM
- Deelname aan het onderwijs. Voor het volgen van onderwijs wordt... contactuur per onderdeel van ... studiepunten gerekend. - Literatuurstudie. Als norm geldt... bladzijden per uur. Artikel 2.5 -
Onderwijsprogramma
De opleiding [voor afstudeerrichting X].is als volgt samengesteld: A. Algemeen verplichte onderdelen ... punten B. Keuzeonderdelen ... punten A. Algemeen verplichte onderdelen Deze bestaan uit de volgende onderdelen met de daarbij vermelde studielast. Naam onderwijsonderdeel
Aantal Studiepunten
Periode of semester
Toetsvorm
Praktische oefening
B. Keuzeonderdelen De student kiest een of meer keuzeonderdelen met een studielast van maximaal... studiepunten. Voor keuze komen de volgende onderdelen in aanmerking:
In bijzondere gevallen kan de examencommissie toestaan dat een of meer onderdelen van andere universitaire masterprogramma's worden gekozen. Artikel 2.6- onderdelen elders 1. Onderdelen die tijdens de opleiding elders worden behaald, kunnen met voorafgaande toestemming van de examencommissie worden ingebracht in het examenprogramma van de student (zie voor uitzondering de toelichting). [Optioneel:] Voor de navolgende onderdelen heeft de examencommissie op voorhand toestemming verleend om in te brengen in het examenprogramma, voor zover de onderdelen tijdens de opleiding worden behaald. Een verzoek voorafgaande toestemming hoeft in dergelijke gevallen niet te worden ingediend. Onderdeel X voltooid aan instelling Y. __ 2. Voor onderdelen die voorafgaand aan de start van de masteropleiding zijn behaald aan een instelling voor hoger onderwijs, kan slechts op grond van artikel 5.10 vrijstelling worden verleend. Artikel 2.7 - Vrij onderwijsprogramma 1. De student heeft de mogelijkheid om, onder bepaalde voorwaarden, een eigen onderwijsprogramma samen te stellen dat afwijkt van de onderwijsprogramma's zoals vermeld in artikel 3.5. De samenstelling van een dergelijk programma behoeft de voorafgaande goedkeuring van de daartoe geëigende examencommissie. [Optioneel] 2. Om voor een diploma van deze opleiding in aanmerking te komen dient in ieder geval voldaan te zijn aan de volgende voorwaarden: - tenminste.... deel van de onderdelen wordt behaald binnen deze opleiding, - het totale programma bevat tenminste ... studiepunten op postpropedeutisch niveau
Model Master Oer
13
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM
[Optioneel:] Artikel 2.8- Joint Degrees De student heeft de mogelijkheid het studieprogramma ... te volgen dat leidt tot een joint degree. Dit studieprogramma bestaat uit de hierna vermelde onderdelen: ...
Hoofdstuk 3 Onderwijs Artikel 3.1 - Deelname aan het onderwijs en voorrangregels 1. Elke student dient zich voor elk studieonderdeel aan te melden. Voor het deelnemen aan het onderwijs dient de aanmelding plaats te vinden in de in de studiegids aangegeven periode en volgens de aldaar aangegeven procedure. Indien de aanmelding niet of niet tijdig heeft plaatsgevonden, kan deelname aan het onderwijs worden geweigerd. 2. Toelating voor de cursussen met een beperkte capaciteit vindt plaats op basis van vooraf vastgestelde en op website.... en/of in de Studiegids gepubliceerde toelatingscriteria en voorrangsregels, met dien verstande dat voor de opleiding ingeschreven studenten voorrang genieten bij de cursussen die behoren tot het verplichte deel van hun opleiding. 3. Degene die niet bij de universiteit is ingeschreven heeft geen recht op deelname aan het onderwijs of aan tentamens. Artikel 3.2- Volgorde en ingangseisen 1. Voor afstudeerrichting X geldt dat aan de tentamens c.q. praktische oefeningen van de hierna te noemen onderdelen slechts kan worden deelgenomen indien de tentamens van de hierna vermelde examenonderdelen met goed gevolg zijn afgelegd: 1. In bijzondere gevallen kan de examencommissie op gemotiveerd verzoek van de student al dan niet onder voorwaarden afwijken van de in het eerste lid genoemde volgorde. [Optioneel:] Artikel 3.3. - Deelname aan praktische oefening en werkgroepbijeenkomsten 1. In geval van een practicum is de student verplicht tenminste ...Vo van de practicumbijeenkomsten bij te wonen en zich op deze bijeenkomsten terdege voor te bereiden. Ingeval de student minder dan ...Vo heeft bijgewoond dient het practicum opnieuw te worden gevolgd, dan wel kan de examencommissie aanvullende opdracht(en) laten verstrekken. 2. In geval van werkgroepbijeenkomsten met opdrachten is de student verplicht tenminste ...Vo van de werkgroepbijeenkomsten bij te wonen en zich op deze bijeenkomsten terdege voor te bereiden. Ingeval de student minder dan ...Vo heeft bijgewoond dient de werkgroep opnieuw te worden gevolgd, dan wel kan de examencommissie aanvullende opdracht(en) laten verstrekken. 3. In bijzondere gevallen kan de examencommissie, op verzoek van de student, van deze verplichting vrijstelling verlenen in geval het onderzoek naar en de beoordeling van de beoogde vaardigheden naar haar oordeel ook kan plaatsvinden bij een geringer deelnamepercentage, al dan niet onder oplegging van aanvullende eisen.
Hoofdstuk 4 - Wijzigingen en inwerkingtreding Artikel 4.1 - Wijzigingen deel B 1. Wijzigingen van deel B van deze regeling worden door de decaan - gehoord de opleidings commissie en met in achtneming van de bevoegdheden van de medezeggenschapsorganen ter zake - bij afzonderlijk besluit vastgesteld. 2. Een wijziging van deel B van deze regeling heeft geen betrekking op het lopende studiejaar, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belangen van de studenten daardoor niet worden geschaad. Artikel 4.2- Inwerkingtreding deel B Deel B van deze regeling treedt in werking op ... Aldus vastgesteld door de decaan van de Faculteit Z op ... Model Master Oer
14
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM
Toelichting bij de Model Onderwijs- en Examenregeling M A S T E R
Algemeen Sinds de invoering van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) in 1993 moeten de hoofdlijnen van het onderwijsprogramma en de examinering voor elke opleiding in een onderwijs- en examenregeling (OER) worden vastgelegd. Ingevolge artikel 7.13 lid 1 W H W bevat de OER adequate en heldere informatie over de opleiding of groep van opleidingen. In artikel 7.13, lid 2 WHW staan de onderwerpen opgesomd die verplicht voor elke opleiding in de OER moeten zijn geregeld. Daarnaast bevat de wet nog enkele afzonderlijke verplichtingen tot het opnemen van regels in de OER. In bijlage I bij deze toelichting is een overzicht gegeven van de betreffende artikelen uit de OER en de daarbij behorende artikel uit de WHW. Ingevolge het bepaalde in artikel 9.38 onder b WHW heeft de studentenraad instemmingsrecht over vaststelling en wijziging van de onderwijs- en examenregeling voor wat betreft de onderwerpen genoemd in artikel 7.13, tweede lid onder h tot en met v. De model OER is onderverdeeld in twee delen (deel A en deel B) die tezamen de OER vormen. In deel A, dat kan worden beschouwd als het facultaire gedeelte, zijn bepalingen opgenomen die voor meerdere opleidingen kunnen gelden. In het B gedeelte zijn de opleidingsspecifieke bepalingen opgenomen. Hoewel de delen bij elkaar horen en tezamen de OER van een opleiding of groep van opleidingen vormen kunnen deze afzonderlijk van elkaar worden gewijzigd. De model OER is voor wat betreft de indeling een format dat door het College van Bestuur als richtlijn aan de decanen ex. artikel 9.5 W H W (hierna: richtlijn) is vastgesteld. In het model zijn vier soorten bepalingen opgenomen. De meeste artikelen betreffen onderwerpen die op basis van artikel 7.13 of overige artikelen uit de WHW in de OER moeten worden opgenomen. Deze artikelen zijn omkaderd. Voor zover deze artikelen niet als richtlijn zijn vastgesteld mag van de tekst van deze artikelen, worden afgeweken, zolang het onderwerp volgens de voorgeschreven indeling beschreven wordt in de OER. iDe artikelen die in een kader zíjn geplaatst mei een gri|ze arcering geven aan dat het betreffende londerwerp op deze wijze geregeld moei vvoiden onidal het een richtlijn belrefl De richtlijnen worden, imet in achtneming van de bevoegdheden van du medezeggenschapsorganen ter zake, vastgesteld door įhet College van Bestuur. Dc decaan is niet vrij om hier van af tc w ijken In bijlage II is een overzicht igegeven van de richtlijnen die in het kader van deze model OER van belang /ijn, met daarbij vermeld ide datum waarop het besluit is genomen. Bij artikelen die niet voor alle opleidingen van toepassing zullen zijn staat tussen haakjes: [Optioneel:] Delen van artikelen die optioneel zijn worden eveneens tussen haakjes weergegeven. De overige -niet omkaderde- artikelen betreffen artikelen waarvan niet in de WHW is bepaald dat deze in de OER moeten worden opgenomen en die eveneens niet als richtlijn zijn vastgesteld. Het betreft deels onderwerpen die wel in de WHW worden geregeld, maar waarvan niet expliciet is vermeld dat deze onderwerpen in de OER moeten worden opgenomen. Voor het overige zijn het artikelen die met het oog op een heldere en adequate informatieverstrekking, dan wel op basis van een UvA-regeling in het model zijn opgenomen. Het verdient aanbeveling deze artikelen overeenkomstig het model op te nemen in de OER. Indien nodig kunnen extra artikelen worden toegevoegd vanwege bijzonderheden in het programma. In dat geval dient de indeling en de nummering van de artikelen van deze model OER zoveel mogelijk aangehouden te worden. Eventuele extra artikelen dienen zoveel mogelijk aan het einde van een Model Master Oer
15
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM
hoofdstuk geplaatst te worden en worden aangeduid met een hoger nummer. In het geval dat een artikel tussen de bestaande artikelen wordt geplaatst dient dit artikel aangeduid te worden met een tussennummer door een letter aan het nummer toe te voegen (bijvoorbeeld artikel 1.1a). Het bevordert de transparantie en verbetert de kwaliteitsbewaking als een bepaald onderwerp in elke OER in hetzelfde artikelnummer is geregeld.
Model Master Oer
16
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM
Toelichting per artikel Deel A Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen Artikel 1.1 - Toepasselijkheid van de regeling Het A gedeelte kan worden beschouwd als het facultaire gedeelte. In dit artikel wordt vermeld op welke opleiding, of groepen van opleidingen dit gedeelte van toepassing is. Dit deel kan tezamen met diverse B delen meerdere OERen vormen. In een B deel worden de opleidingsspecifieke bepalingen opgenomen. De vermelding van de verantwoordelijke faculteit berust op het wettelijke uitgangspunt dat onderwijs en onderzoek plaats vinden in de faculteit (art. 9.12WHW) en dat opleidingen binnen een faculteit worden ingesteld (artt. 9.11 en 9.17 WHW). Artikel 1.2 Begripsbepalingen Bij de definiëring van de begrippen is ervoor gekozen om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de terminologie van de WHW. Ter bevordering van de eenduidigheid binnen de UvA wordt gevraagd hiervan niet af te wijken. g) de omschrijving voor praktische oefening omvat niet alleen het traditionele "practicum" in een laboratorium maar ook alle leeractiviteiten van de student, die gericht zijn op bepaalde vaardigheden. Als deze worden afgesloten met een beoordeling, is tevens sprake van een "tentamen".
Hoofdstuk 2 - Toelating tot de opleiding Artikel 2.1 — Ingangseisen aansluitende masteropleidingen Dit artikel regelt de toelating tot de aansluitende masteropleiding, zoals gesteld in artikel 7.30a WHW. Het gaat hier dus niet om de toelating tot de selectieve of onderzoeksmasteropleiding. Voor elke bacheloropleiding aan de U v A moet minimaal één masteropleiding worden aangewezen als zijnde de aansluitende masteropleiding. Het desbetreffende bachelordiploma geldt als toelatingsbewijs. Voor de aansluitende masteropleiding(en) kunnen voor degenen die in het bezit zijn van het diploma van de bacheloropleiding van de UvA, waarvoor de masteropleiding is aangewezen als aansluitende masteropleiding, geen aanvullende eisen worden gesteld. Wel kan worden bepaald dat men een bepaalde afstudeerrichting of minor moet hebben gevolgd om toegelaten te worden tot (een bepaald programma binnen) de masteropleiding. Dit laatste geldt ook voor studenten van buiten de UvA. Deze groep studenten heeft voor toelating een bewijs van toelating nodig. Het College van Bestuur heeft in 2006 bepaald dat het hebben behaald van een bachelordiploma vereist is voordat men kan instromen (deelnemen aan het onderwijs) in de aansluitende masteropleiding. Een student kan alleen worden ingeschreven in een masteropleiding op grond van een definitieve toelating tot de masteropleiding. Ingangseisen niet-aansluitende masteropleidingen Voor alle masteropleidingen die geen aansluitmaster zijn, is inschrijving mogelijk voor wie in het bezit is van een bewijs van toelating. Dit bewijs van toelating wordt verkregen via een selectie procedure. Artikel 7.30b W H W bepaalt dat de eisen uitsluitend betrekking mogen hebben op kennis, inzicht en vaardigheden die kunnen zijn verworven bij beëindiging van een bacheloropleiding. Het betreft derhalve inhoudelijke ingangseisen die in dit artikel weergegeven dienen te worden De eindtermen van de bacheloropleiding waarvan deze master de doorstroomrnaster is dienen hiervoor als uitgangspunt te worden genomen. De wet maakt het ingevolge het bepaalde i n artikel 7.30b, eerste lid jo. artikel 7.30a, derde lid WHW mogelijk om een maximum aantal voor de masteropleiding in te schrijven personen vast te stellen. De Model Master Oer
17
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM
toelatingscommissie zal hiertoe een selectieprocedure moeten ontwikkelen. Ingevolge het bepaalde in artikel 7.31 W H W dient de procedure tijdig kenbaar te worden gemaakt. Artikel 2.2 - Schakelprogramma Artikel 7.30e W H W bepaalt dat de instelling een voorziening moet bieden voor het wegnemen van tekortkomingen bij het niet voldoen aan de toelatingseisen. Studenten die nog niet voldoen aan de toelatingscriteria van de masteropleiding, maar hun deficiënties binnen afzienbare tijd weg kunnen werken kunnen ingeschreven worden aan de UvA hetzij als contractant hetzij als student in de meest voor de hand liggende bacheloropleiding voor het volgen van een schakelprogramma. Het schakel programma maakt geen onderdeel uit van de masteropleiding. Van belang is dat zij bij inschrijving in een bacheloropleiding aan de gangbare en eventueel nadere vooropleidingseisen van de betreffende bacheloropleiding moeten voldoen. In artikel 7.57İ WHW wordt aan hogescholen en universiteiten de verplichting opgelegd aan afgestudeerden in het hoger beroepsonderwijs ondersteuning te bieden opdat zij kunnen instromen in een verwante masteropleiding in het wetenschappelijk onderwijs. De wijze waarop deze ondersteuning wordt geboden moet in de OER worden opgenomen. Een schakelprogramma mag ten hoogste 30 ec omvatten. Indien een student meer dan 30 ec moet inhalen om aan de toelatingseisen te voldoen, is er geen sprake meer van een "redelijke termijn" ex artikel 7.30e. Studenten krijgen aan het einde van het schakel- programma een 'bewijs van toelating' voor de desbetreffende masteropleiding. Studenten die een schakelprogramma voltooien hebben alleen recht op een bachelordiploma als ze voldoen aan de eindtermen van de bachelor- opleiding waar zij ingeschreven staan. Het is aan de examencommissie van de betrokken opleiding om te beoordelen of dit het geval is. Artikel 2.3- Nederlandse taal [Optioneel:] Degene die op grond van een buitenlands diploma ingeschreven wil worden voor een Nederlandstalige masteropleiding moet voorafgaande aan de inschrijving aangetoond hebben in voldoende mate de Nederlandse taal te beheersen door de NT2-II toets met goed gevolg te hebben afgelegd, of op grond van zijn vooropleiding vrijgesteld zijn van het afleggen van deze toets door de directeur van het Instituut voor Nederlands als Tweede Taal (INTT). In bijzondere gevallen kan de examencommissie van de desbetreffende opleiding voorafgaande aan de inschrijving ontheffing verlenen van deze eis. Nederlanders met een buitenlandse vooropleiding en anderen die van huis uit Nederlands spreken (bijvoorbeeld Antilianen en Vlamingen) kunnen bijvoorbeeld zonder toetsing worden toegelaten. Voor Engelstalige masteropleiding: ... Artikel 2.3 — Engelse taal In dit model zijn de toetsen met de minimum scores genoemd zoals die ook gelden ingevolge het Inschrijvingsbesluit ten aanzien van de bachelor toelating. Het staat de opleiding vrij om voor de master toelating hogere scores te verlangen. Deze dienen dan wel kenbaar te worden gemaakt. De bezitter van een aan de UvA behaalde bachelorsdiploma voldoet aan de eis met betrekking tot voldoende beheersing van de Engelse taal. Artikel 2.4Toelatingsprocedure Het bewijs van toelating wordt afgegeven door of namens de decaan. Bijlage 5 van het inschrijvingsbesluit bevat een model bewijs van toelating welke door de Studentenadministratie wordt vereist. De verantwoordelijkheid voor de toelatingsprocedure kan worden gelegd bij een commissie of coördinator vanuit de opleiding. Dit kan ook aan de examencommissie worden opgedragen.
Model Master Oer
18
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM
De toelatingsprocedure dient bij voorkeur zo te worden ingericht dat, met inachtneming van hetgeen hierover is vermeld in het op dat moment geldende Inschrijvingsbesluit U v A , minimaal tweemaal per jaar kan worden begonnen met de opleiding. Als een kandidaat zijn bachelor- of ander diploma nog niet heeft, maar het aannemelijk is dat hij het tijdig zal krijgen, kan de toelatingscommissie hem een voorwaardelijk toelatingsbewijs geven. Voorwaardelijke toelating betekent niet dat de student wordt ingeschreven of mag deelnemen aan het onderwijs van de masteropleiding. Een student kan alleen worden ingeschreven in een masteropleiding op grond van een definitieve toelating tot de masteropleiding. Artikel 2.5 — Instroommoment Met ingang van het studiejaar 2009-2010 geldt voor alle (aansluitende) masteropleidingen dat toelating tot het onderwijs van de masteropleiding slechts mogelijk is na het behalen van het bachelorexamen. Bijgevolg worden de opleidingen verzocht, met inachtneming van hetgeen hierover is vermeld in het op dat moment geldende Inschrijvingsbesluit UvA, zoveel mogelijk twee instroommomenten in een studiejaar te realiseren. Artikel 2.6- Erkenning verworven competenties In artikel 7.16 van de wet is opgenomen dat de decaan procedures en criteria kan vaststellen voor de erkenning van verworven competenties voor degenen die niet zijn ingeschreven. Hiermee is beoogd de mogelijkheid open te stellen om toekomstige studenten vrijstellingen te kunnen verlenen op grond van aantoonbare reeds verworven competenties, bijvoorbeeld in een werksituatie, die inhoudelijk aansluiten bij hetgeen binnen de opleiding wordt aangeboden. Dit artikel is optioneel.
Hoofdstuk 3 — Toetsing en examinering Artikel 3.1 - Algemeen Onderdeel 1 van art. 7.13 lid 2 WHW luidt: "In de onderwijs- en examenregeling worden (...) ten minste geregeld of de tentamens mondeling, schriftelijk of op een andere wijze worden afgelegd, behoudens de bevoegdheid van de examencommissie in bijzondere gevallen anders te bepalen ". Indien wordt bepaald dat een (deel)tentamen digitaal wordt afgelegd dient een zodanige alternatieve voorziening te worden getroffen dat in het geval van een technische storing het (deel)tentamen toch op de geplande dag kan worden afgelegd. De examencommissie kan hiervoor nadere regels opstellen in de Regels en richtlijnen van de examencommissie. Artikel 3.3Toetsmomenten In het Kadertoetsbeleid UvA 2010, dat onder meer is opgesteld om het universitair niveau van afgestudeerden aan de UvA te kunnen garanderen, is bepaald dat het College van Bestuur een onderwijs- en toetscultuur stimuleert, waarin een "nu-of-nooit" karakter tot uitdrukking komt. In dit Kadertoetsbeleid is derhalve bepaald dat ieder curriculumonderdeel maximaal één herkansing per collegejaar kent. Dit houdt in dat er, naast de eerste tentamenkans, één hertentamenkans wordt geboden voor het begin van het volgende studiejaar. Artikel 3.4- Mondelinge tentamens Gelet op de rechtszekerheid van de student verdient het aanbeveling het mondelinge tentamen door twee examinatoren te laten afnemen. Artikel 3.5 - Vaststelling en bekendmaking uitslag Onderdeel o van art. 7.13 lid 2 WHW luidt: "In de onderwijs- en examenregeling worden (...) ten minste geregeld de termijn waarbinnen de uitslag van een tentamen bekend wordt gemaakt alsmede of en op welke wijze van deze termijn kan worden afgeweken ". Model Master Oer
19
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM
In dit modelartikel wordt, uitgaande van het recht van de student op een zo spoedig mogelijke vaststelling van zijn tentamenuitslag, onderscheid gemaakt tussen mondelinge en andere tentamens. Binnen uiterlijk 20 werkdagen nadat het schriftelijke tentamen is afgenomen of het werkstuk is ingeleverd moet de beoordeling bekend worden gemaakt aan de student. Dit is het College van Bestuur met de Centrale Studentenraad en de decanen overeengekomen. De uitslag moet in geval van een herkansing minstens 10 werkdagen voor een mogelijke herkansing bekend zijn gemaakt in verband met de voorbereidingstijd voor studenten. Ingevolge art. 3:45 Algemene wet bestuursrecht dient op het (schriftelijke of elektronische) 'tentamenbriefje' melding te worden gemaakt van de beroepsmogelijkheid bij het College van beroep voor de examens (binnen 6 weken na verzending of uitreiking). Het verdient aanbeveling de student erop te wijzen dat administratieve fouten niet via een beroepsgang bij de COBEX hoeven worden opgelost, maar bij de onderwij sbalie kenbaar kunnen worden gemaakt. Artikel 3.6- Cijfers Onder meer in het belang van de uitwisselbaarheid van onderdelen binnen de universiteit moet elke toets een ondubbelzinnig oordeel opleveren over 'slagen of zakken'. Daartoe heeft het College van Bestuur middels een richtlijn ex artikel 9.5 WHW bepaald dat een 5,5 of hoger universiteitsbreed geldt als een voldoende resultaat. Enkele opleidingen hebben bepaald dat het cijfer 5,5 niet gegeven mag worden, in dat geval wordt de 6,0 als voldoendegrens gehanteerd. Door het College van Bestuur is eveneens middels een richtlijn ex artikel 9.5 W H W bepaald dat de laatst behaalde tentamenuitslag geldt en niet de tentamenuitslag met het hoogste cijfer. Dat betekent dat een eerder behaalde uitslag komt te vervallen, ook indien dit een voldoende was. De praktijk bij enkele opleidingen dat slechts onvoldoende resultaten herkanst mogen worden, is hiermee niet strijdig. Artikel 3.7— Geldigheidsduur tentamen Onderdeel k van art. 7.13 lid 2 W H W luidt: "In de onderwijs- en examenregeling worden (...) ten minste geregeld waar nodig, de geldigheidsduur van met goed gevolg afgelegde tentamens, behoudens de bevoegdheid van de examencommissie die geldigheidsduur te verlengen ". Uit de wetsgeschiedenis van deze bepaling volgt dat om kwalitatieve redenen aan bepaalde resultaten een beperkte geldigheid kan worden verbonden. Indien aan een tentamen een bepaalde geldigheidsduur is verbonden, kan de examencommissie deze geldigheidsduur in individuele gevallen verlengen. Artikel 3.8 - Inzagerecht Onderdeel p van art. 7.13 lid 2 W H W luidt: "In de onderwijs- en examenregeling worden (...) ten minste geregeld de wijze waarop en de termijn gedurende welke degene die een schriftelijk tentamen heeft afgelegd, inzage verkrijgt in zijn beoordeelde werk". Een termijn van 30 dagen wordt algemeen als een redelijke termijn beschouwd. De student heeft recht op een kopie van zijn werk, onder meer met het oog op een eventueel bij het College van beroep voor de examens in te stellen beroep. Voor de kopie mag hoogstens een vergoeding van de directe kosten worden gevraagd. Het gestelde onder lid 2 berust op onderdeel q van art. 7.13 lid 2 WHW, dat luidt: "In de onderwijs- en examenregeling worden (...) ten minste geregeld de wijze waarop en de termijn gedurende welke kennis genomen kan worden van vragen en opdrachten, gesteld of gegeven in het kader van een schriftelijk afgenomen tentamen, en van de normen aan de hand waarvan de beoordeling heeft plaatsgevonden ".
Model Master Oer
20
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM
Achtergrond van deze bepaling is het belang dat overige studenten kennis kunnen krijgen van de vragen en modelantwoorden en zo inzicht kunnen verkrijgen in de omvang en zwaarte van de eisen die bij het tentamen worden gesteld. Hoewel de inzage en de nabespreking veelal plenair plaatsvinden is het van belang dat de student in de gelegenheid wordt gesteld individueel feedback te krijgen op het door hem gemaakte werk, door de examinator. Dit kan plaatsvinden op een vooraf vastgestelde plaats en tijdstip, zoals na afloop van de plenaire inzage en nabespreking. In geval van overmacht aan de zijde van de student, om op de vooraf vastgestelde plaats en tijd te verschijnen, wordt zo mogelijk aan de student op een ander moment inzage en nabespreking geboden. Artikel 3.9 - Vrijstelling Onderdeel r van art. 7.13 lid 2 W H W luidt: "In de onderwijs- en examenregeling worden (...) ten minste geregeld de gronden waarop de examencommissie voor eerder met goed gevolg afgelegde tentamens of examens in het hoger onderwijs dan wel voor buiten het hoger onderwijs opgedane kennis of vaardigheden, vrijstelling kan verlenen van het afleggen van een of meer tentamens ". Aangezien de masterscriptie een wezenlijk onderdeel van het examen is kan hiervan geen vrijstelling worden verleend. Opgenomen kan worden dat een student alleen een diploma van de UvA kan ontvangen indien een substantieel van de opleiding daadwerkelijk aan de UvA is gevolgd. Dit geeft de grens aan m.b.t. de hoeveelheid studiepunten waarvoor vrijstelling verleend kan worden resp. waarvoor vakken ingebracht kunnen worden. Artikel 3.11- Fraude en Plagiaat Gezien het belang van een uniforme regeling inzake fraude en plagiaat is de Fraude en plagiaat regeling studenten UvA door het College van Bestuur als richtlijn ex artikel 9.5 WHW vastgesteld. Dat w i l zeggen dat decanen verplicht zijn de regeling onverkort op te nemen in de onderwijs- en examenregeling, sinds het studiejaar 2008-2009. Specifieke situaties bij de opleiding (bijv. de landelijke afspraken bij het AMC of de Verklaring van eigen werk bij de opleiding Psychologie) kunnen als aanvulling op de regeling worden opgenomen. Artikel 7.12b, tweede lid, W H W geeft als maximum sanctie bij fraude uitsluiting van deelname aan de tentamens voor ten hoogste de duur van één jaar. De wet voorziet m.i.v. 1 september 2010 in de mogelijkheid voor het College van Bestuur om bij ernstige fraude op voorstel van de examencommissie de inschrijving voor de opleiding van die student of extraneus definitief te beëindigen. De Fraude en plagiaat regeling is hierop aangepast. In artikel 5.1 en 6.1 van de Fraude en plagiaat regeling studenten UvA is opgenomen dat als minimum sanctie bij fraude en plagiaat geldt ongeldig verklaring van het ingeleverde tentamen en uitsluiting van deelname aan de eerstkomende tentamengelegenheid van het desbetreffende vak. Strikte hantering van deze sanctie kan in de praktijk echter tot grote verschillen leiden, omdat de eerstkomende tentamengelegenheid zich soms pas na lange tijd voordoet. Examencommissies zijn dan ook altijd vrij om de sanctie af te stemmen op de omstandigheden van het individuele geval. Artikel 3.12- Examen De leden van de examencommissie worden door de decaan benoemd op basis van hun deskundigheid en kunnen ook externen zijn. Ten minste één lid moet als docent verbonden zijn aan de opleiding(en) waarover de examencommissie gaat.
Model Master Oer
21
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM
Het bestuur draagt zorg voor het onafhankelijk en deskundig functioneren van de examencommissie. Leden van de examencommissie mogen niet deelnemen aan de behandeling van verzoeken o f klachten waar zij zelf als examinator bij betrokken zijn: zij moeten zich dan verschonen. De examencommissie stelt jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden ten behoeve van de decaan. Op objectieve en deskundige wijze stelt de examencommissie vast of een student beschikt over kennis, inzicht en vaardigheden die nodig zijn voor het verkrijgen van een graad. De examencommissie borgt de kwaliteit van de tentamens en examens en stelt binnen het kader van de OER richtlijnen en aanwijzingen vast om de uitslag van tentamens en examens te beoordelen en vast te stellen. Hiertoe behoren nadere regels over toekenning van judicia. De wettelijke bepalingen over het afstuderen luiden als volgt (7.10, 2 l i d j o . l lid WHW): "Indien de tentamens van de tot een opleiding ofpropedeutische fase van een bacheloropleiding behorende onderwijseenheden met goed gevolg zijn afgelegd is het examan afgelegd, voorzover de examencommissie niet heeft bepaald dat het examen tevens omvat een door haar zelf te verrichten onderzoek naar de kennis, het inzicht en de vaardigheden van de examinandus. " e
e
Uit het tweede lid van deze wettelijke bepaling blijkt dat het examen in beginsel de som is van de met goed gevolg afgelegde tentamens. De examencommissie kan bepalen dat het examen ook een door haarzelf te verrichten onderzoek naar de kennis, het inzicht en de vaardigheden van de student omvat. De examencommissie mag hier slechts toe overgaan als deze mogelijkheid vooraf expliciet is vastgelegd in de OER. Immers studenten mogen hierdoor niet worden verrast. Dit zou in strijd zijn met de eis van behoorlijke examinering. (art. 7.11, 2 lid WHW): "Ten bewijze dat het examen met goed gevolg is afgelegd, wordt door de examencommissie getuigschrift uitgereikt, nadat het instellingsbestuur heeft verklaard dat aan de procedurele de afgifte is voldaan. " e
een eisen voor
Waar voorheen een student pas zijn diploma ontving nadat hij daarom verzocht, is het met ingang van 1 september 2010 de examencommissie die de datum van afstuderen en van de uitreiking van het diploma bepaalt. Dit zal in de regel de laatste werkdag van de maand zijn waarin aan alle verplichtingen is voldaan. De wet maakt uitstel van afstuderen mogelijk voor de student die hier belang bij heeft, bijvoorbeeld omdat hij wenst nog een extra vak te volgen waarvan hij melding w i l laten maken op het getuigschrift. De examencommissie beslist op basis van een gemotiveerd verzoek van de student of uitstel wordt verleend. Het College van Bestuur heeft als richtlijn ex artikel 9.5 W H W vastgesteld dat er per studiejaar 12 examendata zijn voor het bachelorexamen. Deze data zijn gekozen op de laatste werkdag van de maand zodat maximale restitutie van het collegegeld mogelijk is. Artikel 3.13 — Graad Artikel 7.10a, lid 1 luidt: "Het instellingsbestuur verleent de graad Bachelor en de graad Master aan degene die met goed gevolg het afsluitend examen van een bacheloropleiding in het wetenschappelijk onderwijs onderscheidenlijk het afsluitend examen van een masteropleiding in het wetenschappelijk onderwijs heeft afgelegd. Afhankelijk van het vakgebied waarin het met goed gevolg afgelegde afsluitend examen van een bacheloropleiding onderscheidenlijk het met goed gevolg afgelegde examen van een masteropleiding heeft afgelegd, wordt aan de verleende graad toegevoegd «of Arts» dan wel «of Science»
Model Master Oer
22
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM
De minister kan bepalen of een opleiding of een groep van opleidingen een andere toevoeging krijgt. Dit heeft hij gedaan voor de wo-opleiding Nederlands Recht (Regeling andere toevoeging aan WO graden). Als toevoeging aan de graden Bachelor en Master wordt hierbij vastgesteld ' o f Laws'. Artikel 3.14 - Getuigschriften en verklaringen Artikel 7.11 lid 2 bepaalt dat de examencommissie een getuigschrift uitreikt ten bewijze dat het examen met goed gevolg is afgelegd. Op het getuigschrift wordt vermeld welke opleiding zoals vermeld in het CROHO het betreft, welke onderdelen het examen omvatte, welke graad is verleend. Per 1 september 2010 is in de wet geregeld dat per opleiding één getuigschrift wordt uitgereikt. In voorkomende gevallen dient het getuigschrift te vermelden welke bevoegdheid aan het examen is verbonden, de zgn. beroepsvereisten (bijvoorbeeld ten aanzien van het beroep als leraar, arts of tandarts). Artikel 7.11 lid 2 bepaalt dat de examencommissie aan een getuigschrift een supplement toe voegt. Het supplement heeft tot doel inzicht te verschaffen in de aard en inhoud van de afgeronde opleiding, mede met het oog op internationale herkenbaarheid van opleidingen. Het supplement bevat in elk geval de naam van de opleiding en de instelling die de opleiding verzorgt, of het een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs dan wel een opleiding in het hoger beroepsonderwijs betreft, een beschrijving van de inhoud van de opleiding en de studielast van de opleiding. Het supplement wordt opgesteld in het Engels. De wet schrijft met ingang van 1 september 2010 voor dat het supplement voldoet aan het Europese overeengekomen standaardformat. Hier kan (op grond van de wet) niet van worden afgeweken.
Hoofdstuk 4 - Studiebegeleiding en studievoortgang Artikel 4.1 Studievoortgangsadministratie Onderdeel u van art. 7.13 lid 2 W H W luidt: "In de onderwijs- en examenregeling worden (...)tenminste geregeld de bewaking van studievoortgang en de individuele studiebegeleiding. " Met de invoering van SIS kunnen studenten te allen tijde beschikken over een overzicht van de behaalde resultaten. Artikel 4.3 — Studenten met een functiebeperking Onderdeel m van art. 7.13 lid 2 W H W luidt: "In de onderwijs- en examenregeling worden (...) ten minste geregeld de wijze waarop lichamelijk of zintuiglijk gehandicapte studenten redelijkerwijs in de gelegenheid worden gesteld de tentamens af te leggen". Voor studenten met een blijvende functiebeperking, waaronder begrepen worden alle aandoeningen die chronisch of blijvend van aard zijn en die de student structureel beperken bij het volgen van onderwijs of deelnemen aan praktische oefeningen of het op de gebruikelijke wijze doen van tentamens, is er een mogelijkheid te verzoeken om aanpassingen, dan wel speciale faciliteiten. Bij de verzoeken dienen alle bescheiden te worden gevoegd, die redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het verzoek. In ieder geval valt daaronder een recente verklaring van een medicus of van een psycholoog, dan wel van een BIG-, NIP-, of NVO- geregistreerd testbureau. Het gaat er daarbij om dat een ter zake formeel erkende deskundige op het gebied van de specifieke functie beperking van de desbetreffende student een verklaring afgeeft omtrent de aard en de duur van de functiebeperking, die van invloed zijn op mogelijkheden van de student voor het volgen van onderwijs en praktische oefeningen en voor het afleggen van tentamens. Op verzoeken over aanpassingen die de onderwijsvoorzieningen betreffen beslist de decaan of namens hem de onderwijsdirecteur, dan wel opleidingsdirecteur. Op verzoeken over aanpassingen die de examinering betreffen, beslist de examen commissie. De examencommissie dient daarbij uitdrukkelijk te waarborgen dat de kwaliteit en het niveau van het tentamen in stand blijven. (BIG = Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg, Model Master Oer
23
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM
NVO = Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen, NEP = Nederlands Instituut Psychologen) Artikel 4.4- Iudicium abeundi In artikel 7.42a WHW is geregeld dat in uitzonderlijke situaties de mschrijving van een student kan worden beëindigd of geweigerd indien die student door zijn gedragingen o f uitlatingen blijk heeft gegeven van ongeschiktheid voor de uitoefening van een of meer beroepen waartoe de opleiding opleidt, dan wel voor de praktische voorbereiding op de beroepsuitoefening. Deze mogelijkheid wordt slechts voor zeer bijzondere situaties opengesteld. De Nederlandse Federatie van Universitair medische centra (NFU) heeft een Protocol Iudicium Abeundi opgesteld als (procedureel) hulpmiddel bij de advisering c.q. de voorbereiding van de besluitvorming door het College van Bestuur met betrekking tot het beëindigen van, of het weigeren van het verzoek tot, inschrijving als student of als extraneus iudicium abeundi) binnen de opleidingen van de faculteiten geneeskunde, tandheelkunde en diergeneeskunde. Dit protocol kan voor andere faculteiten ook als hulpmiddel dienen.
Hoofdstuk 5 - Overgangs- en slotbepalingen Artikel 5.1 Hardheidsclausule Dit artikel geeft de examencommissie de bevoegdheid om in individuele gevallen van de regeling af te wijken in het geval toepassing van de regeling onbedoeld en onvoorzien buitengewoon onbillijk uitwerkt. Artikel 5.2 Overgangsbepaling Met het oog op de rechtszekerheid van studenten is het van belang te bepalen hoe met oude rechten wordt omgegaan. Dit vraagt om een overgangsregeling. Het verdient aanbeveling om bij een overgangsregeling te werken met een transponeringstabel van vakken in een bijlage bij de OER. Artikel 5.3 - Wijzigingen deel A Deel A kan afzonderlijk van deel B worden gewijzigd. Artikel 5.5 - Inwerkingtreding deel A Deel A treedt afzonderlijk van deel B inwerking. Van belang is wel dat op het moment dat voor de eerste maal met dit format wordt gewerkt, zowel een A deel als de B delen op het zelfde moment in werking treden.
DeelB Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen Artikel 1.1 — Toepasselijkheid van de regeling Het B gedeelte kan worden beschouwd als opleidingsspecifieke gedeelte. In dit artikel wordt vermeld op welke opleiding, of groepen van opleidingen dit gedeelte van toepassing is. Dit deel B vormt tezamen met een bijbehorend A gedeelte de OER voor een bepaalde opleiding of groep van opleidingen. De vermelding van de verantwoordelijke faculteit berust op het wettelijke uitgangspunt dat onderwijs en onderzoek plaats vinden in de faculteit (art. 9.12 WHW) en dat opleidingen binnen een faculteit worden ingesteld (artt. 9.11 en 9.17 WHW).
Model Master Oer
24
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM
Hoofdstuk 2 - Inhoud en inrichting van de opleiding Artikel 2.1 - Doel van de opleiding en eindtermen Onderdeel c van art. 7.13 lid 2 W H W luidt: "In de onderwijs- en examenregeling worden (...) ten minste geregeld de kwaliteiten op het gebied van kennis, inzicht en vaardigheden die een student zich bij beëindiging van de opleiding moet hebben verworven ". Daarmee wordt aangesloten bij art. 7.3.2 dat een opleiding definieert als: "een samenhangend geheel van onderwijseenheden gericht op de verwezenlijking van welomschreven doelstellingen op het gebied van kennis, inzicht en vaardigheden waarover degene, die de opleiding voltooit, dient te beschikken. " Eindtermen kunnen bijvoorbeeld als volgt worden geformuleerd: De afgestudeerde: o heeft kennis van en inzicht in het vakgebied , in het bijzonder o heeft kennis van en inzicht in de theoretische en methodologische grondslagen van o beschikt over algemene academische vaardigheden, in het bijzonder met betrekking tot: o is in staat om kennis en inzicht op dusdanige wijze toe te passen, dat Indien de opleiding afstudeerrichtingen kent dienen de eindtermen ook per afstudeerrichting worden weergegeven.
te
Artikel 2.2- Vorm van de opleiding Onderdeel i van art. 7.13 lid 2 W H W luidt: "In de onderwijs- en examenregeling worden (...) ten minste geregeld de voltijdse, deeltijdse of duale inrichting van de opleiding". De voltijdse, de deeltijdse en de duale varianten van dezelfde opleiding mogen in één document worden geregeld. Met het oog op adequate en heldere informatieverstrekking aan studenten verdient het aanbeveling om in de OER alleen de deeltijdse of duale variant te vermelden als voor de betreffende opleiding in het CROHO ook daadwerkelijk deze variant is geregistreerd. Artikel 2.3- Taal waarin de opleiding wordt verzorgd De hoofdregel is dat het Nederlands de voertaal is bij het geven van het onderwijs en het afnemen van de examens. Op deze regel geeft de wet in artikel 7.2 drie uitzonderingen. Een andere taal kan worden gebezigd: a. wanneer het een opleiding met betrekking tot die taal betreft; b. wanneer het onderwijs betreft dat in het kader van een gastcollege door een anderstalige docent wordt gegeven; c. indien de specifieke aard, de inrichting of de kwaliteit van het onderwijs dan wel de herkomst van de studenten daartoe noodzaken. De uitzonderingsgrond onder punt c is nader uitgewerkt in de Gedragscode vreemde talen UvA. Bij een anderstalige opleiding moet de OER ook in de betreffende taal beschikbaar zijn. Artikel 2.4 — Omvang van de opleiding Onderdeel e van art. 7.13 lid 2 W H W luidt: "In de onderwijs- en examenregeling worden (...) ten minste geregeld de studielast van de opleiding en van elk van de daarvan deel uitmakende onderwijseenheden ". Hierbij geldt het internationale stelsel "European Credit Transfer System" (ECTS). Artikel 7.4 van de wet bepaalt dat de studielast voor een studiejaar 60 studiepunten bedraagt. Dit staat gelijk aan 1680 uren studie, een studiepunt is 28 uur studie.
Model Master Oer
25
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM
Ingevolge artikel 7.4, lid 1 WHW moet de studielast van elke onderwij seenheid worden uitgedrukt in hele studiepunten. Een onderwij seenheid kan bestaan uit onderdelen, waarvan de studielast niet in hele studiepunten behoeft te worden uitgedrukt, mits de studielast van de desbetreffende onderwij seenheid in totaal wel i n hele studiepunten is uitgedrukt. In artikel 7.4a WHW is de studielast van de opleidingen in het wetenschappelijk onderwijs gegeven. Artikel 2.5 -
Onderwijsprogramma
Uitgangspunt is dat het onderwijsprogramma opgenomen wordt in de OER. Voor een nadere beschrijving van de onderdelen kan ook verwezen worden naar de studiegids. Indien een student zich in een semester wenst in te schrijven voor vakken waarmee in totaal meer dan 30 studiepunten kunnen worden behaald, kan de student verzocht worden zijn studieprogramma te bespreken met een studieadviseur. De student kan niet geweigerd worden zich voor meer dan 30 studiepunten in te schrijven. Indien de opleiding afstudeerrichtingen kent dient het onderwijsprogramma per afstudeerrichting te worden vermeld. Artikel2.7Vrij onderwijsprogramma Artikel 7.3d W H W luidt: Een student die is ingeschreven voor een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs, kan zelf uit onderwijseenheden die door een instelling worden verzorgd, een programma samenstellen waaraan een examen is verbonden. Indien nodig wijst het instellingsbestuur een examencommissie aan die met de in de eerste volzin bedoelde beslissing is belast. Uit de wet vloeit voort, dat een student het recht heeft zelf een onderwijsprogramma samen te stellen. De goedkeuring van de examencommissie is vereist om vast te stellen, of het (vrije) programma het vereiste niveau heeft, de studielast voldoende is en aan de eindtermen van de opleiding voldoet. De examencommissie die de goedkeuring geeft aan het vrij onderwijsprogramma bepaalt tot welke opleiding dat programma voor de toepassing van de WHW wordt geacht te behoren. Dit kan alleen een opleiding zijn waarvoor die examencommissie bevoegd is. Omdat het kan voorkomen dat een examencommissie zich, gelet op de samenstelling van het vrij programma, niet als de meest aangewezen commissie beschouwt om over goedkeuring van dat programma te beslissen, is bepaald, dat, indien nodig, de decaan de examencommissie aanwijst die over die goedkeuring moet beslissen. Het is tevens mogelijk om in de OER criteria op te nemen waaraan in ieder geval voldaan moet zijn om voor een diploma van deze opleiding in aanmerking te komen. Indien het, in het geval van wettelijke beroepsvereisten, niet mogelijk is een diploma van de opleiding te behalen met een vrij onderwijsprogramma dient dit in de OER te worden vermeld. Artikel 2.8 - Joint Degrees Met ingang van 1 augustus 2010 is de mogelijkheid opengesteld gezamenlijke opleidingen of afstudeerrichtingen met Nederlandse en internationale partners op te zetten en een joint degree af te geven. Een joint degree is een graad die een instelling verleent, samen met een of meer instellingen in binnen- of buitenland, nadat de student een studieprogramma heeft doorlopen waarvoor de samenwerkende instellingen samen verantwoordelijk zijn. Het is niet mogelijk om gezamenlijke opleiding met een HBO- programma te vormen. Het instellen van een gezamenlijke opleiding, afstudeerrichting of specifiek programma binnen een opleiding is aan goedkeuring van het CvB onderhevig.
Model Master Oer
26
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM
Hoofdstuk 3 - Onderwijs Artikel 3.1 - Deelname aan het onderwijs en voorrangregels Op praktische gronden (bijv. beperkte laboratoriumruimte of beperkte capaciteit) kan soms slechts een beperkt aantal studenten tegelijk deelnemen aan bepaalde studieonderdelen. Het is redelijk in dergelijke situaties voorrang te geven aan de studenten voor wie het betreffende onderdeel verplicht is. Artikel 3.2 -Volgorde en ingangseisen Onderdeel h van art. 7.13 lid 2 W H W luidt: "In de onderwijs- en examenregeling worden (...) ten minste geregeld het aantal en de volgtijdelijkheid van de tentamens alsmede de momenten waarop deze afgelegd kunnen worden ". Ingevolge deze bepaling moet het aantal tentamens en de onderlinge volgorde van de tentamens worden geregeld. Daarbij kan volgens onderdeel s van art. 7.13 lid 2 W H W een bepaalde volgorde verplicht worden gesteld. Onderdeel s van art. 7.13 lid 2 W H W luidt: "In de onderwijs- en examenregeling worden (...) ten minste geregeld waar nodig, dat het met goed gevolg afgelegd hebben van tentamens voorwaarde is voor de toelating tot het afleggen van andere tentamens ". Voor elk onderdeel in de studiegids moet worden aangegeven welke 'voorkennis' gewenst is. In de OER kan de verplichte volgorde van onderdelen worden aangegeven, voor die gevallen waarin dat in het belang van de voortgang van het onderwijs en/of de inzet van middelen nodig is. Ook de veiligheid kan een reden zijn om bepaalde voorkennis d.m.v. een voorafgaand onderdeel verplicht te stellen. Artikel 3.3 - Praktische oefening Onderdeel t van art. 7.13 lid 2 W H W luidt: "In de onderwijs- en examenregeling worden (...) ten minste geregeld waar nodig, de verplichting tot het deelnemen aan praktische oefeningen met het oog op de toelating tot het afleggen van het desbetreffende tentamen, behoudens de bevoegdheid van de examencommissie vrijstelling van die verplichting te verlenen, al dan niet onder oplegging van vervangende eisen ". Onder praktische oefeningen worden onder meer begrepen: het maken van scripties, het maken van werkstukken of proefontwerpen, het uitvoeren van onderzoekopdrachten, het deelnemen aan veldwerk en excursies, het doorlopen van stages en het deelnemen aan andere noodzakelijk geachte onderwijs leeractiviteiten, gericht op het bereiken van de beoogde vaardigheden. De beoordeling van het deelnemen aan praktische oefeningen staat gelijk aan een tentamen of is daar onderdeel van. Er kan voor worden gekozen om een minimale aanwezigheidsplicht op te nemen. Artikel 3.4- Studenten met een functiebeperking Voor studenten met een blijvende functiebeperking, waaronder begrepen worden alle aandoeningen die chronisch of blijvend van aard zijn en die de student structureel beperken bij het volgen van onderwijs of deelnemen aan praktische oefeningen, is er een mogelijkheid te verzoeken om aanpassingen, dan wel speciale faciliteiten. B i j het verzoek dienen alle bescheiden te worden gevoegd, die redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het verzoek. In ieder geval valt daaronder een recente verklaring van een medicus of van een psycholoog, dan wel van een BIG-, NIP-, of NVO- geregistreerd testbureau. Het gaat er daarbij om dat een ter zake formeel erkende deskundige op het gebied van de specifieke functie beperking van de desbetreffende student een verklaring afgeeft omtrent de aard en de duur van de functiebeperking, die van invloed zijn op mogelijkheden van de student voor het volgen van onderwijs en praktische oefeningen. (BIG = Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg, NVO = Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen, NIP = Nederlands Instituut voor Psychologen) Model Master Oer
27
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM
Hoofdstuk 4 - Wijzigingen en inwerkingtreding Artikel 4.1 - Wijzigingen deel B Deel B kan afzonderlijk van deel A worden gewijzigd. Artikel 4.2 — Inwerkingtreding deel B Deel B treedt afzonderlijk van deel A inwerking. Van belang is wel dat op het moment dat voor de eerste maal met dit format wordt gewerkt, zowel een A deel als de B delen op het zelfde moment in werking treden.
Model Master Oer
28
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM
Bijlage I Overzicht artikelen in model OER master waarvan in de WHW is bepaald dat deze in de OER moeten worden opgenomen (omkaderde artikelen): Deel A art. 1.1 art. 2.1 lid 2 art. 3.1 art. 3.3 art. 3.4 art. 3.5 art. 3.7 art. 3.8 art. 3.9 art. 3.12 art. 4.1 art. 4.2 art. 4.3
7.13 lid 1 W H W 7.30a lid 1 7.13 lid 2 sub a en 1 7.13 lid 2 sub j 7.13 lid 2 sub n 7.13 lid 2 sub o 7.13 lid 2 sub k 7.13 lid 2 sub p en q 7.13 lid 2 sub r 7.13 lid 2 sub a 7.13 lid 2 sub u 7.13 lid 2 sub u 7.13 lid 2 sub m
DeelB art. 1.1 art. 2.1 art. 2.2 art. 2.4 art. 2.5 art. 2.6 lid 2 art. 3.2 art. 3.3
7.13 lid 1 7.13 lid 1 sub a, b en c 7.13 lid 2 sub i 7.13 lid 2 sub e 7.13 lid 2 sub e, h, j , 1, 7.13 lid 2 sub r 7.13 lid 2 sub h 7.13 lid 2 sub t
Model Master Oer
29
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM
Bijlage I I Overzicht richtlijnen ex. 9.5 WHW: Deel A art. 2.1 Ingangseisen
aansluitende
masteropleiding
art. 3.6 Cijfers, voldoende grens 5,5 art. 3.6 Cijfers; laatste uitslag geldt art. 3.11 Fraude en plagiaat art. 3.12 lid 3 Examendata
Model Master Oer
12 per jaar
datum besluit: 22 j u n i 2006 inwerking getreden: 22 juni 2006 datum besluit: 14 februari 2008 inwerking getreden: 14 maart 2008 datum besluit: 14 februari 2008 inwerking getreden: 14 maart 2008 datum besluit: 25 mei 2010 inwerking getreden: 1 september 2010 datum besluit: 14 februari 2008 inwerking getreden: 14 maart 2008
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM
Bijlage III Overzicht van (model) regelingen of reglementen waarnaar in de model OER wordt verwezen of die anderszins in het kader van de model OER van belang kunnen zijn: -
Fraude en plagiaat regeling studenten UvA 2008, laatstelijk gewijzigd i n 2010; Gedragscode vreemde talen UvA, 2000; Handreiking Examencommissies, 2012; Kadertoetsbeleid UvA 2010; Model Regels- en richtlijnen examencommissie; Model opleidingsstatuut; Regeling Honoursprogramma en -certificaat UvA 2010.
Model Master Oer
31