Nieuwsbrief Nummer 8, november 2009
Bijzondere leerstoel
Maatschappelijk ondernemen met grond en locaties Radboud Universiteit Nijmegen Uitgave Stichting MLO, Postbus 123, 8330 AC Steenwijk, telefoon (0521) 57 84 58, e-mail:
[email protected], website: www.ru.nl/fm/kam, e-mail George de Kam:
[email protected].
‘De burger als maat, de markt meester? Crisis, kaders en kansen voor maatschappelijk ondernemen met grond en locaties’. Dit is de titel van het jaarlijkse symposium van de bijzondere leerstoel Maatschappelijk ondernemen met grond en locaties. Het symposium werd gehouden op 4 november 2009 in Nijmegen. De centrale vraag is waar maatschappelijk ondernemen op dit moment staat en wat dit betekent voor lokale initiatieven op het gebied van wonen, zorg en welzijn. Onder aanvoering van gespreksleider Gijs Weenink, directeur van de Debat Academie te Amsterdam, gaan inleiders in op vragen als: welke koers kiest de corporatie nu het moeilijker wordt? Wat leverde vijftig jaar bouwen voor de ouderenzorg op? Welke rol speelt de burger zelf in het geheel en is de kracht van de civil society nog wel zo vanzelfsprekend? In deze nieuwsbrief leest u de hoofdpunten uit de bijdragen van de sprekers. Van een aantal van hen vindt u uitgebreidere teksten of de presentaties op de website van de leerstoel, zie www.ru.nl/fm/kam. Daar vindt u eveneens de documentatiemap die als voorbereiding op het symposium is samengesteld. Ik wens u veel leesplezier! George de Kam, Bijzonder hoogleraar Maatschappelijk ondernemen met grond en locaties
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------De vraag waar het maatschappelijk ondernemen op dit moment staat wordt ingeleid door George de Kam, die zich afvraagt of maatschappelijk ondernemen niet een beetje over z’n top is. De Kam laat enkele voorbeelden zien van zorgaanbieders die wel met vastgoed in de weer waren, maar niet op een manier waarop de cliënt er beter van werd. Ook stipt De Kam de fraude bij woningcorporaties aan en illustreert deze met een tekening van Fokke en Sukke die zich afvragen: ‘Werken bij een bank?’ ‘Wij dachten meer aan werken in de sociale woningbouw.’
George de Kam:
‘Maatschappelijk ondernemer moet positie kiezen’
Volgens George de Kam zijn er momenteel weinig positieve geluiden te horen over maatschappelijk ondernemen. Hij vraagt zich af of het zijn glans en dynamiek heeft verloren. “De afgelopen jaren overheerste het institutionele debat”, zegt hij. “Hoe ver mag zelfstandigheid gaan, wie gaat uiteindelijk over het geld, hoe maak je zorgorganisaties meer gevoelig voor de markt en meer verantwoordelijk voor eigen keuzes in het vastgoed?” Als goed voorbeeld van het actief de markt op gaan noemt De Kam het woonzorgcentrum dat onderdak gaat bieden aan een steunpunt voor zorg en welzijn in de directe omgeving en een restaurantfunctie opzet voor de buurt.
1
Stap vooruit “Ook in het vastgoed moet nadrukkelijker rekening worden gehouden met de markt en met de wensen van burgers”, aldus De Kam. “Straks krijgen we een budget per cliënt waar het vastgoed bij in zit. Dat is een goede richting, maar de uitwerking levert nog veel problemen op. Instellingen willen al jaren meer bewegingsvrijheid bij de bouw en die vrijheid krijgen ze met dat vaste bedrag per bed, plaats of cliënt, waarvoor ze naar eigen inzicht de huisvesting moeten regelen. Dit is een goede kans voor maatschappelijk ondernemen. Zo kunnen instellingen zich onderscheiden door de kwaliteit van hun vastgoedaanbod. In de praktijk zijn er echter slepende onderhandelingen over de hoogte van de norm, overgangsproblemen en instellingen die op de valreep nog de grenzen van het gereguleerde stelsel hebben opgezocht of bewust overschreden. De markt gaat hier onmiskenbaar meer meester worden en instellingen moeten op een andere manier hun afwegingen maken. Dit zet de deur open naar het realiseren van gebouwen waarin dezelfde zorg in ruimtes met verschillende woonkwaliteit wordt geleverd. Dit is een duidelijke stap vooruit in de richting van de burger als maat. Ik denk daarnaast dat nogal eens onderschat wordt hoe belangrijk vastgoedbeleid is voor tevredenheid en prestaties van personeel. Cliënten hebben helaas nog maar beperkte keuzemogelijkheden, maar voor personeel geldt dat zeker niet. Differentiatie en kwaliteitsontwikkeling zijn daarom de sleutelwoorden.” In balans Voor wat betreft de corporatiewereld signaleert De Kam dat er een einde is gekomen aan een tijdperk waarin de vrijheid om zelfstandig keuzes te maken steeds groter werd. “De overheid wil weer meer aan de touwtjes trekken. Corporaties moeten daarom opnieuw positie kiezen.” De Kam zegt het te betreuren wanneer crisis en heroverweging er toe leiden dat corporaties zich weer terugtrekken uit de brede benadering van hun inzet in wijken die de afgelopen jaren steeds meer gemeengoed wordt. “Corporaties nemen in woningbouw en vastgoedontwikkeling relatief gemakkelijk beslissingen die miljoenen kosten, en hebben de neiging bij investeringen in het sociale deel
– de zachte sfeer – die maar een paar procent omvatten veel voorzichtiger te zijn. Houd beide in balans, schrap niet te snel in projecten die aan leefbaarheid, welzijn, zorg en veiligheid bijdragen, en steek niet te veel middelen in het overnemen of vlot trekken van stagnerende woningbouwprojecten.” Beeldvorming Corporaties werkten de afgelopen jaren bij woonbeleid en wijkaanpak steeds nauwer samen met gemeentebestuurders in de vormgeving van het gemeentelijke beleid. Dat leverde de nodige waardering op, en lokaal werd dan ook vaak positiever over corporaties gesproken dan in de Tweede Kamer. Die concentreerde zich vooral op afroming van overschotten voor centraal geformuleerde beleidsdoelen en op een bepaalde mate van herregulering. De Kam: “Helaas was er een scala aan missers, schandalen of op zijn minst niet goed gemotiveerde investeringsbeslissingen van corporaties die de overhand hadden in de beeldvorming. Daar kan de goedwillende meerderheid van de corporaties weinig aan doen. Het is ook om die reden goed dat er wordt gewerkt aan verbetering van het integriteitsbeleid, onder andere in de sfeer van vastgoedtransacties.” ‘Eigen wijze’ verhouding “Ook in de wereld van woningcorporaties wordt gesproken over het binnenhalen van privaatkapitaal’, aldus De Kam tot slot. “Ik vind het belangrijk dat er meer mogelijkheden komen dat organisaties en burgers die lokaal meedoen ook hun geld kunnen inbrengen. Het model van de coöperatie is in dat verband interessant. Voor instituties en instellingen geldt wat dit betreft dat de crisis ook kansen biedt. Valt de vanzelfsprekende groei weg? Dan moet intern orde op zaken worden gesteld en komen strategische vragen aan bod die alleen met een versterkte externe oriëntatie en gevoeligheid voor veranderingen in de omgeving kunnen worden opgelost. Dit betekent dat de maatschappelijke onderneming zich op een ‘eigen wijze’ moet verhouden tot de samenleving, breder dan alleen in de leverancier - klantrelatie. Dan zijn ook initiatieven met veel grotere inbreng van burgers mogelijk. Daarbinnen moet je
2
professioneel te werk gaan: Spartaans voor jezelf en royaal voor de samenleving. Dan zal er ook weer draagvlak komen voor passende vormen van overheidssteun. Want er zit wel een grens aan de mogelijkheden van corporaties om maatschappelijke problemen
ten laste van het eigen vermogen op te lossen.”
Vervolgens is het woord aan Karin van Dreven, directeur/bestuurder van HaagWonen en lid van de VROMRaad. Zij bekijkt de door De Kam genoemde thema’s vanuit de dagelijkse praktijk van de corporaties. Welke koers kiest de corporatie nu het moeilijker wordt en welke oriëntatie is van wezenlijk belang? Wat betekent dat voor de manier waarop HaagWonen omgaat met grond en locaties, met wijkontwikkeling, met zorg en maatschappelijk vastgoed? Kortom: wat bepaalt lokaal succes?
Karin van Dreven:
‘Dichtbij de klant en in de wijken kunnen we veel leren’ “De bedrijfslasten terugdringen, een eigen koers varen en meer luisteren naar bewoners.” Met deze woorden schetst Karin van Dreven, directeur/bestuurder van corporatie HaagWonen, kort maar krachtig haar uitdaging op dit moment. “Als corporatie moet je vooral eerst je eigen werk op orde hebben. Daarna ga je de interactie met bewoners aan. In huurderspanels vragen bewoners om hele redelijke en basale dingen, zoals gezellig en veilig willen wonen in een schone wijk. Ik was een keer tijdens een avonddienst met de wijkagent mee. Hij zei: ‘hef veel instellingen in wijken op, Ze werken elkaar tegen of weten niet van elkaar wat ze doen. En geef mij een instrumentarium om mensen die niet goed functioneren te kunnen aanpakken.” Weet wie je klant is Van Dreven noemt de markt, de politiek en de samenleving de driehoek waarbinnen alles zich afspeelt. Ze legt het accent op de
wijkbewoners. “Want dichtbij de klant, dichtbij wijken kunnen wij veel leren”, zegt ze. “Dankzij deze aanpak is het zogeheten ‘Putje van Schiedam’ een prachtig binnenplein geworden. Bij ‘Stad en wijk Verweven’ (het advies van de VROM raad) kijken we o.a. meer naar verankering van buurt initiatieven Dit voorkomt een projectencarrousel. Ik probeer woningmarkt en wijkwerken dan ook met elkaar te verbinden. Voor de crisis zaten we met een niet functionerende woningmarkt. We zagen in die periode al wel een groeiende interesse voor de wijken vanuit de politiek en de corporatiebestuurders. Het rapport van de WRR ‘Vertrouwen in de Buurt’ gevolgd door ‘Stad en Stijging van de VROM raad hebben hierbij een belangrijke rol gespeeld. Wat in alles ongelooflijk belangrijk is, is dat de mensen die een bedrijf runnen weten wie de klanten zijn. Voor de bank zijn dit de spaarders, voor de zorg de patiënten en cliënten en voor de corporatie zijn dit onze huurders en wijkbewoners. Je moet als top van het bedrijf niet onthechten van je grondvlak. Daardoor zagen we het vooral fout gaan bij bepaalde zorgaanbieders en corporaties.” Mooi en duurzaam Vervolgens schetst Van Dreven een woningmarkt die in balans is met een ruim en flexibel woningaanbod, inclusief een marktgeoriënteerd huurbeleid en een heel geleidelijk transitietraject, waarin geleidelijk de hypotheekrenteaftrek wordt afgeschaft. “Daar zit hem de kneep”, vervolgt ze, “want van geleidelijkheid is op dit moment geen sprake. Het hele debat moet overigens verfijnder worden gevoerd. Nu stelt men in sommige rapporten de koopwoning als uitgangspunt en
3
de rest noemt men gesubsidieerd. Dit klopt niet. Daarnaast worden zaken te veel uitvergroot. Neem scheef wonen. Dit wordt enorm uitvergroot. Als je de groep afpelt, blijkt die niet zo groot te zijn. Het is bij ons niet het grootste probleem. Het gaat om een klein aantal en dat geeft stevigheid aan wijken.” De duurzame stedelijke ontwikkeling is volgens Van Dreven gebaseerd op sociale rechtvaardigheid, kennis van de ontstaansgeschiedenis van steden en wijken, en een infrastructuur die op orde is. “Mooi en duurzaam heeft veel met elkaar te maken.”
Toon durf! Ondanks de crisis adviseert Van Dreven om juist nu durf te tonen en bijvoorbeeld eens te kijken welke nieuwe bestemming leegstaande bedrijfspanden kunnen krijgen. Als voorbeeld noemt ze ondermeer het bewonersinitiatief Mixx Inn, een voormalig verzorgingshuis dat leeg stond en waar wonen, werken, leren en recreëren tegenwoordig hand in hand gaan. “We zien daar nu onder andere dagopvang, kinderopvang, een restaurant en een commercieel hotel. Alles ziet er heel mooi uit. Laten we nu onze kansen grijpen en niet vergeten dat het belangrijkste de prestatie is die moet worden geleverd!”
Ziekenhuizen, verzorgingshuizen, verpleeghuizen en woonvoorzieningen voor mensen met een beperking worden tot nu toe gebouwd onder een door de overheid gereguleerd stelsel. Ze worden volgens daarvoor gestelde regels zonder risico door de instelling – op basis van toelating voor een x-aantal plaatsen of bedden - geëxploiteerd. Architectuurhistoricus aan de TU Delft, Cor Wagenaar, toont karakteristieke bouwwerken uit vijftig jaar bouwen voor de ouderenzorg.
Cor Wagenaar:
‘Sociale volkshuisvesting voor ouderen, zoals in Nederland, is uniek in de wereld’ Volgens architectuurhistoricus Cor Wagenaar is de sociale volkshuisvesting voor ouderen, zoals in Nederland, uniek in de wereld. Hij schetst – voorzien van afbeeldingen van bouwwerken door de decennia heen - de ontwikkeling tussen de Tweede Wereldoorlog en nu.
ouderenhuisvesting ontwikkeld. Wonen werd in die periode gezien als instrument van persoonlijkheids- en gemeenschapsvorming. Het fundamentele thema in die tijd was dan ook individu en collectiviteit. Als snel werden de eerste verzorgings- en verpleeghuizen gebouwd plus als extra dienstencentrum de serviceflat. De visie op de oudere veranderde door de jaren heen. Destijds werd de oudere gezien als een vreemdeling in de eigen tijd. De oudere had sinds de negentiende eeuw zelfs een negatief imago en dat duurde tot de jaren vijftig. De kennis die de oudere had opgedaan telde niet. Hij werkte niet, dus had de oudere weinig aanzien.” In die tijd werden eveneens kleine bejaardenwoningen gebouwd en zogeheten pensiontehuizen of bejaardenoorden. De woningen waren erg klein, omdat het volume van de eetzaal en recreatiezaal van de woningen werd afgetrokken. Verpleeghuizen vielen overigens buiten de volkshuisvesting. Die werden vooral gezien als goedkope ziekenhuizen. Daarna kwamen er allerlei vormen van aanleunwoningen.
“Dat begon in 1945”, aldus Wagenaar. “Toen werden ouderen ‘ontdekt’ als afzonderlijke doelgroep van beleid en werd de visie op
4
Steegjes en ontmoeting Vervolgens kwam de kritiek op de eerste bouwgolf. Er woonden bijvoorbeeld kerngezonde mensen in een verzorgingshuis, er was sprake van te veel betutteling, men woonde te geïsoleerd en de woningen waren te klein. Er ontstond een steeds grotere afkeer om op die manier te worden gehuisvest. Volgens Wagenaar ontstond in de jaren zestig en zeventig de bouw van flats, waarbij winkels en buurtfuncties op pleinen een plek kregen. “Dat leidde in de periode tot een tweede bouwgolf met veel steegjes en ontmoetingsplekken”, aldus Wagenaar. Levensloopbestendig “Tegenwoordig zie je aanpasbare en levensloopbestendige bouw”, vervolgt hij zijn verhaal. “Wanneer je in de rolstoel terecht komt, kun je gewoon in je huis blijven wonen. Ook aan de manier waarop de huidige woonzorgcentra worden ingericht zie je dat we senioren behandelen als normale mensen, met meer oog voor hun verscheidenheid. We zien dat er tegenwoordig veel meer ‘klein in groot’ wordt georganiseerd, het hybride zorggebouw, waar mensen die wel of geen zorg nodig hebben, graag een woning in de directe omgeving willen huren of kopen. Ook de ‘haal en brengfunctie’ is vergroot. De maaltijd aan
huisbezorger bezorgt niet alleen de maaltijd, maar signaleert ook als er iets aan de hand is. Mensen doen zoveel mogelijk mee met activiteiten in de wijk en gaan daar naar de huisartsenpost. Er zijn nog wel enkele knelpunten die moeten worden opgelost. Zo is de financiering voor specifieke zorgformules nog niet goed geregeld. Ook loopt het levensloopbestendig- en aanpasbaar bouwen momenteel achter en zitten instellingen met heel veel verouderde gebouwen. Maar wonen voor ouderen bestaat niet meer. Zij wonen net als ieder ander en de wijk is het integratiekader geworden. Dit betekent dat corporaties steeds geïnteresseerder raken in zogvoorzieningen. Het upgraden van zorgvoorzieningen is uitgegroeid tot de pijler van stedelijke vernieuwing. Bij stedelijke vernieuwing hoef je overigens niet de woningen aan te pakken. Woonbaarheid heeft veel meer te maken met publieke voorzieningen in de wijk. Van specifiek en duur zijn we gegaan naar generiek en goedkoop.”
Dan is Constant van Schelven, bestuursvoorzitter van De Stromen Opmaat Groep Rotterdam, aan zet. Hij vertelt hoe hij als maatschappelijk ondernemer zijn positie bepaalt als zorgaanbieder - van thuiszorg en zorghotels - en investeert in de lang niet makkelijke markt van het Rijnmondgebied. Hier verslikken collega’s zich in vastgoed of in schaalgroei. Hoe ga je om met dubbelzinnige signalen van beleidsmakers en een groeiende diversiteit aan wensen van cliënten? “Vandaag de dag is voor senioren een zinvolle dag, prettig wonen en goede zorg belangrijk. Eerder stond de zorg voorop. Wij zijn bezig met drie grote transformatietrajecten, onder andere van ‘goede zorg naar goed leven’.” Met deze woorden schetst Constant van Schelven de ommezwaai die zijn organisatie maakt. “Wat onze grootste uitdaging is?”, vraagt hij: “Normaal blijven doen!” Constant van Schelven:
‘Van goede zorg naar goed leven’
Eigen leven Tegenwoordig willen oudere mensen volgens Van Schelven allereerst prettig wonen en als het nodig is willen ze zorg. ”Ze willen hun eigen leven leiden op een door hen zelf
5
gekozen plek”, zegt hij. “Wij ondersteunen hen op basis van hun zorgvraag. Ziekenhuizen zijn niet goed in oudere mensen. Daar zijn wij met onze zorghotels beter in. Het essentiële verschil tussen een ziekenhuis en zorghotel? Een zorgteam gaat aan de slag als de dokter het zegt. Een hotelteam gaat aan de slag als de gast daarom vraagt.” Verbinden Van Schelven gaat kort in op de sociaal culturele trends die bepalend zijn voor ons denken, voordat hij meer vertelt over het marketingconcept en het vastgoedformat van zijn organisatie. “Wij concentreren ons steeds meer op buurten”, aldus Van Schelven. “Als een ouder iemand tien vragen heeft, zijn er ook tien loketten. Daar moeten we van af. Wij willen de zorg een gezicht geven. Daarin is het verbinden één van de grootste vraagstukken. Er zijn ouderen die alleen een somatische klacht hebben. Er zijn ook kwetsbare ouderen die wel vijf vragen tegelijk hebben en dan zijn er de mensen met dementie. Op dit moment telt Nederland 200.000 mensen met dementie, maar dat worden er 450.000. De meesten van hen wonen thuis, dus wij moeten er goed in worden om deze mensen thuis te laten wonen en daar te bieden wat zij nodig hebben aan diensten.” Eigen leven Het zorghotel is een voorbeeld van de concepten die De Stromen ontwikkelt. Het biedt tijdelijk verblijf aan herstellende mensen. “We zijn een hotel en communiceren met de
mensen steeds weer dat ze tijdelijk te gast zijn. Daarnaast ‘spelen we’ ook echt een hotel met alles wat daarbij hoort, zoals aangekleed aan het ontbijt verschijnen en geen karren op de gang. We doen het zo echt dat sommige gasten vragen: ‘Is hier wel zorg?’”, aldus Van Schelven, die bij de bouw rekening houdt met een wispelturige overheid. “We kunnen onze appartementen zo ombouwen tot woningen”, zegt hij. “Alleen de financiering is lastiger vanwege de risico’s en de tariefberekening voor verpleeghuizen laat geen medefinanciering van buitenaf toe. Toch blijven we vasthouden aan ons programma van eisen. We zien bijvoorbeeld dat onze werkwijze goed is voor mensen met dementie. Ze wonen met acht bij elkaar en hebben een eigen en een gezamenlijke ruimte. Ze eten beter en hebben minder medicatie nodig. Concepten die het ‘eigen leven’ of de ‘eigen woning’ als uitgangspunt hebben, doen het goed. Elk concept is een formule die voor een bepaalde doelgroep geschikt is.” Uit de daaropvolgende discussie met de zaal wordt duidelijk dat de sector zorg, de institutionele wereld, de mens nog te veel als object ziet. Van Schelven denkt dat het denken in instituties pas wordt doorbroken als mensen zelf geld hebben om de zorg te kunnen inkopen. “Bij het maken van die keuzes helpen niet wij als instelling, maar de familie.”
De burger als maat in maatschappelijk ondernemen? In de ontstaansgeschiedenis van maatschappelijke ondernemingen is de civil society een belangrijke kracht. Maar die band is vandaag de dag niet meer vanzelfsprekend. Professor dr. Evelien Tonkens – bijzonder hoogleraar Actief Burgerschap aan de Universiteit van Amsterdam – analyseert hoe dat komt. Zijn instituties zelf in staat om het contact weer op te pakken als dit gewenst of noodzakelijk is? Of is een open blik en dienstbare opstelling van maatschappelijke ondernemingen voldoende? Moet aanpassing van regels de burger een sterkere positie geven? Hoe wordt het denken en handelen rond deze vragen beïnvloed door modes in beleid, stemmingen in de samenleving en golven in de economie? Evelien Tonkens:
‘Uitnodigen en verbinden zijn nu de belangrijkste thema’s’
6
Volgens Evelien Tonkens is de worsteling tussen burgers en instituties al lange tijd gaande. “Ik plaats deze in de ontwikkeling vanaf 1945, eindigend in de Schijf van vijf”, aldus de bijzonder hoogleraar, die allereerst de doelen van de verzorgingsstaat nog eens opsomt. “Dat zijn: verzorgen, verzekeren, verheffen en verbinden, waarvan de laatste twee de belangrijkste zijn.” Verzorgingsstaat Tussen 1945 en 1970 stond de verzorgingsstaat centraal. “Sturing, initiatief en verantwoordelijkheid lag bij de overheid”, aldus Tonkens. “Als er een probleem was, zou de overheid het oplossen. Het was de tijd van weinig beweging tussen verticale kolommen. Vroeger zorgde bijvoorbeeld de kerk voor contact tussen de klassen. Het is eveneens de periode met nieuwe sociale en economische rechten voor burgers en gelijke behandeling voor iedereen. Denk aan de AOW en AWBZ.” Terugtrekkende overheid In de jaren zeventig volgde allereerst beperkte en later bredere kritiek op de verzorgingsstaat. Tonkens: “In de periode van de verzorgingsstaat waren bureaucratie en professionals belangrijk. Daarna kregen we, tussen 1980 en 2005, de terugtrekkende overheid en het marktdenken. De kosten liepen uit de hand. De nieuwe gedachte was: hoe minder overheidsbemoeienis, hoe actiever
de burger. Het beleid moest zich vooral richten op overlastgevende en kansarme groepen. Straten moesten schoon zijn, veilig en de rest was betuttelend. De burger wordt steeds mondiger en zit in de positie als klant met keuzevrijheid. Sinds 2005 ligt de markt onder vuur en zien we dat uitnodigen en verbinden de belangrijkste thema’s zijn. We zien ook dat sommige vormen van actief burgerschap de maatschappelijke ongelijkheid verscherpen. Denk aan ‘soort zoekt soort’ en de verticale binding van vroeger die er niet meer automatisch is. Ook zien we dat georganiseerde, actieve burgers vaak hoger opgeleid zijn. Dus als een overheid zich terugtrekt, worden betere buurten nog beter.” Schijf van vijf Vervolgens vertelt Tonkens over de aanpak op basis van de zogeheten ‘Schijf van vijf’. “Je begint met een uitnodiging aan burgers om mee te doen”, zegt ze. “Je luistert goed naar ze en spreek vooral je waardering uit voor wat ze doen. Sterker nog: koester actieve burgers. Mensen willen zich wel inzetten, maar ze willen daarmee ook vooruitkomen, dus bied ze een ladder met mogelijkheden op maatschappelijke vooruitgang.”.
De Britse Naseem Akhtar – een actieve buurtbewoonster uit Birmingham en lid van de adviesraad van de Britse regering over de wijkaanpak – vertelt hoe burgers in haar wijk de problemen zelf hebben opgelost. Waar halen burgers de energie vandaan? Wanneer minderheden meerderheden worden is de multiculturele omgeving dan een barrière of kracht? Op welke momenten zijn instituties tegenstanders en hoe maak je ze bondgenoten?
Naseem Akhtar:
‘Resultaat door eigen inzet’
De van oorsprong uit Pakistan afkomstige Naseem Akhtar, die op latere leeftijd afstudeerde aan de universiteit van Birmingham, vertelt op inspirerende wijze hoe haar wijk het heft zelf in handen nam. Met succes. In de wijk Balsall Heath in Birmingham waren eerder veel prostituees actief, de gezondheid van de inwoners en kindersterfte weken sterk af van het stedelijk gemiddelde en publieke voorzieningen werden schromelijk
7
verwaarloosd. Naseem kenschetst dit soort buurten consequent niet als ‘deprived’ maar als ‘underserviced’. Dankzij de gezamenlijke buurtaanpak veranderde de wijk met het hoogste criminaliteitscijfer in 1998 tot een wijk waar mensen in 2008 - ondanks al hun verschillende achtergronden - het goed met elkaar kunnen vinden. “Met meer tevredenheid op alle fronten”, aldus Naseem. Invloed Zeker in het begin konden de vrouwen die met deze ommekeer aan de slag gingen, niet op ieders medewerking rekenen. Integendeel. “De politie probeerde ons te arresteren, terwijl wij probeerden de prostitutie terug te dringen”, aldus Naseem. “We wilden niet dat onze kinderen zouden opgroeien in een dergelijke buurt met zoveel criminaliteit. Uiteindelijk besloot de politie om ons te helpen en hebben we bewonersgroepen opgericht. Inmiddels zijn er tweeëntwintig, waaronder twee vrouwengroepen. Je krijgt sociale cohesie als mensen ervaren dat ze echt mogen meepraten over belangrijke thema’s en zien dat hun bijdrage een positieve invloed heeft op de wijk. Daarbij hebben we ervaren dat het soms heel lastig is om een initiatief dat echt uit de wijkbewoners zelf komt geaccepteerd en deels gefinancierd te krijgen door (gemeentelijke) instanties, ook wanneer die zijn opgericht om de aanpak in wijken te stimuleren. Er is veel bevoogding. Tegelijk zien we dat ‘erkende’ instanties soms veel minder precies zijn in het bieden van maatwerk en het monitoren van de resultaten.”
Op verzoek van de eerste initiatiefnemers speelt vooral sport en fitness een belangrijke rol in de wijkaanpak, resulterend in een sportcentrum. Naseem: “We begonnen met sport, en ook fietsen, voor de 13 tot 18-jarige meisjes. We wilden stereotypen doorbreken en de relatie met hun ouders verbeteren. Met succes, want er kwamen meer en meer vrouwen en meisjes op af. We ontwikkelden samen steeds meer programma’s - zoals met yoga, dans en veel outdooractiviteiten – en leidden vrouwen op. Alles wat we doen is voor onze buurt. De gezondheidsautoriteit wil dat we nog een sportcentrum opzetten, maar wij willen graag een ander soort centrum waar van alles te doen is.” Tot slot somt Naseem de belangrijkste criteria op voor succes. “Ken de wijk of buurt, inclusief geschiedenis, religieuze en culturele opvattingen, en behoeften. Neem lokale mensen aan en wees innovatief. Wees ook in financieel opzicht maatschappelijk ondernemer: zorg dat je altijd gemengde inkomsten hebt, zoals in ons geval voor werk dat we voor de overheid doen, inkomsten uit giften en fondsen, eigen bijdragen van deelnemers en ook verhuur van onze faciliteiten op commerciële basis. Maar bovenal: geef de buurt of wijk wat ze wil, in plaats van wat een instantie van buitenaf – de overheid of corporatie - denkt dat ze nodig heeft.” Op de vraag waarom de focus in Birmingham lag op ‘women only’, antwoordt Naseem ‘cause it works!’
Slotwoord Het symposium wordt afgesloten door Dick Tommel, voorzitter van het bestuur van de Stichting Maatschappelijke Locatieontwikkeling (MLO), die de bijzondere leerstoel heeft gevestigd. Tommel denkt dat er na 2011/2012, wanneer zorginstellingen volledig verantwoordelijk worden voor het vastgoed, nieuwe mogelijkheden ontstaan voor samenwerking met corporaties, waarbij het vooral gaat om het benutten van elkaars expertise. “Bij vastgoed gaat het om de langere termijn en we zien woonwensen veranderen. Richt je dus vooral op flexibiliteit.” Volgens Tommel werken overheden contraproductief. “De wethouder is niet geïnteresseerd in een tevreden huurder, maar wil iets doen in de wijk. Toch is dit ook de overheid waarmee je prestatieafspraken moet maken. Als je klantvriendelijkheid centraal stelt, roei je dus op tegen de overheid. Ook moet je de moed hebben om tegen deskundigen in te gaan. Als mensen iets willen, waarom niet?”
8