NED ERLAND. VERZAMELING VAN OORSPRONKELIJKE BIJDRAGEN DOOR
NEDERLANDSCHE LETTERKUNDIGEN ONDER REDACTIE VAN
Mr . M . G . L .
VAN
LOGHEM .
(FIORE DELLA NEVE .)
TWEEDE DEEL .
'S-GRAVENHAGE,
LOMAN & FUNKE . 1899 .
G}EIDBUKT BIJ O . A, SPIN & ZOON .
EEN KRONING SFEEST OP JAVA . DOOR
HENRI BOREL.
SIDAJOE, 10 September 1898 . ,,Amice De feesten zullen bier op 14 en 15 September plaats hebben, en, in afwijking van Soerabaia, zullen zij bier een compleet Javaansch karakter hebben, met 5 a 6 gamelans, waaronder twee heel mooie, en 34 ronggengs (dansmeisjes), een groote tandakpartij van inlandsche hoofden en 300 dessahoofden, ruiterspelen to paard van oud-javaanschen stempel , enz . enz . Er zal niet licht een tweede gelegenheid voor je zijn om een javaansch feest in zijn onvermengd zijn met vreemde bestanddeelen to zien plaats hebben . Zorg dus , dat je den 148 , bier E ." bent . Adieu, t . A t .
Dit briefje ontvangen op een snikheeten morgen in September, waar ik juist bezig was, knoeiposten to ontdekken in vervalschte chineesche boeken , in een temperatuur van 92 °. De kroningsfeesten waren juist aeliter den rug, en daarmede een corvee die ik op mij had genomen als speciale correspondent van do Java-bode voor die gelegenheid . Mijn ooren duizelden nog van de stroomen rhetorica, die er langs waren gesuist, en mijn hoofd was nog loom van de hurry en 't gesjouw . Even was Soerabaia wat opgeleefd, wel wat grof en bruut bier en daar, maar toch opgeleefd, de deftige, geposeerde parvenu-maatschappij was even nit zijn plooi gekomen, en 1*
4
EEN KRONINGSFEEST OP JAVA .
er was, waarachtig, iets als enthousiasme geweest onder al bet lawaai, en de champagne, en de fanfares, en de rhetorica . Maar nii was bet alweer achter den rug, en , sjok, sjok, sjok, sleurt het lijmerige indische, emotielooze leven weer door, en ik zat to soezen in debet- en creditposten van een gefailleerden Chinees, als deskundige in een bankbreukzaak . En nu lag daar ineens bet briefje van mijn vriend den controleur E . boven op een rekening-courantboek . . . . De gainelan . . . . de gamelan . . . . hoe was bet ook weer? . . . . 0 ja, Ian, geleden , in Riouw, in 1894 . Hot was 's nacbts, en met een zachte verrukking rilde ik nit mijn slaap wakker . . . . Mijn raam was open, en door de maanlicht-teere lucht dreven nooit gehoorde, wondere geluiden . . . . Heel hooge, ijl-reine tonen, als werd met gouden klepels op kristallen droombokalen geslagen, en ook korte, droeve tikjes als van beenderen op graven , liefelijk tokkelen als van lichte luiten , en somtijds, donker-brons daardoor, een sombere gongslag, als een golf nachtzee tegen sonoren rotsenwand . Nog nooit had ik zooiets gehoord, en ik wist ook Diet wat bet was . Ik dacht dat ik Dog droomde, want bet leek to onreeel, bet was als muziek achter hot reeele, uit bet mysterie ver achter bet leven . Toen begon opeens een zeer, zeer langzaam-zacht motief op to droomen, als van een doodsdroeve fuga in mineur, zoo langzaam , zoo langzaam , van gouden droomgeluiden, wonder puur en rein, en daaromheen, als sobere ornamentaties, drie andere, vreemde, funebre instrumenten, en, met korte intervallen, een donkere gongslag, alsof een eindeloosheid plotseling openging. En bet werd zoo bang, zo6 bang, dat bet zweet mij uitbrak, en ik opeens de warme tranen van een immense wanhoop, om wat weet ik nog Diet, over mijn wangen voelde . . . . En plotseling was het weer doodstil, alsof even bet donker mysterie achter bet leven was opengedroomd , en zacht weer dichtgegaan . Den volgenden morgen hoorde ik, dat een klein eindje van mij af, bij den kapitein-Chinees, een nieuw ge-
EEN KRONIIyGSFEEST OP JAVA .
kochte gamelan geproheerd was , en (lit, was (his zeker de muziek geweest van lion uacht . Maar ik bell nooit zeker geweest of ik workelijk die gamelan had gehoord, don wel een droef-rnineure, transcendenta}e Inuziek, diep in mijne ziel . . . . Ja, de garOan, de gamelan, die moot ik toch absoluut nog eens hooren . . . . Wat een heerlijk idee, na al dat geschetter en geschreeuw, om ergens in de binnonlanden, waar rnaar heel enkcle, misschien drie of vier Enropeanengezichten zijn, de wonder-vreemdo gamelan to gaan hooren, in haar eigen omgeving ! En ik schreef aan mijn am ice dat ik met do] veel plezier zou komen . ') Den 13°" September stoomde ik in bet kleine stoombootje near Grissee de Oedjong tilt . IIeerlijk, die koelte van de zee na zooveel muf leven in de bovenstad ! Vroeger was ik, in China, altijd zoo gewend nan de zee als aan de lucht . Hot golfgeruisch was altijd om mij, intiemer nog dan hot bladerengeruisch van do boomen . Hot ]even van de zee was een met bet leven van mijn ziel . In Riouw, en in Makasser, waar ik later kwam, was zij veel tammer en minder grootsch, rnaar bet was t6ch no,, do zoo, en iederen dag zagen mijne oogen de zee, en mijn ziel voelde haar . Maar nu, in Soerabaia, gaan maanden voorbij, en ik zie haar niet . Er is nu lets heel intiems weggegaan, en mijn leven is kleiner en bekrompon geworden zonder do zee . Maar hell! diep morgen, hoe had mijn ziel hear lief weer gevonden! De zon schitterde zoo goud, zoo gouden over de zee, hoe heerlijk groen bloeide vobr mij Madoera op nit die gouden glorie, en ziet, links, daar rees uit de wazige, wemelende verte van heete lucht de statige, blauwgrijze massy van de Ardjoeno, met zijne toppen zoo rein-boo n in 't hooge! En ik voelde lets in mij uit(leinen en zich uitspreiden, mijn leven werd weer voller en breeder, nu ik maar eenmaal op de zee 1)
Ik heb in dit stuk alleen over den eersten dag geschreven .
6
EEN K&ONTNGSFEEST OP JAVA
was, en in de verte droomden weer blauwe bergen , als eons in China, toen mijn ziel voor good haar grootste, liefste mooi gevonden heeft . Nu zacht bet hoofd maar leunen teen de railing van bet bootje, en de oogen dichtdoen, bijna dicht, zoo dat even de zee, en het licht, en do lucht nog wemeren, en dan voelen de zachte deining van de golven, en de wind zoo koel-waaiend langs je wang, en je vergeet al de lnisere van hot Indische levee met zijn gedegenereerde maatschappij, om weer even een natuurmensch to zijn, een stuk van de groote, groote wereld, een brooder van de zee en de bergen, en de boomen en de bloemen . . . . Na een heerlijk uur op zee kwam ik in Grissee aan, waar ik bij den gastvrijen landraadspresident de rijsttafel gebruikte . Daarna bet middagslaapje doen, en om half vijf stond een pegon klaar om mij naar de Solorivier to rijden . Een tocht van een nur door een dor, droog landschap met zoo dik bestofte boomen, (lat bet wel een hollandsch winterlandschap leek. Dan met een heel primitief vlotveer de Solorivier over, en in een dogcart gestapt voor Sidajoe, waar ik na een klein uur aankwam voor bet huis van mijn vriend . Sidajoe leek mij , zoover ik in den avond kon zien , een groote, mime kotta, met een prachtige aloon-aloon . Ik was moe en loom van bet schokkende rijden in de karretjes , en bleef verder den geheelen avond thuis bij mijn gastheer, den tijd doorbrengende met gesprekken over den goeden, ouden tijd in Holland . Den volgenden morgen was ik weer frisch en lekker, en vol verlangen om de feesten to genieten . 's Ochtends tegen elf uur, na een beleefdheids-opwachting to hebben gemaakt bij den assistent-resident, ging ik met mijn sobat') naar de kaboepaten') van den regent .
1) 2)
vriend . paleis .
EEN KRONINGSFEEST OP JAVA .
7
De kaboep-aten is een groote, ommuurde kraton, gelegen aan de aloon-aloon . Zoo echt bet idee nog van oude, oude tijden, en veilig zijn achter de wallen . Eerst een kleirie poort door, en wij komen op een binnenplein, waarop een paar waringins, dan een hordes op, en weer een poort, waarbij twee kanonnen staan . Weer een binnonplein, iets hooger gelegen dan bet vorige, en na een eind loopens weer een hoog hordes, dat naar de pendoppo leidt . Een mooie, breede, open ruimte . Het fraaie geornamenteerde en beschilderde dak rust op pilaren, die met oranje en rood-wit-blauw zijn omwonden . Toen wij den eersten trap hadden bestegen klonken opeens twee wondere tonen, de een langzaam achter den ander, toen weer twee, gauwer, en opeens barst bet los, een volee van melodieuse geluiden, gouden bellen klank, en zilveren, en diamanten, en doffe, beenige tikjes, en hoog vioolgezing, en achter dat licht mysterie van geluid, als donker-sombere achtergrond de galmende dreungeluiden van zware gongen . De hoogere tonen zwieren en zwaaien overal in de lucht, met een statige wonderplechtige vreugde, bet is als eon gouden regen van geluid, die over ons wordt uitgestrooid . De gamelan speelt een ,,gira" ter onzer eer, de welkomstgreet voor gasten . Als wij bij den gastheer zijn gekomen wordt de meat weer langzamer, en stiller vallen de geluiden uit de lucht, tot zij , als op zacht dons, gaan liggen ; even nog een klank van een hoog instrument, lichtgoud, nog een, en nu nog een, en de gamelan zwijgt . De regent, een Raden Toemenggoeng, is een Javaan van een voornaam, aristocratisch voorkomen , met de onbedriegelijke teekenen van nobel ras in zijne gelaatstrekken . Een fijn besneden, mooi ellips gezicht, bizonder intelligent . Hij is niet in gala, heeft een gewoon, europeesch blauw jasje aan, een gebatikten hoofddoek om, en een donkere, gebatikte sarong. Maar wat een elegantie in zijne bewegingen, en wat doet hij, onbewust, mooi met zijn sierlijke, spitse vingers bij
8
EEN KRONINGSFEEST OP JAVA.
elk handgebaar. Hij noodigt ons nit to gaan zitten om een ronde tafel in 't midden van de pendoppo, en er worden dranken gepresenteerd door een alleraardigst jongmensch, zijn neef raden Pringgo Sodirdjo . De pendoppo is sober en met veel smaak versierd . Overal, maar nergens to veel, hangen oranje gazen sluiers, zacht wuivend in de windtochten, die heerlijk door de open ruirnte zweven . Achter ons weer een open terras, en in de verte weer eon hordes, met omhoog een nieuw gebouw . Zoo, met al die doorgangen en bordessen, begint bet heusch iets van een Indisch sprookje to hebben . De regent vroeg, of ik de gamelan flog eens wilde hooren . - Ik wilde natuurlijk niets liever . - En daar begon bet weer, ik herkende bet, van dien eenen nacht nit Riouw, die wondere, wondere ziele-muziek . Vreemde, vreemde geluiden, en toch eigenl jk gansch niet vreemd, want zoo verwant, zoo ineens herkend als van heel, heel vroeger. Geen van die mysterieuze klanken is op een van onze instrumenten to vinden, dacht ik dadelijk . Die gamelan muziek is als muziek achter de onze, in een sfeer van diepe geheimenis, waar nog nooit in doordrongen, bet is als muziek achter bet reeele, in transcendentale regionen . Zoo voelde ik bet : Alles, wat onze Europeesche orchestmuziek mij altijd deed voorgevoelen, waar zij als 't ware altijd omheen draaide . . . nn is bet er bijna, bijna, bijna . . ., waar waar ze toch telkens een le('~gte achterliet . . . . neen, t6ch niet, t6ch met, bet i s bet nog niet . . . . al dat vaag vermoede, onbewust verlangde, waar ik nu z66veel jaren in de muziek naar hongerde, dat is bier ineens met de gamelan bereikt . Juist, die t6nen, die, en geen andere, dat is bet nu . Eindelijk ! eindelijk ! Hoor, die zilverachtige toon, als van hemelsche luiten, boor dat treurig-mineure tikken als doodsklokjes, boor dien sonoren, gouden droppen klank, uiteenspattend in muziek, boor, boor die klagende viool als een uitschreiende ziel, bet stijgt op nit de geheimzinnige diepte, vanwaar een donker-
EEN KRONINGSFEEST OP JAVA .
9
sombere gong zwaar galmende aankomt, als een golf, die bevend tegen sonoren rotsenwand slaat . 1k zat aandachtig to luisteren, als in betoovering, roerloos, toen opeens van terzijde de gamelan, laag bij den vloer, een kruipend wezen naderde . Hot is een vrouw, zie ik nu, een meid, en zij hurkt diep-ineengedoken, sukkelt voort met langzame sprongen, zoo klein, zoo nietig, een zoo heel verachtelijk, waardeloos ding bij zulke groote ,toewans besar" daar aan die tafel . Ze lijkt mij een leelijke meid . In bet midden van de pendoppo houdt ze stil, met achter haar figuurtje al bet licht van buiten, zoo hel en groot, en ergens wuiven zware takken van waringins . Ze valt op de knieen veer, en heft opeens de handjes op voor bet gezicht, met een innig-deemoedig bidgebaartje, als van engeltjes op een schilderij van een vromen primitief . Even de handjes zoo, op, en vlug weer neer, met hoofd-neiging . Hot is de sembah, de eerbiedige groetenis, en tegelijk de bode om verlof, to mogen dansen . En Du, vlug on rank opgerezen, lichtlucht omhoog, staat er ineens een ander wezen als zooeven . Een wondere metamorfoze . De leelijke ronggeng van daar straks is op eens een ranke, slanke vrouw . De sarong is strak opgebonden tot even onder de borsten, zoo dat net even de tepels bedekt zijn, volgens bet Solosche gebruik. Hot bovenlijf is verder geheel naakt . Bet is mager en tenger, net de zacht-welvende borsten als een groote verteedering . Onder de donkere, gebatikte sarong zijn de vormen to zien van haar slanke, luchtige beenen . De gum Ian begint zacht to neurien, met veel blank klepel-geklank op sonoor metaal . Daar strekt ze met een langzaam gebaar een arm nit. Ziet, eene zachte beving gaat langzaam, langzaam van haar borst naar den arm, trilt er schuifelend over been, als een windzueht over water, bet is als een kuische, vage verrukking ; langzaam spreidt zich de hand uit tot een waaier van vingers, eon pink buigt zich als zalig achterover, de andere vingers volgen Iangzaam, en de
10
EEN KRONINGSFEEST OP JAVA .
rilling schijnt van de toppen zoet to vervloeien in de lucht, als een onzichtbare stroom ziel . En nu weer een andere beving, van den buik langs de heupen , glijdend langs de beenen, rillend over den voet, die langzaam , langzaam wordt vooruitgezet, maar als droomende, als heel-niet-weterid, want nu gaat ze weer naar achteren, nil op zij , en nu weer naar voren , maar zoo voorzichtig , zoo voorzichtigjes, of iets zou broken, iets wat heel teer is en heel broos . . . . En zoo zweeft ze droomerig voort, met vreenide, nauwzichtbare bevingen en golvingen, in luchtige verteedering van haar rank lijf. Hot lijkt zoo onreeel, zoo onwaarschijnlijk, als in een vreemde sfeer van andere wereld, maar bet past wonderwcl bij die diepe droomgeluiden van de garnelan . Hoe jjl, hoe ij1 is nu alles aan haar, hoe vreemd staat haar lijf in die teAire omtrekken tegen dat laaiend-helle licht daarbuiten, hoe ongeloofelijk, en immaterieel! Ziet die fijne waaier van brooze vingeren, bet Iijkt wel of hot een spel is van enkel schaduwen, ze lijkt zelf wel een schaduw, die vaag verdroomt . . . . Zwevende, zwevende is zij, en luidloos schuiven haar voeten over den vloer . . . . Een oranje slendang wuift onduleerend om hear been, en achter haar , en voor haar uit . . . . Sorntijds pinkt ze er zachtjes met een enkelen vinger tegen, en met wondervreernde gratie wuift de slendang we-, als door een spiritueele irnpuls in die nobele golving zoo geplooid . . . . Dit is geen dansen, dit is een droom van dans, een schaduw, een essence, bet is de beweging van een ziel, niet van een lichaam meer, de ziel golft vaag en vluchtig over de luchte leden , die het willoos gedoogen . En bet gaat van de toppen der vingers naar de punten der voeten, en over de armen, en de heupen, en de beenen, en soms trilt bet teeder in de brooze, bevende borsten . . . . Tot met een gongslag, diep als een vallende ziel in bet eindelooze, bet spel verbreekt . De ronggeng hurkt veer, en valt op de knieen en maakt eerbiedig de sembah, met bidgebaar .
EEN KRONINGSFEEST OP JAVA.
11
Dan sluipt een slaaf-achtig, waardeloos wezen, laag kruipend als een klein beest, een nietig hoopje vleesch, verachtelijk terug, en hurkt naast de gamelan veer . Het praten van den regent met zijn vriend, en een paar stemmen achter op het plein klinken opeens hel en koud, en doen mij ontwaken als uit een drooni . Ik moet absolnut even die ronggeng zien, en ook die gamelan ; en ga er even vlak bij staan . Naast de instrumenten, in een hoekje, hurken drie meiden . Er is niet veel bizonders aan to zien . Expressielooze, dornme gezichten . Die van zooeven is de kleinste ; wat zit ze daar ineengedoken als een nietig ding! Haar gezichtje lijkt wel dat van een intelligent aapje . Alleen haar donkere, groote oogen schitteren van een schoonen, warmen glans . Haar lichaam lijkt nu ook met rank en slank meer . Een zielloos, vrouwelijk dier lijkt ze alleen, goedaardig en slaperig . Ook de gamelan is een samenstel van doode dingen, koperen potten, en trommen, en metalen staafjes . De spelers zaten er droomerig bij , zonder uitdrukking op hun gezicht . Het leek me een banaal, grof, miserabel zoodje . En toch vergiste ik mij . Want later werd mij verteld, toen ik weer met mijn vriend alleen was, dat die arme duivels van spelers, die zoo hard hun brood verdienen , en soms dagen en nachten achtereen moeten spelen , met kleine tusschenpoozen , wel degelijk zelf genot van die muziek hebben . En een genot, dunkt mij , heerlijker en zuiverder, clan het fijne, artistieke, analyseerende plezier, dat wij hebben van muziek . Zij raken namelijk in een soort verdooving van hun eigen spel, en genieten het ten laatste onbewust, in een soezerigen droomstaat . Zoo is het mogelijk, dat zij uren aan uren, dag en nacht, altjd maar doorspelen , in een soort onbewuste, oostersche extase. Hun vingeren bewegen onbewust over de instrumenten, zooals ze dat in een droom zouden doen, machinaal, en het vermoeit hun niet, omdat ze zelf eigenlijk slapen . Ik zou willen
12
EEN KRONINGSFEEST OP JAVA.
zeggen, omdat ze op dat mument zelf heelemaal muziek zijn, en niet meer weten , niet meer voelen , als in een Nirwana van melodious geluid . . . . En dit gansch muziek-zijn is zoo hun natuurlijke, reeele staat geworden dat hot andere, bet eten on drinken, het moo zijii, en al de gewone dingen, misschien voor hen zijn wat voor ons juist bet droomen is, hot onreeele, buiten bet altijdbestaande . En zoo zou bet ook wel kunnen zijn, dunkt me, dat die ronggengs, die gewone meiden zijn, en prostituees, en wat al niet meer, als zij eenmaal dansen, en de muziek van de gamelan haar vervult, bijna onbewust al die gracieuse, vage, wondere ziele-bewegingen maken, die haar cerst in jarenlange studie machinaal geleerd zijn, en dat ze nu, als in con droom, en bijna zonder bet to weten , die superbe droomgebaren krijgen , die van de leelijkste vrouw opeens een zoo rank , bevallig wezen maken . Want de dansen van die ronggengs , - tenminste die met langzamen rythmus en zachten cadans - lijken mij toe eigenlijk eene beweging van do ziel to beduiden, en Diet van bet lichaam . En wat die vreemde, nooit gehoorde tonen van de gamelan aangaat, de geleerden , las ik later in eenige werken over de wajang poerwa en de gamelan, hebben uitgemaakt dat de toonladder van de gamelan salendro - die volgens eenigen van hindoesche, volgens anderen van chineesche, en weer anderen van polynesische afkomst zou zjjn (ik houd bet met de hindoesche) -- de oudste der wereld is, waar alle andere verbasteringen van zijn . En dan zou die wondere gamma van vijf tonen, zooals ik mij nogeens en nogeens heb laten voorspelen, inderdaad de meest directe, oorspronkelijke toonladder van de zielsmuziek zijn, en daar muziek bijna zich zelf is, zouden op dozen schaal ook alleen de nicest rechtstreeksche en goddelijke zielsuitingen kunnen worden gespeeld . Wat dan ook wonderwel overeenstemt met wat ik zoo intens voelde zoodra ik voor 't eerst de gamelan hoorde .
EEN KRONINGSFEEST OP JAVA .
13
Na dozen droom van goddelijke muziek moot ik weer even kalm stilstaan, en op miju gemak do inaterieele dingen bekijken, waar die transcendentale zieleklanken uit zijn opgeruischt . En omdat de gamolaus , ook zelfs de klassieke gam1lans salendro onderling verschillen, wil ik toch vooral de samenstelling van de geheele gamclan van den regent van Sidajoe geven, omdat die voor mij nu zoo'n bizonder lief, intiem ding is geworden . Om to beginnen dan de „s a r o n ," een instrument, bestaande uit zeven hronzen of messinglatjes, geplaatst op een breede, dikke, vierkantige pot met twee sierlijke aanbangsels, welke ornamentaties worden beschouwd als de armen van eene moeder, die haar kind draagt (mangko) . Volgens door raden Pringgo Sadirdjo, een neef van den regent, verstrekte mededeelingen zijn er op dit instrument van latjes maar 5 grondtonen , (lie de klassieke gamma vormen , die ik, volgens de volgorde der latjes, op do volgende wijze ga rangschikken : 2 . wilah nem I. 3 . wilah sanga II . 4 , wilah lima III. 5 . wilah barang IV. 6 . wilah serang V. De kleine cijfers geven nu de ligging op het instrument aan, de groote romeinsche do volgorde der tonen in de klassieke gamma . Met No . 2 correspondeert de toon van hot zevende latje, No . 7 , dat er de octaaf ') van is . De latjes 1 en 7 behooren Diet als grondtonen in de gamma, maar zijn flankeerende toevoegsels . De voornaamste tonen zijn N° . 2 (wilah ne.m) en N°. 5 (wilah barang) . Als doze juist zijn en dus zuiver klinken , het juiste interval hebben , dan worden daaruit met gemak op lien grondslag 3 , 4, en 6 gevonden . Zooals men ')
Missehien ware hier juister gezegd „sixtaaf ."
14
EEN KRONINGSFEEST OP JAVA .
bij de instrumenten van den regent van Sidajoe op de sarons acht in getal - telkens 7 latjes aantreft, waarvan 1 en 7 de vleugels zijn van het vijftal 2 , 3, 4 , 5 , en 6, zoo bestaan er ook sarons met 9 wilahs, waarvan 1 en 2 flankeeren het zelfde grondvijftal 3, 4, 5, 6, 7 ter eene, en 8, 9 ter andere als sluiting . Eigenaardig is, dat terwijl voor het europeesche oor de toon No . I de laagste en N° . 7 de hoogste is, dit voor hot javaansche oor precies omgekeerd is . Als men naar rechts gaat met de latjes stijgt men, als men naar links gaat daalt men . De namen der acht sarons, die de gamelan van Sidajoe telt, zijn als volgt, van de laagste in geluid tot de hoogste saron selentem 1 stuks . saron babon 2 saron penjereg 4 ,, saron pendjerit 1 ii Bij vele gamelans is de „saron" het hoofdinstrument, maar bij de thans behandelde is dit de „gambang", een houtinstrument met 40 latjes, verbazend veel gelijkende op de z . g. pianotjes, die men op kermissen en in speelgoedwinkels voor de kinderen koopt, en waarop met twee stokjes wordt geslagen . Doze „gambang" heeft alweer de klassieke toonladder van 5 tonen, als bij de „saron" No's 2, 3, 4, 5, en 6, tolkeDs geflankeerd door No's 1 en 7, en zoo voort telkens opnieuw in octaven, tot No. 40 toe . Zooals ons do, re, mi, fa, sol, la, si nit 7 tonen bestaat, zoo bestaat de klassieke gamelan salendro toonladder nit vijf tonen, en wel 2, 3, 4, 5, 6, met 7 als octaaf van 2 . Van doze „gambang" was een exemplaar. Verder maakte ik kennis met de „m a n g g o n g", waarvan twee stellen (pangkons) voorhanden waren . De manggong is een stel van zeven koperen potten in een rij met deksels van hetzelfde metaal er vast op gesmeed, met
EEN KRONINGSFEEST OP JAVA.
15
eene verdikking van boven als bij een bekken. Het leken we] 7 groote koperen puddingen . Zij worden geslagen met twee stokken met omwonden knotsballen . De gamma is precies eender als van de saron . Dit instrument met zijn wonder sonoren klank - mang-gong is een klanknabootsend woord - lijkt mij het heerlijkste van alien, en als ik ooit nog eens gamelan-speler word zal bet stellig op de rnanggong zijn. De ,bonang" is een dergelijk instrument, maar met zwaarder geluid, en heeft twee rijen van die puddingen, die iets kleiner zijn dan van de manggong . Er waren twee stellen (pangkons) van . De „k e n o n g" - bier was een exemplaar van - is een stel van vier zulke puddingen, weer, van een ander timbre, vier noten nit de gamma . De „gender" is een instrument van metaalplaatjes, aan elkaar geregen met vertikaal staande bamboehulzen . Een wonder helder, zilverachtig, melodieus geluid . Het gelijkt wel iets op de saron, maar bij de laatste zijn de metaalplaatjes niet aan elkaar geregen, en zonder bamboehulzen . De „k e t o e k" is een koperen pudding apart, kleiner dan bij de kenong . Er was een exemplaar van . De „k e n t j e r" - waarvan eon stel is - zjjn twee platte schijven die, tegen elkaar geslagen, een helsch spektakel maken . En nu komen wij aan de trommen en gongen . De „k o m p o e 1" is een kleine gong op zichzelf (een stuk), staande naast de groote gongs . De „k e n d o n g" is een langgerekte, cilindervormige trom, bestaat uit 2 stuks, een groote en een kleine . De „b o d o e g" is een zeer groote trom, waarop, evenals bij de kendong, zoowel met de hand als met een klepel wordt geslagen . De gong - die to Sidajoe beet „g o n g s o a g e n g" be-
16
EEN KRONINGSFEEST OP JAVA .
staat nit twee diep geluid gevende, zware metalen schijven met tepelachtige verhuoging opbollend nit het midden, en is opgehangen aan een touw aan een ijzeren toestel . Hun tonen zijn niet dezelfde, en correspondeeren met twee tonen (ik meen No . 2 en 5, maar ben er niet zeker van) van de manggong, de saron, enz . Maar hoe geheel anders klinken die tonen, zwaar en donker-somber op die gong, met ontzachelijk sonoren nagalm ! En eindelijk, bescheiden en lief-weemoedig tussehen al die luidere instrumenten, hoogteeder weenend en zingend er boven uit, zeer eenzaam en bizonder, de „r e b a b ," een javaansche viool . Dit is nu allemaal heel geleerd-achtig, ethnografisch, inventariseerend gezegd, zooals een professor bet droogjes zou doen, omdat bet antlers niet wetenschappelijk is, vooral, o! vooral toch zonder emotie . Maar, groote goden ! Je moet bet hooren ! Mls die nooit gedroomde, heel je leven vermoede en voorgevoelde, nu eindelijk in je ooren heerlijk-bewuste geluiden opklinken, waar je ziel van rilt en beeft, en heelemaal in op en weg wil gaan! Hot is of je zelf volkomen muziek wordt en je je zalig, zalig voelt wegzweven, een essence van rein geluid . . . . Ik was den ochtend van den volgenden dag weer behoorlijk bij de gamelan present . De spelers zaten, gezellig bij elkaar neergehurkt, nit vreemde schoteltjes allerlei verdachte kostjes to eten, en de instrumenten stonden alleen . En de altijd gedienstige raden Pringgo Sodirdjo speelde mij een paar melodietjes (gendingans) voor op de manggong, ojee, zoo eenvoudig, zoo simpel-rein en natuurlijk, en die had ik al heel gauw in mijn gehoor . Wat een genot, daar zoo gehurkt achter die mooi geschuurde puddingen to zitten, met twee klepelstokken in je hand, en dan met elken slag - je beweegt enkel je handen, niet de polsen, evenals bij pianospelen - zoo'n wonderen mysterie-toon op to hooren galmen,
EEN KRONINGSFEEST OP JAVA .
17
als van diep uit je eigen ziel geklonken ! De regent, die in middels 66k gekomen was, kreeg er plezier in, en ging achter de bonang zitten, mijn vriend de controleur E . ging naar de Baron, die hij een beetje bespelen kan, de raden nam de gambang voor zijne rekening, en een heel klein achterneefje, een guitje van een jaar of zeven, acht, bediende de twee groote gongs, de ketoek en de kempoel alle vier . Ik had niets to doen dan mijn eene korte melodie to slaan, de rest kwam dan wel vanzelf . En daar ging bet los Sobere, wonder-harmonieuze decoraties om mijn sereene motief, de oude rebab-speler stood zoo waar van zijn eten op en begon op zijn viool to zingen, een diep-weernoedig neurien, en o! als bij den eindnoot van mijn melodic opeens de groote gong somber opklonk en met een irnmenzen nagalm door bleef dreunen ! Mijn laatste gendingan was de „g e r d a s" een liedje van een ietwat vroolijk, marsch-achtig rythme, maar dat toch nooit eigenlijk vroolijk was . Want over de geheele gamelan, die altijd in mineur klinkt, als over bet geheele boeddhisme en de wijsheid der Upanishads, ligt bet levens-moede, bet-droeve-om-den-schijn, hot weemoeds-sentiment van het voorbijgaande, vluchtige, ephemere, en tegelijk bet hoog verlangen naar de reine rust . En als bij den laatsten noot van de „gerdas" de sombere gongslag dreunde, was bet mij of mijn ziel op de zachte beving van then mysteriensen zweef-klank zalig henen-droomde naar de regionen van eeuwige rust en vrede . . . . Laat ik niet to veel vooruitloopen, onder den indruk als ik no .- ben van die gamelan-geluiden, die ik flog voortdurend om mij hoor zingen, nu ik alleen voor mijn schrijftafel zit. Na den regent to hebben bedankt voor zijn vriendelijke ontvangst, en de mooie muziek, en al zijne inlichtingen en verklaringen, gingen wij naar E's huffs om to rijjsttafelen en bet traditioneele Indische middagdutje to doen . II. 2
18
EEN KRONINGSFEEST OP JAVA .
Over den optocht then middag om vier uur zal ik niet uitweiden, omdat hij niet speciaal inlandsch, maar meer Europeesch en Chineesch was . Maar o! de groote tandakpartij in de kaboepaten, waarheen wij s'avonds om acht uur gingen ! . . . . De kaboepaten was schitterend geillumineerd . Wij gingen nu langs de trappen de terrassen op onder slingers van illumineerglazen, lampions en guirlandes . De pendoppo was een bron van licht, waarin langzaam wuivende de oranjesluiers der draperieen . Door bet hoog gejubel van de gira gaande, die als een gouden regen van geluid over ons been regende, namen wij weer plaats in bet midden, met pajongs en gouden standaarden plechtstatig achter ons . De regent was nu in groot galacostuum . Hij had een prachtige gebatikte sarong aan, maar daarboven een Europeesch blauw lakensch jasje, afgezet met goud eikenloof-passement, blijkbaar eene imitatie van onze hooge ambtenaarsuniformen . Op bet hoofd droeg hij een stijven groenen tulband, een echte puddingvorm, met een kolossaal briljanten sterornament er op . De kris, die achter op zijn rug uit de sarong uitstak, schitterde van edelsteenen en diamanten . Voor ons leek bet wel weer een stuk uit een sprookje . Een heel lange, heel ]age tafel was gedekt, maar eventjes boven den grond, als voor een feestmaal van dwergen . Straks komen de aardmannetjes to voorschijn, met hooge kapjes op en grijze baarden, en bet sprookje begint . Maar bet was niet zoo . Die tafel was zoo laag, zeide mij de regent, omdat de gasten op den grond gehurkt zitten, en zoo met de vingers de spijzen moeten opnemen . Er was een feestmaaltijd bereid voor de ,priajis", de min of meer adellijke ambtenaren, de wedonos, de assistent-wedonos, hun talrijke mantri's en schrijvers, do ondercollecteur, de onderwijzers, de dokters djawa, enz . enz . Priaji zijn lijkt op Java wel even begeerlijk als bet mandarijn zijn in China . Voor dat de maaltijd begon, zou de assistent-resident een
19
EEN KRONINGSFEEST OP JAVA .
toespraak houden . Ziet, opeens vormen al de priajis op den grond, met de gekruiste beenen onder 't lichaam, een carre, keurig netjes, rij aan rij . Vooraan hurkt de oude, grijze patih, een javaansche grijsaard met een bizonder intelligent, geslepen gezicht, dat mij eerder dat van een beroemd Apachenof Comanchenhoofd leek uit Aimard . Hoe strong deftig, deemoedig, en toch niet slaafsch, lagen die rijen priajis in gala daar neergebogen! Do assistent-resident, die achter in het woonhuis had gezeten, kwam nu binnen, en trad voor de geknielde schaar . Eerst hield hij een toespraak tot den regent, die hem staande aanhoorde, en daarna richtte hij zich tot de inlandsche ambtenaren . Daar ik niet al to best hoog maleisch versta, begreep ik er niet veel meer van, dan dat hij de grootheid huldigde van de koningin „Sri Pagenda Maharaja Wilhelmina ." Alle priaji's waren to voren voorzien van een glas champagne, behalve een hadji, die penghoeloe was, en natuurlijk geen wijn kon drinken . Toen de assistent-resident bet glas omhooo hief met een „hip, hip, hip hoera!" antwoordden de priajis met een hollandsch ,hoezee ! hoezee !", steeds eerbiedig gehurkt blijvende . Hot was merkwaardig, hunne gezichten to zien toen zij het glas ophieven ter eere van de koningin . Voor hen was die koningin een ontzachelijk ongenaakbaar, onbereikbaar wezen, ver over de bergen, en verder, ver over de zeeen . Hooger dan een aspirant-controleur is de controleur, en hooger dan doze het hoofd van de geheele afdeeling Sidajoe, de assistent-resident . Maar nog hooger de resident van Soerabaia, en weer hooger de directeuren, en dan de ,Edeleers", de leden van den Band van Indie, en hoog, hoog boven alles, de machtige heerscher over alien, de Gouverneur-Generaal . Maar hoop nog boven dozen, al duizelt hot brein van een inlander bij zulke immense verhevenheden , troont in hot verre Westen de Sri Pagenda Maharaja Wilhelmina . . . . Voor een inlander, die nog geen vaag besef heeft van menschenrechten en volksvrijheid, en voor wie eene constitutie 2*
20
EEN KRONINGSFEEST OP JAVA .
en eerie volksvertegenwoordiging onbekende en onbegrijpelijke dingen zijn, is die Maharaja nog echt de koningin nit bet sprookje, die leeft in louter glorie en licht, in den glans van edelsteenen en diamanten , en een handgebaar beslist bet lot van millioenen . En daarom was bet zoo heel echt, met iets teeraandoenlijks tegelijk, bet luide en toch respectueuze hoezeegeroep van die schare gehurkte inlanders, in wier oogen de droom was van die lang vervlogen glorie van majesteit, waar in bet Westen al zooveel eeuwen over zijn heenge(raan . Na de feestdronken en de toespraken hurkten de priajis ik giste dat er veertig a vijftig waren - om de lange, lange kaboutertafel , en bet banket begon . De raden ajoe ') en vijftig andere vrouwen waren den geheelen dag in de weer geweest, om bet maal to bereiden . De tafel was vol gerechten van allerlei aard , eenden, ganzen, kippen , vreemde sambalans , en nooit geziene, onwaarschijnlijke delicatessen . leder gast had een bordje voor zich met een mooi tulbandje prachtig witte rijst . Limonades, en, zonderlinge combinatie, cognac, waren de dranken . Wij maakten van dit intermezzo gebruik om de aloonaloon op to wandelen, die schitterend verlicht was . In de drie loodsen, waar de kleuren van vlaggen, draperieen en lampions schitterenn , was bet feest in vollen gang . En de mysterieuze gamMan-geluiden klonken klagend door bet feestgedruisch, als zachtbeweenend bet vluchtige, droef-ephemere van al die vreugde . Het mooiste van alles was de loods, waar de hadjis uit alle omstreken een feestmaal hielden . Het was even een stuk uit de Duizend-en-126n-Nacht, als in een droom gezien . In bet belle licht van veel lampen zaten om de prachtig versierde tafel geschaard de hadji's, in wijde, lange gewaden van schitterende, fonkelende zijde . leder had maar eene kleur, egaal over bet geheele gewaad . Er was paars , er was green, er was roze , hemelsblauw, goudgeel, 1)
Vrouw van den regent .
BEN KRONINGSFEEST OP JAVA .
21
scharlakenrood, een festijn van superbe, aristocratische kleuren, wonder schitterend . Toen ik weer nit de loods was, voelde ik of ik in to scherp licht had gezien , en vloeiden de kleuren pijnlijk ineen voor mijn oogen, als bij to sterk kijken in zonlicht. Teen wij nog wat rond hadden geloopen, en overal wat hadden gezeten , was er al gauw een goed uur voorbij , en gingen wij naar de kaboepaten terug . Voor de eerste poort stond het stanipvol van inlanders, die eerbiedig opkeken naar al dat licht van boven . De bordessen van de terrassen waren vol nieuwsgierigen, en wij hadden moeite om in de pendoppo to komen . Vrouwen , manners , kinderen , alien zaten en lagen stil op de trappen, in gespannen verwachting . Hier en daar, lagen kinderen to slapen in moeder's schoot, en even zag ik een paar droomerige meisjes-gezichtjes , met groote, donkere mysterieoogen . De gamelan barstte bij ons binnentreden weer los in gouden triomftonen . En nu zou de grootste gebeurtenis beginnen van het geheele feest, hot volksversnaak bij uituemendheid, waar een inlander uren voor loopt om het maar to kunnen genieten , en waar hij met zalige droom-oogen uren en uren naar staart, tot hij in een zoete verdooving inslaapt, met het hoofd op de harde steenen , onder den blooten hemel . De groote tandak-partij , het „beksa" word ingeleid, zoodra wij gezeten warm . Aan den ingang der zaal zaten , gehurkt in rijen, de feestvierende priajis . Rechts van hen de gamelan salendro, de klassieke, links de gamelan pelok . In het rnidden der pendoppo, rijende tussehen de pilaren, aan elke zijde een schaar van zes dansmeisjes, in keurige, kleurige sarongs, het bovenlijf geheel naakt, met de opwelvende verteedering der zachtzwellende borsten . Hot eerste nummer van hot beksa, dat in twee deelen zal gedanst worden, is hot aanbieden van den eeredronk, het „nglarihi" . De controleur B . zal dit kunststuk uitvoeren,
22
EEN KRONINGSFEEST OP JAVA .
met mijn vriend den controleur S . en mijn persoon . Controleur B . draagt een presenteerblaadje met vier glazen wijn . Of ik al zeg dat ik evenveel vau tandakken afweet als een Boer in Drenthe, bet helpt mij niets . Het zou verbazend onbeleefd zijn , als ik bet, liet . En, in Godsnaam ging ik met de twee controleurs aan den ingang der pendoppo staan . De controleur B. met bet presenteerblaadje voorop , wij tweeen wijselijk een eindje achter . De regent aan bet tegenovergestelde eind der pendoppo, en in bet midden tusschen ons en hem een matje . Nu is de heele kwestie om, langzaam tandakkende, elkaar tegemoet to gaan, dan, bij bet matje gekomen, neer to knielen , den wijn to offreeren , en then samen lee- to drinken . De gamelan begon een gracieuze gendingan . De regent plaatst zich in een even 1,evallige houding als de ronggeng van vanochtend , en , met 1 angzame bewegingen , met sierlijkzacht uitspreiden van vingers, met luchtige, vluchtige zwenkking van arm en been, zweeft hij zachtekens glijdend, geruiscbloos naar ons toe, als voortgestuwd door een onzichtbaren ziele-adem . Tot mijn groote verwondering beweegt bet lichaam van controleur B . , die blijkbaar een expert in bet tandakken is, op bijna gelijke wijze, met ongeloofelijke, onverwachte zwenkingen en voor- en achterschuivingen van handen en voeten, en een oostersche gratie, die bijna belachelijk doet bij zijn europeeseh jasje en gegalonneerde dienstpet . Maar wij tweeen er achter ! De controleur S ., hoog en zwaar gebouwd als hij is , zwaait met zijn lange armen roeiend in bet rond, of hij op bet punt staat, in de lucht to verdrinken, en zijn beenen wankelen voor en achteruit, als die van een bedronkene . En ikzelf . . . . Ik heb bet gelukkig niet gezien . Ik wil er ook liever niet om denken . Het is niet prettig, om hopeloos ridicuul to zijn geweest . . . . Maar, bet mooie ervan, geen spier op bet gelaat van den regent vertrekt, al moot bet in zijn buik krieuwelen van bet
EEN KRONINGSFEEST OP JAVA .
23
lachen . De rijen dansmeisjes, wear wij tusschen door gaan en die zingen op de maat der muziek, en langzame droomgebaren maken met armen en beenen, blijven volmaakt ernstig. Nergens onder de omstanders beeft ook maar een zweem van lachen over het allerpotsierlijkst caricatunr dat wij stellig opleveren . Welk een hooge beschaving, welk een uiterste perfectie van decorum onder dit javaansche yolk! En de gamelan begeleidt onzen gang met heerlijk gouden geluiden van saron en mangong, en sonoor nagalmen van gouzende gongs, of het waarlijk een ziele-tocht ware die wij maakten, en geen parodie van potsierlijke gebaren . Als wij eindelijk dicht bij het gracelijk dansende lichaam van den regent zijn gekomen, buigt de controleur B . Deer op het matje, en biedt den tegelijkertijd buigenden regent den eerewijn aan . Wij knielen eveneens, en Demon elk eon glaasje. Nadat dit is geledigd, is het eerste gedeelte ,nglarihi" van het ,beksa" afgeloopen . Nu volgt het tweede, ,ngirim" . - Wij stellen ons op als to voren, maar in plaats van wijn zullen nu dansmeisjes worden aangeboden . De controleur B ., die voorop gaat, rleemt een der ter zijde rijende meisjes bij de slendang, en wij doen hetzelfde . De ronggeng naast mij, die ik bij de slendang houd, is een prachtige, welgevormde meid, met borsten als mat .goudeu bollen, en een donker-fonkelend vuur in hare zwaar gewimperde oogen . Een zachte geur van melati is droomende orn haar heen . En Du gaat het op dezelfde manier als zooeven naar den regent toe, maar nu met elk eon ronggeng zacht-zwevende naast ons, met de nobel-golvende ondulaties langs armen en beenen bevende om haar been . Hot zijn nu opeens heel vreemde wezens, luidloos naast ons voortglijdende, op zachte zweving der ziel . Bij den regent gekomen knielen wij neder, en biederl hem de diep-neigende vrouwen aan, als een hulde van bloemen. Hij kust ze even op het voorhoofd, ten dank . En de ceremonie is teneinde . En een nieuwe begint . Ditmaal is het de regent met ons
24
EEN KRONINGSFEEST OP JAVA .
die den controleur B . den eeredrank en de meisjes biedt . Daarna is controleur S . de gelukkige, en daarna ik . Groote Goden ! De eerste keer, toen ik in de achterhoede stond kon ik nog mijn voorganger zoo'n beetje volgen, en al de bewegingen van zijne armen en beenen naapen . Maar nu! Daar stond ik nu geheel alleen, en zie de drie tandekkende lijven op mij aanzweven ! Er was geen ontkomen aan . Drie dansmeisjes hadden mij de slendang gebracht, en ik had die moeten aannemen . Hoe ik die slendang om mij been drapeerde, en een eind met vingertoppen vasthield, welke wanstaltige draken- en slangenbewegingen ik heb gernaakt, zal ik wel nooit to weten komen, want ik kon in geen enkelen spiegel zien, gelukkig . Het zou mij eeuwig blijven vervolgen ! Toen wij drieen, Europeanen, uitgedanst hadden, begon bet eigenlijke mooie eerst . De patih, de eerwaardige, deftige grijsaard, met bet Apache-gezicht, zou den wijn brengen aan den regent . En daar begon bet mooiste beksa wat ik ooit gezien heb . De regent stond aan de acliterzijde, de patih aan de voorzijde van de pendoppo. Hoe nu die twee lichamen naar elkander toezweefden ! Op hoe luchten rythmus, op hoe len, fijnen droomdans van vorm en lijn, op hoe edele ondulaties van deinende golving! Bet, waren geen lichamen meer, want de lijnen zweefden voort zonder zwaarte, als door innerlijken, aetherischen adenr gestuwd, bet waren twee zacbte zielen, langzaam elkaar toe-droomend op de donzige deining van gouden gamelanggeluiden boven sonore afgronden van gonzende gongdiepten . En bet neigen, bet neigen daarna voor elkaar, in een deemoedige pracht van superbe lijnen ! En, de tweede maal bij bet ,ngirirn", hoe naast de zwevende patih twee dansmeisjes gleden, met zacht waaiende zijden slendangs onduleerend om baar been, twee droomvrouwen, als ranke bloemen, langzaam, langzaam wuivende naar den op rustigen cadans dansenden regent! Hoe zwijgend en in grooten ernst zaten de rijen priajis bet aan to zien !
EEN KRONINGSFEEST OP JAVA .
25
Hot is dan ook een van de gewichtigste oogenblikken van hun leven, zoo'n groote tandakpartij, en zij gaan er in op met heel hun hart en ziel . Ook is bet van zoo groote beteekenis, omdat men aan de baksa-ceremonie kan zien, of de danser bij zijne mede-ambtenaren geliefd is of niet . Hebben de ronggengs een priaji de slendang gebracht, dan begint hij, alleen, zacht to dansen, nadat hij zelf bet gamelan-orchest heeft toegeroepen, welke wijs, gendingan, hij wenscht gespeeld to hehben . Komt er nu dadelijk een tegen-danser, gevolgd door twee of drie anderen, om bet ,nglarihi" en ,ugirirn" met hem to doen, dan is dit een teeken, dat hij zeer populair is . Duurt bet echter een geruimen tijd voor er zich iemand aanbiedt, en laat men hem ondertusschen in zijn. eentje voor niets staan dansen, zonder tegen-dans, dan is dit een bewijs dat hij niet bemind is, en maakt hij een dwaas figuur . Zoo'n tandakpartij is dan ook eene uitstekende gelegenheid om de gezindheden en verhoudingen der inlandsche ambtenaren onderling to bestudeeren . . . . Hoe lang ik daar, in gespannen aandacbt heb staan kijken en luisteren, weet ik niet, bet moot uren lang gewest zijn . In lien tijd dronk ik werktuigelijk champagne, en at van de vele exquize europeesche schoteltjes die als wandelend souper ons werden aangeboden, en die zeker van den bekwaamsten cuisinier uit Soerabaia kwamen, zoo zuiver smaakten zij . Mijne kameraden zullen mij wel vervelend hebben gevonden, want ik heb hun niet veel gezegd, zoo was ik onder de bedwelming van de grandioze gamelan-geluiden, en de nobele lijnen en orudulaties van die zacht-zwevende zielen . Het was half twee, toen men mij sprak van naar huis gaan . Toen voelde ik pas dat ik moe was . Nu gaan slapen, met al die mysterie-geluiden nog zacht zingende om mij been . Maar neen, even nog naar de gamelan kijken, er vlak bij gaan staan. Ze moeten wel doodmoe zijn die menschen, den geheelen dag hebben zij gespeeld, en nu nog, onvermoeid, in den nacht!
26
EEN KRON1NGSFEEST OP JAVA .
En toch lijken ze heel met moo . Hoe zacht zitten zij gehurkt achter hun instrumenten ! Er is iets vreemd-mystieks om hen, bet schijnen geen wakende wezens, hot is of ze alien droomen . Over hun loome gezichten ligt een wondere schijn, en de gebaren, waarmede ze spelen zijn droomgebaren . De muziek heeft hen onbewust in een zachte extase gebracht, en zij zitten daar, zonder zwaarte, en spelen, en weten niet, en zijn zelven enkel essence van muziek . Voor mij, met dichte oogen, roerloos in reine rust, hurkt do oude, oude rebab-speler, hij ziet niet, en zijne ooren hooren niet, zacht droomt hij in zaligen slaap ; alleen ziju magere, uitgeteerde vingers gebaren hog, onbewust, en zijn ziel is zacht-klagende over die vage viool . . . . Nu weer stil heenegaan , en spreken tegen menschen, beleefdheidsfrasen prevelen, en afscheid nemen . Dan, langzaam, de pendoppo uit, onder den goud-ruischenden afscheidsgalm van een nieuwe gira. Op de trappen van bet hordes hurken geduldige luisteraars, menschen nit bet yolk, die niet binnen mogen komen, en eerbiedig buiten blijven, nit bet donkere, stille uitziende in den gouden pracht daarbinnen, met die gouden muziek . . . . Hoe mooi en ernstig die donkere gezichten in den nacht ! Hun oogen zijn bevangen van een droom- . . . . Ziet, hier en daar is er een zacht neergezonken op de trappen, en ligt, onbewegelijk uitgestrekt to slapen, dronken van al de muziek en de rythmen der zwevende zeelen . . . . Een slanke, jonge vrouw ligt met bet hoofd op een trede, de armen los neerhangend, slank en bevallig als een jonge godin, en haar kindje ligt rustig naast haar, bet hoofdje aan haar borst . . . . Zoo liggen de lichamen, roerloos neergezegen in diepen droom, en de gouden gamelan-geluiden ruischen door hunne zielen, en zij weten niet . . . . Voorzichtig dalen wij de trappen af, bang iemand to stooten . En wij komen op den weg, en steken de aloon-aloon over .
KEN KRONINGSFEEST OP JAVA .
27
De illuminatie in bet rond is bijna geheel uitgegaan . Hier en daar flikkert nog treurigjes een eenzaam lichtje . Hot is duister rondom, en een diep geheim hangt over de breede, donkere kronen der waringins . . . . Alleen, in de verte, schitteren de feestloodsen als bronnen licht in den nacht, en de stijgende alleeen van de pendoppo lijken van een lumineerend droompaleis . Stil, stil is bet nu, en bet loover der zwarte nachtboomen beweegt niet . . . . Tot weer opeens, vaag en uit de verte, maar nu mooier, oneindig veel mooier dan zooeven, door de verte gereinigd van alle materie, in pure, absolute essence, vallen als gouden zielen, de goddelijke gamelan-klanken . Zacht zingen die zielen in de teere sferen van den nacht . . . . Sluit nu de oogen, en op vage ademen droomt uwe ziel door de eindeloosheid, langs immense diepten van ver-vibreerende gong-galmen, hooger en hooger, naar heiligheden van goudenen sterren en diamanten schijn . . . .
ID F
DRIE_ DOOR
1,E E N T E .
Ik kwarn van miju gewone morgenwandeling terug . Het was een zonnige lente-dag, een van de eerste, lien de patienten, welke met gaan konden, buiten mochten doorbrengen . Gewoonlijk was die tocht eene ware beproeving voor me . Ten eerste werd door den dokter precies bepaald hoe ver men gaan niocht . Ten tweede moesten we ,Kurschritt" maken, dat wil zeggen , voetje voor voetje loopen, om de twaalf passen stil blijven staan, omdraaien en een paar malen diep ademhalen . Ten derde had men zijne handen nooit vrij, daar alle patienten met een stok op hun rug liepen . Dat diende, om ons nicer recht-op to doen gaan . Het spreekt van zelf, dat men geheel vrij gelaten werd, in het opvolgen van deze voorschriften, maar daar ik er nu eenmaal tot herstel van gezondheid gekomen was en ze door den dokter werden aanbevolen, hield ik er me trouw aan . Zooals ik zei, in den regel was op die manier wandelen eene alles behalve aangename uitspanning voor me . Maar lien dag voelde ik me tevreden en opgewekt . Onder de sneeuw begonnen de stroompjes en beekjes zich los to wringen nit den bevroren grond en vervulden het donkere bosch met een welluidend geklater, als van vele kinderstemmen, die babbelden en zongen . De boomen ook, voelden zich weer jong en krachtig wor-
DE DRIE.
29
den ; richtten zich hoog overeind en schudden nu en dan de sneeuw van zich af, die hunne kruinen belette de lucht to zien . En ook ik voelde me tot nieuw leven gewekt en nieuwe levenslust en levenskracht me toestroomen uit de denne-lucht, de bloeme-geur en bet zonne-goud . Hot eenige, wat me hinderde was, dat mijne vriendin dien dag bet bed had moeten houden, wegens eene niet geringe temperatuurs-verhooging . Daar ze echter sterk van gestel en slechts weinig longziek was, zette ik mijne bezorgdheid aan karat en daalde, in de vroolijkste stemming, mijne dagelijksche paden a£ Er heerschte eene ongewone drukte, toen ik in bet ,Kurhaus" aankwam . In de zoogenoemde ,Glasgang" die door den winter en zomertuin, door de leeszaal en longs de eetzaal liep, en uitzicht gaf op bet ,corso," stonden groepen patienten, druk pratend en met hezorgde gezichten . Ik voegde me bij ben en bemerkte, dat ze verontrust waren door bet overlijden van den ,dooven baron." Doodziek daar aangekomen , was hij langzaam hersteld, en dien morgen had zijn dokter, blijde met dit ongewone geval van beterschap, zelf een plaatsje voor hem uitgezocht in bet park, en daar, tusschen de bloeiende heesters, op een beschut plekje, hem geinstalleerd met eene verpleegster naast zich . Temidden van de ontwakende en verjongde natuur overvallen door een hartkramp, was hij plotseling en onverwacht gestorven , ten aanschouwe van eene groote menigte patienten, die in ziekestoelen of op banken, van de lentelucht profiteerden. Natuurlijk wekte dit groote opschudding, vooral daar men gewoon was ieder sterfgeval zoo geheim mogelijk to houden . Maar dit had men niet kunnen voorzien en nu de ,doove baron" gestorven was, bespraken de patienten onder elkaar welke twee zieken nu bet eerst aan de beurt waren .
30
DR DRIB.
Want dit was een soort bijgeloof, dat bij alien vaststond er stierven altijd drie tegelijk . Ik haalde ongeduldig mijne schouders op, daar ik er niets van geloofde, en terwijl ik mij door de voile gang een weg baande om naar mijne kamer to gaan, hoorde ik zeggen : eerst Herr Miiller, en dan, met een veelbeteekenend knikje naar mijn kant, dan Fraulein Schmidt . Ik hechtte er natuurlijk Diet aan ; ze noemden maar een paar namen, om zelve niet genoemd to worden , maar toch voelde ik mijne bebagelijke stemming geweken en een bang voorgevoel mebekruipen . Toen ik om zeven uur aan bet avondeten verscheen, fluisterde mijn baurman mij toe : ,dat gaat goed zoo, Herr Miller heeft zooeven eene bloedspuwing gehad, de dokter is bij hem geroepen ." Werkelijk was diens plaats leeg, en mij honk plotseling weer die onheilspellende profetie tegen : eerst Herr Miller en dan Fraulein Schmidt. Onzin, overtuigde ik me zelf, ze was van avond al wat beter, bet beteekent niets, en ik at rustig mijne ,Weinsuppe" verder. Er gingen dagen voorbij , zonder dat ik verder aan het geheele voorval dacht . Herr Miiller was van het tooneel verdwenen . Wie naar hem vroeg kreeg ten antwoord, dat bet hem goed ging, wie bij hem wilde toegelaten worden, dat hij rust noodig had, en zoo wist niemand iets van hem af . Eerst 14 dagen daarna liet eene der waaksters, die ik naar hem vroeg, zich ontvallen : „maar hij is immers al lang dood ." Dat was dus de tweede en ik bedacht met schrik, wie de derde was op de lijst der onvrijwillige sollicitanten voor den dood . Ik kon die gedachte niet meer van me afzetten, al trachtte ik me zelf ook to overtuigen, dat mijne vrees ongegrond was .
DE DRIE .
31
Hot was op een middag na den eten ; bet algemeene rustuurtje van 2 tot 4 . De toestand van mijne vriendin was weinig veranderd ; ze lag to bed ; maar gaf Been reden tot ernstige bezorgdheid . Ik trachtte to slapen, maar bet lukte me niet. Plotseling schrikte ik op door een ruw bonzen op mijne deur, die onmiddelijk daarna opengestooten werd, en eene, mij bijna vreemde, dame stormde binnen en riep in gebroken Duitsch : ,gauw, gauw, uwe vriendin, kom ." Met een sprong was ik op en snelde naar hare kamer . Ze lag onbewegelijk stil, de oogen gesloten, maar hare borst zwoegde om adem en hare mond was strak geopend . Haar gezicht was akelig blauw en bet voorhoofd voelde klam . Niet wetend wat to doen, drukte ik op de noodbel, en kort daarop verschenen, eon dienstmeisje, een ,Hausdiener," een assistent-arts, en de chef-arts, die juist op die verdieping zijne dagelijksche ronde deed bij de bedlegerige zieken . Hulp dus genoeg . Maar hier waren alien machteloos . Langzaam zagen we bet zwoegdn en hijgen minder worden zwakker en zwakker, en de blauwige loodkleur plaats maken voor de bleeke strakheid van den dood . Toen ik dacht, dat hot geda.a n was, wilde ik spreken, rnaar de dokter legde mij met een wenk bet zwijgen op . Nog een schokkend snakken naar adem . Toen stilte. De dokter nam een spiegeltje nit zijn zak en hield bet voor haar geopenden mond ; bet word beslagen, ze ademde dus nog. We wachtten eenigen tijd in drukkende stilte . Hot spiegeltje bleef holder . De dokter stak bet in zijn zak en ging been ; de anderen hadden zich al ongemerkt verwijderd en ik was dus alleen met mijne vriendin, met haar doode lichaam tenminste .
32
DE DRIE .
Ik verzonk in een tang en smartelijk herdenken van onze kennismaking, onze vriendschap, waaraan nu zoo wreed een einde was gemaakt, en werd eerst weer tot de werkelijkheid teruggeroepen door bet binnentreden van twee verpleegsters, die de laatste zorg aan haar kwamen wijden . Ik vroeg of, en wanneer, ik haar nog zou kunnen zien, voor ze begraven werd . ,,Morgen , in het lijke-huisje" kreeg ik ten antwoord . Ik rilde bij het woord, maar den volgenden morgen begaf ik mij naar de aangewezen plaats . Het was eene kleine, donkere ruimte ; in het midden stond de kist met een laken bedekt, en toen ik bet wegschoof zag ik haar, bleek en mooi, mij een diepen indruk gevend van rust en kalmte . Ik nain een kleine haarlok van haar mee, om aan hare moeder to zenden . Toen nam ik afscheid , zij was de laatste van de drie .
HET HTJWELIJK VAN DEN WEESJONGEN, DOOR
FIORE DELLA NEVE .
,,Och" - zei de vrouw van den boschwachter ,u hebt good praten van negentiende eeuw en wetten en burgerlijken stand en . . . . Ik zal u eens eene geschiedenis vertellen, die nog geen vijf-en-twintig jaar geleden gebeurd is, in ons land, en waar ik bij geweest ben, en die evengoed in het ergst van den Regententijd, waar u van sprak, had kunnen gebeurd zijn ." Ze zette voor haar man en voor mij een grogje klaar, de herfstavonden begonnen al frisch to worden in de dorre heistreek - en haalde haar breikous . Ze wist wel, dat mijn gezondheid, die overdag tochten door de bosschen en de hei noodzakelijk maakte, en reden was, dat ik pension bij hen was komen zoeken, mij 's avonds rust voorschreef ; haar man was tevreden met zijn Duitsche pijp vol tabak , maar ik had er graag wat bij . „Ik was zoo'n aankomend meisje . . . ." ,,Dan zal het wel vijf-en-twintig jaar geleden zijn," zei de boschwachter en lachte hard om zijn aardigheid . Zonder een woord to spreken strekte ze de hand nit naar zijn grogje en nam or een flinken slok van . ,,Voor je straf," zei ze, en toen : „Ik was zoo'n aankomend meisje, en . diende in de herberg op ons dorp ." ,,Hier?" ,,Neen, ik zeg ook niet in welk dorp of in welke streek, want hot is eene ware gebeurtenis en die daarom geen navraag kan lijden . 1k diende in de herberg en zou er, als II. 3
34
HET HUWELIJK VAN DEN WEESJONGEN .
een jonge meid, nogal pleizier gehad hebben, maar de vrouw van den herbergier was een echte duvel, een knap en rechtvaardig, maar vinnig wijf, dat oogen overal had en aan een jonge meid geen minuut vrijheid gunde. Later, toen ik de wereld beter kende, ben ik er haar dankbaar voor geweest ; toen vond ik het onverdragelijk, en als het niet om het royale eten en de vroolijke drukte van de marktdagen en de Zondagen geweest was, zou ik honderdmaal weggeloopen zijn . Die drukte was 's zomers ; dan kwam er gerij nit de stad, dan warm er vrachtrijders en koetsiers en boeren en boerinuen , die naar de kermissen reden, en allerlei ; met den winter was er niets to doen dan de partijtjes biljart en pandoeren en kruisjassen van de boerenjongens van het dorp . Logees waren er ook, 's zomers, en 's winters voor den jachttijd, maar als die weg waren, was het ook een maand of wat de dood in den pot . Dan hadden we tijd over en de vinnige bazin liet ons met vree ; maar dan was er ook geen kans dat we onzen tijd slecht besteedden , de winterwerkjes waren kalm genoeg . Gewoonlijk werden dan ook de twee andere meiden , die voor den zomer aangenomen waren, naar huis gestuurd ; maar ik mocht blijven, want mijn moeder was altoos een goede' vriendin van de herbergiersvrouw geweest en ik had zoo den kost. Thuis waren ze nog met hun negenen, dus ze konden me best missen . In zoo'n winter, als er niets voorvalt, is iedere kleinigheid eene gebeurtenis, die verteld wordt en onthouden, vooral wanneer er later bet een of ander komt, dat er mee in betrekking kan gebracht worden . Waarschijnlijk zou ik dus ook wat nu bet begin van mijn verhaal is, niet vergeten bebben, al was bet mij niet herinnerd door hetgeen volgde . Wij verhuurden ook een vigelante, maar heel dikwijls gebruikt werd zij niet. De dokter, die een half uurtje van ons of woonde, had zijn eigen rijtuig, de boeren hadden paard en wagen ; wie wat noodig had, leende meest van een van zijn buren ; het was maar een enkele maal, dat iemand een vige-
RET HUWELIJK VAN DEN WEESJONGEN .
35
lante noodig had om naar de spoorweglralte, die dicht bij ons was , gebracht of afgehaald to worden . Het was dan ook iets verwonderlijks toen er op een namiddag in December een telegram kwam : ,Zend vigelante aan den trein, die to 10 uur 8 minuten aankomt ." Ret telegram was onderteekend „Muller" en de baas had eerst weinig lust om zijn paard zoo diep in den nacht nit to sturen, omdat hij bet voor een grap hield . In vroeger tijd waren er wel eens door studenten hier grappen uitgehaald en de naam Muller leek hem verzonnen . ,Wie bekeurd wordt en zijn naam moet opgeven zegt altijd : Muller," meende de baas . Maar hij stuurde Loch op raad van de bazin de vigelante, en zijn zoon Evert ging er mee naar bet spoor . Het was voor ons gewoonte, al lang voor then tijd in bed to liggen, maar de bazin bleef op en liet mij ook opblijven . ,,Je kunt niet weten, of iemand die er een telegram voor over heeft om een vigelante to bestellen , Diet hier wil logeeren en in den nacht now bediening noodig heeft. Dan zal ik bedienen," zei ze, „en jij kunt in de keuken hot vuur aanhouden ." De bazin was wat nieuwsgierig uitgevallen en wou natuurlijk precies weten, hoe de logee er zou uitzien, waar hij van daan kwam en wat hij hier kwam doen . Het was dus een groote teleurstelling, toen Evert met de vigelante leeg terugkwam . ,,Wat is dat? Geen mensch?" riep de bazin . ,,Geen mensch, moeder ." ,,Zoo'n bedriegerij, zoo'n afzetterij ." ,,Stil maar ; . . . . de vigelante is betaald, hier is bet geld en twee kwartjes fooi voor mij ." Hij moest verder vertellen . Uit den trein waren gestapt een oude beer en een dame, een prachtig mooie jonge dame, naar Evert beweerde, of, - naar hij heel neuswijs meende opgemerkt to hebben, - Dog eer een jonge rnevrouw, in een zwaren bonten mantel gewikkeld , met een bonten routs op bet hoofd 3*
36
BET HIIWELTJK VAN DEN WEESJONGEN .
en die heel bang en voorzichtig was in den donker . De oude heer was heel bezorgd voor haar . Evert was naar hem toegekomen en had gezegd , dat de bestelde vigelante er was . Maar op hetzelfde oogenblik stapte van den anderen kant de dokter bet perron op . Die had zachtjes met den beer gepraat ; zijn barouchet was vlak achter de vigelante van Evert aangekomen en hij beduidde den heer dat bet geschikter was, daarin mee to gaan . ,,U had Diet noodig gehad, er die lui van de herberg in to mengen ," had Evert hem hooren zeggen . Zij waren toen in bet rijtuig van den dokter gestapt, de bagage was er ook in geladen en de heer had Evert gevraagd, wat hij moest hebben . Evert had zijn prijs genoemd - voor nachtrit en bagage, want daarop had hij gerekend , zei hij en de beer bad then betaald, met twee kwartjes fooi . Evert was heel tevreden, wij niet . We waren Dog nieuwsgieriger dan eerst, want bet was tech vreemd, dat iemand, die bij den dokter kwam logeeren, niet zou weten dat de dokter rijtuig had en dit per telegram bij ons in ,Het Wapen van zou bestellen . Enfin, we gingen naar bed . De bazin was allervreeselijkst nit haar humeur . Ik had zeker wat nieuwsgierig en slaperig staan to kijken, althans ze gaf me plotseling een klap om mijn ooren, dat ik suizebolde. ,,Wat sta je daar to gapen en me de woorden nit mijn ,Allo naar bed! Morgenmond to kijken ?" schreeuwde ze . ochtend ben je er weer Diet nit to krijgen!" Nu, dat was onrechtvaardig , want ik was ook in den winter bet eerst op, ofschoon er eigenlijk volstrekt geen haast was, want er was den heelen dag niets to doen, en wat ik 's morgens deed, vuur aanmaken, koffie voor Evert en den ouden knecht zetten en dergelijke dingen, hadden ze eigenlijk zelf ook kunnen doen, voor ze naar den star gingen om voor de beesten en de kippen to zorgen ; dat gebeurde bij andere menschen ook wel . Den volgenden morgen . was ik kwaad op de bazin en zij
HET HUWELIJK VAN DEN WEESJONGEN .
37
op mij naar het schijnt, althans we zeiden niets tegen elkaar, zooals dat wel meer onze gewoonte was . Uit Evert wou ik nog iets to weten komen omtrent de dame, maar hij wist niets meer . ,,Ze had pikzwart haar," zei hij „en prachtige zwarte oogen en een heel blanke mooie kleur. Ze had een grooten mantel om van bruin bout, heel warm ." Hot eerste wat boeren aan stadsj uffrouwen vinden, is altoos dat ze zoo blank zijn, dat heb ik opgemerkt ; en ik word er een beetje kwaad om, omdat het toch geen verdienste is, wanneer je niet in de zon en in alle weer loopt, zooals wij buitenmenschen , dan blank en bleek to blijven . Maar zoo zijn de jongens ; ze kijken niet verder dan hun neus lang is " De boschwachtersvrouw hield even op ; ze had een steek laten vallen ; daaraan waren we waarschijnlijk doze uitweiding verschuldigd . ,,Als dat waar is, mag je ons nog wel een grogje geven ; mij althans ," zei de boschwachter, „want ik heb wel verder gekeken dan mijn neus lang was, en geen stadsjuffie genomen ." Hij lachte weer hard ; de steek was intusschen opgehaald . ,,Het is toch waar, al kreeg je geen grogje ; maar je zulter een hebben . Even mijn naald inbreien,'' zei de vrouw . Ze breide haar naald in, toen stond ze op en maakte ons een grogje . ,,De dokter woonde, zooals ik zei, een half uurtje van ons vandaan , maar toch in de gemeente . Deze gemeente bestond uit vier dorpen, die samen een dokter, een burgemeester, een notaris, een raadhuis, een spoorweghalte hadden . De halte was bij ons ; al de rest was ergens anders . Wanneer er zieken waren, kwam de dokter ook naar ons dorp, naar dat gebeurde niet iederen dag, want or woonden bij ons niet veel menschen, die bet betalen konden, en bij de armeren kwam hij pas als ze een keer of wat gestuurd hadden . Maar als
38
HET HUWELIJK VAN DEN WEESJONGEN.
hij kwam en meer dan een patient had, kwam de koetsier altoos bij ons zijn paard drinken geven en zelf zijn paar slokjes nemen . Hot is to begrijpen hoe ik then dag naar den koetsier uitkeek ; ik verbeeldde mij, dat de bazin ook meer aan de deur kwam dan ze anders in de Decemberkou wel deed ; maar er kwam geen koetsier . Eindelijk den derden dag, flog voor dat ik hem opgemerkt had, stood de koetsier voor de toonbank . „Jelui hebt zoo logees, Ein ; zoo midden in den winter?" zei ik al gauw . Ein keek vreemd . „logees ? wie ?" ,,Jelui, bij den dokter." „logees? wel neen ." Ik dacht, dat Ein mij wat op de mouw won spelden, ik zei dus : - ,Lieg er maar niet oni . Ik weet bet toch door Evert ! Je hebt ze Dinsdag-avond van den trein gehaald ." Hij was onschuldig als een lam, want hij antwoordde dadelijk, eerlijk : „0 bedoel je die? zeg het dan . Dat was een logee van juffronw Guusbeitel in Piersum, die hebben we van den trein gehaald en daarheen gebracht . Die oude beer, die met haar meekwam, heeft daar ook gelogeerd, maar is den volgenden morgen bij ons geweest en beeft met den dokter gepraat." „Mijnheer Muller ." ,,Neen, Muller beet bij niet ; ik heb een anderen naam gehoord , geen Muller , maar toen de dokter hem begon to noemen, keek hij dokter strak aan en toen heeft dokter geen naam meer genoemd ." „En die logee is dus nog bij juffrouw Guusbeitel?" ,,Ja, dat zou ik wel denken ." „Een mooi mensch vond Evert haar ." ,,Een heel mooi mensch, zoo blank," zei Ein . De koetsier had haar ook met zijn boerenoogen bekeken , dat merkte ik wel.
HET HUWELIJK VAN DEN WEESJONGEN .
39
Hij nam nog een slokje, ik gaf hem maar kleine maat, want ik was kregelig. Een ding was zeker en van belang dat de naam Muller, precies zooals onze baas gedacht had, een verzonnen naam was ; dat bewees toch dat er iets bijzonders achter stak . Ein vertrok . Die juffrouw Guusbeitel kende ik wel van aanzien . Ze woonde nog niet Lang to Piersum, dat drie kwartier van ons dorp vandaan ]a- ; het was een oud mensch met een gemeen gezicht, dat er maar alleen een loopmeisje op nahield en in een klein huisje alleen woonde . Zoo waren er in ieder van onze dorpen verscheidene ; bet was bij oils goedkoop leven, en weduwen, oude juffrouwen, gepensionneerden van minderen rang, kleine renteniertjes woonden zoo seder in een klein huisje met een tuintje er voor en er achter, waar ze zelf watt groenten teelden en wat kippen hidden of een geit of een varken . Bij ons in 't dorp waren er de meeste, omdat we bet dichtst bij de halte waren, maar ook in de andere drie dorpen van de gemeente waren er wel, bet minst in Piersum, omdat daar geen school was, maar daaraan had juffrouw Guusbeitel geen behoefte . In een herberg spreekt men zoo, in den loop van een week of wat, allerlei menschen, zelfs in den stillen tijd, en iemand die wat handig is kan zelfs de stugge boeren als ze een glaasje drinken wel tot een praatje uitlokken . Toch lukte bet mij niet ook maar bet geringste over de logee van juffrouw Guusbeitel to weten to komen . Geen van de lui uit Piersuni had haar to zien gekregen, blijkbaar was ze weer vertrokken of ze hield zich schuil . Ein kwam een dag of wat later en verklapte dat hij den dokter weer naar juffrouw Guusbeitel had gereden ; maar bet mensch kon ook kiespijn of wat anders gehad hebben, en of de dokter daar nicer kwam kon men niet weten, want Piersum was van bet dorp waar hij woonde maar een kwartiertje we , en gewoonlijk deed hij daar zijn visites wandelend af. Zoo verliepen er weken en ik had de wonderschoone blanke
40
HET HUWELIJK VAN DEN WEESJONGEN .
dame al haast vergeten, toen ik onwillekeurig weer aan haar herinnerd werd . Hot raadhuis van onze vier dorpen was to Dwingelen en daar werden ook de huwelijksafkondigingen aangeplakt. Op een dag nu, dat er een paar menschen tegelijk bij ons waren, zei er een jr zal zoo'n trouwerij zijn to Piersum? Van twee menschen , die ik nooit heb hooren noemen ; de man hoot Gerrit Jan K de vrouw heeft zoo'n raren naam, dat ik hem nooit kan uitspreken, veel minder kan onthouden ." De anderen wisten ook niet wie bet kon zijn, maar niemand kon bet schelen ; er word overheen gepraat . Hot was alsof bet mij ingegeven word, dat met die wonderlijke, oubekende namen bet geval van de vreemde dame in verband stond . In den stillen wintertijd had ik aan niets anders to denken, ik dacht dus alleen aan haar . Waar bet voor dienen zou wist ik niet, maar ik wilde naar Dwingelen en naar Piersum . Ik wilde en moest. Hoeveel moeite bet een meisje, waar niemand op let, kost, om in veertien dagen twee keer tijd to vinden om ergens heen to gaan , waar ze niet noodig heeft, zou niemand gelooven . Eerst weg to komen onder een voorwendscl ; dan de menschen antwoorden, die ge op den straatweg tegenkomt : „Coo? waar ga jij zoo naar toe?" allemaal menschen, die je kennen en die niets beters to doen hebben dan aan een volgende, die ze ontmoeten, to vertelleu : „Ik kwam daar zoo even Stijntje van Dries den bezemmaker tegen, die gin, met de kou naar " ; dan later weer wat verzinnen om mijn ouders, (lie bet gehoord hidden, wat voor to liegen . Ik kon toch niet zeggen : ik liep naar Dwingelen om to kijken of de naam die aan bet Raadhuis stond leek op den naam, dien ik nooit gehoord had, van eene dame, die me niet kende en die me niets aanging : Hot was to zot. En toch ik moest er heen ; zoo is de jeugd en zoo is de nieuwsgierigheid . Hot ergste was, dat de tocht me niets opleverde, - of bijna
HET HUWELIJK VAN DEN WEESJONGEN .
41
niets . Ik liep door Piersum, langs bet huis van juffrouw Gnusbeitel en merkte, dat ze, in plaats van de schuin opgenomen gordijntjes van vroeger, met een valgordijn met ringetjes er boven, nu glasgordijnen, - ze noemden ze later vitrages, - had genomen . Hot was niets verwonderlijks, meer menschen onder de grootheid - ik bedoel onder de gepensionneerden en de oude juffrouwen - en ook in ons dorpje hadden dat, bet was nieuwerwetsch ; maar anders gebeuren zulke veranderingen in de schoonmaak en nu wist ik zeker, dat bet in den winter gebeurd was. Verder zag ik niets ; in Piersum was geen levende ziel op straat op den Januari-middag en aan bet huis van juffrouw Guusbeitel was geen beweging to zien . Toen liep ik door naar Dwingelen en ik keek niet op of rond, voor ik bet kleine kastje met namen, dat aan de deurpost van bet gemeentehuis stond, had gezien en de namen had gelezen . Daar stond bet : ,,Gerrit Jan, zoon van Gerrit Jan K . . . . en Geesje S " (twee gewone schoeulappersnamen), „beiden overleden, woonplaats Utrecht en Amelie Sophie, dochter van jonkheer Victorien Adalbert Hugo R . . . . en baronesse Ghislaine . . . ." - de rest van de voornamen ben ik vergeten en de „van" 's wil ik niet noemen, omdat bet een ware gebeurtenis is ; maar de naam van de vrouw had op een paar letters titteltjes, en er stond hier en daar een onnoodige h of een sz, of een ck in, zoodat bet op mij den indruk maakte alsof hij opzettelijk slordig en overtollig gespeld en verdraaid was, dat niemand hem zou onthouden of hem later, wanneer hij hem las, zich zou herinneren . Ook was de eerste letter, de hoofdletter R ., zoo knoeierig geschreven, dat men er eveiigoed een B . van maken kon . De klerk op de secretarie was of een heel lompe of een heel handige jongen geweest . De woonplaats van de ouders van de bruid was 's-Gravenhage.
42
HET HUWELIJK VAN DEN WEESJONGEN .
Zooveel wist ik dus en dat was dus eigenlijk zooveel als niets . Maar er kwam nog wat bij . Ouderdom : Gerrit Jan K . . . . was achttien jaar, Amelie Sophie R . . . . was vijfentwintig jaar . Nu komen er bij ons in de buurt ook wel huwelijken voor, waarbij de man heel jong is, maar zelden is dan de vrouw zooveel ouder . Ik wist ook niet wat ik er uit opmaken moest, maar bet was vreemd . Woonplaats en beroep : Gerrit Jan K . . . . to Utrecht, Amelie Sophie R . . . . to Piersum, gemeente Dwingelen ; beiden zonder beroep . Nog stond er bij vermeld, dat de afkondiging ook geschied was in een dorpje in Noord-Brobant, vroegere woonplaats van de aanstaande vrouw. Waarom woonde deze niet waar haar ouders woonden, in den Haag? Ik vermoedde dat zij er eenige maanden was gaan wonen in een gesticht of bij menschen als juffrouw Guusbeitel, in pension, om to maken dat de afkondiging niet in den Haag behoefde aangeplakt to worden ; ik had wel eons gehoord, dat dit ook op de vorige woonplaats moest geschieden, wanneer de aanstaande echtgenooten nog niet lang op eenzelfde plaats gewoond badden . Hot was alles genoeg om mijn nieuwsgierigheid flog meer to prikkelen . Ik nam mij voor, then Zondag minder dan ooit de kerk to verznimen ; daar werden na den dienst de huwelijks-afkondigingen ool : altoos afgelezen en dan zou ik ook hooren wat er over gepraat werd . Ik ging ; voor de preek had ik geen oor ; bij hot zingen dreunde ik mee zonder ook maar naar de letters in bet bock to zien ; ik schopte in vergissing mijn stoof om, zoodat de heele gemeente naar mij keek en de dominee bet voorhoofd fronsde ; maar tot mijn teleurstelling en verwondering kwam er van geen afkondiging . Nu kon ik niet langer zwijgen . Ik zei tot de bazin : Jr is geen afkondiging afgelezen en er staat er toch to Dwingelen een aan bet gemeentehuis. Zou de dominee bet vergeten hebben ?" ,, Wel neen, domme meid," antwoordde ze, ,te Dwingelen woven ook Roomschen en misschien wel Lutherschen of Joden
HET HUWELIJK VAN DEN WEESJONGEN .
43
je kunt toch niet denken , dat de dominee de namen van zulk yolk in onze kerk zou aflezen , ezelskop !" Ze had natuurlijk gelijk. Ik was van plan geweest haar nog meer to vertellen ; ik dacht dat bet haar pleizier zou doen en dat ze er ook nieuwsgierig naar zou worden . Maar nu ze me een ezelskop genoemd had, deed ik bet niet ; men heeft zij n eergevoel . Ik begroef dus alles in mijn hart en probeerde bet to vergeten . Een kind van mijn zuster werd ziek, in een paar dagen heel erg, we maakten er ons this nogal erg paar over, ofschoon ze er nog vijf had ; bet kind stierf en ik moest verf koopen en mijne kleeren daarin stoppers orn in den rouw to gaan . Dit gaf een heele drukte en nog boozer buien van de bazin, omdat bet rouwgoed zoo afgaf en ze mij bij al de zwarte vlekken riep om er mij standjes over to maken en ze me to laten wegpoetsen . Ik kon bet toch niet helpen ; rouw is rouw. Toen, plotseling, kwam de geschiedenis terug en heel onverwacht . Het was in bet begin van Maart , een vinnig koude dag . De wind joeg de natte sneeuw door alle reten ; of de voordeur of de achterdeur opengedaan werd, bet kwam op hetzelfde neer, meteen vlogen de vonken uit den schoorsteen en de rook door de kamer. De wegen waren enkel modder, toch glad, omdat bet ijs daaronder nog niet gesrnolten was ; bet regende en ijzelde en sneeuwde bij een kou, waarbij bet eigenlijk had moeten vriezen ; men werd den heelen dag niet goed warm . We hadden gegeten ; bet was zoo wat een uur of half drie, in den winter letten we zoo precies niet op den tijd , toen de klink van de achterdeur werd opgelicht en er een warrelwind van sneeuw naar binnen stoof. Terstond kwam daartegenover een valwind door den schoorsteen ; bet was goed dat we bet eten op hadden . „Een telegram, afteekenen, alsjeblieft," zei Kees van den stationsknecht, die telegrambesteller was .
44
HET HUWELIJK VAN DEN WEESJONGEN .
Hij gaf bet briefje met bet potlood aan den baas, maar terwijl de baas zijn bril zocht en Evert bezig was zijn handen of to vegen, had de bazin bet mij al in de handen gestopt . ,,Daar, teeken jij maar!' Ik teekende en gaf bet briefje aan den besteller . ,,Loop maar buitenom naar de voordeur, dan kan Evert je daar je borrel geven," zei de bazin, want dat behoort er zoo bij als je een herberg hebt : ieder die een boodschap komt doen, rekent op een slokje . ,,Alsjeblief, vrouw, gemiddag samen, wel bedankt," zei Kees en sloot de achterdeur, terwijl Evert binnendoor naar de tapkamer gin,,,- . De baas had zijn bril nog niet kunnen vinden . Hij had hem zeker, zooals gewoonlijk, in den bijbel laten liggen, maar dacht er niet aan ; de vrouw had bet lezen niet onderhouden ; ik moest dus bet telegram lezen ook . Hot was uit Utrecht ,,Zend vigelante aan trein 10 uur 8 minuten en maak kamer gereed tegen dozen avond . Muller ." Hot was blijkbaar van denzelfden ouden beer die de dame gebracht had . De baas begreep bet ook . ,,Evert is den vorigen keer voor niets geweest," zei de vrouw, „'t is jammer voor 't paard ." ,,Maar de man heeft betaald," zei de baas . „En ik beb een goede fooi gehad," zei Evert, die weer binnengekomen was en wel lust scheen to hebben in een tweede goede fooi . Hij nam mij bet telegram nit de hand . ,,En met groote letters geschreven," zei hij, „bij meent bet dus ernstig ." ,,Och kom," zei ik, ,dat is de hand van then mallen klerk van den chef." ,,Hoe weet jij dat?" vroeg de bazin met oogen als een havik . Ik zal wel een kleur gekregen hebben, want bet was waar, ik wist bet alleen omdat die malle jongen me eens
HET HUWELIJK VAN DEN WEESJONGEN .
45
een briefje had geschreven met een fleschje ,boschviooltjes," dat hij van een marskramer gekocht had . Maar dat doet er niet toe . ,,Dat denk ik maar zoo," zei ik . Er werd over been gepraat en besloten , dat we de groote logeerkamer boven de gelagkamer in orde zouden maken en dat Evert naar bet station zou rijden . Hot bleef then dag allervreeselijkst weer, maar tegen den avond hield bet sneeuwen en ijzelen op, bet ging weer harder vriezen ; de scherpe wind bleef, maar hot werd droog . Evert reed naar bet station en een half uur later hoorden we bet rijtuig weer. Hot hield stil en of bet vroor en woei, de bazin, die anders aldoor van rheumatiek en kouvatten en zinkings in bet hoofd praatte, stond even good aan de deur als ik, die voor geen klein gerucht vervaard was . Evert zette een gezicht waar ik niets van begreep, zoo ernstig dat ik niet wist of bet medelijden of ergernis beteekende, of alleen mismoedigheid om hot slechte weer ; in elk geval hij keek, terwijl ik bet portier opendeed, van den bok naar beneden, alsof de passagier hem meer aanging dan bet paard, en dat lag toch Diet in zijn natuur ; een beest ging bij hem voor alles, zooals dat bij een stalhouderszoon ook behoort to wezen . Het portier ging open en bet eerst stapte een lange oude beer er nit, heel mager en heel deftig met grijze snorren, die wel wat had van een gepensionneerde. Hij vroeg den Was of er een kamer klaar was en toen er geantwoord was, riep hij in 't rijtuig : ,,Kom er dan maar uit ." Als eenig antwoord kwam er een akelige hoestbui, zoo akelig dat ik rilde en nu pas de kou voelde, waar ik eerst niet aan gedacht had . Ik wou bet portier dicht doen, omdat ik wel begreep, dat de koude wind, binnendringend, den persoon daar binnen zoo aan bet hoesten gebracht had, maar de oude beer zei : ,,Komaan nu, geen kunsten !"
46
HET HUWELIJK VAN DEN WEESJONGEN.
Het hoesten was eindelijk bedaard en er strompelde een gebogen mannetje uit bet rjjtuig, zoo zwak en schraal, zoo niets, dat ik dacht een teringachtige jongen van dertien jaar to zien, terwijl ik, - ik moet bet bekennen - verwachtte den bruigom to zien, Gerrit Jan K . . . . De oude beer nam hem bij den arm, hij zou anders gevallen zijn, sleepte hem naar binnen en liet hem daar op een stoel zakken . Het was in de kamer licht en warm ; toch kreeg de jongen dadelijk weer een hoestbui ; zijn mager gezicht werd bloedrood, de aderen op zijn voorhoofd zwollen van benauwdheid, bet was alsof zijn oogen er uit wilden komen, hot was vreeselijk om to zien . ,,Geef dan wat water!" snauwde de bazin me toe, alsof ze bet al voor de twintigste maal zei ; ik vloog al voor ze de woorden gezegd had, maar ik nam bet haar ditmaal niet kwalijk, want blijkbaar was ze even erg gescbrikt en even aangedaan en zenuwachtig als ik . Eindelijk bedaarde de bui en de jongen viel achterover tegen den stoel alsof hij dood was . Zijn gezicht was nu zoo smal, zoo doodelijk bleek, zoo vaal, als van een lijk ; bet was alsof zijn oogen gebroken waren, hij hijgde en werd om zijn slapen en om zijn neus blauwachtig ; ik dacht er over om azijn to halen om hem bij to brengen, maar hij sloeg zijn oogen weer op en glimlachte en deed ze toen weer dicht . De bazin, de oude beer en ik stonden er allen om been, ieder waarschijnlijk met andere gedachten ; de baas kon bet niet aanzien en liep naar bet vuur om het op to stoken ; hij was een grove dikke kerel, maar eigeniijk weekhartig als een lam, hij kon geen kind zien schreien en nog veel minder zoo'n ongelukkig wezen zien sterven, en daar had bet alles van . ,,Komaan, nu moest hij maar naar bed," zei de oude beer . ,,Waar is zijn kamer? Je moet nu maar gauw naar bed, dan ben je morgen weer frisch," zei bij tot den jongen . De jongen maakte een beweging om op to staan ; maar
HET HUWELIJK VAN DEN WEESJONGEN .
47
bet was gelukkig dat de bazin vlak bij hem was en hem greep, want hij zou zoo omgevallen zijn . ,,Ik ben wat duizelig," zei hij . „Leun maar op mij," zei de bazin . Ze nam zijn arm onder den Karen en bet ging met kleine stapjes de kamer door . Hij glimlachte ; bet was een leelijk, akelig, hol gezicbt, met een grooten mond en leelijke tanden en vel over been, maar zijn groote ooen flikkerden zoo akelig g, dat ik bet kind om den hals had kunnen vallen van medelijden en verdriet toen hij glimlachte . ,,Ga jij mee met bet licht," zei de bazin tegen mij, zacht, alsof ze bang was, dat de gewone grove toon van haar stem bet kind pijn zou doen . Boerenherbergen zijn niet op bet gemak van de bewoners gebouwd ; er waren heel wat drempeltjes en hoekjes en stoepjes en richeltjes en schuine treden, eer we nit de gelagkamer in de ruime groote voorkamer waren terecht gekomen, onze rijkelui's logeerkamer, met gewitte muren en een karpet op den geverfden vloer en een latafel, en witte neteldoeksche gordijnen, die altoos naar de groene zeep roken . Het was er kil ; we hadden er niet aan gedacht vuur aan to maken, ofschoon er een kachel stond ; maar in bet bed lag een kruik, daar had ik voor gezorgd . Toen we alien boven gekomen waren en de oude beer de kamer had bekeken, zei hij tot den jongen : „Zie zoo, nu ga je maar gauw naar bed ; bet licht mag je uitblazen of laten branden, zooals je wilt, want ik stuur straks nog even den dokter ." De jongen zei niets . De bazin moest wel geheel van haar stuk zijn van medelijden en angst, want ze zei : „Zal ik ook blijven om bet arme schaap in bed to helpen?" De oude beer glimlachte DU ; een hatelijke glirnlach, vond ik . ,,Niet noodig," zei bij ; „hij is zoo jong met als hij er uitziet ; hij kan zich zelf wel helpen . Het rijtuig staat toch nog voor?"
48
HET HUWELIJK VAN DEN WEESJONGEN .
Evert had bet zoolang onder dak gereden, maar bet stond nog ingespannen . De beer stapte erin en zei aan de bazin, dat hij straks met den dokter nog zou terugkomen , dat er dus iemand moest opblijven om hem open to doen . Toen hij weg was en we alle drie in de gelagkamer waren, zei de baas tegen de vrouw : ,,Ga jij maar met Stijn in de keuken zitten ; ik blijf zoolang maar hier, dan kan ik hooren of hij boven ook roept." ,,Neen," zei de bazin, „dan kom ik ook bier . Stijn, ga jij naar bed ." Ik had wel willen opblijven, want ik was angstig en nieuwsgierig . Ik zei ,,Kan bet Diet noodig zijn, dat er bediend wordt?" ,,Dan zal ik bet wel doen ." ,,Moet er in de keuken niet op bet vuur gepast worden?" „Ik zal bet wel inrekenen, voordat we naar bed gaan ." „Als Evert thuiskomt wil hij missehien nog wel een boterham hebben ." ,,Die kan hij zelf wel nemen ." Er was niets aan to doen, ze wilden me weg hebben . ,,Genacht baas, genacht vrouw !" 1k nam mijn pautoffels in de hand om op de trap geen leven to maken, en klom naar boven . Halverwege de trap was een raampje, waardoor men in de gelagkamer zien kon . 1k keek er door . De baas zat in bet vuur to kijken ; de bazin zat bij de tafel met haar breeden rug tegen de leuning van den stoel, haar voeten op een stoof en haar handen in haar opgenomen boezelaar gerold, alsof ze plan had, zoo den heelen nacht to blijven zitten . Ik hoorde ook wat brommen ; de baas had wat gezegd, dat ik niet verstaan kon . De bazin knikte. „ Jawel, tering, kijk maar naar zijn oogen . Net de jongen van den horlogemaker ; dat loopt op bet laatst, dat zeg ik je ." Stilte .
HET HUWELIJK VAN DEN WEESJONGEN .
49
,,Een lijk in huis," begon de vrouw ; ,ook een mooi ding voor de affaire." „'t Is de stille tijd ; in den zomer zou bet flog erger zijn ." Stilte. ,,Maar hoe is bet godsmogelijk met dit weer zoo'n zieke op den trein to zetten en in een vigelante," begon de vrouw weer. „'t Is een moord, zeg ik je ." De baas antwoordde weer wat dat ik niet verstaan kon ; toen stond hij op van bet vuur, en begon de kamer op en neer to loopen ; hij ging eens luisteren aan bet raam, toen aan de voordeur . „Stil," zei hij, ,ik boor roepen, geloof ik ." Ik was bang dat hij naar boven zou komen en sloop dus verder naar bet zoldertje waar ik shop . 1k kleedde mij uit en ging naar bed . Andere avonden sliep ik, zoodra ik in bed lag, nu bleef ik wakker liggen en hoorde alle geluiden in huis . Eerst kwam bet rijtuig aan, met Evert ; ik hoorde bet in de verte op den bevroren straatweg ; hij bad bard moeten rjden om nu al tern- to zijn . Toen beweging in de gelagkamer, gestommel op de trap ; zij waren bij den jongen, dien ik of en toe hoorde hoesten, maar niet meer met zulke buien als in bet begin van den avond. Ze praatten, de bazin slofte naar beneden om iets to hales, misschien een lepel of suikerwater of zoo iets, en kwam terug . Een poosje later gingen ze weer alien de trap af, in de gelagkamer duurde bet rnaar een oogenblik en bet rijtuig reed weg. De voordeur word gesloten ; ik begreep dat de bans en de vrouw in de gelagkamer en de keuken alles uitdeden en sloten, toen gingen ze naar bed in de bedstee, die in de keuken was . Evert moest tbuiskomen, maar hij sliep op bet zoldertje boven den stal . Ik kon bet Diet langer uithonden ; toen ik hoorde dat apes stil was, sloop ik even naar beneden ; ik zag geen licht meer door de ruit van de keuken, ik lichtte dus even de klink van de deur op . 4 II.
50
HET HUWELIJK VAN DEN WEESJONGEN .
,,Wat is er?" hoorde ik de barsche stem van den baas vragen . „Vat heeft dokter gezegd, baas?" vroeg ik . ,,Allo, maak dat je naar bed komt!" zei de bazin . ,Wat moot dat beteekenen?" ,,Nou, nou," zei de baas, ,bet kind heeft ook wel gezien hoe naar bet was . De dokter heeft hem wat druppeltjes gegeven, dat hij niet meer zoo hoesten zou en wat slapen ; dat zou hem goed doen, zei hij . Morgen zal . hot wel beter met hem gaan , de reis had hem vermoeid ." „En ga nou slapen," zei do bazin „en denk er niet meer aan ." Ik sloot de deur en ging naar boven ; toen ik langs de kamer van den jongen kwam, luisterde ik nog even, maar hij hoestte niet meer, de druppeltjes hadden dus geholpen . Ik stond altijd 's morgens heel vroeg op, maar nu was ik veel vroeger wakker dan anders ; ik verbeeldde mij dat ik den jongen weer had hooren hoesten . Ik luisterde goed, hij had een erge benauwdheid ; dat kon ik hooren . Ik sprong uit bed, kleedde mij in een wip aan en ging naar beneden . In zijn kamer gekonien twijfelde ik geen oogenblik om binnen to gaan, ik klopte niet cens, ik draaide gewoon de deur open en stapte binnen . Hij zat in zijn bed, half to stikken van benauwdheid, Ik vloog naar de waschtafel, scbonk een glas vol water, - hoe was bet mogelijk, dat ze daar den vorigen avond niet aan gedacht hadden om dat bij hem to zetten en gaf hot hem . Eerst weerde hij bet met de hand af, hij bad flog geen adem, maar toen bedaarde bet hoesten en dronk hij . Toen viel hij in 't kussen achterover met gesloten oogen . Wat zag hij or nu, in bet witte morgenlicht, akelig ult. Zoo akelig met zijn vaalwit gezicht, eigenlijk vuilwit, op bet witte kussen ; zijn kaken zoo scherp, alsof ze door zijn vel heenstaken, zijn mond zoo groot, om de oogen groote blauwzwarte randen, zijn gezicht zoo oudachtig, een toonbeeld van ellende . En toen hij zijn oogen opsloeg was bet nog erger, die groote grijze oogen, zoo diepliggend en zoo hol ; ik schrikte
HET HUWELIJK VAN DEN WEESJONGEN.
51
er van, ik zal het mijn heele leven zien, een doodskop met oogen er in . Langzamerhand trok bet gezicht een beetje bij . ,,Dank je," zei bij . ,Geef mij nog een slokje water." Ik hielp hem . Zijn hand, waarmede hij het glas wou aanpakken, beefde van zwakte en afgetobdheid . Ik had ieder beentje in die leelijke gele hand kunnen tellen, zoo mager was ze. ,,Dank je," zei hij nog eens . Hij bleef me liggen aankijken en ik wist niet wat ik zeggen moest. Ik won weer been gaan . ,,Hebt u ook iets noodig," zei ik . ,,Dank je." ,,Heht u good geslapen ?" ,,Ja, door de druppeltjes ; maar ze hebben zeker uitgewerkt . Ik wou dat ik er nog wat had ." ,,Heeft de dokter het fleschje niet laten staan ?" „Neon hij heeft het meegenomen, ik heb er op gelet ." „ Willen we iemand naar hem toesturen?" „Hij komt van morgen . VOOrdat we naar bet stadhuis gaan." ,,Het stadhuis?" „0 neen, 't is hier geen stadhuis . Hot gemeentehuis ." ,,Gaat u daarheen ?" „Ja, trouwen ." „Trouwen !" Ik had aldoor gedacht, dat hij de bruigom was en toch nu ik bet hulpelooze wezen, eon kind, een armoedig doodziek kind, niet uitgegroeid en niet bestemd om ooit beter to worden, bijna stervend daar zag liggen, kon ik den uitroep Diet binnen houden . ,,Ja, kom wat bij mijn bed zitten en laat mij je hand wat vasthouden, dat doet mij goed ." ,,Ik heb nog eerst beneden bet een en ander to doen, maar als hot good is, kom ik straks nog eens terug ." ,,Goed, goof me eerst nog een slokje water ." 4*
52
HET
HUWELIJK VAN DEN WEESJONGEN .
,,Zal ik je kussen wat opschudden ?" 1k zei „je" tegen hem, alsof bet een kind was geweest en niet een vreemde mijnheer, die met rijtuig gekomen was en met een hooggeboren jonkvrouw zou trouwen . Ik schudde zijn kussen op en vloog naar beneden otn haastig bet een en ander van bet huishouden wat mijn werk was, in orde to brengen ; ik hoopte maar dat de vrouw en de haas bet uurt;je slaap, dat ze den vorigen avond to kort waxen gekomen, zouden willen inhalen en niet to vroeb voor den dag k omen . l k haalde een ouden, warmen omslagdoek van mijn moeder, dien ze me gegeven had als uitzet toen ik in mijn dienst ging, en kwam weer op de kamer ; ik had er over gedacht, een stoof met vuur mee to nemen, omdat bet er zoo koud was, maar ik begreep, dat de lucht van de gloeiende kool zijn longen misschien prikkelen zou en had bet dus maar gelaten . De jongen lag nog precies als zoo even, en zei niets ; maar ik zag aan zijn gezicht dat bet hem goed deed, dat ik weer zoo gauw gekomen was ; hij was zeker niet verwend met vriendelijkheden . ,,Ik ben zoo moe," zei hij ; ,ze moesten bet maar een dag uitstellen . En toch verlang ik er naar, bet is zoo vreemd en wonderlijk." „dr at dan ?" ,,Ik heb moeten beloven, dat ik er in Utrecht niemand iets van vertellen zou, maar nu ben ik er nit, en ik won bet toch zoo graag iemand vertellen, omdat bet zoo vreemd en wonderlijk is, een geluk als nit een sprookje ." ,,Een geluk ?" ,,Ja , ik kan bet me bijna niet begrijpen . Ik heb altoos zoo veel van sprookjes en verhaaltjes gehouden en ik vond bet niets vreemd er aan to gelooven , en nu ik er zelf in ben , kan ik bet haast niet gelooven , en nu is bet toch waar." Zijn groote oogen flikkerden zoo akelig, dat ik bang werd,
HET HUWELIJK VAN DEN WEESJONGEN.
53
dat de koorts weer opkwam ; toch bleef ik maar zitten, hij had ook mijn hand vast . ,,Ik had eigenlijk buiten moeten wonen," zei hij, „jij, die buiten woont, ziet er zoo frisch en gezond nit, en je hand is niet zoo klam en vischachtig als de mijne . Vind je het naar, als ik ze vasthoud?" Ik knikte van neen ; ik vond bet wel naar, maar ik gunde bet hem wel ; al had hij mij willen kussen, ik zou bet goed gevonden hebben, nit medelijden . „Weeshuizen zijn eigenlijk niet gezond," zei hij . ,,Weeshuizen ?" ,,Ja, ik ben een weesjongen ; mijn vader en moeder zijn al zoo lang dood als ik leef. Ik heb ook geen grootvaders of grootmoeders meer of oorns of tantes ; niemand op de wereld . Maar dat vind ik niet naar ; ik heb ze niet gekend, dus ik verlang er met naar . Het waren arme menschen, wat had ik er aan gehad? Zoover als ik mij herinner zie ik de muur van de binnenplaats van bet weeshuis, heel hoog, en de muren van de school en van de eetzaal, veel muren, en de muren van de slaapzaal ; er schijnen voor weeskinderen veel muren noodig to zijn . Ik heb wel eens gedacht, toen ik begon to hoesten, of het niet beter was geweest, als ze ons naar buiten gestuurd hadden ; dat was toch frisscher. Er waren wel niet altoos zoo veel zieken onder ons, maar altoos veel ongezonden ." ,,Dat kan wel zijn . Wil je ook wat eten ? Ik heb een boterham meegebracht ." ,,Geef maar een stukje." Hij begon een reepje to eten, maar liet het gauw liggen . ,,Ik heb geen trek," zei hij . ,Ik weet ook met, of ik bet kan verdragen ; ik heb een heel zwakke maag ." ,,Arme jongen ." ,,Ik was nooit heel sterk en daarorn hebben ze me kleermaken laten leeren ; ik was anders liever timmerrnan geworden, of schippersknecht, of onder dienst gegaan . Maar dat ging
54
HET HUWELIJK VAN DEN WEESJONGEN .
niet, ik was er niet sterk genoeg voor . Maar nu een jaar geleden is bet opeens heel slecht met me gegaan ; ik ben verkouden geworden en dat is, zooals je gehoord hebt, Dog niet over. Toen is er allerlei bijgekomen ; slijm op mijn borst, en benauwdheden en in den laatsten tijd iederen avond koorts, sorns heele dagen, en dan weer wat minder ; bet zal wel een beetje duren, eer ik weer ben zooals vroeger. Als ik weer geheel beter ben en kan doers wat ik wil, omdat ik nu rijk word, dan kom ik wat buiten logeeren , want ik voel dat bet mij goed zou doers . In den zomer is bet bier zeker heerlijk, met bet groen en de zon en de heerlijke, warme lucht! 0, ik kom stellig! Er zijn ook een paar jongens in bet weesbuis, die bet erg noodig hebben , die laat ik dan ook wat buiten logeeren!" Ik liet plotseling mijn voet van de stoof glijden, om gelegenheid to hebben een beweging to maken en mijn gezicht of to keeren, want ik kon me haast niet goed houden , toen ik then stervenden jongen hoorde praten over zijn plannen om naar buiten to komen . „ Ik beb heel Lang op de ziekenzaal geleden en ik zou me vast erg verveeld hebben, als ze me niet een niassa boeken hadden gebracht. Daar zijn juffrouwen die dat doen . Van sprookjes hield ik altoos bet meest ; ik droomde ze na, vooral in bet laatst, toen ik zooveel koorts gehad beb, en ik geloofde ook altoos , dat er met mij wat sprookjesachtigs gebeuren moest ; en nu bet gebeurt, kan ik bet haast Diet gelooven ." ,,Maar wat bedoel je toch?" ,,Het zal zoowat twee maanden geleden zijn, toen kwam een van de regenten met den dokter in de zaal . De dokter was pas bij ons geweest en zei tegen den regent : dat is de jongen . Toen ging hij been . De regent was een deftige oude beer ." ,,Die bier gisteren-avond met je was?" ,,Neen , dat is mijn aanstaande schoonvader, die woont in den Haag. De regent kwam bij mijn bed zitten, vroeg hoe
HET HUWELIJK VAN DEN WEESJONGEN .
55
of ik het maakte en of ik gauw beter zou zijn . Ik zei, dat ik hot niet wist, maar het wel hoopte . Dat is goed, zei hij, want ik geloof dat er dan een groot geluk voor je besternd is . Een dame die onlangs het weeshuis heeft bezocht heeft je opgemerkt, en zou graag kennis met je maken ; ze wil met je trouwen . Ik keek hem aan om to weten of hij mij voor den gek hield . Toen legde hij nit, dat de dame mooi en rijk, maar een beetje zonderling was, dat ze vroeger zou getrouwd zijn met een ofpicier, die gestorven was en die zoo op mij leek en dat ze, toen ze mij gezien had, had gezegd : met dien wil ik trouwen, anders word ik gek ." „En geloofde je dat?" ,,Waarom niet? Eerst met wat moeite, oindat ik mij Diet herinnerde, dat er cone dame geweest was ; hot was zeker terwijl ik shop, zei de regent . Maar toen hot later bleek dat ze mij werkelijk tronwen wou, moest ik bet wel gelooven . Maar ik moest beloven, dat ik er met geen mensch in Iitrecht over spreken zou ; ik kreeg cone afzonderlijke kamer, werd good bediend en kreeg extra ziekenkost met bouillon en port en kippetjes. Geen een van de jongens kwam bij mij ; alleen de dokter on de weesvader en een oude kreupele doove woes, die to mank was om onder do menschen to gaan en daarom maar als schoonmaakster in hot weeshuis word gehouden . Ik wist niet, hoeveel de dokter en de weesvader er van wisten, want volgens de belofte van den regent had ik met goon van allen er over gesproken ." „En heb je haar niet gezien?" „Een dog of wat nadat de regent hot mij verteld had, vroeg ik, dat do dame eons bij mij zou komen, maar bij bracht me alleen een portret ; een prachtig portret, maar dat hij weer mee moest hobben . Toen ik er zoo wat aan gewend was, bet onverwachte geluk, dat ik met dat mooie rijke aanzienlijke meisje zou trouwen, als mogelijk to beschouwen, wilde ik haar ook zien, en ik zei dat aan den regent . Ik verwonderde mij ook, dat zij, als zij mij toch tot man wou
56
HET HL' WELIJK VAN DEN WEESJONGEN.
hebben, niet verlangend was om kennis met mij to waken . Hij zei dat ze zoo zonderling was ; maar toen antwoordde ik, dat als zij niet wet hij bet hoofd was, 1k haar liever in bet geheel Diet tot vrouw zou hebben, a] was zij nog zoo mooi en nog zoo rijk . Zij heette Amelie, een mooie naam he?" ,,Ja ; Amelie Sophie, niet waar?" „Amelie Sophie. Nu, toen ik wat bezwaar maakte, zei de regent dat mijn aaristaande mij zoo bezoeken, en na een paar dagen kwam ze, met bem . Een prachtig mooi meisje, maar vreemd, zooals hij gezegd had . Ze hield eerst aldoor haar zakdoek voor haar rnond, alsof ze bang was voor besmetting . En ze zei mats ; ze keek me schnw, bijria minachtend, aan ; met, alsof ze naar me verlangd had . De regent fluisterde haar wat in, teen zei ze : ,Dag Gerrit, je wilt (his wet met me trouwen , he? Hoe is het met je? Er zal zoo lang je leeft good voor je gezorgd worden ." De regent gaf haar toen een wenk ; waa.rop ze een kleur kreeg en wets Ineer zei . Ze verdwenen samen, zonder dat zij mij groette . De regent kwam een oogenblik later terug ; hij zei dat ze zoo door haar verdriet bevangen was, dat ze niet goed wist wat ze zei. Ik was wet wat teleurgesteld door bet bezoek, ofschoon ze mooi was en prachtig gekleed, ik vond dat we weinig bij elkaar pasten : maar dat zal we]. wennen als we getrouwd zijn, in sprook,jes kennen ze elkaar toch ook zoo weinig, en dit is als een sprookje . Den volgenden dag bracht de regent me haar portret weer ; (]at heb 1k sedert lien tijd mogerr honden , maar ik mocht bet niemand to Utrecht laten zieu ." „Heb je bet nog ?" ,,Ja, in mijn jas, daar op den stool . Haal bet er maar nit. Kijk maar!" Ik keek, bet was een morn mensch, zoo mooi als de mooiste modeplaten , die in bet boekwinkeltje aan de dorps-
HET HUWELIJK VAN DEN WEESJONGEN .
57
straat hingen en met prachtig opgemaakt haar en als een koningin gekleed ; met kant om haar hals en schouders en bout en mooi geplooid goed, waarvan ik nooit den naam zou hebben kunnen noemen, en toen ik van dat prinsessenprentje naar den bleeken, zieken, leelijken jongen in dat bed keek, verwonderde bet mij nog meer, hoe hjj bet zelf gelooven kon . En toch vond ik ook weer, op dien akeligen wintermorgen, dat die bleeke, ziekelijke jongen, die voor den gek gehouden werd, - ik wist niet waarom ze dat deden of wat ze er mee voor hadden, maar ik doorzag ook, dat er geen woord waar was van dat verlangen van dat meisje naar hem, en van dien dooden officier en van bet heele verzinsel , - dat die arme jongen zooveel meer eerbied verdiende, dan die heele gemeene bedriegerstroep, dat ik bet wel had willen uitschreeuwen van kwaadheid en maken dat de beele hoel mislukte. 11laar waarvoor? Ik wist bet niet en toen hij weer begon to hoesten, gaf ik hem maar gauw wat water ; dat was al bet goede, dat ik hem doen kon . Het werd tijd om naar beneden to pan, de bazin zou me missen en zou bet zeker niet goed vinden dat ik boven zat bij den jongen . Eigenljjk was hij wel zoo oud als ik of nog iets ouder, maar ik vond er niets in dat ik hem oppaste, al was bet dagen en weken geweest ; bet was een ziek kind, meer niet. ,,Ik moet we,,," zei ik ; „je hebt haar dus niet meer gezien?" „Neon ; vandaag voor drie woken heb ik een brief moeten schrijven om aan to teekenen ; de weesvader heeft mijn papieren er bij gedaan en de toestemming van mijn voogd, dat is een van de regenten , dat wordt, als je geen ouders of familie meer hebt en in bet weeshuis komt, door den kantonrechter aangewezen, geloof ik . Ik stuurde dien brief, want ik mocht niet nit bed, zei de dokter, anders had ik zelf naar Dwingelen moeten komen met mijn aanstaande . Die was er al en wachtte op mij . Als ik had kunnen twijfelen of bet alles zoo wel bedoeld was, dan was dat toch een
58
HET HUWELIJK VAN DEN WEESJONGEN .
bewijs, niet waar? Ze zat er op mij to wachten . De regent is nog bij mij geweest om mij nit naam van mijn schoonvader to vragen of ik ook een wensch had, iemand wie men nit mijn naam wat geld kon geven, een cadeau of zoo iets . Ik heb gezegd : mijn eenige wensch is dat ik gauw beter word, om, als bet voorjaar wordt, met mijn vrouw naar buiten to gaan . Nu, dat konden ze me licht beloven, want dat gebeurt van zelf . Verleden week is me een prachtig trouwpak aangemeten ; bet was jammer dat ik then dag weer erge koorts had ; ik kon op mijn beenen niet staan . Ik heb er toen nog over gesproken of we bet trouwen niet wat zouden uitstellen, maar daar wilden ze niet van hooren . Gisteren is mijn schoonvader gekomen, die gisteren-avond hier was ; hij bevalt me niet erg ; hij duet vreemd, 't is of hij vies en bang van me is en toch geeft hij mij zij n dochter ; dat is vreenid, niet waar? En hij is zoo ongeduldig . Ik kon haast Diet opstaan, maar hij heeft me gejaagd en gehaast, zoodat ik in den trein nog een benauwheid gehad heb ; ik dacht dat ik er in stikken zou . En ik had zoo'n hoofdpijn, ik had zoo'n koorts, ik heb me nog nooit zoo ziek gevoeld als gisteren-avond ; ik dacht dat ik or in bleef. Ik ben nu ook weer zoo moe ; 't is maar good dat je weg moet, dan probeer ik nog wat to slapen, anders liet ik je niet gaan, want ik vind bet zoo prettig je hier to zien zitten en je hand vast to houden en je alles to vertellen . Al ben je maar een boerenmeid en al word ik nu een groote beer, ik vind bet toch prettig naar je to kijken en met je to praten ; in bet voorjaar, als ik hier weer buiten kom, zal ik wat moois voor je meebrengen boor ; denk or maar eens over, wat je graag hebhen wilt ." Ik liep haastig de kamer uit, zoo akelig werd ik er van . In plaats van naar beneden to gaan , liep ik naar boven en naar mijn kamertje, en daar ging ik even zitten huilen . Ik wist niet wat ik or van denken moest, maar ik voelde wel dat er hier schandelijk omgesprongen werd met bet restje leven
HET Hi?WELJJCS VAN DEN WEESJGNGEN.
59
van lien armen veroordeelden jongen, door yolk dat niets om hem gaf en dat slecht was . Die hooggeboren dame had ik wel voor me willen hebben en haar mijn vuist eens onder den neus willen duwen , zooals ik Trui van den bakker eens gedaan had, toen ze kwaad van me had gesproken ; maar wat had ik haar moeten zeggen? Ik wist het niet eens . Ik ging naar beneden ; als de bazin me wat gevraagd had over den jongen, had ik misschien het een en ander verteld, maar ze had erge rheumatiek en deed niets dan schelden en jammeren ; de baas was in den stal met Evert. Er kwam yolk in de gelagkamer en ik moest tappen ; ik kreeg brommen, omdat alles later was dan anders en ik wist wel, dat ik er schuld aan had, zoodat er van een vertrouwelijk gesprek niet kwam ; ik moest staande mijn boterhammen eten . De vrouw vroeg of de mijnheer ook wat verteld had ; ik vertelde haar dat ik hem een stukje brood gebracht had ; dat was ook al niet goed, kortom alles was in disorder . In den loop van den morgen ging ik nog even kijken en hem een bordje soep brengen en wat eten , dat de bazin had klaargemaakt . De jongen had wat geslapen en vroeg of ik de kachel won aanmaken , omdat hot zoo koud was op de kamer en hij zich, wanneer de dokter er geweest was , moest aankleeden om naar bet raadhuis to gaan . Ik legde de kachel aan, maar hij sprak niets meer. Een pair uur later kwam de dokter, met den ouden beer . Ze gingen samen naar boven en ik ging mee onder den schijn van to vragen , of er ook wat gebracht moest worden . Ze stuurden me weg, maar in plants van naar beneden to gaan, wou ik naar mijn kamertje gaan out in de buurt to blijven . Pas was ik boven, of ik hoorde de deur van de voorkamer opengaan . De dokter en de schoonvader kwamen er nit en sloten de deur achter zich ; bet was boven aan de trap donker . Ze konden mij niet zien . ,,Het gnat niet," zei de dokter, „hij kan niet vervoerd worden . Hij is al zoo op van het aankleeden , hij zakt in elkaar,"
60
HET HU`VELIJK VAN DEN WEESJONGEN.
,,Onzin, hij moet er heen, alles is in orde ; het stelletje getuigen is op weg ; ze rekenen op hun geld . Als het wordt uitgesteld, zouden ze navragen of babbelen ; bet moet nu gebeuren of alles mislukt ." „Laat dan de burgemeester hier komen en ze in deze kamer trouwen ; dat kan ." ,,Dat weet ik wel ; maar dan zijn er twee getuigen ineer noodig en nicer menschen wil ik er in geen geval bij hebben ." ,,Neen , dat hegrijp ik . Nu, in godsnaam dan , als hij maar niet onderweg dood blijft." ,,Althans niet op den weg erheen ." Ze gingen de kamer weer binnen . Een kwartier later kwamen ze er weer nit met den jongen , en reden in bet rijtuig van den dokter, dat gewacht had, weg. Ik vond een leeg glas op de kamer, dat sterk rook ; ik houd bet er voor dat ze hem wat ingegeven hadden om hem op de been to houden . De jongen zag er keurig nit toerr ze hem in bet rijtuig hielpen, net als een Roomsche jongen (lie aangenomen wordt ; bleek en zwart en geheel in hut nieuw ; zijn oogen schitterden, hij knikte mij toe, toen hij in bet rijtuig zat ; hij was gelukkig, hij gin, trouwen . Den baas en de bazin begreep ik niet goed ; ze hadden den vorigen avond evenveel mede1ijden met den jongen als ik, en vandaag waren ze er bijna onverschillig over en in bet geheel niet nieuwsgierig . Maar ik bedacht dat ze niets wisten zooals ik, van de trouwplannen, en dat, nu ze eenmaal over de vrees been waren van een lijk in huis to krijgen, zooals ze 's avonds zoo plotseling bedacht hadden , de rest hun ook weinig aanging. Een uur later kwam bet rijtuig terug . De dokter zat er in ; de jongen lag in den hock in de kussens . Toen bet deurtje openging stootte de dokter hem aan . ,,Komaan, we zijn er . Uitgestapt!" Hij kon niet ; de dokter droeg hem er uit en zette hem op
HET HUWELIJK VAN DEN WEESJONGEN .
61
denzelfden stool in de gelagkamer, waar hij den vorigen avond gezeten had. ,,Hij moot naar bed gehraeht," zei bij ; „hij is in bet terugrijden heel ziek geworden ; hij heeft erge koorts . Laat iemand mij helpen om hem naar boven to brengen ." Evert werd geroepen ; hij was een sterke kerel van vierentwintig jaar ; hij nam bet ventje op als een veer en droeg hem naar boven . Er was yolk in de gelagkamer, this de bazin bleef beneden, maar ik zorgde wel, dat ik ongemerkt ook naar boven kwam . Toen wij den jongen uitkleedden, werd hij wakker . „Amelie," zei hij . Hij keek verwonderd rond . ,,Tawel, als je beter bent, zullen we verder praten," zei de dokter ; „je hebt je goed gehouden, ga nu maar wat slapen . Ik zal je druppeltjes geven voor bet hoesten ." Toen de dokter beneden kwam, nam de bazin hem eens apart en zei dat ze er niet op gesteld was een lijk in huis to hebben ; want dat dat voor een affaire heel schadelijk is ; dat ze wel zag dat die jongen heel ziek was en dat de dokter moest zorgen, dat hij bet huis ui .tkwam . De dokter stelde haar gerust ; over een paar dagen zou de jongen wel zooveel beter zijn, dat hj 's morgens, als de koorts of was, op spoor kon gaan ; daarenboven voor de schade of kosten behoefde zij zich niet ongerust to maken, alles zou rijkelijk vergoed worden . De druppeltjes waren zeker niet stork genoeg geweest, althans de jongen had then avond vreeselijke benauwdheden . De koorts was heel erg, hij ijlde en riep maar aldoor „Amelie Amelie !" De bazin was er zoo akelig van, dat ze vroeg of ik zoolang boven wou hlijven, als ik or niet bang voor was en dat deed ik met pleizier ; maar toen hij begon to gillen en to vloeken en maar aldoor Amelie riep, zoodat bet door bet huis klonk en de bazin bet in de keuken hooren kon, werd bet haar toch to akelig . ,,De dokter moot weer komen," zei ze ; ,Evert moot hem halen ."
62
HET HUWELIJK VAN DEN WEESJONGEN .
Wie 's avonds bij ons in bet dorp den dokter wou hebben, moest een wageutje sturen, want de dokter gebruikte zijn eigen rijtuig alleen 's morgens . Evert ging dus de vigelante inspannen . Toen kreeg ik een idee . „ Vindt u goed, dat ik met Evert mee ga om den dokter to haeen," zei ik ; ,ik ben boven geweest en kan bet hem precies vertellen, anders gelooft hij misschien iiiet dat bet zoo erg is ." De bazin was zoo angstig en verschrikt, dat ze bet good vond en ik stapte de deur nit, in de vigelante . Maar toen we de dorpsstraat uit waren, tikte ik Evert en zei ,,Ik weet om wie de jongen roept ; bet is om iemand die to Piersum woont, bij een oude juffrouw ; als we daarheen reden, dat zou beter zijn dan naar den dokter ." Evert was een goede jongen ; hij had altoos vertrouwen op mij en deed nu ook wat ik verlangde. We reden naar bet huis van juffrouw Guusbeitel en ik stapte uit . De avond was niet zoo erg als de vorige, maar bet was toch naar weer, stormachtig, regenachtig, kil en guur . Ik lichtte de klink van bet ijzeren hekje op, bet piepte op zijn hengsels ; ik stapte bet kleine steenen voetpaadje over, dat naar de voordeur leidde . Pas had ik gebeld of or word opengedaan . Hot was juffrouw Guusbeitel zelf. 1k had me voorgenomen om terstond met de deur in huis to vallen . „Is juffrouw Amelie thuis," vroeg ik . Hot mensch was op die vraag niet verdacht. Ze antwoordde niet. ,,Ik kom van een zieke," zei ik, „die mij een boodschap heeft gegeven voor juffrouw Amelie ." De gang was donker, maar er viel licht nit de kamerdeur, die, zooals in veel huisjes, buiten naar de gang openging . Juffrouw Guusbeitel keek me scherp aan ; toen zei ze „Kom binnen." Ze ging voor, ik ging mee ; do kamer was warm en licht, maar alles lag overhoop . Ze wees me eon stoel .
HET HUWELTJK VAN DEN WEESJONGEN .
63
„Ga zitten," zei ze. „Is hij dood?" Ik keek even rond ; papieren lagen verfrommeld op den vloer ; op de tafel lag een klos touw en kleine stukjes dikker touw; ook een pijp lak op een blaker, een paar verscheurde velletjes papier, lucifers ; er was zeker in die kamer gepakt . „Keen," zei ik, „hij is niet dood ; hij wou juffrouw Amelie zien ." „Ze zijn van middag om vijf uur vertrokken ; zij en de oude beer, naar Duitschland . Je weet er alles van, nietwaar? Daar zal ze de rest afwachten . Ze is DU getrouwd, dus alles is in orde . Ja, ze weten er wat op, de groote lui ; wie heeft bet ooit zoo meer beleefd ! Waar zoo'n weesjongen al niet geed voor is!" Ik was al weer opgestaan ; ik had veel meer kunnen hooren, dat Tnerkte ik wel, maar bet werd mij to warm in bet karnertje ; alles draaide met me, bet was alsof ik den grond onder me voelde verzinken . Ik wankelde de deur uit ; juffrouw Gunsbeitel slofte me achterna . „Ja," zei ze, „'t is in orde ; maar toch, zoolang hij niet dood is, zei de freule, zal ik geen gerust oogenblik hebben ." . . . . . . . . . . . . Ik ging now met Evert naar den dokter, maar hij was ult . Den volgenden morgen werd de weesjongen naar Utrecht getransporteerd ; een week later las ik in den burgerlijken stand van bet Provinciaal en Stedelijk Dagblad, dat we er voor de gelagkamer op na hielden, dat Gerrit Jan K overleden was . De weduwe is later in haar stand hertrouwd .
BRANDING. 0 wond're, wilde drang die in mij leeft ! - Stormnacht omfloerst de . goud'ne vergezichten, Vaaldonk're nacht, die a11e glans doet zwichten , - 0 wond're drang die in mij woelt en streeft!
Laat zacht nu, over 't duister dat m'omgeeft - Zoet beeld der liefste - uw troostend schijnsel lichten, Als 't glinst'rend web der bleeke maneschichten Dat aan de kust op 't schuim der branding beeft ;
- Het stilt we] nooit der golven wilde' strijd, Die ziedend breekt op storm-omvlogen rotsen,
Doch 't sehrikb're wijkt, bet waas van somberheid, En - als melodisch psalmen klinkt hun klotsen ;
- Zoo hebt ge steeds dat wond're spel gewijd Der driften die in mij hun keet'nen trotsen . JAN TE KIEFTE .
EEN NIEUWE ROMAN VAN ANATOLE FRANCE, DOOR
Dr. JAN TEN BRINK .
Histoire contemporaine . L'orme du mail par Anatole France . Paris, Calmann Levy, 1897 . Histoire contemporaine . Le mannequin d'osier par Anatole France . Paris, Calmann Levy, 1898 . Histoire contemporaine . L'anneau d'amethyste par Anatole France . Paris, Calmann Levy, 1899 . De laatste roman van Anatole France : L'a n n e a u d'a m et h ys t e is verrukkelijk mooi . Deze auteur, die niet ten onrechte geplaatst werd in een der veertig fauteuils der Ac a d e m i e f r a n c a i s e, heeft gedurende de drie laatste jaren zijne vrienden driemaal verblijd met een uitmuntend boek . Onder den algemeenen titel van H i s t o i r e C o n t e m p o r a i n e heeft hij op ongemeen gelukkige wijze zich een geheel eigen kunstgenre gekozen, door niemand vobr hem behandeld . Van den gewonen epischen toon, in den roman gebruikelijk, behoudt hij zooveel als noodig is om door lezers van allerlei slag gelezen to worden . Het overige van zijne drie laatste romans is gewijd aan de allergeestigste causerie, die men zich denken kan . Doch deze causerie is hoogst ernstig bedoeld . Al wat beschaafde geesten in de laatste jaren bezig houdt, wordt aan eene vinnige, maar onberispelijk vernuftige critiek onderworpen . France geeft de waarheid over treurige toestanden in zijn vaderland, hij zegt de waarheid, ondeugend hekelend als Voltaire, of bijtend II. 5
66
EEN NIEUUWE ROMAN VAN ANATOLE FRANCE .
ironisch als Camille Desmoulins . Hij spreekt nooit op volkomen ernstigen toon . Hi j schijnt aan blijmoedigen kortswijl toe to geven, en tuchtigt de zedelijke tekortkomingen zijner landgenooten met snerpende geeselslagen . Hij volgt bet voorbeeld van den ouden Spaanschen romanschrijver Quevedo, die bet verkieselijk vond, de waarheid niet in haar gewoon kostuum to doer optreden, maar voor eene lichte omhulling to zorgen, overtuigd van de juistheid der spreuk „Verdades dire en camisas, ,,Pero menos que desnudas ."
Anatole France schreef in 1882 : L e Crime d e S y l v e s tr e Bonnard, membre de l'Institut, een roman gekroond door de A c a d e m i e f r a n c a i s e . Hij begon oogenblikkelij k met zijn wijsgeerig scepticisme, en teekent zijn etat d'ame in een enkel Noord . Zijn held Sylvestre Bonnard staat bij een boekenstalletje . De koopman biedt hem een almanakje aan met den titel : L a clef d e s s o n g e s onder lnide loftuigingen , maar bet lid van bet Instituut antwoordt : „0 a i, mon ami! mais ces songes et mille autres encore, joyeux oil tragiques, se resument en un seul : le songe de la vie et votre petit livre jaune me donnera-'t-il la clef de celui-la?" Naast dezen wijsgeerig-humoristischen aanleg openbaart Anatole France tevens eene buitengemeerie belangstelling voor de letteren en de mythologische wijsheid der Atheensche oudheid . In 1889 zag een bundel novellen bet licht onder den ti tel : B a 1 t h a s a r . ') Hier toonde hij, wat kunstenaarsr) Van 1884 tot 1897 verschenen van zijne hand, behalve de reeds genoemde romans : ,L'etui de nacre . - Jocaste et le chat maigre . - Le livre de mon ami . - Le lys rouge . - Les opinions de M . Jerome Coignard . - La rotisserie de la reine Pedauque . - Le puits de Sainte-Claire . - Thais . - La vie litteraire . - Le jard in d'Epicure .
EEN NIEUWE ROMAN VAN ANATOLE FRANCE.
67
fantazie vermag, als zij gesteund wordt door eerbiedwekkende wetenschap . Balthasar is koning van Aethiopie - hij behoort tot de trits Wijzen nit bet Oosten, die eene star eerlang zal leiden naar Bethlehem . Vooraf evenwel bracht hij met zijn magus Sembobitis en zijn eunuuch Menkera een bezoek aan Balkis, koningin van Saba (Scheba) . Na twaalf dagen met tal van kameelen to hebben gereisd kwamen zij aan de hoofdstad Scheba, waar de koningin Balkis throonde . De koning Balthasar verscheen in haar paleis, en bewonderde haar en haar kleed van edelgesteenten . Balthasar stort zich aan hare voeten, en belijdt zijne liefde . Balkis vraagt hem, of hij zijn hart geschonken heeft aan zijne gebuur, de koningin Candace, en of deze schooner is dan de koningin van Scheba . Candace is zwart, antwoordt Balthasar, maar de koningin van Scheba meent, dat de zwarte huidkleur Diet belet schoon to zijn . Daarop greep Balthasar haar in zijne armen en kuste haar voorhoofd . De koningin van Scheba weent van spijt . Balthasar smeekt haar Diet to weenen, en biedt aan, al hare wenschen to vervullen . Balkis heeft maar een wensch, uiigesproken met de woorden ,,Je voudrais avoir peur ." Ze was tot no- toe to good bewaard door de beschermgoden van Scheba. Maar ze zou gaarne willen sidderen van vrees, en stelt den koning Balthasar voor lien nacht door de achterbuurten van bare hoofdstad in eene vermomming to (man rondzwerven . Koning Balthasar koopt bet kostuum van een bedelaar voor zijn vorstelijk gewaad . Balkis hult zich in hot kleed van eene werkvrouw. Ze voert hem naar eene kroeg, wnar kruiers en zakkenrollers met lichtekooien komen drinken . Ze zetten zich aan eene tafel, en zien de voile bezoekers, die vechten met vuisten en messen . Balkis wil gezouten visch met men eten . Nadat men haar bediend had, beyond de Aethiopische Koning, dat hij Been geld had. .Br ontstaat nu een gevecht . Balthasar overwint de lieden in de kroeg, maar wordt door een metalen 5 1*
68
EEN NIEUWE ROMAN VAN ANATOLE FRANCE .
braadpan aan bet hoofd gewond. Hij vlucht met Balkis in den nacht. Buiten de stad verschuilen ze zich in eene droge gracht, en slapen op een bed van mos . Bij hot aanbreken van den dag worden ze door roovers gevangen genomen . Voortgedreven in den fellen zonneschijn, mogen ze eindelijk rusten in de schaduw van eene rots . De Koningin van Scheba lachte, en zei, dat ze al de roovers zou doen hangen . Na een beleedigend antwoord, wierp Balthasar zich op een der roovers, die hem eerr mes tot aan bet gevest in de zijde stak . Op dit oogenblik verscheen de lijfgarde der Koningin, ow haar to hulp to komen . De roovers werden gevangen genomen . De ma-us Sembobitis en de eununch Menkera vonden hun Koning doodelijk gewond . De magus was een bekwaam arts , en verzorgde Balthasar . Zestien dagen zweefde de Koning in doodsgevaar . Toen hij weer geregeld kon spreken, vroeg hij haar de Koningin . Ze ontving den Koning van Comagene in afzonderlijk gehoor . Ze bekommerde zich met orn den zwarten Koning, en wees hem spottend af. Toen zag men den doodsengel opnieuw aan bet leger van Balthasar . Na twee-en -twin tic, dagen begon hij to herstellen . Terstond keerde hij naar Aethiopie terug - en besloot een m agus to worden . Hij treurde over de wuftheid van Balkis, en begon nu met zijne studiPn in de sterrenkunde . Daartoe deed hij een hoogen toren bouwen, en liet zich onderrichten door Sembobitis . En de Koning kwam tot de slotsom, dat de wetenschap troost over alle Iced. Hij word zeer bekwaam in astronomic en astrologie. Hij deed voorspellingen nit den stand der hemellichamen . Hij ontdekte eene nieuwe ster, die hem scheen toe to Lichen nit den hernel . In geheel Aethiopie verbreidde zich bet gerucht, dat Balthasar de Koningin van Scheba vergeten had . Balkis vernam dit met groote smart . Zij verjoeg den Koning van Comagene en besloot naar Balthasar's hoofdstad to reizen . Toen de karavaan uit Scheba den toren naderde, waar Balthasar de
EEN NIEUWE ROMAN VAN ANATOLE FRANCE .
69
uieuwe star waarnam, herkende hij Balkis en hare lijfwacht. Het scheen , dat hij met onafwijsbare kracht tot haar getrokken wend, maar de ster sprak : „Sere aan God in de hoogste hemelen, vrede op aarde! Volg mij ! Ik zal u brengen aan de voeten van bet kleine kind, dat geboren wordt in eon stal - de Koning der Koningen . Hij roept u, Balthasar, omdat ge veel geleden hebt - hij zegt u : Heb mij lief, want ik ben de Liefde ." Hemelsche vrede daalde in bet hart van Balthasar . De Koningin van Scheba vertrok terstond naar haar land - nit spijt over Balthasar's minachting . Maar deze too- op reis haar bet land , waar de ster hem zou leiden . Na lang zwerven kwam hij op een punt, waar drie wegen zich kruisten . Daar vond hij twee Koningen met een -root gevolg . Een van deze groette Balthasar, en zeide „Ik beet Gaspar, ik ben Koning -- ik breng goud aan bet Kind , dat to Bethlehem in Judaea geboren is"' De tweede Koning, een grijsaard met een witten baard sprak ,,Ik beet Melchior, ik ben Koning - ik breng wierook aan bet hemelsche Kind, dat waarheid zal verkondigen aan de menschen !" ,,Ik ga met u" - antwoordde Balthasar . - ,Ik heb mijn boozen zinnenlust overwonnen, en daarom heeft de ster tot mij gesproken !" )Ilk heb niijn hoogrnoed overwonnen" zei Melchior" ,,en daarom werd ik geroepen . "' ,,Ik beb mijue wreedheid overwonnen," - zei Gaspar ,,en daarom ga ik met u ." De drie wijzen vervolgden saam hun weg. De star, die zij in bet Oosten gezien hadden , woes hun den weg , totdat zij stilstond ter plaatse, waar bet hemelsche wicht geboren was . Toen de star stilstond, verheugden zij zich van ganscher harte. Zij traden in bet huis, en vonden het Kind met Maria,
70
EEN NIEUWE ROMAN VAN ANATOLE FRANCE .
zijne moeder, en vielen op de knieen . En zij offerden, goud, wierook en myrrhe - zoo als geschreven staat in bet Evangelie.
B alt h a s a r was de eerste proef. Herhaaldelijk greep deze artist naar classieke stof, en telkens slaagde hij door verwonderlijk grooten eenvoud en verwonderlijk groot talent. In eene korte novelle : L a e t a A cilia waagt hij eveneens een evangelisch onderwerp aan to roeren . Te Massilia ontinoet Laeta Acilia , de vrouw van ecn e q u e s r o m anus, op de trappen van een tempel, Joodsche bedelaars, waaronder de uit de dooden verrezen Lazarus, en zijne zusters, Maria en Martha . Ook bier is met wegsleependen eenvoud bet contrast tusschen de aristocratische Romeinsche matrone, en deze arme Hebreeuwsche dwepers geschilderd . Zijn voortreffelijkste werk is even wel T h a i s, dat door de Revue d e s d e u x m o n d e s werd opgenom en . Het Grieksch-Hellenistisch leven to Alexandria, de weelde en de lokkende pracht der hetairenliefde tegenover de ascetische streugheid der eerste christelijke kluizenaars in de eenzaamheid der Aegyptische zandwoestenijen, worden bier op nieuw behandeld ondanks La Tentation de Saint-Antoine van Gustave Flaubert . Er is eene eigenaardige verwantschap tusschen beide kunstenaars, Anatole France en Gustave Flaubert . Beiden zijn even geleerd, beiden hebben bun onderwerp volkomen in hunne rnacht . Flaubert openbaart eene eerbiedwekkende kennis van de gesciriften der kerkvaders, van de geheele christelijke letterkunde der drie eerste eeuwen . Anatole France heeft even goed de litteratuur dezer periode onderzocht, rnaar is vlugger in zijne bewegingen, geestiger in zijne dialoog . Flaubert is breeder in zijne epische vlucht, al werd ook L a Tent a t i o n d ;e S a i n t-A n t o i n e bijna geheel in gesprekken geschreven . Flaubert dringt dieper in zijn onderwerp door, en schittert door zijn verwonderlijk dichterlijken still . Anatole France overtreft hem in vernuft, maar toont zich
EEN NIEUWE ROMAN VAN ANATOLE FRANCE .
71
minder groot als artist, daar bet hem to doen is eene geestige satire tegen de ascetische leefwijze der anachoreten to leveren . Is hij dus aan de eene zijde in de school der Neo-Hellenisten to plaatsen, waar mannen als Andre Chenier, Paul Louis Courier en Leconte de Lisle hem voorgingen, aan de andere zijde toont hij zich even good thuis in de zeventiende eeuw (La rotisserie de la Reine Pedauque) als in de ,,his t o i r e con t e m p o r a i n e ," die in zijne laatste drie voortreffelijke rowans tot onderwerp werd gekozen . To dezer plaatse is het mij to doen, om vooral het aantrekkelijke en bekoorlijke van zijn jongsten roman : L'a n n ea a d'am ethy s t e in het oog to doen vallen . Daar dit kunstwerk in zeer nauw verband staat tot zijn beide voorgangers : L'o r m e d u mail en Le mannequin d'o s i e r, dient hier vooraf een korte wenk over dit verband to worden gegeven . L'orm.e du mail verheft zijne breede takken boven cene bank van dens buitenboulevard eener ongenoernde stad, waarin een aartsbisschop, een p r e f e t, eene universiteit, eene cathedraalkerk en een paar maal honderdduizend bewoners gevonden worden . Van verwikkeling of handeling kan bijna ;eene sprake zijn . In dezen roman en in de beide volgende kunit maar een leitmotif : „W ie zal bisschop worden van Tourcoingr" In den jongsten roman : L'a n n e a u d'a me t h y s t e wordt (lit, vraagstuk beslist, zoodat men bijna geneigd zou zijn to denken, dat de auteur zijne trits heeft afgesloten, ondanks voorteekenen van het tegendeel . Voor het overige treden do personen niet op om to handelen, waar om to spreken over alle groote vraagstukken van staatkunde, wijsbegeerte en wetensehap , die op (lit ougeublik aan de orde van den dag zijn . Anatole France duet vooreerst eenige priesters optreden , en toont zich eon duchtig mededinger van Ferdinand Fabre in de studio van l e s m oeu r s c l e r i c ale s . Eerst verschijnt de kardinaal-aartsbisschop, dan zijn vicaris-generaal , de ab b e de Goulet, dan de S u per i e u r van het groot seminarium, de a b b e La.ntaigne, een geleerd
72
EEN NIEUWE ROMAN VAN ANATOLE FRANCE .
redenaar, zeer eerzuchtig, candidaat voor een bisschopsmijter, en daarom fel gekant tegen 1'a b b e Guitrel, pro fe s s e u r d' e 1 o q u e n c e, eveneens candidaat voor de zelfde waardigheid . Deze laatste is een zeer geslepen intrigant . In de ongenoemde stad wordt de betrekking van prefet waargegenomen door zekeren beer Worms-Clavelin, israeliet en vrijmetselaar . Zijne vrouw, die er flog zeer bekoorlijk uitziet, en zijne dochter, die in een klooster wordt opgevoed, zijn beiden tot de catholieke kerk overgegaan . De vrouw van den pr e fe t is zeer gesteld op oude koormantels nit sacristieen van kleine dorpskerken . Men gelooft, dat zij hare poufs met bet gebordnurde satijn bekleedt . En de behendige abbe Guitrel poogt aan alle wenschen van Madame Norms-Clavelin to voldoen . Guitrel wordt door zijne leerlingen un p r e t r e fin d e sic cl e genoemd, omdat hij zich verdiept in 1 e s e t a t s d'ame en les crises psychologiques van den Heiland Jezus Christus . Bovendien weet men, dat de a b b e Guitrel elken Zaterdag in den taartjeswinkel van M" 1e Magloire op 1 a place S a i n t-E x u p e r e -- waar hij twee gebakj es koopt, een voor zijn huishoudster, en een voor zich zelf gesprekken houdt met Madame 1 a p r e fete over kerkelijke oudheden . Eveneens ontmoet l'abbe Guitrel den Joodschen p r e f e t in den winkel van een gondsmid, waar de laatste zilveren bekers en vazen koopt voor de wedrennen . Daar de abbe; bovendien overal oude koormantels en oude kazuifels in de dorpskerkjes aankoopt voor Madame Worms-Clavelin stijgt zijn kans orn Bisschop van Tourcoing to worden met den dag. Geheel anders is de a b 1)6 Lantaigne, die dikwijls onder de olmboomen der maliebaan geleerde gesprekken voert met monsieur Bergeret, maitre de conferences a la Fac u l t e d e s l e t t r e s . Deze beer Bergeret is de hoofdpersoon der drie moderne rornans van Anatole France . Bij zijn eerste optreden doet hij zich voor als eon vernuft .ig Voltairiaan, maar
FEN NIEUWE ROMAN VAN ANATOLE FRANCE .
i3
tevens als een zeer verwaarloosd huisvader, daar hij door Madame Bergeret van de eene kamer naar de andere wordt gejaagd, daar hij op zijne schrijftafel dikwijls de papillotten zijner dochters vindt . Op eene bank in de maliehaan blijft hem alleen cone rustige schuilplaats, om met l'abbe Lantaigne to redeneeren . Zeer eigenaardig weet de auteur het uiterst handig verdedigde supranaturalisme van den geestelijke somtijds schijubaar to doen zegevieren over de met fijnen humor getinte bezwaren van den nooit moegepraten heer Bergeret . De kansen van den a b b e Lantaigne voor den bisschopszetel Tourcoing worden intusschen geringer, omdat de ab b e Guitrel aan den p r e fe t Worrns-Clavelin mededeelt, dat Lantaigne een Orleanist is, daar doze ecn exemplaar der Im i t a t i o met goud en purper ingebonden ten geschenke kreeg van de C o m t e s s e d e Paris . En hij zelf, de a b b e Guitrel, erkent, dat door den loop der tijden alles gewijzigd is . Hij laat bet telkens doorschemeren, dat hij als Bisschop van Tourcoing alle verplichtingen der kerk zou erkennen, die volgen nit bet Concordaat .
In den tweeden roman uit de trits der H i s t o ire c o ntemporaine, in Le mannequin d'osier, komt de beer Bergeret meer en meer als hoofdpersoon u'it. To huis is zijn cabinet d e travail steeds onaangenaamer geworpen . Men heeft hem nu in een hokje geplaatst, achter de trap, door een tochtig venster verlicht. Zijne boeken vinden nauwelijks eene plaats, en worden bovendien ter zijde geworpen, als Madame Bergeret er de wasch opschrijft . Doze heeft in de nauwe ruimte daarenboven no, een rieten ledepop geplaatst, bet instrument, waarop ze hare japonnen maakt . Hier ook oritvangt de beer Bergeret zijn vroegeren leerling, den heer Roux - die in uniform van infanterist versehijnt, omdat hj een jaar moot dienen in bet leger . Eigenaardig is bet ver-
74
EEN NIEUWE ROMAN
VAN ANATOLE FRANCE .
schijnsel, dat tijdens dit bezoek M a d am e Bergeret binnenkornt in hare belle robe de chambre rose et blanche, en dat ze den jongen infanterist ten eten vraagt . De arme geleerde is zeer wel tevreden over deze invitatie . Nu zal er ten minste lets eethaars op tafel zijn . De schaduwzijde evenwel is, dat zijne vrouw bij zulke gelegenheden in de keuken oorlog voert met de meid . Deze vliegt met de kolenschop in de naargeestige studeerkamer van den geplaagden professor . Ze wil haar loon en den dienst uit . Deze storm wordt bezworen . Maar grootere dingen geschieden er op Nieuwjaarsdag. De beer Bergeret ontdekt, dat er heele mooie e t re n n e s voor zijne vrouw zijn bezorgd . Hij vraagt er evenwel niet naar, en gnat zijne Nieuwjaarsvisites maken . Daar zijne meeste vrienden niet thuis zijn, komt hij een uur to vroeg in zijne woning, en vindt in zijn salon zijn leerling Roux en zijne vrouw in eene volmaakte ,conversation c ri in i n e l l e" . Ilij zwijgt, neemt een book en gaat been . In zijn studeerhol vast hij het eerst aan op de rieten ledepop, die hij woedend aan stuilken trapt, en op de binnenplaats werpt . Hij verlaat zijn huis, wil niet meeeten - en laat zich cell bed in zijne kamer brengen . Hij ziet nu over Madame Bergeret heen, en spreekt niet meer met haar . Ze wreekt zich door overal kwaad van hem to vertellen , al hare vriendinnen trekken partij voor haar . En dit met to meer gevolg, daar 'de professor nu zijne avonden in een koffrehuis doorbracht, waar hij beter licht en warmte vond, dan in zijne sombere studeerkamer . Mad a m e Bergeret probeert to vergeefs , oin den geheel verwaarloosden man door beter verzorgde spijzen tot zachtheid to stenmmen . Ze zendt de meid in zijn studeerhol met de vraag : „Comment monsieur vent qu'on fasse les o e u f s ?" Maar de professor blijft stow . De meid maakt oproer, en verdwijnt . Bergeret neemt nu cone boerin, die alleen stalwerk kan verrichtten , een dom en dronken monster . Eindelijk besluit Mevrouw Bergeret hot huffs van haar man
EEN N1ECJWE ROMAN VAN ANATOLE FRANCE .
75
to verlaten , hem toeschreeuwende : „V o u s e t e s 1 a i d, v o u s etes ridicule et le reste . . . . !" Naast deze eenigszins meer dramatische verwikkeling, komen in dezen roman de geestigste redeneeringen over staande lepers en militarisme, over Frankrijks buitenlandsche politiek, vooral over de houding, die Frankrijk heeft aangenomen in den oorlog tusschen Griekenland en Turkije . Er is niets voor de Grieken gedaan, omdat de Grieken arm zijn, omdat de Grieken niets bezitten dan hunne blauwe zee , hunne paarse heuvelen en de ruinen van hunne rnarmeren tempels . Maar in Turksche fondsen wordt er aan de Beurs to Parijs gespeculeerd, want de Turken betalen soms onverwachts nicer, dan men had vermoed . En zeer streng luidt nu het oordeel over het Fransche yolk : ,Le peuple francais autrefois ardent et genereux est devenu tout-a-coup incapable d'amour, d'admiration et de mepris ."
In zijn jongsten allerbekoorlijksten roman : L' a n n e a u d' a rn e t h y s t e gaat Anatole France voort met eene derde studie over Histoire Contemporaine . Het eerst behandelt hij de zaak van Madame Bergeret. Deze heeft zich in de stad warme vriendinnen gewonnen : Madame Dellion, Madame Dutilleul, en Madame Lacarelle . Al deze dames houden professor Bergeret - hij is nu inderdaad tot p r o f e s s e u r t i t u l a i r e bevorderd en heeft l e s palm e s a cad e m i q u e s verworven - voor een zelfzuchtigen ellendeling, maar deze wijkt niet of van zijn eenmaal vastgesteld progranima. Terwijl in zijne appartementen de hevigste wanorde heerscht door de altijd beschonken boerenmeid, die zelfs eenmaal in de slaapkamer van Mevrouw Bergeret de gordijnen van bet bed in brand doet vliegen, huurt hij kleine nette kamers uitziende op de Place SaintExupere, waar hij eerlang zijne zuster en zijne oudste dochter verwacht. Mevrouw Bergeret troost zich, en pakt hare eigen-
76
EEN NIEUWE ROMAN VAN ANATOLE FRANCE .
dommen bij elkaar, terwijl ze daarbij zorgt een zilveren kop van haar mans grootmoeder en de ketting met het uurwerk van haar mans vader niet to vergeten . De ingespannen arbeid deed Mevrouw Bergeret tot zich zelve komen . Hier plaatst de auteur eene lofrede op den arbeid, waarin zijn eigen diep verborgen pessirnisme even bet hoofd opsteekt : ,Le travail est bon a I'homme. I1 le distrait de sa propre vie, it le detourne de la vue effrayante de lui-meme, it l'empeche de regarder cet autre qui est lui et qui lu i rend 1a solitude horrible . 11 est an souverain remede a 1'ethique et a 1'esthetique ." Maar Mevrouw Bergeret zou spoedig wakker worden nit dezen arbeidsroes . Tot no-, toe hielden hare vriendinnen vol, dat zij iniskend en slecht behandeld was door haar man . Doch ook daaraan kwam plotseling een eind . Het gebeurde bij bet waken van afscheidsvisites . Mevrouw Bergeret meldde zich aan. bij Madame Lacarelle, maar vond hare vriendin niett thuis . Zij werd ontvangen door den beer Lacarelle, chef du cabinet van den prefet, een heer, die door zijne vrienden l e Gaulois werd genoemd op grond van een verbazend decoratieven knevel, en tevens naar aanleiding zijner gewoonte orn de dames nit zijn kring to omhelzen . Madame Bergeret verhaalde hem al hare rawpen en nooden, zoodat l e G a u l o i s niets beter wist to doen dan haar to omhelzen . Daar M a d a in e Lacarelle j uist op dit oogenblik in haar salon verscheen, bleef voor Mad a rn e Bergeret niets over dan eene haastige vlucht . Sedert dit voorval steeg de algemeene belangstelling in den rederijken professor Bergeret . Anatole France brengt den lezer nu eerst in de hoogste, adellijke kringen, dan in de wereld der rijk geworden bankiers en keert ten slotte terug naar de burgerlijke studeerkamer van professor Bergeret . Als vertegenwoordiger van den allerhoogsten Franschen adel treedt op de Hertog de Brece - herinnerende aan den Markies de Dreux-Breze, die in Juni 1789 de afgevaardigden
REN NIEUWE ROMAN VAN ANATOLE FRANCE.
77
nit naam van Louis XVI kwam verwittigen, dat zij do vergaderzaal rnoesten verlaten, waarop Mirabeau een schitterend antwoord gaf. Hot ons hier voorgesteld adellijk geslacht de Brece bezit wijduitgestrekte gronden, bosschen en wijnbergen . In bet gezelschap van dezen hertog en van zijne dames wordt ook somtijds geredeneerd over „1'Affaire ." De Hertog is van oordeel, dat al de drukte, door „1'Affaire" teweeggebracht, veroorzaakt is door buitenlandsche agent .en . Do abbe Guitrel voegt er bij : vrijdenkers, vrijmetselaars en protestanten. Een der gasten maakt hett gezelschap kompleet, door er de Israelieten en de Duitschers hij to voegen . Voor deze heeren is hot cone uitgemaakte zaak, dat zeven Fransche officieren in krijgsraad vergaderd zich niet kunnen vergissen . Hieraan to twijfelen is eene beleediging voor hot leger. De heeren zijn vooral zeer op de Israelieten gebeten . Men moot ze behandelen, zooals in de middeleeuwen, of zoo als Dog onlangs de Russische regeering heeft gedaan . Frankrijk behoort aan de catholieke cbristenen, bet is hillijk, dat Joden, Protestanten en vrijmetselaars over de grenzen worden gejaagd . De a b b e Guitrel zegt zeer wijsgeerig : „L e s a l u t de la France est dans l'union du clerge et de l' a r m e e ." Niet minder wijsgeerig neemt deze kandidaat voor den bisschopsmijter de Joden min of meer in bescherming , daar hij den Israelitischen p r e f e t tot vriend moet houden . Hij roemt zelfs eene Joodsche Barones de Bonmont, die veel good doet aan de armen, en catholiek is geworden . Haar man was een Oostenrijker en heette Gutenberg, die veel geld erfde van zijn vader, een fabrikant van absinth, zelf als bankier zijn vermogen vertiendubbelde, en Baron word onder bet tweede keizerrijk . De Hertog de Brece gaat met zjne gasten en zijne drie dames, moeder, echtgenoot en dochter, naar eene kapel in bet bosch, waar een wonderdoend Madonnabeeld wordt bewaard de Impel van Notre-Dame-des-Belles-Feuilles . Er bestond eene lange geschiedenis dezer kapel . Zij dateerde uit
78
EEN NIEUWE ROMAN VAN ANATOLE FRANCE.
de zesde eeuw, ten tijde van Clotarius II . Saint-Austregisile had zich op de plek der kapel eene hut gebouwd, om er to sterven. Hij zelf had bet wonderdoende Madonnabeeld gebracht . In de dertiende eeuw had men er eene fraaie gotische kapel gebouwd . De protestanten staken de kapel in de zestiende eeuw in brand, maar bet beeld bleef ongeschonden . Op nieuw werd de kapel gerestaureerd . Gedurende de Terreur werd zij verwoest door de commissarissen der Conventie . Van bet wonderdoende beeld werd een voet nit de vlammen gered door eene boerin . De familie van den Hertog deed na 1815 alles weer opbouwen, en den geredden voet aan een nieuw beeld plaatsen . Teringlijders kwamen in beevaart naar N o t r eD a m e-d e s-B e i l e s-F e u i l l e s, en werden er genezen . Zoodra bet gezelschap van den Hertog zich bij den ingang dezer kapel vertoont, vliegt een morsig boerenkind, Honorine Porrichet, een vies schepsel van veertien jaar met witgeel vlasbair, naar binnen, en begint ijverig to bidden voor 't beeld der Heilige Jonkvrouw . Het schijnt wel, dat zij op bovenzinnelijke wijze door l a S a i n t e V i e r g e wordt toegesproken . Na lang gebeden to hebben staat zij op . De Hertogin de Brece vraagt haar, of la, S a i n t e V i e rg e tot haar gesproken heeft , hoe zij er uitzag of zij „b i e n b e 11 e" was . Het kind antwoordt : - „Oui, madame. Seulement i1 lui manquait un oeil et une joue, parce que je n'avais pas assez prie ." De a b b e Guitrel waarschuwt er voor, dat men niet al to suel aan zulke verklaringen moet gelooven . Het meisje beweert, dat de Heilige Maagd haar van eene keelziekte heeft genezen - bet is moeilijk over de waarde van zulke verhalen to oordeelen . Maar de Hertogin meent, dat Honorine ,,1' i n n o c e n c e m e m e" is. Intusschen sluipt bet havelooze wicht door bet kreupelhout weg, totdat ze in een schuilhoek haar vriend Isidore heeft gevonden, die haar naar de kapel gestuurd had om to bidden, op hoop, dat de voorname dames baar een paar franken zouden geven . Als bet blijkt, dat ze
EEN NIEUWE ROMAN VAN ANATOLE FRANCE .
79
niets meehrengt, wordt ze door Isidore geschopt en geslagen maar daarop volgt verzoening - e t 1 e r es te. In bet kasteel van den Hertog vinden de dames eene legitimistische buurvrouw, M a d a m e de Courtrai, die weleer gehaakt heeft aan de sprei voor bet bed van den Hertog de Chambord . Doze dame is zeer revolutionnair tegen alles, wat de Fransche Republiek betreft . Ze zegt bet vrijmoedig „Puisque, Dieu merci! l'armee est respectee de tons, puisqu'elle est la seule force autour de la queue nous restons tons groupes, pourquoi ne serait-elle pas aussi le gouvernement? Pourquoi ne pas envoyer un colonel aver son regiment au Palais Bourbon et a l'Elysee?" Madame de Courtrai stemt in dit opzicht volkomen overeen met den dichter Paul Deroulede . Hot is voor Frankrijk to hopen , dat deze oproerige droomen niet in vervulling zullen gaan . De aandacht van bet gezelschap wordt daarop in beslag genomen door een kistje, gezonden uit naam der Barones de Bonmont, de weduwe van den Joodschen bankier, omtrent wien de abbe Guitrel zoo loffelijk had getuigd . Het kistje bevatte eene zware gouden hostievaas - pour Notre-Dame-des-Belles-Feuilles . Madame de Bonmont en haar veelbelovende zoon zouden zeer gaarne eens op bet kasteel van den Hertog de Brece worden geinviteerd .
De auteur brengt nu zijne lezers naar bet kasteel van Montil bij Mevrouw de Bonmont, c i-d e v a n t Gutenberg . Ook hier treden we in eene zeer oude adellijke woning, indertijd door den Baron gekocht . Tot de leden van bet gezelschap behoort weer de a b b e Guitrel . Men bevindt zich in de zoogenaamde s al l e d' a r m e s, waarin de overleden baron eene uiterst rijke verzameling wapenen en harnassen heeft bijeengehracht . Eenige weinig stithtelijke bijzonderheden ldijken uit de houding der hier vereenigde personen . De Barones is
80
EEN NIEUWE ROMAN VAN ANATOLE FRANCE .
zeer gejaagd en verstrooid . Niemand weet, dat zij uit Parijs een telegram heeft ontvangen van zeker beer Raoul Marcien, lid van „tout Paris," jong oud-officier, vechtersbaas, speler, sebuldenmaker, bereid om elk geschil terstond met den degen of to doen - haar hartsvriend, berichtende, dat hij op nieuw in allerlei finantieele heslommeringen is gewikkeld . Er volgt een gesprek, waarbij de Barones beleefde antwoorden poogt to geven aan den ab b e Guitrel . Deze denkt voortdurend aan den bisschoppelijken zetel to Tourcoing . Hij verhaalt, van Saint-Loop, „a p o t r e d es F l a n d r e s," en van a] zijne verheven deugden, daar Saint-Loup de oudste bisschop van Tourcoing is geweest. De Barones antwoordt met halve woorden , en denkt voortdurend aan hoar Raoul, door haar zeer teeder Rara genoemd . Ze denkt aan zijne ongelukken, zijn ijveren tegen de Joden, hoe men hem uit zijne club had weggejaagd verdacht van valschheid bij bet spelen , en hoe men dezen edelen v a u r i e n al tijd heeft miskend . De a b b e let niet op wat de Barones zegt, de Barones luistert niet naar de vertoogen van den a b b e - en beiden vallen in diepen slaap, ten slotte wakker schrikkend door de luide stemmen der gasten . Er is een jonkmensch binnengekomen, Ernest de Bonmont, eenige zoon van de Barones, voor ongesteldheid met verlof uit zijne kazerne gekomen , want hij moet, ondanks zijne millioenen, zijn vaderland dienen zooals iedereen . Er volgt Du een zeer afdoend gesprek tusschen den a b b e Guitrel en den jongen millionnairszoon . Deze laatste koestert een zeer vurigen wensch, nu vertrouwelijk aan den a b b e geopenbaard : hi) wenscht van den Hertog de Brece to verkrijgen wat men noemt : „le bonton de 1'Cgnipage," er tot nadere toelichting bijvoegend : „le bouton c'est le droit de porter la tenue aux couleurs de 1'equipage ." Ernest de Bonmont wil met bet hoog adellijk gezelschap der Brece's in bet jachtgenot deelen, en bet jachtkostuum der gasten van den Hertog dragen . Hij verzoekt den a b b e Guitrel hem
EEN NTEUWE ROMAN VAN ANATOLE FRANCE .
81
hierin bij den Hertog to helpen , maar de priester heweert, dot hij weinig invloed heeft . De jonge Baron belooft hem in welgekozen termen den bisschopszetel van Tourcoing, en l' a b b e laat doorschemeren , dot hij in dit hepaalde geval voor hem „1 e h o u ton d e 1' e q u i page" .zou weten to verkrijgen . Uitstekend geestig heeft de auteur getoond, hoe beide sprekers hunne geheimste gedachten verzwijgen, maar toch elkaar volkomen begrijpen . Doch nog veel onderhoudender is nu bet vervolg der geschiedenis van Professor Bergeret . Gelukkig verlost van eene zeer booze en grondig hedorven vrouw, betrekt de veelbeproefde man nu eindelijk zijne eigene appartementen . Hij heeft voor het eerst eene kamer, waar hij at zijne hoeken kan plaatsen , schoon de bovenste planken niet zonder klimmen op stoelen to bereiken zijn . Hoewel hij zich dikwijls in verlegenheid bevindt door gebrek aan geld, gevoelt hij zich nu boven alle zorg verheven, en houdt hij zich bezig met zijne schilderijen op to hangen . Treffend zijn de bier gebruikte woorden : „I1 avait des soucis d'argent. 11 connaissait les in6legances do la pauvrete . Xp~aar' avnp, 1'argent fait l'homme, comme dit Pindare . (Is tb . II) ." Hij dacht er over no , dat men niet van hem hield in de stad, waar hij gevestigd was . Men Dam bet hem euvel, dot hij over alles zoo nauwkeurig nadacht. Hij mocht niet op veler sympathie hopen . Wat hielp het hem , of zijne wenschen soms eene booge vlucht namen naar de knappe, zoo smaakvol gekleede Madame de Gromance - hij was niet knap, hij was niet jong, hij was met rijk . Hij troostte zich in zijne eenzaamheid, en rekende eerlang zijne dochter Pauline en zijne zuster Zoe als zijne huisgenooten to zullen begroeten . De afschuwelijke boerenmeid was weggezonden . Hij had nu eene brave, bejaarde weduwe tot huishoudster, die hi j Angelique noemde , en die men in de stall Mine Borniche heette, omdat ze getrouwd was geweest met een ruw koetsier, die vart II. 6
82
EEN NIEUWE ROMAN VAN ANATOLE FRANCE .
haar was weggeloopen . De weduwe was nauwgezet en trouw, en zorgde voor haar meester, die zoo beleefd en zoo geleerd was . blij arbeidde nu geregeld aan zijn wetenschappelijk tractaat over Vergil ins , dat onder den titel : V i r g i l i u s n a u t i c u s in eene encyclopedie over den dichter der Ae n ei s zou worden opgenomen . Zoo zat hij eens des morgens aan zijne schrijftafel to arbeiden, toen de oude Angelique binnenkwam met een jongen hond in haar voorschoot . De arme ziel had er over nagedacht, hoe ze den eenzamen man eenig gezelschap zou kunnen bezorgen . Ze zette bet hondje op bet tapijt bij de voeten van den professor . 't Was een aardig dier, dat vrij wat van een terrier had, met een mooien kop, roodbruin, gladharig . „Angelique!" zei meneer Bergeret, ,breng dit dier terug aan zijn eigenaar." „Hij heeft er geen, meneer!" antwoordde Angelique . Meneer Bergeret keek naar bet kleine dier, dat aan zijne pantoffels snuffelde, en vroeg met philologisebe belangstelling : ,,Hoe beet hij ?" „Hij heeft nog geen naam, meneer!" antwoordde Angelique . Meneer Bergeret keek bet hondje met weemoed aan . Het diertje zette de voorpooten op de pantoffels van den professor . Plotseling nam deze bet dier zonder naam op zijne knieen . De bond keek hem aan . ,,Hij heeft mooie oogen !" zei meneer Bergeret . Inderdaad bet dier had aardige kastanjebruine oogen met een gulden lichtvonk in 't midden . Aanstonds hegon bet de hand van den professor met zijne dunne tong to liefkoozen . Deze verhaalde Du aan de goedhartige weduwe, dat honden godsdienst hebben . In wilden staat vereert de bond de maan, en de lichtflikkeringen over bet water . Daarom blaft hij des nachts tegen de maan . Als huisdier toont hij zich een vriend der menschen . Niet alle honden zijn dankbaar, zegt Angelique . Dat zijn snoode en dolle honden, zoo als Ajax, zoon
H3
EEN NIEUWE ROMAN VAN ANATOLE FRANCE .
van Telamon, die Aphrodite eene wond toebracht, - antwoordt de professor . Angelique zegt, dat zij het dier ten geschenke heeft gekregen - en de professor vindt, dat bet niet mooi, maar heel sympathiek is . Hot hondje moot evenwel een naam hebben . Angelique vindt dit niet moeielijk - de professor wel. Al de namen van honden bij Lafontaine : Finaud, Miraud, Briffaut werden aan jachthonden gegeven . Do bond van Ulysses- heette Argos . Een gewone naam als Azor is belachelijk . Eindelijk vroeg meneer Bergeret : wat dag bet was . Angelique antwoordde, dat bet Donderdag was . Nu ineende meneer Bergeret, dat men bet hondje J e u d i kon noemen, evenals Robinson zijn neger V e n d r e d i had genoemd . Maar Angelique vindt dit niet zeer mooi, en zegt, dat ze hem in de keuken Riquet heeft genoemd . De professor keurt dozen naam zeer good ; hij zal Riquet heeten . Angelique gaat naar de markt, en laat Riquet bij den beer Bergeret. Ze wilde haar meneer wat gezelschap geven, omdat hij altijd alleen was . De professor ging weer aan bet work, aan zij n V i r g 11 u s n a u tic u s, en vergat Riquet . Maar deze legde zijne pooten op zijne knie, en zag hem met nieuwsgierige sympathie aan . Meneer Bergeret herinnerde zich, dat zijn vader zooveel van katten gehouden had, omdat ze hem zoo stil en geduldig onder hot werken gezelschap hielden, doch hij beval Riquet hem met rust to laten - en zette zijn arbeid voort . Riquet was naar do deur geslopen, en begon zacht to klagen . Meneer Bergeret stond op, om hem nit to laten . Daarna studeerde hij over een moeielijken term in Vergilius, en begon juist eenig licht to ontdekken, toen hij aan de deur hoorde krahben . Hot was Riquet, die to vergeefs naar de dienstbode had gezocht, en nu weer in gezelschap van den geleerde wenschte to zijn . Meneer Bergeret liet hem weer in . Hot dier bleef de kamer onrustig doorloopen, en blafte tegen een Hermesbeeld van pleister, dat op den schoorsteeninantel 6*
84
EEN NIEUWE ROMAN VAN ANATOLE FRANCE .
stood . De professor houdt eene redevoering tegen Riquet, en vermaant hem, dat hij in bet studeervertrek van een professor zich stil moot houden naar bet voorbeeld van de deftige kat Bajazet, die vier uur tang des professors vader onbewegelijk bij den arbeid gezelschap hield, terwijl hi j door zijn geblaf hem eene belangrijke plaats van Servius over den voorsteven van Aeneas' schip had doen vergeten . Riquet scheen deze strafrede to begrijpen, want hij plaatste zijn poot eerbiedig op den knie van den professor, en zag hem vragend aan . Meneer Bergeret greep hem bij bet vel van zijn nek en rug, en plaatste hem achter zich in den breeden leunstoel . Hier scheen bet Riquet wel to bevallen - bij rolde zich in een, en begon to sluimeren . Meneer Bergeret arbeidde met nieuwen lust aan ziju V i r g i l i u s n a u tic u s . Plotseling nioest hij, oni eene moeielijkheid op to lossen, bet Handbook van Ottfried Miller raadplegen . Dit book stond juist op de hoogste plank zijner boekerij . En hij had nit geldgebrek nog nimmer een laddertje kunnen aankoopen . Hij deed alles met een ouden matten stool, waarvan men de gebroken rugleuning had afgezaagd, en die nu wel een tabouret geleek . Maar doze tabouret was niet hoog genoeg, zoodat men met de grootste inspanuing de boeken van de hoogste plank moest grijpen . De professor stond op nit zijn leunstoel, terwijl Riquet gerust bleef liggen . Eerst word de tabouret to voorschijn gehaold, en toen klom meneer Bergeret er op, on) bet Handbook van Ottfried Miiller van de boveuste plank to nemen . Op zijne teenen staande, de armen zoo houg mogelijk uitstrekkende, poogde hij bet book to grijpen, incur bet hedoelde handbook bestaat nit drie deelen en een atlas . Hi j had bet eerste deel noodig, maar kreeg toevallig eerst het tweede deel, en inoest alzoo de vier deelen al to zaam van de plank nemen . Toen bij ze eindelijk had bemacbtigd, schoot ziju voet plotseling door de zitting, en tuimelde hij om. Gelukkig word zijn val gebroken, daar hij zich no- een oogenblik kon vasthouden aan den rand van de boekenkast . Hij lag hulpeloos op den vloer,
EEN NIEUWE ROMAN VAN ANATOLE FRANCE .
85
met een been door de tabourer, met pijn aan de elleboog en de linkerzijde, maar gelukkig bemerkte hij, dat hij zich Diet ernstig gekwetst had . Hij wendde zich op de rechterzijde, oin zijn been uit den stoel los to maken, toen hij een warmen ademtocht tegen zijn wang gevoelde . Hij zag om, en werd den kop van Riquet gewaar . Door het geraas van den val was Riquet van den leunstoe gesprongen, en vloog hij naar ziju ongelukkigen meester . Hij durfde hem eerst niet geheel to naderen - hij scheen to begrijpen, dat er een ongeluk gebeurd was . Zijne belangstelling won het van zijne schuchterheid . Daar alles stil in het ronde bleef, zette hij zijne voorpooten op den hals van meneer Bergeret . De geleerde omgevallen professor glimlachte, en de hond likte hem aan de punt van zijn neus . Dit strekte hem tot grooten troost - hij bevrijdde zijn been van den stoel, stond op en ging glinilachend weer zitten . Riquet sprong oogenblikkelijk weer achter hem op den leunstoel . En meneer Bergeret streek over de gladde, korte hairen van Riquet, terwijl hij zich bedacht, dat dit dier ondnriks zijne vrees toch tot hem gekomen was, toen hij in nood verkeerde . Hij bedacht zich, dat dit dier niet gelachen had, zonals stellig een menschelijk wezen gedaan zou hebben . Nu zouden de honden waarschijnlijk wel Been gevoel voor bet comische hebben, maar de trouw en aanhankelijkhcid van Riquet was schitterend gebleken, want hij kende bet dier nauwelijks een paar urea, hij had hem in persoon gees sp s of drank gegeven - en toch toonde Riquet hem groote sympathie . Maar Bergeret voelde Been feed ineer over zijn ongeval hij had een vriend gevouden . De nude Angelique klopte op de dear, kwam binnen, en vroeg of ze bet houdje nok zou meenemen . „Hij slaapt - laat here ruaar slapen!"-zei nieneer Bergeret . „Wear is hij ? Ik zie hem niet!-antwoordde Angelique . ,,Hij zit achter me in den leunstoel !"
86
EEN NIEUWE ROMAN VAN ANATOLE FRANCE .
Schertsend sprak do oude meld : „Hoe kan een dier daar nu pleizier in hebben, orn achter uw rug to slapen !" ,,Dat is zijn zaak!" - antwoordde meneer Bergeret . Hij keek de oude dienstbode nadenkend aan, en zei ,,Weet je wat, Angelique? Ik ga straks een mooien halsband voor hem koopen !"
De episode van Riquet en professor Bergeret is bet best geslaagd in L' anneau d' amethyste . Fijne geestigheid en zacht humoristisch getinte weemoed schitteren in dit hoofdstuk . A.lle menschen zijn slecht, met uitzondering van do oude Angelique misschien . Mevrouw Bergeret heeft haar, over alles sophistisch redeneerenden, man zoo long zij kon, geplaagd, verraden en bedrogen . Zijn beste leerling, de jonge Roux, heeft hem to schande gemaakt . Hij zelf heeft door zijn vrijmoedig oordeelen en uitvoerig philosopheeren zich zeer vele vijanden verworven . Mevrouw de Gromance heeft hem verachtelijk glimlachend aangezien, en toch heeft hij naar het Evangeliewoord overspel met haar in zijn hart bedreven, want hij zag haar min met groote begeerlijkheid . Hij wist, dat de mooie Dlevrouw de Gromance dagelijks haar bejaarden man bedroog, dat zij vele jongelui hare gunsten verleende, maar hem met smadelijken spot den rug toekeerde . Het eenige wezen, dat hem genegenheid schonk, was de kleine roodbruine Riquet . Anatole France heeft verder no , zeer veel boeiende tooneeltjes gegeven, maar de kennismaking van meneer Bergeret met zijn terrier blijft bet langst in bet geheugen . Er komen zeer kostelijke wenken over „1'A f f a ire" in de volgende hoofdstukken . Het yolk op straat werpt steenen door de vensters van den professor, omdat, hij een manifest heeft onderteekend, waarin de onschuld van Dreyfus wordt volgehouden . Zeer
BEN NIEUWE ROMAN VAN ANATOLE FRANCE.
87
geestig zijn de gesprekken van den beer Bergeret met den archivaris Mazure, bij gelegenheid van eene begrafenis, over de onsterflijkheid . Professor Bergeret vindt bet zonderling, dat iedereen onsterflijk wil zijn - hij is tevreden met de overtuiging, dat hij ,ueuwig" is als stoffelijk wezen . In hot salon van den Hertog de Brece verneernt men zeer onstichtelijke dingen onitrent hot boerenmeisje Honorine, dat beweerde eene verschijning van de Heilige Maagd to hebben gehad. De dorpspastoor heeft ze in bet bosch betrapt met een gemeen individu . Overigens is hot geheele gezelschap zeer ingenomen met nieuwstijdingen omtrent Emile Zola . Doze zal zich in Italie later naturaliseeren, en nooit in Frankrijk terugkomen . Teleurgesteld is men evenwel over hot bericht dat de Yankee-admiraal Dewey de Spaansche vloot in de haven van Manilla heeft vernield . Intusschen is de jonge, maar teringachtige Baron do Bonmont (Gutenberg) naar zijne kazerne teruggekomen, terwijl een heirleger van actrices, lichtekooien, bookmakers, journalisten, die over sport schrijven, paardenkoopers en dergelijke lui in de buurt gevestigd zijn, om op zijne milliocnen to speculeeren . Hij denkt nog altijd aan 1 e b o u t o u d e Brece, en, terwijl hij aardappelen schilt met twee collegaasinfanteristen in do kazerne, overweegt hi .' op welke mauler bij den a b b e Guitrel bisschop van Tourcoing zal maker . Hij zal Madame de Grornance in den arm uemen, niet in stoffelijken zin, maar door hulp van een jong mensch, dat wel eens geld van hem leent, den jongen Dellion, een der minnaars van doze geachte dame . M a d a rn e de Grornance zal den minister van Onderwijs en Eeredienst eene visite maken, zal dozen bewegen den a b b e Guitrel tot bisschop to benoemen, en zoo zal de eerzuchtige de Boninont l e b o u t o n krijgen van den Hertog de Brece . Hoe de jonge Dellion Mevrouw de Gromance overreedde een bezoek of to leggen bij den minister, is zeer uitvoerig verhaald met eene vrijmoedigheid, die menigeen bet hoofd zal
88
EEN NIEUWE ROMAN VAN ANATOLE FRANCE .
does schudden . Verwonderlijk veel wetenschap van damesmodes, diep indringende kennis van do intiemste toilet-artikelen heeft de auteur bij deze gelegenheid als een tweede Paul Bourget ten beste gegeven . En of dit nog niet voldoende was, schildert hij de merkwaardige slordigheid van Madame W7 orms-Clavelin, die tot een aanbidder zegt : ,,Je suis cro ttee corn mn e u n b arbet'" Het is jammer hier eene herhaling van bet rijtuigtooneel uit Flaubert's Madame B o v a r y aan to treffen . Voor de benoeming van een bisschop kunnen heel wat invloeden sawenwerken, maar in deze laatste tooneelen schijnt van Anatole France met recht to kunnen worden beweerd, „q u' i l a force l a note ." Anatole France wijkt in veel dingen of van zijne kunstbroeders . Hij bekommert zich sours niet al to zeer over zijne plicliten als letterkundig kunstenaar . Zijn vernuft, zjjne met alles spottende hekelzucht, spelen hem parten . Zijn doel is niet voor alles een krachtig kunstwerk tot stand to brengen - zjjne doel is cone woedende satire to schrijven over den jammerhjken achteruitgang zijner langenooten op zedelijk gebied in alle opzichten . Zijn kunstwerk schijnt hem sours bijzaak, het is here to doeu do waarheid to zeggen . „L a situation morale des esprits en France est deplorable" - zegt een hoog ontwikkelde geest als Yves Guyot . Anatole France is ongemeen verbitterd over alles, wat in de laatste jaren is voorgevallen . Een vriend van den beer Bergeret zegt : „Ce qui arrive me consterne . Pouvons nous sans gemir voir s'insurger contre 1'equite et la verite ce peupie qui fut le professeur de droit de 1'Europe et du monde et qui enseigna la justice a. l'univers?" Deze woorden heeft de auteur met een bloedend hart geschreven . Hij wreekt zich over (lit alles met steeds bitterder ironie . Hij laat den sophist Bergeret staves, dat de waarheid het niet nit kan houden tegen den loges, omdat de waarheid enkelvoudig en simpel, de logen veelzijdig en vruchtbaar in
FEN NIEUWE ROMAN VAN ANATOLE FRANCE.
89
uitvluchteu is . En daarop volgt dit schitterend antwoord van den rector Leterrier : „Monsieur Bergeret, vous etes comme les Grecs . Vous faites de beaux sophismes et vos raisonnements semblent modules sur la flute de Pan . Pourtant je crois avec Renan, je crois avec Emile Zola, que la verite porte en elle uric force penetrante que n'a point 1'erreur ni le mensonge!" Het schijnt mij of deze woorden worden uitgesproken in eene vergadering, bezocht door duizenden belangstellenden, en dat de daverende, de douderende toejuiching mij waarborgt, dat dit nobel geloof ten slotte zal zegevieren .
MAARTSE SNEEUW .
Laatste, tedre wintergroeten, Dwarlend als dromen der nacht, wier pracht, Dalend ter aard, bij het naken Versmacht . 0, ontwaken Wreed zijn Loch de werklikheden, Wreed ook, al ,tijgen zij schoon ten troon, Schittrend met jeugdige kleuren . 0, goon ! 't :Met gebeuren? Duizend, duizend lentgedachten, Rein als kristal in der lusten rust, Zijn, als de bruid is tot vrouwe Gekust, Reeds in rouwe . Wonderzoete 'erinneringen Keren versmachtend, o pijn van 't Zijn! Schier onherkenbaar (Ian weder, Nog rein, Maar to teder . Laatste sneeuw, gij, witte sluier, Maagdelik smetloos, getooid, geplooid, Ach, t%aarom toch reeds boor het vallen ter aarde, In mijn gaarde Ontdooid? JUG .
H~
HEN
EIND F . DOOR
MARIUS .
I In den trein, die van Rotterdam naar Utrecht loopt, stapte op een bewolkten namiddag in 't begin van September aan het kruispunt Gouda een jonge vrouw in , die , blijkbaar verstrooid , Diet naar een dames-coupe had gevraagd en nu in een derde klasse coupe niet-rooken terecht kwam . Reeds waren daarin gezeten een oudere en een jongere vrouw nit den kleinen burgerstand, blijkbaar moeder en dochter. zij namen de hoekplaatsen aan het elude der coupe in, terwijl in den hock aan het geopende portier een man zat, die tusschen de 30 en 40 jaar oud kon zijn, een van die menschen, die nooit recht jong zijn geweest, en die ook nooit recht oud worden ; wien de omstandigheden alles schijnen onthouden to hebben wat oprechte vreugde en droefheid, in een woord wall hartstocht wekken kan ; die op hun 25e voor 40 en op hun 45° voor 30 jaar door kunnen gaan . Middelmatige lengte, vrij breede borst en schouders , tanige gelaatskleur, blonde haren en snor en eenigszins droomerige oogopslag, overigens Diets opvullends in het gelaat . Zijn kleeding stemde met de persoonlijkheid geheel overeen : donkergrijs costuum, ingedeukte grijze hoed, terwijl slechts een stalen horlogeketting met klein compas nit het jaquet to voorschijn kwam ; hij droeg gemakkelijke geel-lederen wandelschoenen . Blijkbaar nam hij Diet de minste notitie van de drukte aan het station,
92
EEN E1NDE .
en een vleugje van tevredenheid kwam op zijn gelaat, toen de bel het sein tot vertrekken gaf, zonder dat er nieuwe reizigers in de coupe gekotnen waxen, toes bet portier noeens geopend werd voor de jonge vrouw, die haastig met koffer, hoedendoos en paraplu was komen aanstappen . De conducteur had haar met de bagage geholpen, en zij plaatste zich nu stilzwijgend in den hock tegenover den eenigen mannelijken reiziger, terwijl zij haar bagage naast zich op de bank zette . Het word lichter in de coupe, toen de trein bet station verliet ; de man wierp nog een blik door bet gesloten raampje naar de stad en de haar omringende weiden en vaarten , en toen viel zijn oog op de jonge vrouw tegenover hem, die hij bij bet binnentreden nauwelijks opgemerkt had . Zij was niet groot, maar vrij stevig gebouwd, en eeuvoudiger gekleed, dan de kleine handen en voeten en bet fijnbesneden gelaat deden verwacht.en ; bet donkere kroeshaar kwam vrij achteloos onder bet kleine kapothoedje uit . lets pijnlijks lag op bet gelaat ; lets dat den man de oogen veer deed slaan, als vreesde hij in dit heiligdow der smart door to dringen . Hij keek dan ook weer naar buiten, toerr op eens een wesp zich in de coupe vertoonde, die de oude vrouw grooten schrik aanjoeg . Hij schoof terstond een der raampjes op, dreef met zijn zakdock bet lastige insect weg, en sloot toen bet raampje weder, omdat juist van die zijde de wind binnenkwam . ,,Zie zoo, moeder! daar zul-je geen last nicer van hebben ." Met die woorden stelde hij de oude vrouw gerust en een paar dankbare blikkeu van moeder en dochter waren bet loon zi}ner voorkomendheid . Ook zij, die bet laatst was binnengekoinen, scheen in dit snelle, kalmte-aanbrengende optreden iets to vinden wat haar trof, want zij zeide tot den man ,,Die oude vrouw scheen bang to zijn, inaar u hebt haar spoedig gerustgesteld ." Er was iets in den klank hareii stem, dat pakte . En toen bij zoo losweg antwoordde : ,wie zelf geen moeder meer heeft, juffrouw ! ziet gaaroe in elke oude vrouw de
EEN EINDE .
93
zijne," seheen haar dit bijzonder to treffen . Althans er kwam een lichte blos op haar gelaat ; lets vochtigs in haar ong, en zij staarde nit het raampje, als had zij vooreest, aan die woorden genoeg orn er lang over na to denken . Dat was gees gewoon spoorwegpraatje, en die zoo lets zeide, kon geen alledaagsch inensch ziju . Die enkele woorden deden in haar hart een snaar trillen , (lie to voren onbekend bij haar was . Weldra hield de trein to Woerden even stil , dock er stapte niernand in of nit. De conducteur luformeerde nog even waar ons reisgezelschap peen moest. De burgervrouwtjes moesten to Utrecht zijn ; de beer, die blijkbaar iemand van het onderwijs of de administratie was, to Arnhem, en de jonge vrouw to Amersfoort.. De conducteur maakte no- de opmerking, dat de trein voor Arnhem over tien minuten , (lie voor Amersfoort eerst over vijf kwartier vertrok , en dat allen to Utrecht moesten uitstappen . Het portier werd gesloten , en de heer rnerkte op, dat vijf kwartier oponthoud in een station, voor een dame, die wat bagage bj zich heeft, en zonder gezelschap reist, erg vervelend is . „Ja, mijnheer, dat is bet we] ; maar voor nrij is het al hetzelfde, of ik daar zit of dadelijk doorga." ,,Ik meende al op to merken, dat u lets hinderde, jufffirouw ; wat u daar zegt bevestigt het mij . U reist dus niet in een vroolijke stemmig . Het levee is vol zorgeu ; maar de een heeft or meet mee to kampen dan de ander ." ,,Nu, mijnheer, ik heb er in den laatsten tijd rnijn deel wel van geliad ; en ofschoon ik nog jong ben, hot) ik tech wet reden, oin de toekomst donker in to zien . Maar laat ik uw tevreden stemming niet bederven, want dat u met anderen meeleeft , dat heb ik zoo even al opgemerkt tegenover die oude vrouw ." ,,Dat doet mij pleizier, juffrouw, maar mij~n stemming is tech minder opgewekt als u wet schijnt to denken . Ik ben als iemand, die in een dichten nevel gnat, die niet recht week waarheen, en wien bet eigenlijk ook weinig
94
EEN EINDE .
schelen kan of hij zijn doel al dan niet bereikt. Als 't u niet verveelt , zal ik u met wienig woorden de reden voor deze sombere levensbeschouwing meedeelen ; bet verhaal zal wel niet vroolijk zijn , maar bet verkort de reis toch ; en u is de eerste tegenover wie ik behoefte gevoel mijn hart eens to luchten . Gemeenschappelijk leed brengt de menschen dichter bg elkander ." De jonge vrouw antwoordde niets ; maar haar blik zeide : spreek maar ; ik vind bet heerlijk naar u to luisteren . Hij boog zich wat tot haar over, als vreesde hij, dat onbescheiden ooren er naar zouden luisteren en zeide : ,,Ik ben nu 32 jaar oud, en toen ik een kind was, zeiden de kennissen mijner moeder al onder elkander : Die jongen wordt niet oud ; die goat den weg op van zijn vader . En zie, eer ik twintig jaar was, had ik ook mijne moeder al verloren (ik was haar eenigst kind), en ik-zelf was gezonder en krachtiger geworden, en in staat zelf mijn brood to verdienen . Drie maanden nadat ik als onderwijzer was aangesteld, stierf zij, en leefde ik voortaan geheel onder vreemden . Ik was liever ter zee gaan varen, maar ter wille miner moeder verwisselde ik indertijd de macbine-kamer met bet schoollokaal . Ik werk er nog, maar ik heb er mij nooit reclit thuis gevoeld . Ik houd wel van kinderen, maar ik mis den rechten slag om er mee om to gaan . Daarom heb ik er mij ook nooit op toegelegd, hoofd eener school to worden, of van woonplaats to veranderen . Ik ben tot eersten onderwijzer opgeklommen, en verdien geld genoeg orn in al mijn behoeften to voorzien . Thuis amuseer ik mij wat met lezen of teekenen ; want voor herbergbezoek schaam ik mij, en de babbelzieke kringen onzer burgerij stuiten mij tegen de borst ; alleen als bet vacantie is ga ik er nit ; nu hier, dan daar, en verteer bet geld, wet ik beb overgehouden ; de rest geef ik weg. Ik heb geen teed, maar ook Been lust . Niet zelden kom ik wrevelig nit de school, en ik ben maar blij , dat ik pen vrouw of kinderen heb, want die zouden zeker onder die stemming
EEN EINDE .
95
lijden . Ook weet ik, dat ik de kwaal mijns vaders onder de leden heb ; vooral 's winters heb ik dikwijls last van maagkrampen . Zoo gnat nu het leven vreugdeloos voor mij voorbij ; en het gevoel, dat de plants, die ik inneem, beter door een ander zou worden ingenomen, maakt mij mistroostig . Als ik meermalen onmisbare leden der maatschappij aan hun werkkring of hunne betrekkingen zie ontvallen, zucht ik wel eens : waarom niet mij als remplacant genomen ; mijn heengaan zon minder opgemerkt en betreurd worden ." En weer wendde hij bet hoofd naar buiten, alsof heel zijn somber verleden hem nog eens in al zijn bitterheid voor den geest kwam . Was bet haar eigen Teed, dat hair tot lien man heentrok, dat haar drong hem, als het mogelijk was, to troosten met de mededeeling van haar eigen kornmer? Zij gevoelde iets voor dien vreemde als voor een broeder, en zeide daarom : ,,Maar, mijnheer! dat is toch verschrikkelijk : bet hetrekkelijk goed to hebben , en toch zoo onvoldaan to zijn . Ik zal u ook mijn levenservaringen even meedeelen." Juist hield de trein to Harmelen eenige minuten stil ; maar daar er ook hier niemand instapte, konden zij ongestoord hun gesprek voortzetten . Het verhaal van haar korte levensgeschiedenis was niet minder pijnlijk . Zij zeide : ,,Wij waren met drie zusters . Moeder was vroeg gestorven, en vader ging, toen wij volwassen waren , versuft door allerlei tegenspoed, naar het gasthuis . Hij is er langzaam weggekwijnd, en ruim een jaar geleden is hij gestorven . Mijn beide oudere zusters zijn jong gehuwd ; zij hebben beide goede mannen , kleine kinderen , weinig verdienste en veel zorg . 1k, als de jongste, heb lang school gegaan en goed geleerd, later nam een vriendelijke dame to Utrecht mij op, en leerde mij alle huishoudelijke bezigheden, zoodat ik, toen ik twintig jaar was, behoorlijk een huishouden kon besturen . Toen werd ik huishoudster bij een Flakkeeschen graanhandelaar, wiens vrouw overleden was, en die met twee opgeschoten jongens was achtergebleven . In die omgeving voelde ik mij niet thus ;
96
EEN EINDE.
de jongens waren lastig ; de vader meestal van huis, en de meid en de knechten waren onpleizierig tegen mij . De schuld zal ook we] voor een groot gedeelte aan mij gelegen hebben ; maar ik kon bet tocb ook nooit iemand naar den zin waken , al deed ik flog zoo mijn best . Vier jaar heb ik bet zoo volgehouden . Zoo kan bet niett linger duren . Half vrijwillig, half gedwongen, heb ik er een eind aan gemaakt, en nu ben ik zonder betrekking en zonder huis . Hetzelfde ]even op nieuw to beginnen wil ik Diet ; een ander ken ik niet. Ik heb wat geld overgehouden, want ik had weinig behoeften, en zou dus best ergens eenigen tijd in den kost kunnen gaan, om op mijn gemak naar wat anders nit to kijken ; maar dat doe ik niet . Ik ga nu naar mijn oudste zuster : ik shiap er op een stoel, en bet ruikt er onfrisch in de enge woning ; maar ik ben er toch flog liever dan onder vreemden . Maar, mijnheer! ik zie in de verte den Utrechtscben Dom al ; vergeet maar wat ik u gezegd heb ; want ik zie dat bet u leed doet . Hoe komen ook zoo twee droefgeestige menschen bij elkander! Maar ik ben toch blij, dat ik u ontmoet heb . Ik voel mij heel wat opgewekter gestemd, dan toen ik bij u in den trein stapte." Voor den reiziger was bet, alsof zich in dien korten tijd een nieuwe wereld voor hem had ontsloten . De zon , die dien dag zich achter wolken had verborgen, hegon door to breken, en ook zijn geest was verhelderd door de tegenwoordigheid dezer jonge vrouw . Hij kon zich aan deze bekoorlijke verschijning Dog niet onttrekken , en zeide daarom : ,Jnffrouw, wij moen 0 ons gesprek bier zoo niet afhreken , ik kan no- best een trein overblijven, om u gezelschap to houden, als u bet goed vindt. De volgende trein is eeu snelt .rein ; ik heb bovendien volstrekt geen haast ; mijn voornemen is alleen een paar dagen in de schoone omstreken van Arnhem door to brengen ." De juffrouw wist daar niets tegen to zeggen . Deze ontmeeting was haar als een liefelijke zonnestraal op haar eenzaam
EEN EINDE .
97
en somber pad . Die voorkomendheid, (lie teederheid had zij niet nicer genoten sedert den dood harer nioeder ; bet was haar of zij op eens in een andere wereld was verplaatst . Al bet doorgestane Teed was als een morgenwolk aan haar voorbijgegaan . De trein stolid stil . Ilet portier word geopend aan den kant, waar de beide vronwen gezeten waren . Toen doze waxen uitgestapt, hielp de beer de jonge vrouw nit den wagon ; daar hij zelf ook een reiskoffertje, een overjas en een wandelstok hij zich bad, moest hij zich tevreden stellen met de hoedendoos der juffrouw to dragen , terwijl zij zelf met de paraplu en den tamelijk zwaren koffer voortstapte . Hij trad met hear de wachtkamer 2de klasse , niet de restauratiezaal , birnen , om zooveel mogelijk ongestoord nog een uurtje van haar gezelschap to genieten . Immers, twee harten hadden elkander gevonden , gelijk de magneet bet ijzer aantrekt . Twee zielen, (lie door den mist gingen , zagen op eens de zon der liefde door de wolken broken , - ach, voor hoclaug? Zij zaten daar zoo vert.rouwelijk bij elkander, als waren zij jaren lang als brooder en zuster bijeen geweest . Zij waren beiden to oud geworden, en hadden to veel van de wereld gezien , om (lien kinderlijken sehroom to gevoelen, welke zich in zulke gevallen veelal voordoet 1)11 jonge menschen , wier ]even its een kalme beck daarheen vloeit . Beiden begrepen, hij het meest:, dat zij (lit gelukkige moment zich niet moesten laten outglippen , en daarom zeide hij , toen zij zich in een stil, gemakkelijk hoekje hadden neergezet : Juffrouw, vindt u bet good , dat wij elkander hij den naam noemen , ik voel mij tegenover u, alsof ik u al jaren long heb gekend en hij zeide bet zacht, aarzelend, uit vrees van to kwetsen liefgehad . Ik beet Ilerman . Zij stale hem de hand toe, en zeide : ik beet Anna . Noern mij zoo waar ; 1k vind bet beerlijk, weer eens hij mijn naam genoemd to worden ; ik heb bet in zoo lang Diet gehoord ; maar ik zal mij tegenover a nog wel eens vergissen . En aangenioedigd door die toeschietelijkheld , vraagde hij : Weet uw zuster dat u komt ? Noon , zeide zij, II. ;
98
EEN EINDE.
maar ik ben toch welkom . Welnu, sprak hij, - indien je mij clan vertrouwt, ga dan eerst eenige dagen met mij op reis ; niemand wacht ons, en niemand weerhoudt ons . En terwijl haar oog van cen buitengewonen gloed flikkerde, stale zij hem nogmaals de hand too, en zeide, met een gevoel als of ze met hem voor het huwelijksaltaar stond : Ik ga met je mee!
II Hij schelde daarop den kellner, en bestelde, daar zij flog een uur tijd hadden, en het to Arnhem to laat zou worden, eon eenvoudig diner, terwijl hij tevens aan het bureau een biljet tot Arnhem voor haar nam . Anna had, sedert zij dien morgen op de boot was gestapt, niets gegeten of gedronken . In doffe moedeloosheid had zij er geen behoefte aan gevoeld : thans deed do natunr hare rechten gelden . Alsof zij elkander reeds jaren lang kenden , zaten zij daar zoo rustig en vertrouwvol, en bewezen zij elkander die kleine oplettendheden zoo ongedwongen , alsof er niets vreemds in hunne ontmoeting was . Zij gevoelden zich beiden volkomen thuis, en als een ander hun daarover een opmerking gemaakt had , zouden zij hem vreemd hebben aangezien . En toen de trein voor Arnhem voorkwam, stapte zij zoo vertrouwelijk met hem in den wagon alsof zij met haar brooder reisde . Hij , ouder, en practischer dan zij , begreep, dat dit bet begin van een nieuw leven of van het einde moest zijn ; maar hij was vastbesloten, zoowel bet eene als hot andere to aanvaarden, zonder voor- of achterwaarts to zien . Ten einde in Arnhem niet geheel onvoorbereid aan to komen , had hij den conducteur verzocht ben een coupe alleen to geven , wat to gemakkelijker viel, daar het getal reizigers, dat van dozen sneltrein gebruik maakt, gewoonlijk niet groot is . Nu waren zij voor een uur geheel alleen, en dien tijd konden zij besteden om hun reisplan op to makers . Then de trein het perron verliet, greep hij hare hand, en
HEN EINDE .
99
zeide : „Kind, ik ben zoo gelukkig!" en zij, bijna fluisterend ; ,,ik ook ; als ik Du nicest sterven, ik zou bet met vreugde doen ." Maar hij : Neen, we willen nu leven ; we willen eenige dagen volop, heerlijk leven ; de schade inhalen van jaren leed ; want ik zie de zon, bet veld, de boomeii, de menschen, alles met een under oog aan, dan eer ik u ontmoette . En hij trok haar naar zich teo, en drukte haar den eersten vurigen kus op de brandende lippen . Hot zou haar niet mogelijk geweest zijn hem to weerstaan . Toen wees zij hem op de ondergaande zon, en zeide : God, wat is dat mooi 1 ik heb bet noon zoo opgemerkt! En nadat zij eenige oogenblikken dit treffende natuurverschijnsel hadden gadegeslagen , zeide hij Laten we nu eens overleggen , wat we doen zullen . Ben je wel eens in Arnhem geweest ? Zij was er nooit geweest . Wel in Utrecht, waar zij haar eersten dienst had gehad ; en daarna op dat vlakke eiland met zjn eentonige omgeving . Nu, dan blijven wij in Arnhem en gaan morgen een rijtoertje door de bosschen in den omtrek waken . Wij gaan logeeren op de Markt in bet hotel, waar ik gewoonlijk elk jaar in de zomervacantie kom . En zij : maar als er nu eens menschen komen, die je kennen ; wat zeg je dan? ,,Wel, dan zeg ik, kleine schelm, dat is mijn meisje ; ma , ik ze je eens voorstellen? Anna, - nu, hoe beet je no- mcer? Wessels . Anna Wessels zie je, en ik denk spoedig to gaan trouwen, want ik ben het oude-vrijers-leven moo . Nu, en dan gaan we overmorgen naar Nijmegen, en een paar dagen later naar Antwerpen en Brussel . Vind je bet good?" ,Ik vind alles good, wat jij doet ." „Best." Nu moeten we eerst zien, of we geld genoeg hebben voor de refs . Ik heb alles wat ik aan geld heb , bij me . Zoowat f 140 . Als ik nog terug kom , krijg ik op bet laatst van de maand weer f 250, daar betaal ik mijn kostgeld van ; dat doe ik altijd vooruit, en van de rest leef ik weer 3 maanden ." ,,Vat ben je een verkwister!" ,,Dat moet je met zeggen . Wat ik koop , betaal ik altijd 7*
100
EEN EINDE .
contant . En toen ik voor acht dagen op reis ging, had ik twee honderd gulden op zak . Wat zeg je daar van?" Many terwijl hij zoo praatte, kwam de vrouwelijke ijdelheid even hij haar boven, en eenigszins pruilend zei zij : „Maar, me dunkt, ik ben maar sjofel gekleed ; ik steek nog al bij je af." „Jongens ja ! wat geef je voor die stalen horlogeketting, en voor lien hoed van f 1 .90? Gekheid hoor ; ik zou je in geen andere kleeding begeeren, en wie trekt nu op reis zijn beste spullen aan?" ,,Nu," zei ze, ,als bet jou niet hindert, mij goed." Maar, zeide hij, - moot die zware koffer en die hoedendoos ook mee op reis ? ,,Wet, ik zal een kleiner koffertje koopen, en dan stuur ik dat ongemakkelijke beest en die hoedendoos naar miju zuster." ,,We] ja, doe dat, en dan doe ik er een cadeautje bij voor de kleinen wegens de heugelijke verloving ." ,,Goed, dat doe ik ook . Want ik heb nog een 80 .aan geld bij mij . Als je dus wilt, dat ik wat netter kleeren koop, zeg bet dan maar." „Keen, dat weet je nu al beter . Maar als we van avoud de stall doorwandelen, zal ik je een eenvoudige parasol koopen, die kan je van dierst wezen ." Zoo koutende vervloog de tijd, en eer ze er aan dachten, spoorde de trein bet Arnhemsche station binnen . Daar het al avond geworden was, namen ze een rijtuig en lieten zich naar het hotel rijden . De oherkellner zag hen voor pas getrouwde luidjes aan , en wilde ze eene kamer geven ; maar Herman beduidde bem , dat zij ieder een kamer, naast elkander gelegen, moesten liebben . Nadat zij zich wat verfrischt hadden, maakten zij flog eene wandeling door de stad en Tangs den Rijn . In de Rijnstraat flaneerden zij Tangs de winkels en kochten daar een parasol ; inaar beter beviel bet hun Tangs de Rijnkade . Het zilveren maanlicht spiegelde zich in bet water .
f
HEN EINDE .
101
hier en daar brandde een lichtje op een Keulsche auk, en het zachte gekabbel der golfjes werd nu en dan door een spartelend vischje verstoord . Die stilte des levens was zoo in overeenstemming met den gemoedstoestand der verliefden, dat ze sprakeloos en dicht tegen elkander aangedrukt voortwandelden tot langzamerhand de wandelaars verdwenen, en zij begrepen, dat het tijd word om naar hun hotel terug to gaan . Zij gevoelden geen behoefte our nog lets to gebruiken, en zochten onmiddelijk hunne kamers op . Zij waren beide aan de Inarktzijde gelegen, en het heldere maanlicht goot zijn stralen door de vertrekken, zoodat zij de kaarsen Diet behoefflen op to steken . Toen Herman Anna op hare kamer gebracht had, wilde hij zich verwijderen, maar hot meisje riep hem terug ; de sterren hebben gezien, hoe zij bloosde . „Herman, zeide zij, ik kan nog niet slapen, en ik zou niet gaarne lang wakker liggen in ditt vreemde huis ; blijf nog wat bij mij praten ." En daar zaten zij, hand in hand, op de gemakkelijke causeuse, en zagen tot den sterrenhemel op, en dan weer door de kamer waar alle voorwerpen door eeu tooverachtig licht beschenen werden . En zoo geraakten zij tot die voile overgave des harten welke de jonge liefde zoo vurig en Loch zoo kuisch maakt . „Herman, - zeide zij - ik weet niet, of dit geluk zoo lung kan duren ; het is to grout ; moat nu begrijp ik wat do vrome menschen met den hemel bedoelen ; dit, ons geluk, is de hemel ; ik gevoel behoefte om to bidden ecr ik slapen ga ; ik heb het in geen jaren gedaan ; kom, bid met mij mee, en samen stamelden zij het 0 n z e V ad e r ." En de Godheid had een welgevallen aan deze zwervelingen, die zoo Lang to vergeefs bet geluk hadden gezocht, en nu Ineenden bet gevonden to hebben . Toen stak Herman do kaars veer Anna op, liet de gordijnon vallen, en gf haar den nachtzoen, als eon moeder haar kind . Hij woes haar ter volkomen goruststelling de schel, ingeval zij sours pulp noodig mocha hebben, en zeide, als ik nu op mijn kamer ben, zal ik eens flink tegen den wand tikken, dan weet-je dat ik er ben . Hij
102
EEN E1NDE .
deed bet, en zij gaf bet sein terug ; rnaar nauwelijks had zij zich ontkleed en op bed gelegd, of zij sliep den vasten slaap der onschuldigen . Daar lag zij nu en droomde den schoonen droom des dags nog eens over ; zij, die des morgens met de wanhoop in bet hart op de boot stapte, en meende, dat voor haar nimmer een straal van geluk gloren zou . Herman kon eerst den slaap niet zoo gemakkelijk vatten . Wat had hij gedaan, toen hij dit vreemde meisje in dit vreemde huis bracht? In die vraag lag zelfverwijt, doch slechts voor een oogenblik . Was bet zonde doze afgetobde ziel eenige dagen van licht en vreugde to bezorgen ? Zen zij dan gelukkiger en vrediger hebben geslapen op lien stool in die muffe kamer bij hare zuster? Zeker, er lag zelfzucht in ; hij zelf voelde zich ook zoo gelukkig in hare nabijheid : maar waar moest dit alles op uitloopen ? Hij wilde er niet verder over nadenken, en weldra overviel hem een gevoel, alsof hij in den roes van zijn geluk de gansche menschheid wel aan zijn hart had willen drukken . En met dat denkbeeld sliep hij in, en ontwaakte des morgens eerst, teen de kellner met luiden klop hem en zijne minnares in de andere kamer wekte . Zij waren spoedig met bun toilet gereed . Hij wachtte tot zij uit hare kamer kwam en reikte haar teen de hand, alsof zij elkander slechts bevriend waren, rnaar zij trok hem bij zich op hare kamer en overdekte hem met vurige kussen . Zjjne liefde was wel niet geringer dan de hare, rnaar Anna was jonger en hartstochtelijker dan hij . Toen gingen zij naar de ontbijtkamer, waar een fraai bloemstuk op de tafel prijkte . Zij hadden bovendien bet uitzicht op den bloementuin, waar vogels en vlinders vroolijk fladderend rondvlogen . Daar de andere gasten reeds vroegtijdig waren uitgegaan, zaten zij daar als jonggetrouwden aan den welvoorzieuen disch, en na den maaltijd plaatste Herman zich voor de piano en hief in de volheid zijns geluks Mindel's „Morgenhvmne" aan . En weldra stonden Anna en de huisgenooten om hens been, niet
EEN EINDE .
103
oindat de muziek zoo schoon was, maar oni do ongekunstelde vreugde, die van deze twee jonge menschen uitstraalde . Daarna gin '-en Herman on Anna nit orn eon nieuw koffertje to koopen en een rijtuig to bestellen, dat hen door Arnhem's prachtige omstreken zou voeren . Hot was eerst tegen den middag bestold, want vooraf wilden zij hunne zaken in orde brengen . Uit den koffer werden de geldswaarden, enkele kostbaarheden en do noodzakelijkste kleedingstukken genomen, en bet overige met den koffer naar do oudste zuster to Amersfoort gezonden . Hierbij word eon muntbiljet van Lien gulden gevoegd en een briefje van den volgenden inhoud : Lieve zuster! Ik heb cen anderen dienst gekregen ; wees zoo good then koffer bij je to houden, tot ik hem zelf kom afhalen . Hierbij gaat een kleinigheid voor de kinderen, want ik heb hot in ANNA . den laatsten tijd good gehad . Wij zullen hot gelukkig pair niet volgen op hun toertje door Arnhem's goddelijke omstreken ; wij vinden hen des avonds tegen 9 ure onder de veranda van bet hotel een glas limonade drinkende, en thans met minder dan den vorigen avond vervuld van al hot schoons, dat do heerlijke najaarsdag hen gesehonken had . Den volgenden dog ging de tocbt naar Nijmegen en Berg-en-Dal . Wat ward or gewandeld door de stad en mugs do Waal ; wat word or genoten op een voetreisje door de henvelklingen van Bergon-DM! Hot diner werd gebruikt in bet hotel Keizer Karol, on na afloop word hot concert bijgewoond op hot aloude Valkenhof. Terwijl zij zaten to luisteren near de Faustmelodiecu, verrees de voile koperkleurige schijf der maan boven de ruine, en weerklonk tegen bet einde van hot concert hot choral nit den Jour d' E t e e n N o r v e g u e. Hoe ganseh anders klaru k bier dat ,Jezus neemt de zondaars a an" hot meisje in de ooren dan in de kille dorpskerk onder hot onharnionisch keelgeluid der sehreeuwende kerkgangers .
104
EEN EINDE.
Zaturdags zou de reis near Antwerpen ondernomen worden . Van Nijmegen nit is dat Diet zoo ver . Naa bet tweede onthijt vertrokken zij, en zoowel in den Bosch als in Roosendaal hadden zij gelegenheid iets verfrisschends to gebruiken, want bet was een warme herfstdag, zooals September en October in ons klimaat kunnen opleveren : de middag beet, de avond koel . Omstreeks half drie waren zij in Roosendaal . Hier vond Anna stof voor allerlei vreemde indrukken . De gemengde volken en talen, die ze hier to zien en to hooren kreeg, gepaard met bet voor Hollanders zoo eigenaardige Brabantsche karakter, namen al hare opmerkzaamheid in beslag . Daar naderde met donderend geweld de trein voor Parijs, die hen to Antwerpen brengen zou . Anna voelde zich in die drukke en vreemde beweging wel wat bekneld maar een blik op haar vriend en beschernier, wien zij nu maar wat steviger om den arm knelde, stelde haar volkomen gerust. Doch nauwelijks gezeten, moesten zij weder uitstappen in het douane-station to Esschen, Wat een gewemel tusschen al die vreemdelingen bij die geopende koffers ! Onze verliefden behoefden echter hunne koffertjes Diet eens open to maken . Nog voor Herman voor zieh en ziju vriendin op bet stereotype : Niets te declareeren? geantwoord had, ging bet passeer-kruisje over de koffertjes en konden zij de restauratiekamer binnen gaan . Herman had zich to Roosendaal van Belgisch geld voorzien, en nu bestelde bij voor hen beiden een kop bouillon ; nauwelijks hadden zij die uitgedronken, of de deuren werden geopend en de reizigers uitgenoodigd weder in to stappen . Herman had dezen weg al dikwijls afgelegd ; dock steeds alleen of in gezelschap van personen, die hem tamelijk onverschillig waren . Nu ging het., (lit; gevoelde hij wel, ten dood of ten leven, met eene vrouw, (lie al zijn denken en willen in beslag had genomen . Eerst vervolgden beiden, onder allerlei aandoeningen, stilzwijgend, de reis, maar weldra vertoonde het mastenhosch der schepen en de prachtige toren der LieveVrouwe-Kerk zich aan hun oog. Nu stoomde de trein tusschen
EEN EINDE .
105
do vestinwerken g en voorsteden van Belgie's grootste koopstad door. Nog eenige minuten en bet Ooster-station was bereikt, waar beiden uitstegen en rechtstreeks wandelden zij naar het hotel, waar Herman gewoonlijk in de zomervacantie eenige dagen logeerde, otn van daar nit in Vlaanderen verschillende uitstapjes to maken . ,,Awe ] , monsieur Herman, zai-de ge daor met uwe vrouw? Welzoo, ge haddet ons toch van uwe verloving, als goede vrinden, kennis kunnen ,even?" ,,Sst, Madam, 't en is mijn vrouwe no ,), niet, maar ik hoop, dat zij 't toch spoedig zal worden . En wijst ons nu maar eons terstond een paar goede kamers aan de straat, neffens elkander ." „Ik ga, ze oe seffens waizen . Wel, wel, wat hebt ge daar een karat vrouwke meegebracht, Mr. Herman!" Zoo kalde de goedhartige waardin al moor door, blijk gevende van die hartelijkheid en gemeenzaarnheid, welke in de Vlaamsche hotels den gasten bewezen wordt . 1)aardoor vond de jonge vrouw al dadelijk in dit vreemde land lets huiselijks en vertrouwelijks, dat hear aangenaiun stemde . „En nn, Madarn Vernist, bezorgt gij ons tegen half zes een goed mail met een lekker glas wijn ; want de reis heeft ons hongerig en dorstig gemaakt, nict waar Anna?" „Ik zal de juffer eens even helpen, Mr . Herman ; gj kunt u zelf wel redden ;" en suet iuoederlijke bezorgdheid ontdeed de waardin Anna van haar hoed en manteltje, hielp hair bij boar toilet, en woes haar alles aan wat hear tot haar gemak op hear kamer dienen kon . Een oogenlilik later kwam zij de jonge lieden met een glas Madera en een trommeltje beschuitjes verwelkomen . ,,Zie zoo, daar knnt ge u nice hezig houden : en als het diner gereed is zal ik u laten roepen ." ,,We] Herman ," zei Anna, ,het is of ik bier in mijn eigen mooning ben ; ik ben bier thuis ; wie had voor eenige dagen zoo iets durven denken ?"
106
EEN EINDE .
,,Nu, kindlief, je kunt niet gelukkiger zijn, dan ik bet ben ; de heele wergild ziet or anders uit, dan voor ik je heb leeren kennen ." En toen het glas opheffende : ,Lieve schat, ik hoop, dat bet voortaan altijd zoo schoon, zoo gezellig , zoo gelukkig om ons wezen zal als uu ." ,,Altijd?" zeide zij . ,Maar koin ; ik wil Diet aan de toekomst of bet verledeu denken ; ik wil slechts in hot heden leven ." En zoo zaten zij daar, hand in hand, bet gewoel op de drukke Keizers-lei gade to slaan, toen de kellner kwam melden, dat bet diner gereed was . Een heerlijk bloemstuk versierde de tafel , die voor daze gelegenheid bijzonder rijk voorzien en in een afzonderlijk cabinet aangericht was . Na bet diner gingen beiden op hun kamers nog een unrtje rusten en wet toilet maken ; want bet reizen vermoeit ; en zij zouden 's avonds eene voorstelling in den Scala-schouwburg bijwonen . Ook bier was alles nieuw en bekoorlijk voor de jonge vrouw, die nog nooit een schouwburg van binnen gezien had, en zij wist niet wat hear bet meest bekoorde : de sierlijke vormen van bet gebouw, de muziek van bet orkest of de voorstelling op bet tooneel . Bet stuk zelf, de operette h at i n i t z a, met haar sneeuw- en ijstooneelen , werkte made om hare verbazing to doen stijgen . In de gauze wandelden beiden gearmd de promenoirs op en neer, tot bet sein word gegeven, dat de voorstelling voortgezet zou worden . Teen de schouwburg uitging, straalde van de Keizers-lei ten Oosteu van de Anneessensstraat nog een verblindend licht ; bier heersehte no- even veel drukte als toen zij in den vooravond hun logement verlieten . Hot was of heel Antwerpen was uitgeloopen om van den schooner nazomernacht to genieten . Uit de versehillende cafechantants klouk hot geschetter der trompetten of bet getingeltanggel der piano's . Vele meusehen verdrongen zich om de reclameplaat van bet Palais-Indien, en onze Hollanders boden de uitnoodiging van den port.ier om binnen to treden Been weerstand . De pracht van dozen nagebootsten Indischen tempel met zijn goud en
EEN EINDE .
107
kleuren en arabesken, zijn reusachtige spiegels en zijn imposant plafond verbaasden bet meisje bier no- meer dan den nagebootsten Milaneeschen schouwburg met zijn stemmige lijnen en bleeke decoraties . Maar een blik op de menschen overtuigde haar, dat zij bier toch niet thuis hoorde . De brutale gezichten der overtalrijke kellnerinnen , die uitdagende en spottende blikken wierpen naar den man, die bier met eene vrouw aan den arm durfde binuenkomen, de minachtende en tergende blikken, die deze jonge, frissche vrouw door hare gevallen zusters werden toegeworpen, deden Anna gevoelen , dat zij in verkeerd gezelschap was gekomen . Ook bet mannelijk personeel was van veel minder gehalte, dan dat, wat zij in den Scala om zich had gezien . Matrozen en soldaten, en ruwe vreemdelingen van allerlei landaard gaven bier den toon aan . Eer Herman dan ook lets had kunnen bestellen, ja eer zij no- gezeten waren , drong Anna hares beminde tern- te keeren . Zij zag bleek en ontdaan , en eon zucht van verlichting ontsnapte haar , toen zij weder in de frissche lucht kwam . Zij verzocbt Herman met hear near bet hotel tern(, to keeren . Daar aangekomen, bestelden zij nog een eenvoudig souper, en sloegen van acbter de groote spiegelruiten bet gewoel der talrijke voorbijgangers wade . De waardin voegde zich flog even bij hen, en list frisch water op hunne kamers brengen, de vensters sluiten en do kaarsen ontsteken . Toen stonden zij op , om to gaan slapen . Nadat Herman Anna goeden nacht gezoend had, wilde hij zich verwijderen ; maar plotseling overviel haar weer dat gevoel van verlatenheid en vrees , dat zich in bet Palais-Indien van hear had meester gemaakt . „Herman," zeide zij, zeer zacht, Diet opdat de menschen bet niet zouden hooren ; maar omdat de laatste kemp tusseben vrouwelijke eerbaarheid en de angst om alleen to zijn in haar binnenste gestreden werd , „Herman blijf bier, en laat mij vannacht niet alleen ." Hij doorzag terstond haar gemoedstoestand ; en , ofschoon die woorden hem eenigszins deden ontstellen, maakte hij toch goon enkele tegenwerping, ofschoon
108
EEN EJNDE .
hij gevoelde, dat dit bet begin van het einde was. ,Good," zeide hij ; ging naar zijn kamer, nam zijn reiskoffertje op, blies zijn kaars nit, en plaatste zijn bottines voor de deur, die hij afsloot. Inmiddels had ook zij de kaars uitgeblazen en de gordijnen opgehaald, zoodat het voile maanlicht door de kamer scheen . Teen hij binnen was gekomen, ontdeed zij zich ook van hare bottines en overkleeren, sloot de deur, en trek haren beminde naast zich op de sofa, die zoo geplaatst was, dat zij naar buiten keken, en bet voile maanlicht op bun gelaat vie] . Zij was de krijtstreep overgegaan, die de schnchterheid van de voile overgave met lichaam en ziel scheidt . De wellust, de hegeerte om met den man , lien ze lief had, van wien ze nimmermeer afstand zou kunnen doen, onafscheidelijk vereenigd to zijn, naar lichaam en geest, had zich nu met voile kracht van haar meester gemaakt . Do krachten en ueigingen van bet lichaam, zoolang verdoof'd en beteugeld in het doodsche bestaan van een traag daarheen vlietend, alledaagsch, vreugdeloos bedrijf, wareu in die weinige dagen ontketend ; do hartstocht der liefde sloe- in voile vlammen nit . En terwijl zij zich over hern been wierp en hem met streelingen en kussen overdekte, stroomde weldra een vloed van tranen over haar gelaat . En ook in hem was plotseling eon andere geest gevaren . We] was hij minder bewogen, maar hij gevoelde tech ook lets wonder aantrekkelijks voor die in bet wit gekleede vrouw, wier donkere haren thans acliteloos longs de schouders vielen, wier fijne gelaatstrekken lets verleidelijks door den ontwakenden haristocht hadden gekregen . „Kind," zeide hij, toen zij wnt bedaard was, ,ik begrijp je wel ; we zijn zoo overgelukkig , dat je bang bent om morgen of overmorgen weer het gewone ]even met al zijn plagerijen en teleurstell ingen in to gaan . Ik beb er niet bij nagedacht, toes ik je tilt uoodigde miju vacantie-genot met mij to deelen ; ik heb alleen van je samenzijn genoten , alsof ik op eon groot feest was, zonder or bij na to denken , dat er op then feestriacht een kille morgen ken volgen . Maar - no- kunnen we
EEN EINDE.
109
terugkeeren . Zullen we morgen weer naar huis gaan, een ieder naar bet zijne? Jij , oin een nieuwen dienst to zoeken ; ik on) mijn leven van trage verveling weer voort to zetten?" Ze vervielen een korte pool in ernstig nadenken, terwijl de rijzende maan alles in do humor met cen tooverachtigen glans ombulde . Zij verbrak bet eerst het stilzwijgen . „Herman ," zeide zij , ,dat wil jij Diet, en dat wil ik ook niet ; dat kunnen wi,j Diet meer . Hot oogenblik , waarop wij elkander ontmoet hebben , is beslissend voor ons geweest . Wij kunnen Diet meer terug . Maar - we kunnen genieten van het heden tot hot laatste oogenblik , en er dan een einde aan maken . Jij moet Diet meer naar de school ; ik met meer naar een dienst terug ; wij zijn or Diet thuis geweest, en wij worden er ook nooit thuis ; nu minder clan ooit. Ik gevoel het : wij moeten sterven, er ontbrak Dog maar een ding aan ons geluk : de zekerheid , dat wij elkander nooit meer zouden verliezen . Hoe denk jij er over?" Toen sloot hij haar inniger in zijn armen, en zeide : „Jij hebt mijn hoogste wensch nitgesproken . No- een dug willen we samenzijn ; samen als man en vrouw, en dan leggen we ons samen neder om voor eeuwig uit to rusten, Diet meer van bet Teed , dat we hebben doorstaan , dat is voorbij ; maar van do korte hemelsehe vreugde, (lie we samen hebben genoten . Hier, in doze eenvoudige kamer sluiten wi,j ons huwelijk : zonder formaliteiten, zonder rijtuigen en kransen ; maar ook zonder lets, dat on-, heerlijk samenzijn storen kan ." En terwijl ecn diepe ontroering zich van hem meester maakte, nam hij den ring, then hij sedert den dood zijner moeder altijd gedragen had van de hand , en stall die aan haar vinger, terwijl hij liartstochtelijk voor haar neerknielde, en zeide : „Jij bent niijn vrouw, mijn lieve vrouw, voor eeuwig ." 0, zeide zij, het is to veel, mijn geluk is to groot, ik bezwijk er haast onder ; o God, mijn beste man, mijn lieve bruidegom! Eenigen tijd bleven zij zoo in zalige omarming zitten, toen hij weder zijn volkomen kalmte terug kreeg, en hij zeide :
110
EEN EINDE .
„Nn is ons geluk volmaakt ; morgen begint onze korte huwelijksreis en dan gaan wij semen de eeuwige rust in . Wij sterven to zarnen ." En ik, antwoordde zij, zou nu, als bet moest, wel honderd Par op je kunnen wachten ; nicer gelukkiger vind ik bet toch, dat ik je mear dadelijk hij mij heb . Zoo, man , zou or wel ooit een pair zoo snel en zoo gelukkig getrouwd zijn als wij ? ,Neen," zeide hij, „de menschen, die van uiterlijk vertoon houden, zouden dit volstrekt niet deftig vinden ; die moeten hun geluk door anderen laten bekijken en bevestigen ; anders gelooven zij zelf met, dat bet wear is . Maar ik heb bet liever zoo ." En zoo schertsend ging hij voort : ,,Maar nu moet ik je toch even aan iemand voorstellen : Wacht, daar heb je die schelmachtige maan , die heeft alles of staan loeren ." En hij nam haar op en plaatste zich gearmd met haar voor bet venster, terwijl hij zeide : ,Maantje, mag ik je eens even mijn vrouwtje voorstellen? We zijn zoo pas getrouwd ; wil je bet nou wel eens verder aan de sterretjes vertellen ? We wenschen je we] to rusten ." En glimlachend gingen zij weder op de sofa zitten . Een oogenblik later zeide hij : ,Nu dienen we, eer we de huwelijksreis ondernemen, onze beschikkingen to nemen, opdat niernand zich over ons heeft to beklagen . Gevoel je je sterk genoeg, om ook dat zonder wroeging of droefheid to volbrengen?" „Ja," zeide zij, ,dat is immers alles de voorbereiding tot de huwelijksreis ; welke bruid schept daar geen behagen in? We zullen dat morgen your we op reis gaan, in orde brengen . Maar nu wil ik slapen gaan ." En zonder eenige terughouding begon zij zich to ontkleeden, terwijl zij haar „man" verzocht, eer hij zich bij haar voegde, de gordijnen to laten vallen .
III Reeds vroegtijdig werden zij den volgenden morgen gewekt door een muziekcorps, van Mechelen gekomen , dat zijn
BEN EINDE .
111
fanfares langs de Keizerslei deed weergalmen . De pendule wees nog maar half acht, en zij hadden verzocht eerst to negen ure gewekt to worden . De schetterende muziek had hen volkomen wakker gemaakt, en zij overzagen hun toestand geheel zoo, als zij dien in den voornacht besproken hadden . Zij waren nu man en vronw ; zij aarzelden Been oogenblik in doze omstandigheden den weg to gaan, then zij zich zelf afgebakend hadden . Met blijdschap betraden zij de korte baan, die leidde tot hun onverstoorbaar geluk ; zij wilden bet schuim van den beker des levens genieten en dan voor eeuwig in elkanders armen slapen gaan . Dit is de eigenaardigheid, ook der sensueele liefde, dat zij over alle bedenkingen henenstapt, en dat zij van alle dingen alleen bet goede hoopt en gelooft . Hij had de gordijnen opgehaald, opdat ze Diet weder in slaap zouden vallen . De Keizerslei is zoo breed, dat de overhuren elkander Diet kunnen begluren . Toen ging hij nog een oogenblik voor haar bed zitten, en zij vroeg hem : ,,Waar zullen we vandaag heengaan?" ,,Natuurlijk naar Brussel ; daarheen waken alle luidjes van onzen stand hunne huwelijksreis . Brussel is petit-Paris . Maar zouden we ons ontbijt Diet op mijn kamer laten brengen ? dan kunnen we daar ongestoord ooze maatregelen nemen ." Toen ging hij naar zijn kamer om zijn toilet to maken, terwijl zij opstond en hetzelfde deed . Toen zij gekleed waren, schelde hij den kellner en verzocht hem tegen half tien een stevig ontbijt op zijn kamer to brengen, en er de rekening bij to voegen . En terwijl Anna voor haar raam naar de ontwakende drukte der stad, die zich in bet volle morgenlicht baadde, zat to kijken, begon hij eenige brieven to schrijven . Een aan bet hoofd zijuer school, waarin hij hem meldde, dat hij Dimmer in bet land zou terugkeeren, en verzocht bet hem nog toekomende salaris aan de algemeene armen der stall to doen uitkeeren . Een aan zijn hospita, waarin hij haar hetzelfde berichtte en verzocht alles wat er van hem
112
EEN EINDE .
nog op zijn kamer was achtergebleven to beschouwen als een erfenis voor haar gezin . Nadat hij Anna deze briefjes had laten lezen , vroeg hij , wat zij nog to beschikken had . ,,Schrijf aan rnijn beide zusters, dat ik naar een ver land rein, vanwaar ik we] nimmer zal terugkeeren, en zend hen ieder een postwissel van twintig francs . Dat kan er no-, wel af. Wij zullen samen we] zuoveel overhouden, dat men ons eenvoudig kan begraven ; went wij willen op bed sterven in elkanders armen ." Zij zeide bet zonder merkbare ontrocring, en hij antwoordde, dat bij voor alles zorgen zou . Nu ging hij naar bet Postkantoor, liet zich scheren en kocht bij een drogist, als vermcend amateur-photograaf, wat cyancaliam . Tevens kocht hij een bouquet en een gouden broche, twee ineengevlochten handen , voor Anna . Toen hij terugkwam zat zijn vrouwtje hem al voor de ontbijttafel op to wachten . Zij zag er recht bekoorlijk nit, en de opgewektheid straalde haar nit de oogen . Aan het ontbijt lachte en schertste zij, alsof bun vroolijk begin nimmer eindigen zon, en hare vroolijkheid verdreef ook de somberheid, die zich van hem onder bet nemen der beschikkingen voor den dood had overweldigd . Nu dachten zij ook niet meer aan bet einde . Alles was gereed . „Zeg man, wanneer vertrekt de trein?" ,,Elf vijf en veertig . 't Is nog vijf minuten voor elven ; wij hebben nog al den tijd, want de static is bier vlak bij ." Hjj schelde den kellner, en betaalde de rekening . Teen zij beneden kwarnen nam de waardin weder op hartelijke wijze afscheid van hare gasten, en geleidde hen tot aan de deur, terwijl de kellner hunne bagage droeg . In bet Ooster-station was bet druk, maar ons bruidspaar lette er weinig op . Aan den ingang kocht Anna van een bloemenmeisje een boeketje en hechtte het in bet knoopsgat van haren man . Zoo heiden met bloemen getooid, stapten zij in een coupe tweede klasse, want zij wilden bet zich lien dag recht gemakkelijl: maken . De sneltrein ging met groote vaart door bet echt Vlaamsche laudschap, en hield alleen to
EEN EINDE .
113
Mechelen even stil . Herman en Anna maakten de reis weder zonder ander gezelschap dan hun jonge liefde. Als twee tortelduiven zaten zij to minnenkoozen, als gevoelden zij, dat zij zich hot korte geluk ten nutte moesten waken . Te Brussel aangekomen, betrokken zij eon der talrijke logementen aan bet Noorderstation, van waar zij op de mime kamer, die zij zich lieten wijzen, een ruim uitzicht over de Place-Rogier hadden . Toen namen zij een rijtuig, en lieten zich langs de Boulevards en over de schoonste pleinen en door do ruimste straten rijden . Zij bewonderden bet nieuwe Paleis van Justicie, dat zich als eon buurt van burgten op bet hoogste gedeelte der stad verheft, heklommen de Congres-kolom, vanwaar zij een heerlijk Panorama over Brussel en omstrekcn hadden . Voor de kerk St . Gudule stapten zij even uit, om (lit schoone gewrocht der Middeleeuwen van binnen to bewonderen . De zon wierp haar tooverachtig licht door de gekiourde ruiten op de talrijke zuilen en beelden . Daar bet do tijd van bet Lof (drie ure) was, vulde de kerk zich met menschen, en velen vielen op de knielbankjes voor de altaren neer . Daar ruischte de heerlijke orgeltonen door bet kerkgewelf, en onwillekeurig knielden ook Herman en Anna voor eon kruisbeeld neder, en lieten zich door de prachtige orgolmuziek eenige oogenblikken in verhevener sferen voeren . Toen zij de kerk verlieten, schonken zij milde giften aan do ongelukkigen, die in bet portaal stonden, en nu gebood Herman den koetsier naar Laeken to rijden. Niet om hot koninkiijk palcis to bezien, dat voor eenige jaren verbrand, nog niet geheel herbouwd was, maar om eerst in de wonderschoone onderaardsche grafgewelven of to dalen, en dan in eon der nahajgelegen landelijke restauratie's bet diner to gebruiken . De koetsier had hij weg laten rijden, want hij wilde eenige lieve plekjos in den omtrek bezoeken, o . a . bet monument van Leopold I en de St . Amnabron . Tegen zeven tire verlieten zij de gemeente, en kwamen juist ter tijd in bet Vauxhall bij bet Park to Brussel aan, waar then avond een schoon concert gegeven word . Was bet
114
EEN EtN1E.
cle invloed der weeke, fijne muziek, die onze gelukkige zwervers bier spoedig in een toestand van dolce far niente bracht, of waren het de snel op elkander volgende indrukken der laatste dagen? was bet de o verma.at van geluk, die gelijk alle overmatige inspanning, vermoeidheid met zich brengt, die hen half de oogen deed sluiten, toen het Abendlied van Schunmann zijn hemel_sche melodieen door de zaal deed ruischen ? Ten de pauze werd aangekondigd, stonden beiden dan ook op, en maakten tegelijk de opmerking, of zij zich nu niet naar hun hotel zouden laten brengen, om nog een uurtje geheel alleen to zijn . Zoo deden zij . In hunne kamer lieten zij do groote lichtkroon ontsteken, en daar het een zachte avond was, zetten zij de balkondeuren open, om onder bet genot van een glas wijn de woelige drukte op bet piein met zijn duizenden bezoekers, die onder de veranda's der cafe's gezeten waren, to beschouwen . Doch al spoedig sloten zij de balkondeuren weder om zich uitsluitend aan elkander to wijden . ,,Liefste", begun hij, terwijl zij in de gemakkelijke causeuse in zijn arm In, to rusten, als sluimerde zij aan de borst barer moeder, „waar zullen we nu morgen heengaan?" „0, mijn lieve man," antwoordde zij, „waar zullen we heengaan, waar bet beter is (Ian bier? Ik heb nn in enkele dagen veel schoons en heerlijks gezien maar als jij er niet bij was geweest, was bet mij niets geweest . Ik verlang niets meer (Ian alleen bij jou to zijn ; al bet andere is mij onverschillig ." ,,Kind," zeide hij, „zullen wij dan bier de reis afbreken? Ook ik voel een machtige begeerte over mij komen, om geheel alleen met je to zijn , niets meer to hooren of to zien clan jou ; in jouw amen in to slapen om nooit meer to ontwaken ." ,,Dat is ook mijn liefste wensch," zeide zij ; en alsof dit besluit boar eenige veerkracht terug gaf, spoorde zij Herman nan om wat er voor de g r o o t e reis nog to doen was, in gereedheid to brengen . Hij nam daarop schrijfgereedschap nit
EEN EINDE.
115
zijn koffertje en schreef : ,Mijnheer de Commissaris! Laat morgen tegen 9 ure kamer 14 in het hotel Liegois openbreken . Daar zult gij twee jonge menschen vinden, die vrijwillig nit het leven zijn getreden . In hun portefeuille en porte-monnaies zult gij genoeg geld vinden om hen een eenvoudige begrafenis to bezorgen ; zoo eenvoudig mogelijk ; maar leg ons beiden in hetzelfde graf. Wij hebben Been bloedverwanten en Been schulden ; de hotel-rekening is betaald . Onze kleederen en bagage, bet overschietende geld is voor de weeskinderen uwer wijk . Wij hebben zelf aan onze kennissen ons verdwijnen meedegedeeld . Schrijf ons maar in op de doodenlijst als onbekenden nit Holland . Bij voorbaat onzen dank voor de vervulling van onzen wensch ." Hij sloot bet briefje, bracht het zelf in de bus, na zich overtuigd to hebben, dat de laatste lichting lien avond had plaats gehad, en verzocht den oberkellner met hem of to rekenen . Den volgenden morgen zouden hij en zijne vrouw vertrekken, maar zij behoefden niet gewekt worden . Toen ging hij naar zijne kamer, waar Anna lag to sluimeren . Hij nam twee glazen, deed daar eenig cyankalium in en vulde ze halverwege met water . Daarop maakte hij haar zachtjes wakker. Ze had zoo heerlijk gedroomd zeide zij, maar was nu toch maar blij, dat hij weer bij haar was . Ze was heelemaal opgefrischt. „Is alles gereed ?" voegde ze hem toe . Hij knikte slechts bevestigend . Toen begonnen zij zich to ontkleeden . Hnnne geldswaarden en kostbaarheden legden zij op de tafel ; do sleutels staken zj in de koffertjes ; hunne bovenkleederen hingen zij over een paar stoelen . De lichten werden uitgedaan en de gordij nen neergelaten . Nog eenmaal ontwaakten in de harten dezer menschen, die zoo kort maar toch ook zoo volop 's levens weelde hadden genoten, de levenslust . Nog eenmaal een voelden zij zich man en vrouw ; no- eenmaal, elkander de zoetste namen gevend, smolten zij weg in kussen en omhelzingen . Toen kwam er
116
EEN EINDE .
gevoel van voldaanheid over hen, eene groote begeerte naar rust. Hij reikte haar den giftbeker over, dien zij met een kalmen glimlaeh uitdronk, en daarop greep hij den anderen en ledigde hem tot den bodem . Er was sclremerlicht genoeg in de kamer ow niet mis to tasten . Toen, terwijl zij reeds de verdoovende en benauwende werking van bet -if bespeurden, Dam hij haar in zijn arm, en toes de Commissaris van Politie den volgenden morgen de kamer opende, vond hij ze nog zoo liggende, hand in hand, bet gelaat naar elkander gewend, met een rustigen trek op hot gelaat . Aan bet graf dezer twee gelieven werden geen toespraken gehouden en geen gebeden gepreveld, want men wist van hun religie niets . In den ongewijden hoek werden zij bijgezet . Geen bloom sierde hun graf. 111aar des avonds bij den ondergang der zon, terwijl in den omtrek de klokjes der dorpen de geloovigen tot hot avondgebed uitnoodigden, streek een vogel op een der lagere struiken bij den grafkuil neder, en zong zijn avondzang : Mater dolorosa, ora pro nobis!
BEGR-All FENIS. DOOR
L E E N T E.
Het was 12 uur 's nachts . Het geheele gebouw was donker en stil, ik had mijne lamp uitgeblazen en daar ik nog geen slaap had, me gekleed op de kanape gelegd . Het kwam me voor, dat de stilte grooter was dan gewoonlijk, maar hoe dat kwam, daarvan kon ik me geen rekenscbap geven. Plotseling hoorde ik voetstappen, zacht en sluipend . Ik telde, een, twee, drie, vier personen, die de trap opkwamen en mijne deur voorbijgingen, terwijl ik door de reten bet schijnsel van een licht zag . Ik hield mijn adem in , om me geen enkel geluid to laten ontsnappen . Heel zachtjes werd de deur naast de mijne geopend, ik hoorde een lang en zacht gestornmel, gefluisterde uitroepen als pas op, wees toch stil, enz. Toen kwamen ze terug, een, twee, drie, vier personen, mijne kawer voorbij en de trap of en weer drong bet lamplicht bij me binnen . Het scheen me toe, dat ze langzamer liepen dan zooeven, en minder makkelijk ; als of ze iets zwaars droegen . Ik luisterde tot alle geluid verdwenen was ; toen opende ik mijne deur en legde mijn oor op bet sleutelgat van mijn buurman ; alles was stil, doodstil . Ik had den moed niet, de deur to openen, en ging naar
118
BEGRAFENIS.
mijne kamer terug, maar den volgenden morgen, no- voor de andere patienten door bet trompetgeschal gewekt waren, zette ik mijn onderzoek voort. Ik weet niet, wat ik verwachtte to zien, maar bet verwonderde me niet weinig, de kamer leeg, en in groote wanorde to vinden . Het bed droeg sporen van gebruikt to zijn, maar ik merkte op, dat de vouwen en kreukels niet diep waren, als of men er wel op gelegen had, maar niet in-gezonken was . Mid den in de kamer lag een taken, dat men weggeworpen scheen to hebben en er stonden een paar koffers, gepakt en gesloten, met de adressen er op . Dien middag kwanien er dienstmeisjes, en schrobden en boenden, en den heelen dag stonden de ramen open . Den volgenden morgen zag ik den portier den naam van mijn buurman van de lijst der kamer-bewoners schrappen . De kamer was dus weer gereed om aan nienwe patienten verhuttrd to worden . Ik wist nu, wat ik gemist had, die nacht, toen de stilte me zoo groot scheen ; bet was de droge, telkens terugkeerende kuch , die door den dood verstomd was . Die nacht, om twaalf uur, had men mijn buurman begraven ; vreemden hadden hem verpleegd in zijn lang ziek-zijn ; vreemden hadden hem bijgestaan in zijnen dood-strijd ; vreemden hadden hem de oogen gesloten en in zijne laatste rustplaat.s gelegd, en vreemden droegen hem uit in de stilte van de nacht . Niemand die bet merkte. En telkens daarna hoorde ik ze weer, de sluipende schreden, en als ze mijne deur voorbijgingen wist ik, dat er weer een bezweken was, een, then niemand gekend had, en om wien niemand zich bekommerde .
B F D
H,_
0, was mijn liefde een smart-beveiliging Voor u, mijn liefste, om wiens leed ik weene . . . . De laatste traan vlood nit uw oogen henen, En zelfs misschien, nu vrede leed verving,
Was om uw droeven mond een lath verschenen . . . . 0, ik ben sterk door liefde's heiliging : Want, lief, als ik ze zachtkens kussen ging, Dat zou uw oogen nieuwen glans verleenen . . . .
Ik zou zoo gaarne u met mijn krachten sehragen,
-
Zoo gaarne was 'k uw hulp, uw steun, uw troost, 0, laat me met u, lief, uw smarten dragen . . . .
0, laat, met zachte hand, mij voor een poos 't Droef-somber rimplen van uw voorhoofd vagen, En streele' uw wane;, tot zij van biijdschap bloost . . . . JEANNE REYNEKE VAN STUWE .
G E L U K.
Nu ga ik zingend door goud-blauwe dagen Van stralend hemel-blauw en looter licht . . . . Ik hef omhoog mijn lachend aangezicht Daar, waar de wit-gedonsde wolken jagen,
Houdt steeds mijn zon haar schijn op mij gericht . . . . 0, zon, die mij z66 liefdrijk gae-geslagen, En hebt beschenen , dat het flauwste klagen Voor immer vlood . . . . voor wie 't diepst duister zwicht . . . .
0, zon, bestraal me met uw schitter-stralen, Totdat mijn Zijn in vlammen-glorie staat . . . . Mijn needrig Zijn, - dat vorstelijk gaat pralen,
Als gij, op 't donkre, goud-reflexen slaat, En tintlend licht op mij doet nederdalen . . . . : Mijn gansehe Zijn vermooid door Zonne-daad . . . . JEANNE REYNEKE VAN SruwE .
DE OPZICHTER DER VISSCHERIJ . DOOR
CYRIEL BUYSSE.
Uit Vlaanderen's rijkblonde velden was hij van daan gekomen, alleen gekomen naar dat verre oord van triestige verlatenheid, waar men hem had gezegd dat hij zijn levensonderhoud zou vinden . Arm, daarginds, bier in welstand, zou hij gelukkig zijn . Hij was opzichter der visscherij . Zijn huisje, eenzaam en netjes, stond boven op de hooge dijk, dicht bij die sluismuur die de kreek in tweeen scheidt : ruwe, primitieve sluis, waarmede, door een enkel, boogvormig --at, do to wild op-en-afstroomende vloed en eb eenigszins geregeld werden . Stroom -afwaarts, nauwelijks zichtbaar in 't verschiet als eon gespannen zilverdraadje, dat de wijde nitgestrektheid der dofgroene weilanden afzoomde, was het do zee . Stroom-opwaarts, zoo ver als 't oog kon dragon, do moerassige vlakte, do poelen en de kreken vol met liseh en biezen, hot vischrijk, stilstaand water tusschen platte oevers, waar groote vischnetten to drogen hingen : grauw-grijze weefsels van touw, hangend aan gelcruiste hoopels, als reusachtige spinragen aan boomtakken . Hier en daar, in 't verre, grijs verschiet, een zwakke boomen-rij met verwoeste kruinen, al do st.ammen in de zelfde richting overhellend, als moede, moede vluchtelingen . Hier en daar ook een armzalig visschershutje, triestig-eenzaam en verloren in die vale, doodsche wijdte van moeras en water . En verder niets meer . . . . niets clan een bleekgrijze, lichtII . S
122
DE OPZICHTER DER VISSCHERIJ .
golvende, cirkel-vormige horizonts-streep, waarachter men nog iets van minder triestig en verlaten leven en beweging voelde Uit Vlaanderen's weelderige, blonde velden en landouwen was hi j daarheen gekomen . . . . gekomen vol spijt en onbevredigde illuzien, gekomen oni do visschers to bewaken . Gekomen om de armzalige visschers op een bepaalde afstand van bet vischrijk gat der sluis to houden, gekomen vooral oin, bij nachtelijke eb en vloed, bet plaatsen dier bedriegelijke netten voor de opening der sluis, waar visschen dan in benden doorzwemmen, to verhinderen . Hij leefde er alleen, heel alleen . Zijn lief, ginds uit bet blonde Vlaandcren, had hem in 't oord van droevige verlatenheid niet willen volgen . Een nude vrouw, uit een der arme visschershutjes, paste zijn huishouden op, maakte zijn inaaltijden klaar. Hij sprak geen twintig woorden met hear, gedurende cen gansche, lange clag . Hij sprak flog minder met de arglistige, hongerige visschers, die zijn geduchte bijzijn vluchtten. Hij had niets orn zich been (Ian de desolatie van de doodsche ruimte, onder de oneindige koepel der triestige luchten . De eenige afwisseling zijner eindelooze dagen was doze der cosmisehe elementen : de versehillende winden, die benden vreemd-gillende vogels meebrachten of wegjoegen, de meer of minder sterke eb en vloed, de vlucht der wolken, de dagen mist en regen, de uren zonneschijn . Zelfs de jaargetijden brachten haast geen verandering to wee- in 't uiterlijk voorkomen van die aldoor half gedrenkte, aldoor met bet zelfde vatilgroen riet en Bras bedekte, zure weiden . De lente deed er slechts zeldzame, schrale, spoedig verlepte bloempjes ontluiken, en de blanke wintersneeuw, overal elders zoo tintelendrein, smolt er dadelijk weg tot vuilnis in de triestige modder der poelen . Zijn leven was een graf . . . . Zijn leven was dat gat, dat somber gat daar onderaan de sluismuur, waardoor het wilde
DE OPZICHTER DER VISSCHERIJ .
123
water hol-kloekkloekend been en weer stroomde, been en weer met zich medesleepend de mysterieuze benden visschen, waarop dag en nacht de hongerige visschers loerden . Zij loerden op 't gat en op hem ; hij loerde op hen en op 't gat . Dat was zijn eenige, alles absorbeerende bezigheid, van lieverlede, door gewoonte en door eenzaamheid, in een vaststaand denkbeeld, in manie veranderd . Niet bet vaststaand denkbeeld van een moeilijke, to volbrengen plicht ; bet vaststaand denkbeeld van eon soort hallucinatie, die hem afschrikte en tevens aantrok ; 't zwaarmoedig leven onder de obsessie van een overweldigende nachtmerrie . Overdag voelde hij zich mat en moo, veel slapend, veel soezend, soms wren en uren achtereen doorbrengend in eon staat van halve bewusteloosheid, die alle scherpheid van gewaarwording in hem verstompte . Overdag durfden de hongerige visschers in de nabijheid der sluis met verschijnen . Maar 's nachts voelde hij ze komen , sluipen, zwerven , omheen glijden en kruipen, als sluwe wilde beesten orn bun hol. Hij voelde zich beloerd, omgeven en omringd van listige vijanden ; en in zijn vreemde geestes-aberratie wist hij sours met rneer to onderscheiden wie of ze eigenlijk beloerden en bckropen : hem of bun buit. Dan spon de vaststaande obsessie van bun duister kwaadbrouwen als bet ware een onvatbaar weefsel van knellende foltering our hem been . IJlhoofdig, onweerstaanbaar er toe gedwongen, sprong hij , midden in de nacht uit zijn bed, kleedde zich haastig half aan, outstak zijn lantaren en nam zijn gcweer, sloop hijgend van emotie naar do sluis . Huiverend ergens in een hoek verscholen, bet licht zijner lantaren verblind door een omwonden linen zak, hoorde hij bet breed geruisch van 't stroomend water in de sombere nacht. Hij luisterde, angstig, gejaagd, met wijd-opengesperde oogen in de duisternis, of hij de roovers hoorde komen . Dan rees hij in stilte weer op, kroop nit zijn schuilplaats, haalde de brandende lantaren nit de zak, maakte er 8*
124
DE OI'ZICITER DER VISSCHERIJ.
een touw aan vast, liep er sluipend mee tot midden op de sluismuur . En sidderend over de borstwering geleund, liet hij ze langs de muur been naar beneden glijden, tot voor bet somber, gapend hol der sluis . Hot troebel, wild-bobbelend water tintelde, in 't gele schijnsel der lantaren, van spattende schubbetjes goud, die bet kloekkloekend gat als een veelvraatsmond scheen nit to spuwen . Hij zwaaide met bet licht been en weer, rechts, links , voor 't gat, er boven , er in , vorschend-peilend met zijn scherpe oogen over do kabbelende, beurtelings verlichte oppervlakte, halsstarrig zoekend naar bet ergens drijvend eindje touw of kurk van een of ander arglistig verborgen net . Maar nooit kon hij lets vinden, nooit ontdekte hij iets antlers dan bet slijkkleurig, wervelend water, eerst. met bet geweld van een maalstroom nit bet gat gespuwd, van lieverlede waaiervormig zich uitbreidend en versmeltend in de stillere golven, welke naar do donkere oceaan voortgleden . Dan haalde hij de lantaren weer op, en ging ze hangen aan de overkant van de muur, (liar waar hot van heinde en verre komend water door bet, somber hot wordt . ingezwolgen . En weer vorschte, peilde, zocht hij, met no , scherpere blik bespiedend de bruisende, kolkende vloed, die langs die kant intenser scheen to ]even , rillend door al zijn ledematen telkens wanneer een stuk bout of een boomtak in zijn wilde vaart tegen de ruige wanden aanschuurde . En in de zwarte nacht over do borstwering geleund, roerloos-huiverend onder storm- of regenbuien , bleef hij daar sours nren Lang als een gehypnotiseerde vertoeven . Evenals dat breede, ruischend water, komend uit de sombere verten der lugubere street : , evenals dat kruid en die boomtakken, welke met een soort van wilde graagte in bet akelig hol verdwenen, zoo ook voelde hij zichzelf mysterious - almaebtig tot de diepte aa.ngetrokken . In hypnotische verbeelding voelde hij zich langs de muur heneden glijden, even stroomopwaarts rukken, zich oinkeeren en met . bet water clan weer meest .roomen,
DE OPZICHTER DER VISSCHERIJ .
125
eerst heerlijk langzaam als in zacht-schommelend wiegen, van lieverlede sneller, wilder, weldra in hollende vaart, ombuitelend en dwarrelend met de sombere golven, plotseling opgeslikt door 't bruisend hol, al door elkaar met visschen en met kleverige kruiden, in een onuitsprekelijke sensatie van afschuw en vreemd-sensueel genieten . Dan rilde hij tot in het diepste van zijn innerlijk wezen ; en eensklaps door een schok tot hot bewustzijn der realiteit teruggeroepen, verwijderde hij zich ijlings van de sluis en kwatn weer in zijn donker, eenzaam huisje . Uitgeput van emotie en vermoeidheid viel hij op zijn bed, en zonk er weg in een slaap vol hange en benauwde droomen, met kwellende vizies van 't geboorteland, van zijn geliefde, van zijn ouders en zijn vrienden, van allerlei geluk dat niet meer to bereiken was . . . . Op een nacht, eindelijk, een donkere stille najaarsnacht, ontwaarde hij, na zooveel eindelooze maanden vruchteloos waken en wachten, de niet twijfelachtige sporen van een net voor 't sluisgat . . . . Eerst een kort eindje touw, spartelend als een vastgehengeld vischje over de kabbelende golfjes, dan de zwelling van het water boven de overstroomde kurken, waar zich gras en kruid hadden omheen geslingerd, en eindelijk, vijf meters verder, bet tipje van de stok waarmee de fuik was opgespannen , de lange, buigzame, diep in de bodem der kreek gedrukte essche-rotting, wiens vibreerende elasticiteit ontelbare concentrische kringen over de bobbelende stroom verspreidde . Hij voelde een vreemde, onuitsprekelijke emotie . Zijn rechterhand, waarmee hij het touw der lantaren vasthield, begon eensklaps zoo heftig to beven , dat het gele schijusel over 't kolkend water scheen to dansen, terwijl zijn linkerhand, op de borstwering gelennd, zich met hakende vingers, als in een plotselinge kramp van duizeligheid, tusschen
1126
DE OPZICHTER DER VISSCHERIJ .
de met Inos begroeide kloven van de brokkelige steenen vastklampte . Een net! een net! Er stond toch eindelijk een net voor 't sluisgat! Het stond daar, vour de gapende opening, vangend in zijn nauw-sluitende mazen, de met bet diepe water meestroomende visschen ! . . . . Met een schok richtte hij zich eensklaps op, haalde de lantaren naar boven, verbtindde ze onder de linnen zak, verliet in allerijl de sluismuur . Hij had twee roeischuitjes tot zijn dienst, beide met ijzeren kettingen aan sterke houten palen vastgebonden, bet eene stroom-opwaarts, bet andere stroomafwaarts . Hot net, tijdens de vloed geplaatst, beyond zich stroom-afwaarts . Hij daalde lands die leant de helling af, maakte 't bootje los, wipte er in, vatte de riemen en Bleed weg. De stroom, zeer fel, deed hem eerst afdrijven. Door stevig roeien kloin hij tegen de vloed weer op . Hij kende zijn weg van buiten , en een heel dunne, bleeke sikkel maan, verlichtte een weinig de golven . Langzaam naderde hij bet sluisgat . Met bonzend hart en hijgcnde adem hoorde hij weldra, tusschen de doffe kadans zijner riemslagen, bet hol-kloekkloekend, ruischend-stroomend water. Hot oogenblik daarna Bleed de romp van zijn boot, een weinig zwenkcnd, tegen de punt van de essche-rotting aan . Met koortsige hand greep hij die vast . Het schnitje, door de stroom 01) Zij genomen, ging over stag . En terwijl slit gebeurde, kreeg llij, met zijn beide handen oni do rotting vastgeklainpt, eensklaps bet gruwelijk gevoel, of hij door do kracht van zijn eegen knelling in het water werd getrokken, wijl het bootje, van zijn vracht outlast, van onder hem wegkaaptc . 't Was als eon weerlicht. Met een schorre kreet liet hij do rotting los en stortte achterover in do boot, die weer in vollc vaart stroom-afwaarts dreef. Een heele tijd liet hij zich drijven, verwilderd, met hij-
DE OPZICHTMR DER
VISSCHERIJ .
127
gende mond, als vernield onder zijn gruwelijke schrik . Dan greep hij weer, met zwakke hand, de riemen vast, en richtte een weinig de wilde vaart van bet over stag afdrijvend schuitje. Wat was er gebeurd? Wat had hij gedaan? Wat wilde hij? Waar won hij been? . . . . Was bet een droom, een nachtmerrie geweest of een realiteit? . . . . Zijn oogen, wijd open van angst, staarden verwilderd in de vreemde nacht ; zijn armen, zoo zwak als die van een kind, trilden nog steeds onder de grijpende knelling van de stok ; en 't schuitje dreef schommelend of naar de zee, zonder dat hij or aan dacht bet to doen keeren en er mee naar de sluis terug to komen . . . . Een breed geruisch van golven, een wiegelend been en weer rollen van 't schuitje, deden hem plotseling beseffen dat hij de kreek verlaten had en zwalpte op de zee . Een zware zucht steeg uit zijn boezem, en zijn oogen, door tranen verduisterd, vestigden zich als 't ware smeekend op de triestige zilversikkel van de maan. Met enkele riemslagen stuurde hij bet schuitje naar de oever, wipte er uit, trok bet op 't strand . En instinctmatig, met gebogen hoofd , als een slaapwandelaar, begon hij soezeud voor zich been to loopen, in do richting van bet zuiden . . . Hij keerde naar zijn vaderland terug. Hij keerde terug, als in betoovering, naar 't weelderig, blonde Vlaanderen, daar waar de diepe wortels van ziju innerlijk wezen hem onweerstaanbaar, in almachtige verleiding weer tot zich trokken . Terug naar de golvende landouwen, naar de gouden korenvelden, naar de donkere, mysterieuze bosschen , naar de zonnige dorpjes met hun ouderwetsche witte kerkjes, naar de eenzame hutjes van loom en stroo, met schitterende bloemen in bet tuintje voor de gevel, naar de holle slingerpaadjes omgeven met bloeiende, geurende doornhagen, naar al de kleuren en de
128
DE
OPZICHTER DER VISSCHERIJ.
geuren van zijn land, naar de bekende gezichten en de familiare taal, naar al die onuitsprekelijke, zoo innig ontroerende dingen, die hij niet meer gevoeld, met meer gezien, niet meer gehoord, niet meer geroken had, rinds die droeve dag waarop hij bet bedriegelijk geluk was komen zoeken in de sombere verlatenheid der doodsche polders . . . . Zoo liep hij voort, in zijn hypnotische, zwaar-gedrukte slaapwandelaars-gang, tot aan die eenzame plek, leelijk en triestig boven al andere, waar een breed, banaal-rechtlijnig, tusschen twee steenen dijken ingesloten kanaal, zijn somber water in de zee uitstort . En, door die onverwachte hinderpaal gestremd, keerde hij zich na een oogenblik droevig-teleurgesteld-aarzelen om, en kwam dezelfde weg terug . . . . Zijn eenzame voetstappen kraakten kermend over de verbrijzelde schulpjes van bet strand ; bet reusachtig dof geruisch der nauwelijks zichtbare golven begeleidde, als met een lange, g gedrukt ekte tocht . De bleeke zware klacht, zijn triestie, manesikkel, door wolken omneveld, zond no- slechts een vage schemerglans over de dingen . Hij kwam terug bij 't schuitje, tegen welks kiel de uitstervende golfjes der branding als bet ware streelend kwamen aanlikken . Met een duw drong hij bet weer in 't water, sprong er in, vaag en liobt als cen schaduw, vatte de rienren, roeide naar de kreek terug . . . . Nog steeds vlood er de stroom met bet zelfde geweld in de richting der zee . Dof-galmend, zonder echo, klonk de rhytmische kadans der rienrslagen . Hol-bobbelend kabbelde 't somber water tegen de romp van 't schuitje aan . Een lichte stoot : de oever . Hij springt aan wal , necmt de lantaren, niaakt bet bootje vast aan een der palen , klimt op de sluismuur. Het koord in de hand laat hij de lantaren naar beneden glijden .
DE OPZICHTER DER VISSCHERIJ .
129
Daiir staat nog steeds bet net, waarvan het wild- strooin end water de kurken als een boo- duet opspannen . Hij haalt de lantaren weer op , dooft ze nit, daalt aan de overkant, bij 't tweede schuitje neer . Met een sprong is hij er in . Met een nerveuze ruk trekt hij de ketting los . En met een enkele riemslag , woest als een plotselinge aanval, stuurt liij 't bootje op het sluisgat a£ Hij staat van voren op de punt, roerloos, strak, de tanden op elkaar geklemd, 't gelaat verwrongen, do oogen in verwildering op 't somber gat . Hot schuitje vliegt, komt pijisnel in bet zog der sluis, stoot rakelings , met kort gekraak, tegen do steenen wanden aan . . . . Eon wilde slingering, een doffe plons in 't spattend water, het schuren van eon ketting mugs de muur, en 't is er door, 't komt schonimelend door de andere opening van 't gat naar huiten gezwalpt. Ruw scoot het weer aan tegen de trillende stok van de fuik, die even schudt en buigt of hij zou breken . Dan keert hot over stag, en drijft wiegelend verder door de duisternis, naar de wijde oceaan . . . . Een uur voor dageraad kwamen de arglistige visschers hun net oplichten . Hot zat zoo overladen vol dat zij er met hun zessen moesten aan halen , on dat de vracht hun bootje haast deed kenteren . Zij jubelden in stilte, met trionifante blikken op bet ingesluimerd huisje van den opzichter . - Er zit er wel zeshonderd pond in ! murmeldc een van hen . - Er is or een bij die op zichzelf alleen wel honderd pond weegt ! fluisterde een tweede . - Ja, maar er zit ook con boomstronk in ! 't is hij die zoo zwaar weegt ! riep dof een derde . - Spoedig naar huis ! naar huis ! fluisterden z 3 alien . Verre van de sluis landden zij aan, voor een der armzalige
130
DE OPZICHTER DER VISSCHERIJ .
hutjes, waar grauwe netten aan gebogen hoepels als reusachtige spinnewebben aan boomtakken hingen to drogen . Met hun zessen, druipnat, buigend onder de last van hun buit, traden zij binnen in een soort donkere schuur, waar een vrouw met een lantaren op hen wachtte. Hun vracht viel spattend op de harde leemen vloer, en gretig snelden zij er alien omheen . Maar met een kreet van afschuw deinsden zij dadelijk weer achteruit . . . . In de fuik, onder elkaar met visschen, stukken bout en kruid, zat hakend met de vingers in de mazen vastgekneld, bet lijk van de opzichter der visscherij .
B 0 L D IDOOR
GEERTRUIDA CARELSEN.
Toen ik acht jaar geleden to Berlijn kwam, hoorde ik met veel ophef vertellen van de alleraardigste feesten ten huize van den jongen Baron X von X-burg . Diners, soupers of muziekavonden, een paar maal in de week, bals en maskerades omstreeks Vastenavond . . . . Alles hoogst begeerenswaard om bij to wonen . Er word mij voorgespiegeld dat ik or wel kon geintroduceerd worden, doch ik gaf daaraan voorshands geen gevolg. In den loop van den winter ontmoette ik de Barones X von X-burg op eene voormiddagreceptie. 't Was een lange blondine, niet veel meer dan vijfentwintig jaar oud, met een fijn gezichtje, zonder veel uitdrukking, kroezig haar, waarvan zij blijkbaar veel work maakte, evenals van haar kostbaar toilet . Zij had een zachte stem, sprak met langzame gewichtigheid over kleinigheden, vervulde stipt alle conventioneele beleefdheidsvormen en gedroeg zich overigens vriendelijk, bescheiden en min of nicer geaffecteerd . Al haar bewegingen waren eenigszius bestudeerd . Ook zag men duidelijk dat zij zeer stiff geregen was . Indien Diet de geruchten van haar feesten haar naam interessant gemaakt hadden, zou ik allicht weinig op haar hebben gelet . Thans echter keek ik haar aan met de vraag in het hart : „Ben jij Du de ziel van al dat moois? Zou je als gastvrouw een beetje uit den plooi komen, wat geest en levee
132
BOLDT .
ontwikkelen ?" Want noch esprit, noch humor zag men haar aan . Een pool later trof ik haar met haar man . Doze, een jaar of zes ouder en nog iets ]anger dan zij, met vollen blonden baard en opgekrulden knevel, vertoonde den Pruisischen jonker van de sterkste en meest zelfgenoegzame snort . Zijn militaire houding duidde den reserve-luitenant nan ; en in „Schneidigkeit" deed hij bij de wapenbroeders in actieven dienst niet onder . Zijn stem had dikwijls moeite zich binnen de grenzen van den salontoon to houden, hij voorbeeld toen hi,, de aanwezigen rondziende, vroeg : „Eeht u gehoord dat Boldi eergisteren op bet kunstenaarsbal een Circassisch costuum heeft gedragen? - Schulze, de schilder, had er mij een bezorgd voor duizend Mark." Eene der dames zeide, er iets van in de courant gezien to hebben, - ,natuurlijk zonder naam er bij, maar met eene aardige toespeling op de Circassische vrouwen, waarvan bet altijd beet dat ze de mooiste van de heele wereld zijn !" „Ik durf gerust zeggen dat Boldi de mooiste van alle nanwezigen was," zei haar man, schijnbaar alleen tegen zijn buurvrouw, maar zbo dat ieder bet kon hooren . ,Er waren wel een paar dozijn schilders die wenschten haar in dat costuum to portretteeren . Maar op dat punt ben ik een Turk . Neen, dat kan je niet zoo aan den eersteu den besten permitteeren ! Als Liebermann hot nn eens vroeg, of Lenbach, dan zou ik er misschien over denken ." Intussehen ondervrneg men Boldi over de bijzonderheden van haar costuum, waarop zij met de rneeste nauwkeurigheid antwoordde . Allen waren hot eens, dat dit haar „r e i z e n d" moest hebben gestaan . ,,En wat moot men doen als men zoo'n Circassische japon aanheeft?" vroeg een bakvisch, profiteerend van bet voorrecht nog buiten de eischen der conversatiefrasen to staan . „Doer? Niets!" haastte zich haar moeder to verzekeren . ,,Coquetteeren !" antwoordde iemand glimlachend . Maar de
BOLDI.
133
gastvrouw liet daar dadelijk op vol-en : „Neen, Boldi coquetteert met !" Doch bet kind liet zich met afschrikken . „Moot men dan ook Circassisch spreken?" vroeg zij verder . ,,Gelukkig niet," antwoordde Boldi, nit den grond van haar gemoed . Zoo vaak zij er gelegenheid toe vond, sloeg zij even de oogen naar haar man op . Zij keek hem blijkbaar naar do oogen, ook toen zij over de costumes van hot bedoelde bal bleef praten, terwijl hij in een politick gesprek gemengd werd . Men had bet over de agrarische toestanden, over de treurige finantieele positie van de meeste grondbezitters ten oosten van do Elbe . Men verweet de industrie dat zij den landbouw onderdrukt door de arbeiders van bet platteland naar de steden to lokken, en de liberale parlementsleden dat zij de industrie bevoordeelen ten koste van den landbouw . En daar niemand aanwezig was, die de keerzijde der zaak vertegenwoordigde, zoo werd de schuld, die de grootgrondbezitters zelf aan do verwarring hebben, eenvoudig niet mee in rekening gebracht . ,,A propos, X-burg!" zei iemand, is bet waar dat jij ook bezig bent je in de poli .tieke literatuur to lanceeren ?" ,,In bet A d e l s b l a t t ?" vroeg een ander nieuwsgierig. ,,In de K r e u z z e i t u n g ?" mecnde een derde . ,,Neen, hebt u met de brochure over „J o de n rn a n o e uv r e s" gelezen ? En is die niet, onderteekend met eon 0? Er is mij verteld dat onze vriend Otto, Freiherr X von X-burg daaraan niet vreemd is . . . ." „Wel feudaal! kerel , is dat jouw work? Dat is weerga'sch goed geschreven . Ik maak je miin compliment!" Door doze laatste betuigingen, nit den mond van een invloedrijk man, achtte Baron Otto zich genoeg gedekt om voor zijn auteurschap nit to komen . Althans, hij glimlachte met een kleine buiging. „Zeker," zei een zijner vrienden, „hot is een heel handige
134
BOLnrL
greep, de indringendheid van dat volkje maar eens statistisch aan to toonen . De cijfers liegen niet ; en op die manier leeren de lui rnisschien eindelijk eens inzien, welke gevaren er dreigen door bull onverschilligheid tegenover de jodenintriges . In onze streek is het dan erg en erg ." ,,En in onze provincie met to vergeten !" zei een ander . ,,In ieder gaatje weet zich tegenwoordig een jood to vestigen : drijft bet eerste jaar handel in huiden en beentjes, heeft bet volgende een soort van bazaar, doet onderzoek naar alle verhoudingen in den omtrek, weet precies wie er geld noodig heeft, richt met behulp van zijn vroegeren patroon een hypotheekbank op ; en ]let duurt niet lang of . . . . enfin, zooals u het volkomen juist beschrijft!" Baron Otto keek heel vroolijk en beantwoordde met opgewektheid allerhande vragen, die men hem now over dit onderwerp deed . Daarna keerde hij zich weer tot de darneshelft van den cirkel, roemde eene zangeres, die hij alien aanbeval to gaan hooren, nam afscheid van bet gezelschap en commandeerde toen : ,Kom Boldi !" En Boldi, die reeds, zoodra hij opstond, zijn afscheidnemend voorbeelcl gevolgd was, gehoorzaamde hem met gratie . Ofschoon doze menschen mij met genoeg aantrokken om persoonlijk hunne kennismaking to zoeken, en hunne feesten weinig verlokkends voor mij hadden, prikkelden zij nu toch mijne belangstelling, en won ik graag het fijne omtrent lien weten . Gelukkig ontbrak bet, in de kringen , waarin ik verkeerde, niet aan dames die dat fijne wel wisten en ook niet ongenegen waren om bet in een rustig uurtje to vertellen . En zoo kwam ik achter bet volgende . De meisjesnaam van Barones Boldi was heel burgerlijk Leopoldine Braun . En met uit den beschaafden, ontwikkelden burgerstand was zij afkomstig, - bare afstamming was zoo obscuur, dat omtrent hare ouders niemand ooit lets gehoord had .
BOLDI.
135
Op haar achttiende Par stood zij in een winkel in de Friedrichstrasse handschoenen en dassen to verkoopen . Toen was op een mooien dag de jonge Baron Otto, destijds nog gardeluitenant, bij Mevrouw von M ., eene vriendin zijner moeder gekomen en had doze in 't vertrouwen genomen over zijne huwelijksplannen . Hij wenschte Boldi Braun to trouwen . Maar aangezien hij de eenige zoon was op X-burg, en zijn moeder zeer strong en zeer hoog in haar wapen ; en hij, sinds zijn vaders dood, door bijzondere beschikkingen finantieel grootendeels van haar afhankelijk ; zoo zag hij er heel erg tegen op , haar zijn geheim mede to deelen . Hot eenig rnogelijke middel om hare ergernis to broken zou kunnen zijn, meende hij, dat Mevrouw von M . bet meisje een pons Lang bij zich in huis Darn - bij wijze van gezelschapsdame, maar hij zou graag ruim alles voor haar betalen - en dat hot dan zoo heeten dat hij in die qualiteit met haar kennis had gemaakt. Mevrouw von M . kon haar dan keuren, getuigenis over haar afleggen, en onderwijl haar nog een en ander bijbrengen, wat zij voor haar toekomstige positie noodig had. De oude dame was met doze confidentie Diet bjj7onder ingenomen geweest . Na eenig zwijgen had zij ernstig gevraagd : ,,En alles werkelijk in eer en deugd ?" ,,In eer en deugd" had Otto geantwoord . Toen had Mevrouw von M . hem toegestaan den volgenden dag bet meisje to komen vertoonen ; en veertien dagen later was Boldi bij haar als huisgenoote geetablisseerd . Spoedig bleek bet dat hot jonge frissche schepseltje als hulp in de huishouding niet to versmaden was : flunk en handig alles uitvoerde wat zij begreep to kunnen en to mogen doen . Ook ving zij met grooten tact alle wenken omtrent manieren en spreekwijzen op en corrigeerde zij zich zelve in dit opzicht dagelijks, zonder dat hot noodig was haar met ronde woorden lets to zeggen . En wat haar karakter betrof,
136
BOLDI .
Mevronw von 111 . zelve hield weldra veel vau hair wegens hare zaclitheid en lieftaligheid en vond dus Otto's liefde volstrekt niet onbegrijpelijk . Moor om, volgens zijn verlangen, haar horizon wat uit to breiden , haar geest to ontwikkelen , haar belangstelling to wekken voor meer dan de allernaastbij liggende ding en , - daar zag zij geen leans op . Daarvoor had Boldi blijkbaar de capaciteiten niet . Alleen bij hetgeen zij zag, en onmiddelijk had na to doers, lion zij hare oplettendheid houden ; de rest vloog haar voorbij of hot eene oor in en hot andere weer nit . Een poging om haar lessen to doen nemen bij eene onderwijzeres, bad heelenraal schipbrcuk geleden . De duitsche leerplicht had haar als kind bij tijds hot lezen, schrijven en spellen van haar moedertaal bijgebracht ; voor alles wat daarboven -in ,, , scheen haar volwassen schedel ontoegankeli,jk, en zij had er ook in 't minst geen plezier of ambitie in . Toen Mevrouw von M . aan Baron Otto hare bovindingen omtrent hnnne beschermelinge meedeelde, verzuimde zij niet, deze laatste bijzonderheid als eon bezwaa .r to noemen . Zooals zij verwacht had, telde hij bet zeer licht . En ook toen zij bet meisje zelf er op zekeren dag over aansprak en de onaangename gevolgen onder 't oog bracht (lie bet later voor haar zou kunnen hebben, had de aaustaande barones met tranen in do stern geantwoord : ,,Ja ., dat is niet anders . Als Otto mij lieflreeftt, moot hij mij maar nemen zooals ik hen ." En Otto had haar lief ; en hij trouwde haar in alle oer en deugd, ondanks zijne moeder . 11Iet deze had hij een heelen strijd to voeren gehad . Eerst een tocht naar bet ouderlijk huffs, waarvan hij onverriclrter zake was terug gekomen . Daarna een correspondentie, die hem hoe langer hoe sterker tot tegenstand prikkelde . Eindelijk een compromis, in zooverre als de moeder zijne rechten als meerderjarig man erkende, maar weigerde met Boldi in contact to komen . Kort daarop had zij een reis naar bet Zuiden
BOLDI .
137
ondernomen ; en in hare afwezigheid had bet huwelijk plants gehad, van Mevrouw von M's huis uit. Otto wist dat deze stap hem noodzaakte, vooraf zijn ontslag to nemen uit den dienst . Naar den gewoneu loop der dingen, had hij zich, bet voorbeeld zjner standgenooten volgend, als reserve-officier naar bet erfeigendom zijner vaderen terug moeten trekken, en zich op den landbouw toeleggen . Doch daartoe diende hij, wegens zijn rnoeders onverbiddelijkheid, zijn tijd of to wachten . Om to beginnen vestigde hij zijn jonge huishouden to Berlijn, en leefde, van den hoogen boom af, van bet geld dat de oude barones hem voorloopig had toegestaan . Zoodra doze van haar reis terug was, nani hij een kort besluit en waagde bet, zonder voorafgaande aankondiging, met zijne vrouw naar haar toe to gaan . Door haar dadelijk voor bet fait accompli hunner gezamenlijke verschijning to stellen, hoopte hij eon doorhakking van den knoop to bewerken . Eensdeels rekende hij een beetje op de macht van Boldi's liefelijklreid ; anderdeels op zijn moeders afkeer van schandaal en scenes, die haar dwingen zou haar fatsoen to houden in afwachting van eene werkelijke verzoening . En dan : zijn moeder had hem immers noodig om de landerijen to besturen . Wel was zij eene energieke vrouw, die gedurende zijn minderjarigheid de teugels flink in handen bad gehouden ; maar alles was or op berekend dat dit slechts eon interimstoestand zou wezen en dat hij, ter rechter ure, als landheer zon optreden . Doch hij vergiste zich in bet karaktcr van de trotsche edelvrouw. Vertoornd over de onaangename verrassing, die zij geene gelegenheid had to ontwijken, had zij nochtans de tegenwoordigheid van geest om cone houding aan to nemen, die haar tot meesteres van den toestand maakte . Zij behield volkomen hare waardigheid ; en blijkbaar geheel op de hoogee, koos zij een der scherpste wapenen, waarnaar zij onder de gegevene omstandigheden had kunnen grijpen : zij sprak het jonge paar aan in bet Fransch . Daar zij zich dikwijls tegenover Otto van eene vreemde II . 9
138
BOLDI .
taal bediende, zoo wilde hij zich aanvankelijk de hatelijkheid barer bedoeling nog ontveinzen . Maar toen zjj voortging en Boldi angstig naar hem opkeek, moest bet hooge woord er wel uitkomen ,,Moeder, Leopoldine verstaat geen Fransch ." Toen klonk, kort en streng : „Raison d e plus pour n e pas me forcer de la recevoir chez moi ." Met een knikje, heel beleefd, maar heel nit de hoogte, had zij Boldi een stoel aangewezen, en was voortgegaan, altijd in bet Fransch, met Otto den toestand to bespreken . Over bet verdriet, dat hij haar had aangedaan, verklaarde zij verder geen woord to willen wisselen, maar den staat van zaken alleen nit een materieel standpunt to willen behandelen . Zob en zooveel 's jaars - een mooie som - zou hem toegestaan worden . Voorts zou voor hem persoonlijk hare deur altijd openstaan ; bet zou haar zelfs lief zijn als hij een paar maal in bet jaar overkwam om aan sommige beredderingen to helpen ; rnaar zij raadde hem aan, nooit weer zijne vrouw mee to brengen, daar zij besloten was, deze een vol-end maal, op nog krassere manier dan thans, to negeeren . Daarop werd de huisknecht gescheld om een en ander voor to dienen ; 't geen tot dezen gezegd werd was bet eenige wat ook Boldi verstond. Na afloop van een korten tusschenmaaltijd reed bet echtpaar zoo spoedig mogelijk terug naar bet naaste station. De Boldi aangedane vernedering maakte Otto dubbel weerbarstig jegens zijne moeder . Hij zei -- en meende bet ook op dat oogenblik - dat bet hem Diet kon schelen al zag hij haar nooit terug . En alleen de overweging dat zijn belang er mee gemoeid kon zijn, drong hem er toe, omstreeks Nieuwjaar eenige dagen alleen op X-burg to gaan doorbrengen . Hij bleef to Berlijn wonen en wijdde zich, om to beginnen, aan Boldi's amusement. Hij Dam haar mee naar alle publieke vermakelijkheden, die binnen bet bereik van haar genoegen vielen ; en zijn genoegen was to pronken met zijn mooie,
BOLDT .
139
elegante vrouwtje . De menschen moesten zien - en ze mochten hot aan zijne moeder vertellen - dat hij zich do vrouw, die hij gekozen had, niet schaamde . Hij leerde haar hoe zij zich to gedragen had als Bast en als gastvrouw, dresseerde haar op honderd klcinigheden, en legde werkelijk eer met haar in . De omstanders wisten niet hoe hij haar alles instampte, hoe zij geen vinger in de asch dorst steken zonder zijn instructie ; en de schuchterheid, waarmee zij ontweek eene mooning uit to spreken over dingen waar zij geen begrip van had, kwam ten goede aan den beschaafden indruk, dien zij maakte. Otto's oude vrienden kwamen graag bij hem aan huis ; en ook de meeste dames uit dien kring zetten zich wat vroeger of later been over bet feit dat z ijne vrouw „gar k e i n e G e b o r e n e" was . Zij was zacht, hinderde niemand, had geene pretenties ; en overigens amuseerde men zich kostelijk bij lien, ontmoette elkander op een onzijdig terrein en liet zich bet vette der aarde, dat er werd opgedischt, goed smaken . Half nit overmoed, half omdat hij niets anders to doen had, gaf Otto voor deze leefwijze sinds lang veel meer geld uit dan hij eigenlijk kon . Het jaargeld, dat zijne moeder hem toestond, werd verre overschreden ; een verzoek om verhooging werd niet toegestaan . Uit baloorigheid was hij begonnen geld op to Demon ; en teen eene finantieele operatie, waarin hij zich verwikkelde, slecht uitviel, wierp hij do schuld geheel op den bankier, die hem daarbij behulpzaam was geEn deze omstandigheid weest. Doze nu was eon Jood . maakte den baron eensklaps tot cen der heftigste antisemiten . Terwijl hij voortging op eigen houtje to speculeeren - zonder Jodenhulp, zooals hij verzekerde - kwam hij op bet denkbeeld cone statistiek op to maken over Joodsch kapitalisme in de Pruisische Staten . En aan de uitvoering van die gedachte zette hij zich met voile kracht . Dit was niet alleen eene veiligheidsklep voor zijn stemming, maar ook een kolfje naar zijn hand . Hot deed hem werkelijk goed, eindelijk weer 9*
140
BOLDI .
eens een arbeid to hebben, die de inspanning van zijne geheele intelligentie eischte . En omdat hij er zich met hart en ziel op toelei, volbracht hij zijn work juist en nauwkeurig . Tegen de cijfers was niets in to brengen ; de groepeering getuigde van groote handigheid ; over de strekking der in puntigen stijl geschreven kantteekeningen mocht men bet oneens zijn, maar de puntigheid toonde een scherp oordeel en een flinke pen. Op die wijze kwam de brochure tot stand, waarvan de auteur zich met eene enkele 0 . bad aangeduid en die hem onverwachts zekeren literairen roem aanbracht . Sinds eenigen tijd hadden de kennissen zich verbaasd over de hooge vlucht, then de ,Ge s e l l i gk e i t" bij de X-burgs nam. Deze en gene had voorspeld dat ze dit spelletje niet lang zouden kunnen volhouden . In een waas van treurigheid op Boldi's vroeger onbezorgd gezichtje en jets schreeuwerigs en blufferigs in Otto's optreden, zagen ze zoovele bewijzen to meer voor hunne vermoedens . Sommige habitues trokken zich uit de conversatie terug . Men begon Boldi to beklagen omdat zij geen kinderen had : die zouden hen van zelf tot een rustiger huiselijk leven brengen ; en vooral de verschijning van een stambouder zou misschien de oude barones vermurwen . Er begou zich een medelijden met hen to openbaren, dat niet gunstig was voor de vermeerdering van hun aanzien, - toen plotseling de bewuste brochure Otto als een man van zekere capiciteiten ter sprake bracht. Zoo stonden de zaken tijdens mijne ontmoeting met bet echtpaar . In bet volgende seizoen gaven zij geen partijen meer . ledereen begreep stilzwijgend dat hunne middelen uitgeput waren, en men viel hen niet lastig. Ook was men volstrekt niet verwonderd, to vernemen dat zij hunne mooie woning gingen verlaten . Maar wel ontstond er eenige nieuwsgierigheid naar wat ze nu verder zouden beginnen .
BOLDI.
141
De opgang van Otto's geschriftje had hem zekeren naam bezorgd, maar niet genoeg om er geld uit to slaan . Een poging om bij de redactie van een antisemitisch blad geplaatst to worden, stuitte of op de onmogelijke verhouding tusschen de hooge eischen die hij stelde en zijn volslagen gemis aan journalistische routine . Hadden er toevallig Rijksdagverkiezingen voor de deur gestaan, dan was het allicht gelukt, hem op grond van zijn brochure als antisemitisch candidaat op den voorgrond to brengen ; en er zouden wel vrienden geweest zijn, die een man van zijn rang daarbij hielpen . Maar de verkiezingen hadden pas het vorige jaar plaats gehad en nu diende hij zich zelf to redden . Weldra word bet bekend dat Boldi in den omtrek van de Pots d a m e r S t r a s s e een pension zou beginnen . Met de mooie meubelen, die zij bezaten, zou dat een pension van den eersten rang worden, 's zomers en 's winters geopend . De verhuizing had plaats ; alle kennissen werden verzocht de zaak to recommandeeren . Do onderneming stond heelemaal op Boldi's naam : Mevrouw de Barones X von X-burg. Haar eerste gasten wares een paar adel6ke families, die de wintermaanden in de stad wenschten door to brengen ; en gaandeweg kwamen er nog eenige anderen . Otto was sinds de verhuizing a.fwezig. Slechts eenmaal, omstreeks Kerstmis, was hij voor een paar dagen to voorschijn gekomen, had met zijn vrouw op straat geloopen, heel joviaal met de pensionnaires gepraat en gescherst, veel drukte van boodschappen en aanloop gehad en zich daarna weer uit de voeten gemaakt . De huisgenooten hadden zich wel verbaasd over doze plotselinge verschijning, maar in elk geval kennen opmerken dat tusschen de echtgenooten eene goede verstandhouding bestond . 't Was in die dagen dat ik Boldi nader leerde kennen . Ik kwam iemand bezoeken, die tijdelijk bij haar woonde,
142
BOLDI .
waar niet thuis was ; zij ontving mij en schreef bet adres op dat ik noodig had . Zij maakte flog nagenoeg denzelfden indruk als de eerste maal ; doch nu ik zooveel omtrent haar wist, keek ik haar net een geheel anderen blik aan . De fletsheid van haar wezen, (lie mij toen verbaasde, omdat ik aan den artistieken toon van hare feesten dacht, verbaasde mij volstrekt niet meer sinds ik vernomen had welk een passieve rol zij daarbij speelde . Zij was nog mooi, door hare zachte trekken en haar lieven oogopslag ; doch men kon zien dat zij hard werkte en aan iets antlers had to denken dan haar eigen kapsel en toilet . Flet waas van affectatie dat mij weleer onaangenaam had aangedaan, vond ik rru erg begrijpelijk en daardoor vergeeflijk in iemand, die hare verfijning zoo van buiten of had moeten opgeplakt krijgen. ,,Dank u," zei ik, nadat zij mij had geholpen . En, om haar lets vriendelijks to zeggeu : ,Een mooi ruim uitzicht hebt u hier!" „Ja, niet waar, voor een pension juist geschikt . De twee voorkamers heb ik ook good verhunrd voor vijf maanden, en nog een achterkamer voor Brie maanden ; ieder 160 Mark per rnaand met vol pension, behalve wijn en bier natuurlijk . Niet waar, met de fijne meubelen die ik bob, kan ik dat best vragen, vindt u Diet? - tifiacht, ik won u wel graag de kaaners cens vertoonen, 't kon zijn dat u mijn pension aan Hollanders koudt recornmandeeren . Hollanders zijn rijk, is bet niet? En goede menschen, is het niet? 't Gekke is dat ik hun teal niet versta . Maar misschien spreken ze wel Duitsch, net als u?" 1k verzekerde haar dat dit in den regel geen bezwaar zou zijn . ,,Ja," gin- ze voort, terwijl we de rondo deden door de keurig onderhouden kamers, waar zij in 't voorbijgaan of en toe eeu stofje afveegde of een kleedje rechttrok . „Die vreemde talon . dat 's con plaag voor een mensch . Verleden week had
BOLDI .
143
ik nog een Engelschman kunnen krijgen, een heel netten man, als ik hem maar verstaan had . We probeerden zoo'n beetje, en ik greep al een potloodje, en schreef in cijfers 160 Mark ; maar toen schreef hij er wat in het Engelsch onder en daarmee waren we nog even ver . En toen trok hij de schouders op, en groette heel beleefd en nam zijn hoed op en ging weer heen . Och, je kunt het den man met kwalijk Ilemen dat hij zich niet in zoo'n toren van Babel begeven wou. Maar waarom spreken alle menschen ook niet gewoon je moedertaal !" Ik stemde toe dat vreemdelingen, die op reis gaan, verstandig doen met eerst de taal van 't land to leeren, waar zij heenwillen . Wij waren nu in haar „Berliner Zimmer" aangekomen, de eenrainige doorgang van de voor- naar de achterhelft van de woning, die, zooals in de meeste pensions, voor eetzaal werd gebruikt. De groote tafel, het soliede buffet met kostbaar porselein, het heele overige ameublement was eigenlijk to wool voor het tegenwoordig gebruik . ,,Eergisteren hebben ze mij twee blauwe bordjes gebroken . Is het niet jammer? Wat zal je er aan doen? Je kan er toch niet extra voor laten betalen ?" Ik gaf haar in bedenking, voor dagelijksch gebruik een grover servies aan to schaffen . ,,Ja, . . . . daar zou wel lets voor zijn . Maar dit heb ik en dat moest ik eerst weer koopen . En ik moot zuinig zijn. ledere Mark is er 66n! . . . . Zoo als gezegd, u wilt aan mij denken en uw best doen, mij gasten to sturen? Want als je eenmaal pension houdt, moeten alle kamers altijd vol zijn, anders kom je niet rond !" Zij zuchtte even toen zij mij ,Adieu!" zei . Werkelijk had ik het genoegen haar gaandeweg eenige gasten to kunnen bezorgen, die allen zeer tevreden waren over kamers, kost en behandeling .
144
BOLDI .
„ Wat is die Barones eigenlijk voor een niensch?" vroeg mij cone landgenoote na een paar woken bij haar doorgebracht to hebben . ,Naar onzen maatstaf is 't niet heelemaal een dame ; maar in den vreemde kan je je zoo licht vergissen !" Ik vertelde haar wat ik wist, en nu roemde zij den ijver en de nauwgezetheid, waarmeedejonge ,Pen sionsmutter" zich van hare nieuwe, lang niet gemakkelijke plichten kweet . ,,Zij loopt alles zelve na, - meer dan noodig, zou ik zeggen . En mijnheer de Baron, waar zit die?" Hierop wist ik toen zelve niet to antwoorden . Kort daarna vernam ik dat mijnheer de Baron hoog en droop, op X-burg zat. Naarmate hij inzag dat to Berlijn zijn boeltje finantieel op barsten stond, was de buitenman weer in hem wakker geworden . Hij begreep dat bet niet langer aanging, met speculeeren en spelen een wanhopigen strijd tegen do handtastelijke werkelijkhcid vol to houden, en schreef aan zijne moeder of bet niet betcr was dat hij nu zelf ook op bet goed kwam wonen en haar in den landbonw behulpzaam was . De oude opzichter mocst zoetjes aan gepensioneerd worden ; hij wou diens werk overnenien onder haar oppertoezicht . De oude dame, die allicht doze cleemoedige toenadering wet had zien aankon)cn en or zich op voorbereid had, autwoordde dat zij die schikking goedvond, units hij . . . . Boldi niet meebraeht . Op dat punt bleef zij onwrikbaar . Boldi met meebrengen ! . . . . Het werd hem duidelijk dot zijne moeder bet er op toe won leggen, hem to dwingen van Maar dat zou zij toch niet gedaan Boldi to scheiden . krijgen . . . . 't Was een moeielijk dilemma, rnnar er bleef met veel keus over. Hi,j zegende de reeds vroeger genomen voorzorg, den inboedel op Boldi's naa .m to hebben gezet, en zoo kwam bet dat Boldi alleen het pension opende, terwijl hij aan zijne moeder ineldde dat hij de voorwaarde aannam . Beiden zou-
BOLDI .
145
den zij nu trachten geld to verdienen, zij in de stad, hij buiten . Af en toe zou hij haar bezoeken . En zoo zouden ze geduld hebben tot er allicht, op de eene of andere wijze, betere tijden zouden aanbreken . Op die manier hidden zij het een jaar of Brie vol . Wat Otto op X-burg uitvoerdde, daarnaar kraaiden de hanen to Berlijn niet. Maar zoodra hij in stad was, sloeg hij altijd een ridderlijk figuur . Hij bleef zorg voor zijn uiterlijk dragen ; en zoo vaak hij zich in bet pension aan de zijde van zijn vrouw vertoonde, deed zijn geheele optreden bet respect der aanwezige gasten voor do geheele inrichting aanmerkelijk stijgen . Meer no,(, dan door de hanen en patrijzen, die hij in den jaclittijd en de vruchtcn, die hij in den zomer mid, bracht hij door zijn eigen presentie Boldi's huis voordeel aan . \Vat here vooral behoedde oni to worden wat de Berlijuers eon „ Wo 11 o n ke 1" noemen, was zijde positie in den ,Bun d der L a n d w i r t h e ." Kon hij vooralsnog de agr arische partij niet vertegenwoordigen in den Ilijksdag, zoo voerde hij vast eon hoog woord in die hoe langer hoe nicer aanzwellende Vereeniging van Grondbezitters, die met alle kracht eon phalanx traclrt to vormen tegen de moderne machten van Beurs en Industrie. Hij was eon van hart beste sprekers . Zoo vaak de „B u n d" to Berlijn vergaderde , hield hij cone redevoering, die Monk ale een klok en in alle couranten word overgenomen . Hij wilt vorrn to geven aan do gevoelens die do meerderheid der ,Bdndler" bezielden : hun wrevel over de nadeelige landbouwverhoudingeu, hun verlangen om die door inkomende rechten op natalurproducten to verbeteren, hun wrok tigen de bezitters van beweeglijk kapitaal, zegge in hoofdzaak de Joden . Het zwakke punt van de Vereeniging : dat zij voorgeeft voor de belangen van den landbouw op to komen ell eigenlijk alleen (lie van de landbezitters op hot oog heeft, terwijl zij de landbouwende arbeidersbevolking eer
146
BOLDI .
wil onderdrukken dan omhoog helpen, - die zwakke zijde wist hij steeds handig to omsluieren . Kortom, ieder jaar na de Algemeene Vergadering wandelde hij door de Rijkshoofdstad als een man van zekere beteekenis, die wel de zaken niet bijzonder veel vooruit hielp, maar door zijn aplomb de oogen trok . De vraag was nu maar of de partij, wier zaak hij zoo ijverig bepleitte, hem op een mooien dag eens aan een baantje zou weten to helpen, dat hem zelf weer beter op de been bracht . En wat Boldi betrof, was bet' de vraag, of dat tijdig zou gebeuren : eer of zij , of haar pension, of wel beiden to gronde gingen . Want wie haar aankeek, zag dat zij zich overwerkte ; en nochtans ging zij, met al haar moeite, sinds eenigen tijd finantieel meer achter- dan vooruit. Ondanks hare huishoudelijke bekwaamheden en de voile toewijding aan haar nieuw beroep, was zij er de vrouw niet haar our met een pension fortuin to maken . Bij haar groote zorg voor kleinigheden, miste zij een overzicht over bet geheel ; haar blik was to bekrompen om Lang genoeg vooruit to denken . De hoel versleet veel gauwer dan in een gewoon huishouden, zonder dat zij op de noodige vernieuwing had gerekend. Aan den anderen kant gaf zij den dikwijls veeleischenden pensionnaires al wat deze boven afspraak en billijkheid verlangden, en oogstte daarvoor weinig dank in . Zij begon achterdochtig to worden : rneende op to merken dat de huisgenooten op haar neerzagen . En dat kon zij niet dulden . Zij zag er sleclit uit, had sours zenuwhoofdpijn en soms rhumatiek . Zij kon niet meer, als in . den beginne, vroeg opstaan : zij moest veel overlaten aan de meiden, waardoor allerlei in de war liep . De menschen begonnen to klagen dat zij bet niet zoo goed meer hadden als in den beginne . „Pen s i o n s mutter" allerlei fouten Men begon in de arme to vinden , die vroeger niemand opgemerkt had . Men beweerde dat zij vervelend was : erg prikkelbaar en lastig . Werkelijk
BOLDI.
147
Teed haar humeur onder lien toestand ; haar beste eigenschap haar zachtheid , die weleer alles goed maakte - dreigde er onder verloren to gaan . . . . Een desperate maatregel was : dat zij zich op een mooien of liever leelijken - dag associeerde met zekere Fraulein von W. Zij had zich namelijk in 't hoofd gezet dat een pension alleen kon bloeien als er Amerikanen opgenomen werden, en dat zij die niet hebben kon wegens de taal . Daarom zocht zij iemand als deelgenoote, die het Engelsch machtig was . Maar dit deelgenootschap was niet vooruit precies vastgesteld ; en de persoon in questie maakte misbruik van het overwicht, dat haar beetje taalkennis haar gaf . Zij onderhandelde met de huisgenooten achter Boldi's rug om en over Boldi's hoofd been , zoodat de arme ziel gaandeweg niets meer in to brengen had. Voor haar man had zij zich zoo lang mogelijk good gehouden . IIem verborg zij haar verdriet evenzeer als hare lichaamspijnen . Doch toen hij eens onverwachts overkwam en haar midden op den dag to bed vond liggen, en een onderzoek instelde naar do bestaande verhoudinger_, - teen moest zij wel met alles voor den dag komen . Eerst was hij boos dat zij, zonder hem to raadplegen, een vreemde in huis had gehaald on haastte zich, met eenige geldelijke offers, de associatie weder to ontbinden . Daarna be-on hij to rekenen en beyond dat de wijste partij zon zijn bet standje to verkoopen, om met no ,, erger in verwarringen to raken . En eindelijk had hij medelijden met de arme Boldi, troostte haar, trachtte haar op to beuren en beloofde haar een vast maandgeld, waarvan zij in een goedkoope buurt, in een woning van een kamer met een keukentje, stil zou kunnen leven . Zij slaagden er in, bet geheele pension over to doen, nadat Boldi er met zorg de weinige meubelen nit had gezocht die zij wonschte to houden : de eersten, waarmee zij hun huishouden opgezet hadden, plus het noodige huisraad,
148
BOLnr .
Ook de kleine woning was gevonden, - juist geschikt naar haar zin . Weinigeischend als zij was, roemde zij zelfs het uitzicht, op een binnenplaats met een handvol green . Het eenige bezwaar was dat er wandgedierten waren . De eigenaar van 't huis had dit eerlijk erkend, maar beweerde dat die slechts in de meubelen van de tegenwoordige huurders zaten . Hij zou een kamerjager laten komen om ze to verdrij ven . „'t Zal een drukke dag zijn, de eerste October," voegde zij or bij, toen zij mij een en ander vertelde . „'t Zal een volte zijn daar in die kleine woning . 's Morgens voor tienen moet ik verhuizen, anders kan ik geen wagen krijgen , en eerst 's avonds verhuizen de tegenwoordige bewoners ." ,,En wanneer verhuizen dan de wandgedierten?" vroeg ik, in mijn schrik dat zij doze vergeten mocht hebben . ,,Ja, dat zal later maar eens moeten gebeuren . 'k Had wel Rover gehad dat zij weggemaakt waren voordat ik er introk ; maar, ziet u, ik heb niet veel recht van spreken, omdat de huur juist wegens de wandgedierten zoo laag is gesteld . . . ." 't Was blijkbaar een rust voor Boldi, toen zij good en wel in haar bescheiden woningje geetablisseerd was . De eerste mail dat ik haar daar vond, aan een netjes opgeruimd tafeltje, vlak tegen 't venster, tusschen con kanariekooi en een paar bloempotten en bezig met een boot tapisseriewerk, - kreeg ik dadelijk hot gevoel, dat dit nu eigenlijk hot milieu was , waarin Boldi thuis hoorde . Op mijn vraag wat zij daar maakte, kreeg ik de mededeeling : dat zij zich bij een handwerkenwiukel had aangemeld om work . Als heel jong meisje had zij dozen arbeid gedaan en kon er vlug mee terecht . Zoo kon zij , als 't een beetje vlotte, bijna een Mark daags verdienen . Hot was haar een voldoening, haar man zoo weinig mogelijk to kosten . Hot ergerde m ij , dat van al de menschen, die in den rijken
BOLDI .
149
tijd bij haar aan huis gekomen waren, thans haast niemand naar haar omkeek . Slechts Eene familie, die bet zelve niet breed had, hield, tusschen alle bedrijven door, trouw de vriendschap met haar aan . Boldi zelve scheen zich dit weinig aan to trekken . Zij verlangde niet terug naar den omgang met lieden, tusschen wie zij zich nooit volkomen op haar gemak had gevoeld . „Zij vonden mij alleen maar aardig om mijn man to pleizieren, zoolang als hij rijk was," liet zij zich eens ontvallen . En een andermaal : „Als mijn man er niet zoo op gesteld was geweest, zou ik toen nooit zooveel geld hebben uitgegeven voor allerhande pronk en praal . Hot begrootte mij dikwijls . . . . Vooral toen ik be-yon to merken dat er gauw een eind aan zou komen . Maar ik had daar geen verstand van . Eigenlijk is er zoo heel weinig waarvan ik verstand heb ! Alleen van dit soort van work ,71 betuigde zij , haar naald in de lucht houdende, ,,en daarom doe ik bet zoo graag !" Een andermaal dat ik haar opzocht, verwachtte zij 's avonds haar man . Zij had alles voor zijn komst in orde gebracht, en zich met zorg gekleed om er zooveel mogelijk uit to zien als vroeger . ,,Doze maand heb ik vijfentwintig Mark verdiend, en nu wou ik hem zoo graag daarvan trakteeren," zei zij, en opende haar etenskast, waarin eon flesch stond en eon worst en versche broodjes en wat zij hem verder als avondeten hoopte voor to zetten . Doorgaans ging hij met haar uit, in een restaurant soupeeren ; maar ditmaal hoopte zij dat hij bij haar zou willen blijven en zich door haar laten bedienen : dat was veel gezelliger . . . . Doch voor 't geval dat hij liever nit wou . lag- op een stool alles voor de hand om dadelijk klaar to kunnen zijn : haar hoed, haar manteltje, haar laatste paar glare handschoenen en een zakdoek met een ,f r e i h e r r l i c b e s" kroontje boven hare initialen geborduurd . Ik wenschte haar een aangenamen tijd.
150
BOLDI.
,,Och," zuchtte zij, ,lang zal bet niet duren : morgen zal hij wel weer heengaan!"
Door de meerdere rust, die zij genoot, was haar zachtheid teruggekeerd . Kalm en nuchter als zij van nature was, nam zij de omstandigheden voor hetgeen zij waren ; en de leefwijze die zij zich had gekozen, was wezenlijk voor haren doen de beste . Dat zij geen meid Meld - slechts eenmaal in de week eerie zoogenaamde „A u f w ar t un g" of schoonmaakster - bezorgde haar eenige bereddering . En de tapisserie was nu eenmaal haar element . Behalve bet beetje loon, dat bet werken haar opbracht, deed liet den veel grooteren dienst van niet slechts haar vingers , maar ook bare gedachten bezig to houden . Bij de weinige ressources, die zij in zich zelve had, haar geringe kennis en totaal Bemis aan fantazie en humor, zou bet haar stellig moeielijk geweest zijn een anderen arbeid to vinden, die eenigszins voor bare zonderlinge positie paste . Het gekke was, dat zij op den duur haar ijver overdreef . Een mensch kan aan alles verslaafd raken, en zoo raakte Boldi verslaafd aan haar naaldwerk . Zij nam aan, groote stukken of to leveren binnen zulk een minimum van tijd, dat bet, onmogelijk was dit to volbrengen zonder behulp van de nachten . En zoo zat zij 's nachts op tot drie, vier uur, meestal tot haar petroleurnlamp uitging ; den slaap verbande zij door koffie, de eenige versnapering waarop zij verzot was . Overigens kromp onder deze tapisserie-passie hare voeding meer en meer in een , nit zuinigheid niet zoozeer wat de ingredienten, als wat den tijd van inslaan en van klaarmaken betrof. Beweging had zij bijna niet . En stijf ingeregen als zij nog altijd was, met bet doel om een jeugdig figuur to behouden , werkte zij door al haar doen en laterl eerie vroegtijdige oudwording in de hand . Op zekeren avond vond ik haar met een lorgnet op en een groenen kap over bet voorhoofd gebonden .
BOLDI .
151
,,Ja, dat is de eenige manier om bet nit to houden ," zeide zij , toen ik blijkbaar schrok bij die vertooning, to meer daar zij, ondanks doze voorzorgen, roode randjes om de oogen had . „ ti komt net op tijd, om mij de nuances wol aan to geven, want ik kan ze niet meer onderscheiden ." ,,Maar leg dan toch bet, heele work weg," smeekte ik . „Neen, dat kan niet. Hot moet morgen of zijn ." ,,Geef bet mij dan om of to waken ! lk heb goede oogen !" ,,Neen, ik heb vast moeten beloven, bet niet in andere hadden to geven . Als u mij de draadjes maar aanreikt, naar dat ik ze noodig heb . Lichtste reebruin asjeblieft . . . ." Onderwijl waagde ik to vragen wat haar man er wel van zei, dat zij zich zoo afheulde voor zoo'n beetje geld . ,,Mijn man? Die lacht er om dat ik daar geduld voor heb . Maar hij heeft mooi praten ! Je weet nooit hoe er eens een tijd kan komen, dat hij mij niets meer kan geven . En dan is bet good als ik wat gespaard beb." Zij zei dit zonder verwijt, op haar gewonen, zachten, eenigzins sleependen toon . En al werkend : ,Asjeblieft, tweede marineblauw." lk opperde eenige vrees, marineblauw bij avond met groen to verwisselen ; maar in dat bezwaar had zij door eene praktische rangschikking van de strengetjes voorzien . Bij zijn eerstvolgende overkomst bracht Otto haar een bond mee, een jong Puckje, „voor de gezelligheid", zooals hij bet noemde. Werkelijk hecht.te zij zich in hare eenzaamheid aan bet diertje, inniger nog dan aan haar kanarievogel . Zij voedde bet, speelde er mee, vertroetelde bet . Maar aan des gevers bedoeling, dat zij er mee zou gaan wandelen, voldeed zij heel weinig. Zij liet dozen post over aan de kinderen van den portier, die er to meer schik in hadden Binds zij voor het beestje gomelastieke laarsjes had gekocht, opdat het bij zijn thuiskomst haar menbelen niet zou vuilmaken .
152
BOLDI .
In plaats dat deze beschermeling haar tot de frissehe lucht teruggevoerd zou hebben, werd het, even als zij zelve, een kleumerig kamerschepsel . Na den geheelen laatsten winter zoo doorgebracht to hebben, zag zij er treurig nit. Block, met balken onder de lichtschuwe oogen, vetachtig en nochtans vermagerd . Haar zenuwhoofdpijn en rhumatiek deden zich of en toe met verdubbelde macht gelden . Loopen raakte zij heelemaal afgewend . Als ik haar voorstelde, per tram naar 't jonge groen to gaan, had zij altijd bezwaren, to beginnen met de tegenwerping dat zij er to moe van zou worden . Nochtans zei zij op een dag ,,Als u weer naar Potsdam gaat, - daar won ik wel eens mee naar toe." Ik zei natuurlijk dat ik er juist binnen kort moest wezen . En daar het mooi, gestadig weer was, bepaalden wij den tocht op den volgenden namiddag . Nu vertelde zij mij dat zij to Potsdam geboren was en dat haar hart trok naar een bezoek aan de plaats van haar eerste herinneringen . In den trein was zij, voor haren doen, opgewekt . Met kinderlijk genot keek zij naar allerlei bijzonderheden Tangs den weg . Toen wij door het Grunewald reden en vooral toen de waterlandschappen van Schlachtensee en Wannsee opdoeinden, was zij een en al lieve verrukking en drukte mij wel tienmaal de hand , als om hare ontroering to uiten . Van het station of tramden wij in een open wagen de stad in , over de lange brug met zijn majestueus uitzicht, langs het trotsche slot, over de ouderwetsche, naar oudhollandsch model gegraven grachtjes . Boldi herkende de gebouwen en gedenkteekenen . Daar wij zoo good als alleen waren, keerde zij zich rechts en links, noemde alles bij de namen en neuriede binnensmonds het voor deze soldatenstad zoo karakteristieke ,,Debt immer den Parademarsch . . . .!"
BOLDI .
153
Haar blik zoog gretig do beelden van het wisselend panorama op en plotseling riep zij ,,0, diezelfde Con d i t o r e i is er nog ! Daar moeten wij straks koffie drinken. Als u eerst uw visite gemaakt hebt ." Zij stond er op, dat ik eerst mij n eigen gang zou gaan en dat wij elkaar om vijf uur ter bepaalder plaatse zouden aantreffen . Toen wij scheiden zouden, was zij een oogenblik den weg kwijt . Zij draaide in het rond oni zich to orienteeren en besloot ,,De Nauener poort moot toch in deze richting liggen ?" ,,Zeker . Ik ga nog een eindje met u inee ." „Asjeblieft." Zij keek alle huizen aan, tot zij bij cone dwarsstraat zei „Ziezoo, nu moot ik hierin . Tot straks." Naast de grootschheid zijner nionumentale hoofdpleinen en straten, heeft Potsdam heel leelijke, uitgestrekte achterbuurten : lage, kale huizen tusschen muren en kazernes, zonder boomen of versieringen, in een bouwstijl heelemaal alleen getuigend van hot Pruisische militarisme . Zulk een wijk stoeg Boldi in. Daar la-en blijkbaar hare kinderherinneringen . Everitjes twijfelde ik of ik haar vol-en zou . Zij was in zulk een zonderling opgewonden stemming . Doch ik vermoedde dat zij alleen won zijn , - anders zou zij mij wel gevraagd hebben bij haar to biijven . Ik ging dus niijne voorgeweude boodschap doen . Om vijf uur in de C o n d i t o r e i komende - de voornaamste van Potsdam, deftig met den eenvoud van zestig, zeventig jaar geleden - vond ik Boldi no- niet . Ik begon mij to verwijten haar alleen to hebben gelaten, toen ik haar in de verte zag aankomen . Zij liep hard, excuseerde zich dat zij iets to laat kwam en deed alsof zij alleen warm was door het haast maken . Maar do geestelijke emotie, die er bij kwam, kon zij niet verbergen en ik deed al mijn best haar door begrijpelijkheid op haar gemak to zetten . II. 10
154
BOLDI .
Pat viel niet moeielijk met deze kinderlijke ziel . Terwijl wij koffie dronken en koek aten, vermeide zij zich alweer in de traditioneele mooiigheden van den confiturierswinkel, die hoogst waarschijnlijk een zelden betreden paradijs barer kindsheid geweest was . Aan een meisje dat voor bet raam liedjes kwam zingen, gaf zij een Groschen en zei ernstig ,,Behut Dich Gott!" ,,Wat won u nu nog meer doen?" vroeg ik, toen wij dienden op to breken . ,,Wat ik wou? . . . . Ja, maar dat zal to lang duren misschien? En dan houdt bet u zoo op . . . ." ,,Welneen, zeg bet gerust!" „Ik wou zoo graag naar dat kerkhof, u weet wel, aan den overkant van de Havel . . . . Ik had een kaartje van den omtrek bij mij ; en ofschoon zij daar zelve niet best op terecht kon , merkte zij Loch dat ik begreep waar zij wou wezen, en dat stelde haar gerust . Wij namen een open Droschke om naar bet kerkhof to rijden . Aan den ingang kocht zij een krans . Op mijn vraag of zij bet graf wist to vinden of dat wij er bij den portier naar informeeren zouden, antwoordde zij, bet hoekje wel to kennen waar zij wezen moest. Maar zij wou dat ik meeging. Zeker van haar zaak, stapte zij vooruit en ik achter haar aan . In een afgelegen gedeelte, waar graven met en zonder steenen onder bet voorjaarsgroen bedolven waren, hield zij stil, bleef eenige minuten onbewegelijk staan en legde haar krans tusschen de opschietende grashalmen . Daarna spreidde zij een doekje op den grond en knielde er op neder. Ik was dichtbij onder een boom gaan zitten en luisterde naar de vogels en keek beurtelings naar de mooie blauwe lucht en naar de gebogen gestalte van dit onder maatschappelijke misstanden lijdend menschenkind .
BOLDL
155
Toen zij opstond, gingen wij onmiddellijk naar bet rijtuig terug, dot ons meteen naar onzen trein bracht . Rustig in een hoekje van den coupe gezeten , greep zij mijne band en dankte. ,,Heel alleen zou de tocht mij veel zwaarder zijn geweest!" fluisterde zij . Onwillekeurig dacht ik na over ons schijnbaar inactief woord ,bjjstand :" dat, wat men voor iemand doer kan in de duizenden gevallen, waarin geene hulp mogelijk, maar toch de aanweziheid van een ander welwillend menschelijk wezen reeds een steun is . Doch bovendien had zjj behoefte om iets uit to spreken . ,,'t Was bet hoekje waar mijn pleegouders begraven liggen," zei zij . ,Zonder hen zou er niets van mij terecht gekomen zijn . Als ik ooit weer rijk word, laat ik een steen op hun graf zetten . Ik schaam mij diep, als ik bedenk dat ik dit in de dagen van overvloed heb nagelaten . Maar mijn man deed er altijd bet zwijgen toe, als ik over mijn jonge jaren begon . Hij zei dot dit een overwonnen standpunt was . En zoo durfde ik er niet meer over praten . . . ." „Hebt u lang to Potsdam gewoond?" vroeg ik . „Tot mijn zestiende jaar," was bet antwoord . En toen kwam er een verhaal, waarin mij trof dat er volstrekt geene ouders ter sprake kwamen, maar alleen pleegouders . Aan doze was zij blijkbaar innig gehecht geweest . Hot leven in hun huis was, vooral uit de verte gezien, bet zonnigste gedeelte van haar jeugd . Hot waren stellig heel eenvoudige luidjes - hun beroep noemde zij niet - maar zij hadden boar opgevoed en gekoesterd . En de kleine ervaringen aan hun zijde beleefd en thans gekleurd door bet warme licht van weemoedige dankbaarheid, maakten den liefsten schat van haar verleden uit . Tot hun dood was zij bij hen gebleven . Kort daarop was zij naar Berlijn gegaan, en had heerenartikelen verkocht o . a. aan Baron X-burg . . . . Ik bad hair aangehoord , zonder or iets tusschen to werpen, 10*
156
BOLnrL
oil toonde ook nu alleen stilzwijgende belangstelling. Ik vreesde lets to bederven . Met tranen in de oogen keek zij naar den rijk getinten westelijken hemel. Toon wij Wannsee passeerden, spiegelde een gloed van rood en goad zich in bet water . ,,Vat is toch alles rnooi bier buiten !" zeide zij . „Zondt a niet liever buiten woven?" vroeg ik . ,Dat zou stelliy,- gezonder zijn dan in do stad . Op straat komt u daar toch zoo weinig, en handwerken zoudt u bier even good kunnen maken . . . ." ,,Och neon! Ik moet maar in de stad blijven tot ik . . . . als dat er ooit toe komt . . . . ik meen echt en voorgoed naar huiten ga ." „Is bet daarginder . . . . to X-burg ook een mooie streek?" vroeg ik. Zij knikte heel hevestigend . „Van 't jaar wordt de oude barones al vijf en zestig," zei zij ; maar hield eensklaps op, kreeg een kleur en deed alsof zij lets zocht . Zij schaamde zich blijkbaar haar gedachtengang verraden to hebben , die nn inaar niett nader geanalyseerd word . Doch bet viel niet to ontkennen : Boldi's lot bestond in eon wedstrijd tussehen haar en bare schoonmoeder, - wie 't bet langst zoo mthouden . Boldi was zooveel jonger, dat naar menschelijke berekening . . . . Maar als ik Boldi aankeek, hoe slecht zij or uitzag . . . . De arme Boldi heeft den wedstrijd mocten opgeven . Onlangs, na een zornerafwezigheid to Berlin terugkeerende, vond ik, onder andere annonces, de doodstijding van Leopoldine Freifrau X von X-berg . Op zekeren morgen had zij zich zoo ellendig gevoeld, dat zij met moor kon opstaan . De huren hadden geholpen, maatregelen to nernen om haar naar bet naastl ijgelegen ziekenhuis to doen transporteeren .
BOLDI .
157
Een paar woken had zij tusschen levee en dood gezwcefd zonder dat Otto bet rechte wist ; en toen hij eindelijk kwam, was het alleen nog maar ore van zijne half bewustelooze vrouw afscheid to nemen . ,,En hoe houdt do Baron zich?" vroeg ik aan de gezamenlijke kennissen, van wie ik doze bijzouderheden vernam . „Bij de begrafenis was hij erg onder den indruk . Hij trachtte zich to verzetten, door op iedereen to schelden die hem niet op de hoogte had gesteld van haar toesta .ud ." „Het spijt mij ook, dat ik er niets aan gedaan heb," zei iemand, eenigszins beschaamd . „Zoo is het grootsteedsche leven ! En Boldi kwam nooit meer hier ! . . . ." il ls hij dus nog altijd dezelfde?" „Ja ; en meer dan ooit met hart en ziel agrarier . Onlangs had hij het to kwaad met iemand, (lie beweerde dat de kwaal van den la .ndbouw bestaat in de verkeerde verhouding tussehen grondbezit en bedrijfskapitaal. ,Och wat," riep hij, „onze grootvaders hadden hetzelfde grondbezit en in den franscheu tijd was het bedrijfskapitaal waarlijk zoo ruim niet ; moor toen waren er flog Been sociaaldemocraten en de liberalen hadden nog zoo veel niet in to brengen!"" ,,En hoe zou bet met zijn eigen bedrijfskapitaal staan ?" opperde iemand van het, gezelschap . ,,Vermoedelijk nog al slecht," klonk het antwoord, waarmee alle deskundigen instemden . .Zijn moeder zal we] alle zuinigheid en vlijt betrachten ; moar als je ziet hoeveel technische bekwaamheid en ervaring en keunis van moderue toestanden er noodig is om tegenwoordig in den landbouw hot hoofd boven water to houden , dan kan je met verwachten dat zoo'n oude vrouw tegen den stroom op zou kunueu' En Otto zelf . . . . die is volstrekt geen beer in zijn hart ."' „Zoudt a denken dat X-burg gauw hertruuwde?" vroeg een (lame .
158
BOLDI .
,,Ja, ziet u, nu Boldi toch dood is . . . . Bij hair leven lieeft zijn moeder niet gedaan gekregen dat hij zich van haar liet scheiden . Maar nu zij weg is, zou 't geen wonder zijn als hij uit zijn baronnekroontje nog eens een paar millioentjes trachtte to slaan!" „Tu, tu, millioentjes ! De rijke erfdochters zijn ook zoo niet gezaaid ." ,,]--) at is to zegen : C o mm e r z i e n r a the zijn er genoegg, die graag een duitje over hebben voor het vooruitzicht van adelijke kleinkinderen to bezitten . Denk eens hoe Albert von Badenstein die mooie Flora Nathansohn gekregen heeft' Dan is X-burg waarlijk nog heel wat presentabeler!" „Ja, maar zijn antisemitisme?" ,,Nu ja, - als hot tij verloopt, verzet men de bakens ." ,,En juist bij die geschiedenis van Badenstein", hervatte een auder, ,heb ik X-burg zelf hooren zeggen dat zulke huwelijken maar druk in de mode moesten komen, omdat dit de kortste manier is om weer wat geld nit handen van de Joden in die van de Duitsche aristocratic to brengen !" ,,En zijn moeder, zou die vrede hebben met zoo'n Flora, meet dan met Boldi?" ,,Wat zal men zeggen? Ten eerste, zou zij wel moeten toegeven , omdat het geld, dat stom is, recht maakt wat kroni is . En dan nioet nien altijd dit bedenken : de Flora's zijn doorgaans amusant en hebben een beschaafde opvoeding gehad . En dat miste de arme Boldi allebei !" . . . .
SONNETTEN . Ohne Liebe lebe, wer da kann! (LESSING .)
I Heel strak was aangehaald en bijster kort bet koord Waaraan 'k geleid werd op rnijn reis door 't jeugdig leven, 'k Heb niet gemord, maar al rniju arbeidskracht gegeven Beschouwd als duren plicht, en alle leed gesmoord . Als slaaf en mart'laar bei ben ik gedwee gebleven Al snoerde 't koord mijn keel, al gaapte mij de poort Der werkfabriek afgrijss'lijk tegen, - 'k stapte voort En binnen, orn als blonde doode daar to leven . En 's ]evens vliegwiel draaide voort, bet zuchtte zwaar En stootte plots'Iing, 't koord brak stuk, de martelaar Ontpopte zich tot min near vurig in begeering, De lijdenskelk vloot leeg, in 't nieuwe kleed gehuld Boog ik der liefde mijne knie, - maar zij tot leering Bood wear een smartekelk, tot aan den rand gevuld .
II TUSSCHEN LIP EN BEKER .
Een zware wolkenmassa daagt aan de oosterkimrnen Een bergketen gelijk, loshangend in de lucht . De bliksem lekt heur rug en doet hear koppen glimmer En schiet en kronkelt voort in breidellooze vlucht .
SONNETTEN.
160
En
ver
van hnis in 't wijde land, daar slain als schimmen
In somb're duisternis, twee menschen op do vlucht . Zij driven voort, do donder knalt, hun angst gnat klimmen, Hot bliksemvuur schist neer, con gil doorsnijdt de lucht .
Bet huitenhuisjc is voor eon fcest getooid . Eon drom Van vrienden wacht reeds long met mirlilon en fluit Van uit bet dorp de kornst van bruidegom en bruid .
En daar in 't land ligt handenwringende gebogen Do bruid, en kuA den dierb'ren mood, do brekende oogen Van haar door 't hemclvuur gedooden bruidegom TACEO STORNO.
,,T) E K A P O E A S OP!" Indisch Marineleven . Herinneringen van ANTON OOSTLANDT . DOOR A . WERUMEIIS BUNING .
Ja, er was helaas niets aan to doen, wij moesten ons prettig en aangenaam station in de Molukken verlaten, en onze nieuwe bestemming opzoeken, ingevolge de orders van Batavia : wij waren besteind voor de Kapoeas in de Westerafdeeling van Borneo, orn daar, voor de hoofdplaats, Pontianak, op de rivier to worden gestationeerd en van tijd tot tijd de groote Kapoeas op en weer of to varen . Aangezien ons kleine vaartuig Barito heette, naar de rivier van then naam in de Zuid-Oosterafdeeling van Borneo, hadden wij bier bet merkwaardige verschijnsel, dat op hetzelfde eiland de eene rivier boven op de andere zou komen to liggen, maar dit trenrige aardrijkskundig raadsel was dan ook al , wat er voor geestigs in deze ,verhuispartij" to vinden was, en zelfs werd onze officier van administratie, die doze aardigheid voor 't eerst had ontdekt, naar bet boofd geworpen „dat bet er een was van de koue grond en dat, wanneer hij niets geestigers kon bedenken, hij beter deed, ze maar vooruit, in de bottelarij , to deponeeren bij de afgekeurde bruine boonen of versiagen azijn of wat voor misselijkheden daar anders to vinden mochten zijn . . . ." We waren ontegenzeggelijk allemeal zeer ontstemd over dit gedwongen vertrek uit de mooie baai van Poeloe Tjinke,
162
„DE KAPOEAS OP!"
waar we ons nog steeds, on vooral in den laatsten tijd, zoo uitstekend amuseerden . En, niet alleen dat, maar er begonnen zich ook liefdes-verwikkelingen onder ons voor to doen en plannen om de marine to verlaten, ten einde dit of dat meisje to kunnen trouwen, waarvan stand, positie en kleur der huid misschien niet geheel overeenkwamen met de eischen, die de hoogere autoriteiten in Holland, met volgens ons onzinnige begrippen omtrent, den ,ofhciers-stand" ons, of laat ik liever zeggen, meer bepaald den tropisch-koloniaalIndiesch verliefden zeeofficier zouden stellen . Ik heb later weleens gedacht, of men de Barito niet eenigszins met bet oog daarop con ander station aanwees, want de banden der liefcle hadden niet slechts enkele individuen omstrengeld, maar de kwaal was werkelijk bijna epidemisch to noemen, zoowel vooruit als achteruit. Bijna alle onderoffrcieren en matrozen hadden hunne toegenegenheden geconcentreerd op een individue, in plaats van, zooals anders, hierin moor veranderlijk en ongestadig to zijn en meer to letters op verscheidenheid en afwisseling, dan, zooals nu, getrouw to blijven aan eene inlandsche Tjinkaneesche schoonheid . Doch aan alles komt eon eind op deze wereld, en zoo ping het ook met doze minder gewenschte Indische trouwplannen en ooze Tjinkaneesche liefde . Toen de order van Batavia kwam, dat wij kolen in moesten nemen, en daarna zoo spoedig mogelijk opkomen naar Batavia, om daar op Onrust enkele kleine herstellingen to ondergaan aan machine en ketels , en dan met den meesten spoed ons station op de Kapoeas to gaan opzoeken , kapte de kommandant met vaste hand in eons alle liefdesbanden door en, voor drie dagen verloopen waren, stoomden wij do baai van Poeloe Tjinke uit en mengden onze bittere tranen zich met het zilte nat van dozen zoo schoon omzoomden waterplas. Gelukkig, dat Batavia enkelen van ons, die naar den wal gingen, de gelegenheid aanbood om zich een beetje to ver-
,,DE KAPOEAS OP1"
163
zetten . En, ofschoon ik weet, dat enkelen naar den wal gingen, om werkelijk inlichtingen in to winnen omtrent de vereischten om dit of dat exarnen to doer voor het een of ander Oost-Indische arnbt : ingenieur, arnbtenaar, controleur, verificateur (alles was hun welkom), keerden alien aan boord terug z o n d e r inforinaties en met niet anders dan de herinnering, dat Batavia voor een zeeofficier een dure plaats is om naar den wal to gain . Bootsman Riemertsma, die anders ook in de baai van Tjinke een zeer gezellig levee leidde, zagen wij op Meester Cornelis , met zijn vriend , den baas timmerman, in een zoogenaamde ,kar-peer" (Oost-Indisch huurrijtuig,, fiir bescheidene Anspriiche") een toertje maken, vergezeld van twee Javaansche schoonheden, die wij in Tjinke nooit hadden gezien, zoodat wij met tarnelijk veel grond mochten veronderstellen , dat de kennismaking met deze bruine dames van zeer recenten of jongen datum was . Het spijt mij dat ik mijn oude scheepskameraden in zulk een licht van trouweloosheid en liefdes-losheid meet ten toon stellen, dock de waarheid moet gezegd worden, en - om hot geheel cen beetje to verzachten - kan ik werkelijk tot mijn grout genoegen en geheel naar waarheid, met de hand op het hart, verklaren, dat niet alien zoo licht waren van hart en van zin . Er was hen uitzondering, en die uitzondering was : - onze waterruimsgast, de matroos, die zorgt voor bet schoonhouden van de waterketels . Toen wij 's morgens ter reede van Batavia ten anker waren gekomen, kreeg ik dien dag de ,ree-wacht," zal ik bet maar noemen, en - ziet , terwijl ik 's middags in bet rustuurtje, toen achteruit en vooruit bijna alles sliep (van half 66m tot twee) op mijn centje bet half-dek op en neer wandelde, kwam plotseling de derde stuurman aan dek en naar mij toe, met een hoogst ontsteld gelaat . „Lieve hemel, stuurman," zei ik, ,wat is er aan de hand? Je ziet zoo bleek als een doek !"
164
,,DE KAPOE S OP!"
,,Meneer," zei de stuurman, ,er is eon vrouw aan boord!" ,,W at zeg je?" vroeg ik, want werkelijk, in gewone omstandigheden is dit aan boord van een oorlogsschip een verschijnsel of evenement, bijna van dezelfde kracht of merkwaardigheid, als dat er in een nonnenklooster een artillerist of een huzaar wordt ontdekt. In omgekeerden zin natuurlijk . ,,Ja, meneer," zei de stuarman „ik hob ze zoo net geatterpeerd, of dat mag ik eigenlijk niet zeggen, want do waterruimsgast is uit z'n eegen tegen me komen zeggen , als dat ze bet er niet nicer uit kon houden ." ,,Wat? Waar? Hoe?" vroeg ik, ,ik begrijp er niets van ; w a a r kon ze 't niet nicer uithouden ?" „Tusschen de waterketels, meneer ; daar heeft ze gezeten de heele refs van Tjinkie naar Batavia ; daar heeft de waterruimsgast ze verstopt, omdat hij ze mee won nemen, en nou zegt ze , dat ze 't van do warmte en do benauwdheid bier op do ree niet nicer kan uithouwen . . . . Ik moot ronduit bekennen , dat ik van zooveel liefde verbaasd stond en getroffen word tot in bet diepst van miju hart . „stuurman ," zei ik, „doe nog Diets en zeg nog niets, voor van middag half Brie . . . .'' Tegen dien tijd was do kommandant gewoonlijk weer bij de hand en to spreken, na zijn siesta to hebben gedaan . Ik had een kleine hoop, dat ook doze, evenals ik, dit waterruimliefdes-incident zou apprecieeren in den geest, zooals ik bet deed, nlA als eon bijdrage tot bet groote en seboone natuurverschijnsel : ,wat de liefdo vermag ." 1k had mij niet bedrogen . Toen de stuurman om half drie bij mij kwarn, ow bet vonnis van deze Julia to veruewen, zei ik tegen hem ,,Stuurman, ik heb over die zaak nagedacht en korn tot bet besluit, dat ik hot or voor houd, dat je je zelf geheel vergist hebt, en dat bet goon vrouw geweest is, maar met anders, dan een soort van zinsbedrug „Maar, meneer . . . ."
„DE KAPOEAS OP!"
165
,,Stuurman, kijk mij eens good aan . . . . ik weet zeker, dat ik, wanneer ik van avond om half negen de ronde maak en ook beneden in hot waterruim kom kijken, or geen spoor meer van een vrouw is to zien . . . ,"
En werkelijk, lien avond om half negen , dus reeds een paar uur na bet invallen van do duisternis, was van Julia Waterruim geen spoor meer aanwezig . Men had haar stilletjes weten to verwijderen .
Doze meegaandheid is nit een militair-krijgstuchtig oogpunt ontegenzeggelijk of to keuren . Zeker. En took is zoo lets bij ons nooit weer voorgekomen en heerschto or aan boord van de kleine Barito een nitnemende krijgstucht, - misschien meer en heter dan op menig ander vaartuig, waar veel meer gestraft word . Onze kommandant was strong op den dienst, en zag niet veel door de vingers , dock bezat eon groote hoeveelheid menschen-kennis, en dat, wat men noemt, „tact ." Als bet noodig was , wist hij to -even en to nemen . De vormaning, 0 die doze waterruimsgast den volgenden dag, onder vier oogen, ontving, deed hem moor good, dan ettelijke dagen of uren ,,straf-exercitie" of lets antlers van dion aard . Hij was en bleef een van onze beste matrozen . En nu , ter zake . Wel ging alles niet zoo ,spoedig," als men dat op bet officieele papier had aangegeven, want er is altoos een -root versehil tusschen officieelen en effectieven spoed, evenals tusschen nominale en effectieve paardenkracht-getallen van eene machine (ook weer in omgekeerden zin), maar toch kwamen wij, helaas, vrij spoedig gereed, stoomden weldra weer van de ree van Batavia en bereikten op een somberen, nevelachtigen morgen de drabbige, modderige,
166
,DE KAPOEAS OP
1"
moerassige Westkust van bet schoone Borneo . Het schoone Borneo! Nu, wij willen gaarne gelooven, dat or bier en daar in de hinnenlanden, in de hoogere bergstreken , mooie landsehappen worden aangetroffen, maar, wat wij bier to zien kregen, was niet veel bijzonders : Een eenzame rivier, die aan weerskanten bezoomd is met dicht bout en waar tussehenin bet er erg drabbig en moerassig uitziet . Volstrekt niet opwekkend, oni er eons een kijkje to nemen . Alleen kornt er een beetje afwisseling, wanneer wij de plaats voorbijstoomen, waar de familiegraven zijn van den Sultan van Pontianak, een oud beer, die de reputatie heeft van con extra dosis Mohammedaansche heiligheid over zich to hebben . . . . Overigens niets bijzonders, bier en daar een prauwtje, dat longs den oever sluipt, en dicht bij Pontianak een ,knster," een bark, onder Hollandsche vlag, dock met een geheel bruine equipage en een Arabier als kapitein, die naar zee goat en ons salueert met de vlag, terwijl de Arabier, achter op de kampanje, wanneer wij hem passeeren, een soort van ,slamat" of eerbiedige buiging maakt voor den kommandant en de andere officieren op de brug van bet oorlog-stoomschip, de kleine ,,Barito" ; die er anders niet zoo heel ,imposant" uitziet en zelfs kleiner is dan de kleine, ouwe kuster-bark . Maar juist daarom is ons gezellig, klein vaartuigje geschikt, om dienst to doen diep bet land in, tot in bet hartje van Borneo . . . . Eindelijk, na een paar unr langzaarn stoomen, kornen wij voor de hoofdplaats Pontianak ten anker en hebben dus ons toekomstig station bereikt . . . . Daar zijn we en daar liggen we ; want aan weggaan is in den eersten tijd niet to denken . „ Wat een negorij !" roepen de meesten van ons, wanneer wij naar den wal kijken, den oever van de rivier, en daar de lage, gedeeltelijk ondergeloopen landstreek zien, met hier en daar bet dak van een huffs boven de boomen nit en somtijds bet huis zelf, ook door het groen heenschemerend . . . . Ik
„DE KAPOEAS OP "'
167
bedoel hiermee natuurlijk bet zoogenaamde Europeesche gedeelte. De inlandsche en Chineesche kampong, bestaande nit eene uitgebreide verzameling van houten huizen - die vooral met hoog water voor een -root deel i n het water staan en dan bet verblijf van den Sultan, aan de overzij van de rivier; - dat alles met elkaar maakt op en aan de rivier, met zijn ten anker liggende Chineesche en andere inlandsche vaartuigen nog een heele vertooning en is werkelijk wel de moeite waard gezien to worden ; maar wij, aan boord van de Barito, nicest nog zeer jonge heerschappen, besehouwen ons station meer nit een oogpunt van het „amusement," dat wij kunnen verwachten er to zullen vinden . En dat „amusement" blijkt weldra zeer schraal to zijn . Dat houdt op met 's middags bitter drinken en 's avonds groc in de societeit, die den schoonen naam draagt van ,,La belle Alliance," en natuurlijk ook al van ijzerhout en over of aan bet water gebouwd is ; of wel, 's avonds een partijtje maken bij een van de Europeesche families, die bier wonen . Aangezien er echter maar een paar families zijn, kan men dat ook al niet zoo heel dikwijls doen, zonder den menschen overlast aan to doen . En (Ian komt daarbij nog iets : er is hier ruzie tusschen de verschillende families . Hoe of wat eigenlijk de oorzaak is, weet of schijut ten minste niemand to weten, want, wanneer we er zoo eons naar vragen, wat dan toch eigenlijk de reden is, dat meneer Brummeihof of hoe die familie anders heette, want 't is zoo lang geleden, dat ik de namen werkelijk niet meer weet - wat de reden is, dat meneer en mevrouw Brummeihof zich vast en bepaald hebben voorgenomen, om, wanneer ze meneer en mevrouw Van Driessen tegenkomen, of ze ergens mochten ontmoeten om ze dan geheel to negeeren en to doen, of ze pas gisteren vreemd in de plaats zijn gekomen . Ja, wat de reden is . . . . als we er naar vragen bij een van de partijen, krijgen we een lang verhaal, dat in den beginne min of moor zacht en
168
„DE NAPOEAS OP!"
half fluisterend wordt medegedeeld, maar hoe langer hoe luidruchtiger wordt van toon, orn eindelijk, na bet opsommen van een serie van allerhande gebeurtenissen en tekortkomingen , gemeenigheden, hatelijkheden enz . enz . van de tegenpartij , to komen tot een slot-accoord van meneer en mevrouw ,, . . . .En daarom, zie je . . . . als wij ze tegenkomen, k1kee we den anderen kant nit, want, d a t zult u toch met ons eens zijn, dat zoo iets niet to pas komt, want kijkt u nu eens bier, begrijp u nu eens even . . . ." Ja, wanneer men dan niet voorzichtig is, zou men hetzelfde verhaal no- eens krijgen van voren of aan . Maar, die ook maar een heetje handig is uitgevallen, brengt dan bet gesprek op iets anders, of, als hij daar geen kans toe ziet, staat hij op en gnat been . . . Want - en zie hier nu bet moeilijke in den omgang en de conversatie op ons nieuwe station de onderlinge veete's en verdeeldheden zijn van zoo ernstigen aard geworden, dat er zich onder de strijdende partijen twee hoofdrichtingen hebben gevormd en, ieder die nu nieuw op de plants komt, wordt geacht zich binnen een zeker tijdsverloop to decideeren bij welke hoofdrichting hij zich denkt aan to sluiten, en door nu to lang, bet pleidooi van eene richting aan to hooren, zonder er iets tegen in to brengen (dat echter altoos zeer moeilijk is, omdat men niet aan bet woord kan komen) zou men geaeht worden, zich bij de woordvoerende partij aan to sluiten . Dit zou den volgenden dog of misschion nog denzelfden avond bekend worden (want binnen twintig minuten loopt men bet heele Europeesche gedeelte van de plants twee keer in de rondte) en dan had men ruzie met de andere partij . Wij willen natuurlijk van lien binnenlandschen oorlog niets weten en maken bij alien visites, maar toch, of we willen of niet, dienen we er rekening mee to houden , want de families hebben zich in den strijd in bet familieleven een zeker teeken gegeven , waaraan men de partijen herkent : de eene partij gebruikt de zoogenaamde Hollandsche tafel 's avonds om zeven uur, terwijl de andere dit om
,,DE KAPOEAS OP!"
169
acht uur doet . . . . En dat is lets, waar ze hardnekkig aan vasthouden . Wanneer men dus bij eene to zeven uur etende familie, om half acht bet erf on daarna de voorgalerij opwandelt, om een visite to maken, vindt men er niemand, want de familie zit achter to eten of wel maakt, dat ze in die richting verdwijnt, wanneer ze toevallig wat later waren , en men krijgt belet, terwijl bet bezoek op dit uur wordt beschouwd als eene demonstratie en eene ,declaratie" van to behooren tot de ,,anderen" of wel, als bet reeds dicht bij achten is, wordt men wel ontvangen, doch Diet zonder eenig „sareasme" of bitteren scherts wordt ons een kop koffie gepresenteerd door den inlandschen jongen, die ons verzoekt in de voorgalerij plaats to nemen, tevens to kennen gevende, dat meneer en mevrouw nog aan tafel zitten, maar dadclijk zullen komen . . . . En daar zit men dan met zijn kop koffie in de handen, en verplicht, om zoo met een to zeggen, dat men no- Diet heeft gegeten en dacht dat meneer en mevrouw . . . . „0, peen, zij doen Diet moo aan die malle kunsten, zij zijn maar eenvoudige menschen en eten ow zeven Dar . . . ." En wanneer men bet flog Diet gehoord heeft, of neen, ook wanneer men hot al zeven en dertig keer gehoord heeft, komt dan de opsomming van do gebeurtenissen, omstandigheden, gemeenigheden, hatelijkheden en grieven . Ja, er zat Diets anders op, dan bij ons aan boord in den longroom of in een van de hutten een lijstje op to hangen van de namen der families, en daar achter hunne avondetensuren to noteeren . . . . Anders was hot Diet mogelijk, ook met den besten wil van do wereld, zijn neutraliteit to bewaren . . . . Het was we] jammer, dat dit ziekteverschijnsel . . . . (onze dokter zei, dat bet een eigenaardige vorm van meer optredende malaria was) hier den menschen bet beetje levensgeluk, dat toch ook hier wel to krijgen was (niettegenstaande de 11 II .
1.70
,DE KAPOEAS OP!"
tropische bitte, vlak onder de Linie) no n moest bederven . . . . Hot was jammer, want er waren werkelijk zulke goede, nardige menschen onder . . . .
Toevallig eons in bet reglement van de societeit bladerende, lazen wij daarin, dat minstens eons in de drie maanden door de societeit in een barer lokalen een the-dansant moest worden gegeven . Wij informeerden nu, wanneer het Iaatste the-dansant had plaats gehad' - 0, dat was al meer dan anderhalf jaar geleden . Zoo? Maar dat was dan toch niet in den hank . Waarom dat niet word gegeven? Er waren toch we1 dames in de plaats . Ja, maar die zouden toch niet komen, als die of die er ook kwamen , want met die of die waren deze en deze gebrouilleerd . Met groote welsprekendheid wordt nu door ons betoogd, dat de Sociteit „La belle Alliance" in dozen haar schoonen naam getrouw moot blijven en in haar boezem de gelegenheid openstellen voor de oorlogvoerende leden en kinderen van haar hart, om vrede to sluiten . . . . Wij doen ons best, drijven bet door, dat er werkelijk een the-dansant wordt gehouden , gaan , precies volgens de voorschriften op bet goede uur (ieder met een lijstje van de etensuren in den zak) visites maken om de „zeven uur en acht uur-eters" tot „la belle alliance" over to halen , doch helaas! met Been ander resultaat, dan dat er op den feestavond niet moor dan drie dames aanwezig waren . . . . En deze drie, ja, zij waren met bun dricen zeker wel do goedhartigste en goedaardigste van de geheele plaats, want bet waren geen drie v r i e n d i n n e n, geen leden van dezelfde partij ; een at on -1 zeven en de anderen om acht uur, over welk staatkundig verschil van beginsel ze been waren gestapt,
,,DE KAPOEAS OP!"
171
dock . . . . helaas, en nog eens helaas . . . . ze waren alle drie zoo corpulent! Zooals mijn vriend bootsman Kiabberdos zou zeggen : „ze waren van wege bun gewicht en zwarigheid minder geschikt om gemakkelijk in beweging to worden gebracht . . . ." Toch deden we er ons best voor, tot zoolang de dames zelf bet wenschelijk vonden en bet vol konden houden , maar wij behoeven u zeker niet to zeggen, dat later op den avond de muziek wel alleen en op zichzelf moest spelen , want de drie goedmoedige dikkerts zaten dood-vermoeid van de warmte en de drukkende hitte, hijgend tegen den muur van de societeit en - gelukkig dicht bij bet buffet, zoodat zij ,vertroost" konden worden . . . . Ja, bet was werkelijk zoo warm then avond . . . . Vlak onder de Linie ; op 0 ° 0' 0" N . of Z . Breedte en in den warmsten tijd van bet jaar . . . . Neen, bet was werkelijk niet om to doen . . . . Wij besloten dus om met elkaar en met de drie dikkerts een partijtje to maken on daarbij, als een soort van uiting van ons fcestelijk gestemd gemoedsleven, een extra lekker glaasje Rijnwijn to drinken . We] , dat deden we en we dronken nog al heel veel extra glaasjes Rijnwijn, met later nog wat champagne er bij en sommigen , als finale , ook Dog een paar glaasjes droge cognac er achteraan, om aandoening van de ingewanden to voorkomen ; iets, waarvoor men hier in dit rnoerassig oord met zijn uitwasemingen, vlak onder de Linie, zoo voorzichtig moet wezen . . . . Dit zeiden of beweerden de gebruikers van de „droge" glaasjes cognac . . . . (Zooals de wetenschappelijke lezer weet, beteekent in dezen bet woord „droop," dat men de cognac puur drinkt en bet gebruik van bet daarbij behoorende water tot den volgenden dap uitstelt . . . .) Nu, dit is zeker, we dronken den volgenden dag heel wat water ; wij ; allemaal ; de dikke dames misschien ook . . . . En we hadden den volgenden morgen en den volgenden dag nog veel meer last van de warmte dan anders . . . . En - de dikke dames misschien ook ; maar, dat kan ik niet zeker zeggen, want die waren den volgenden dag met 11*
172
„DE KAPOEAS OP!"
,,visible ;" een er van is wel Brie dagen nog ongesteld geweest . . . . Neen, die the-dansant voldeed niet aan onze verwachtingen . . . . Sommigen van ons, die 's avonds flog eens naar buiten hadden gekeken , terwijl wij daar in de hel verlichte societeit feest vierden, beweren, dat zij in de duisternis Europeesch gekleede heeren en dames, als een soort van spookgestalten in de verte langs den weg voor de societeit hadden zien zweven, met lets van een sarcastisch, satyrisch glimlachen op bet gelaat . . . . Dit laatste ecbter was misschien zinshedrog . Het kunnen van doze menschen gowone wandelingen geweest zijn, zonder ons boosaardig to hebben willen uitlachen, want, als ze then avond , zooals gewoonlijk , nog een luchtje wilden scheppen , was er veel kans, dat ze daar voorbij kwamen . Het plaatsje lag zoo aan alle kanten omringd en doortrokken van water, slik , moerassen en wildernissen, dat bet wandelterrein aan boord van een ouderwetsch linieschip, geloof ik, no- grooter was dan op doze kleine Indische buitenpost, waar zelfs de gelegenheid om er een bokkewagen als equipage op na to houden , nog ontoereikend was . . . .
Wij deden nu nog een laatste poging om de twee familiepartijen van de plaats tot eenheid to brengen . . . . Er bood zich daartoe eon schoone gelegenheid aan . Onze kleine Barito was een taai, oud scheepje, maar, evenals al wat oud is, Teed bet van tijd tot tijd aan chronische ongesteldheden, vooral wat betreft machine en ketels ; doze waren nog al dikwijls defect . Ook nu, na onzen overtocht van Batavia, waarbij wij in do Chineesche zee flog al eens een hooge zee op den kop hadden gehad, was vooral van de ketels en ook van do machine no- al veel gevergd . . . . Op ons nieuwe station zijnde, word nu onmiddelijk work gemaakt om alles na to zien en zooveel mogelijk to repareeren . Dit
„DE KAPOEAS oP!
"
173
nu was, na een week of wat - of neon , het had meer dan een maand geduurd - afgeloopen en de kommandant achtte het noodig, om DA doze reparatie machine en ketels to beproeven door een klein tochtje onder stoom to gaan maken . . . . Dit nn, vonden wij met elkaar, was een heerlijke gelegenheid, ozn de families aan den wal de door ons genoten gastvrijheid en beleefdheden terug to geven door eene uitnoodiging om dit tochtje mee to maken, en hun dan een feest aan to bieden . Ooze dokter, die hunne oneenigheid, zooals ik reeds zei, toeschreef aan malaria, opperde hot denkbeeld, om dan met al de families aan boord do rivier of naar beneden en verder naar buiten, naar zee to stoomen ; in de hoop, dat dit universeel zeeluchtbad hen zou genezen . Uit eon sanitair of gezondhcidsoogpunt was hier vcel voor to zeggen, maar wij konden er ons toch niet mee vereenigen, want wij stelden ons voor, om, wanneer bij deze gel egenheid ook de ter plaatse aanwezige jonge on nog met zoo corpulente dames mee mochten komen (die er werkelijk heel aardig uitzagen) met doze eon dansje to doen, achter op hat halfdek ; en wanneer we nu naar buiten gingen , naar zee, waar voor en bij de monding van de rivier altoos veel defining stood, zou onze kleine Barite, veal to veel slingeren en stampen , om aan dansen to kunnen denken . En daarbij kwam dan, dat dit slingeren en stampen de dames en heeren waarschijnlijk zeeziek zou maken ; en, hoe goad en voordeelig do uiting van doze ziekte misschien ook zou werken op de door onzen dokter voorgestelde malaria-toestand, slechte spijsvertering enz ., zou Loch, vreesden wij , de totaal-indruk op hat gewoedsleven aan hat Bind minder opwekkend en verfrisschend zijn . Wij besloten dus : niet naar zee, maar wel een eindje de rivier op en af ; zoo genoegelijk mogelijk . De invitaties werden rondgezonden aan alien , zonder aanzien des persoons of politieke richting, wet betrof bet eten om z e v e n of om a c h t
174
, .DP KAPOEAS OP!"
uur. En ziet, alle invitaties werden aangenomen ! Geen een bleef thuis! Dat was blijkbaar zoo iets bijzonders en zoo'n heerlijkc gelegenheid ow eens watt afwisseling to krijgen in hot eentonige leven, dat ieder zich voornain, net to does, alsof hij niet wist, dat meneer en mevrouw Die of Die ook gevraagd zouden worden . . . . Dot was do houding, die do meest nijdigen en die 't incest aari de ziekte leden zich zeker hadden voorgenomen aan to nemen . . . . Maar, dat was vooral in dozen „buiten den waard gerekend :" met opzet wisten wij telkens de grootste kemphanen (en- hennen) met elkaar in aanraking to brengen . Vooral de oudere zeven- en achtuur-eters plaatsten we vla .k naast elkaar of over elkaar . Wat keken ze eerst boos en nijdig! Net alsof ze plotseling, de een van Siberie en do ander van Nieuw Zeeland waxen gekomen . Meer dan eons was er in den beginne groot gevaar van botsing en dachten we werkelijk, dot, in figuurlijken zin, de brandspuit noodig zou wezen, maar - lang duurde het niet . . . . Onze goede, vroolijke kowmandant vooral was do nian, die weldra bet geheele gezelschap inspireerde met zijn hartelijkheid, vriendelijkheid en good hurneur . . . . Nog Z71--eon uur was or verloopcn , of de champagneknrken vlogen van de flesschen af, ons scheepsorchest (bestaande uit een harmonica, cell fluit, een soort van triangel en eon signaal-hoorn) speelde eon vroolijke polka en hot heele dek van ons scheepje , van voren tot achteruit en zelfs boven op de brug, mast den man aan bet roer en den officier, die de waclit had en hot schip bestuurde, was geheel bedekt mett krioelende en dansende pares . . . . Zelfs onze kommandaut deed mee, en had, als getrouwd man en de oudste van ons, zich als slachtoffer opgesteld om met twee van de dikke dances, (die er natnurlijk ook wares) aan iedere zij een, een soort van triomf-dans uit to voeren . . . . Wat hadden we een plezier . . . . neon, wat hadden all en een plezier! . . . . Tranen werden gestort door nienschen, die reeds m~ianden long ruzie met elkoar hadden, loch nit (de dames natuurlijk) snikkende in elkaars armen lagen . . . .
„DE KAPOEAS
or!"
175
De kommandant werd aan bet eind van den tocbt, toen wij gezamentlijk naar den wal gingen, op we- naar La belle Alliance, door eenige heeren opgetild en in triomf de dear van do societeit binnengedragen, waar het feest werd voortgezet tot laat in den nacht en welke socicteit nu (zooals door een van de heeren in een gloeiende toast werd gezegd) met recht ,,La belle Alliance" kon worden genoemd . . . . Waarlijk bet was aandoenlijk en schoon, en . . . . wij hopen dat deze „Belle alliance" van eenigen duur mope zijn .
Ook onze equipage, de scheepswereld van voor den mast, is blijkbaar min of nicer onder den invloed van het eigenaardige van deze moerassige plaats, maar onder deze personen uit zich de plaatselijke „malaria" nicer bepaald door hot drinken van veel en zeer veel jenever, of wel van den drank, die door do hier zoo talrijke Chineezen aan hen als jenever wordt verkocht . . . . ; een mengsel, dat brandt in de keel en een gewoon mensch de tranen in de oogen duet komen, als hij drinkt, maar, dat toch door Janmaat met groote graagte wordt gedronken en door hen wordt gesignaleerd als to zijn : echte Hollandsche jenever met eon Oost-Indischen scherpen smack er aan ; ,net als dat je in Oostinje lonibok of spaansche peper over je rijst doet, zoo moot je bier ook wat extra's aan je jenever hebben, wanneer je er plezier van wilt hebben en er geen kinderachtigen smack van in je mond wilt houden ." Blijkbaar smaakt hun die gemeene drank bijzonder good en zelfs verzinnen zij verschillende listen, oni deze lekkere Chineesche jenever machtig to worden, ook wanneer zij geen geld nicer hebben om de drank to betalen . Bij zekere gelegenheid, dat er een par, wegens vechterij aan den wal, door de inlandsche politie (bijgestaan door een korporaal en drie man van het garnizoen) gevankelijk aan boord worden gebracht, komen wij tot de ontdekking, hoe deze „jonevervangst" in het work grog .
176
„DE KAPOEAS OP! "
Zij vulden dan een leege, groote, zoogenaamde ,vierkante" flesch of „bout" half met water en gingen hiermee (bet was meestal 's avonds heel laat) naar een van de vele „jeneverChineezen" en verzochten dozen, om bewuste flesch, die, volgens hun beweren nog half gevuld was met jenever, verder aan to vullen . Ze wilden nog eens bier en daar been en wenschten op hunne wandelingen door den kampong flog wel watt to drinken to hebben, of wel, ze beweerden, die flesch mee aan boord binnen to willen smokkelen . De Chinees, die gewoonlijk nit een slaperigen toestand was opgewekt door groot lawaai tegen zijn deur en de vriendelijke toespraak, in eene half Hollandsche half matrozen-maleischetaal , van : ,koin er uit ! leelijke kee ; b a n g o on, word wakker, ouwe gele meerkat, we moeten sopi hebben : jenever ; er is wat voor je to verdienen , gemeene langstaart ; d a p at wan g, doe i t , er zijn centen voor je to verdienen . . . . Op doze laatste zinspeling verrees dan do Chinees, maakte met een slaperig gezicht de deur open en voldeed aan hot verlangen van zjn bezoekers, om de half gevulde jeneverflescli to , .completeeren" ; met een nog slaperig gezicht en natuurlijk zonder eerst to ruiken of de bewuste flesch wel met jenever en niet met water gevuld was . Dat ging hem niet aan ; als hij maar zijn geld kreeg voor do zooveel maatjes van bet gemeene, vergiftige jenevermongsel, dat hij nu in do flesch deed . llaar zie, daar zat hem juist de knoop, want, als nu de flesch gevuld was, vroeg de Chinees, nu heelemaal wakker, voor hij de flesch overgaf, om botaling . En dan zeiden de matrozen, dat zij op 't oogenblik zooveel geld iiiet bij zich hadden, maar dat ze 't hem morgen zouden brengen, met nog wat er bij als interest, of anders, als hij dat niet vertrouwde, dat hij bet (Ian morgen aan boord kon komen halen ; loch daarin had dan ook weer de Chinees gees lust en zoo ontstond er dan een grooto woordenstrijd . . . De Chinees wilde do flesch niet teruggeven voor hij geld had, en de matrozen zeiden, dat hij „een leelijke,
„DE KAPOEAS OP!"
177
gemeene kerel was, die gees cons fatsoenlijke oogen had in zijn kop (een hatelijkheid op zijn scheefstaande chineesche kijkers) ; dat hij nog to peel was om mettertijd met fatsoen in de hel to komen , omdat ze daar alleen blauwen (islanders) en Ilompeanen (Europeanen) wouen hebben ; enz . enz . . . En bet eind van bet lied was dan, dat de matrozen zeiden dat ze dan toch in elk geval h u n flesch met do jenever, die er in was, terug wilden hebben en dat do leelijke, wantrouwende ,,kee" of Chinees er dan do helft, of zooveel als hij er in had gedaan, maar weer nit inoest schenken . . . . Wel, dat deed do Chinees en Darn or dan stilletjes rnet een grinnekenden, chineeschen duivelen glimlach nog wat meer uit, dan hij or in had gedaan, om or toch wirt van to hebben, en dan . . . gingen de matrozen weer been met hun vierkante flesch, die Du , in plants van met water, voor een deel gevuld was met groc van jenever, van de sterkte ongeveer van half en half . Een good eind verder gingen ze dan hetzelfde knnstje nog eons probeeren bij een anderen drankverkooper, en als (hit dan ook gelukte, mochten zij zich verheugen (P) in bet bezit van een aardig slokje jenever-groc van l s jenever en r/3 water . . . . Ik heb hierboven, achter bet woord verheugen, een vraagteeken geplaatst, want werkelijk, bet was treurig, zooals onze equipage hier langzamerhand verzonk in doze „jenevermalaria" . . . . En niet alleen de matrozen ; ook onder de onder-officieren waxen er, (lie hier 's avoids aan den wal een verbazende hoeveelheid naar binnen werkten . . . . Op dit gebied scheen ook de kommandant van ous kleine detachement mariniers of zeesoldaten , de korporaal Hangjas, (ik weet Diet nicer of deze naam juist is) eene aanmerkelijke hoogte van innemings-vermogen to bereiken . Toch wist doze zijne deftigheid als hoofd en chef van Z Ms . zeesoldaten aan boord van Zr . All. Stoomschip Barito steeds to bewaren en bleef hij altijd beweren, vooral ook to-en zijn minderen, wanDeer hij dozen eene vermaning of bestraffende toespraak gaf,
178
„DE KAPOEAS OP!"
dat hij, de korporaal-detaclements-kommandant, no- nooit onbekwaam van den drank was geweest . . . . Dit is zeker, hij bezat eene inerkwaardige gave, om recht to blijven loopen en „fatsoenlijk" aan boord to komen , ook wanneer hjj ontegenzeggelijk heel gaarne eeue meer liggende of horizontale positie zou hebben aangenomen . . . . Wanneer wij 's avonds laat achteruit op hot half-dek (waarheen we uit den longroom ooze stoelen hadden laten brengen ) omdat hot beneden to warm was en to benauwd) met de beenen op de verschansing en een sigaar in bet hoofd, een ouwe groc zaten to drinken, ons verdiepende in bet felt, hoe vervelend hot toch eigenlijk was op zoo 'n rivier op een kleine buitenpost, hoorden wij , tegen een nor of elf, twaalf, den korporaal-dctachements-komrnandant met een klein inlaudsch prauwtje van den wal of oever of het schip naderen . In de stilte van den avond op de rivier konden we reeds in de verte op een afstand zijri zware has-stern herkennen ; die dan echter blijkbaar of liever hoorbaar onder alcoholische invloeden verkeerde . Hij was meestal alleen in bet prauwtje en hield dan half Europeesche, half llaleische toespraken tot den inlander, die bezig was hem naar boord to roeien . . . . Als eindelijk hot prauwtje langs zij kwam, beneden aan do ,,trap van do valreep" zullen we maar zeggen, hoorden we zijn stem gewoonlijk eeuige minder vriendelijke woorden en verwenschingen uiten tegen den inlander, die nicer geld verlangde, dan de korporaal noodig vond, hem to geven . . . . Dan bet eigenaardige lawaai beneden aan do trap, van iemand, die blijkbaar mocite heeft, veilig uit het wiegelende prauwtje op en tegen de valreep naar boven to komen, doch dan zagen we weldra bet hoofd van den detachements-kommandant met zijn langen, zwaren, rossigen baard boven do verschansing uitkomen en tevens een paar lodderige oogen, waarmee bij echter (wanneer hij ons in hot half-donker van bet gedeeltelijk verlichte halfdek bemerkte) ons, volgens de ~nilitaire voorschriften en reglenlenten, „vriendelijk maar tevens
„DE KAPOEAS OP!"
179
eerbiedig" aankeek ; dan voor ons, zijn superieuren, een zeer deftig militair saluut rnaakte, dezen keer vergezeld van een Dog werkelijk merkwaardig duidelijk uitgebracht : ,,G'n avond heeren !" in zijn gewone basgeluid, om daarop, bijzonder rechtlijnig, rechtop, met echt militair trots verheven gestalte, de reis to aanvaarden van hct halfdek naar voren, waar hij vooruit, beneden in hot tusschendeks zijn but en woning moest vinden . . . . Zoover echter bracht hij het, geloof ik, maar zelden . Wel stuurde bij met dezelfde verheven houding en in een tamelijk rechtlijnigen koers naar voren ; onder de brug door en langs den binnenkant van een van de raderkasten ; waarscbijnlijk recht aan op het een of andere hem bijzonder bekende punt op het voorschip, dat hij met gespannen aandacht vlak in het oog hield . . . . Was hij echter zoover, dat bij onder de brug door en de raderkasten voorbij was, dan , in fignurlijken zin, ,gooide hij gewoonlijk in eens zijn roer om" of, zooals een gewoon mensch zou zeggen, ging plotseling links of rechts af, en wij (die hem nakeken) zagen zijn gestalte verdwijnen, hoorden een hevigen, zwaren slag, waarvan ons kleine vaartuig dreunde, (want de korporaal was een zwaar en robust militair) en . . . . wisten dan en waren overtuigd, dat do korporaal-detachements-kommandant nu veilig en wel aan boord „voor anker" lag. Zoolang hij dozen toestand veilig wist to bereiken, achtte hij zich zelven vrij van de besehuldiging, ooit ,onbekwaam to zijn geweest van den drank ." Wanneer hij den volgenden morgen, in zijn kwaliteit den een of anderen misdadigen met de parade naar achteren bracht, on) gestraft to worden voor eene arrestatie aan den wal wegens dronkenschap en in then toestand door de sterkere m ac.h t aan boord gebracht , kon de korporaal gewoonlijk niet nalaten, den delinquent met, een afkeurend fronsen van de wenkbrauwen en een medelijdend schouderophalen aan to zien en, half hoorbaar, zaeht, tegen den officier vau de wacht to zeggen : „'t Is toeh ongelukkig,
180
„DE KAPOEAS OP!"
meneer, . . . . die rampzalige drank! Neem je portie, die je velen kunt, maar zorg, dat je bekwaam blijft . . . ." Pat was op alcoholisch gebied de „levensrichting" van onzen korporaal-detachements-kommandant . Ja, nu achterna mogen we no ,, eons lachen over bet merkwaardig komische van deze verschijning en die woorden toch was hot bitter treurig to zien, hoe bet gebrek aan andere beziglieden of antler „amusement" in bun vrijen tijd bet lieve „jenevertje" ook bier weer menigeen naar den kelder hielp . Gelukkig kwam or eindelijk eenige afwisseling in ons eentonig stil liggen op de rivier. Op zekeren avond zaten wij weer net zoo vervelend als altoos achteruit op bet halfdek van ons klein stoomscheepje, de Barito, met de beenen op de verschansing en groote manilla's in den mond, zonder iets anders to zeggen, dan dat we zoo slaperig werden . . . . En, we geenwden om bet hardst Zei jij wat?" . . . . Neen . . . . jij ? . . . . Neen , ik ook niet . . . ." Och, och, hot, kan zoo vervelend wezen op zoo'n Indische rivier, op een buitenpost, als er niets aan de hand is . . . . Maar ziet, daar hooren wij in eens, dat er van boven, de rivier af, een prauw aan komt roeien , die blijkbaar wat nieuws komt brengen , want hij legt aan hot reside ntie-hnofd aan , bij bet huis van den Resident, en een half uur later komt er een ander klein prauwtje van den wal met een brief met ,spoed" er op, aan den kommandant . . . . Goddank,er was wat . . . Do Dajaks, boven, bij de zoogenaamde meren, hoop de rivier op, now boven Sintang, dus diep in bet binnenland, waren weer van plan elkander nit politieke en religieuse beweegredenen hot hoofd of to slaan ; - met andere woorden , men had plan eenige ,koppen to snellen ," zooals men dat noemt, en was bezig preparatieven to maken voor een uitgebroiden snel-tocht tegen een van de vijandige stammen in een antler gebied . . . . En bet gouvernement wenschte dat tot elken prijs to verhinderen .
,,DE KAPOEAS OP!"
181
Laat ik beginnen met u to vertellen, dat men door Dajaks in bet algemeen verstaat de waarschijnlijk oorspronkelijke inboorlingen van Borneo, die door de Maleiers van andere eilanden langzamerhand onderworpen of verdrongen zijn naar bet binnenland . Doze Dajaks hebben de ongelukkige gewoonte, van tijd Lot tijd, soms in gezelschap, sours alleen , er op nit to trekken, our menschenhoofden to veroveren . Zij gaan hierbij nit van bet idee, dat bet hoofd, of flog meer speciaal, de schedel, de verblijfplaats is van de ziel, de geest ; waarschijnlijk omdat men bij zich zelf heel good gevoelt, dat bet ,denken," bet hoogste bij den mensch, in zijn hoofd, our en bij den schedel, wordt uitgevoerd . Wanneer dus de Dajak bet hoofd van meneer Die of Die afslaat, en dat hoofd meeneemt, verbeeldt hij zich, dat hij hierdoor bezitter of eigenaar is geworden van de ziel of den geest van deze meneer, en dus, van nu af, dozen geest kan beschouwen als zijn gedienstige of wel beschermende geest voor nu en hiernamaals . Vandaar dan ook, dat ieder trouwlustige Dajak zorgen moot voor een zeker aantal gesnelde koppen, die tot zijn dispositie zijn, en waarop bij rekenen kan, dat deze hem en zijn jong vrouwtje en to verwachten kroost zullen beschermen op bet moeilijke levenspad in de toekomst . En niet alleen bij een huwelijk, maar ook bij tal van andere levensgebeurtenissen zijn er beschermgeesten noodig, en worden er dus koppen gesneld, terwijl tevens de stain, waarvan men eenige dames of heeren con hoofd kleiner heeft gemaakt, ook weer niet rust, voor zij van hun kant van den vijand ook weer eon gelijk getalletje menschenhoofden hebben meegenomen . . . . En zoo blijft bet steeds min den gang, terwijl tevens eon goed geslaagde koppenjacht groote feestelijkheden ten gevolge heeft, waarbij dapper gedronken en pleizier gemaakt wordt. Hot is dus een van de voornaamste amusementen in bet eentonige Dajaksclie volksleven . Ook is natuurlijk langzamerhand dat koppensnellen iets
182
,,DE KAPOEAS OP!"
geworden , dat men geheel „con amore" en nit lief hebberij volvoert, terwijl to gelijker tijd bet felt van een zeker aantal koppen to hebben gesneld een stuk van ,fatsoenlijkheid" is geworden voor den man en een bewijs van wannelijke flinklieid voor den Dajakschen jongeling, Wanneer doze aan bet meisje, dat hij ten huwelijk vraagt, geen voldoend aantal gesnelde koppen kan toonen , is er geen kwestie van , dat hij haar krijgt ; hij wordt door alle dames met groote minacbting en narigheid aangekeken , ze willen niets van hem weten . Geen wonder dus, dat hot heel wat nioeite kost den Dajaks bet koppensnellen of to leeren, en ze zooveel mogelijk er in tegen to gaan . Wij kregen dan ook den volgenden morgen een detachement soldaten aan boord met een paar officieren, om den tocht met ons mee to maken . Al heel vroeg was alles aa.n boord van de kleine Barito, in de weer, om klarigheid to maken voor hot vertrek naar boven, de rivier op . Behalve de militairen, die ex-officio meegingen, waren er ook verschillende audere grootheden, die van deze gelegenheid gebruik wenschten to maken our naar boven to gaan, want met de gewone reisgelegenheid, een inlandsche pranw of „bidar," met niet anders dan roei-gelegenheid, duurde de refs naar boven, dus in den stroom op, naar Sintang, een der hoofdplaatsen in bet binnenland, sours wel hij de drie weken, terwijl wij met de Barito, stoomende, bet dcnkelijk in een dag of twee, drie zouden doen . Zooals ge weet, is Borneo een van de alllergrootste eilanden, die er zijn en in oppervlakte meer dan 20 maal zoo groot als ons eigen vaderland . De heele rivier op , naar bet binnenland, staat dus minstens gelijk met een tochtje den Rijn op tot in bet hartje van Duitschland . Pak Beron , een oude inlander, die al jaren lang op de oorlogsschepen bier in station als loods fungeerde, doch volgens bet algemeen gerucht, vroeger in zijn onnoozele jaren, bet beroep van zeeroover had uitgeoefend , kwam ook al
,,DE KAPOEAS OP! "
183
vroegtijdig aan boord, met zijn mate om op to slapen en een miniem klein pakje of kistje, waarin bij zeker zijn reisbenoodigdheden geborgen had, terwijl hij tevens drie Chineezen meebracht, die hij ons voorstelde als drie vrienden van bem, die hunne familiebetrekkingen to Sinta .ng wenschten to bezoeken . Het bleek echter later, dat deze vriendschap een soort van passagiers-dienst was, die Pak Beron er op nahield, want een van de Chineezen, die zicb van de anderen, die zeer mager waren, onderscheidde door een groote welvarendheid en zware corpulentie, werd op een gegeven oogenblik aangetroffen in de kajuit van den kommandant, waar hij zeer genoegelijk languit op een rustbank was gaan liggen, en, toen de dienstdoende hofmeester, die hem Boar aantrof, hem op zeer harthandige wijze naar boven rolde, bleek hij hierover ten hoogsto verontwaardigd to zijn, zeggende : dat hij bij PakBeron een plaatsbiljet eerste klasse naar Sintang had genomen en dus in de kajuit op zijn plaats meende to zijn . Pak Beron werd genoodzaakt deze passagekosten to restitueeren, en de vette Chinees kreeg een plaats eerste klasse op cen van de zachte planken van bet opperdek onder de brug, naast zijn twee magere vrienden . Om acht uur waren wij goed en wel onder stoom, en stuurden eerst door do zoogenaamde kleine Kapoeas , om daarna, een paar uur later, in de eigenlijke groote rivier to komen. l k zal u deze stoorntocht nu mar met in alle bijzonderheden vertellen . . . . ; veel was or bier niet to zien . Niet antlers, dan wat wij op onze gewone Hollandsche groote rivieren to zien krijgen . Alleen den volgenden dag, als wij wat dieper het land inkomen, beginnen wij achter de bosch- of moerasachtige oevers meer heuvelachtig terrein en zelfs bergen to zien . Toch blijft alles steeds even eentonig en vervelend . . . . Een enkelen keer slechts passeeren wij een kampong of plaats van meer beteekenis . Bij een van doze blijven wij een paar uur
184
„DE KAPOEAS OP!"
liggen , en maken kennis met den daar gezagvoerenden Europeeschen controleur. Hot toeval wil, dat bier juist iets to doen is . Er moot namelijk een Chinees gearresteerd worden, beschuldigd, geloof ik, van diefstal, inbraak, moord, enz . enz . De Langstaart heeft zich in bet huis van een beproefd vriend opgesloten, en wordt door eon heele collectie andere Chineezen verdedigd . Wij zenden nu eenige matrozen en mariniers den wal op, onder bevel van een der officieren , om den vrind er nit to halen, Gelukkig loopt dit heel gemakkelijk a£ Bewuste officier had namelijk vroeger eons gehoord, dat men bij zulke kleine Chineesche oproeren bet beste deed, een van de belhamels er nit to pikken , en dezen onmiddellijk een goede kwispeling to laten -even met juffrouw driestreng, waarop dan (volgens uitkonisten van wetenschap en ervaring) bet oproer dadelijk gestild moest zijn , door den invloed van dit voorbeeld op de andere opstandelingen . In hoeverre dit Du altoos doorgaat, en in hoevere dit billijk is - durf ik natuurlijk met zeggen, - maar dit is zeker, dat bet dozen keer uitstekend werkte . Een van do hardst scheeuwende Chineezen wordt door den reusachtigen matroos le kl . Spons uit de razende on tierende bende weggerukt, overgenomen door zijn vriend, den korporaal van de mariniers Hangjas, en dadelijk door hen beiden, volgens daartoe ontvangen voorschriften met een bescheiden eind touwwerk behandeld, - under veel gebulk en gejammer van den delinquent, - en ziet, do indruk van dit geluid op bet weeke gemoed van de andere Chineezen is werkelijk van dien aard, dat ze onmiddellijk alien aan de baal gaan ; waarop wij bedaard bet huis binnenstappen, den Cbineeschen moordenaar zonder veel moeite arresteeren, door hem bij zijn staart naar buiten to trekken, en hem daarop ter verdere correctie aan de bevoegde autoriteit overleveren . Ofschoon dit wel eenig oponthoud heeft gegeven, is bet
,,DE KAPOEAS OP!"
185
toch geen onaangename afwisseling in de eentonige reis , de rivier op . . . . Hot anker wordt weer gelicht, we stoomen verder naar boven, en, nadat we eerst Sintang hebben aangedaan, gingen we een dag of wat later met onze kleine Barito, boven in bet hartje van Borneo, in de zoogenaamde meeren, ten anker . Deze meren zijn eigenlijk niets anders dan verzanrelingen van water op do diepere plaatsen van een moerassig terrein . Er valt namelijk op Borneo jaarlijks een verbazende hoeveelheid regen, die van tijd tot tijd cen grooten aanwas water geeft in de rivieren, die buiten haar oevers treden en bet laag gelegen land overstroomen . Hier en daar blijft nu dat water staan en vomit plasjes en kolken, die bij elke nieuwe overstrooming hoe langer hoe dieper en grooter in omvang worden, tot dat er eindelijk, na jaren en jaren, een groote, mime watervlakte to zien is, die men meren of ,danau's" noemt . Hot ziet er hier op die moron niet erg pleizierig nit ; hot water heeft een zwart-blauwe kleur, net als inkt, terwijl we 's morgens, als bet dekspoelen is, en we voor do aardigheid een beetje van dat water in een gins doen, zien, dat bet geel is, net als lichtkleurige madera . Maar drinken, doen wij bet niet . Over 't geheel ligt er bier in de natuur iets, dat somber en zwaarmoedig maakt . Groen is er bijna niet to zien , 't is allemaal dor en levenloos . Gelukkig echter komt er al heel ganw wat leven in de brouwerij, als we bezoek krijgen van con paar bevriende Dajaksche hoofden met hunne volgelingen, die bet schip komen kijken, en die, zeker als een bewijs van hunne vriendschap, ook vrouwen en kinderen hebben meegenomen . Trouwens van vechten is al geen sprake meer, want in Sintang hebben we al gehoord, dat de Dajaks hun koppensnellerij, op 't gezicht van onze komst, dadelijk hadden laten varen, - misschien om weer to beginnen, als we weg waxen . Nu echter zien ze er allemaal even vriendelijk uit : II, 12
186
„DE KAPOEAS OP!"
De manners zijn over 't algemeen goed gebouwd en hebben eon Dog al flunk voorkomen ; behalve, dat ze, net als de vrouwen, bijna allemaal verbazend dunne beenen hebben, een soort van spillebeenen . Ze zien er nu juist Diet uit, alsof ze alle dagen veel to eten krijgen . . . . ; ze zijn vrij mager, en snuiven blijkbaar met veel genoegen , de lucht in, die bij ons uit de kombuis komt, waar juist groene erwten met spek worden gekookt . De kleur van bun huid is Diet zoo bruin, als die van onze Javaantjes, ze zijn nicer geelachtig, zooals de Chineezen . Op bet gebied van kleeding zijn ze verbazend eenvoudig : de mannen hebben Diet anders dan een soort van lendengordel, om het midden, van katoen of van geklopte boomschors . Orn bet hoofd hebben ze ook een lap katoen of boomschors, terwijl do kruin vrij blijft , en bet donker-zwarte haar bij sommigen or over been hangt. De dames hebben Diet anders dan een korte Sarong, die boven de heupen vastgemaakt is , en boven do knie eindigt ; loch bet ding zit zoo strak our de beenen, dat ze moeite hebben om to loopen, en alleen maar kleine pasjes kunnen makers , zoodat ze min of nicer trippelend over bet dek van onze kleine Barito loopen . . . . Om bun naakte armen en beenen hebben zij een heele serie been- en armringen van koperdraad of rood-geverfde rotan , de eene ring weer boven den anderen . Op bet hoofd dragen ze een grooten hoed van rotan met verbazend grooten rand, terwijl bet bovenlijf bij de meesten geheel naakt is . Alleen enkelen hebben er voor deze gelegenheid een soort buisje over aangetrokl:en, dat geborduurd of bestikt is met allerhande ornamentwerk, tanden, sclielpen of jets anders van dien aard . Wat vooral ook onze aandacht trekt, zijn de ooren van onze Dajaksche vrienden . Evenals bij alle volken van den 0. 1 . Archipel dragen zij in deze ooren een stuk of wat verbazend groote ringers , sours ook wel een ronde houten schijf, mooi gekleurd of fraai besneden . Ook boven in bet oor zijn somtijds ronde gaten geboord,
,,DE KAPOEAS OP
!55
187
ter grootte van een erwt, terwijl de opening in de let van liet oor somtijds van twee tot drie duim of centimeters bedraagt . Hot is heelemaal uitgerekt, en dat stuk van bet oor hangt er, als 't ware, als een soort van ins onder aan . De gaatjes bovenin gebruiken sommige heeren, bij wijze van sigarenkoker ; ze steken er voor 't gemak een pair innlandsche sigarf;tjes in, maar aan do 1 e 1 van hot oor hangen de kostbaarheden er. rijkdommen . De Dajaksche vrouw, die in goeden doen is, toont dit vooral in do kostbaarheid of bet aantal van de ringers en andere dingen in haar ooren . Een van de Dajakscle dames zien we, als ze straks weer weggaan, met eon groot, reusachtig hangslot in haar oor, dat blijkbaar afkomstig is van Z . M. raderstoomschip Barito, want, zooals we later vernemen, heeft do matrons le kl . Spons, die altoos veel van de dames houdt, haar dit in het oor gehangen, op slot gedaan, en daarna den sleutel buiten boord gegooid' Ze gevoelt er zich editor zeer pleizierig onder, en gnat recht vergenoegd van boord . Trouwens alien amuseeren zich blijkbaar bij ons uitstekend, doch een van de volgelingen van bet Dajaksche hoofd, die met de zijlion , beneden, in den longroom, gekomen is, krijgt plotseling eon hevigen schrik, en gaat onmiddellijk aan den heal, als hij daar in eens, zijn eigen geel-bruine tronie en naaktheid weerkaatst ziet in den spiegel, die in den longroom hangt. Dat's hem to veel , Iiij vliegt near het dek, en komt eerst een heelen tijd later, schoorvoetend en uiterst voorzichtig en langzaam terng, terwijl hij zeer bedeesd en met iets spookerigs over zich, schuin naar den spiegel kijkt . Toch overwint hij zijn vrees , en hurkt eindelijk neer neuter den stool van een van de officieren, die in gesprek is met het Dajaksche hoofd . Doze officier voelt echter op een gegeven oogenblik een eigenaardig gekriewel onder bij zijn linker schoen, kijkt naar beneden, en ziet, dat dit komt, doordat de spookerige Dajak 1 `?
188
,DE KAPOEAS OP!"
van straks bezig is to probeeren, of hij den schoen niet los zou kunnen maken . . . . Aangezien wij weten, dat deze Dajaks van een goedaardig soort zijn , en niets kwaads in den zin hebben , wordt hem dit niet kwalijk genomen, maar wordt den tolk, dien wij bij ons hebben, een Maleier n . 1 ., die bier jaren lang gewoond heeft, gelast, om den man to vragen , waarom hij dat doet, dat gekrabbel aan dien schoen . Hot blijkt nu, dat deze Dajak, die, zooals wij vernemen, Dinda beet, een zeer onderzoekenden geest heeft, en gaarne zou weten, of die schoen van meneer alleen een kleedingstuk is, dan we], of bet misschien een soort van zwarte, hoornachtige uitwas, een eigenaardig lichaamsdeel kan zijn, dat de witte menschen er van onderen op na schijnen to houden . . . . Nadat hij omtrent een en ander is ingelicht, zet dezelfde officier zich achter bet kleine serafine-orgel of harmonium, dat zich aan boord bevindt, en begint er voor de aardigheid bet een en ander op to spelen . Maar nu raakt Dinda, de Dajak, geheel in verrukking . . . . Eerst loopt hij natuurlijk weer weg, en verschuilt zich in een van de button van de officieren , doch weldra komt hij tern-, en nadert langzaam bet orgel, en den daar op spelenden officier, die dozen Leer, in de stilte van bet oogenblik en in deze eigenaardige omgeving, met al die bruine gezichten er om been, bijzonder mooie, zachte tonen nit bet orgel weet to halen, en de zoo eenvoudige, doch schoone melodie van ,,Die letzte Rose" zeer aandoenlijk speelt . . . . En zie, terwijl bet einde van de melodic nadert, kruipt Dinda, de Dajak, met geopende mond en ooren al schuivend, maar bijzonder voorzichtig, over bet dek naar bet orgel, om dat wonderinstrument toch ook wat meer van nabij to kunnen zion . . . . ; en, als eindelijk bet orgelspel eindigt . . . . waagt hij bet, 0 o k een van die witte toetsen aan to raken, doch schrikt hevig terng, als er blijkbaar flog lucht in bet orgel zit, en dit een schel , piepend geluid doet hooren , als hij do toetsen met zijn bruine vingers aanraakt . . . . Hij schrikt, en k n iel t
„DE KAPOEAS OP!"
189
voor den officier, die gespeeld heeft, veer, en vraagt in zijn taal om vergiffenis, dat hij met zijn ongewijde handen, dit goden-speeltuig heeft aangeraakt . . . . En wij , die dit vernemen van onzen tolk, die zijne woorden voor ons vertaalt, verwonderen ons over bet feit, dat zelfs in deze woeste, ver van de wereld verwijderde natuur, menschenkinderen met zooveel gevoel worden gevonden . . . . ; terwijl wij ons afvragen zou deze man nu ook koppen gesneld hebben, menschenhoofden hebben afgehakt? . . . . Wij hopen van Diet! m a a r, we vreezen van wel !
Den volgenden dag maken wij met een klein, inlandsch prauwtje een tocht naar een Dajaksche kampong . Hot is wel een heel eind ; en een urenlange tocht in zoo'n klein vaartuigje is Diet alles ; maar toch, aan liet eind, loont bet de moeite wel, want nu krijgen wij ook van hot mooiere deel van Borneo wat to zien . Nadat we eerst lang gevaren bebben over een wijde uitgestrektheid ondergeloopen land - en tusschen en door boomen en bosschen, zoodat bet is, alsof we in vijvers varen door een soort van wandelpark, terwijl wij no(' steeds bet bruine water overal om ons been hebben - komen we eindelijk meer in de bergstreken en in de rotsachtige bovenlanden, waar hot vroolijker is en wij ons verheugen in al, wat we rondom ons zien, terwijl wij , gezeten in de lange, smalle Dajaksche prauw, vlug door bet water worden gerocid, gepagaaid of wel met lange bamboestaken (op de ondiepe gedeelten) worden voortgeduwd . . . . Er loopt bier in bet kleine riviertje, waar we nu zijn, sours een snelle stroom . Bet water is nu Diet meer bruin, maar holder en loopt over een rotsachtigen grond, of over fraai gekleurde kiezelsteenen, die we, in de diepte, onder bet heldere water dudelijk kunnen zien liggen . Een snelle stroom water is bet, met aan weerszijden frisch en afwisselend gebladerte, dat zich over bet smal leriviertje, van
190
„DE KAPOEAS OP !"
beide oeeers, over onze hoofden heenwelft, zoodat or tijden zijn, dat we heelemaal onder een dak van bloemen, boomen en bladeren doorvaren, en van de lucht boven ons bijna Diets nicer konden zien . Sours kornt or een ,riam," een stroomversnelling, iets, dat op eon watervalletje gaat lijken, on dan . . . . is oppassen de boodschap ! Gelukkig echter hebben onze Dajaksche roeiers bet meer aan de hand gehad, en weten ze het broze, ranke vaartuigje er veilig door been to werken, al komt er dan ook nu en dan no, heel wat water in de prauw en al worden we sours ook kletsnat . . . . Maar, dat is Diets , dat droogt wel weer, bet zonnetje heeft bier meer kracht dan bij ons in Holland . . . . Sours zien we ook slangen liggen aan den kant, tusschen do struiken, en g r o o t e ook! We blijven maar op een eerbiedigen afstand! Apen zion we ook, boven in de boomen, en . . . . in soorten ! want Borneo is bet apenland bij uitnemendheid . . . . Eindelijk - naderen we de kampong . . .n of liever, we h o o r e n van onze Dajaksche vrienden, dat we er bijna zijn, want zion doen we nog Diets . . . . ; totdat, ja, net als we eon hock oml :omen, zien we langs den linkeroever een soort van vlot of „batang" liggen . . . .
Wij worden natuurlijk verwelkonid door een heele boel licht-gele en bruine mannen, vrouwen en naakte kinderen . . . . die ons voorgaan en volgen bet bosch in, wear een soort van laantje of bosclipad ons den weg wijst naar liet groote Dajaksche familiehuis, een heel eind diep bet bosch in, en dat voor een 2 A 300 menschen, is ingericht . . . . Hot is gebouwd op palen, en heeft, zooals we zion, tal van deuren of schuiven, zoodat het ons wel iet of wat aan een reusachtig kippenhok doet denken, want voor iedere dour is ook een schuin naar boven staande peal of boomstam
,,PE KAPOEAS OP
P5
191
aangebracht, met inkepingen er in, om naar boven to klauteren . Iedere dour met bijhehoorende peal vertegenwoordigt een familie, die daar boven eon vierkant hokje heeft, om in to wonen , terwijl een lange gang over de geheele lengte van bet gebouw zich uitstrekt . Ieder appartement heeft ook weer een deur, die op deze gang uitkowt, want doze gang of lange zeal is gemeenschappelijk en client tot algemeene conversatiezeal, en tevens tot bet ophangen van wapens, vischtuig en ander gereedschap . . . . Wij klauteren ook naar boven en krijgen alles to zien . . . . Aangezien bet bier echter alles behalve aangenaam ruikt, laten wij door onzen folk voorstellen, ons verder bezoek of to leggen in de open lucht . . . . Hot Dajaksche hoofd echter, die dit wel begrijpt, zegt, dat aan bet eind van de lange gang of corridor eon open ruimte is , waar men wat moor frischheid kan krijgen . Wij trekken dus daarheen, ofschoon Diet zonder gevaar van met onze voeten en beenen door den bamboevloer to zakken, want hier en daar zijn groote gleuven en openingen, wear best een been doorheen gaat. Eindelijk daar gekomen, begint bet wat frisscher to worden en kunnen wij alles meer op ons gemak bekijken . . . . we zien allerhande wapens : lansen en „s o e m pit a n's" of holle bamboe-lansen, waardoor do Dajak vergiftigde pijltjes kan blazon, en met tamelijk veel juistheid zijn slachtoffer weet to treffen . Verder, de zoogenaamde „m a n d au w s," eon Lang, rechtloopend zwaard, waarmee de Dajak in een slag, iemand bet hoofd van den romp slaat . Dat lappen ze hem zonder mankeeren ; dat mist nooit . . . . Aan de schede hangen hier en daar nog bosjes menschenhear, de treurige restanten van de gevallen menschenhoofden . Verder zit or bij iedere mandauw no- een klein mesje, dat er, in eon afzonderlijke kleine schedee met eon pear bandjes aan vast zit, en dienen moot, om den gesneden kop van bet
192
„DE KAPOEAS OP!"
vleesch to ontdoen en verder to ,prepareeren," zooals een man van bet vak zou kunnen zeggen . Verder zien we mooie, prachtige schilden, met grillige teekens, figuren en gezichten beschilderd, eenige beestevellen, en tal van potjes met vet, afkomstig van een zeker soort zwarte kat, waarmee do Dajak zich insmeert, om zich onkwetsbaar to maken, en misschien ook, opdat do vijand minder h o u va s t aan hem zal hebben . Niet to vergeten, ook tal van andere ,amuletten," die hem op zijn tocht moeten beschermen ; allerhande vieze, zwarte dingen : stukjes bout, knoopen, oude lappen en vodden, krokodillentanden enz . enz . - Eindelijk bier en daar een paar van de bekende , beroemde potters van een geel-bruise kleur, die men tampajan's noemt, en die door de Dajaks als heilig worden beschouwd, omdat zij, paar hun beweren of geloof, oorspronkelijk door hoogere wezens vervaardigd zijn, nit zonneklei ; de klei of aarde, waaruit, volgens hen, door Dewa of Mahatara, den God der Dajaks, de zon is gefabriceerd . Ze zijn dan ook alien met allerhande symbolische grillige figuren, slangen en hagedissen versierd, en onder die potten zijn er, die voor geen twee of drie duizend gulden to krijgen zijn. Voor hot Dajaksche gemoedsleven toch zijn deze potten een -root stuk van hun geluk voor de toekomst : ze heschermen niet alleen den eigenaar en zijn gezin tegen alle onbeilen, ze verzekeren hem ook een goeden oogst, een overvloedige vischvangst en voordeelige jacht ; zelfs zijn er potten, die de reputatie hebben, dot ze een eigenaar van verliefden aanleg de genegenheid en liefde hezorgen van de mooiste meisjes, die er op de wereld to vinden zijn . Ergo, wat wil men nog meer! 1 Toch blijft altoos hot geloof in bet rechtmatige on goedo van het koppensnellen, bet of hakken en bewaren van menschenhoofden we] het meest afziehtelijke en verschrikkelijke van bet Dajaksche bijgeloof. Ook hier, bij onzen gastheer, in
,,DE KAPOEAS OP!"
193
de Dajaksche woning, waar wij ons nu bevonden, zagen wij boven en tusschen al bet schilderachtige gedoe van lansen, schilden, netten, blaaskokers en andere zaken werkelijk ook den kop of bet skelet van een mensch . Hot waren een soort van mummie-koppen geworden, die er heelemaal zwart, vuil en berookt uitzagen . . . . Hot Dajaksche opperhoofd zei, dat ze al verbazend end waren, want dat zijn familie er heelemaal niet meer aan deed . . . . aan bet koppensnellen . Nu, wij betwijfelden dat wel een beetje, en in elk geval, toen we bij onzen gastheer, op den vloer plaats namen, om wat to eten, bevorderde bet in bet eerst niet onzen eetlust, wanneer van tijd tot tijd ons oog viol op zoo'n grijnzenden, uitgedroogden menschenkop . . . . Trouwens, wat ooze gastheer ons voorzette, was ook juist niet bijzonder lekker, al had bij blijkbaar zijn beste beentje voorgezet . . . . We hadden echter ook zelf provisie meegenomen, en o . a. een blil :je met pate de foie gras . Wij kwamen op bet lumineuse denkbeeld, onzen gastheer, to midden van deze, door hem indertijd blijkhaar zelf gesnelde koppen, ook eens to laten proeven van deze kostbare, heerlijke eetwaar nit de meer beschaafde wereld . . . . Maar ziet, hier deed zich een rnerkwaardig en allerzonderlingst incident voor . . . . Zooals men misschien weet, heeft de Dajak, als hij een kop gesneld heeft , ook de treurige onhebbelijkheid , bet daaruit loopende blood op to slurpen , en meer speciaal de hersens to prepareeren en op to eten . . . . Toen nu bet Dajaksche hoofd de pate de foie gras proefde, trok hij eerst een raar gezicht , maar langzamerhand scbeen bet hem beter to bevallen , en eindelijk zei hij , met de grootste verbazing iets teen onzen tolk, die daarop ook een zeer eigenaardig gezicht zette . . . . ,,Wat zegt de kerel toch tegen je?" vroegen wij aan den tolk. Deze zei eerst, dat het niet welvoegelijk was, om over to
194
„DE KAPOEAS OP!"
brengen ; ,tra boleh bilang, toewan ; koerang adjar : onfatsoonlijk", draaide er wat orn hem, en maakte er wat van, maar eindelijk kwam bij voor de waarheid nit, en zei werkelijk niet meer of minder, dan dat bet Dajakschc hoofd ons beschuldigde van ook gebeirne koppensnellers to zijn, aangezien doze pate de foie gras niet anders kon wezen, dan een preparaat, dat afkomstig was van menschenhersens . Hot smaakte er precies naar. Ergo, wij waren ook menscheneters ! . . . . Enfin , over den smaak viel vooral in dozen niet to twisten, we namen bet den ouden beer niet kwalijk, namen recht hartelijk van oozen vriendelijken gastheer afscheid, en roeiden weldra door hot mooic bergstroompje weer naar beneden en terug naar de meren of danaus, waar onze Barito lag. We hebben nog een heel eind to roeien, maar dat kan one niet schelen, want juist nu, bij bet vallen van den avond en bet ondergaan van de zon, is bet mooi op hot vroolijke, klaterende en stroomende riviertje, waarvan hot water bij bet donker worden, hier en daar al begint to phosphoriseeren of licht to geven , terwijl duizenden van ,vuurvliegen" als een soort van levende, kleine, schitterende vonken zweven en dwarrelen in de lichte, zachte keerkringsduisternis ; en boven en om ons hooren wij bet eigenaardige geluid van allerhande soorten van krekels , vogels of andere keerkringsdieren, - als zachte, stille tonen van den invallenden nacht . . . Doch ziet, daar klinkt in eens to midden van die tropische avondstilte bet eentonige, eigenaardige, klagende geluid van een inlandsche, Dajakscbe geld, rehab of viool met een of twee snaren . . . . We hooren er op . . . . : een Oostersche melodic ; iets, waarin echter een zekere herinnering ligt aan de melodic van „Die letzte Rose," die Dinda, de Dajak, gehoord had op bet orgel, bet harmonium, aan boord van bet hem zoo vreemde en wonderbare, rookende schip . . . .! Hot is werkelijk Dinda, de Dajak, de inlandsche musicus
„DE KAPOEAS OP!"
195
en poeet, die ons, als afscheidsconcert, to hooren geeft : eon Dajaksche variatie op bet lied , de melodie van Von Flotow ,,Die Ietzte Rose" uit de Martha . . . . Dit to hooren, in deze wildernis, in dit Dajaksche woud, to midden van de stille, zachte tonen, in deze eenzaamheid en rust van den vallenden avond, bier in bet hartje van Borneo, duizende mijlen van de beschaafde wereld verwijderd datis zeker een van de schoonste herinneringen uit mijn vroeger Indisch marine-leven, en bet is ook met deze herinnerinb, dat ik deze Indische marine-schets wensch to besluiten .
GOLGOTHA.
Moorzwart en zwaar van zonde zijgt de nacht Op Golgotha . Gelamferd drijft de maan Dof, droef-bleek oog - langs sterrelooze baan ; Dik van mijn-duister staat heel d' aardeschacht .
Aan 't lichtend kruis de Meester : „'t Is volbracht!" En, luikend 't brekend oog, ecn weemoedstraan Drupt dauwend op de vrouwen, die daar staan In worgend wee van ingeschroefde klacht .
0, Man van Reinheid, met uw vredeziel, De Judaskus vloekt op uw Week gelaat, Eea woord uws wits en lam ligt 's mensehen macht .
Toch, met uw bloed geen wraak uw hart ontviel ; „Vergeef 't hun" van uw liefde-lippen lacht, 0, duif-blaiik offer van der menschen haat! H. A .
VAN
Goon .
FEN
:B RI
H,
F_
DOOR
NON NIE.
Een stille regenmiddag . In het galerijtje voor hare kamer stondeu de palmen rechtop, de varens doodstil, roerloos in volkomen tevredenheid . De klokjes, die oprankten tegen de stijlen der galerij , keken met blauwe oogen lief-blij , zacht-vertrouwend tusschen de donkere bladeren uit, naar buiten , waar langzaam regen neerzeeg uit een eflen-grijze lucht met veel licht achter den dunnen wolkensluier . Op de balustrade van 't galerijtje zat een meisje, den rug geleund tegen een der stijlen, bet hoofd een weinig opgeheven tegen den vochtig-zoelen regenwind in, die zacht blies door de lokjes om haar voorhoofd or even zacht-geheimzinnig fluisterde in 't klimop om haar heen, om dan weer spelend weg to schieten in den tuin tusschen de donkere stammen . Plagend duwde hij daar tegen de takken, regenzwaar, en schudde de glanzig-donkere bladeren, tot de vroolijke druppels, die er zich aangehaugen hadden, los lieten en neertrippelden van blad tot blad, al lager, al sneller, om eindelijk, ademloos, neer to zinken op den grond . Pij de dakgoot kwamen ze ook neer, de overmoedige druppeltjes, haastig, elkander duwend, buitelend op en over elkaar ; en waar ze beneden elkander weer ontmoetten en opsprongen tusschen bet grind, klonken blijde geluidjes als ingehouden lachen . Stil zat zij op de balustrade en genoot .
198
EEN BRIEF .
Hoe was het toch inogelijk, hoe konden menschen regen vervelend vinden of droef! Zagen ze dan Diet, hoe ondeuoend do wind was, hoe jolig de druppeltjes? Hoe goedig de statige boomen or uitzagen, hoe vriendelijk de oude aarde ; als ouders die vol toegevendheid en met stil genot bet dartel gewoel van hunne kinderen aanzien . Zagen ze dan Diet, dat er licht was achter dat dunne wolkenfloers, zoo stralend, alsof bet er aanstonds zou doorbreken . 0, maar voor haar was ook overal licht in gekomen sedert dien dag dat hij haar gesproken had van zijn wenschen en droomen, zijn hopen en verlangen, van zijn liefde voor haar. Veel treurigs ook was er geweest na den avond, die haar dat groote geluk gebracht had : haar weggaan naar 't verre land, bet afscheid van huis, van hem . Want kort voor hij haar vroeg, had zij eon betrekking aangenomen als gouvernante in Indie, cone heele mooie betrekking ; en hare ouders drongen or op aan, dat zij die niet zon opgeven om hem, student nog maar. Als hij klaar was, over een paar jaar, en als wiles dan Dog als nu was voor hen beiden, dan kon ze terugkomen iminers . Zij had hun wil gedaan, zelf ziende, dat het verstandiger was ; vol mood was ze gedaan . En zelfs die scheiding van al wat haar lief was, word door hare liefde licht gemaakt. Het was maar voor eon paar jaar ; daarna kreeg ze alles terug, wat ze achterliet. En ze had zooveel om dien tijd mee to vullen ; ze zou brieven krijgen van hem zelf, ook hem schrijven, ze kon aan hem denken, droomen van hunne toekornst, hun ,Iater," zooals zij hot noemden . En dan had ze nog een plannetje, dat ze wilde uitvoeren in dien tijd . Ze wilde zuinig zijn, sparen, zooveel, dat ze daarvan betalen kon, de reis terug, naar hem toe, en dan, haar uitzet. Dat was aardiger, dan het to krijgen van hare ouders. Hot gaf eene prettige bijgedachte aan haar work en later zou het eon lieve herinncring zijn. In hare vrije uren gaf ze private lessen, orn toch maar gauw haar schat to verzamelen . Maar nu had ze ook heel do som bijeen,
EEN BRIEF.
199
en nu eerst had ze hem geschreven van haar plannetje en dat ze, om to komen naar hem toe, alleen nog maar wachtto op zijne stem, (lie haar roepen zou . Mevrouw deed wel moeite, haar tot blijven to bewegen maar hij zou nu spoedig examen doen ; en als dat voorbij was en hij riep haar, dan hield niets haar tegen, dan kwam ze, dadelijk! „ja zeker ; dadelijk, hoor!" en eventjes knikte ze tegen de witte enveloppe daar op tafel , die haar heerlijk nieuws bevatte . Daar klonken schreden op bet erf . De postlooper naderde haar galerijtje. Een brief van hem ! En even, terwijl ze stil glimlachend neerzag op de lieve, bekende letters van hot adres , waasde het door haar hoofd : ,Vreemd toch : als we cens een dag heel, Heel blij en gelukkig zijn, dan kornt er altijd iets, datt nog meer blijdschap, nog meer geluk brengt ." Nu had ze de enveloppe geopend en spreidde de dichtbeschreven vellen nit op haar schoot . Langzaam, in bewust genieten-willen, begon ze to lezen . Maar de glimlach trok weg van haar gezichtje, pijnlijk verwonderd zagen haar oogen, volgden de regels al sneller en sneller . Haastig, - en een harde trek kwam om haar mond . De brief was uit, maar, bladen terugslaand, herlas ze nog een gedeelte, bier en daar . Toen zat ze roerloos, de handen stil op de witte vellen in haar schoot, de oogen droevig starend naar buiten in de vochtiggrijze regenlucht . Eindelijk liet ze zich van de balustrade afglijden en, den pas ontvangen brief op de tafel leggend, nam ze den hare er af. Weer bij de balustrade stond ze, met de bladen van haar eigen brief in de hand en met trillende lippen zag ze no- even neer op de blijde woorden, die nu als spot waren . Toen scheurde ze bet papier tot snippers en wierp die weg, naar buiten in den regen, die ze neersloeg tegen den donkeren grond, de witte stukjes van haar armen gelnksbrief. Toen, de armen tegen den pilaar, hot hoofd tegen de armen gedrukt, begon ze zacht, zacht to schreien om haar arm, verloren geluk .
200
EEN BRIEF .
In het galerijtje stonden de varens roerloos , rechtop de pal men, ais verstijfd van ontzetting . Half verscholen tuschen de donkere bladeren keken, schuw verschrikt, de blauwe oogen der klokjes . Buiten, vochtig-somber, effen grijs, king regenlucht . Klagend streek de wind door de hooge boomers en zuclitte in het klimop . Moe zonk de regen veer . Zacht en droevig, onder de dakgoot, snikte hot water .
LEED DER BLOEMEN.
Ten hemel heffen zich op de bloemen En zocken er Godes rijk En haar teere blauwe klokken Zijn groote oogen gelijk . Zij staren omhoog met verlangen, Maar de hemel zwijgt zoo wreed ; In de diepten der kelken . parelt Een dauwdrop, traan van haar teed . N. B.
D
H :
_ _
Schets van HENRI K . VAN ECK.
Ze werd er nervous van , zoo zat het kind haar den heelen tijd aan to kijken, . . ., een vaste, eigenaardig-strakke blik in zijn zachte oogen . ,,Wat heb je toch, De?" vroeg ze ongeduldig . Haar wat booze stern was als een klap voor hem, zijn mondhoeken trokken ineens trillend neer . ,,Niks," beet hij kortaf, in een snik . Ze haalde even de schouders op met een onverschilligen blik naar buiten : Ze begreep hem niet, als hij zoo wonderlijk was . Haar oogen gleden door de stille straat, langs de natte daken, wit-glimmend in 't maanlicht . Die maan was ook al zoo raar van daag ! dacht ze . Zoo'n vreemd gezicht tusschen die pbosphorachtige wolken mooi wel, maar spookachtig . . . . ze voelde zich ineens bang, beklemd . . . . Toen keek ze weer naar den kleinen jongen ; hij zat nu voor zich uit to staren in 't witte glocilicht ; zijn blik werd langzaam-aan vaag als vlogen droomen stil van hem uit in 't licht, en dan langs de schaduwen van do lampekap, op 't rose behang . Ze zette haar elleboog op de tafel, om wat geraas to maken, maar hij bleef rustig doorrzvasseeren. Zou hij nou niets gehoord hebben? . . . . Soms werd ze opeens bang, dat er iets van idiotisme in hem was. Nu overviel 't haar weer . . . . die strakke oogen ook ! Lag er II . 13
202
DE . . . .
met iets wezenloos in? Nee, met bepaald wezenloos . . . . maar toch lets abnormaals . . . . iets absents . . . . lets . . . . iets . . . . Ze zag naar zijn lichaampje : 't was mooi gevormd ; heel mooi, alles zoo fijn en afgemaakt . Alleen dat linkerhandje, dat akelige, logge stompje, waarmee hij geboren was . . . .! Wat bewoog 't zich nu vreemd been en weer onder de tafel-looper ! . . . . „De," zei ze met een nerveuse, luide stem . „Kijk niet zoo in 't licht ; dat is niet good voor je oogen ." Hot kind vloog met een schok overeind . „Waarom plaagt u me toch zoo, ma?" Ze trok hem met haar beide handen naar zich toe, en bleef hem vasthouden tegen zich aan . „Plaag ik je nou?" vroeg ze hoofdschuddend . „De! De!" Haar verwijt trof hem ; hij stond een oogenblik verlegen voor zich uit to lachen ; toen begon hij met haar horlogeketting to spelen. „Ma, waarom is 't slecht in 't licht to kij-en . " „0mdat je dan allemaal vlekken voor je oogen krijgt . . . . groene en rooie . . . . en gele vlekken, en daar gaan ze pijn van doen ." ,,En ik vind 't licht juist zoo mooi , ma! net muziek ." Ze lachte . „Wat een gekke jongen ben je toch ! Wat is dat dan wel voor muziek ?" „Ik weet niet, ma . . . . heele mooie. Hoort u 't nooit?" Ze schudde 't hoofd, en trok hem in een opwelling van vroolijkheid op haar schoot . ,,Je-bent-een-mal-le, mal-le jongen!" zei ze nog eens, door haar kussen been . „Daar, weet je 't nou? Wat moot ik doen om je then nonsens of to leeren , zeg?" Hij maakte een willooze beweging om haar zoenen to ontduiken , maar ze hield hem stevig in haar armen ; en gelaten ging hij achterover liggen , zwaar tegen haar borst .
DE . . . .
203
Zijn eene handje strekte zich met een gebaar van loomheid hoog-uit ; hot kwam in haar krullende haren terecht en begon er doelloos in to woolen, rnaar ze greep het lachend in haar groote, zachte hand en trok 't naar beneden . ,,Hier bengel ! Je zoudt mijn heele haar in de war maken." ,,Wat?" vroeg hij , nog wat verwonderd . Toen zag hij haar eene band angstig tasten naar haar kapsel, en hij voelde de schertsende klem van haar andere om zijn vingertjes ; en begrijpend, wat hij gedaan had, gierde hij 't nit om zijn eigen verstrooidheid, en kreeg er ineens plezier in om 't nog eens over to doen . . . . ,,Laat me los, ma?" smeekte hij . ,,Ja, en dan pak je me weer bij mijn krullen . . . . Ik zou je danken!" en ze begon hem een verhaal to doen van een verstrooiden professor, onderwijl zijn rukkend handje telkens wat steviger omklemmend . ,,Ja, verbeeld je, De . . . . nee, nee, nee, denk maar niet, dat je los-komt . . . . eens, toen moest die professor nit in den regen en toen hij thuis kwam, toen legde hij zij n parapluie in zijn bed, en hij ging zelf in den standaard staan uitdruipen . Hoe vindt je toch zoo'n man?" De schaterde . ,,Ja, daar lath je nou om, en je wordt zelf net zoo, als die professor . . . . He, sliep nit, hij kan Diet loskomen . . . . Hij kan niet los-ko-men ." Eerst lachte De van pret, maar allengs word zijn gezichtje stiller ; er schaduwde iets van pijn in zijn oogen, zijn mond trok boos . . . . „Laat me los !" zei hij driftig, met een hoogroode kleur, en zijn hand rukte krampachtig in de hare been en weer . Ze zag, dat 't ernst was, en liet hem dadelijk vrij , half verlegen in haar eersten schrik ; maar toen die wat voorbij was, begon ze boos op hem to worden . . . . Ze duwde hem van zich af. ,,Ma . . . . ?' zei hij smeekend . 13*
204
DE+ . . . .
,,Nee, als je zoo flauw bent . . . . Niet eens gekheid kunt maken . . . . !" Hij ging weer bij haar staan, zich dringend tegen haar knieen ; maar ze keerde haar gezicht van hem af, naar buiten, en hij zag niets dan haar profiel, koel en effen . . . . Als een kleine boeteling stond hij er op to staren , of 't zoo bleef, zoo strong en strak . . . . ; toen sloe , hij zijn oogen neer in haar schoot bleef even zoo staan . . . . en ging daarna ineens tegen haar zij aanleunen, zijn gezichtje in de plooien van haar rok . Ze dacht, dat hij zich schaamde, en probeerde het zachtjes, onder de kin op to beuren . . . . eerst to vergeefs . . . . maar eindelijk gaf hij toe ontmoette haar ernstigen, verwonderden blik, stootte haar handen met geweld van zich af, en verborg zijn hoofdje met een huilerig geluid opnieuw in haar schoot. Ze streelde zijn bruine krullen liefkoozend glad, intuschen trachtend hem to sussen met vriendelijk gepraat . ,,Vertel me eens, ventie, wat er is? - Toe, vertel 't ma eens? Je bent zoo vreemd tegenwoordig . . . . zoo gauw boos . . . . Wil je 't ma niet vertellen? Vertrouw je ma dan niet? . . . . He? . . . ." Ze kreeg geen antwoord ; alleen een gesmoord gehuil . ,,Ben je misschien stout geweest op school? Was meneer boos op je? . . . . Daar moot je niet om gaan schreien, jongen! dat geeft immers niks? - Morgen doe je 't beter, en dan is meneer weer good . . . . Ma kreeg ook wel eens knorren op school ; en dan moest ze school blijven, nou, of ze . . . . Waar lath je om? Is 't dat niet, 't groote verdriet? Wat dan? - Je bent Maatjes eigen kleine vent, boor' . . . . Nee, nou niet weer gaan huilen . . . . foei . . . . Zeg, De, waar buil je nou om? Omdat ik zeg, dat je Ma's jongen bent . . . . Kom Deetje, niet zoo flauw zijn . . . . Toe, vertel me eens liever, wat je hebt . . . . toe boy . . . ." Ze hoorde zijn snikken hokken in zijn keeltje .
DE . . . .
205
,,0 maatje . . . . maatje . . . . dit . . . ." zei hij plotseling onderbroken, met een krampachtig gebaar van 't gebrekkige linkerhandje . Ze zat to riilen in haar verslagenheid, haar hart word als ineen geprangd van nameloos wee . . . . En in haar hulpeloosheid om hem to troosten, trok ze 't log- ge stompje driftig nit zijn zak haar boven, 't kussend . . . . kussend, aan niets denkend, dan aan haar arme kind, dat zoo leed . . . . ,,W, waardoor kwam je er op?" vroeg ze hoog en schril . Hij huilde nu niet meer . . . . en hij sprak met een zacht, gedempt stemmetje, verlegen omdat ma zoo vreemd deed . . . . ,,lk wou met mijn andere hand in uw krullen gaan pakken . . . . en dat kon ik niet . . . . en dat is altijd zoo gek . . . ." Zijn rood-behuild gezichtje vertrok zich tot een lach . . . . Ze was blij , dat hij nog zoo'n kind was, dat hij nog lachen kon om 't dwaze ervan . . . . Kon ze hem maar altijd zoo houden, zijn verdriet nog vaag . . . . ,,Je moot maar klein blijven, De! Geen groote jongen worden! Zou je dat wel willen?" vroeg ze week, haar warme armen dichter om zijn rank lichaampje strengelend . Hij schudde zijn hoofd, half verontwaardigd : „Nee, ma . . . . Ik wil een groote jongen worden en zeeofficier worden, net als Pa, he Ma?" zei hij gretig. Zijn moeder glimlachte droevig . Afgekeurd worden, dat zou dus zijn eerste jongensverdriet wezen! ,,Waarom moot ik klein blijven, ma?" vroeg De, toen ze geen antwoord gaf. ,,Omdat ik je zoo graag altijd zou willen beschermen in mijn armen, lieveling, en dat kan natuurlijk met als je grooter wordt . . . ." Hij bedacht zich even . ,,Maar dan komt u op mijn schoot zitten, ma! (Ian ben ik een groote officier," zei hij eindelijk met een schelmschen Inch en een jolig getintel tusschen zijn wimpers . Ze bleef zwijgen, en hij scheen to voelen, dat ze no, maar
206
DE . . . .
steeds met haar gedachten bij zijn handje was . . . . Tenminste, bij nestelde zich wat dieper in haar schoot, vleide zijn hoofdje ten-en haar borst, en vroeg toen langzaam, met gesloten oogen ,,Hoe is 't gekomen , maatje?" ,Wat vent?" Ze schrok op . ,,Och maatje, u weet wel , van die hand . Hoe is dat gekomen ?" Ze wachtte even ; toen zei ze voorzichtig : ,,Zoo heeft de goeie God je geschapen, De ." ,,De goeie God . . . ." mijmerde hij hardop, voor zich nit, met een peinzend langzamen oogopslag, als luisterde hij naar iets . . . . Zijn blik gleed langs de wanden van de kamer, 't vieuxrose behang, de peluche draperieen . . . . Zijn hoofdje bewoog zich rustig mee op haar borst, tot zijn blik bleef hangen aan de theetafel : de zilveren bouilloire die eentonig stond to suizen . . . . een mollig, droomerig weeldegeluid, fangs de dichte draperieen en in de zwaar-geparfumeerde lucht van 't kleine dames-salon . . . . ,,Hoort u 't water muziek-maken, ma? dat is net, als die wijs, die u zoo vaak speelt . . . . U weet wel, dat van Arabie, ma! Vindt u niet?" Ze moest eett oogenblik bedenken . ,,Vindt a niet? zeg, ma?" drong hij . „Ja," zei ze. ,Daar heeft 't wel lets van ." ,,Hoe beet 't eigenlijk, ma?" ,,Arabische droomerij . . . ." vertaalde ze . Hij trok minachtend met zijn schouders . ,,Nou ja, ma, dat weet ik ook wel . Maar dat bedoel ik niet . . . . Ik bedoel e i g e n l ij k, 't vreemde natuurlijk ." ,,Och, dat begrijp je immers toch niet?" glimlachte ze. ,,Jawel, ma! zeg 't nou .. . . ." ,,Songe Arabe." Hij probeerde haar de vreemde woorden na to zeggen ,,Sonsj Araab . Is 't zoo goed, ma?"
DE . . . .
207
Ze schudde 't hoofd, en spelde 't hem flog eons duidelijk voor : ,,Son-ge A-ra-be ." „Sonsje Ara-be," deed hij zijn best, schaterend om de vreemde klanken, die bij nit zijn eigen mondje hoorde komen . ,,Nou ken ik ook Fransch, he ma?" Ze knikte naar buiten, als in gedachte . . . . ,,En of. . . ." stemde ze volmondig toe . ,,Sonsje Arabe, Sonsje Arabe . . . ." herhaalde hij om 't niet to vergeten ; toen verveelde hem 't stil-zitten ; hij liet zich van haar knie glijden, zijn gebrekkig handje als altijd zorgvuldig verstopt in zijn broekzak, en gooide zich bij 't haardje, op den grond veer om to kijken in 't rossig gegloei van de vlammen, die terugspeelden op 't lichte behang van den wand . . . . ,,Wat is 't hier nou leuk, he ma? Maar weet u, wanneer 't pas nog leuker zou zijn? . . . . als u 't licht uitdeed . . . ." Ze lachte hartelijk, en in haar week gevoel van toegevendheid, draaide ze ineens 't licht naar beneden . ,,0 ma!" juichte hij . „Nou de kaarsen van do piano opsteken, en dan gaat u spelen . . . ." Ze had een behoefte om hem zijn zin to geven , om alles to doen, wat hij van haar wou een lief-moederlijke behaagzucht ; en ze stond op, sloot de gordijnen, ontstak daarna de kaarsen achter de roze lichtschermpjes, en bleef toen glimlachend bij haar muziek-etagere staan . ,,Wat zal ma spelen, De?" „Ik weet niet, ma . . . . of ja, toch wel ; speel u maar „Sonsje Arabe ." Dat vind ik zoo mooi, ma . . . . en dat komt hier zoo goed bij ." Ze had het losse blad al uitgezocht onder zijn gebabbel, en nu zette ze zich met een zucht van genot op 't pianostoeltje. Ze had een geoefende techniek, en ze was muzikaal . . . . Haar vingertoppen streken als zijig fluweel over de toetsen . . . .
208
DE . . . .
voile, mollige tonen, een weemoedig Bedroom van weelde . . . Ze voelde zich wegzinken in een paradijs van weekheid . Ze wou wel altijd zoo door-spelen, om die verjongende bekoring vast to houden . . . . Zoo spelen was droomdn . . . . en als ze zoo droomde verlangde ze haar man bij zich to hebben, heel dicht bij zich, en haar kind . . . . Dr lag iets van omfloerste passie in die reverie van Gottfried Mann, tonen van groote weekheid als mollige deinende kussens kussens van blank zwanendons zoo dacht ze, wegzinkend in genot, terwijl ze al maar, in halve bewusteloosheid repeteerde, repeteerde . . . Toen ze eindelijk ophield, zag ze De met koortsige, wijdgeopende oogen naar haar kijken . ,,Wilt u 't me leeren , ma? 0 ma, 't was zoo mooi . . . . 1 Zoo mooi heeft u bet nog nooit voor me gespeeld . . . . 1k won 't ook zoo graag kennen . . . . Wilt u 't me leeren, ma?" Ze was met een ruk teruggetrokken in 't werkelijke ]even van pijn . . . . ,,DA . . . . De . . . ." Hij schrikte van 't radelooze in haar stem . ,,Wat niaatje?" vroeg hij verbaasd, nog niet begrijpend . . . Ze rukte hem met beide arinen naar zich toe, en boog haar gloeiend gezicht tegen zijn bruinen krulkop . „1)e . . . ." kreunde ze dof. Huiverend, met ecn schok hief hi j zijn hoofd op . Zijn armpjes beefden zenuwachtig orn haar pals . „Ma . . . . ma . . . . ma . . . . maatje . . . . e . . . . Y' kreet hij hoog nit, zijn stem gebroken door wild snikken . Ze klemde zijn rillend lichaampje somber-zwijgend tegen zich aan, als om zijn snikken aan haar borst to smoren . . . . ; haar lippen sloten zich krampachtig op elkaar . . . . ceu floers kwam over haar oogen . . . . 't Nerveuse wringer en knijpen van zijn handje om haar vingers maakte haar wanhopig . . . Ze began been en weer to loopen door de kamer , hem wiegend in haar armen, probeerend hem zaclitjes to sussen .
DE . . . .
209
,,Stil maar, De . . . . Stil dan toch . . . , De . . . Deetje . . . !" Ineens hield hij op met zijn gillend gesnik . . . . ziju rank lijfje schokte stil tegen haar aan zijn handje hing bewegingloos in haar hand . . . . En zij bleef maar al met hem been en weer loopen in de schemering, uit angst, dat hij anders weer beginnen zou . . . . een uur fang wel , tot haar armen lam en gevoelloos waren van moeheid . Toen dacht ze, dat hij sliep, en nadat ze de meid fluisterend bevolen had op de slaapkamer 't nacht-licht aan to steken, droeg ze hem voorzichtig, nog altijd in denzelfden, regelmatig-wiegenden tred 't portaal over . In zijn bedje legde ze hem zachtjes ricer, en begon hem toen behoedzaam uit to kleeden ; eerst zijn laarsjes . . . . Ze maakte ze los tot bet laatste gaatje, opdat hij niet wakker zou worden, als zij ze van zijn voetjes trok en bij elken keer, dat ze den veter nit een gaatje haalde, keek ze verschrikt naar zijn natte oogleden, en zijn witte, geopende lipjes, of niets zich bewoog . . . . En nadat ze hem uitgekleed had, en de opgemaakte dekens voorzichtig onder hem had weggetrokken, en hem warm toegestopt, knielde ze bij zijn ledekantje neer op den kouden grond, zijn rillend handje tegen haar gezicht geprest . . . . Arme, kleine lieveling . . . . ! 0 God, dat ze aan dat leed nooit gedacht had . . . . en hij zelf ook niet . . . . En hij voelde muziek zoo in en in . . . . Wat had hij ook weer gezegd, voor ze was gaan spelen . . ., dat was haar toen zoo opgevallen . . . 0, ja, 't was bij bet suizen van do bouilloire geweest, en toen had hij gezegd : ,dat is net als die melodic, die u zoo vaak speelt . . . U weet we], ma, dat uit Arabic ." Ze had zich toen cerst even moeten bedenken, maar later, onder 't spelen, had zij wel gevoeld, wat hij bedoelde . . . Dat fluweelige, droomerige getril van weemoed in de weelde van haar salon . . . In haar wekte 't de nicer definitieve gewaarwording van een Turkschen harem met divans, en draperieen . . . en rozenolie . . . en mooie vrouwen . . . Maar wat had hij toch, die mollige,
210
DE . . . .
wazige klanken goed verstaan in zijn kinderlijkheid . . . 0, als zij eens niet meer mocht spelen . . . ; ze vond zoo graag al haar weemoed terug in de klanken van haar piano . . . als z ij eens niet meer mocht spelen, dat zou al zoo erg zijn! En dan voor hem . . . Hij moest nog wel heel veel muzikaler zijn dan zij ; hij hoorde in alles muziek . . . hij zag in alles muziek . En dat hij zich nou nooit, nooit zou kunnen uiten . . . ja misschien wel in composities, maar o God, nee . . . nee . . . nee . . . dat was toch niet 't zelfde, niet dat, die oogenblikkelijke weekheid van klanken in je ziel, die je zoo alleen voor je zelf teruggeeft . . . of een enkelen keer voor iemand die je heel, heel lief is, als een vleiing van intimiteit. Ze keek naar zijn gezichtje dat moe en behuild tusschen zijn verwarde krullen lag . . . en naar zijn arme, leelijke handje, dat zich in zenuwkramp heen en weer bewoog . Ze stond huiverend op . . . bang ontroerd . . ., en bukte zich daarna voorover om hem op zijn mondje goe-nacht to kussen, eer ze wegging, maar haar lippen begonnen to trillen op de zijne, en bevreesd, dat ze hem wakker zou maken trok ze liaar hoofcl snel terug . . ., en wierp zich weer op haar knieen veer, wanhopig snikkend . . . snikkend . . . snikkend . . .
In de warande, langs de lichte Japansche draperieen gleed 't geheimzinnig-fluisterend gelach van zo nerzonnestralen . . . De was druk bezig in den tuin met Mina, de werkmeid, die hem eerst had hebben leeren blazen, en die nu voor hem stond met opgeheven armen om als mikpunt to dienen voor De's proppenschieter . In de warande, achterover, in een makkelijk tuinstoeltje lag zijn moeder to lezen . . . maar toen ze begon to peinzen viel 't boek in eens uit haar handen op den grond . Ze had een loom gevoel in haar armen, dat haar belette 't op to rapen . . . en zoo bleef ze maar wat zitten luieren, intusschen
DE . . . .
211
met genot luisterend naar De's opgewonden stemmetje in den tuin . Hij kon tegenwoordig weer zoo verbazend gezellig zijn, sours bepaald oorverdoovend . . . Een echte straatbengel . . . Straks bij voorbeeld . . .! Ze was er anders niet op gesteld, op dat bellen-blazen . . . ze vond 't zoo'n verschrikkelijk geknoei! maar nu had ze er toch heusch schik in gekregen . . . Bij elken schuimbel van wat meer dan gewonen omvang, had hij gegild : „Ma, kijk eens . . ."' en dan had zij met groote oogen en ineengeslagen handen moeten meejuichen . . . Ja, wat kon hij toch soms jolig zijn . . . gewoon druk . . . Ze keek naar buiten, want ze hoorde Mina al geruimen tijd met een hoog, geaffecteerd-wijs stemmetje praten, een beetje klagend, alsof hij 't haar erg lastig maakte „He nee, De . . . doe dat nou Diet weer, hoor! Je maakt mijn japorl ook al heelemaal nat . . . Nee, dan ga ik naar binnen, hoor ! Of ik zeg 't tegen ma. Je mag niet zoo stout zijn . . . foei . . .1" ,,Schei nou uit, hoor De ! anders zeg ik 't tegen ma . . . Je mag niet zoo stout zijn . . . foci . . .!" huilde De haar na wat overdreven . Ze zag hem staan bij de kuip met zeepsop, en Mina, wat verderop met een knorrig gezicht, haar stiff-gestreken schort vol natte vlekken . . . ! „De, kom eons bij Ma !" Hij holde naar haar toe, zijn eene handje nog druipend van 't schuim, waarmee hij Mina gegooid had . ,,Wat zei u, ma?" ,,Dat je Mien niet zoo plagen mag! - Verveelt 't proppensehieten je nou al?" ,,Ja ma . . . , ik vin 't niks leuk meer . . . Weet u wat alle groote jongens hebben?" ,,Nou ?" „Een kattepult, ma . . . en dat is zoo leuk! Dat gaat zoo lekker . . . paff . . .f . . ." ,,Wie heeft je verteld, dat alle groote jongens dat hebben?" ,,Wel ma, Wim van Loo . . . en die heeft er zelf ook een ."
212
DA . . . .
Ze lachte even. „Die Wiw ! - is dat nou je beste vriend ?" „Ja ma, natuurlijk !" Ze streek hem over zijn verhit gezichtje. ,,0, De, wat heb je 't warm . - Als je weer in den tuin gaat, je hoed opzetten, hoor !" ,,Ik ga maar niet meer in den tuin, ma." ,,Waarom niet? . . . 't Is gezond, buiten ." „ Ja Ma . . ., maar 't is zoo vreeselijk beet . . . 't Is bier nou veel lekkerder!" ,,Wat zal je bier dan uitvoeren, vent?" ,,Een beetje praten met . . ." Ze bedacht, dat ze hem nog wat to vertellen had . ,,Nou good De, Mar ga dan even aan Mina zeggen, dat je bij ma blijft . . . Anders wacht ze op je ." ,,Ja ma!" beloofde bij, maar bij bleef kalm bij haar, in een oogwenk verdiept in de illustraties van haar book, dat bij opgeraapt had . ,,Nou, ga dan ook, De . . . born gauw!" vermaande ze lachend . ,,Die arine Mina!" Hij gooide 't book in haar schoot, vloog een eindje den twin in, gilde Mina uit de verte toe, en liep haar eindelijk tegemoet om 't haar nog eens reclit dudelijk •te maken ,,Doe maar wat anders, Mien ! Ik kom niet weer terug, hoor!" zei hij vaderlijk, met een diepe basstem, en een heel deftig gezicht. „Ma, non geloof ik wel, dat ze 't weet . . . . " ,,Dat geloof i k ook wel, W!" knikte ze . „En kom nu eens bij me . . . ." Hij liet zich met een plof naast haar op den grond vallen en ging op zijn dome geinak zitten, zijn beenen gekruist als een kleine Turk . ,,Wat is or, ma?" ,,Ik zal je eens wat vertellen ." En hij, ingespannen : ,WAt ma? . . . . 0 ma, wat?"
DE . . . .
313
Ze streelde kalmeerend zijn bruinen krulkop, die tegen haar beenen leunde . . . . ,,Hoe zou je 't vinden, De, als er eens een klein speelkameraadje voor je kwam, uit 't wonderland?" ,,Een speelkameraadje?" vroeg hij verrast . ,Heusch een speelkameraadje ?" Ineens sprong hij jubelend overeind . ,,Een zusje, ma? Eon zusje? . . . . 0 maatje!!" Ze knikte maar van ja ; een zusje was nou eenmaal aardiger in zijn idee . . . . en later zou hij toch wel even blij met een broertje zijn . . . . „Vindt je 't leuk, De?" ,,Nou maatje!" zei hij hartelijk . Hij deed haar allerlei vragen : of ze 't zusje al gezien had? en of 't bruine of blauwe oogen zou hebben . . . . Hij hield zooveel van bruine oogen ; zulke oogen als ma's oogen! En ze moest ook zoo'n mond hebben als ma en zulk haar . . . . Zwart haar en bruine oogen ! ,,En als ze nou eens op jou leek, De?" Hij zat even na to denken : „Nee ma, dat mag niet !" zei hij ernstig. ,,Dat zou toch best kunnen zijn, D(, !" ,,Dat 't op mij lijkt, ma? 't zusje op mij? Dat ze heelemaal zoo is als ik?" „Ja De, net zulke blauwe oogen, en bruine krullen . . . ." ,,0!" zei hij met een zucht van verlichting . ,Aileen maar net zulke oogen, en zulk haar . . . . He ma?" Ze begreep hem niet good . ,,Wat bob je toch, De?" ,,Niks ma, ik was ineens zoo bang. . . ." hij zweeg weer, in gedachte . ,,Waarvoor, De?" ,,Och niks, ma . . . ." Nu was hij weer zoo vreemd, ineens weer . . . . ,,Kom vent, ga nog maar wat spelen voor we moeten eten!
314
DE . . . .
Wil je eens op mij schieten ?" „He ja, ma . . . ." Ze speelde een tijd met hem ; eerst was hij erg prettig aan den gang, maar langzamerhand verloor hij de ambitie om haar to raken . „Als 't maar een kattepult was . . . . He !" zuchtte hij, vol begeerlijkheid . ,,Hoe ziet zoo'n ding er nit, De?" vroeg ze, om hem maar wat bezig to houden, maar toen ze 't hem gevraagd had, kreeg ze er bijna spijt van, want zijn mondje was den heelen middaniet g to stoppen . „De . . . . De . . . . ja, nou begrijp ik 't wel !" betuigde ze eindelijk, met haar handen tegen haar tuitende ooren . „Laten we nou maar eens zien, of de tafel nog Diet gedekt is?" In de kleine eetkamer had Mina opgedaan ; ze aten altijd heel stil, met zijn beidjes dat vend De prettiger . Hij hield Diet van visite . . . . ,,Ma . . . ." zei hij nn ineens . „'t Zal wel leuk zijn, als er een zusje is, he? Onder 't eten ook, bedoel ik zoo gezellig?" Dat trok zij nu juist in twijfel, maar ze wou hem Diet desillusionneeren . ,,Dan eten we met ons drieen . . . ." overdacht ze neutraal . De was blij, toen ze klaar waren met 't dineeren, zei hij . Non konden ma en hij no- zoo heerlijk samen wat gaan praten, in 't salon, en dan wat spelen . . . „he ma, pianospelen . . . . ?" Toen ze eenmaal daarmee bezig was, won hij Diet, dat ze ophield, en ze speelde rnaar door, 't gene stuk na 't andere tot ze er moe van werd . . . . ,,He nee, ma, nog wat . . . ." drong hg, toen ze wou opstaan, met gretige oogen . ,,Maar vent, we moeten naar boven . . . ." ,,Och ma . . . . toe speel nou nog maar wat !" ,,Nog een stukje dan, De, en dan ga je heusch naar je bed . Wat hour je nou 't liefst?"
DR . . . .
215
,,Sonsje Arabe," ma! Spool u „Sonsje Arabe" maar ." Ze speelde het met heel goed deze keer ; want ze was angstig . . . . ze dacht telkens aan lien avond, die uitbarsting . . . . Er was lets beschroomds, iets haperends in haar spel . . . . nervositeit . . . . „De !" zei ze ineens zich omkeerend . „Ma zal maar liever uitscheiden . Ma is moe . . . . Ma heeft wat hoofdpijn . . . . " „He . . . ." zuchtte hij teleurgesteld . ,Ik geloof, ma, dat ik nooit moe zou worden van muziekmaken, al speelde ik ook flog zoo veel . . . . !" Ze lachte, en duwde hem zachtjes voor zich uit. ,,Naar bed . . . . naar bed . . . . naar bed . . . ." ,,Wacht ma, nog eventjes . . . ." ,,Nee, nee, nee boor! - Ga maar gauw mee ." Ze was gewend hem zelf naar bed to brengen, een langdurige zaak, waar heel veel geduld toe noodig was, want onder 't uitkleeden stond hij geen oogenblik stil . . . . ; dan moest hij dit gaan zien, en dan ontdekte hij weer dat, en sons speelden ze gewoon krijgertje om do tafel heen . . . . Maar dozen keer was hij verbazend kalm . . . . Ze verwonderde er zich over . . . . Wat zou 't zijn? Zou hij misschien bang zijn om haar to vermoeien, om dat ze hoofdpijn had? Maar God nee, hij wist immers volstrekt niet, dat 't haar vermoeide, als hij zoo been en weer vloog under 't uitkleeden . . . ? Zoo'n jongen kent zelf geen vermoeidheid . . . . Nee, dat kon 't niet wezen! ,,De!" vroeg ze, toen ze hem aan zijn hanssop geholpen had Wat ben je stil geweest? Je hebt toch niets?" ,,Nee, niks ma!" antwoordde hij rustig, wat verbaasd . ,,Ik dacht alleen maar aan 't kleine zusje ." ,,Heerlijk, he De, zoo'n speelkameraadje altijd in huis?" „Ja ma," knikte hij . Ze sloeg zijn dekens op, en legde haar hand op zijn schouder. ,,Kom, stap in, jongenheer! 't Rijtuig staat klaar ."
216
DE . . . .
,,Ma, nobidden " g zei hij wat verwijtend, dat ze zoo iets gewichtigs vergeten kon . „0 ja, ventie, dat is waar ook . . . ." stemde ze ootmoedig toe . Hij knielde neer voor zijn ledekantje ; zijn oogen stijf dicht gek iepen, zijn eene handje tegen zijn voorhoofd ; zijn twee kleine blanke voetjes vroom aaneengesloten . Ze liet hem geen vaste gebedjes meer opzeggen, en half in gedachte, wachtte ze af, wat bet wezen zou : Zijn stemmetje . . . . een beetje verlegen ; verrast boog ze zich over hem been ,, . . . .zusje twee handjes, onze lieve Heertje, o ja . . . . en geef mij een kattepult . . . ."
RIDDER MICHAELS GEZANTSCHAP . DOOR
EDW . B . KOSTER .
Geweldig verhief zich hot paleis op den top van een berg, beschaduwd door de hoogopgaande boomen, wier kruinen de herinneringen van eeuwen droegen . Hot paleis was een ontzaglijk, somber gevaarte van grijsverweerden steen met twee zware ronde torens, bekroond door spits-toeloopende helmen . Daarbinnen zat de koning op zijn troon, een groote houten vouwstoel, waarvan de leuningen aan weerszijden tot boven de schouders reikten, aan de vier bovenzijden versierd met ruw-gesneden leeuwenkoppen, terwijl de pooten gesneden waren in den vorm van adelaarsklauwen . De geheele troonstoel was verder overdekt met grillig snijwerk, menschenkoppen, vogels en planten , wier wonderlijk lenige s ten gelslingeri ngen in grillige golvingen gleden laugs de gebogen lijnen van de leuningen en pooten . Hot hoop gekoepeld gewelf der troonzaal word gedragen door twee rijen forsche zuilen met massieve teerlingkapiteelen die versierd waren met beeldho-uwwerk, monsterachtige koppen to midden van allerlei slangfestoenen van loover, hier en daar bezet met een blinkenden edelsteen . De koning zat op zijn troon en beraadslaagde met zijn rijksgrooten . Hij droeg een wijden tabbaard van donker-blauw met enkele dunne strepen goud, op zijn hoofd een gouden van diamanten fonkelende kroon, en in zijn handen een ivoren staf, uitloopend in een adelaar met uitgepreide vlerken . Boven zl. 14
218
RIDDER MICHAELS GEZANTSCIIAP .
zijn hoofd een scharlaken haldakijn met zilveren sterren besprenkeld . De rijksgrooten zaten in een breeden kring om hem been, en luisterden eerbiedig naar zijn woorden . Hij sprak van bet onrecht hem aangedaan door een koning aan de overzijde der zee, hoe diens onderdauen gekomen waren in kromstevenige schepen, zijn land hadden geplunderd en verwoest, en toen weder straffeloos waren weggezeild, trotsch op hun wandaden en jubelend van overwinnaarsvreugd . Maar dit mocht zoo niet blijven ; de koning van overzee moest voldoening schenken aan zijn afgezant, en duizend ponden zilvers betalen voor de beleediging en de schade . Weigerde de koning van overzee dat, dan zou hij met een sterke vloot stevenen naar 't viiandige land, en den overschrijder van zijn grenspalen met zware hand tuchtigen . ,,Wie wil gezant zijn naar den koning van overzee?" riep de koning. Toen trad ridder Michael naar voren, een rijzig man met donker haar en baard en somberen blik . Hij was gekleed in een malienkolder van fijn-gesehakeld koper, waarover losjes een donker-rood manteltje hing , de donker-roode broek , die nauw om zijn beenen sloot, had overlangsche dunne gele strepen en eindigde in een puntigen schoen . Met afgemeten bijna toonlooze woorden zei ridder Michael den koning dat hij bet gezantschap op zich nam, en verklaarde zich bereid nog dienzelfden nacht op reis to gaan, maar zonder eenige feestelijkheid en uitgeleide . Hij zou nu naar zijn slot gaan om zich voor to bereiden en in den nacht vertrekken naar bet land van overzee . De koning knikte goedkeurend, want hij wist dat ridder Michael een ernstig en standvastig man was ; die zijn opdrachten nauwkeurig placht to volbrengen . Wel doorgrondde hij den man niet, en gevoelde hij tegenover hem een zekere gedruktheid, die hij toeschreef aan bet zwijgendsombere van den ridder, maar hij vertrouwde hem vol-
RIDDER MICHAELS GEZANTSCHAP .
219
komen , omdat hij hem verknocht wist aan zijn persoon en zijn huis . Ridder Michael boog voor den koning en de andere rijksgrooten, en vertrok . Zoodra hij zijn slot, waar hij alleen met eenige trawanten en knechten woonde, had bereikt, ging hij naar een der torenkamers en legde zich to slapen . Het was een duister vertrek . De zoldering word geschraagd door zware rood-bruine balken, waarin draken waren gebootst ; diep-inspringende nissen bevatten beelden van fantastischen vorm, vreemde draken en bietebauwen, monsters met leeuwenkoppen, slangenlijven en arendsklauwen ; aan elken der vijf hoeken stond een slanke zuil, onslingerd door grillig beeldhouwwerk, wonderlijke orchidee-achtige planten als monden gapend met lange lippen, waardoor eekhorens, apen, ratters en andere klimdieren klauterden ; in 't midden lag op een schitterend koperen lezenaar een dik book met groote gouden klampen, in den band waarvan een diamant ronddraaide, en telkens wanneer doze een straal van bet door de zware gordijnen met moeite dringend licht ving, dan blonk het geheel vertrek van een verblindenden glans, die langzaam streek over het ernstigbleeke gelaat van den slapenden man . Ridder Michael ontwaakte tegen middernacht . Hij stood op en nam een diepe teug uit den op het tafeltje voor zijn rustbed staanden bokaal, omgordde zich met zijn zwaard en zette zijn helm op 't hoofd . Daarop opende ho bet bock, en begon op prevelenden toon, die nu en dan overoverg-i[1 0' in eenlang Ian9gere frein,tooversp re uk enopto l ezen . De maan was hoog gestegen aan den hemel Driemaal blonk een blauwe vlam, die na korte flikkering weer verdwen . Ridder Michael werd hevig geschokt, en het tweet gudste hem langs bet gelaat en de handen . Somtijds moest hij zich voor vallen behoeden door zich krampachtig aan het book vast to kiemmen . Na de derde blauwe vlam , die geflikkerd had 14*
220
RIDDER DIICHAELS GEZANTSCHAP .
tegelijk met den diamant, zweeg hij en wachtte met strakgespaunen gelaat en wild-starenden blik op wat zou komen . Eensklaps begon de wind buiten to gieren, de maan word door zwarte wolken verduisterd, en 't was alsof al bet groteske beeldhouwwerk begon to levee . De vensters woeien met geweld open, en een fluitende wervelwind vulde bet vertrek . Ridder Michael greep bet book nit alle macht en hield zich staande in den donkeren storm . Toen teekende zich, eerst flauw, maar allengs duidelijker, tegen den zwarten nacht een nog donkerder vlek af, die naderde met angstwekkend hijgen en brieschen , en nader komend vasten vorm aannam . Het was als een met ondoordringbaar zwart beladen stuk donderwolk, laag op laag van zwart, met rag en rafels er aan , wapperend in den orkaan, dat daar uit de verte kwam . Meer en moor kwam bet nabij, en ridder Michael liepen de sidderingen door bet geheele lichaam bij bet schrikbarend Ioeien van den wind en bet dreunend brieschen van bet nederdalende monster . Nu kon hij 't onderscheiden, en hij zag met groote sprongen door de lucht een reusachtig, koolzwart paard vliegen, sombere glansen afstralend van zijn donker-glimmig licbaam . Ridder Michael vermande zich met een uiterste spanning van al zijn wilsvezelen, en wachtte met opgeheven hoofd en vasten blik de nadering van den daemon af. En toen bet noodlottig oogenblik daar was, en bet gigantische paard, hoe wist hij niet, bet vertrek was binnen gekomen, en steigerend om hem been trappelde, sprak ridder Michael op ongeschokten toon een overweldigend tooverformulier nit, waarna bet daemonische paard gedwee voor hem knielde en hem op den rug nam . Toen sloot ridder Michael bet book en de wind bedaarde . Hij grendelde alle vensters op een na, en na bet prevelen van eenige tooverwoorden, verliet hij den toren, en plonsde met zijn geweldig rijpaard in de stille, geheimzinnige nachtzee . Met lange sprongen kliefde bet reuzenpaard de golven van den nacht . Om en boven zich zag ridder Michael niets , maar
REDDER MICHAELS GEZANTSCHAP.
221
ver beneden hoorde hij 't monotoon geruisch van de zee , en zag nu en dan een lantaren in een scheepsmast, als een glimworm die eenzaam licht in hot voclitig-donkere gras . Maar toen hij een tijd Lang in duisternis was geweest, zag ridder Michael allengs een dunne streep licht aan den Oosterhorizon, heel flauw melkig-glimmerend als een grijze inslagdraad gespannen langs zwarte schering . En bijna onmerkbaar voelde hij het licht zich spreiden en de dageraad geborerr worden . Hij had een gevoel als of urnen met licht over hem werden uitgegoten. En ver onder zich bemerkte hij landouwen en hofsteden, door boomen omtuind, tusschen welke een kronkelende paarlemoerig-blinkende rivier zich wond . Van verre onderscheidde hij de torenspitsen van do hoofdstad van het land van overzee . Toen hij de stad naderde, brak plotseling de zon door een scheur in den wolkstapel, en schoot met haar rood, straalloos ochtendlicht langs de torens en de daken der groote stad, terwijl de onderste gedeelten flog gehuld waren in een dofwazige schemering, waarin als schimmen enkele menschen rondwaarden : een hellebardier met puntigen, gevizierden helm en lange bijlspies zwaar tredend door de stilte ; eenige meistreels met hooge mutsen op bet lange blonde haar en vlinderige mantels over het nauwslnitende wambuis en brook, met de spitse schoenen spookachtig schuifzwevend over de straten , hun tokkelinstrumenten op en nnder botsend op hun rug ; eenige arme lieden, valer van voorkomen, lusteloos slenterend en dikwijls blijvende staan . Ridder Michael liet, toen hij hen van verre zag, zijn paard ongemerkt langzaam nederdalen , en reed verder naar do poorten van de stad . Doze waren nog niet geopend, maar zonder zich to bedenken , klopte hij forsch met den zwaren klopper . Een slaperige poortwachter kwam kijken en vroeg wat hij wenschte. Ridder Michael beval hem de poort to openen, waarop de wachter antwoordde dat het niemand ver-
222
RIDDER MICHAELS GEZANTSCHAP.
oorloofd was voor een bepaald uur de stad binnen to treden, en dat bet hem streng verboden was iemand voor then tijd toe to laten . Ridder Michael beduidde den poortwachter dat hij een gezant was van een vreemden koning en onmiddelijk naar bet hof moest, omdat hij gewichtige zaken to verhandelen had . Toen de poortwachter nog aarzelde drukte de ridder zijn paard zachtjes met de knieen, waarop bet een der pooten ophief, en weder zacht neder liet komen . En nauwelijks was de poot op den grond of de zware ijzeren poorten begonnen to knarsen in hun hengsels en bewogen zich zoo hevig been en weer, dat zij dreigden een stuk van den muur los to scheuren , waarop de ontzette poortwachter zich haastte de poort to openen en den vreemden ridder met veel angstige gebiedenissen binnen liet . Toen reed ridder Michael rustig naar hot hof van den koning van overzee. Daar bracht hij zijn paard naar den stal en beval den stalknecht bet rijkelijk haver to geven . Na bet bezorgen van zijn paard, liet hij zich een kamer aanwijzen in bet paleis voor gezanten uit den vreemde bestemd, hing er zijn blazoen uit bet venster en verzocht een dienaar hem to waarschuwen wanneer de koning raadsvergadering hield . Toen ridder Michael zich aan den slaap had gelaafd en ontwaakte, stond de zon bijna in bet midden van den hemel . Hij opende bet venster en keek naar buiten . De geheele stad was bedrijvig geworden . Allerlei kooplieden in verschillend gekleurde tunieken liepen hun waren rond to venten . Wanstaltige gebrekkigen lieten klaagtonen hooren en hinkten voort op krukken, sommigen zelfs kropen langs den grond met houten handvatten in de handen ; eenige vedelaars lieten een slepend-valsch deuntje snerpen, begeleid door een hoog-gillende fluit ; met prachtige staatsie sehreed een ceremonieele optocht van een gilde door de straten, de mannen gekleed in streng geplooide tabbaarden met hermelijn omzoomd, met goud gestikt en met bloemfiguren versierd, hun goudgeborduurde donkergroene standaard hoog boven ben nit ge-
RIDDER MICHAELS GEZANTSCHAP .
223
dragen ; eenige ridders huppelden lustig voorbij op hunne paarden, terwijl de zon fel spiegelde in hun kurassen en schitterend gleed langs de schoften van hun rijdieren ; een man met een schel in de hand, die hij telkens liet klinken, had een snort van wonderdier aan een ketting, en bedelde de voorbijgangers aan ; eenige stalknechten van den koning leidden een steigerend, met laag-afhangende scharlaken schabrak bedekt praalpaard aan den teugel . En de lucht was vervuld van bet geroep der venters, bet geklaag en geschel der bedelaars, hot getrappel van hoeven, de zang en muziek van meistreels en muzikanten . Terwijl ridder Michael naar die bonte drukte en beweging stond to kijken, kwam een wapenheraut met ivoren door een gouden kroon overdekte staf in de hand hem verzoeken tot den koning to gaan . Ridder Michael volgde den heraut terstond en word door dozen het paleis binnengeleid . Daar bewonderde hij de majestueuze pracht der hooge gewelven en der groote beschilderde boogranien, waarvan sommige van boven halfcirkelvormig waren, andere weer spits toeliepen . Van vurige kleuren stralende driegloopen schitterden als goddelijk-blikkende oogen . In de raadszaal aangekondigd als ridder Michael, gezant van den koning van Overzee, schreed de ridder met vasten tred naar den troon, maakte zijn gebiedenis voor den vorst, en sprak aldus ,,Heer koning, mijn vorstelijke meester beveelt mij en zendt mij tot u om voldoening to vragen voor den smaad en bet nadeel zijn onderdanen en gebied door uwe onderdanen aangedaan . Hij eischt dat gij drie duizend ponden zilvers betaalt als schadevergoeding, en weigert gij dit, dan zal mijn koninklijke meester met een sterke vloot stevenen naar uw land en den overschrijder van zijn grenspalen met zware hand tuchtigen ." Do koning had stilzwijgend de stoutmoedige woorden van den ridder aangehoord, en daar het gebied van den vorst aan do andere zijde der zee kleiner was dan hot zijne, en daar hij meende dat een enkele afgezant zonder verdere
224
RIDDER MICHAELS GEZANTSCHAP .
diplomatisehe pracht en praal van weinig eerbied getuigde, vloog een minachtende glimlach over zijn lippen, en hij was juist van plan een hooghartig antwoord to geven, toen ridder Michael, dit bemerkend, den koning dringend verzocht geen besluit to nemen voordat hij zijn paard drie malen had zien stampen . De koning begreep niets van dit ongewone verzoek, maar door den ernst waarmede het word gedaan, en ook nit een zekere nieuwsgierigheid, stond hij bet toe, en hegaf zich met zijn gevolg van rijksgrooten naar bet binnenhof van bet paleis, waar de koninklijke staalen zich bevonden . Ridder Michael ging daarop naar den stal van bet gezantenhuis en maakte onder bet prevelen van zekere spreuken, zijn paard van de ruif los, en bracht bet waar de koning wachtte. Daar verbaasde zich iedereen over de geweldige grootte van bet dier en over bet diep zwarte van zijn huid, die een somberen gloed scheen of to stralen . De koning en zijn grooten gevoelden zich ongerust in do nabijheid van bet reusachtige dier, welks oogen geheimvol vonkelden, en weken onwillekeurig een weinig terug . ,Welnu, beer Maar de koning vermande zich en sprak : ridder, toon de stampkunst eens van uw paard, maar pas op dat hij onze steenen niet verbrijzelt ." Ridder Michael sprong na deze woorden op zijn paard, en drukte zijn knieen too-en de zijden van bet dier, dat daarop vrij stork op den grond stampte . Plotseling begonnen alle torens in do stad been en weder to schudden en alle klokken daarin to beicren . Alle menschen liepen uit hun huizen en vroegen elkander naar de reden van doze wondere gebeurtenis . De koning en zijn grooten waren ontzet, en een rilling hop hun door de leden . Toen de klokken opgehouden hadden met luiden, wendde zich de ridder met ernstigen blik tot den koning, en vroeg hem of hij aan den eisch van zijn meester wilde gehoor geven . Maar de koning, die halstarrig was en niet zoo spoedig wilde toegeven, her-
RIDDER MICHAELS GEZANTSCHAP .
225
stelde zich trotsch van zijn schrik, en zeide : ,Uw paard stampt zeer aardig, beer ridder, maar toch nog niet hard genoeg om mij tot inschikkelijkheid to dwingen ." Ridder Michael antwoordde hierop niets anders dan : ,Zooals go wilt, beer koning," en drukte na daze woorden zijn knieen een weinig vaster tegen de zijden van zijn paard . Nauwelijks had hot paard zijn poot met zwaar gestamp laten neerkomen op den grond, of drie torens van bet paleis stortten met donderend gedreun ter neder en doodden velen die zich in de nabijheid van bet paleis op straat bevonden, maar bet binnenhof had niet to lijden van bet vallende puin . Hevig werden do koning en zijn gevolg door dit onheilspellende wonderteeken geschokt, en met moeite hielden zij zich staande. Tevens zagen zij met angst en beving hoe de oogen van bet reuzenpaard met lange vnurstralen vlamden en hoe blauwe damp bet nit de trillende neusgaten sloeg . Ridder Michael zag den koning wederoin ernstig aan en herhaalde zijn vraag . De koning, die in hevige gemoedsbeweging was, aarzelde en bleef een pool stilzwijgend . Nogmaals vroeg ridder Michael om de voldoening, en wederom zweeg de koning . Toen drukte de ridder zijn knieen sterk tegen de zijden van zijn paard, en dit lichtte den poot op, maar toen de koning dit zag, ward hem de vrees to machtig, en naar ridder Michael toesnellend, riep hij : ,Houd op, ridder, wij geven de voldoening die uw meester eischt !" Hierop liet ridder Michael de flanken van zijn paard met de knieen los, en streelde hot over do manen, waarop bet den poot weder gewoon nederzette, maar zoo groot was nog de nawerking van den opgewekten toorn, dat de grond random daverde, als ware er een meteoor op neergevallen . De koning en zijn gevolg begaven zich weder naar hun raadszaal, en ridder Michael ging met zijn paard naar bet gezantenhuis, waar hij bet op stal bracht en zich to rusten legde .
226
RIDDER MICHAELS GEZANTSCHAP .
In de raadvergadering, die werd voortgezet na bet heengaan van ridder Michael, ging bet vrij rumoerig toe. De koning was razend van woede en spijt, en zijn grooten wakkerden zijn toorn nog aan . Een oud, eerwaardig man, die eenige bezadigde woorden sprak, en betoogde dat bet strikt genomen niet meer dan billijk was dat de koning vergoeding gaf voor bet onrecbt anderen aan gedaan, werd bijna algemeen als een verrader nitgekreten en zelfs met het zwaard bedreigd door een der grootste heethoofden . Met moeite wist de koning het tumult, dat ontstond toen de zoon van den ouden raadsman bet voor zijn vader opnam en diens bedreiger met zijn zwaard to lijf wilde, to doen bedaren . Na lang beraad besloot men den vreemden ridder in den nacht to vermoorden, en zijn paard weg to voeren naar de koninklijke stallen . Een tiental sterke mannen van de vorstelijke lijfgarde werd uitgekozen om de daad to volbrengen . Omstreeks middernacht slopen vijf gewapende mannen bet gezantenhuis binnen, terwijl vijf andere met de grootste behoedzaamheid en stilte aan de achterzijde van den gezantenstal inbraken . Ridder Michael sliep nog voordat de soldaten hot huffs binnenkwamen, maar zoodra zij den drempel overschreden hadden, ontwaakte hij omdat bij gevaar voelde aankomen . Hij stood op van zijn leger, en trok, onder bet mompelen van zware klanken, diep-ademend een toovercirkel om zich been . Toen hij daarmee gereed was, luisterde hij scherp, en hoorde een zacht gestommel op den trap . Spoedig daarop werd zijn deur geopend, en de vijf gewapenden traden binnen . In gebogen houding slopen zij , op de teenen gaand, naar bet bed van den ridder, maar teen zij het ledig vonden, fluisterden zij samen eon oogenblik, en doorvorschten met speurende blikken bet flauw-verlichte vertrek . Eensklaps zagen zij den ridder staan, en naderden hem met dreigende zwaarden ; maar teen zij bij den omtrek van den toovercirkel waren gekomen, voelden zij een siddering door hun leden en hun
RIDDER MICHAELS GEZANTSCHAP.
227
armen werden verlaind, zoodat do zwaarden rinkelend op den bodern nedervielen . Tevens werd er een zware slag in de nabijheid gehoord . Doodsbleek vielen de soldaten op de knieen, en smeekten ridden Michael om genade, die met koude, hooghartige blikken op hen neerzag. Toen kwam een ruischen door de lucht, een der vensters woei met geweld open, en daarbuiten zagen de verbijsterde manners het monsterpaard voor bet venster in de lucht staan . Ridder Michael besteeg het, en terwijl hij zich er mede in de hoogte verhief, sprak hij tot de soldaten : „zegt uwen koning dat hij een verrader is . Zegt hem dat hij de voldoening spoedig zende, opdat niet do wraak van mijn hoogen meester geweldig treffe ." Toen voerde bet helleros ridden Michael weder door den maanloozen nacht naar zijn vaderland, en toen de koning van Overzee den volgenden morgen de mare had vernomen van zijn soldaten, vond hij den stal van zijn gezantenhuis ineengestort en de vertrapte lijken van zijn trawanten to midden van hot puin .
N A C H T L I E D.
Hoe zijn die oogen van do Nacht zoo droef ; 't Is of ik in heel diepe wanhoop staar, Oogen die veel geweend, - en lang - zoo lang 0, groot mysterie van dat oogenpaar!
Het licht is weg, door tranenvlocd gebluscht, Onpeilbaar diep is 't duister van haar blik En 't ruischen van haar kleed is eeuue melodie Van groote smart en weemoedsvol gesnik .
Toch is ze Urn die vrouw, die zooveel lijden kent, En met haar mee„evoel ze vele smarten stilt, Haar koele hand legt zeegnend zich op 't hart Waar in de diepte wilde onrust trilt .
Als ik mij 's avonds uit mijn venster built, Dan komt ze nader met haar zachten tred Miju hoofd aan haren schoader troost ze mij Tot uit mijn ziel stijgt op een stil gebed . N. B.
ZONNEKIND . DOOR
JAC . Z . RISCH .
Teen 't feest was daarbuiten , feest van jong leven en stralenden bloei , toen bloemen en knoppen prijkten in jeugdigen glans en 't lied van opstanding , van jong tintelend leven , 't feestlied van Lente, uit duizenden kleine kelen opjubelde naar omhoog, had hij zijn intree gedaan in 't leven , als een klein, rozenrood bloernknopje in 't blauw satijnen wiegj e . . . . En toen hij daar lag, was een groote, blonde man binnengekomen en bad zich gebukt over 't kopje, door zonneschijn als met een aureool omgeven ; en een lief, bleek vrouwengelaat had zich tegen 't zijne aangelegd en samen hadden zij 't gefluisterd met tranen in de oogen en den hemel in 't hart : ,ons zonnekindje ! . . . ." En of hij 't begreep, had hij met de blauwe kijkers gestaard naar 't zonnetje op den wand en met de kleine knuistjes gegrepen naar de stralen , die over 't bedje dansten . Zoo was 't gebleven, den korten tijd van zijn heerlijk, jong levee . . . . Zonuekind - wat hadden zij 't vaak samen gejubeld, als hij daar in zijn voile, jonge kracht, in dartelen overmoed, speelde en stoeide in 't Bras , de blonde krullen zwierend in den wind, steeds zoekend, als door onzichtbaren drang, de zonnigste plekjes in den grooten tuin, steeds hunkerend naar licht en leven en de kleine armpjes uitstekkend naar 't heerlijk zonneglansen . . . . Wat hadden zij 't met weemoed en zielesmart gestameld, toen die frissche
230
ZONNEKIND .
kracht was gebroken, toen dat kloeke lijfje was vermagerd en de blozende wangen waren verbleekt door ziekte en pijn ; toen hij daar lag op 't kleine bedje, dat al maar door in 't licht moest worden gebracht en waar hij, tusschen zijn pijnen in lachte tegen 't vriendelijk lichtgetoover op boom en blad daarhuiten . , . . wat hadden zij 't weer hoopvol gefluisterd, toen de ziekte was geweken en hun lieveling weer was hersteld ; wel nooit meer de flinke frissche knaap van voorheen, maar toch weer gespaard voor hen, gespaard, hun zonnekindje . . . . zij hadden hem gekoesterd en met zorgen omringd, zij hadden elke schaduw geweerd van zijn pad en schatten van licht en liefde en zonneschijn opgehoopt rondom hun zwak lijdend kindje . . . . Totdat daar die groote schaduw was gekomen op zijn weg, tot beiden van hem werden weggenomen en zonnekind achterbleef in donkeren nacht van rouw en smart . . . . Wat gaf bet thans, of hij al beter en sterker word, of eindelijk zijn jonge kracht zegevierde over zwakheid en ziekte, of de armpjes zich weer rondden en de rozen weer bloeiden op zijn warg . Daar was niemand, die met hem speelde in bet groote huis, waarin hij was gebracht, niemand die met hem stoeide en zich met hem verheugde in 't stralen en glanzen der zon, niemand, die hem de hand op 't blonde kopje lei en fluisterde, zooals z ij 't vroeger deden : ,Zonnekindje ." En toen hij grooter en ouder werd, had hij 't gevoeld, al meer en nicer, wat daar van hem was weggenomen, had hij gezien al meer en duidelijker, die groote schaduv, die de zon voor hem had verduisterd, die bet licht en bet levenhad weggenomen van zijn pad . . . . En zonnekind had gehuiverd van koude, 't hartje was hem versteend, 't warme vroolijke jonge hartje was verkoeld en verstenen . De teere knopjes op den bodem zijner ziel, wachtend en hunkerend naar de zonnenschijn van liefde en medegevoel, waren verdord en afgevallen bij den kouden adem van onverschilligheid en
ZONNEKIND.
231
plichtmatige verzorging - tot hij in arren moede zijn banden had verbroken en was weggevlucht van zijn verzorgers, ver, verre we-, de wereld in, alleen met zijn smart en rouw, alleen met zijn vernield en gestorven hart . . . . En steeds dieper en donkerder had zich de schaduw gelegerd rondom hern, schaduw niet alleen van gemis doch van zonde en schuld, tot zijn oogen waren verduisterd voor 't zonnelicht van buiten en 't harte was gesloten voor de lichtstralen van geloof en van hoop en van liefde . Tot de nevel van schande en schuld zoo dicht was opgetrokken, dat Been enkele flikkering meer kon doordringen in zijn vermoeid en beneveld breiii, tot de stem, die hem sours no- des nachts wakker schudde nit zijn loodzwaren slaap, met den ouden bekenden klank en den ouden lieven naam, was verstomd . . . . Tot zonnekind geen zonnekind meer was maar een arrne, verwoeste levensmoede schipbreukeling op den oceaan des levees . . . . Totdat hij daar lag op dien lentemorgen, in die groote, witte zaal, eenzaam to midden van al de ellende en bet lijden rondom hem . . . . op dien morgen, toen men hem had gezegd, dat hij sterven ging . . . . Toen was zij gekomen, nog eenmaal, met onweerstaanbare kracht, de herinnering aan vroeger tijd , aan zijn korte jeugd van liefde en geluk en zonneschijn . . . . Toen hij in vertwijfeling de hand bad gegrepen, der stifle, zachte verschijnnig, die naast hem waakte met goddelijke liefde en geduld en zij hem de koele hand op 't brandend voorhoofd bad gelegd, had bet hem doortinteld als een schok, en in zijn ooren had bet geruischt : „zonnekind, zonnekind," als lang, lang geleden . . . . En nog eens, als vroeger, had hij de oogen vol tranen gewend naar 't wonderbaar licht en de armen uitgestrekt near de gouden zonneglanzen , die speelden our zijn bed . . . . En langzaan was een gevoel van rust en vrede over hem
232
ZONNEKIND .
gekomen, was de ijskorst om zijn hart gesmolten bij 't stralende licht rondom hem, 't licht van zonneschijn en liefde, van lang ontheerde liefde en medegevoel . En no- eens had hij 't moede hoofd gekeerd naar den heerlijken glans en geglimlacht tegen 't oude, vertrouwde licht . . . . Toen waren de oogen gesloten en was hij stil gaan liggen, stil voor eeuwig Zonnekind . . . .
ZIELE-VERREINING.
Mijn ziel is glanzend, goud-glinsterend rein, Mijn ziel is lichtend - cen schitterend Zijn Verluchtend mijn lichaam met flikkrende stroomen . . . . Mijn ziel is stralend van goudenen schijn Als licht is mijn liefde in mijn leven gekomen . . . .
Diep in mijn ziel brandt de wondere vlam, Die, lontrend, aan 't booze 't booze ontnam . . . . In waarheid verkecrden mijn zalige droomen . . . . Ziele-verreinend mijn goud-geheim kwarn : Als licht is mijn liefde in mijn leven gekomen . . . . JEANNE REYNEKE VAN STUWE .
KRONIEK. A . van Redichem, Zege of ondergang ; twee deelen, uitgave van do Ervcn Loosjes to Haarlem . Deze historische roman is do vierdo in betzelfde genre, then de schrijfster deed verschijnen ; er moct dus con publiek voor zijn . Inderdaad dan een vlijtig en heilbegeerig publiek, dat voor iets degelijks ook de moeite over heeft ; want ,Zege of ondergang" is geen Iichte lectuur . ,,Met een ruk hief Halewiju eensklaps bet hoonend vertrokken gelaat op ; snerpend klonk bet, to bijtender, (laar de gedempte stem van den spreker aan bet sissen eener slang denken deed : Ik bewonder, enz ." . . . . „De tartende stem zweeg, doch de smadelijke blik van den spreker dreigde Frank to doorpriemen . De vuurgloed van den toorn wisselde of op diens gelaat met het marmerwit der doodelijk gekwetste fierheid ." Deze beschrijvingstrant, 600 bladzijden voortgezet, doet wet vecl ,ran panopticumfiguren denken, evenals de woorden, welke doze personages uiten, wat veel van operast .ijl ; maar is (lit wel verwondcrlijk? De schrijfster heeft eon stevigen historischen grond voor heron roman, zij heeft documenten, staatsstukken, brieven, en natuarlijk ook platen, schilderijen, gedcnktcekeneu bestudeerd ; welnu, de geschiedsehrijvers uit die tijden lcenen gewoonlijk aan bun helden zulke lapidaire woorden, de schilders gcwoonlijk aan hun figuren zulke monumentale houdingen ; dit moest op de verhaalster wel invloed uitoefenen . Wanneer Van Lennep in zijue historische romans boeit, dan komt dit vooral door zijn guitige dartelheid ; Mevr . Bosboom-Toussaint door haar teere zielsanalvse ; Schimmel door do kantige hoogheid van zijn karakters en de voornaamheid van zijn oorspronkelijk vernuft ; maar ook bij hen allen kan men zien, dat deze zelfde zucht om toch vooral aan hun historische personen geen penseeltrekje van den hoPscbilder en goon citaatje van de Plutarchussen van bet tijdvak to onthouden, nn en dan verzwarend
234
KRONIEK .
gewerkt heeft . Mej . van Rediehem heeft van de luimige dartelheid in 't geheel Diets willen weten ; de tijd van Margaretha van Parma gaf daartoe ook geen aanleiding ; maar hot bock is nu wel heel somber geworden en er behoort moed toe om hot ten einde to lezen .
M . W . Maclaine Pont, Het fortuin van Do Grancey ; twee deelen, uitgave van P . N . van Kampen en Zoon to Amsterdam . De roman van Mej . Pont zou aardiger zijn, wanneer niet de titel en hot begin den lezer op een dwaalspoor brachten . ,Vermist, vermoedelijk gestolen" een fortuin van zes ton, nagelaten door twee antieke freules in een oud huis . De lezer w ordt in kennis gebracht met een paar dozijn personen die alien jets zonderlings of geheimzinnigs hebben . een onechte geboorte, een loerenden blik, onnoozelheid of schuwheid, wroeging en een misdadig verleden . Men verwacht nu cen mathematisch ineengezet geheim, een intrige die zich sober en keurig ontwikkelt, zooals bij Mrs . Braddon, Gaboriau of Wilkie Collins, en waarvan de knoop bestaat nit de eindjes van al de opgezette draden, die zich de een na de ander of alle tegelijk ontwarren, tegelijk met bet vinden van de kist . Al de correetheid van de wet, de deskundigheid van de politic, bet vorsehingstalent van iemand die de zaak in handen neemt, zoo dan to pas moeten gebracht zijn . Maar bet is bier antlers . De zaak van de erfenis komt in handen van de slordigste dilettanten ; eon reeks van aanwijzingen waar do eenvoudigste feuilleton-abonne naar vragen zoo, blijven ongebruikt ; de roman verloopt in de avonturen van de twee dozijn zonderlinge menschen, en als eindelijk bet fortuin terecht komt, zonder cenige verrassing en zonder dat er reden is waarom bet al Diet 300 pagina's vrocger gevonden was, kan hot den lezer nauwelijks meer schelen . Er is wel onderhoudends in den roman ; de beroofde familic en al do rare menschen waarmee zij in aanraking komen leveren nu en danp stof tot aardige tooneeltjes ; or is ook wat sociaal leven in, en nu en dan bet bewijs dat de schrijfster wat heeft rondgekeken en nagedacht, nu en dan ook eeu mooi gezien hoekje provinciestad of oud huis of grocn land ; maar de leidende hand ontbreekt in bet ontwarren der intrige, evenzeer als in den chaos der onbeduidende figuren do heerschende persoonlijkheid .
KRONIEK .
235
Gerard Keller, Haar buurinan ; uitgave van Cohen Zonen to Amsterdam . Hot boek hoot „rowan," maar is eigenlijk, in opzet en behandeling, con groote novelle, eon van de aardige prettige novellen, waarvan Gerard Keller de specialiteit had, een heel wat aangenamer book om to lezen dan ongeveer al de romans van de laatste vijf jear samen . De verhaaltrant doet aan Dickens en Thackeray denken, de auteur beziet zijn personen met teederheid en humor, glimlachend over bun zwakheden en petits travers, meelevend in hun tegenspoeden . Aangenaam doet ook aan de eenvoud, het vermijden van tusschengelegde stukken ,stijl," van roode en blauwe dag- en nachtimpressies ; er staat zelfs geen enkele maal in, hoe vuil gootwater or uitziet . Het is waar dat van eenige gebeurtenessen de terugslag op de handelende personen dieper kon ziju : vreugde en smart glijden nogal losjes been over de niet heel ernstige karakters ; dit is vooral do reden waarom wij hot verhaal eer con novelle dan een roman konden noemen .
Edouard Rdpcke, Een Lente ; uitgave van Gebr, Cohen to Amsterdam . Het boakje bevat, behalve „Een Lente" no- tot vulling een pair kleine verhaaltjes ; alle drie hebben als kenmerkende eigenschap, wat dun inhoud betreft, den lossen verhaaltrant en de volkomen onbeduideudheid ; vat den stijl betreft, hot overdreven gebruik van vreemde woorden . Hot leven van den jonggezel in Berlijn is er heel aardig in geteekend, maar ook aileen het uiterst banale leven ; „ Ropeke" (zeker een pseudoniem) meet, zooals ziju held, een geed verslaggever van tentoonstellingen, reporter van alledaagsche gebeurtenissen ziju, en aangenaaw kunnen praten .
Nora, Uit Kennemerland ; uitgave van N . J . Boon to Amsterdam . Hot gebruiken van dialect is zeker een inferieur hulpmiddel, maar hoe krachtig ; Cremer, Van Maurik, al onze humoristen moisten hot we] . Nora's schetsen zouden allicht toch aardig ziju, wanneer ze in gewoon Hollandsch verteld waren , miter nu zijn ze heel amusant . Komt
236
KRONIEK.
met het ten tooneele voeren van deze volkstypen , een auteur de volkshumor gemakkelijker voor den gcest? Weinige woorden teekenen terstond Aagje de Baker, Krelis Krelissen, Jan-oom den vetweier . Het groepje korte stukjes, - al to kort, want de meeste typen en toestanden waren best vatbaar voor ontwikkeling, -- is een aardige bijdrage voor onze humoristische lectuur . Dr . Laurillard schreef or een inleidend woord bij . Job . W . Broedelet, De verloren zoon, drama ; uitgave van L . J . Veen to Amsterdam, Wilde men dit drama beoordeelen naar al wat er mislukts in is, onbeholpen rythmus, kinderachtige karakterteekening, een mislukte Hamletscene in bet draakje geplakt, houderd van de ineest prozaische regels in verstnaat gezet, men kwam niet tot cen eind . Met dat al moet hot den lezer van nieuwe tooneellitteratuur liever zijn dan vier successtukken van Blumenthal en Kadelburg, want er is jets frisch en ongewoons in, een durven dat veel interessauter is dan hot kunnen van de anderen . Het is nog niets geworden ; van de zes tafreclen is alleen dat in het krankzinnigengesticht een weinig do moeite waard, en do held is geheel eon schooljongen, die Fantasio en Hamlet en Romeo heeft gelezen en ze wil nadoen, maar met dat al is er iets in ; er is geen twijfel aan, Broedelet moot later we1 jets goeds leveren .
Van ,,Fiore della Neve" is bij den uitgever J . P . Revers to Dordrecht verschenen O p e r e t t e b l o e d, roman in twee deelen, en bij den uitgever L . J . Veen to Amsterdam de twcede clink van Fokel, roman in ecn deel .
In de serie „Tooneelstukjes voor Dames" (uitgave van Blom en Olivierse to Culemborg) verscheen als No . 2 Het gelleim van hot kasteel, door Mclati van Java . Het stukje is wet aardig en allicht geed vertoor,baar ; allcen heeft de schrijfster aan de barones het een en auder in den mond gclegd, dat tooneelbaronessen zeer zeker uict zeggen : vurige vingers", - „een dief met hear oogen," ,zij sehijut hot to ruiken ." Hot is opmerkelijk, hoc doze zclfdc woorden, -
KRONIEK .
237
waar ook niets onbeboorlijks in steekt, - door de keukenmeid gezegd, bet stukje niet grof zoudeu maken, door de barones gezegd wel .
Dr . A . G . C . de Vries, Do Nederlandsche Emblemata . Uitgave van Ten Brink en de Vries, Amsterdam . Van tijd tot tijd - en steeds meer, - woodt, dank zij de wet die academische dissertaties voorschrijft, do eene of andere zij-afdeeling onzer letteren met een werk verrijkt, waarvoor anders do toed, bet geld en do rustige arbeidstijd niet zoo spoedig zouden gevonden zijn . Zoo o . a . verleden jaar „Het leemen wagentje", zoo thans „De Nederlandsche emblemata, geschiedenis en bibliographie tot de 18de eeuw ." Dit work naar waarde to schatten is meer den specialisten toevertrouwd, maar or is lets geruststellends in, to begrijpen dat bier de me1hodisehe wetenschap van den jongen geleerde ongetwijfcld hand aan hand is gegaan met de ervaring, de scherpzinnigheid en bet bibliograpisch flair van den vakman, wien hij ook in zijn opdracht er alle eer van geeft ; bij de bronnen ook, aan verschillende bibliotheken ontleend, zijn er heel wat uit do collectie R . W . P . de Vries . Een aantal prenten, good afgedrukt, dienen als illustratie .
Verschillende uitgaven, ter bespreking in Nederland niet zeer geschikt, werden ons toegezonden Marie Jungius, De Nederlandsche kinderbond en de eenheid van alle humanitair streven ; uitgave van W . Versluys to Amsterdam . Frederik van Eeden, Waarvoor werkt gij? Uitgave van IV . Versluys to Amsterdam . Het is moeielij k , tot de lezers van N e d e r l a n d over een book als ,,Kamertjeszoode, door Koos Habberna" (Bibliotheek van „de Jou,e Gills", uitgave van D . Buys Dz . to Amsterdam) to spreken ; toch moot, nu het book eenmaal daar ligt, ons, naar aanleiding van het „Inleidend woord", en van de laatste bladzijde eerie opmerking
238
KRONIEK .
van 't hart. Dit inleidend woord bestaat nit eon brief van een uitgever aan Koos Habbema en het antwoord van dezen Koos ; de brief van den uitgever blijkbaar gefingeerd, in het genre der Droogstoppelhoofdstukken van Multatuli, de brief van den auteur de verdediging van hot boek . Het heet dan „een simpele smart, een opstand" ; het ,,vermeent oprecht de werkelijkheid in deze struisvogelbeschaving to cracheeren" ; „nooit kan jets gemeen zijn, dat volkomen waar beschreven wordt ; eon boek wordt eerst gemeen door de schipperende methode van den auteur ." Dit zijn de woorden ; maar de schrijver schijnt nog bovendien to willen zeggen, dat do door hem beschreven afschuwelijke toestanden beschreven moesten worden ; dat het publiek, bet „bourgeois-publiek," ze wel kent en bij de gedachte eraan geniet, maar dit niet rveten wil ; dat zich ervan afwenden enkel huicbelarij en ,struisvogel-beschaving" is . Hiertegen nu zouden we willen opkomen . Naar ooze meening is hot door Koos Habbema beschreven zoodje maar cen heel miniem geleelte van do bevolking van ons land, eigenlijk niet meer dan het bezinksel van een paar groote steden, waarmee de rest, rijk of arm, aanzienlijk of burgerlijk of zelfs nooddruftig, niets to maken heeft on niet.s to maken behoeft to hebben ; dat even ver is van cerlijke armoede, als van streng omsloten deft,imn rijkdom . De wetensehap van dien kring en zijn bedrijven, hetzij dan op Zola's inanier verteld of op de manier van Koos Habbema, is bezoedelend, en aan hoe minder in aantal die weteuschap verstrekt wordt, hoe beter ; bet ,nooit kan gemeen zijn, wat volkomen waar beschreven wordt" is een oude phrase, die nu evenmin waar is als toen zij uitgevonden word . Wanneer or van schijn en wezen sprake is, komt bet ons voor, dat de burgerlijke maatschappij, die voor haar leden de verwantschap met het wereldje van „kamert.jeszonde" afschuift, minder aan den schijn oilert, dan de auteurs die onder den naarn van „simpele smart" en ,oprechtheid" beschrijvingen als deze ter markt brengen . Aan liet eind van bet bock wordt gesproken van het ,oude hideuze gebouw" der bourgeois-meatschappij, van ,verdrukten," van ,het beest Kapitaal," „leugeuras," „gedrochtelijke overheersching cener klasse" ; dit alles zou indruk maken, wanneer do sehrijver daartegenover iets eerbiedwaardigs, odels , reins, flinks, krachtigs had gesteld, maar niet hot troepje voos verdronken cosmopolitisch-getint wen werpsel en do kroeg-,,verdrukten," waarvan
KRONIEK .
239
Diet enkel de zoozenaamde „bourgeois", maar ook do Nederlandsche handwerksman, die met eerlijk werken zijn brood verdient, zich met minachting afkeert . Van vertaalde werken werd ons gezonden Laura Marholm, Uit ]let ]even van twee vrouwen, vertaling van P . van Heel ; uitgave C . L . G . Veldt to Amsterdam . Laura Marbolm behandelt in twee novellen (,,Wat was het?" en ,,Het ongesprokene") een paar kanten der vrouwenheweging, het level) der ongehuwde, werkende, onbemiddelde vrouw, met een beetje talent en een beetje gevoel, uit practisch oogpunt bezien . Hot is con triest en toch niet onaantrekkeli,jk boekje ; de jonge en oudere dames, die warm in den gezelligen familiekring, goed verzorgd, met hartelijkheid omgeven, over zelfstandigheid en rechten en plichten redeneeren, kunnen er wellicht cen lesje aan Demon, wat werkelijke zelfstandigheid, in den zin van ,alleen staan," wil zeggen . Elise Orzeszko, Een Vrouwenleven, nit hot Poolsch door Mevrouw van Heuveliuck ; uitgave van H . Honig to Utrecht . Do roman van Elise Orzeszko behandelt ook een geval der vrouwenzaak, ditmaal op Poolsch gebied . De lotgevallen der jonge weduwe, die hard wi] werken, en vertrouwend op haar zoogenaamd gesoigneerde opvoeding, hot eene vak na het andere bij do hand neemt, zeer welwillende werkgevers treft, maar ten slotte bemerkt dat zij in Diets eigenlijk bekwamm is, zijn uitmuntend geschetst . Het achteruitgaan van bet zelfbewustzijn in de ellende is aangrijpend geteekend ; in het begin is do weduwe no, in staat het honorarium of to wijzen voor het work waarvan zij weet dat het slecht is ; later neemt zij het aan, verdiend of Diet ; als zij de schande ontwijken wil, komt zij tot bedelen ; hongerig strekt zij de hand nit naar een anders eigendom ; met zeer talentvolle pen is do afdaling genuanceerd . G . Ebers, Eene Egyptische koningsdochter ; uitgave van Van Holkema en Warendorf to Amsterdam . Verwonderlijk is bet, dat onze jonge schrijvers zich Diet moor op historische romantiek toeleggen ; eene nieuwe uitgave van Ebers' zware Egyptologie, twaalf boeken op eens, welke eene zeer bekwame uitge-
240
KRONIEK .
versfirma durft ondernemen, is hewijs dat er in die richting tocli wel iets to doen meet zijn . En behalve D e E gy p t i s e h e k o n i n g sdoebter, Homo sum en De Keizer zijn, naar wij ons meenen to herinneren, die boeken niet eens zulke heel groote successen geweest ; bet bewnstzijn dat men, voor zijn amusement lezend, tevens zijn geest verrijkte met allerlei curious historisch materiaal, berustend op de nauwkeurigste onderzoekingen, moot oorzaak zijn geweest dat men lang na de eerste uitgave ze is blijven lezen . Alzoo eon verheugend resultaat in alle opzichten . De nieucve :uitgave heeft een heel aardigen reclameomslag van Joh . Braakensiek . Tb . auanjer, De Maagd van Orleans, naar Fr . v . Schiller ; uitgave van H . A . M . Roelants to Schiedam . Dc vertaling van Schillors tragedie schijut ons zeer good ; of zij beter is dan do door bet Ned . Teoneel opgevoerde kan niet zoo terstond gezegd worden . Schiller is in het Nederlandsch dat de beer Quanjer schrijft, hetzelfde ongeveer dat, bij voorbeeld, Schimmel schrijft, - niet moeielijk to vertalen ; in do taal van Gorter en Kloos, die een ander begrip van taalcorrectheid en eon anderen dichterlijken gedachtengang hebben, zou dat moeielijk gaan . Do heer Q,uanjer heeft er ook raise-en-scene aan toegevoegd, waarscbijnlijk naar eene Duitsche tooneelbewerking gevolgd .
GELOUTERDE PASSIE . DOOR
J. EIGENHU[S .
Met den trein was hij van Amsterdam gekomen, derde klas natuurlijk . En nu zat hij to puften, - het stekerige Septemberzonnetje brandend in zijn rooden, vleezigen nek, midden in de propvolle tram van Kaasburg naar Eegloo aan Zee, platgedrukt tusschen twee groote vischwijven, nit wier vlekkerig-slobberige plunje een viezig scharren-odeurtje opwalmde. Maar hij lette daar niet zoo erg op, warmte en vuile luchtjes lijdelijk aanvaardend met de wijze gelatenheid van iemand, die in allerlei omstandigheden zich heeft leeren schikken . Want in zijn straat woeien ook niet zulke verkwikkende windgolven zijn „atelier" binnen . Schamper lachte hij bij de gedachte aan dat grootscheepsche woord voor de voorkamer met alkoof en keuken, driehoog in het vuilste gedeelte van de Govert Flinckstraat, die uitmaakte zijn' woning en werkplaats beide . Gore, gescheurde lappen hingen er voor de smalle ramen , maar voor bet venster van de keuken had hij een fatsoenlijk rieten rolgordijn, want dat was tegelijk zijn eet-, ontvang- en toilet-kamer . Met flesschentrekkers en ,weduwen," die heele nachten uit waren en heele dagen versliepen, en dergelijken deelde hij de gore, nauwe trap. II. 15
242
GELOUTERDE PASSIE .
Maar zijn levenslust had er niet onder geleden, want reeds als kind was ellende en ontbering om hem geweest . En hij dacht aan den kelder op de Palmgracht, - voor mangelhuis en winkeltje van borstels en ruw aardwerk, achter woning voor bet groote gezin, waar, van een smal binnenplaatsje, door loge venstertjes een heel flauw licht hinnenviel . Daar hadden altijd zijn ouders gewoond ; zijn vader groot en blozend, zeker omdat die als kruier en ponder van de vieren-twintig uren er minstens achttien op straat doorbracht ; zijn moeder bleek en altijd sukkelend ; zijn zusjes en broertjes ook allemaal fletsbleek als spruiten van de winteraardappelen onder hun bedstede ; Inaar hij zelf altijd vroolijk en gezond en met een kleur als eon melkboer ; misschien ook wel, omdat hij niet langer in bet vunze keldertje vertoefde, dan on) er to slapen en to eten . Hij dacht ook aan zijn schooljaren en hoe zijn brave vader hem nooit een enkele ininuut had laten verzuimen, al waren er nog zooveel dringende boodschappen . De school herinnerde hij zich als een ruim, nieuw gebouw in een nieuwe buurt buiten de Haarlemmerpoort en altijd had hij een gevoel van luxe bij de gedachte aan bet heldere, hooge plafond van zijn klasse, de kleurige kaarten en platen, de stemmig-grijze of okergeverfde muren en vooral aan bet klare daglicht, dat door vier groote vensters opwekkend naar binnen juichte . Vooral van de teekenlessen op de avondschool had hij eeu aangename herinnering . Hij zag zich flog bezig aan bet „appeltje," een eenvoudig gipsmodelletje, dat algemeen als de kroon op bet werk word beschouwd door de jongens van de hoogste afdeeling . Stil glimlacbte hij, half de oogen dichtknijpend om weer to voelen al de enioties, die hem gestreeld hadden bij bet schetsen van .dat appeltakje, toen hij, telkens artistiek door de witnpers glurend naar de teere schaduwtjes, doezelde en peuterde en welbehagelijk de onvolkomenheden van zijn werk trachtte to verhelpen . En toen hij van school of moest, had de ,meneer" van de
GELOUTERDE PASSIE .
243
avondschool hem verzocht , of hij lust had, elken Zondagrnorgen bij hem to komen teekenen. Zoo was hij „artist" geworden, thuis tot verwondering der heele familie 's avonds onder de kleine bang-lamp, vader en moeder, stoven en stoelen of beeldend en Zondags in zijn net gestreept drillen kieltje bij mijnheer Verschaal op den zolder schilderend , want de „meneer" van de avondschool noemde zich kunstenaar en schilderde doeken bij dozijnen . . . . Toen in eens een heele ommekeer in zijn leven : moeder dood en eenigen tijd later vader nit een vlieringraam gevallen bij hot uitbrengen van een hijschblok . De getrouwde broers en zusters hadden de twee kleintjes tot zich genomen en mijnheer Verschaal nam hem in huffs . En nu woonde hij op zich zelf in de Govert-Flinckstraat, omdat hij de liefderijke gastvrijheid, die hij genoten had, niet misbruiken wilde, en illustreerde kwartjes-boekjes van de uitgevers-maatschappij .,Schrielum" of bekladde borden a 40 cents per stuk voor een food of teekende crayon-portretten, ,tegen civielen prijs, gelijkenis gewaarborgd," zooals hij in ,Sarphati" adverteerde . Maar dat work verachtte hij innig en bij deed bet toch blijmoedig, omdat hij er zijn onderhoud mee moest verdienen . Er waren echter in zijn sjofel leventje op de vuile kamer twee heerlijke lichtplekken, die hem onder den armzaligsten arbeid tegenblonken : zijn liefde en zijn kunst . Want hij had bet voor zichzelf uitgemaakt, nadat hij bet huis van mijnheer Verschaal verliet, dat diens eenige dochter Doortje zijn vrouw moest worden, als bij beroemd zou z ijn . N A was de afstand tusscben den armen kruiersjongen en bet stille, nette burgermeisje in zijn oog nog zoo enorm, dat hij in buien van kleinmoedigheid wel eens om zijn idealen lachte . Maar heel veel last had hij van zulke buien niet . En terwijl hij dan bet portret van een rijken banketbakker in crayon bracht, was bet in zijn hoofd wonderlijk licht en zweefde hem meer de zachte, hlauwe oogen en de teere lijntjes 15*
244
GELOUTERDE PASSIE .
van Doortjes gelaat voor den geest, dan de harde bolle wangen en de kwabberige onderkin van de photografie, die als model diende . Den overigen tijd copieerde hij in musea of schetste landschapjes, met tintelingen van mooi-voelen en van verliefd zijn op zijn kunst . En zijn meester prees zijn werk, steeds meer gesterkt in de overtuiging, dat er lets in zijn kweekeling stak . Dat alles spookte hem voor den geest in den hossenden omnibus, waar hij bescheiden in zijn armoedig grijs zomercostuum tusschen de vervaarlijke vischwijven zat ingepakt . En warmte of scharrenlucht hinderden hem niet, omdat hij alleen dacht aan zijn verre toekomst, zijn mooie toekomst, waar Doortje hem wenkte en doeken in gouden Rembrandtlicht hun glans weerkaatsten over haar . Maar een plompe voet zette de dikke zool gevoelig op zijn teenen en met een pijnlijk gezicht een snauw half smorend, zag hij de meld aan, die over hem zat en hem tegengrinnikte : ,,Dat bennen jou toonen, merk ik !" Hij moest zelf ook lachen om de brutaal fonkelende, zwarte kijkers en het vrijpostig-guitige gezicht . Ze was, als de andere vischvrouwen, slobberig en slonzig gekleed, met een dikke laag rokken op de breede heupen , en het zwarte haar puilde wild uit de gore, gehaakte muts . En toch bleef hij zien naar dat jonge, blozende gezicht, met zijn uitdrukking van ongetemden hartstocht en ruwe ongegeneerdheid, tot de ooggitten hem aanstaarden met een blakenden gloed als van een bronstige merrie . Toen werd ze woest-rumoerig en gilde met hooge lachgieren tegen de andere vrouwen of stiet die met geheimzinnige gebaren in de zij . Onrustig schoof ze soms been en weer en drukte dan kwansuis bij ongeluk haar knie tegen de zijne of haalde nit een karbies een zak met biscuits, die ze den wagen road presenteerde, ook aan hem, met heel veel drukte en grinneken . En hij vond ze toch, ondanks haar slobberige slonzigheid, heel interessant en heel mooi , misschien wel nog mooier,
G}ELOUTERDE PASSIE .
245
omdat ze zoo brutaal en zoo slordig was : een kind van de zee, zooals hij zou schilderen , gezond en stout, ongetemd en hartstochtelijk , een wild natuurkind . Want hij zou hier lang blijven en studies maken en niet rusten voor hij haar gegrepen had, de steeds vluchtende schaduw van zijn kunst . . . . Zoo droomde hij voort tot de wagen door bet dorp ratelde . En zoo was zijn eerste kennismaking met Knier Schol .
Hij heette Karel Verdorst en zijn meester had hem aangeraden , haar Eegloo to gaan , om wat anders to zien , dan huizen en weilanden . Zijn dagwerk kon hij daar evengoed aanhouden en overigens zou bet er niet duurder zijn . Voor weinig meer dan wat hij in Amsterdam verwoonde, had hij een huisje gehnurd, buiten bet dorp op een duin gehouwd . Het werd zomers aan badgasten verhuurd, die op een koopje uit waxen, in aar had Du bet heele jaar leeg gestaan . Daar installeerde hij zich met zijn karig huisraad en tuurde met trots nit de vensters van zijn „atelier," waartoe hij de tot verdieping ingerichte vliering bezigde, over de wijde zee, die in ruischende geluiden tot hem sprak . Aan den verren horizon zonk de groote vuurzon gelaten en statig in bet water en bloeide in purper op de wolkenschaapjes rondom , dat langs den heelen gezichteinder uitvloeide tot teer rose en violet , en naar boven opklom in gouden geglans . Hij zette zich in zijn rieten leuningstoel, bet eenige weeldemeubel, en staarde voor zich nit over bet eenzame strand, grauw-geel in de avondbelichting, waar zwart-glimmende de waterplassen en een enkel badkoetsje no- witplekkend verdwaald stond . Zoo zag hij been over de ruischende branding, die spatte met sehuirnstralen en krullig kuifde de glanziggroene baren , ver been , tot waar de wemelend-golvende vlakte stil scheen en zich uitstreepte in de vlammend-rose mist aan den horizon . En boven hem de wijde, hooge hemel,
246
GELOUTERDE PASSIE .
naar rechts en naar links en omhoog, waar, langs bet blijde blauw, vlekkeloos witte windveeren veegden, die naar bet westen in tinten-gamma's opjubelden tot bet avondrood . En hij zat stil , in zwijgende extase voor de kleuren en voor de frischheid en voor de ruime ruimte, die daar lag voor hem , den jongen van de vunzige Palmgracht, den slovenden workman uit de nauwe, vieze Govert-Flinkstraat . Maar hij woo niet denken aan dompige kamers en benauwde stadslucht en staarde, staarde . . . . En in zijn borst woelde eeu rijke weelde, of hij zijn kunst tot zich zag komen in luchtige, slepende gewaden, vol geborduurd van rijke kleurigheid. En hij voelde zijn ziel vol van klinkende verzen, golvend op de maat van zijn kloppend verrukken . Zoo stond dan zij voor hem, zijn pleegzuster, dicht voor hem, met de blinkende reinheid der windveeren, waarover goud van de avondzon stoeide . En zijn oogen werden wijd open, zich vol zwelgend van al de heerlijke weelde om hem, die zich manifesteerde in bet ideaal van zijn weekvoelende ziel, de liefelijke maagd . En de extase was nog grooter dan als hij scheppende was, omdat nu alles zoo vol was en zoo volkomen, dat onmacht van uiting zou waken banaal dezen kus van de eeuwige liefde en kunst . . . . Hij verroerde zich niet, maar zag haar in den avondjubel, beide zijn kunst en zijn liefste, en die beide werden eon, uitsmeltend in etherische zaligheid , bet aanschouwen van de goddelijke schoonheid . . . . In bet westen blikkerde alleen nog bet good op de wolkjes en dat plette zich uit onder bet blauwe verwulf, tot goud en blauw ineenvloeiden .' Toen blikkerden blauw-licht sterretjes op, heel vaag met weinig meer glans dan bet azuur, maar als hij er naar zag, dan schemerden ze danserig been en weer met ietwat witter gloed . Zoo kwamen er meer en eindelijk zag nit de donkere hemel-doorzichtigheid een jubel van goudenen flonkerstippen veer . Maar in bet westen was de vlammige revel opgetrokken en vandaar ruischte
OELOUTERDE PASSIE .
247
de zee aan nit onzichtbare verte, zelf een met het grauw van den avond . Telkens echter vlamden nieuwe schnimstrepen over de branding, als sneeuwig magnesie-licht. En in bet mysterie van duister flikkerde eensklaps een spokig lichtblauw als een lekkend phosphoor-gelaai, nog eens en nog eens, tot zijn starende oogen niet vatbaar meer waren voor de flauwe magische vlammen ver over de zee . De wrakke trap naar zijn vliering kraakte en opschrikkend, zag hij het bleek van een menschengelaat door het luik . Verbaasd stond hij op en de helder voile stem van een meisje riep lachend : „'k Dacht dat je dood was!" Hij herkende haar, toen ze naast hem kwam staan, met de aanhalerige vrijpostigheid, die ze in den omnibus reeds had getoond . „ Ik hen Knier," vervolgde ze, „en ik woon hier vlak bij ." En toen ratelde ze door over schilders , die hier hadden gewoond en over logees en dat zij met haar moeder dan meestal de kamers in orde hield en voor de schilders had ze ook gekookt. Hij zei, dat hij het alles zelf moest doen, want dat hij geen geld had voor bediening. Toen lachte ze ongeloovig „Dat zal wel waar wezen ." Karel ping naar beneden en stak de armoedige lamp aan ,,Kijk maar eris rond," voegde hij hier ter verduidelijking aan toe, „daar zie je mijn royaal ameublement in zijn geheel ." Ze zag hem met haar hrutaal-zwarte oogen aan, die fonkelden van wilden levenslust . En hij dacht aan de ,weduwen" van de Govert-Flinckstraat, zoodat hij haar met een vriendelijk praatje wegzond . Maar haar wazige frischheid had zijn jong bloed verhit en zijn slapen klopten wild hij de gedachte aan dat zich opdringende, onstuimige kind . Want ze kon Diet meer dan achttien jaar zijn en al haar woeste vurigheid leek hem spontaan en daarom misschien reiner, dan de zedige huichelarj van een preutsch stadsjuffertje .
248
GELOUTERDE PASSIE .
En lang dacht hij aan haar en zag hij haar voor zich, met rose voeten aan het strand door de golfjes wadend, dat de weerbarstige haartooi meefladderde met de zeebries . Of hij vond haar languit op de helling van een helmig duin, de voile, bloote armen blankwit onder het blauw-ravige haar en de lenige slanke vormen puilend tegen de stiff heid van het slonzige kleed . En ook zag hij haar op den strandweg van het dorp, uitkijkend naar de ontstuimige zee, waar de bulderende baren opbeukten tegen de zandgloonng , - en dan wuifde ze tegen een van de worstelende mannen op de pink, die daar uitvoer . En dan dacbt hij aan zijn kunst en in zijn borst zwol de weelde, die elke schepping hem schonk . Want hij wilde, dat zijn kunst op hem toekwam en eeninaal haar blanke armen om hem zou heenslaan en vleien het goudlokkige hoofd tegen zijn gloeiende slapen . . . .
Vermoeid slenterde hij de stad nit : de heenreis had hij ook reeds to voet, afgelegd en het was wel twee uur van Eegloo . Tusschen de twee dozijn beukenstammen, die men daar vol trots het Kaasburger Hout noemde, slenterden heerachtige boertjes en boerachtige heertjes met blozende dametjes en draafden kinderen heen en weer, terwijl uit de houten muziektent als brommig bijengegons zeurde . Want het Kaasburger orkest stemde de instrumenten en de eerste viool repeteerde met sourdine-geluid moeilijl:e passages, de bas streek spelenderwijs over de goedig-grommende snaren en de orkestmeester kuchte en bladerde streng door de partituur . Het viel Karel op, dat bijna alle heeren in het Hout pronkten met een zwaar gouden ketting, beladen met vervaarlijk bungelende paardenkoppen, hoefijzers of andere opzichtigheden, en flog nooit had hij aan dames zooveel tingelende oorbellen, halssieraden of knoestige vingerringen bespeurd als hier . En schuchter sloe- bij het oog op het verschoten, zijden koordje, dat zijn nikkelen horloge zedig in toom hield . En
GELOUTERDE PASSIE .
249
hij voelde zich tobberig arm onder al die pronkerige kaasmakelaars . Langs luchtige buitentjes met kleurige serres kwam hij op den langen grintweg tusschen de weiden, waarover de avondschemer reeds doezelig nevelde . En alles drukte hem slovig neer met parvenuachtig gezwets : de boeren in blinkende tentwagentjes, die hem schamperzwijjgend voorbijreden , de ruime bofsteden met de propere weelde, die zelfs sprak nit de dik-blanke schelpen-laag over de breede oprijlaan ; talrijke breed- sell oftige koeien, die zelfhewust plonmp vierkant de pooten neerplantten in het rijke Bras of met uitgestrekten kop door den halfgeopenden , kwijlenden bek een neusbrullend bazuinen-geluid loeiden . En hij liep daar in zijn kale- mijnheersplunje zwoegerig voort, een papier met een paardebiefstuk in de hand, - want als hij zijn work naar Kaasburg bracht, ter verzending met de Amsterdanische boot, dan tracteerde hij zich eens dermate . Geen visioenen van toekoinst deden hem de borst opzetten en zeurig zich vergelijkend bij al de boersche welgedaanheid om hem heen, voelde hij zich zoo nietig, dat hij in staat zou wezen voor elken fluitenden kinkel eerbiedig zijn hoedje to lichten . Maar voorbij Eegloo-binnen werd het anders, waar de woningen langs den weg kleine daglooners-huisjes waren en hij telkens groepjes van op rnuilen voortklepperende wijfjes inhaalde, met draagmanden op den rug, in vuile, gaterige en lapperig-verstelde plunje, alien met de hobbelpaardachtige, Noordhollandsche kiep op het hoofd, die er ook al schunnig en vuil uitzag . Die kwamen ook van Kaasburg, waar ze de straten bedelend afliepen, huis of huis aan, om dan met de volgepropte ,dreegmankies" naar haar dorp term , to keerCD . Hier voelde Karel zich groeien , zelfs met een kleurtje van minachting bescherrnend neerziend op die bedelaressen, en in zichzelf lachend om de rococo-visscherinnetjes nit liedjes of romannetjes .
250
GELOC'TERDE PASSIE .
Zoo kruiste hij de steegjes en gangetjes dwars door, nauwelijks lettend op de bedorven-vischlucht , al speurend door de kleine ruitjes en in de vuile portaaltjes naar de poezie van Israels, die altijd zoo verre bleef van hem . En grommend sloot hij zijn deur open , in bet duister groezelend in de brievenbus , waar hij een paar couverten vond . Hij stak zijn klein, walmend lampje aan en las op de eene enveloppe met dikke, poerumachtige letters aan bet hoofd : ,,Uitgeversmaatschappij Schrielum ." Dezen brief brak hij bet eerst open en las hem haastig door, hem toen met een hartgrondig ,Stik !" op de ruw houten tafel smijtend . Zijn illustraties moesten wat meer „geacheveerd" zijn en ze hadden een artist op bet oog, die het voor zooveel minder woo doen . Hij vloekte op de ploerten en uitzuigers, die de jeugd vergiftigden met voile lectuur en sensatie-dingen , en ook op zichzelf, die zich verlaagde aan zoo'n industrie zich to leenen voor een prikkie, omdat hij honger had . En een briefkaart kraste hij vol met dikke, nijdige letters, dat ze maar Jan-de-Wasscher-prenten moesten uitknippen en opplakken in hun voddige uitgaven . Toen znchtte hij en lei zijn biefstuk op een gescheurd bordje, er wat zout over sprenkelend . Maar, de pan op bet petroleum-stel zettend, dacht hij aan den anderen brief en scheurde verstoord de enveloppe open . „P . Zoetedeeg , confiseur," stond aan bet hoofd gedrukt en glimlacliend staarde hij over de houten lettertjes, waar Been eukel leesteeken en geen enkele kapitaal de massieve massa verbrokkelde. Maar de inhoud was goad gemeend, want de koekebakker betuigde zijn ,alderverschrikkelijkste" verwondering over bet portret en nou won hij zichzelf en zijn vrouw en zijn heele familie ,in de olieverf" hebben en moest hi j, Karel, maar
G}ELOUTERDE
PASSIE .
251
eens ,prijsopgaaf" doen . En in zijn salon wou de rentenier ook flog een paar „visschersschuitjes" - ,omdat mijnheer nou toch aan de zee was ." Karel gierde liet uit in zijn eentje en voelde een zoete rust over zich komen onder do hoede van zijn goeien, dikken, zoetigen Maecenas . Lieve hemel, as nou die koekebakker maar won begrijpen, dat olieverf duurder is dan honig ! Hij schrapte eon lucifertje aan , waarmee hij de drie pitten van het stel handig deed ontvlammen . En verdiept in zeer materialistische berekingen van geld verdienen en geregeld den slager aan huis laten komen en zijn boeltje eris nu en dan later opknappen door Knier, luisterde hij naar het sissen van zijn biefstul je en watertandde bij den appetijtelijken geur . Hij zou maar niet langer denken over die briefkaart van ,,Schrielum," hij zou er nou wel zonder die kerels komen, en ze verdienden wel eris een stomp, want ze hadden hem al zoo lang getrapt . En hij sneed het rookende gebraad geduldig tot fijn gehakt, zijn eigen eetlust behagelijk tot het uiterste tartend, om met, des to meer wellust zijn smaakzenuwen to prikkelen . Brutaal loerde Knier orn den book van de deurpost en gichelend riep ze : ,Snuf, snuf, dat ruikt hier goed . Eet smakelijk !" Toen kwam ze langzaam sloffend binnen, de verwarde haren met een hoofdzwaai nit de oogen naar achteren schuddend . ,,Heerejee, drink je water? Wil ik bier voor je halen ?" zei ze, de ongedekte tafel overziend , als om zich to overtuigen, of er geen andere gerechten op zijn vrij schrokkerigen eetlust wachtten . Hij daeht aan zijn rijken koekebakker en smeet twee kwartjes nit zijn vestjeszak op tafel : ,Dezen keer dan . Op den duur kan ik er niet tegen ." Knier pinkoogte slim en ging heen . Zich een boterham snijdend, waarmee hij sans-gene de laatste sporen der sans
252
GELOUTERDE PASSIE .
nit de pan streek, dacht hij aan de wilde meid met haar ondeugende oogen en jolige trekken . En hij zag bet blanke vleesch van haar hals, dat bet slecht dichtgeknoopte jak tot voorbij bet hartkuiltje bloot gaf. Knier nam zonder complimenten een stool en sclronk twee glazen in . ,,Meneer de schilder , daar ga je !" en Karel lachte on) de bazige manieren en hij wist niet, of bij aan berekenende aanmoediging moest denken of aan naieve brutaalheid . Maar ze vertelde met dolle schatergieren allerlei grappen van vorige hewoners en dat andere ineiden haar eon jongensgek noemden en dat ze veel wist, dat ze een jongensgek was, want jongens waren veel aardiger en vroolijker . Meiden scholden je altijd nit of zochten ruzie . Daarom was ze maar eris binnengekomen, want schilders waren ouk altijd jolige lui . . . . En samen dronken ze en hij vermaakte zich met bet rnalle kind en soms moest hij staren naar dat jonge, dartele gezicht en dan bruischte zijn eigen wild, jeugdig blood door zijn polsen en slapen, dat hij opstond en haar onder de kin streek, een paar flauwigheden debiteerend . Maar ze sloeg zijn hand kletsend weg en gaf hem een duw in de ribbon . ,,Ben-je ook al zoo vervelend?" lachte ze . ,Waarom blijf je nou niet zitten? We waren juist zoo echt aan den gang . Schenk liever nog eris in ." En hij gehoorzaamde, niaar haar zwarte oogen fonkelden van wilden gloed, als toen hij ze in den tram voor bet eerst aanzag . En zoo zaten ze flog fang, tot de oude moeder paar feeksengezicht door de dear stak en krijschte : ,Knier, hlijf je van nacht heelemaal nit?" Toen ze weg was, smeet hij zijn balcondeuren open en snoof hijgend de frissche avondbries in . En zijn wild bloed klopte kalmer in zijn aderen, maar nog dacht hij met hartstocht aan bet dwaze kind . En over de bruischende zee lichtten in bet zwarte avond-
GELOUUTERDE PASSIE .
253
duister de krullende schuimkuiven . En ver weg, een enkele blauwige, teernitvlietende vlam als een vredige schim . En boven dat duister ping zwart-indigo neer de diep-donkere hemel, waaruit reine kristal-sterretjes gulden flikkerden . Toen was de wilde beroering van zijn onstuimige hartstochten weg en hij zag de teere maagd, voor wie hij zoo knielen, omdat ze was als de reinheid dier schuimkuiven, loutere-zieleteerheid als het blauw lichten der zee ; een mysterie van ondoorzichtelijke klaarheid vol goudenen lichtjes van dronkenmakende liefde . Lang staarde hij over de zee, die vrede zong met duizend maagdenstemmen van zalig fluisteren . . . .
Hij verfde in Eegloo de portretten van de Zoetedeegen, ,,de zeeschuitjes" en andere prullen achter elkaar af, of het uitbesteed work was . En zijn Maecenas bezorgde hem allerlei connecties met rijke schuitenvoerders en huisjesmelkers, die deftig woonden en nu ook graag gouden lijsten aan den wand zagen, zoodat hij wel woken had van vijftig gulden . 's Avonds zocht hij de gezelligheid in het badhotel, dat om het bezit van een enkel badkoetsje en drie badstoelen lien wijdschen titel voerde, maar overigens alleen bestond van de verteringen, die er de notabelen van het dorp maakten . En nu imponeerde hem noch de rijke molenaar, die altijd met rijksdaalders rammelde in den wijden broekzak ; noch de dikke vischhandelaar, die er volgens bet gerucht bovenop gekomen was door de stranding van eon Engelsche bark twintig jaar geleden - niemand wist precies hoe - ; noch door den postdirecteur, die anders no, al voornaam minachtend hem kon vragen, of „zijn work al eens in do krant was besproken ;" zelfs niet door den geestigen dokter, een ouwen jongenheer, die altijd moppen wist van arme, klaploopende schilders met rooie jeneverneuzen en lang haar . Hij speelde gerust pandoer met de boeren om grof geld of quadrille met de ,heeren," al
254
GELOUTERDE PASSIE .
achtten deze zich aan hun fatsoen verplicht, de fiches nog al duur to stellen . En hij maakte zich verdienstelijk met bet tooneel van bet logement van nieuwe coulissen to voorzien, die hem een roep van groot kunstenaar verschaften, ondanks bet wantrouwen van den postdirecteur, daar deze in elk verslag van een of andere expositie steeds tevergeefs vischte naar den naarn Verdorst . Zoo burgerde hij zich in, lekker over zijn vermaardheid in dat land der blinden . Bij al de kennissen van bet badhotel kwam hij aan huis en liij narn hun dorpsebe begrippen van fatsoen eenigszins over, daarop neerkomend, dat je altijd, wat geldzaken betrof, blufferig moest wezen en nooit zinspelen op dagen, dat je blij was een kwartje in je portenionnaie to hebben . En zoo bleef hi j den winter hangen in bet dorpje en handig teekende hij typen van slenterende visschers ; of maakte crayon-schetsen van de dorpsstraat bij Zondagavond, als jongens en meiden in groepjes been en weer drentelden in pastoraal gecoquetteer ; of van de Zaterdagsche processie der terugkeerende bedelwijven ; of van kaartende kerels-in-baatjes . Dat plaatste hij in geillustreerde ti jdschriften, want hij schreef er geen onverdienstelijke schetsjes bij . En zoo voelde hij zich heel gelukkig, en heel braaf, afdoend elke maand in klinkende munt van de schuld tegenover zijn pleegvader . :Mar op een Zondagmiddag, toen hij zich verveelde in zijn koud, tochtig huisje, hoorde hij eensklaps een angstig verwijten in zich, dat hij nog verder was van zijn idealen, dan toen hij bier kwam . Want zijn schetsjes en zijn ververij, alles liet hem koud en hij deed bet alles zonder zijn ziel, of hij een knoop aan zijn linnengoed zette . En hij dacht terug aan zijn armelijk, viezig kamertje in de Govert-Flinckstraat en aan de avondschool nit zijn jeugd, toen hij bij het schetsen van een eenvoudig gipsje tintelde van wellust voor do mooie lijn en de teere schaduw .
GELOUTERDE PASSIE .
255
Maar hij werd hier een burgermannetje, een molenaar-metzakken-vol-rijksdaalders, een gezellig moppen-lexicon, vol doodende zelfgenoegzaamheid . En non zou bet ook uit zijn, voor den duivel! Toen ging hij voor zijn venster staan en opende de balcondeuren, dat een gierende wind snerpte naar binnen en striemde zijn gelaat met snijdende ijzigheid . Daar kwam Knier uit haar woning en klauterde op tegen bet hooge dnin . Ze riep hem een grap toe en zag naar hem op met de uittartende aanmoediging van de vrouw, die zich begeerd weet . Maar hij hield zich onverschillig en toen klom ze tot onder zijn venster, met een spotlachje om de voile, sappige lippen . Haar verwarde haartooi wapperde in den wind en een plotselinge rukvlaag blies haar de gehaakte muts van bet hoofd, dat de zware, slonzig opgerolde wrong afkronkelde en zich uitzwiepte als wilde golvende manen . De rokken fladderden om haar beenen en prangden zich aan de eene zijde tegen de stevige slanke vormen . En schaterend zag ze Karel aan, bet gelaat roodgestriemd van de felle kou en de zwarte oogen woest-tintelend van opbruischenden levenslust . En achter haar rolde voort in doorzichtig zeepgroene heuvels de woelende zee, en de hooge golven wentelden zich bruischend om en dreven vlokkerige schuimvelden en strepen voor zich nit naar bet smalle strand . Karel zag bet slechts even, want ze rende bet duin af, haar fladderende muts achterna en toes sloot hij zijn venster . En ineens dacht hij aan Doortje, teer-statig met haar zoete gelaat, waarin de blauwe oogen waren als reine kinderoogen . En zoo zag hij ze beiden , den woesten , vlammenden hartstocht en de stille, zoete, smettelooze liefde . En toen tintelde een wellust door zijn nerven, dat elke vezel trilde van verrukken . Want hij zag weer voor zich glanzen bet licht, dat zoo lang was schuil geweest achter de nevels van zinnelijke zelfgenoegzaamheid . Maar nu zou hij beelden zijn zielezaligheid en hij wist, dat
256
GELOUTERDE PASSIE .
zij niet voor hem zou vluchten, zijn hooge kunst, waarvan hij reeds als kind huiverend had gevoeld de goddelijke beroering . . . .
's Avonds had hij geen lust to zitten onder bet hanale gezeur van de parvenutjes in bet badhotel, en de eenzaamheid van zijn kamer was hem nu vol poezie . Want zijn ziel was vol zoete emoties en bet ruischte in hem melodieus-krachtig, als daar buiten de stem van de zee, die bruischte van ver en ging om zijn huisje, sprekend van de beroering, die was hare zaligheid . En hij nam voor zich zijn vloeiboek en schreef aan haar, die hem was de heerlijk-reine, de blinkend-schoone, waarvoor rezen in zijn ziel toners van jubelen en daalden huiveringen van zoeten weemoed . En hij schreef door en zijn woorden waren adoratie voor zijn ideaal van bet heilige en schoone, en ze waren boetegalmen , waarin hij schreide over zondigen bartstocht, die bezoedeld had de reinheid van zijn ziel, zijn mooie, klare kinderziel . En toen bracht hi j , de oogen nog schitterend van verrukken, den brief op de post, want hij wilt dat hij zwak was en zij moest kennen zijn groote liefde en zijn groote zwakheid en dat hij Diet zwak wou zijn Den volgenden dag was Knier sun model en nu wist hij, dat zijn werk zou wezen zijn ziel, want de wilde beroering, waarmee zich in hem had geopenbaard deze eerste schepping, deinde nit in woest-schuimende branding, dat bet wilde kind voor hem was de alles verterende hartstocht . . . .
De postdirecteur had eindelijk den naam Verdorst gevonden in de wekelijksche Kunstbeschouwingen van den criticus Soeplepel en op de ,Soos" beweerde bij nu met veel vaktermen , die hij zich door trouw lezen van de rubriek ,kunst"
GELOUTERDE PASSIE .
257
in zijn dagblad had eigen gemaakt, dat hij altijd iets in den jongen man had gezien . Ofschoon , - en de rijke molenaar was zoo vrij hem daaraan to herinneren, - toen ze bet dock in Karels atelier hadden bezichtigd, voorspelde de postdirecteur, dat ze hot op de „Halfjaarlijksche" stellig zouden weigeren . En glimlachend over de snkkelige achterlijkheid van „Halfjaarlijksche" en mcdenaar beiden , verdedigde doze zich door een opeenstapeling van groote woorden : ,Zeker, Verdorst - realistisch impressionist - „Halfjaarlijksche" in bet algemeen gekant daartegen . Maar ,Hartstocht" fijn van toon en diep-gevoeld - een kleurensymphonie . . . " Hot was den molenaar nog Diet recht duidelijk, doch rammelend met de rijksdaalders in zijn zak, profeteerde hij ,,Nou is zeker de vent z'n kossie gekocht," op welke akelig platte opvatting van de zaak de beer directeur Diet antwoordde. En toen Karel binnenkwam, vie] hij om van de hartelijke, mal-bombastische gelukwenschen en den heelen avond word er getoost op ,onzen knappen artist," terwijl de renteniermolenaar allerlei staaltjes vertelde van een schildersjongen, daar hij nog mee school gegaan had, „die dan toch ook zoo machies mooi teekenen kon : der waren no, wel horretjes je weet wel dokter, bij Van der Schar staan er nog twee voor an de straat - van 'm mit hoeien en geiten en Adam en Eva der op ." Karel ging vroeg naar huis, en sloe- , het duinpad achter het hotel in, want hij was draaierig geworden van al die poespas . En zoo Rep hij , alleen met zijn droomen van kunst en van liefde, langs hot slingerend golvende pad, starend over de wit flikkerende duinen of vooruit over bet zwartig-rood plekkende dorp beneden , waarboven de teer-blinkende maneschijf zacht, als door een bleek-poreeleinen transparant, nitstraalde haar mystiek-weenende licht . . . . Hij voelde zijn oogen wijd-open, als om to zwelgen van hot diffuse geblink en in zjjn hart was zalige beroering . . . . II. 16
258
GELOUTERDE PASSIE .
Doortje had hem vanmorgen al geschreven, dat Pa van verscheiden kanten zooveel goeds hoorde over ,Hartstocht" en dat zij elken dag naar de tentoonstelling ter bedevaart ging en verraderlijk loerde op elke uiting der onschuldige bezoekers . En dat ze eerst nu geheel en al zijn mooien brief had begrepen , dien brief van juichen en schreien, waarvan ze zoo heerlijk geschrokken was en zich - ook nu flog telkens verbeeldde, dat een ander, een Madonna of een Beatrice bet voorwerp moest geweest zijn en niet zij Maar elken keer, dat ze ,Hartstocht" zag, was ze helschjaloersch en dat was heel slecht van haar en heel dom . En dan ]as ze dien brief weer over van haar eerlijken, onstuimigen Karel met tranen van afgunst en een hart vol eerbied . Doch ze zou verstandig wezen , en als bet doek verkocht werd daar stond Pa Du eenmaal op - dan zou hun verloving publiek worden . Zoo wandelde hij voort tot den donker-begroeiden duinzoom, waar bet ruischen van de zee slechts was als een vaag suizelen van liefde. En voor zich uit zag hij zweven sluiers van zilveren brokaat, waarvan blauwig phosphorglans straalde, en die vielen over bet fijnstokkige bout op de helling en over bet mossige gras, waarin hij zijn voetstappen niet hoorde . En zoo was nu haar beeld in zijn ziel, omdat in haar nooit kon zijn strijd, want zij was rein en was boog, en strijd zou zijn bet onvolrnaakt .e . Toen dacht hij aan haar brief, maar ook zag hij dat vrede-gezichtje en die zachte beschaduwde oogen en hij hoorde haar stille stem, die was als een streeling . . . . En zoo moest ze wezen, zoo was voor hem de vrouw, de heerlijk-zalige liefde . En alle anderen waren . . . . vrouwelijke rnenschen ! wijfjesmenschen ! Ofschoon . . . . was ook niet hartstocht de rein goddelijke drift, die bezielde de kunst en die hem zelfs zou bezielen, als hij zou realiseeren later zijn visioen van dezen avond : de hoog-reine Liefde? En hij staarde, staarde . . . . met wijd-open oogen, die
GELOUTERDE PASSIE .
259
gulzig waren naar de heerlijkheid van den vrede rondom hem, maar zijn gemoed heefde van wellust over zijn liefde en zijn kunst . . . .
Al eenige dagen kwelde hem een pijn in de borstspieren , die zijn ademhaling bemoeilijkte en hem benauwen kon , of er een looden last op zijn borst drukte . En eindelijk, na een onrustigen nacht, was hij op een morgen Diet opc-estaaD . En teen Knier tikte aan de deur om zijn huiswerk to komen doen, was bet hem een folterend reuzenwerk, zijn pijnlijke ledematen op to richten, zich in een overjas to wikkelen en haar open to doen . ,,Hemel, wat zie je der uit!" riep ze en hem steunend, bracht ze hem voorzichtig terug naar bet kleine slaapkamertje, waar ze als een bezorgde moeder den kreunenden jongeling toedekte en hem de klamme droppels van bet bleeke gelaat wischte. Zijn borst hijgde zwaar op , telkens met een schok inzakkend, dat de adem klagend krijschte uit den smartelijk geplooiden mond . Stil bracht ze bet vertrekje in orde, met de behoedzame bedaardheid van de ziekenverpleegster en toen hij al steunend de oogen sloot in een onrustigen slaap, liep ze vlug naar haar huisje, waar ze haar broertje naar den dokter zond. En veertien dagen lag hij veer op zijn bed met geen ander bewustzijn in zijn hersenen, dan van afbeulende pijn in de borst en van martelende benauwdheid en machtelooze moeheid . Heel vaag plekte daar tusschen bet donkere besef van meegevoel om hem been en dat hij verzorgd werd met zachte, moederlijke liefde . . . . En toen hij herstelde, moest hij Knier telkens onderzoekend in de zwarte oogen staren, die Dog glansden, maar met een zachte streeling . . . . En dan warrelde in zijn brein de doffe herinnering aan die zelfde oogen, blinkend van tranen, die lang naa .r hem hadden gezien vol angstige smart . . . . En ook de herinnering ann den 16*
260
GELOUTERDE PASSIE .
verteren .den hartstocht, die vroeger kon fonkelen uit die blikken . . . En hij keerde zich afgeinat om, zonder voor zich tot klaarheid to kunnen brengen, hoe dan hartstocht en ontferming en reine liefde alle kouden zijn in de ziel van dat woeste uatuurkind . . . . en of dan al die gevoelens nuancen waren van den tintelenden wellust . . . . En stil schreide hi j, want dan zou dat hart van die ruwe deerue ook kunnen voelen als bet zijne en krimpen van vlijmende pijn over haar versmade liefde . . . . En dan had hij-zelf verraad gepleegd tegen zijn eigen liefde, die hij zoo mooi en zoo hoog dacht, en tegen haar, de stille, heerlijkreine maagd, waarin zich zijn droonien van bet zoet-vrouwelijke idealiseerden . . . . Toen fluisterde hij : ,Knier!" en ze boog zich over hem been en hij zuchtte : ,Beste, arme meid!" terwijl hij haar ruwe hand streelde met zijn witte, dunne vingers . En , of ze voelee, wat er in hem was omgegaan, rukte ze zich bits los en liep het slaapkamertje uit, de deur nijdig achter zich toesmakkend .
Op zijn ezel stond een groot paneel, dat bet pendant zou wezen van ,Hartstocht," zooals hij dat tegelijkertijd had gevoeld, toen de visie daarvan hem zoo machtig had aangegrepen . Ontevreden staarde hij er naar, want bet was niet het ideaal van de reine, jonkvrouwelijke Liefde, zooals die hem een enkele maal van heel ver had toegeblonken . . . . Het was bet beeld van zijn meisje, in wit .te tulle, met een blank gelaat en slanken hats, die tenger bet teere kopje droeg, dat bedaard even voorover boog . Het zwaar-blonde haar golfde op boven bet blinkende voorhoofd en achter de wazig-beschaduwde slapen en boven hot witte vleesch van den hals, als een gouden gloed . I\laar de vol-vleezige lippen maakten
GELOUTERDE PASSIE .
261
de mondplooi haast verleidelijk en nit de groot open oogen straalde door de zware wimper-wazigheid de gloed van den hartstocht . Verdrietig liet hij zich in zijn leunstoel vallen en zoo zat hij , grommig voor zich uitstarend, Lang to tobben over zijn onmacht . Hij zon niets meer kunnen on bet beste was, dat hij niet nicer dacht aan zijn toekomstdroomen, die hem belachelijk schenen . Zeker, hij kon er nil aardig komen met lesgeven en bestelde doeken verven , vooral nu hij aan een paar scholen leeraar was geworden - en wat wou hij nog nicer? En dat alles had hij binnen een jaar bereikt en misschien zou hij wel spoedig aan trouwen kunnen denken En zijn ruim atelier rondblikkend en naar buiten turend over bet rimpel-schijnige jonge-groen van bet Sarphatipark trachtte hij zich met zelfgenoegzaamheid over zijn landerig gevoel van nietigheid been to zetten, maar bet bleef tobben en wroeten in hem en hij verwenschte zichzelf, dat hij trachtte meer to geven dan Iii j kon . Wat was bet, dat hem dreef? Was dan mijnheer Verschaal niet uiterst fatsoenlijk en wou hij zelf ineer wezen dan een alledaagsch teekenaartje, dat met braaf werken zijn kostje won? Hij stond knorrig op en liep been en weer, zijn dock met minachting aanziende en zichzelf verwenschingen naar bet hoofd slingerend, omdat hij zoo heel erg nietig was en zoo greep met groote gebaren naar hooge, verre dingen, als kindertjes naar do rnaan . . . . Maar hij had ze toch gezien, de stille Majesteit, daar Been strijd in was , omdat haar ziel was onbevlekt . . . . Hij had ze gezien als de negatie van bet wilde wenschen, dat berstte naar buiten in ongetemden hartstocht . . . . En nu was ze weer niets dan negatie, irreeel als zuivere abstractie . . . . Was bet ook niet dwaas, to scheppen een beeld, dat geen wezen kon zijn, omdat bet louter was, wat aau elk wezen ontbrak ? Want dot penseel voor hem kon niet liegen ; hij
262
GELOUTERDE PASSTE .
had haar geschilderd en haar mond was sensueel en nit haar oogen blonk hartstocht . . . . Toen zag hij lang naar het portret van zijn maagd en stil greep hem aan de emotie van bewonderen der zoete trekken en zijn hart klopte speller, om to streelen dat zachte, witte vleesch en to kussen die voile lippen . . . . En hij werkte verder, vol blij-innig ontroeren, omdat hij gaf, wat er in zijn ziel was . En in hem jubelde bet al meer en klonk hoog op langs plechtige rythmen zijn juichende adoratie . . . . En hij wist, dat zijn work goed werd en dat de hoogste reinheid zweefde op de vleugelen der heilige hartstocht-extase .
Onaangediend stond ze voor hem, Knier, die zijn woonplaats had uitgevischt, met brutale zich-geverigheid in de oogen . En hij zag haar aan met beschermende welwillendheid, maar wel wat verlegen, want hij voelde, hoeveel hij haar verschnldigd was en dat hij niets kon doen, dan haar van zich of to schoppen . Ze dwong zich , to praten over zijn ziekte en dat de dokter niet gedacht bad, hem er weer boven op to balen . En tusschen elke phrase lachte ze ongegeneerd, maar door haar luidruchtigheid been kwamen kleine oogenblikjes van verstrooidheid en dan rammelde ze nog drukker voort , tot ze in eens brusk uitviel ,,En Don kom ik hier in Amsterdam dienen ." ,,Zoo, zoo," inerkte hij onverschillig op. Toen was er weer een pauze en hij hoorde haar borst zwaar hijgen , als van ingehouden hartstocht . Ze zag hem niet aan , maar lachte in eens verlegen op „ik zou bij u wel terecht kunnen , misschen ?" Een gevoel van of keer overweldigde hem ineens . Daar was weer dat opdringen van haarzelf en nu met veile berekening . En in zijn egoistisch afgrijzen was ze louter een ruwe, bru-
GELOUTERDE
PASSIE .
263
tale vischmeid voor hem en vroeg hij zich niet, welke schuld hij zelf had aan dat hem aanhangen als een klit, waarvan hij walgde . Hij zou haar kunnen schoppen, de deur uit, en najouwen met honend lachen . Ze merkte bet en sprong op, zettend de armen in de zij en hem uittartend toevoegend : ,Nou mot-je niks van Knier meer hebben ?" Ze zag hem aan met woede in haar zwarte oogen en hij sidderde voor den moordlust, die er nit sprak . Maar hij vond zich laf en trachtte sussend to spreken : ,Knier, wat praat je van dingen, waarover ik nooit met je heb gesproken . Kijk daar, dat is het portret van mijn meisje ." Zich omkeerend zag ze het doek aan en lachte schamper : ,,Och God, wat 'n zoetertje. En wil dat ook al 'n jongetje hebben ?" Toen ging ze er vlak voor staan en zag bet portret in de oogen met smadelijk grijnzen . Doch eensklaps trapte ze ezel en penseel om en tredend over de teere beeltenis met haar lompe zolen, brulde ze : „Daar, zoet engeltje, zoo doet een jongensgek !" En uitbrakend de gemeenste scheldwoorden rende ze de trap af.
Daar voor hem stond zijn geschonden Reine Liefde, bet heerlijke gelaat bezoedeld en verminkt door den woesten, dierlijken hartstocht . En geslagen zat hij er voor, de handen als in machteloos bidden gevouwen en de oogen vol tranen . En in hem weeklaagde het verwijtend berouw, dat hij zijn eigen ziel niet had weten to bewaren vlekkeloos voor haar, die onbesmet was . Want het word hem klaar, dat zijn begeeren vaak heftig was uitgegaan naar die andere, die hier nu had vernield zijn werk, bet portret, van wie ze haatte als rivale. En dat hij dikwijls tintelde van zinnelijkheid voor bet oplaaien van baar wilde lusten,
264
GELOUTERDF PASSIE .
Hij, die gemeend had met schuldeloozen kinderblik to kunnen opstaren naar zijn maagd! Hij die gemeend had, dat nit zijn onreine hartstocht-beroering zou geboren worden de belijning van bet ideaal der goddelijk-reine , der hoogste liefde-emotie En hij treurde om de misdaad, hegaan in de schuilhoeken van zijn innerlijk wezen tegen haar, die was gelouterde waarheid, kristallen oprechtheid in den eenvoud van haar blankebloeme-leven . . . . Toen stond hij op na lang droomen . Maar toen glimlachte bij blij, want hij had weer geleefd de visie van zijn Reine Liefde, zooals toen, op zijn balcon to Eegloo . Maar char had bij bet gezien als negatie van bet schater-jubelend beeld der ongetemde tochten ; bier glansde bet voor hem in voile realiteit, nu bij de smart had gevoeld over zijn zonden van zinnelijkheid Zoo zou de hoogste liefdevereering bloeien als de heilige affodille op bet graf der wellustigheid en haar zalige emoties trilden door zijn nerven met den gloed van den vlammenden hartstocht, van zijn nieuwe, gelouterde passie . . . . Aug .-Sept. '98 .
WERE LDSTROO-VI .*) DOOR J . K . RENSBURG .
FLUCTUAT NEC MERQITUR . ' )
Hoog boven de rijzing der kruisende staven, hoop boven den bruinen Toren van metaal, di een rustplaats schijnt voor de Zon, een vuurbaak voor de kometen op hun bean over het aeter-eiland Gea,') een monument van Wetenschap spreide zich een electries Aureool, als het Licht der Beschaving, als een Ster van Glori over Parijs . En ondanks al hare belagers non altijd jong, fris en vrg wapperde darover de Tricolore van de Franse Republiek . 17it de schitterende kern, uit de lajende muilen der reflektors streefden bleek-blauwe stralen de donkerblauwe ruimte in en reikten weg, ver weg over den huizen-horizon van de Hoofdstad der Wereld , over de grcnzen van Frankrgk en vlogen uit naar Yokohama, Buenos-Airos, New-York, Pretoria en Melbourne, naar al de metropolen van den aardbol . Ze draajden en zwaajden door den nacht, alsof ze hun glans zelfs wilden neerstorten in de kleinste steden en dorpen en tot in de eenzaamste woningen, alsof ze tot ver, ver van la Ville-Lumiere de donkere wolken van bekrompenheid en vooroordeel wilden verscheuren en verstrojen alom, waar de 1)
Het deint en zinkt niet . De aardbol . *) Zonder to beweren dat het gedicht in proza ,Wereldstroom" geheel met onze opvatting van poezie overeenstemt, bieden wij den lezers van Nederland een fragment daarvan aan, als proeve van den arbeid eener jonge richting in onze letteren . (RED .) 2)
266
WERELDSTROODM .
Mensheid dommelend voort tobde en zwoegde in domheid en ellende en vergeten voortgroejde als zeegewassen in de stille, de schemerige ravijnen en afgronden van den Oceaan . En overal sloegen ze neer als bliksems in de hoofden, di ze doorkoortsten en bedwelmden met jonge, met niwe, met grote Idejen . Ze joegen tot aan de blanke vlakten van de polen ; ze verduisterden de gloed der lampions in Peking, de kwijnende gloor ener stervende, aziatise kultuur ; ze versrikten de Australiers, di bezwijken moesten onder dat moordend felle licht, in hunne eucalypten-wooden ; ze schitterden op de meren van bet donkerste Afrika, waar reizigers hen begroetten als bet blauwen van den na-nacht der barbaarsheid ; ze bespoten de sneew op de toppen der Cordilleras de los Andes als om hun witte stilte nog to verhogen, ver boven bet wereldgedruis ; ze wezen de locomotiven, de herculen, di voortijiden tot den bouw van niwe steden den we- naar de Far West ; ze bestreken de flanken van de globe, alsof de Toren er geen duisternis meer dulde ; ze doorsnelden den aeter als tot een opties sienjaal naar de bewoners van de planeet Mars en breed sleepten ze over de bergen en de vlakten en de zejen, alsof de ganse aardbol to klein was om daarlangs to slingeren in een spoor van licht de dri ontzaggelike woorden LIBERTIJ, EGALITE FRATERNITE . Aan den oostkant in een der hoeken op bet onderste platform van den ijzeren kolossus zat een zwarte vrouwengestalte, roerloos, bet hoofd op de armen gezonken, naar bet Westen gewend . Een rosse haarlok woej op van onder haar zwartfluwelen baret met rode pompon van studente en artiste en krinkelde wild over hare handschoenen van zwart glace, di reikten tot aan de ellebogen . Maar onbewegelik bleef bet kopje rusten tussen de hoog uitstekende poefmouwen van zwarte zijde als in een ewig schouderophalen . Een der voeten sleepte achteloos
WERELDSTROOM .
267
van de bank, waarop ze treurend was saamgedoken . Ze droeg een zwart fluwelen broek , di tot de knieen zwol ; en op den wind wapperden van haar tenger middel de uiteinden ener rode sjerp, bezet met schuine, zwarte ruiten . Telkens hiven de vlagen een zwarte boa, di ze om den hals had geslagen, van onder hare armen omhoog. Het was de genius van de zilen versroejende, moderne Heliopolis . ') En de Toren wees langs de sterren-groepen seconde aan seconde als een reuzenwijzer, di de aarde gelijk een as klemde in de greep van zijn ijzeren zuilen en sirkelde langs bet firmament als sijferplaat . Langsaam besreef de Vaan der Franse Revoluutsi de baan van een wereld langs den hemel . Snel naderde tussen de torens van bet Trocadero, over de Seine een luchtschip de balustrade ; bet ankerde . Een vrouwengedaarrte steeg a£ Het was een der geesten , di durven verschijnen in onhell spellende vermomming. In zwart gewaad als een toverkol, als een middeneews spooksel, zwierf ze soms van land tot land, overal gisting brengend . Troostend daalde haar hand op de schouder van de treurende . Toen richte deze zich op en toonde een schild, geborduurd op haar boezem . Het bovenvak was lazuur met dri gulden lelieen, bet ondervak een veld van keel, 2 ) warin een zilver schip en onder haar blazoen stond bet devies Fluctuat nec mergitur . Het was gedekt door twe stadsmuren tussen dri torens als kroon . Links van het schild droeg ze de rood-zwarte, socjalitise kokarde . De genius neeg naar haar toe . In bet licht vlimmerde
1) 2)
Heliopolis : Zonnestad . Keel : rood .
268
WERELDSTROOM .
een zilveren diadeem over de kastanje-bruine haren , naar griekse wijze opgebonden, warop met groene karakters stond in bet Hebreews : Sjoloum . ') Bemoedigend blikten de zachte, bruine ogen onder bet hoge voorhoofd, waarvan in egyptise ronding flauw de neus neertrok . Op haar borst boog een groen schild door zilver in drieen verdeeld, gedekt door een gravenkroon . In de bovenvakken blonken een bliksemafleider, bet simbool van de Wetenschap, en een tandrad, bet simbool van de Industri, in bet ondervak een harp, bet simbool van de Kunst. Daronder slingde bet levies der Saint-Simonisten A chacun scion ses oeuvres . De plojen van haar gewaad kreukten over een zilveren gordel, met een weegscbaal, het simbool der Gerechtigheid, in bet slot. Het kleed was sinopel, 2 ) de kleur der Aarde, de kleur der Hoop en van zilver omzoomd . Ze hief een slangvori -nige staf, de roodogige kop beet op een appel . Hot was de stille, drijvende kracht dezer Eew . 0 de schande, de schande van bet leper, dat onder Napoleon bet roemrijkste werd, dat ooit de wereld heeft gekend ! Mood, Lutetia . 3 ) Want tans ook is bet ergste geleden, tans heeft bet bonapartisties jezuitisme , de kwaal der politike ultra-sentralizaatsi uitgewoed, eens ten dele een tegengif om bet ancien regime to vernitigen, en nadert ook bet einde van de heerschappij der katoliek-klerikale en der plutokratise dwingelanden . Maar opdat Frankrijk herstellen kon , moesten de dinaars van den bisschopsstaf, den sabel en Mammon, de moderne Farizejers, eerst in Dreifusz en de Israelitise en de Napoleontise Idee 4 ) kruisigen . Juist bet martelaarschap van Sjoloum : Vrede . Sinopel : groen . 3 ) Lutetia, antike naam van Parijs . 4) Hiermee is bedoeld : de Wereld-Republiek met Parijs als Hoofdstad, met de Israelitise : de politike en reljgieuze Eenheid van het toekomstige Menadom . 1) 2)
WERELDSTROOM .
269
then Fransman en Jood, de cooed van Zola, den verdediger van den godsdienst der Rede en van Picquart, den verdraagzamen katoliek, voert in den komenden oorlog uw leper ter overwinning, tot herovering van Elzas-Lotharingen . En door Rusland to steunen, door mode to werken tot de vereniging van alle Slaven, bereiden uw soldaten de Uni voor van alle volken der aarde, de victori van Israel en de Socjaaldemokraatsi . 1Yloed . Want al woeden alle ziekten van de samenleving in Parijs heftiger dan elders, omdat bier bet sentruni is der wereld, hier ook word meer dan overal gearbeid voor een hogere zedelike, godsdienstige, politike en economise orde . Geloof ondanks de bange krizissen, di Uw Volk moest doorstaan - en Dog door lijden zal - Diet in zijn ondergang . Nog altijd schittert Uw Industri, Uw Kunst, Uw Wetenschap en blijft Parijs de Stad van bet Licht . Moed . Ook al bedreigen niwe onheilen, niwe ziekten de toekomstige rnaatschappij . En herinner U, dat gij tans de hoop van heel bet Mensdom zijt . Toen boog Lutetia bet hoofd in de handen en snikte heftig . Weer besteeg de grote, de Eew beheersende Geest bet luchtschip . Ze strekte de hand naar bet schild, naar bet schip van Parijs en riep Fluctuat nec mergitur. Toen richte di Koningin der Steden zich op en drukte met elegant gebaar schuin haar baret van studente en artiste op bet hoofd ; wilde wuifde bet rosse haar, demonies schitterden de donkerblauwe ogee, slangde de boa of en aan en woej de rood-zwarte sjerp . Trots hief ze den boezem en bet strakke place wees naar de gehoonde Tricolore van la Gueuse, di triomfantelik wapperde hoog op den top van den metalen Toren en zij antwoorde Fluctuat nec mergitur . Vive la Republique! Het schip week of in de ruinute .
De donkere gedaante
270
WERELDSTROOM .
zonk neer en steunde bet hoofd op de zwart geschoejde handen . Strak staarde ze voor zich keen, de kin en de ellebogen spits vooruit . Seconde aan seconde besreef de reuzenwijzer de haan van een wereld langs den hemel . Ze volgde op den Toren van metaal met den blik een bleekblauwe straal, di nu uit haar Ster van Glori naar bet Oosten wees . Parijs wachte roerloos de opgang der Zon .
Toe I i c h t i n g .
De Saint-Simon was de sticbter ener socjalistise
sekte in bet begin defer Eew .
Voor lien, di de idejen van dies
groten denker niet kennen, dine, dat hij een niwe godsdienst wilde stichten ; later leerde hij, dat di godsdienst gegrondvest zou worden door den Messias, di de Joden nog steeds verwachten . Volgens hem zouden de assocjasi van Wetenschap, Kunst en Industri tot (lien godsdienst vocren, tot het Derde Rijk nit Israel . Dit gedicht in proza vormt een deel van een cyclus in dit genre getiteld : Wereldstroom ; zoveel mogelik alle socjalistise stromingen worden er in behandeld . Hier is niet speejaal bedoeld veer to geven in simboliek de leer van den graaf van Saint-Simon
alleen, maar de richtinv, di hij er mee
wilde van de besehaving door de gehele Eew been .
T)ROOM-
I Ik droomde, dat 'k aan zee stond in den nacht . Geen menschlijk wezen had m'er heengebracht . Ik zag de wijde, zwarte eindeloosheid Van aarde en hemel hooploos heengespreid, In nacht-rouw, kleurloos . - Hoe kon ik toch zien? Was dat bet weten van mijn ziel misschien ? 0, 't zwarte donker, 't peilloos, eindloos zwart, En 't wanhoops-honzen van mijn angstig hart . Geen licht, geen menschenwoning in dit oord, Alleen door wind-gesteun bet barre woord : „Verlang nict verder, eenzaam menschenkind, ,,Het is uw toekomst, die ge voor u vindt .
II Dat was geen droom ; 't was in den avond, laat . Ik ging door 't zwarte donker van eeu straat . Soms bier en daar een schuw lantarenlicht Maakte bet donker waar voor mijn gezieht .
272
DROOM .
Toen moist ik, dat die nacht, die was mijn leed . En, vat den nacht-rouw zwaar op-doemen deed, Dal was dat schuwe, korte licht van vreugd, Dat telkens opvlamt, als geluk in jeugd . 0, dat ik toch in doodsnacht rusten kon . 'k Verlang bij vreug;de-scheemring zoo naar zon! ELSE VAN BRABANT .
DE
TURNP H, TDOOR
JOH . Ii . BEEN.
I HOE
DE VEREENIGING
WERD OPGERICHT, EN WAAROM DE BODE
HET NIET OP DE FRANSCHEN BEGREPEN HAD .
Vele jaren geleden werd er in het stadje Zeewalden een Turnvereeniging opgericht . Hot was nog voor de periode van de algemeene sport-beoefening, en in de stilte die dozen storm voorafging, kon de stem van de verstandige dame, die den naam van Gymnastiek draagt, zich vrij duidelijk doen hooren, en, wat flog beter was, werd gehoord ook . Menschen die met hun neus in de boeken zaten, keken er heel vreemd van op, toen ze hoorden leeraren dat hot zoo verkeerd is om met je lichaam to doen of het een pak kleeren was hetwelk de goede Alvader om je hersenen en je geest en je ziel heeft gehangen en natuurlijk bestemd is om to verslijten . Kantoorheeren veegden hun pen zuinig aan het inktlapje af, en voelden opeens de kwalen, die men, volgens alle wetten en regelen, van het in huis blijven en een zittend levee leiden moet hebben, en ze gingen, om toch wat to doen, in de nevelige avondlucht van de bij uitstek vervelende maand November wandelen, en ontmoetten, of het zoo zijn moest, de neuzen, die zicb nit puren angst Diet meer zoo onophoudelijk in de boeken durfden steken, en nu gingen alien in gezellige eendracht spreken over en luisteren naar de leer van een gezonde ziel in een gezond lichaam . II . 17
274
DE TURNPET.
Als Zeewalden nu bij wijze van spreken eens Amsterdam of Rotterdam ware geweest! Daar zijn van elk soort van lieden genoeg vertegenwoordigers om een Vereeniging op to richten ; want bet strijdt wel eenigszins tegen bet begrip van bet woord zelf, maar Vereeniging heeft flog al eens de beteekenis van uitsluiting . Dat kon echter in Zeewalden niet . Men zou zich moeten vereenigen met de oudste leerlingen der Gymnastiekschool, jongens van zeventien en achttien jaar, die zich to groot gingen voelen voor een school en daarom we] neiging vertoonden om een club to vormen . Heel lastig en vervelend was dat inderdaad ; want, moot men weten, in een stadje als Zeewalden waren er zoowat evenveel standen als er kinderen Gods op twee beenen rondliepen . Mejuffrouw Gymnastiek vertelde echter zooveel akeligheden welke zonder pardon aan de lieden, die met naar haar raad wilden luisteren, in een verre of zelfs nahijzijnde toekomst zouden thuis worden bezorgd, dat men een beetje schipperde en modderde met bet Zeewaldensche standenverschil, en ten slotte een Turnvereeniging overeind zette . Er werd een bestuur van vijf personen gekozen, waarvan vier heelemaal niets van turnen afwisten, en er was een bepaling in bet reglernent dat de Directeur, die betaald werd met een bedroefd beetje geld, maar toch betaald, geen lid van hot bestuur mocht zijn, wat in de toekomst een heel leelijke kwestie zou geven . De secretaris volgde bet overoude gebruik van een notulenboek to koopen, zoo groot en dik, dat bet bij geen mogelijkheid vol kon komen, wat trouwens met zeer weinig notulenboeken van Diet-officieele lichamen bet geval is . De andere functies willen we onbesproken laten, maar we mogen volstrekt met vergeten to vermelden dat de Vereeniging een bode had, niet omdat hot zoo bijzonder is dat een vereeniging een bode heeft, maar omdat bij in dit geval zelf iets bijzonders was . In een kleine stad zijn er persoonlijkheden - want om ze tot de gewone menschen to rekenen zal u noch mij in bet
DE TURNPET.
275
hoofd komen - die goed en vrij royaal leven door een groot aantal baantjes to hedienen, en nog tijd genoeg overhouden om spiering to visschen, vogeltjes to lijmen en een zekere richting to geven aan de stedelijke politiek . De man die u 's morgens scheert, bedient u in do kermisweek 's avonds in bet koffiehuis op zulk een vroolijke en gemeenzame wijze, alsof we al in den toekoniststaat leefden en alle menschen gelijk waren - wat in Zeewalden toch onmogelijk is . Wees er zeker van dat hij u na uw dood zal helpen afleggen, in elk geval u grafwaarts zal brengen, terwijl hij den eigen dag van uw dood als agent van een begrafenisbus eon klein maar zoet vischje bij uw treurende bloedverwanten heeft thuisgebracht . Doch ook bij uw ]even kruist bij uw pad niet enkel met scheren en bedienen . Ge kunt uw oogen niet opslaan of ge ziet hem op straat . Dan doet hij boodschappen voor zijn vak - want hij kan ook kleer_ of schoenmaker zijn, en is altijd baas ! -- en brengt e n passant convocatiebriefjes rond voor de een of andere vergadering . In de large avonden ziet men hem met een lijst onder den arts loopen voor de seep of voor een lezing of tooneelvoorstelling . Hij kent al de menschen in de stad, met en benevens hun familiebetrekking, en heel hun zitten en opstaan . Hij is echter to veel Laodiceeer om zich in de netelige familiekwesties to steken, zegt Never halve waarheden of beperkt zich tot een vroeger geslacht of den ouden tijd, waaruit hij sterke stukken weet mede to deelen . Gewoonlijk bekleedt hij een kerkelijke betrekking, orgeltrapper of klokkenluider, en bet strijdt met tegen zijne godsdienstige overtuiging om in de kerk to pruimen . Hij wenscht u Nieuwjaar en kermis ; zegt, met witte handschoenen aan, de geboorte van uw kind rond, en heeft zijn gelaat to alien tijde in zijn macbt. Hij is beleefd zonder tot kruipen to vervallen, versmaadt geen borrel zonder dat ooit iemand hem dronken heeft gezien, al mag hj hij bet fooien van de aansprekers of brandspuitgasten joliger zijn dan de meeste kompeers . Hij is hot eerst bij een opstootje of onheil en een der laatsten die ver1
276
PE TURNPET .
trekt . . . . Zoo'n man nu was Karel Zuiglans, die bode werd van de bovenvermelde Turnvereeniging . Op een avond - de Vereeniging had al een paar jaar bestaan en al de brandende kwestie over het gescheiden houden van het directenr- en het presidentschap opgelost in een heerlijke harmonieuse eenheid : h e t directeur-presidentschap op een avond dan was er Vergadering. Die hield men in de gewone omstandigheden maar in het oefeningslokaal . Heel gezellig. Want de leden in huu luchte kleeding - overhemd en witte broek - lagen dwars en schuin op de matrassen of op den horizontalen ladder, zaten - leunende tegen een der stijlen - op den rekstok, of haddeii de beenen door de ringen gestoken . De President-Directeur, die goed ter tong was en zich zelven graag hoorde spreken, oreerde voor zes, maakte zich boos als een jong onbehouwen lid een weinig raar uit den hock kwarn ; er werd veel geapplaudisseerd om maar ganw een eind aan de geschiedenis is maken en to gaan turnen . En als het een weinig to lang duurde, dan waagde zich een bijzonder uitgerekte Turner, - die eigenlijk geheel alleen voor zijn plezier en om den avond to passeeren aan gymnastiek deed, eeuwig den boel in de war bracht door zijn gekheid en toch met alien goeie vrienden was, - aan den dubbelen kniezit. Dien lion hij nooit volbrengen, dat wist de heele Vereeniging . Hulpeloos hing hij dan aan den rekstok, precies als een verdronken kind . Dan schreeuwde hij hot uit van den lach en de halve Vereeniging schoot toe om hem met een heel relletje over den rekstok to trekken . 0 jee, die gewone Vergaderingen waren net zoo vroolijk en opwekkend en prikkelend van levensgenot als alles op die heerlijke oefeningsavonden was, waar de ouderen weer jong werden en de jongeren zich manlijker gevoelden, en waar men een geest van broederschap, en hoven en voor alles een goddelijken levenslust leerde kennen . Doch eens in het jaar hezondigde men zich aan een groote jaarvergadering, en dat deed men in een cafe, waarvan men
DE TURNPET.
277
de achterzaal voor die gelegenheid afhuurde . Heusch . . . datwas hezondigen . Want daar ging men na den afloop der Vergadering aan bet pooien, aan bet doen van voordrachten, aan bet zingen, aan bet opspelen . . . . en, och ja, laten we bet maar zeggen, dan deed mien alles wat inogelijk was om een allerzotste ziel in een allerzotst lichaam to hebben . Vele jaren later spraken de oude Turnbroeders, die alweer zoo stijf geworden waren als een hout, no- over die schuine jaarvergadering ; en dat is zeker niet in den haak, maar bet pat nu eenmaal zoo in de wereld . Op den avond dan, waarvan wij spraken, was er zulk een jaarvergadering . Om half acht was men begonnen en hoopte met de eigenlijke werkzaamheden, waarvan vooral de jongere leden een heftigen afkeer hadden, tegen half elf gereed to zijn, wanneer de pret zou beginnen . In afwachting van de dropjes, die ook op hem zouden neervallen, zat de bode aan een tafeltje voor de achterzaal als een slachtoffer van zijn plicht , en blaarde uit verveling in eon lijvig boek , waarin de presentie-lijsten werden bijgehouden, voor de boeten natuurlijk. Hij kon weinig of niets hooren van wat er binnen gesproken werd en hij deed trouwens Been moeite om to luisteren . 't Kon hem bitter weinig schelen . En veel aardiger dan alle redevoeringen, die binnen afgestoken werden, vond hij de woorden van den kellner die even naar binnen was geweest en hem nu een glas bier bracht . ,,Ik dacht haast dat ze me zouden vergeten," zei de bode, terwijl hij bet glas opnam, en tegen bet licht hield om naar de kleur van bet bier to kijken . ,,Neen, ouwe," antwoordde de kellner vertrouwelijk , „je ziet dat ze aan je denken . . . . net als ik altijd, als ik in bet buffet sta ." ,,Ja . . . . jij zult wat aan me denken ! . . . . Malligheid !" „Heusch . . . ik sta maar to wachten op een bestelling voor je ." ,,Dat's braaf van je . . . . Maar zeg's . . . . als ze weer bier bestellen . . . ."
278
DE TURNPET.
„Nu , wat dan ? . . . . " ,,Kun je je dan niet eens vergissen?" ,,Vergissen? . . . . Hoe bedoel je dat?" ,,Och . . . . dat bier is zoo flauw !" ,,Err nu wou-je graag een kleiner glaasje hebben!" ,,Je leest m'n gedachten ; ik moet zeggen dat je zoo dom niet bent als je er uitziet ." ,,Dank je voor je compliment . . . . en als je weer eens wat to zeggen hebt . . . ." J'e zeggen hob ik wat . . . Ruil dat glas bier, beste vrind, . . .d voor . . . . voor wat anders ." ,,Ja maar, vrindje, weet je wel dat ze me maar een dubbeltje betaald hebben voor je glas bier? . . . . Een cognakje kost h i e r drie stuivers ." En de kellner zette een gezicht als de lord-major van London . Bij den bode viol dat heelemaal niet in goede aarde . ,,Cognak?" zei hij met de hoogste verachting, „wie praat er van cognak? . . . . Ik houd niet van dat Fransche tuig . We hebben hot in onze. familie nooit op de Franschen gehad sedert een oud-oom van me tegen die windbuilen gesneuveld is ." „Hola," viol de kellner hem in de reden, „wou je me sours verleiden our jenever aan je to tappen - 's avonds . . . . in het eerste kof iehuis van de stad ! . . . . Neen , bode - dat gaat met, dat gait niet ; . . . . m'n patroon joeg me weg !" Bode Zuiglans hield hot hoofd op zij en hief de handen omhoog. ,,Wat 'n geredeneer! . . . . Lieve deugd, man, wat zal je in de wereld nog moeten ondervinden! . . . . Vooreerst is jenever zoo'n h a r d woord . . . . een woord dat fatsoenlijke menschen niet gebruiken . . . ." ,,Hoor eens, bode - ik noem het kind maar liefst bij z'n naam ." ,,Wel zoo, reel zoo! - Als je alles wat de meiden op de
DE TURNPET .
279
logeerkamers brengen bij z'n waren naam noemde, zouden de gasten vragen of je een staljongen was ." ,,Daar heb-je gelijk in ; . . . . dat's waar!" ,,Zie-je nu wel, maat . . . . neen, ga nog niet weg . . . ." „Ja, maar daar komt een beer . . . ." „coed - goed ! - ga dan ! Maar neem m'n glas bier tnee, schenk 'n glaasje Schiedam - hoor-je, Kobus, S c h i e d a m voor me in . . . . en doe er een beetje bitter in voor m'n maag . . . . dan heet het meteen madera . . . . snap je?" ,,0, jou uitgeslapen vogel!" En lachend vatte de kellner het glas bier aan . Doch eensklaps hield de bode hem tegen, terwijl hij vol ontsteltenis naar den ingang der voorzaal keek . ,,Daar heb je, bij dit en dat, m'n jongen . . . . Die wordt weer door In'n vrouw uitgestuurd ! . . . . Hier, Kobus : mat het glas bier maar staan ." Met een gezicht dat bewees hoe verduiveld veel schik hij in het geval had, verwijderde zich de kellner .
II BRAM MAAKT ZIJN ENTREE .
Nu was de jongen, die daar aankwam, eigenlijk even misplaatst in zoo'n deftig cafe als de jenever bij avond . De handen in den zak, de pet schuin op bet hoofd, en alle mogelijke optimisme op het gezicht, kwam de vijftienjarige bengel daar aan , en verblikte noch verbloosde toen zijn vader hem alles behalve zoetsappig vroeg : ,,Wat moet-jij bier komen uitspoken?" „Vader," antwoordde Bram, en je kon zien dat de jongen er eeuwig veel schik in had, „moeder zei dat te . . . ." ,,Nou - wat zei je moeder ?" „Dat ik 's moest gaan kijken of ik je helpen kon ."
280
DE TURNPET.
,,Malligheid l . . . . Ik kan bet alleen wel a£ Ruk maar in, hoor." „Good . . . . goed" mopperde Brain, „je kunt zooveel zeggen als je wilt, . . . . maar ik durf bet niet op me nemen om zonder uwes naar huis to gaan ." „Wat zeg je daar?" ,,Dat moeder niet wil hebben dat ik zonder u thuis kom . . . . Daar, nu nioet-je bet zelf maar weten ." Bode Zuiglans krabde zich achter bet oor . Zoo'n kijk-inden-pot den heelen nacht . . . . en met zoo'n royale bui als straks de Turners zouden krijgen . . . . ! Ja, met moeder viel niet to spotten . 't Was dus zaak van batterij to veranderen . ,,Brain," zeide hij , met een trilling van goedheid in zijn stem, ,Brain . . . . zou je 'n beetje bier lusten ?" ,,Nou . . . . of ik!" En Brain greep naar bet glas . „Ho, jongen - zoo gaat dat niet! Ik spaar het voor jou uit m'n mood . . . . en als we er nu samen over doen is bet ook welletjes !" „Laat mij dan vast m'n halfje opdrinken ." „Neen, boor 's Brain - eerst eens 'n hartig woordje ." ,,Gauw dan maar, vader!" ,,Van gauwigheid houd ik niet, Bram . Met gauwigheid raak je van de been . . . . en ik doe alles liever op m'n gemak . Ga zitten, jongen . . . . en . . . . nou als je dan zoo aast op dat bier - bier, drink dan in vredesnaam . . . . twee slokken, maar boor . . . . ho, weergasche jongen ! . . . . Kijk zoo'n aap eens ! . . . . dat laat hij voor z'n bloedeigen vader over!" 1,H6, zei Bram, die z'n mond met den rug van z'n hand afveegde, ,dat smaakt!" De bode, die veiligheidshalve bet glas uitdronk, keek over den rand van bet glas zijn zoon aan, en knikte toestemmend . Toen smakte hij een paar keer met de lippen , en zei „Jongen - ik had altijd gedacht dat ik vreugd aan je zou beleven . Je bent m'n jongste, en . . . ."
DE TURNPET .
281
,,Maar wat misdoe ik dan?" . . . . ,,Dat zal ik je vertellen . . . . Je zegt niet alles aan je vader wat je weet . . . . Jij komt hier met eon boodschap van je moeder, zeg je . . . . ?" ,,Als dat niet waar is, mag ik lijen dat . . . . dat . . . ." ,,Stil, Brain ; stil jongen . . . . Been gezweer ! Zeker ik wil wel gelooven dat je moeder je hier naar toe stuurt ; maar zei ze enkel en alleen dat je mij moest belpen?" Bram die met ziju brutale bruine oogen, kwasi opengesperd van verbazing en verontwaardiging, zijn vader had aangekeken, oordeelde bet nu geschikt om do rol van vermoorde onnoozelheid op to -even ; hij knipto met zijn oogleden en zei ontwijkend „Of ik u moest helpen?" . . . . „Zie je wel!" zoo kraaide zijn vader victorie, „je durft me niet in m'n gezicht zien . . . . Je moeder zei meer, Bram !" ,,Heusch niet, vader!" ,,Lieg niet, jongen! . . . . Ik heb je altijd in eer en deugd opgevoed ; ik heb . . . ." Doch Bram viol hem in de reden . ,,Wat zou ik er nou aan hebben om u to beliegeu?" „Jij niets , kind ; jij niets! Maar je nioeder gaat m'n gangen na, en ze stuurt er jou op Lilt om to zien wat je vader doet . . . . Je krijgt een kleur? . . . . Je bent 'n slechte jongen , Bram !" ,,Nou inaar . . . . ik zal's aan rnoeder vragen of je me zoo mag staan uitschelden . . . . i" ,,Ho, Bram . . . . zoo erg meen ik bet nu alweer niet . . . . en laat je moeder er nu asjeblieft buiten . . . . anders geeft bet weer gescharrel en moeite ." ,,Ja . . . . denk je dan dat bet zoo prettig is om alles to moeten aanhooren ?" En Bram knikte mokkend met bet hoofd, en stond op van zijn stoel alsof hij we- wilde gaan . Zijn vader hield hem echter tegen .
282
DE TURNPET.
,,Jongen . . . . ik had altijd gedacht dat jij de room van in'n ouden dag zou worden . . . ." „Ja . . . ja . . . Daar zoometeen was het heel anders !" ,,Stil, jongen . . . . Ken-je het vijfde gebod niet meet , ; bob je geen kwartje van meneer van Dielen gekregen, toen je ze alle tien opzei . . . . weet je flog wel - toen je zoo'n dreumis was van een jaar of acht?" „Ja . . . . maar je hadt me een pak slaag beloofd als ik een keer haperde . . . . en het kwartje hield je zelf!" De bode schudde het hoofd . ,,Wonderlijk, zoo stork hot geheugen in onze familie is . . . Je grootvader, Brain, waarvan je zooveel weg hebt, onthield tot aan het uurtje van zijn dood hot kleinste, het geringste . . . ." Brain maakte een beweging met het hoofd alsof hij zeggen wilde : Hoor die eens ! ,,Noem dat maar eeu kleintje," zei hij verontwaardigd ; ,,een pak slaag en geen kwartje!" ,,Kind, kind - als je zoo over je ouden vader denkt, zal het je er no,- naar vergaan ! . . . . Je staat nog to mopperen? . . . . Je wilt kwaad stoken tusschen je vader en je moeder? ,,Zeker! Ik zal alles aan moeder vertellen !" En weer maakte Brain een beweging of hij weg wilde gaan . ,,Neen, Brain," zoo paaide hem z'n vader, „je zult niemendal vertellen . . . . Hoor eens . . . . neen blijf! - je vader moot tobben en wurmen voor z'n brood ; maar ik vind hier in m'n zak een dubbeltje dat ik als fooitje gekregen heb, zie-je . . . . en dat geef ik jou . . . . Hebben?" ,,Asjeblieft," zei Brain, en strekte de bruine knuist ult . „Ja . . . . dat is to zeggen op gene voorwaarde . . ." ,,0 jee ! . . . . daar gaat het dubbeltje weer !" „Neen . . . . je zult het hebben ; want je zult me een plezier doers . . . . Hoor eens Brain - je vader werkt voor jelui en voor je moeder als een paard . . . . als een paard, zeg ik . . . . En . . . . nou . . . . als je 'n paard Sink wilt doen doordraven, dan . . . ."
DE TURNPET.
283
En bode Zuiglans maakte een veelbeteekenende beweging met de hand . ,,Dan leg je er flink de zweep op," antwoordde Bram, een zwaai met lichaam en hand makend of hij een vierspan mende . „Good geantwoord," knikte bode Zuiglans . „En nu begrijpje wel : 'n mensch is meer dan 'n beest ; dat zou wat schelen ! . . . . Toch - 't is gek . . . . 'n mensch moet ook zoo of en toe een prikkel, een spoorslag hebben . . . hoe zal ik hot zeggen . . . . een hartversterking ; juist, dat is bet woord ." Bram grijnsde. „Ik weet wel waar je heen wilt, vader !" Bode Zuiglans knikte goedkeurend . „Zei ik niet dat ik vreugde aan je beleven zou? . . . . Schrander ben je, jongen !" Bram grijnsde nu niet meer, maar keek heel gewiclitig zijn vader aan, en zei met een beetje keelklank van ernstig spreken „Ik geloof toch dat hot beter was als je niet zoo dikwijls je hart versterkte . . . Moeder moot toch ook hard werken! . . ." ,,Zeker, Bram . . . . en daarom zoekt je moeder het bij de koffie . . . . Je lacht? . . . . Och, als je moeder hot ongeluk had een aar of to snijden, dan ben ik zeker dat er koffie nit kwam . . . ." Brain sloeg op zijn knie van den lach . En toen, ineens, zei hij, met een flikkering van duivelsche plaagzucht in z n oogen : ,,En . . . . als ik dat nu ook eens aan moeder zei?" Doch zijn vader klopte hem op den schouder . ,,Dat doe-je niet . . . . want je krijgt een dubbeltje . . . . op voorwaarde dat je niet apes zegt wat je ziet . Begrepen ?" Bram knikte met eon blik van verstandhouding en pakte het dubbeltje aan . ,,Ga nou no, eens 'n straatje rondloopen," raadde hem zijn vader aan, „en . . . ja . . . je zult wel terug moeten komen . . ."
284
DE TURNPET .
zei Bram, ,ik moat gelijk met u thuis komen ." De bode zuchtte eens . ,,In vrede ! - Kum (Ian on, "n uur of tier terug." ,,In orde !" zei Brain ; ,ik ga m'n dubbeltje klein maken ." „Vat ga je koopen?" ,, Wel, dat's no- al glad ; . . . .'n dubbeltje sigaren !" „leg's," zei bode Zuiglans bij wien een heerlijke gedachte opkwam, een heele uitkomst ; - ,zeg's . . . je moat heele zware koopen ; dat zij n altijd de beste ! . . . . " Doch Brain keek hem met een lachend gezicht en half toegenepen oogleden aan, waartusschen de bruine kijkers flikkerden van plezier dat hij zijn verleider doorzien had . „Neon, ouwe . . . . ik zal wel zalig oppassen !" Toen ging hij heen, even ongegeneerd als hij gekomen was, zoetjes een deuntje tusschen de tanden fluitend . Zijn vader keek hem na . „Die groeit voor galg en rad op," zeide hij tot zich zelf . ,,Kellner," riep hij toes, en tikte met een luciferspotje op de tafel, alsof hij een millionair was . Edoch . . . . de kellner liet hem kloppen, omdat hij in gesprek met een beer was, die, tot verbazing van onzen bode nu regelrecht op hem afkwam . „Ja,"
III WAT DIE VREEMDE HEER WAS, EN WELKE SCHOONE UITVINDING DE BODE HAD GEDAAN .
„Zeg 's, vrind," zoo praaide hem die vreemdeling aan, boor daar dat je bode van do Turnvereeniging bent . . . ." „0m u to dienen, meneer," zei bode Zuiglans opstaande, ,,om u to dienen . . . . 'n Mooi vak dat turnen, dat zeg ik altijd . . . . In mijn tijd was dat zoo niet, meneer! -" ,,Ja, ja, . . . . dat is goad en wel," zei de aangesprokene
DE TURNPET .
285
een weinig ongeduldig. Hij kwam ook uit een groote stall en wist niet dat kleinstedelingen dolgaarne een vreemdeling eens van alle kanten besnuffelen - ,dat is good en we] ; maar wil-je me een plezier doen?" ,,'n Plezier zegt u? . . . . Ja, ziet u . . . . dat bangt er van af . . . ." En daar stale bode Zuiglans van wal . De spieren bij zijn oog hadden getrokken, en, omdat hij Been pruim in den mond had, vergenoegde hij zich om zijn tong tegen zijn koon to duwen - alle kenteekenen voor iemand, die bode Zuiglans kende, dat hij een redevoering ging uitspreken, op zijn zachte, kalme, eentonige manier . Dat viel echter niet mee . . . . en toch wel mee. Niet in zooverre dat do jonge vreemdeling al heel gauw zeide ,,Goeie man, breek toch zooveel woorden den hals niet ." Maar toen bij terzelfder tijd zijn geldbeurs voor den dag haalde, viel het wel mee, en was bode Zuiglans ineens hereid om hem alle mogelijke plezier to doen . Minder spraakzaam word hij er echter niet door. De vreemdeling, die hem toch niet eenvoudig als een bond kon behandelen, moest een heele reeks dankbetuigingen aanbooren, en toen hij zeide dat hij toegelaten wilde worden tot de Vereeniging, omdat hij zelf Turner was en den bode inlichtingen vroeg of bet niet buiten den regel was dat ook bij vergaderingen gasten toegelaten werden, enzoovoort, in welk geval hij zijn kaartje aan den Voorzitter moest overhandigen - toen had de bode, die een en a] zonneglans was geworden, golegenheid to vertellen dat zijn Bram later ook aan turnen moest gaan doen om zoo hot verzuim van zijn vader en zijn twee andere broers in to halen . Die broers waren al getrouwd en hadden kinderen ook al, dat voegde hij er bij, en dat bij, bode Zuiglans, alzoo de eer had grootvader to worden . „Ja, ja, ja, ja . . . . man! . . . . ik geloof je we]! Zoo, zoo, ben-jij al grootvader ! . . . . Maar toe . . . . ga Du eons even naar binnen ."
286
DE TURNPET.
„0, voorzeker, meneer," antwoordde de bode, die van de deftigheid haast bet proza onzer Statenoverzetting ging spreken ; voorzeker, meneer . . . . En dan zal ik zeggen . . . ." ,,Lieve God - als jij daar ook dat zeggen op zoo'n manier toepast, wordt bet nacht voor ik binnen ben ." Bode Zuiglans lachte zijn onderdanigen glimlach ; bewoog gauw weer zijn oogspieren , duwde de tong tegen zijn koon , lei den wijsvinger van de linkerhand in een boogje op zijn duim en hief de andere vingers in een wenteltrapje omhoog . ,,Nacht, zegt u, meneer? . . . . Ja, kijk's . . . . ik weet niet waar meneer vandaan komt ; maar als do Turners, - de heeren Turners wil ik zeggen - bij elkaar komen, . . . . hi e r hij elkaar komen, wil ik zeggen - want, ziet u, ze hebben natuurlijkerwijze een lokaal waar ze kunstjes makers . . , . nee, dat zeg i k natuurlijk Diet, meneer ; zoo spreken de menschen die geen verstand van die zaken hebben . . . en . . . . ne . . . ." ,,Maar . . . . goeie god man . . . . then me dan toch aan !" ,,0, zeker, zeker, meneer ; . . . . maar u sprak van nacht, en ik won zeggen dat bet weleens nacht wordt als de Turners . . . . de heeren Turners won ik zeggen . . . . bij elkaar zijn . . . . Op de jaarvergadering alleen, ziet u ; want anders . . . . komen ze tweemaal in de week . . . ." Daar word de deur van bet Verga .derlokaal geopend, zoodat bode Zuiglans, die de rechterhand op de kruk had en telkens deed of hij naar binnen wilde gaan , er van schrikte en gauw zijn hand terugtrok . Een flinke, kranige gestalte met een nek als van een stier, een krullebol en een paar blauwe, glanzende kijkers boven den vroolijken stompen neus kwam to voorschijn . Hij was in wit overhemd en dito brook, alles netjes gesteven en gestreken voor doze ultra-pleebtige gelegenheid, en de blauw-zijden sjerp, om zijn heupen gewonden , liet den zijden kwast fangs zijn beenen bungelen . Die sjerp was iets heel onpractisch voor de oefeningen ; men droeg haar om to werken ook alleen bij gelegenheid der openbare uitvoeringen, tot groote kwelling en last van de uitvoerders
DE TURNPET.
287
zelve ; maar men Rep erg met die blanwe sjerp we- , , omdat ze zoo mooi stond, zeiden de meisjes, hij wie de Turners graag een wit voetje hadden, al hadden zij die, eigenlijk gesproken , van zelf, onidat ze zeildoeksche schoenen droegen . Nauwelijks zag bode Zuiglans dezen krachtigen Zeewaldenschen Turner, of hij begon : ,,Hier is die meneer . . . . Ik wil zeggen : een meneer, (lie naar binnen wi1 ; hij heeft me verteld . . . . . . ,,Houd toch je mond, eeuwige bahhelaar ;" snerpte de stevige baas . Pat hielp ; en geen twee tellen later stonden de twee heeren, de een in 't zwart en de andere in 't wit, tegen elkaar to buigen, en binnen minder dan geen tijd, introduceerde de laatste den eersten in bet heiligdom . Bode, Zuiglans maakte zich dik over die complimenten . Dat die vreemde snoeshaan zoo deed ; . . . . allA . . . . daar was hij een vreemde voor . Maar die andere . . . . ,,Wat verbeeldt die z'n eigen we]!" bromde de bode zachtjes voor zich been - „zoo'n aap van een jongen (lien ik nog eens achterna gezeten heb toen hij 's avonds bij dat lawaaiige uitkomen van de school den roffel op m'n vensterluiken gesiagen had ! Die staat me daar to buigen alsof er wat los was in z'n lenden . . . . Nou" - zoo voegde hij er vergoelijkend bij , na een poosje van nadenken - ,dat kan best van die lummelige gymnastiek komen . Op 't langelaatste moet-je wel zoo slap worden als . . . . als . . . . we] als m'n vrouw d'r tong! daar ! . . . . Neen ! eer m ij n Brain bij zoo'n troep kwam . . . ." Gelukkig dat hij van Bram sprak, want daardoor kwani de kellner weer in zijn gedachten , en daarorn tikte hij met bet luciferspotje nog geweldiger dan straks op tafel Geen wonder ; daar zoo meteen was hij een kwartje minder rijk Op zulk een heidensch lawaai moest de kellner wel afkomen . Wat hij op zijn heupen had ? Over die brutale en onbeleefde vraag was bode Zuiglans
288
DE TURNPET .
Diet erg op zijn gemak. Hot scheelde bitter weinig of hij had weer dat geknip om zijn oog gekregen ; hij voelde bet er weer krieuwelen . Maar hij had trek in wat hartigs, en dat moest hij eerst hebben . ,,Zeg's," begon de kellner, toen hij de bestelling hoorde, ,,kom-je nu weer met then sjouwermanskost? . . . . Later ze bet maar Diet ruiken !" Toen werd bode Zuiglans boos . „Hour eens . . . . jij bent er voor om iemand to bedienen . . . . Aan- of op to merken heb-jij Diets!" „Wel allemachtig . . . . waar haalt de man de verbeelding vandaan? . . . . Van wien heb-je dal afgehoord, m'n lieve mensch ?" En de kellner kruiste de armen over elkaar . Bode Zuiglans liet zicli evenwel Diet van zijn stuk breugen . Met zekere hoogheid zeide hij , terwijl hij een dubbeltje op tafel lei en dat met den vinger voor zich uitschoof : „Verbeelding of Diet . . . . jij zult me helpen . Dacht-je soms dat ik ook m'n complimenten Diet kon?" De kellner schaterde bet nit van den lath . „Toe maar . . . . 't is of je de burgemeester van Rotterdam hoort . . . ." En toen opeens met een gebaar van vertrouwelijkheid hem de hand op den schouder leggende : ,,Waarachtig, Zuiglans . . . . drink Been jenever ; ze ruiken hot . . . ." Hot trok om de oogspieren van den bode . Zijn tong klepelde tegen zijn koon ; maar zeggen deed bij niemendal . Nooit waxen echter pantomimes welsprekender geweest . Want hij duikelde met duim en wijsvinger van elke hand in zijn vestzakjes, on bracht eon paar koffiehoontjes to voorschijn . „Jon weergasche slimme vos !" schreeuwde de kellner hot nit van den lath . Bode Zuiglans zei „Chat!" en wees met zijn hoofd achter hem naar bet Vergaderlokaal .
DE TURNPET .
289
Toen - ja toen m o e s t hij redeneeren . ,,Zie je," zei-d-ie, „een mensch moet maar onfortuinlijk wezen . Laatst las ik in de krant dat de koffie als ontsmettingsmiddel gebruikt wordt ; en de man, die dat schreef, verdient misschien wel een paar honderd pop met die uitvinding. En 'n arme tobberd als ik, die al jaren l a n g dat middel toepas . . . . als ik to dicht bij de menschen moest wezen . . . ." „Of bij je vrouw!" viel de kellner here in de reden . „Te dicht bij de menschen moest wezen," ging de bode onverstoorbaar voort, ,moet maar zwoegen en sukkelen . Wat heb je dan eigenlijk aan zoo'n uitvinding? Ja . . . . als je voor het ongeluk geboren bent . . . ." De kellner had er verbazend veel schik in . ,,Weet-je wat?" zei hij ; ,kom bij me zitten . . . . bij het buffet . Er komt van avond in de voorzaal Been mensch meer . . . . daar zit alleen nog een reiziger in hoeden en petten, en die gaat strakjes toch naar bed . . . ." ,,Ik zou wel graag," bekende de bode, „maar ik kan hier niet vandaau . Als ze me roepen . . . ." ,,Ben-je mal . . . . de bel kun-je ver genoeg hooren . . . . En dan heb ik ginder nog een staartje . . . . nu ja, wat denk-je? . . . geen jenever boor . . . ." ,,Nou wat dan?" ,,'n Staartje onversneden ouden jenever staan . . . ." ,,Goeien hemel" zei de bode opstaande, ,als je dat nu eer gezeid had . . . ." En hij vol-de den kellner niet ; doch de kellner moest hem volgen . IV IN DE ACHTERZAAL.
Nu zou het toch wel dienen eens in de achterzaal to kijken, waarvoor we zoolang met den bode hebben vertoefd . A N II. 18
290
DE TURNPET.
men - to oordeelen naar de kleeding van den Turner then wij den vreemdeling zagen introduceeren - is gaan denken dat bet daar binnen wel een wassen-beeldenspel geleek, zal men bij den eersten aanblik op de vergaderden wel van die meening zijn teruggekomen . Eerstens waren do oudere leden in hun gewone burgerkleeding, en tweedens was bet er veel to levendig voor een wassen-beeldenspel . De oogen gingen en de hoofden gingen en de handen gingen ook al , en mocht men in den aanvang in lange linen langs de in eene rij neergezette tafels gezeten hebben, nu zap , bet er we] uit of de Turners op goed geluk in de zaal neergeregend waren . De President - die bet aan zijn tweeslachtigen titel dankte dat men hem nu eens Directeur en dan weer Voorzitter noemde was ook in bet zwart . Of dat alleen veroorzaakt was doordat hij gerust een man op jaren genoemd kon worden ? Beware ons, peen! Zijn vijftig jaren deden geen schade aan zijn hart, waarin hij zoo jong was als de beste, en waarover hij meende dat nog geen rimpels getrokken waren, zooals dat over zijn gezicht al bet geval was . Doch hij had eens er de proef van genomen om in de uniform der Vereeniging to verschijnen, bij gele
DE TURNPET .
291
van buiten kende . Ret gevoig was natuurlijk een verzoening geweest onder bet aanstooten van een glaasje hartigs, op kosten van den Directeur - die in zijn hart een doodgoed mensch was - aangerukt, en bet was weer botertje tot den boom gew.orden . Doch bet costuum droeg onze VoorzitterDirecteur nooit meer. Den Directeur moet ik u nog nader leeren kennen ; want wat hebt ge er in vrede anders aan om tegen een man op to zitten kijken die een zwart pak aan heeft en een houten hamer in de hand, met welken hamer hij of en toe de tafel rammeit op gevaar of van zijn horloge, dat hij voor zich heeft liggen , stuk to slaan? Ge moet voelen hoe hij zich de ziel van heel de Vereeniging gevoelt, wet voor een ziel van een Turnvereeniging niet van je gemakkelijkste is! Elke ziel zit al sedert de dagen der Perzische leer van het licht tusschen goed en kwaad ; zelf moet die ziel maar kiezen . Maar de ziel van een Turnvereeniging zit, bij wijze van spreken, tusschen twee magneten, en huppelt lustig van den een naar den ander om toch naar een fluide van verzoening tusschen bet heftig opbruisende kwade en bet even heftig opbruisende goede tot stand to brengen . De goeie man vertracteerde heel zijn vijftig gulden jaarwedde om den boel hij elkaar to houden . Die boel zou toch wel bij elkaar gehleven zijn, zoolang de Turners slechts schik in de Vereeniging hadden ; dock de Voorzitter-Dircteur geloofde dat nu eenmaal niet, en een mensch z'n geloof moet buiten debat blijven . Stel u nn den schrik voor van dezen volijverigen man , toen er, in bet afgeloopen Vereenigingsjaar, een heel verleidelijke twistappel was komen binnenrollen . Rollen kan een pet feitelijk wel niet , want een pet was bet , een mooie blauwe met zilveren randen en een zilveren insigne boven de rechte klep, een Turnpet zooals die genoemd werd . Een paar der leden toch hadden hun news buiten hun eng Zeewaldensch wereldje gest .oken , en een Vereeniging gezien waar men zulke petten droeg, en toen waren zij met die 18*
292
DE TURNPET.
blijde mare teruggekomen of zij de afgezanten waren die indertijd nit bet Beloofde Land dien befaamden reusachtigen tros druiven medebrachten . Het hart der jongeren was verteederd, dock de ouderen wilden van die malligheid niets weten . Het had gestormd als no- nooit to voren, en de golven waren wel hoog geloopen . De Directeur, die liever op slag een jaar tractement zou verteerd hebben dan met zoo'n pet op to moeten verschijnen, stond heel in bet geheim naast die ouderen . Openbaar echter oaf hi den jongeren niet geheel en al ongelijk ; sprak wat kwaad, zei heel veel goeds - en had zooveel olie op de golven geworpen dat er schijnbaar eenige kalnite was gekomen op zulk een barre zee . Schijnbaar . Want de jongeren konden bet nooit vergeten noch vergeven dat een der ouderen met een debatingclub-handigheidje de pet van de baan had geschoven . Nu - in de jaarvergadering - moest de Secretaris er wel melding van maken in zijn notulen . Op de bestuursvergadering echter, die in voorbereiding tot den grooten avond ten huize van den Directeur gehouden was en waar de beste, brave vrouw van dien Directeur een receptje had van brandewijn met suiker zooals er nooit meer gevonden zal worden , was er een weinig aan die notulen gevijld en geschaafd en gepoetst ook al ; en nu blonken ze zoo mooi dat ze op de Vereenigingsavond bet welgevallen van de vergaderden hadden mogen wegdragen , en dat er geen woord meer gerept was over die verwenschte Turnpet . . . . Ziezoo! - nu zitten we als goeie bekenden in de Vergadering, en we hooren een toespraak van den Directeur tot den vreei .,deling die de gastvrijheid der Vereeniging ingeroepen heeft, en, als in de Nationale Vergadering der Fransche Revolutie, tot de eer van bijwoning der beraadslagingen is toegelaten . Beter : men heeft hem als broeder en bondgenoot ontvangen, en be-oreert hem . ,,Zooals ik de eer had u to zeggen , meneer Alshof" aldus sprak de Directeur - ,leven we hier in de grootste
DE TURNPET.
293
eendracht en in de beste verstandhouding met elkaar . Onze Vereeniging kan natuurlijk niet zoo heerlijk en groots (g r o o s zeide hij eigenlijk ; de Directeur liet altijd de t voor de s weg, en sprak immer van de „groote Duise boeken" waaruit hij zijn wetenschap bad opgedaan .) Onze Vereeniging kan natuurlijk met zoo heerlijk en groots naar buiten werken als de uwe (pier strekte hij de rechterhand met den hamer er in triomfautelijk uit .) Maar zeker zal men weinig Turnvereenigingen in ons land vinden, waarin zulk een goede geest heerscht ." (Applaus ; en dat won wat zeggen : want er waren jongens bij , die handen hadden als plankj es. ) Meneer Alshof, die op zijn gemak bleef zitten, boo- beleefd. Toen zeide hij, een beetje verwaand als groote-stadsrnensch onder zulke klein-stedelingen „Wel meneer . . . . bet doet me zeer veel genoegen dat to hooren (Applaus ; geroep van stilte!) En ik sta er op, ja, meneer de Voorzitter, ik s t a er op a nogmaals to zeggen . . . . wat ik daarstraks al zeide : (een oogenblik haalde hij adem) en dat is dat ik mij reeds van den aanvang of hier thuis gevoel : (geroep van bravo ; een stem : houd-je snavel ! - dat kwam van onzen onbesuisden Turner, die den gast zijn mond zag bewe(yen en niets meer hoorde .) En zoo - aldus hoorde men den beer Alshof weer spreken , hoe langer hoe duidelijker naarmate onze onbesuisde Turner zijn zin kreeg - en zoo is bet me een genoegen u to kunnen uitdrukken dat . . . . dat de indruk then uw club op mij gemaakt heeft . . . . dat, zeg ik , die indruk van d i e n aard is, dat . . . . dat ik geen woorden vind om u dat duidelijk to maken . . . . " Een rollende donder over vloer en tafel bezegelde deze woorden, waarboven echter de stem van onzen onbesuisden Turner, ietwat schorachtig als eeu koekkramer op de kermis, de bovenhand kreeg : ,,Meneer de Voorzitter . . . . mag ik eens 'n woordje zeggen ."
294
DE TURNPET.
,,Met plezier," antwoordde de Directeur, en tikte op do tafel . ,,Dan wou ik zeggen dat we zoo meteen in de pauze eons met meneer inoesten drinken . . . . Ik zeg maar : bij 'n hartig woord past 'n hartige slok ." ,,Bravo! Bravo!" daverde het, ,dAt is ferm gesproken!" „la, meneer," riep er een, ,dat noemen ze nou hier do ouwerwetsche hartelijkheid ." „Waarachtig," schreeuwde een ander er door heen, „ik vind ook dat je eerst cons met elkaar aangestooten moot hebben voor je goeie maatjes kunt worden ." ,,Dat heb-je bij 't rechte eind!" beaamde een derde . Intusschen sloe- de Voorzitter een roffel op de tafel , en eon der jongste leden zat met kwajongensachtig verlangen to loeren of do brave man niet met een dier klappen zijn horloge zou raken . ,,Stilte, stilte toch, heeren !" herhaalde de Voorzitter ; „meneer zal van ons het idee krijgen dat we drinkebroers zijn .'' De Bast glimlachte. ,,Drinkebroers is nu wat sterk . . . . maar ik hoop toch dat i k do eer mag hebben een dronk aan to bieden . . . ." Daar lawaaide het weer . ,,Waarachtig niet!" ,,Om den dood niet !" „'t Zou no- mooier worden !" „Neon, neon . . . . dat kan Diet!" W eer een roffel op de tafel . ,,Stil, dan toch, heeren ; . . . . stil dan toch! . . . . wat is dat voor tumult! . . . . Mencer beweerde straks dat het hier eon klein Paradijs was . . . . maar het lijkt nu wel de Fransche Kamer !" Algemeen gelach . Ja, dat was een der geheimen van onzen Directeur om er den wind onder to houden . Eon aardigheid ging in dit jonge leven altijd op, hoe goedkoop die ook was .
DE TURNPET .
295
,,Meneer de Voorzitter !" riep nu wederom de gast. ,,Meneer Alshof?" klonk het aannioedigend terug . ,,Mag ik nog even het woord . . . . voor een vraag, meneer de Voorzitter !" ,,Met genoegen, meneer Alshof ! (tik op de tafel) Mijne heeren ! - meneer Alshof heeft bet woord ." Het werd weer stil, en daar begonnen alien to glimlachen, eenvoudig omdat meneer Alshof begon to glimlachen, en de Turner die zoo gaarne den dubbelen kniezit deed - bet verdronken kind, zooals we weten - begon hardop to lachen . Dat was dan een raar soort van lach, net alsof een orgel van alle kanten lek word . „Stil toch, meneer zus en zoo ;" verniaande de Voorzitter . Toen kwam meneer Alshof tot zijn vraag . „Is . . . . is het hier zoometeen - ik wil zeggen : na afloop der jaarvergadering - erg jolig, meneer de Voorzitter !" ,,Nou !" zei de onbesuisde Turner, „of bet !" En dat kwam uit den grond van zijn hart. Het orgel werd heelemaal lek, en er kwam zulk een rumoer, dat het jongste lid nu eindelijk hoop had dat de Voorzitter zijn horloge kapot zou slaan .
V DE SLANG IN HET PARADIJS .
hot word nu op zulk een geduchte wijze koek en ei! Do Voorzitter redeneerde of zijn mond een kannetje was, waar de woorden als water van zelf uitvloeiden . En meneer Alshof oreerde met een deftigheid om er jaloersch op to worden . Ten slotte zeide hij , dat zijn hart verheugd was . ,,Laat ik u eerlijk zeggen, mime heeren, dat ik - toen ik nog voor de deur dezer zaal stond - niet dacht to vinden wat ik gevonden heb." Ben algemeene uitbarsting volgde. 0. . . .
296
DE TURNPET .
Lang zal bij leven!" Ja, nu moest meneer Alshof zijn slotwoorden wel toe gaan lichten . „Ik korn nit 'n groote plaats . . . . en - vergeef me dat ik het zoo zeg - dan heeft men eenige vooroordeelen . Maar al dadelijk trof me uw nette uniform ." De witte mannekens bekeken zich en elkaar ; de zwarte werden een weinig meer gereserveerd . Is anders our dozen tijd van 't jaar een koude liefhebberij, meneer," klonk de schorre koekstem van den onbesuisden Turner , ,om or mee op straat to loopen ." „He . . . ." zei meneer Alshof, ,bebben de heeren dan geen bondsjekkers ?" Hot gelaat van den Directeur word een didactisch gezicht . ,,Neen, meneer ; . . . . u begrijpt bet is toch al eenigszins kostbaar our lid dezer Vereeniging to zijn ; . . . . en vooral omdat wij bet turnen als volkszaak opvatten - als volkszaak, herhaal ik - willen we or niet to diep inhappen ." ,,We doen ons gewoon jasje er over, meneer," zei de Turner die hem geintroduceerd had ; „maar we laten dat toch openstaan van voren . . . . dat spreekt : anders verkreukelt de boel . . . . en de sjerp ook !" ,,Doen de heeren dan nooit een wandeling?" „Sours," antwoordde cen der witten met een boozen blik op de zwarten ; „maar Allen gaan niet mee." „Och ja, meeneer Alshof," verklaarde de Voorzitter, ,er heerscht hierin volkomen en onbeperkte vrijheid . . . . Onze vereeniging beet ook de Vrijheid, meneer !" Op doze woorden volgde geen applaus . Er begon iets to broeien in de lucht. De gast bemerkte bet, en wist niet hoe gauw hij van die bondsjekkers moest afkomen . Daarom vroeg hij met bet onschuldigste gezicht ter wereld welke uniformpet men had . . . . Men had eon speld kunnen hooren vallen toen de President op deze vraag bet antwoord moest geven . Met een kleine ,,Bravo! . . . .
DE TURNPET .
297
trilling in zijn stem antwoordde hij , dat hij, tot zijn spijt, ook daarop 'n ontkennend antwoord moest geven . Dat „tot zijn spijt" was heel diplomatisch ; wat speet hern? De gast wilde zich nu ook hieruit retireeren, en sprak met een paar woorden zijn verontschuldiging uit , dat hij over die petten begonnen was . „Ik ben ook zoo gewoon aan die bondspet," zeide hij , ,,dat ik me haast geen vereeniging kan voorstellen zonder zulk con mooie blauwe pet ." „I s die dan zoo mooi, meneer?" vroeg in •z ijn heilige onschuld een der Turners . ,,Ja . . . . hij kleedt heel goed ." ,,Duur zeker?" vroeg een ander . „Duur? . . . . Welneen ; zoo tegen de twee gulden, . . . . een gulden tachtig, geloof ik ." ,,Dat is toch no- al kras voor een pet!" getuigde de heesche koekstem . Al die vragen en antwoorden gingen zoo gauw, dat do Voorzitter, die, om de waarheid to zeggen, van den schrik een oogenblik als verstijfd was , er haast niet tusschen kon komen . Nu hainerde hij een lustig deuntje, en verklaarde dat er geen orde meer was, waarin hij volkomen gelijk bad . En die orde wilde volstrekt met terugkomen, dat was het gekste . De zwarten zaten aan elkaar to vragen wat die vreemde snoeshaan hier eigenlijk kwam doer, en do witten hadden hot aldoor over een pet . Om toch den schiju to redden, begun de Voorzitter to oreeren . Geen sterveling schonk hem gehoor voordat hij het woord pet uitsprak . Teen kreeg hij een aandacht, die hem verschrikte en als lood aan zijn welsprekendheid gin- hanoen . Hij vertelde hoe er indertijd een stork verlangen paar zoo'n uniformpet was geweest - en hoe do meerderheid die afgestemd had . ,,Een meerderheid!" riep een der leden, zonder hot woord to vragen en in hot geheel niet afgeschrikt door een nijdigen
298
DE TURNPET,
tik van den hamer ; „een meerderheid? . . . . Hot was me er ook een meerderheid naar!" ,,Och, meneer," zoo overstemde een ander het geroffel en geroep om orde van den President, ,het voorstel is verworpen, eenvoudig omdat eenige andere leden . . . . die nog al goed praten konden . . . . ons wisten to belezen !" „Neon!" riep een derde, „de zaak was eigenlijk dat ze bet to gek vonden om met zoo'n pet op straat to loopen ." '11 zoo getuigde een vierde, ,over d'r uniform slaan ze ,'En een pool heen als ze naar de oefeningen komen . . . . en ik geloof dat or zijn die, voor de verschilleride jaargetjden, er een heel stel jassen op na houden . . . . En, verbeeld u, ze trekken zelfs een andere broek over hun witte uniformbrook aan ! Al naarmate deze Turner sprak, was er meer stilte gekomen dan de Voorzitter vermocht to verkrijgen . Daar moest iets gebeuren ; dat voelde ieder . En . . . . er gebeurde iets . Eensklaps hoorde men een stoel omvallen en daar stond een der zwarten voor de tafel . „Ik geloof," zeide hij op kouden, minachtenden toon, ,dat je met die insinuatie mij bedoelt !" ,,Dat kon wel waar wezen," kreeg hij ten antwoord . De zwarte fronste de wenkbrauwen . „Ik zou je toch raden zoo lets niet meer in m'n tegenwoordigheid to zeggen ." Zijn broer trok hem bij de mouw om hem to kalmeeren, doch hij rukte zich kribbig los . ,,Stil, laat me begaan," knorde hij . En zich tot zijn beleediger richtende, keek hij then uitdagend aan . Deze was niet van zijn stuk to brengen . ,,Wou-je me tegenspreken dat je telkens een andere broek over je uniform aantrekt?" ,,Dat raakt geen mensch !"
DE TURNPET.
299
,,Maar heeren !" zoo barstte de President los, ,wat is dat nu?" gaf de zwarte snerpend ten antwoord, ,ik ,,Wat dat is zal hot u in korte woorden zeggen . Daar word straks gesproken van eon Paradijs . . . . lk geloof dat in dat Paradijs de slang gekornen is!" Dat gaf een tumult! Stoelen vielen our, en men mompelde, praatte, schreeuwde . . . . 't Was meer dan erg! ,,De slang?" vroeg men . „ Wat bedoelt hij toch?" Doch meneer Alshof was insgelijks opgestaan . ,,Bedoel-je mij sours, meneer?" De zwarte mat hem - onder een plotseling neervallend benauwend stilzwijgen - van hot hoofd tot de voeten . Toen haalde hij de schouders onverschillig op, en zei „ Wien de schoen past, trek 'm aan !" . . . . Lawaai, geschreeuw, gehamer van den President, die met een gelaat, rood van agitatie, uitriep ,,Dat is ongehoord! . . . Dat is schending van bet gastrecht!" „Ik trek geen woord terng l . . . . Wat zijn dat voor malligheden . . . . die petten en al dat gesnor ! . . . . Turnen, dat is de hoofdzaak !" „Neen, meneer," zei Alshof boos, ,zeg Never dat je je schaamt voor je eigen Vereeniging!" . . . . Handgeklap van de witten . ,,Dat kan hij in z'n zak steken !" hoorde men roepen . Onze zwarte vriend sloeg echter met do vuist op de tafel . ,,Men kan best Turner zijn zonder al die kinderachtigheid . . . laat die petten en die knoopen aan kwajongens over!" Dat gaf een Indiaansch gehuil ! „Is hij gek ?" riepen de witten, ,kwaj ongens !" . . . Maar de zwarten vielen hem bij . ,,Hij heeft gelijk, . . . . groot gelijk!" „Neen !" hoorde men weer, „voor den dit en dat ! h ij handelt als een kwajongen !" De beer Alshof schudde Du bet stof van zijn voeten . Woedend wilde hij heengaan, en men hoorde hem uitroepen
300
DE TURNPET .
„Is dat bier 'n rommel ! . . . . Ik blijf geen seconde ]anger in then beestenboel!" De witten echter kwamen naar hem toe, omringden hem, probeerden hem to sussen, zeiden dat hij groot gelijk had, en keken met dreigende blikken naar de zwarten, die tegen elkaar met groote drukke gebaren stonden uit to schreeuwen dat z ij gelijk hadden, en dat waren alien met elkaar eens, bij welk groepje men ook grog . En door al dat gewarrel been hoorde men den Voorzitter een oorlogmarsch afroffelen, en met kleine tusschenpoozen - eentonig als een klok - al maar roepen ,,Heeren' de pauze treedt in . . . . de pauze treedt in!" En toen een lid, die wel wat hoorde, doch niet begreep waar de Voorzitter hot zoo benauwd over had, hem verschrikt aankeek, vertaalde hij zijn eigen leelijk Hollandsch door eenvoudig to zeggen : ,,Het is pauze !" Op dit gewichtige oogenblik word de deur geopend, en trad de bode hinnen .
VI WAT DE REIZIGER HOORDE EN WAT DE BODE ONDERVOND .
Onze waardige bode had niet al to lang hot genoegen gehad van bij bet buffet to zitterr en ouden jenever to drinken . Daar was nit de achterzaal zooveel leven gekomen - bravogeroep en getrappel, en wist de bode wat nag al meer ! dat hij met een glaasje oogenschijnlijke madera teruggewandeld was naar zijn oude werkplaats . Hij lepperde daar of en toe, stak zijn neus weer eens in de presentielijst, Inaakte voor zichzelven diepzinnige bespiegelingen - in 't kort : hij kon niet beter op zijn gemak zijn . Langzamerhand moest bet toen wel zijn aandacht trekken, dat bet niet goed stond in de Vergaderzaal . Daar kwamen
DE TURNPET .
301
zulke wonderlijke geluiden vandaan, dat de bode zich ging afvragen of ze daar bijgeval al klaar waren met vergaderen, en ter eere van den gast alle overgangen oversloegen en ineens in de pret of in de ruzie - al naar bet vie] - geschoten waren . Neen . . . . dat kon Loch niet ! Bij zijn weten had bode Zuiglans niets binnen zien brengen . . . . Gewoon het wonderlijkste nooit wonderlijk to vinden, begon hij van zijn kant zijn prepara t 1 even to nemen, dat wil zwggen : hij ging een revue over zijn koffieboontjes houden, die hij nit zijn vestzakjes haalde en op zijn vlakke hand lei . Zoo verdiept was hij in de beschouwingen die zich noodzakelijkerwijze aan deze revue moesten vastknoopen, dat hij er geen erg in had hoe verbazend men in de Vergaderzaal to keer ging . Het was toch zoo geducht , dat het zelfs de opmerkzaamheid trok van den reiziger in hoeden en petten , die een paar brieven naar de post had gebracht en nu nog even, voor hij naar bed ging, in de couranten kwam snuffelen naar bet laatste nieuws . Een handelsreiziger staat ook al nergens verwonderd meer over ; maar toch, z u l k een geweld : het omgooien van stoelen en daartussehen m een voortdurend getimmer, scheen hem to vreemd op zulk een kalmen avond in zulk een kalm stadje, dan dat hij niet even aan den kellner moest vragen wat ginder to doen was . ,,Vergadering van een Turnvereeniging, meneer ." ,,Turnen ze dan?" , .Welneen, meneer . . . ." ,,Omdat ze zoo'n heidensch lawaai maken ." Kobus glimlachte even . Kwaad spreken wilde hij niet van de lieden , die een goeien avond aan zjjn meester - en ook aan hem - zouden bezorgen . Hij zei alleen schouderophalend dat ze vergaderden , en dat ze gewoon waren daar nog al drukte bij to maken . Beiden zwegen nu en luisterden, want tussehenbeide werd er zoo hard geschreeuwd, dat enkele klanken tot hier overwaaiden .
302
DE TURNPET .
Eensklaps week do voorname onverschilligheid van bet gezicht des reizigers . Hij stale bet hoofd vooruit en spitste de ooren . . . Doch er kwam zoo'n lawaai, dat hij niets meer verstond . ,,Ik geloof dat ze bet over petten hebben !" zei de handelsreiziger, en keek den kellner vragend aan . Deze scheen hier niets zonderlings in to vinden . Hij was to good op de hoogte met de jongelui van de stad om niet to weten hoe in bet afgeloopen jaar de Vereeniging op springen had gestaan door een Turnpet . Wijl hij er geen bezwaar in zag dit to vertellen, bracht hij den reiziger ook op de hoogte. Of liever halverwege . Want nauw had die begrepen wat er van de zaak was, of hij sprong op, en holde met groote passen regelrecht naar de Vergaderzaal, met de intentie om de deur to openen en ongevraagd ongeweigerd binnen to gaan . Geen mensch schrikte daar zoo van als do bode, die eensklaps een man voorbij zich zag schieten en de hand aan de kruk slaan van bet heiligdom, dat hij, bode Zuiglans, desnoods met zijn leven bewaken moest . Allebei zijn handen strekte hij nit om den onverlaat to grijpen, en, of bet hagelsteenen waren, zoo kletterden rond hem do koffieboontjes op den grond, in wier beschouwing op zijn vlakke hand hij altijd flog verdiept was . ,,Ho, meneer, ho!" riep hij nit, en hij hing letterlijk aan de jas van den reiziger. „Laat me los!" snauwde de reiziger, worstelende om vrij to komen, en oog en ziel en zinnen op de deur gericht . ,,Och, m'n goeie meneer," soebatte de bode, „laat me je toch belezen ! 't Post me m'n baantje ." Toornig wendde zich de reiziger orn . ,,Als je me niet losla .at, grijp ik je bij je keel!" En hij maakte weer een vruchtelooze poging om de deur to openen . Toen dacht de bode : als bet zoo moot gaan . . . . dan maar er op of er onder!
DE TURNPET.
303
En hij ping letterlijk aan den indringer . ,,Vent!" siste de reiziger, „je bent drunken . . . . je stinkt na,ar den drank . . . . !" ,,0 goeie genade . . . . daar heb-je 't al !" kreunde de bode ; ,,m'n arme boontjes! . . . . Ach, m'n beste meneertje," voegde hij or bij - ,wees dan ook wat redelijk ! . . . . " ,,Redelijk? . . . . Mensch, zoo'n zaakje! . . . . en dan doorjou opgehouden worden! - Los, los, zeg ik! . . . . ik zal overal vertellen dat je 'n zuiplap bent . . . . dat je . . ." Toen kwam or een tijgerwoede over bode Zuiglans . De reiziger zag dat de man bleek van kwaadaardigheid werd, en, met a1 zijn gewichtigheid en brutaliteit in zaken, een weinig bang van nature, sloeg hij een toontje lager aan . „Ik moot binnen . . . . ik m o e t binnen !" zeide hij . „ Wel, je kunt binnen" zei de bode, wiens tijgerwoede dadelijk verliep, ,maar z66 Diet, meneer. 1k in ag niemand binnenlaten zonder verlof." ,,Dien me dan aan !" ,,Zeker, meneer . . . . zeker! Maar z66 kan ik Diet ." ,,Zoo kan-je Diet? . . . . Wat beteekent dat?" De bode, die den indringer nu rustig gevoelde onder zijn handen, schoot als een bruinvisch naar een boontje op den grond, en was weer dadelijk bij den reiziger . ,,Nu wil ik u aandienen, meneer . . . . Wat moet ik zeggen ?" En men hooree bet boontje vermalen worden tusscben de stompjes tanden van bode Zuiglans . De reiziger drong hem de blijde boodschap van de Turnpetten op , en , per slot van rekening begrijpende hoe men met lijmhoutjes een vogeltje vangt, gvat' hijden bode ee n fooitje en een klap op zijn schouder. De bode trad binnen, juist op bet oogenblik van de ergste verwarring. In dergelijke omstandigheden wist hij echter oogen to hebben die Diets moesten zien, en ooren die Diets moesten hooren .
304
DE TURNPET.
Vertrouwende op de ontsmettingskracht van zijn vermalen koffieboontje, deelde hij den President op zijn omslachtige wijze mede, of liever : hij schreeuwde in diens oor, wat hij to zeggen had . Hij had bet net zoo goed kunnen laten, want then hij goed en wel binnen was, hadden een drietal Turners bet lokaal verlaten, en stootten natuurlijk op den koopman, die onmiddellijk zijn prooi aangreep. ,,Moeten de heeren Turnpetten? . . . ." „Wat blief je?" zei een van de drie, verbaasd opkijkend, „verkoop-jij petten?" „Turnpetten ?" verduidelijkte de tweede . „Van die blauwe?" voegde de derde er bij . ,,0, heeren !" barstte de reiziger los, „ik lever je de fijnste die er in heel Nederland zijn . 't Eenigst adres, heeren, voor de beste en netste en goedkoopste artikelen in hoeden en petten ." ,,Man," gaf hem een der Turners tot bescheid, „je kunt met al je andere waar near den drommel loopen, als je nu rnaar Turnpetten hij je hebt . . . ." ,,Natuurlijk heb ik ze Du niet hij me . . . . dat wil zeggen voor den verkoop . Maar ik heb wel, als monster, er een pear bij me . . . . ,,Wat zeg-je?" . . . . „Mijn huis concurreert er in, heeren . . . . 't Zijn wel geen bondspetten, natuurlijk . . . . afijn, daar zal ik maar bet zwijgen toedoen ; een eerlijk man tuigt niet graag andermans goed af . . ." „0 jee . . . . dus g e en bondspetten !" . . ,,Ach, meneer, 't zijil zukke mooie die ik je kan laten zien ." ,, Blauwe ?" ,,Zeker, meneer . . . . Je steelt ze als je ze ziet!" „En waar zijn die?" ,,'k Zal ze halen . . . . 'k Vlieg al, meneer!" En de drie hem achterna ; dat spreekt!
DE TURNPET .
305
Een oogenblikje later werd de deur van het lokaal heel voorzichtig geopend , en verscheen bode Zuiglans . ,,Meneer de kooprnan . . . . Id o ! . . . . waar zit je ? . . . . Wet drommels, waar is (lie nu gebleven!" En verbaasd keek hij rond . Lang behoefde hij niet rond to kijken, want dear kwamen ze aanstormen met een koffer . ,,Wat is dat nou?" bromde bode Zuiglans . Maar eer hij nog goed en wel tot klaarheid kon komen wat zijn oogen zagen, klonk het al : ,opzij! . . . . opzij, ezel!" en verdwenen koffer, Turners en reiziger in hot heiligdom . Bode Zuiglans liet zijn hoofd een klein nijdig zijknikje doen . ,,Een mooie boel vanavond !" bromde hij . ,Wat er aan bet handje is, snag Joost weten . Ze hebben daar binnen koppen als kalkoensche haven . . . . Wet, alle duivels daar heb-je then aap van een jongen weer 1" . . . .
VII TWEEDE OPTREDEN VAN BRAM .
Jawel . . . . Brain maakte weder zijn entree, en wel zoo ongegeneerd nrogelijk . Een sigar zoo in den mondhoek , dat de onderlip schuin vooruitgestoken en de sigaar een weinig naar boven gericht was . Zijn hoofd schuin achterover, en de oogen door den rook een weinig toegeknepen . „Zoo," aldus verwelkomde hem zijn vader, ,ben je d'r nou al ?" „Huh!" bromde Brain half binneusmonds , ,daar heb-je 't weer ! . . . . Ik kan non nooit eens goed doen !" De handen in de zakken en do armen wijd van 't Iijf, kauwde hij als een groote branie op zijn sigaar, en beieek door de knippende oogleden been zijn beer en vader op een wijze, die met van veel hoogaclitiug getuigde. `Ten 1iep hi, bedaard naar een stool . . . . ow censklaps II . 10
306
DE TURNPET .
stil to staan en met onverholen verbazing naar den grond to kijken . De bode had vuur gevat toen zijn zoon hem zoo uit de hoogte van zijn dedain bekeek . ,,Goed doen ?" snauwde hij , „goed doen ? . . . . I k heb je goed gedaan . . . . Heb ik je niet 'n dubbeltje van m'n armoedje gegeven ; heb ik je niet een . . . . nou, wat doe-je raar? . . . . Wat is er? . . . ." ,,Wel," zoo lichtte Brain hem in, (lie de sigaar in de hand genomen had, „'t is net of ik op schelpjes loop . . . . zoo kraakt het onder m'n voeten . . . ." ,,Hemelsche goedheid! . . . . daar trapt (lie jongen me al m'n kostelijke koffieboontjes fijnl . . . ." ,,Koffieboontjes? . . . ." „Houd-je mond, aap van 'n jongen . . . . en help liever je vader zoeken of er no n een paar heele liggen . . . . „ Ja . . . . ik zal gek zijn om naar koffieboontjes to gaan zoeken ! . . . Vader, vader . . . ik geloof dat bet mis met je is . . ." Bode Zuiglans die op zijn eene knie lag, hief even het hoofd naar zijn zoon op . ,,Jongen . . . . je vergeet tegen wien je spreekt ." En teen opstaande, en den vergaderden schat op zijn hand overzier ele, ~ingr hij voort : , .AV ;it zei-je dear, Bram? . . . . Denk-je leelijke dingen van „Reel), . . . . mean wie gaat er nou naar koffieboontjes zoeken 1" De bode bracht den schat in zijn vestzakje in veiligheid, en, geheel weer de oude, ging hi' op zijn gewone, wijdloopige, eentonige wijze aan het redeneeren . ,,Wel Heere, Brain . . . . vind-jij dat zoo vreemd? Wel, wel ! . . . . Kind, weet-je Diet dat ieder mensch zoo z'n eigenaardigheden heeft? De een zoekt naar gebruikte postzegels, een ander near oude verroeste munten, en dan heb-je er die eindjes sigear oprapen . . . of puntjes verzamelen, of asch . . .
DE TURNPET .
307
En ik zoek naar koffieboontjes . Nou , wat zou dat? . . . . 'k Heb eens gelezen, Bram, dat 'n arme jongen uit Utrecht eindjes kaars opzocht, en die is later heelemaal wel pans geworden . Laat dat je leeren, Bram, dat ieder mensch zoo z'n dingsigheid heeft . . . . Je hebt ze ook al, kind . . . . maar ze sluimeren nog bij je, zie-je . . . . Drommels, wat ruikt je sigaar goed !" Bran), die meer op zijn sigaar dan op zijn vader acht had gegeven , hoorde met groote welgevalligheid die laatste opmerking aan . En met de royaliteit van een grand-seigneur zeide hij ,,Ook 's anpijpen , ouwe?" Dat hail men moeten zien hoe Bram aan zijn vader bet zakje presenteerde . Natuuriijk hield hij zijn sigaar tusschen de tanden, den mond een weinig geopend, en de oogen half toe door den rook . Terwijl liet hij onverschillig weg de linkerhand met de rugzijde langs bet jasje glijden dat hij luchtig over zijn boezeroen had hangen , en liet die hand even verdwijnen in den linkerzak van dat jasje . In bet oogenblik tusschen bet voor den dag brengen van bet sigarenzakje en bet presenteeren zelf, maakte zijn hand een tour-de-main, die, snel volvoerd, een alleraardigsten indruk van nonchalance gaf. De bode bekeek de sigaar met aandaeht , en bet uiterlijke scheen hem zoo to bevallen , dat hij opmerkte ,,Je bent toch in je hart geen kwaaie jongen, Bram ." „Och," zei doze, „'t is immers van je eigen dubbeltje!" Zijn vader knikte welgevallig. „Daaraan herken ik bet edelmoedige hart, waardoor alle leden van onze familie zich onderscheiden hebben . . . . Goof me eens 'n lucifer, Bram ; . . . . 't potje staat vlak bij je . . . . Nu? hoe is bet? . . . . moeten de lucifers nog gemaakt worden ?" „'t Is tuig," zei Bram na een paar lucifers verscbrapt to hebben ; ,steek maar aan rn'n sigaar aan ." Dat deed de vader, on genoot un zichtbaar van den -cur .
308
DE TURNPET.
„Jongen , jongen ," zoo geurde hij , ,ik geloof haast dat die sigaren van de vijf zijn . . . . want zoo'n goeie heb ik in langen niet gerookt ." ,,Van de vijf?" zei Bram met verachting ; „'k rook ze meestal van de vier!" „Van de vier !" ,,We] ja . . . . Kijk, dat gaat zoo in zijn werk : als je begint, koop je stinkstokken . . . . dan ben-je er gauw door, zie-je . Maar als je er den smaak van weg krijgt . . . . wel, dan laat jee dat soort aan kwajongens over . De bode bewonderde bet diepe inzicht van zijn zoon, maar nog rneer de smakelijkheid van zijn sigaar . „'n Beste," verklaarde hij nog eens, en savonreerde van den rook then hij in kleine, doorzichtige, blauwe wolkjes nit den neus liet komen . „Ja," zeide hij toen, ,dat heb je van je vaders kant, jongen ." ,,Vary m'n vaders kant? . . . . Vat heb ik van m'n vaders kant?" ,,Dien fijnen smaak, Bram ! . . . . en deksels wat heb ik 'n durst . . . . ik zal 'n glaasje madera moeten nemen . . . . want van avond bestellen de Turners niemendal moor voor me, geloof ik . . . ." „Wat neem-je?'.' vroeg Bram . „Madera, kind ." „Vat is dat voor geed?" „Eeuwig lekker, Bram ." „Sterke thee?" ,,Ben-je mal, jongen! . . . . De rijksten nit de stall drinken we] madera." ,,Geef mij dan ook een glaasje . . . . Daar zat de bode . De geur van zijn sigaar was eensklaps weg, en redeneeren kon hij ook al niet meer . Hij keek zijn zoon aan, hoe stevig en flink er die voor zijn jaren uitzag . En als die vraag van Bram hem niet, met znlke scherpe klauwen in het hart gegrepen had, zon hij er om geglim-
DE TURNPET .
309
lacht hebben hoe de jongen zoetjesaan meer begon to blazon in, dan to trekken aan zijn sigaar . Bode Zuiglans had nooit zoo stork gevoeld dat hij zooveel van zijn jongen hield . ,,Brain," zeide hij, „madera is heel duur . . . . je kunt niet begrijpen hoe duur !" . . . . Maar als je niks tegen je moeder zegt . . . ." ,,Dat spreekt", flapte Brain er uit, „want als ze hoorde dat ik sigaren van de vier rookte . . . . was hot drie dagen rouw weer !" De bode lachte dat hij schudde. Toen ging hij naar het buffet en eenige oogenblikken later bracht de kellner aan vader en zoon twee glaasjes, wier inhoud stork op elkoar geleek en toch zeer verschillend was . „ Wacht even, Brain," zei zijn vader, toen de jongen al dadelijk aan 't lepperen wilde gaan ; „ik moot eerst eens proeven of Kobus ons de goede soort gegeven heeft ." En toen hij geproefd had uit ziju glaasje, kon hij er met volkornen gemoedsrust op laten volgen ,,Haal nou je hart ereis op ; maar denk er aan dat ik er drie stuivers voor moot betalen . . . . en dat je dus zulnig moet wezen ." ,,Drie stuivers !" zei Brain met groote oogen, en vol bewondering het glaasje aankijkend . ,,Ja, ja," glimlachte ziju vader met voldoening . ,,Drommels, vader . . . . wat breng-je dan op zoo'n avond 'n geld door! . . . ." Hot lag nu weer niet in de bedoeling van den ouden beer, dat zijn zoon tot zulk een gevolgtrekkiug kwam . Hij schoof een beetje dichter bij hem, en vertelde dat hij al oud begon to worden en het voelen kon aan zijn beenen, en dat hij daarom kracht noodig had, veel kracht. Die kracht zat in de madera, en als hij nu een fooitje had gekregen en het lijden kou - en dat kon hot van avond - versterl.te hij zijn beenen wat . Hij moest zooveel loopen, dat zag moeder zoo niet in, die altijd Onus bleef, en zoo voort . . . .
310
DE TURNPET .
En Brain rook en snoof aan de madera en lepperde en vond apes mooi en good, en zijn vader den braafsten man die op twee zulke zwakke beenen rondliep . Samen zaten ze gezellig to keuvelen, en ze hadden veel met elkander op . En er was een eenheid, heel groot tusschen vader en noon . . . .
VIII WAARIN
EEN ZWARTE LEN GROOTE OMKEERING TEWEEG BRENGT .
Alles is hesmettelijk, zoowel het goode als hot kwade ; en daarom kon het wel met anders of, nu or aan den voorkant van de Vergaderzaal zulk een eenheid en eensteminigheid heerschten, er in die zaal zelf insgelijks alles vrede en peis moest worden . Dat ging echter zoo ineens Diet! Daar had de reiziger het middelpunt uitgemaakt van den kring, en hij had zijn twee petten doen bewonderen . ,,Kijk eens, heeren . . . . wat 'n fijn laken!" ,,Ja," stemde er een toe, ,maar dat zal verschieten ." ,,En," wierp een tweede tegen, ,als er regen op komt is ie naar den drornmel ." ,,Ze zien er tech prachtig nit," moest een derde erkennen . De reiziger had voor alle bezwaren uitkomsten . Hot laken kon Diet verschieten ; als bet regende ging men tech Diet wandelen, en als er op een wandeltocht onverwachts een onweersbui kwam, kon men zoolang ergens schuilen . En dan, voor het ondenkbare geval dat er lets aan de petten ging schelen, wilde hij er voor instaan dat heel de leverantie teruggenomen wend . . . . o jee, dat deed zijn firma dadelijk ! Men kon inlichtingen krijgen bier en men kon inlichtingen krijgen daar - en in minder dan Been tijd had iedere witte Turner een adreskaart in de hand.
DE TURNPET .
311
De zwarten stonden in een hoekje bij elkaar, en als men ze een voor een afgevraagd had of ze ooit van hun leven er in zouden toestemmen dat er Turnpetten bij de Vereeniging werden ingevoerd, zouden ze gezegd hebben dat ze liever wilden sterven . Doch - als ze hun eigen klein kuddeke overzagen, konden ze wel berekenen strakjes in de minderheid to zullen zijn, en een minderheid i s immers dood? De zwarte, die zich straks zoo boos gemaakt had, liep been en weer in de somberste overpeinzingen . Hij erkende voor zichzelf Been ongelijk - och ja, dat duet men Diet spoedig . Maar hij begon to vreezen dat hij voor de Vereeniging zou moeten bedanken, en dat zou hem heel erg gespeten hebben . Want bet was alweer z ij n geloof, dat hij zich veel prettiger en levenslustiger gevoelde door mejuffrouw Gymnastiek dan vroeger . En ja - er kon een andere, kleinere vereeniging worden opgericht . . . . van de oudjes ; en dat zou dan natuurlhjk veel duurder worden . . . . en Diet met then oneindig grooten jool van de jongeren die zoo meesleepend, zoo aanstekelijk was, den opklaterenden levenslust then ze no ,, heel en al van d'r eigen hadden , zoo kersversch nit hun hart, waarin nog iets leefde . . . . wat slechts eons bloeit. Wat stonden ze nu to kijken naar die petten ; kinderachtig en flauw ; moesten om zulke nietigheden hun oogen glanzen en hun wangen hooger gekleurd worden ? . . . . En toen . . . . voelde hij dat hij ze benijdde, dat hij zelf nog wel om al die prullen had willen geven . Hij zei Diets tegen de zwarten, maar liep regelrecht op de tafel aan, en zijn stem, straks zoo koel en afsnijdend, klonk thans krachtig en mannelijk, en wist het geweld to overheerschen . ,,Vrinden . . . . mag ik even iets in bet midden brengen?" Even een stilte van verwondering en achterdocht . De laatste overwon, want daar gonsde bet weer . ,,Niet over de petten!" riepen sommigen . 7 ,Als je geen petten wilt . . . ." schreeuwden anderen .
312
DE TURNPET.
,,Hoepel dan maar op!" zoo besloot de rest, terwijl alien zich nu vereenigden in den nittartenden kreet „Petten zullen er komen !" De zwarte stond daar stil en bedaard, en bet was alsof hij van (lie uitroepingen niets had gehoord dan den galm . Toen bet gerucht afnam, hief hij weder bet hoofd op en sprak : ,,Hoort eens, vrinden . . . . ik zie dat je je hart op die petten gesteld hebt . . . ." „Ja ja!" klonk bet van verschillende kanten - en de kooprnan vi jzelde daar tusschenin zijn waar op, dat bet eigen1Sjk meer dan erg was . Onze zwarte vriend strekte de hand uit naar eon pet die de reiziger hem voorhield . Hij nam ze aan en hekeek ze aandachtig . ,,Zeker," zeide hij , „die petten zijn mooi . . . . heel mooi ze Ifs . " ,,Nietwaar, meneer?" juiclite de kooprnan , ,eenig van kleur en teekening ." Zwijgend knikte de zwarte, en zijn kleurgenooten keken elkander no' vcrwonderder aan dan de witten dat deden . Maar de President hernam eindelijk zijn gezag door zich ex cathedra tot hem to richten en op to merken ,,Ik zie met genoegen , dat a de zaak beter begint in to zien ." De zwarte voelde inwendig even een duiveltje krieuwelen, want hij wist hoe de Voorzitter zelf over de zaak dacht ; doch hij beheerschte die opwelling van heftigheid, zoo eigen aan zijn hartstochtelijken aa .rd ;, en zeide langzaam ,,Och, meneer de Voorzit.ter ; ik bob van begin of aan de kwestie precies zoo ingezen als ik bet nog doe ." Daar ontstond een gemompel : „floor, boor! . . . . Wat zou dat to heduiden hebben?" De zwarte evenwel overheerschte spoedi^ dit gedruisch . ,,Ik vied zoo'n pet prachtig moot . . . . En nu zal ik jelni alles zeggen wat op m'n hart ligt , ik zal alles zeggen , hoorje . . . ."
DE TURNPET.
313
En zoo recht uit zijn hart kwamon de woorden die hij nu ging uitspreken, dat ze trilden tot hot hart der jonge, vroolijke, levenslustige makkers . En ze voelden Loch dat er een schaduw gin- dreigen over al bet zonnige van hun ziel ; ze voelden misschien your bet eerst dat de bluei der jaren heengoat, onherroepelijk, afgrijselijk, daemonisch . . . . en het word stil in de zaal . Toen schreeuwde do koopman bet nit, want bij hem was hot alles „business" . . waardoor eenmaal al doze lieden zouden opgeslokt worden ; zoo hoort bet ten minste in de wereld . „Heeren," riep hij uit, „denkt toch aan de petten ! . . . Kijk's watte mooie! . . . . Zet-jij (lie eons op, meneer . . . . Gunst , ze staat als geschilderd . . . ." ,,Goeie man," zoo richtte zich de zwarte tot hem, en moest glimlachen omdat bij al do marten rond zich zag opgedrongen, en tegenover en mode rond zich de witten, de zinnen aan do petten , bet beweegl jk gemood aan hem „goeie man ," zoo sprak hij , „ik wit je negotie niet bederven . . . . Ik hoop dat m'n makkers de petten nemen . . . ." „Hoera!" daverde hot, en nog eons 1hoera!" . . . . en nog eons ; hot was eon jubel en geluk of eindelijk de profeet opgestaan was (lie voor bet jongere geslacht zal getuigen van de toekomst. De triumphator echter bewoog de hand om stilzwijgen to gebieden, en de President roffelde bij dit teeken met zijn hamer, lien hij, vanwege de plechtigheid, weer in do hand genomen had . En toen kwam er ecn verzoek dat iedereen vreemd vond, een vraag aan den Voorzitter om hem even bet dunne, groene boekje over to ,even , bet, Reglement, waarvan in de eerste plaats doze zwarte zich de wider mocht noemen . Daaroin blaarde hij er thans met zulk een zekerheid in , Ins dit artikel your, bracht bet in verband met een ander, on bewees glashelder dat volgens bet Reglement ieder lid gedwongen zou zijn op de oefeningsavonden met een Turnpet to verschijnen,
314
DE TURNPET.
en dat daartegen zijn bezwaar was . Niet nit schaamte, maar omdat voor hem de tijd voorbij was . En hij sprak er weer over, hoe bet hem spjten zou indien hij en zijn vrienden gedwongen zouden worden geen deel meer nit to waken van de geliefde Vereeniging ; en hij wees op haar naam : de Vrijn heid . . . en toen hij hett over de vrijheid had, over then prikkelenden, schuirnenden godendrank die alien achttienjarigen over de gansche wereld been wel eenmaal naar bet hoofd gestegen is - toen werden zij or thans ook dronken van ; en bet daverde kracht:ig en opwekkend - zooals bet immer weerklinken zal waar er spirit in de menschenkinderen gevonden zal worden „Leve de Vrijheid!" . . . . . . . . . . . . . . . . ,,Dat heb-je er handiafgebracht!" g zei een vriend van hem, na afloop der Vergadering, waarhij besloten was dat bet in ieders vrijheid gelaten zou worden zich al dan niet een Turnpet aan to schaffen, ,dat heb je er handig afgebracht !" Zonderling - toen word onze zwarte weer even heftig als in bet begin van den avond ; en als de President hem juist niet was komen uitnoodigen om eens met hem to klinken, zou er waarachtig weer ruzie gekomen zijn . Ruzie kwam er nu ecliter niet . Tot groote vreugde van bet meerendeel der Turners was de Vergadering eindelijk afgeloopen, en be-on men aan de napret, waarvan men bet heele jaar no- zou sprelren . Meneer Alshof, die natuurlijk al lang en breed met zijn beleediger verzoend was, moest eerlijk bekennen - ten minste zoo drukte hij zich nit zelden zulk een gloeiend feest bijgewoond to hebben, zoo vrij van alle gemaaktheid en terughouding . Ook de reiziger was van de partij - en , glad als bij was in allerlei aardigheden, verbroederde hij zich met ieder die zich met hem verbroederen wilde . Een oogenblik nog dreigde de goede harmonic verstoord
DE TERNPET .
315
to warden . Het was toen onze jonge, onbesuisde Turner, die even naar het buffet was geweest, weer de zeal binnentrad, en den President met een Turnpet op zag zitten . Toen hoorde men zijn heesche stem een pear zulke ongepaste opmerkingen maken , dat de President een pear frissehe, pas klaargemaakte, krachtige expressies near zijn eeuwigen bediller slingerde. De verzoening was or echter weer to hartelijker en to inniger on) . Want een poos later stonden , arm in arm voor het buffet, de waardige Voorzitter en zijn inuitzieke, onbesuisde Turner to zingen - en door heel de zaal hoorde men de heesche stem, waartegen die van den goeien Voorzitter met opgewassen bleek . . . . En hiermede ben i .k aan het eind van miin vertelling .
GESTORVEN DAGEN .
Ill den nacht, den loomen, den vagen Wolken bleek nit 't eeuw-klotsend meer M'n Mei-blije en herfst-droeve dagen, Schimbeelden uit 't verre weleer . Ze zweven ill ijl-grijze togen , Stil slierende sluiers van dauw, Groot-star staan hun ernst-droeve oogen, Fulp-paarse violen van rouw . hit 't lisch temen litanieen Op prevelend-klagende wijs, Mijn ziel zwijmt in melorlieen, Van kalme berusting en peis . 0, dagen uit 't zonrood verleden, Hoe groet go met zachtlief gebaar ! 0, uren van smart en gebeden Wat staat go platen nu daar! Ach , woudt ge toch altoos hier toeven , Gij, die mijne ziel houdt omvat Nu voel ik , m'n vrool'ke oil droeve, M'n kind'ren , hoe lief 'k u wel had . Als den nacht de zonstralen vagen Sluim'ren veer in bun schimmenrust, Diep in 't meer, mijn gestorven dagen , Tot miin zielsmond hen wakker kust . H . A . VAN GOCQ .
HENRI
BECQUE .
1837-1899. DOOR
Dr. JAN TEN BRINK .
L'Enfant prodigue (1868) . - Michel Pauper (1870) . - Les Corbeaux (1882) . La Parisienne (1885) . Toen Henri Becque, een paar jaren geleden , als con f er e n c i e r der Alliance franc a i s e in Nederland optrad, vertoonde hij zich niet van de gunstigste zijde. Hij had niet veel to zeggen . De inhoud zijner rede kwam op niets anders neer, dan op de leuze : L a v e r i t e a u theatre, door hem als nieuwe formule in de dramatische wereld afgekondigd . Zijn uiterlijk toonde vroegtijdige grijsheld en verval . Zijn oog schit.terde niet meer, zorg en tegenspoed hadden aan de hoeken van zijn mond en langs de neusvleagels breede plooien gegroefd . Zijn kostuum was verwaarloosd, zijne handing gebukt, zijne stern dof. De Faam had van hem verteld, dat hij een allergeestigst c a u s e u r was, dat hij zijne drainaturgische collegaas met ongelooflijk scherp vernuft wist to beoordeelen, zoodat hij, om een voorbeeld to noemen, als men hem vroeg, hoe Labiche het aanlegde, om zulke vermakelijke kluchten to schrijven, antwoordde : „Quand Labiche vent faire une piece, it prend d'abord un collaborateur!" Van dit alles was weinig overgebleven . Zijn leven is moeilijk en hard geweest . Zijne stulzken brachten hem geen
31.8
HENRI BECQUE.
millioen francs auteursrecht op, zooals L e m o n d e o u 1'o n s' e n n u i e van Pailleron . Henri Becque heeft ten onzent den indruk nagelaten, dat bet pessimisme bet gewonnen had van zijne goede luim, dat zijn intellectueel kapitaal was opgeteerd, omdat hij bet niet had weten to beleggen in soliede fondsen .
Henri Becque was een Parijzenaar, geboren 1837 . Zijn vader, ambtenaar bij eene Bank, hoopte, dat zijn zoon dezelfde betrekking zou vervullen . De jonkman deed veel moeite aan den wensch van zijn vader to voldoen, maar spoedig gaf hij bet op, en liet zijn kantoorstoel lee- staan . Hij beproefde toen van alles, en ging als een echte picaro door diepten en dalen . Toen hi) acht-en-twintig jaar oud was, werd hij particulier secretaris van een Russisch edelman . In den kring van vrienden, welken deze Russische nabob om zich been verzamelde, leerde Becque een jong componist kennen , Victorin de Joncieres, weldra zijn groote vriend . Deze toondichter had eene compositie voltooid onder den titel : S a r d an a p a 1 e, en vroeg Becque om de verzen voor bet libretto to schrijven . Victorin de Joncieres had zich geinspireerd gevoeld door de lezing van Lord Byron's S a r d a n a pal u s, t r ag e d y (1821), en bewoog Becque bet Engelsche drama tot een Fransch tekstboekje voor zijne toonschepping om to werken . Henri Becque, die nog geen letterkundigen naam to verliezen had, nann met vriendelijke blijmoedigheid deze ondankbare taak op zich . Daar de hoofdtrekken der opera aan Byron ontleend waren - aan een werk, dat de dichter van Don Juan Goethe toeeigende -- kon er geene sprake van oorspronkelijkheid zijn . Het libretto van Becque kan bet best vergeleken worden met dergelijke elucubraties van Scribe of van andere d i i m i n o r u m g e n t i u m . De auteur heeft er later zelf mee gespot, schoon hij zijne kreupelverzen toch in de verzameling zijner dramatische werken opnam .
HENRI BECQUE.
319
Kreupelverzen in hooge mate, als de laatste woorden van Sardanapale tot zijne geliefde Myrrha to midden der vlammen getuigen ,,Aimons jusqu' a la derniere heure! ,,Aimons dans les bras de la mort! „Partons pour une autre demeure, ,,Ou noes pourrons aimer encor ." En Byron was zoo schitterend voorgegaan , Now farewell ; one last embrace . „MYRRHA. „Embrace, but not the last ; there is one more . „SARD NAPALUS . „True, the commingling fire will mix our ashes ." „SARDANAPALUS .
Intusschen werd in Februari 1867 S a n d a n a p a l e, opera en trois actes et cinq tableaux, imite de Lord B y r o n ten tooneele van le Theatre L y r i q u e vertoond . De muziek van Victorin de Joncieres pleitte zoo welluidend voor zijn lyrisch talent, dat ze de middelmatige verzen van Becque in hare bescherming nam, en de dichter in bet succes van het werk deelde . Bet scheen hem nu aangewezen, dat hij zijn fortuin in een Parijschen schouwburg moest beproeven . Gelukkig voor hem, dat hij bij ziju eersten stap werd gesteund door Victorien Sardou, die destijds reeds met groote autoriteit tegenover Parijsche schouwburg-directeuren wist op to treden . Door Sardou's tusschenkomst werd in November 1868 zijn eerste blijspel : L'E n f a n t p r o d i g u e in het Theatre d u Vaudeville gespeeld . Becque heeft dezen dienst van Sardou nooit vergeten . Teen hij later zijne Souvenirs d'un auteur dramatique uitgaf, en daarin uiteenzette hoeveel tegenwerking hem vervolgd had ; toen hij tevens als een vigelantekoetsier aan 't schreeuwen sloe- teoen zijne voorgangers, heeft hij Been enkel oneffen woord over Sardou gezegd . Hij vervolgde zijne loopbaan als dramatisch auteur door een -root stuk : Michel Pauper, drame en cinq actes et sept tableaux, represents pour la premiere fois, a Paris, sue le theatre de la Porte-Saint-Martin,
320
HENRI BECQUE.
1 e 17 J u i n 1870 . Er is iets raadselachtigs in dit werk . De auteur streeft er naar eene burgerlijke tragedie to leveren vol lijden en tranen met een tintje a 1 a Kotzebue en een kleurtje a I a Mix Pyat, maar slaagt er alleen in eenige zeer indrukwekkende tooneelen to voltooien . Verbitterd door dozen tegenspoed, deelde hij in al de ellenden der langdurige bele.gering van Parijs . Na 1870 beproefde hij zijn geluk bij de dagbladpers - en begun den smalenden, persoonlijken toon aan to slaan, die zulk een treurig getuigenis voor zijn goeden smaak opleverde . Een kort blijspel, L' E n 1 . e v e m e n t (1874), in een bedrijf, bracht hem niet veel verder, daar hij zelf niet gunstig over dit werk dacht . In sombere, misanthropische stemming ondernam hij het nu eene hevige satire to schrijven, met het stellig voornemen : de waarheid, en niets dan de waarheid ten tooneele to brengen . Hij schreef : Les C orb e a u x , en slaagde er in dit blijspel in vier bedrijven door la Com e die fr a n c a i s e to doen aannemen . De formule : I a v e r i t e a u theatre werd bier het eerst uitgesproken . Henri Becque begon zich nu min of meer als een chef d'ecole to beschouwen . Schoon Les C orb e a u x (1882) niet met algemeene stemmen werd geprezen, erkende men de machtige hand van een groot kunstenaar in de meeste tooneelen . Henri Becque werd cen Parijsche celebriteit . Hij scheen met Alexandre Dumas fits op eene lijn gesteld to worden door hen, die aan de juistheid zijner formule geloofden, terwijl vole tegenstanders de zwakke zijden van zijne methode aantoonden . In 1884 had hij flog al geluk met zijn blijspel : Les h o n net e s f e in m e s, een aardig stukje in een bedrijf, door do kunstenaars van l a C o m e d i e f r a n ca i s e voortreffelijk vertoond . Den meesten bijval won hij met La Paris ienne, co medic en trois a c t e s in 188 .5, eerst gespeeld in den Renaissance-schouwburg, vervolgens aux Francais, waar Mlle Reichemberg de hoofdrol speelde, eindelijk in he( Wjane als Clotilde . theatre (in Vaudeville, met M'
HENRI BECQUE.
321
Dit kunstwerk is in hart en nieren Fransch, misschien onvertaalbaar en ongenietbaar buiten Parijs, maar verwonderlijk knap van saamstelling en uitwerking. Herhaaldelijk hebben jongere auteurs beproefd jets dergelijks to leveren, maar niemand kon Becque evenaren . Na 1885 schreef hij zijn Souvenirs d'un auteur dramatique, reeds vermeld . De hitse toon veroorzaakte hem velerlei moeilijkheden, vooral, toen ook hij zich voornam, om als candidaat van 1' A c ad e m i e F r a n c ai s e op to treden . Daar hij destijds met veel aanmoedigends vernam van de onsterfelijke mannen , poogde hij er zich met kwinkslagen of to maken . Hij beriep er zich op, dat hij de Academie als instelling altijd had gewaardeerd . Maar hij had over vele a ca d 6 m i c i e n s onzachte uitdrukkingen gebruikt in zijne Souvenirs en zijne critische dagbladartikelen . Hij zelf heeft verteld, dat hij bij zijne bezoeken aan de leden der Academie veel moeite had een goed humour to toonen . Een door hem scherp heleedigde auteur antwoordde hem, toen hij dezen verzocht zijne candidatuur to steunen : - „Meneer! u heeft geschreven, dat ik was eon ,academicien de carton," een „litt6rateur de pacotille ." Unoemt mij „le dernier des polissons" en ,un homme uniformement nul!"" Becque antwoordde snel : - „Maar, meneer! ik heb er toch bijgevoegd, dat men uwe nulliteit overdrijft! En ik heb nooit lets -eschreven tegen de Academic als instelling!" Waarop de onsterfelijke antwoordde : - „Meneer ! Het zal me hoogst aangenaam zijn, zoo de Academie als instelling u toelaat, maar ik vrees, dat de meeste leden tegen u zullen stemmen !" Becque meende, dat hij in de Acad6mie Fra .ncaise de theorie van : l a v e rite a n theatre moest verdedigen, en daarom getroostte hij zich al deze vergeefsche moeite . In de laatste jaren van zijn leven hield hij zich bezig met een nieuw stuk : L e s P o l i c h i n e l i e s, waari n hij eene II . 20
322
HENI)I BECQUE .
afdoende en verpletterende satire zou leveren van bet staatkundig en maatschappelijk leven in Frankrijk gedurende de derde Republiek, maar hij scheen ontmoedigd, en vorderde Diet met tilt werk. Eene intellectueele uitputting scheen zich van hem meester to hebben gemaakt . Hij stierf plotseling in kornmerlijke omstandigheden . Hij had in het begin van Mei 1899 eenige dagen doorgebracht bij zijn vriend Paul Adam, den bekenden romanschrijver, en word to Parijs gevaarlijk ziek . Een ander vriend , Lucieu 11.uhlfeld, anteur van een eenigszins zonderlingen roman over de jaloezie, Le manvais Desir(1899), zorgde or voor, dat hij in de ziekeninrichting van Doctor Dufaut to Neuilly word opgenomen . Daar kwamcn •z ijn meest intieme kennissen : Mirbeau , Rostand en Muhlfeld, hem bezoeken . Schoon zijn erode naderde, bleef hij nog schertsen, en sprak hij over alles op zone gewone irouische manier . Na zijn dood vend men in zijne kamer bet handschrift der beloofde comedie : L e s P o I i c h i n e l l e s . V ier bed rijven zijn vol tooid . Hot Iaatste bedriif ontbreekt . De S o c i e t e d e s a u t e u r s dram a t i q u e s heeft zijne letterkundige nalatenschap onder haar beheer genomen, en voor zijne uitvaart gezorgd . Hij is begraven den 15 Mei onder grooten toevloed van vrienden en belangstellenden . Er is door velen gesproken . Henri de Bornier, een hoogbejaard grijsaard, nam bet woord uit naam der Societe des auteurs dramatiques, en Cam ille Le Senne uit naam van den C e r c l e d e l a critique ni u s i c a 1 e e t d ram a-t i q n e. Vooral de laatste stelde in bet licht, dat Henri Becque gestreden had voor sociale rechtvaardigheid en voor waarheid in de letteren . Mannen, die dozijnen boeken ldnnen korten tijd doen verschijnen, hebben hem als uitgeput en onvi uchtbaar gebrandmerkt, maar, als bet work van dozen lang zal zijn vergeten, zullen zijne beste dramaas nog altijd een bloeiend leven leiden . Henri Becque begon met eene klucht, eerie soort van vaudeville : L'Enfant prodigue : - ,com6die en quatre
323
HENRI BECQUE .
a c t e s" naar de meening van den schrijver . Alias is er op toegelegd om den toeschouwer aangenaam bezig to houden door een paar comische contrasten zoo duidclijk morielijk in bet oog to doen vallen . Den opzettelijk streven naar „1 a v e ri t e a u theatre" is bier no- met to on tdekken , zelfs is de verwikkeling meer in den trant van Labiche dan in den strengen realistischen toon van Alexandre Dumas fils . De auteur stelt bet eerste bedrijf in Montelimar ten huize van bet echtpaar 13erna,rdin . De beer Pwrnardin is een amhtenaar bij de stedelijke administratie, een eigenwijs rnaunetje, dat zich verhoovaardigt op zijue welsprekendheid, on bij elke geschikte of ongeschil .te gelegenheid eene toespraak houdt . Hij heeft eon zoon, Theodore, die op zijn verlangen een uitstapje naar' Parijs zal doen , om zijne opvoeding t .e voltooien . Ook wil hij zijn zoon naar eenige invloedrijke vrienden zenden, om zijne hevordering hij de gemeentelijke adrninistrat.i e nit to lokken . Ten slotte heeft hij eene toespraak tot efseheid aen zijn zoon gemaakt, en eenige vrienden zullen er naar komen luisteren . Madame Bernardin is met dit alles niet zeer ingenomen . Ze heeft bitter weinig hoogaehting voor haar man en groote vrees voor haar zoon . De dienstmeid Victoire, eene jonge weduwe, is Diet bang voor Theodore . AIs ze met hem alleen is, laat ze zich door Theodore ornhelzen, en geeft hem wooden raad op reis : alle deftige manias eerbiedigen, omdat ze deugnieten van zoons, zooals hij, hebben, die haar verdriet aandoen tot hot einde van haar leven ; voorzichtig zijn met jonge dames, die of to loos of to dam zijn ; later is bet tijd genoeg om to trouwen . De notaris Delaunay komt binuen, terwi,jl Theodore Victoire omhelst, tot afscheid, zoo a1s de laatste zegt . De notaris draagt den jonkman eene boodschap op voor Parijs - cell pakketje en brief voor „Monsieur Demosthene Chevillard, homme de lettres, 72, rue Pigalle ." Daarnahoudtde deftige notaris eene kleine verhandeling over Parijsche vrouwen, en spreekt den naam „Amanda" uit, den jonkman verzoe20
324
HENRI
BECQUE .
kende dit aan niemand to zeggen . Dan komen zijne ouders, de vrouw van den notaris, de kapitein der p o m piers, de ontvanger, daarna de meid Victoire, die op den gesloten koffer gaat zitten . leer plechtig luidt de rede van den vader tot den vertrekkenden zoon, afgebroken door een besteller van den spoor, die den koffer komt halen . De volgende bedrijven verplaatsen de handeling naar Parijs . Hot kluchtig burleske element laat zich wat krachtiger golden . De auteur brengt one in de loge van cone concierge, M a d a m e Bertrand, waar Chevillard, h o in nI e d e let t r e s, verschijnt. Deze vertelt, dat hij zijn dag doorbrengt „j o u a n t a u b esigue et parlant politique ." Madame Bertrand zegt, dat hare dochter Clarisse weer thuis komt, daar haar beschermer haar in den steek laat . Daarom zullen eenige vrienderi komen eten, en moot ze nog inkoopen doer . Chevillard, de vriend van den notaris Delaunay to Montelimar, bewaakt de loge. Hij is gevraagd voor bet diner, waaraan nog drie andere concierges zullen deelnemen . De beer Chevillard is een mislukt letterkundige, tevens mislukt photograaf. Hij leeft van honderd francs in de maand, die zijn vader hem zendt . Als Clarisse, de dochter der concierge, verschijnt, noemt hij haar Amanda, en weet men, dat deze dame in vroegere jaren bet leven van den notaris Delaunay heeft veraangenaamd . Weldra komt Theodore Bernardin met pakje en brieven van dozen vragen naar Chevillard . Hij ontmoet Clarisse-Amanda en maakt haar bet hof, zoodat doze hem belooft des avonds in la Closerie des lilas (Bal Bullier) to komen . En nu begint de maalt.ijd der concierges, nadat vooraf Chevillard den brief van den notaris heeft gelezen, en daarin bet portret van Clarisse-Amanda heeft gevonden, orn bet haar weer ter band to stellen . Gedurende bet diner der concierges zijn eenige trekken aangebracht, die bet streven naar stork in bet cog valleud realisrne verraden . Bij bet begin van den maaltijd grijpt de volgende woordenwisseling plaats :
HENRI BLCQUL .
325
Clarisse-Amanda. - „Als bet niemand hindert, ga ik mijn ceintuur afdoen !" Eloi (concierge) . - „Doe je ceintuur af, kindlief ! ik zal mijne das afdoen !" Chevillard . - ,Daar het hier zonder complimenten toegaat, ga ik rooken onder het eten !" Vincent (concierge) . - „U is artist, meneer! Mijn noon, een artist, rookt altijd onder bet eten ." Madame Bertrand . - ,En u, meneer Rosier? Neem uw gemak, en trek uwe jas uit!" Rosier (concierge) . - „0, neen, m a d a m e Bertrand ! We moeten Mile Clarisse een voorbeeld -even van smaak en goede manieren . We zijn hier niet in l a M ai s o n d' o r !" Clarisse . - „'n Spelbreker! Die hoort hier niet thuis1" Gelukkig wordt de harmonic niet verbroken - en tout finit par des chansons . Het derde bedrijf verplaatst naar eene kamer in een hotel to Parijs . De notaris Delaunay heeft zijner vrouw verzekerd, dat hij naar Grenoble voor zaken moet op reis gaan . Hij komt to Parijs - in zijn oud hotel, waar hij drie jaren heeft gewoond. Maar zijne kamer is hezet - door een jong mensch . Terwijl hij aarzelend op den drempel staat, verschijnt Chevillard, die hem vertelt, dat zijn stadgenoot, de jonge Bernardin, nu deze kamer heeft gehuurd . En ten bewijze daarvan verschijnt Clarisse-Arnanda . Chevillard door nood gedrongen, drukt Delaunay zijn hoed over de oogen, en beveelt hem niet toe to zien - hij is niet meer op zijne eigen kamer . Clarisse zegt, dat bet haar spijt, maar dat ze niet gaarne in de kamer van een jongmensch wil gezien worden . Zij is nit bet Zuiden, nit Montelimar . Delaunay doet nu geene poging meer den hoed of to zetten . Het kon eene vriendin zijner vrouw zijn . Clarisse-Amanda vertrekt, ook de Notaris gaat been . Delaunay mag zijn hoed afzetten . Hij gaat naar zijne kamer op de eerste verdieping . De jonge Bernardin, Theodore, verschijnt en vertelt, dat zijn vader hem iederen dag een brief schrijft
326
HENRI BECQUE .
met bevel binnen vier-en-twintig uren terug to keeren . Hij antwoordde alleen, dat zijn vader niet is „d a n s le m o uv e m e n t." Als hij nu weldra den notaris Delaunay weer ontmoct, als bet blijkt, dat do Amanda van vroegere jaren nu als Clarisse de vriendin van Theodore is geworden, als hot zelfs uitkomt, dat hot portret, door Delaunay teruggezonden, nu in handen is van Theodore, ontstaat or hevige twist. De notaris trekt zich terug . De jon~ge man herinnert zich, dat hij zich in schulden gestoken heeft voor Clarisse . Hij verwijt hear het bedrog nan hem gepleegd - en wil scheiden . :Mar de zeer geslepen m - a r c h a n d e d e s o u r ire s weet den nog eenigszins argeloozen jonkrnan zoo ver to brengen, dat hij haar eon hnwelijk voorstelt, en hair de vrijheid geeft eenige dagen zonder hem bij hare familie door to brengen . Hot vierde bedrijf speelt in het salon van Clarisse, die terugkornt van con uitstapje near Lyon . Hot heet, dat ze daar cen engagement bij een schouwburg zal krijgen . Op haar terugreis van Lyon kwarn zij in een coupe zitten, waar le pere Bernardin had plaats genomen . Bernardin komt zijn verloren zoon Theodore nit Parijs haeen . Dit belette niet, datt hij zeer beleefd was voor de jonge dame gedurende de reis, en haar allerlei diensten bewees . Daar zij een vogelkooitje vergat mee to nemen , reed hij haar sael na, on komt het terugbrengen . Clarisse ontvangt hem zeer vriendelijk, en vraagt hem naar zijn naam . Bernardin, die zeer voorzichtig is, noemt zich Azincourt, du departement du Calvados . Clarisse stelt zich zelve voor als Helene de la Richardiere, nee ChateauLandry . De oude Bernardin is in de wolken, dot hij in zulk eene aristocratische wereld is terecht gekomen . Hij vertelt, dot hij to Parijs is voor familiezaken, dot hij solliciteert voor bevordering in zijn arnbt . Hij heeft eene verzameling van 115 stukken, die hem aanbevelen . Clarisse belooft hem in zijn belong to arbeiden, en neemt de stukken van hem over, zeggende, dat zij alleen houdt van bloemen en diamanten . Plotseling komt tot aller verbazing Theodore . De verwarring
HENRI BECQUE .
327
stijgt tot bet uiterste . Clarisse stelt Theodore voor als baron Bernardin, en zegt fluisterend tot hem, dat do oude beer mee to deelen, Azincourt haar vader is . Ze weet noverder g dat de baron Bernardin voor zekere Prinses Valentino tweeof driemaal honderdduizend francs heeft geofferd . Do oude beer Bernardin neemt nit schrik de vlucht . Clarisse houdt vol, dat de beer Azincourt haar vader is - maar dat dit een geheirn moot blijven . Ten uiterste ontsteld neemt ook Theodore de vlucht. Nu verschijnt de notaris Delaunay, aan wien de voormalige Amanda duchtig de waarheid zegt . De oude Bernardin kornt terug. De verwarring stijgt nog hooger . Maar Delaunay verklaart, dat de gewaande beer Azincourt Bernardin beet, en do vader van Theodore is . Schaterlachet .ide verdwijnt ClarisseAmanda. Er heeft nu eene verklaring tusschen vader en zoon plaats . Theodore dacht, dat Clarisse zijne zuster was - hij vergelijkt zijn fatuin bij dat van Oedipus . Hij zal naar Amerika vluchten . Maar nu komt het oogenblik der ophelderingen . Theodore zal zich bekeeren, en wordt door zijn vader naar Montelimar teruggebracht .
Als klucht schijnt doze eerste drainatische proefneming van Becgne vrij goed geslaagd . De jonknan deiikt flog met aan ,,I a v e r i t e a u t h e h t r e." Hij waagt bet on rnogelij ke, en redt zich door allerlei luimige invallen . In de voorstelling der con c i. e r g o s is een begin van studio, het overige berust op verwarring met namen en de daaruit voortvloeiende dwaze gevolgen . Dat Clarisse Theodore wijs maakt de dochter van zijn vader to zijn, is bet gewone middel om den toeschouwer tot schaterlachen to bewegen, schoon dergelijke dolle aardigheden al dikwijls gebruikt waren door Scribe, Theodore Barriere, Meilhac en Halevy . Scribe's klucht : Feu Lionnel berust op de wanhopige pogingen van een levend jonkrnan,
328
HENRI BECQUE .
die een valschen naam heeft aangenomen, om to bewijzen, dat de drager van zijn wettigen naam is overleden . Zeer verwonderlijk is bet, dat Henri Becque, de latere chef d'ecole, als tweede proef van zijn talent bet sensationeele, hyperromantische drama M i ch el Pauper (1870) deed vertoonen . Dear het zijne eigenaardigheid was onvoorwaardelijk op eigen kracht to vertrouwen, en zijne oudere kunstbroeders to houden voor q u a n t i t e s n e g l i g e able s, zag hij in M i c h e l Pauper een meesterstuk, dat op bet th e a t r e d e 1' 0 d eon moest vertoond worden . De directeur bedankte hem voor zijne bereidwilligheid, maar weigerde. Becque deed hem een proces aan, omdat near zijne meening een door den staat ondersteunden schouwburg verplicht is Fransche meesterstukken voor het voetlicht to brengen . Michel Pauper werd gespeeld in bet t h e y tr e d e l a Port e- S a i n t- M a r t i n, met een groot acteur, Taillade, in de hoofdrol . De voorstelling slaagde niet geheel . Francisque Sarcey - onlangs, weinige dagen na Becque, overleden - toen hog in zijne voile kracht, maakte vele bedenkingen . Later in 1886 in bet Odeon herspeeld, viel bet met algemeene stemmen . Michel Pauper doet denken aan Antony van den ouden Dumas . Aan hartstochtelijke declamation ontbreekt bet niet, zelfmoord, krankzinnigheid, verkrachting, la cristallis a t i o n d u c a r b o n e, eene bruiloft en bruidsnacht , waarin de jong getrouwde vrouw haar echtgenoot moedwillig verlaat voor den man, die hear onteerde, de reeds lang door Balzac behandelde r e c h e r c h e d e 1' a b s o l u op bet tooneel bij de ontknooping - dit alles maakt den bonten melodramatischen inhoud uit van M i c h e l Pauper. Deze zelf is een gen iaal scheikundige, die begint met eene schitterende kleurstof, eene nuance van scharlaken uit to vinden, en sterft to midden der door hem gefabriceerde diamanten, zijn geheiln in bet graf meenemend, even als Balthasar Claes van Balzac. De geheele persoonlijkheid is niet oorspronkelijk - hij is half Antony,
HENRI BECQUE.
329
half Balthasar Claes . lets kenmerkends in hem is zijn geniaal temperament met uitspattende hartstochtelijkheid. In de eerste hedrijven vertoont hij zich als een slaaf van de wijnflesch , maar de verschijning der heldin, Helene de la Roseraye, bekeert hem tot matigheid en standvastigheid. De overige personen hebben allen iets excentrieks en drakerigs . Er verschijnt een Baron von-der Holweck, zich noemende Charles-Frederic-Guillaume, baron d'Holweck-Mickelbourg, prince de Mohr, gentilhomme du duche de Saxe naturalise citoyen francais, ancien franc-mason, auteur d'un mernoire sur le fen couronne par 1'Acad e m i e d e s sciences . Doze edelman is een dilettant-scheikuudige, die zijn fortuin verkwistte in ijdele proefnemingen om diamanten to maker , even als Michel Pauper . lemand zegt van den baron : „Le vieux baron a eu aussi cette marotte ; it a devore ses biens, perdu sa vie et it a fait du charbon avec du diamant." De ridderlijke zin, de fierheid van dezen edelman uit eene vroegere periode, steekt zeer gunstig of bij de laagheid van zijn ueef, den Graaf de Rivailles, door den baron genoemd : „g e n ti l h o m m e sans merite et soldat sans moralite ." Een derde persoon, de la Roseraye, spant de kroon . Ondernemer van gewaagde zaken, wisseiruiter, oplichter, doorbrenger, maakt bij zijne vrouw en zeer hartstochtelijke dochter diep ongelukkig door een schandelijk bankroet en zelfmoord . De heldin van het stuk is Helene de la Roseraye, dochter van dezen schurk, die, als hij het pistool op zijn voorhoofd drukt, nitroept : ,Cr6ve, gredin!" Helene is eene echte tooneelkoningin . Zij heeft op straat een officier ontmoet, den gedepraveerden graaf de Rivailles . Zij schrijft hem brieven , ontmoet hem op wandelingen , op bals, noodigt hem haar to bezoeken, als hare ouders van huis zijn . Zij belijdt hem hare liefde, maar weigert op hartstochtelijken toon zijne bijzit to worden . Na den schandelijken dood van haar vader komt hij terug, begint haar to troosten, zich
330
HENRI BECQUE .
hij haar in to dringen, en eindigt met haar door geweld to onteeren . Als hij later weigert haar in eer to herstellen, komt zij schielijk op hem a£ en roept met de woede van een Camille : ,LAche!lAche! Vi l person nage dont la parole salit plus que la bone! Il raille les femmes qui l'ont aime ; 11 insulte line enfant qu'il a perdue! Qu'est-il done, cet homme, qui ne respecte pas les fautes dont 11 est complic,e!" le En zoo gaat bet vijf minutes voort om to eindigen met de verzekering : „V o u s etes la Cache de inn vie, je serai le rewords de la votre!" Misschien heeft Madame Segond-Weber iets moois van doze imprecatie weten to maken in 1886 op de planken van bet Odeon - Becque word er niet door gered . Het is doze Helene, die aan bet slot van bet derde bedrijf er in toestemt de vrouw van Michel Pauper to worden . In bet vierde bedrijf komt een zeer morn tooneel, als Michel en zijne vrouw na bet vertrek der bruiloftsgasten „e n fin s e u 1 s" zijn . Michel, de uitvinder, biedt haar een medaillon aan, waarin een door hem Tangs chemischen weg geproduceerden diamant schittert . Enkele zeer diep govoelde woorden worden door de jonge echtgenooten gesproken . Michel zegt, dat hij vroeger een h o h e m e, een vagebond was , en vervolgt : ,J e t e v i s e t je fus sauve . Ta fierte reveillala mienne ; to etais harmonic use, je devins ordonne ; je m'elevai pour to conquerir et l'idole de mes yeux futlapatronne de ma vie!" Doch de goede indruk verdwijnt, wanneer bet melodrama zijn toppunt bereikt . Helene meent bet gebeurde met den Graaf de Rivailles niet to mogen verzwijgen . Tegenover den eerlijken Michel Pauper wil zij eerlijk zijn . In doze opwelting is niets, dat haar onteert . Integendeel . Maar zij rekent niet op do woede van Michel, (lie zoodra hij weet, dat zij brieven wisselde met en ontmoetingen toestond aan een ander, haar met zijne vuisten aanvalt, en luide schreeuwt : „Miserable!
HENRI BECQUE .
331
Fille de iron pore, qui etait tin miserable aussi . . . . Infhmc' Prostitnee! La fine des rues me den-oiiterait moins quo toi . Va-t'en, va-t'en, je t'etranglerais . . . . Hier is eene merkwaardige mislukking van een zeer groot strcven to bespeuren . Becque heeft de tragische „U e b e rs p r a c h e" der oude Romantiek, misschien wel den heldentoon van bet Engelsche drama der Shaksperianen, willen evenaren, on hij bracht bet Diet verder dan tot de huilerige uitroepingen, die ieder avond door de stamgasten van hot Theatre de Cluny worded gehoord . Wilde hij in neo-romantischen Loon schrjjven, dan had hij zich moeten toeleggen op navolging van zijn genialen tijdgenoot, den Graaf de Villiers do 1'lsle-Adam, die in zijn drama A x e l (1890), en reeds vroeger in zi,*tie M o rg a n e (1866), cone proof had gegeven van wat de romantiek kan leveren , als ze door bezielde kunstenaars wordt saamgeweven met uiterst moderne, mystieke aspiration .
De gebeurtenissen van 1870 en 1871 waren van noodlottigen invloed op hot bloeien van kunst en letteren to Parijs . Henri Becque ging een tijd lang op in de journalistiek , en kwam hot eerst weer met een lhelangrijh werk voor den dag, toen de eerste schouwburg van Parijs (1 a C o m e d i e F r a n~aise) zijn blijspel in vier bedrijven : Les Co rbeaux (September 1884) voor bet voetlicht bracht . Hoewel geen volkomen triomf maakte Les C o r b e a u x eon machtigen indruk . Hot onderwerp was hoogst eenvoudig -- eene weduwe met drie dochters en con zoon wordt door de mannen der wet, hier inzonderheid de notaris, on door den compagnon van haar overledeu man, zoodanig om den tuin geleid, dat van haar fortuin bijna nicts overblijft . Daar bier de behandeling van geldzaken een groot deal der actie inneemt, herinnert Les C o r beau x eenigszins aan M e r c a d e t van Baizac en
332
HENRI BECQUE .
L e s H e r i t i e r s R a b o u r d i n van Zola . Maar de oorspronkelijkheid van Becque wordt er in niets door gedeerd . Al de beoordeelaars hebben bet eerste bedrijfgeprezen, schoon ook hier en daar werd beweerd, dat de volgende bedrijven al to somber, al to bitter van toon waren. Dit eerste bedrijf geeft bet tafereel van bet huiselijk leven der familie Vigneron . De vader is een zeer bekwaam fabrikant. Hij heeft door een toeval fortuin gemaakt. Een bankier, Teissier, die vele zaken deed, had zich genoodzaakt gezien eerie fabriek over to nemen . Maar de zaak ging uiterst nadeelig . Teissier bood Vigneron tegen een jaarlijksch traktement aan als directeur der fabriek op to treden . Maar Vigneron had eene zeer goede en voordeelige betrekking, en weigerde . Ruim een jaar later kwam Teissier terug, en vroeg aan Vigneron zijn compagnon to worden . Met bet oog op zijne kinderen neemt hij het voorstel aan, en door zijn beleid begint de fabriek groote voordeelen of to werpen, door beide compagnons gedeeld . Als bet scherm opgaat, ziet men een zeer rijk gemeubeld salon . Op een sofa ligt Vigneron met eene krant in de hand duttend . Dichtbij hem zit met borduurwerk zijne tweede dochter Marie . De jongste, Blanche, zit aan eene tafel to schrijven . Judith oefent zich op bet klavier. Mevrouw Vigneron verzoekt haar op to houden , daar haar vader slaapt . Met Blanche bespreekt de moeder eenige regelingen van een diner ter gelegenheid van Blanche's verloving . Vigneron ontwaakt, en spreekt met Marie over zijne gezondheid, daar hij aan congesties en lichte duizelingen lijdt . Hij wil van geene artsen weten , en ook met van ,u n p e t i t r e g i m e", daar hij gewoon is al to weelderig to dineeren . Hij heeft bet vroeger zoo ruim niet gehad. De fabriek is nu 600000 francs waard, de som is er voor geboden . Men verneemt, dat Blanche pat trouwen met een jong mensch, Georges de Saint-Genis, ambtenaar can Binnenlandsche Zaken met duizend francs inkomen . Zijne moeder, die weduwe is, bezit niets . Vigneron is niet geheel tevreden over deze zaak, maar bet is nu eenmaal zoover ge-
HENRI BECQUE .
333
komen . Blanche houdt hartstochtelijk veel van haar Georges, hij zal er zich niet verder tegen verzetten. Hij trekt zijne jas aan, orn naar de fabriek to gaan, maar verzoekt vooraf zijne dochter Judith iets voor hem to spelen . Ze speelt eene aria nit de D a m e B I a n c h e, en heel de familie zingt mee . Nadat de vader naar zijne fabriek is gegaan , vermaant mevrouw Vigneron hare dochter Blanche, en zegt : dat ze in tegenwoordigheid van gasten zich met altijd mag afzonderen, om met haar aanstaande to spreken . Daarna komt bezoek van mevrouw de Saint-Genis, aanstaande schoonmama van Blanche, die in al hare woorden schraapzucht en egoisme doet klinken . Als de dames vertrekken, komt de muziekmeester van Judith, de beer Merckens . Hij brengt het jonge meisje ecn compositie van haar zelve : Adieu ~t 1 a m a r i e e . Dit alles is no- een gelieim . Judith weet niet of ze er van spreken zal, want hare moeder keurt haar hoog dwepen met de muziek af. De muziekmeester raadt haar aan zangeres to worden , omdat ze eene verwonderlijk mooie altstem bezit. Nu verschijnt de bankier-compagnon Teissier, de inhaligheid in persoon . Iemand zegt van hem : ,11 a d e s y e u x d e renard et la bouche d'un singe ." Meerdere gasten voor het diner verschijnen, waaronder de notaris Bourdon, die van bet eerste oogenblik zijne schurkennatuur verraadt . Allen tegenwoordig zijnde, komt Gaston, de zoon des huizes, in de robe d e c h a rn b r e van zijn vader, om als zoogenaamde aardigheid de stem, gebaren en manieren van zijn vader na to doen . ,Le petit gamin fait la caricature d e son per e':" zegt zijne moeder. Plotseling treedt to midden van de ilgeineene vroolijkheid een arts op . Hij verzoekt, dat men de jonge dames verwijdere . Vigneron is gestorven aan eene apoplexie foudroyante . Zijn lijk wordt binnengedragen . Dit wordt in het eerste bedrijf van L e s C orb eau x vertoond . Terstond blijkt DU, dat de auteur den waren toon heeft aangeslagen . Het familie-tafereel is uitstekend geslaagd . De
334
HENRI BEcQUE .
inhoud der gesprekken is volkomen natuurgetrouw . Hier is inderdaad getracht naar : l a v e r i t e a u t h e ttt r e . In deze nieuwe formule wordt de eisch uitgesproken, dat ten tooneele bet ]even zijne rechten hernenie tegenover de conventie,dat men geese kunstige verwikkeling in de handeling invlechte, dat bet drama eindige zonder verrassende ontknooping . In hoofdzaak schiint deze eisch zeer hillijk . Naast den naturalistischen roman bet naturalistische drama . Geene bleeke allegorischsymbolisehe schimmen , zoo als Maeterlinck met een geniaal gevoel voor dichterlijke schoonheid geeft, neon, menschen van vleesch en bloed nit bet leven overgeplaatst naar het tooneel . Zoodanig naturalisme was al in beginsel aanwezig bij Augier, bij Dumas fill, bij Sardou, bij Pailleron . Dit viertal had evenwel goon afstand gedaan van verwikkeling en ontknooping . In de behandeling der afzonderlijke tooneelen toonden zij studio van de werkelijkheid to hebben gernaakt . In Gabrielle, in Le Gendre de DI . Poirier, in Le Demi-Monde, in Les Pattes de Mouche en Le Monde au l'on s'enn u i e zijn personen aan bet woodd, die zonder waarneming van bet ]even niet zouden spreken, zooals ze spreken . Becque wil een stap verder gaan . Geene enkele conventie is meer geoorloofd . Alles worde waarheid . Met de grootste sympathie zou ik mij willen aansluiten bij de nieuwe formule, indien niet enkele overwegingeu tusschen beide kwamen . Zoo bet naturalistische drama gehcel op dezelfde lijn kon geplaatst worden als de naturalistische roman , zou niemand kunnen aarzelen, zich volkomen to vereenigen met Henri Becque . Maar de hoofdzwarigheid is joist, dat de dramatische kunstenaar onder geheel andere voorwaarden sehept als de epische . De romancier spreekt tot een enkelen persoon , den lezer . Hij heeft het recht uitvoerig to zijn, en al de bijzonderheden van bet leven in zijne vertelling op to nernen . Hi j plaatst rustig bet eene tafereel naast bet, andere . Hij heeft alleen to zorgen, dat zijn verhaal dour den lezer met vertrouwen worde gevolgd, dat niernand zijne schildering in strijd achte
HENRI BECQUE .
335
met de realifeit . De epische kunstenaar heeft niets to maken met wat de dramaturg ,,les necessites des planches" noemt . Indien een drama twintig avonden achter elkaar in honderd bedrijven kon gespeeld worden , dan zouden de scheppingsvoorwaarden van den romanschrijver en blijspeldichter bijna overeenstemmen . Dat de handeling, op de planken vertoond, binnen enkele urea moot voltooid zijn, is de eerste der „necessites des planolies", en dat deze handeling minstens evenveel indruk moet maken als een roman in twee deelen, is de volgende . De drauiatische kunstenaar kan zijne tafereelen niet mast elkander stellen, als de epische pleegt to doen . Het tooneel eischt samentrekking en doorzicht . La verite a u theatre is eene geheel andere verite, dan die, welke in den naturalistischen roman wordt gevorderd . De handeling op het tooneel spreckt tot honderden van toeschouwers, en heeft een doe] . Dit doel kan niet bestaan in eene nauwkeurige kopie van de handelingen, die in de werkelijkheid voorkomen . Dit is gemakkeliik to staven . Men acme uit Zola's A s s o in m o i r het diner van Gervaise en G'oupeau met al de gasten en al de gezangen - eene uitmuntende schilderij der werkelijkheid in den roman, maar vertoond op de planken zou het verdrieten en vervelen . De formn]e van Becque : La verite au theatre is dus alleen maar schijubaar juist . Men eische waarheid op bet tooneel, de voile waarheid zelfs, maar altijd in zoiover die in overeenstemming is to brengen met „1 e s n e c e s s i t e s d e s p] a n e h e s," met de noodzakelijke dramaturgische conventie . Het doe] van bet drama is to stichten door middel van kunstgenot . De dramatische dichter wil een indruk bij den hoorder nalaten, die verwerkt moot worden door latere overdenkingen . Van de oudheid tot nu toe is flit altijd de eisch geweest . Wanneer die eisch nu moet veranderen in het streven naar volkomen waarheid op het tooneel, verlegt de drarnatische kunst hare grenzen, en gnat ze langzaam over op het gebied der epische.
336
HENRI BECQUE .
Henri Becque heeft dat tot zijne teleurstelling moeten ondervinden . Zijne beste stukken hadden nooit eon schitterend, aanhoudend succes . Sardou, Pailleron en Rostand werden honderden avonden achter elkaar gespeeld -- Becque moest zich op zijn hoogst met een dozijn avonden tevredeii stellen . Gemis aan verwikkeling en gebrek aan ontknooping wordt zelden door eene groote menigte van toeschouwers op prijs gesteld . Misschien heeft ook zijn zoo voortreffelijk drama L e s C o r b e a u x daaronder geleden . Na een uitstekend geslaagd eerste bedrijf konden de drie anderen niet nicer in zoo booge mate boeien , omdat er niets meer op bet tooneel word gebracht, dan de plundering der familie Vigneron door notaris, compagnon en architect . De verloving van Blanche wordt door de raap- en schraap-spelende mevrouw de Saint-Genis afgebroken . Hot arme jonge meisje is zoo verslagen, dat zij haar verstand dreigt to verliezen . De compagnon Teissier meent, dat er van de geheele nalatenschap maar 25000 francs zal terecht komen . Hij onderhandelt bet meest met Marie, de tweede dochter van Madame Vigneron, en gedurende doze onderhandelingen , waarbij de fortuin der Vignerons brok voor brok wordt afgeknabbeld door de raven, terwijl de moderne zoon, die zoo good de caricatuur van zijn vader kon voorstellen, telkens wissels van 10000 francs onderteekent, ontwaakt bij den ouden vos Teissier eene grijsaardsgenegenheid voor de verstandige Marie - eene genegenheid des to heviger, omdat hij een grijsaard is - amor quo serior quo ferior, zegt bet spreekwoord . Maar hij legt bet zeer onhandig aan, omdat hij al to loos is . Hij vraagt Marie om zijne huishouding waar to nemen met vooruitzicht op een huwelijk . Hij wordt met verontwaardiging afgewezen . Later komt de notaris met een ernstig gemeend huwelijksvoorstel en schitterende financieele condition . Marie offert zich op, om hare familie to redden . De fortuin der Vignerons kan nu hersteld warden . Er komt no-0 een laatste raaf -- een meubelmaker Dupuis , die beweert,
HENRI BECQUE .
337
dat zijne rekening onbetaald bleef, schoon alles is voldaan . De oude bankier Teissier zegt nu aan Marie, zijne aanstaande vrouw, dat zij die zaak eens moet afdoen, omdat zij weldra maitresse de maison zal zijn . Hij zal bij de deur blijven staan, en haar helpen, als bet noodzakelijk is . De pseudo -schuld.eischer begint met groote beleefdheid, en komt dan eindelijk voor den dag met eeue quitantie van 2000 francs . Marie zegt, dat alles betaald is. Nu zet de pseudo-schuldeischer natuurlijk zijn hoed op bet hoofd, en wordt brutaal, als zulks to doen gebruikelijk is . Teissier komt haar to hulp . Hij biedt den meubelmaker tweeduizend francs, als hij niet terugdeinst voor bet gevaar van eeue rekening tweemaal betaling aan to nernen . Nu deinst do bedrieger af, bij bet heengaan nog bedreigingen uitroepend . Teissier besluit bet stuk met de woorden - „Vous etes entourees de fripons, mon enfant, depuis la mort de votre pore . Allons retrouver votre famille!"
Met gerustheid mag bet verklaard worden, dat Les Corb eau x niet alleen in bet eerste bedrijf, maar ook in de volgende, op eeue zeer nauwkenrige studie van rnenschen en zaken berust . Alles is zeer eenvoudig en zeer waar, in hoogere mate zelfs dan bet gematigd realisme van Angler en Dunias f i Is . Bij Becque is evenwel de teekening der inhaligheid, gierigheid, zelfzucht bij mevrouw de Saint-Genis, bij bij den notaris Bourdon, bij den bankier Teissier, hier en daar to zwart . Zijn naturalisme brengt hem geleidelijk tot een meer en meer aanzwellend pessimisme . Natuur en wearheid komen nu in groot gevaar . Alleen bet zwarte en leelijke van de mensehelijke natunr wordt uitgezocht - bet edele oefent weinig invloed . Gelukkig, dat mevrouw Vigneron en bare drie dochters met vaste hand geteekend in hare oprechtIL ~1
338
HENRI BECQUE .
heid en flinke eerlijkheid een tegenwicht bieden tegen de bende der zwarte raven . De notaris Bourdon gaat met zijne schurkachtige brutaliteit verder dan gewoonlijk pleegt to geschieden, zoodat Becque's naturalisme in strijd komt met zijn pessimisme . En ook dient niet vergeten, dat alleen schijnbaar een gebrek aan ontknooping is op to merken . De ontknooping der familierampen van de dames Vigneron berust in de zelfopoffering der edelmoedige Marie, die het huwelijksvoorstel van den ouden vrek Teissier aanneemt, om de toekomst van hare moeder en zusters to redden . Er zijn in L e s C o r beaux uog tooneelen van ougemeenen eenvoud en kracht. Dit komt vooral uit in de voorstelling van de oudste dochter Judith en haar muziekmeester Merckens, die voor tien francs in bet uur haar les geeft in klavierspel en compositie . In bet eerste bedrijf, als de familie welvarend schijnt, raadt hij Judith aan zangeres to worden in de hoop haar dichter in zijne nabijheid to brengen . In bet derde bedrijf komt hij terug, en boort van den notaris Bourdon, dat de familie Vigneron is geruineerd, dat Mile Judith geene lessen meer zal nemen . Zijne eerste zorg is been to gaan, daar er voor hem geen voordeel to behalen is door langer to blijven . Hj loopt been zonder een woord van belangstelling voor de weduwe en de weezen . In bet laatste bedrjf ]ant Judith hem roepen . Ze moet hem tweemaal schrijven, voordat hij komt . Hij verschijnt, en ziet, dat de dames zeer eenvoudig, bijna armoedig, zijn ingericht . Hij gaat zitten om to luisteren naar Judith met eene uitdrukking op ziju gezicht, alsof hij geen oogenhlik den tijd heeft . Zoodra ze eenige woorden heeft gesproken, ziet hij op zijn horloge . Ze vraagt, of hij haast heeft - en hij verzekert haar, dat hij zeer veel haast heeft, er bijvoegend : ,I l v a u t p e u t- e t r e m i e u x que je vous le disc, je ne suis pas tres obligeant ." Judith zegt, dat ze muzieklessen wil geven . Merckens legt de hand op hare knie en antwoordt : „Comment, malheu-
HENRI BECQUTE .
339
reuse enfant, vous en etes la!" waarop de fiere Judith zeer waardig herneemt : „V o y o n s, v o y o n s, monsieur Merckens, appelez-moi mademoiselle comme vous avez l'habitude de le faire, et prenez sur vous de me repondre posement ." Van dit oogenblik of is ieder woord van den muziekbengel vol ontmoediging en vernedering . Les geven gaat Diet, als men zooveel pretentien heeft. Met composition is geen droog brood to verdienen, als zangeres optreden gaat Diet, als men Diet lang , jaren lang heeft gestudeerd . Misschien is er aan bet tooneel eenige toekomst, als men Diet to nauwgezet van geweten is . En dan volgt deze laatste verklaring :,Si v o u s e t e s h o n n e f e, o n vous estimera sans vous servir ; si vous Do 1'etes pas, on vous servira sans vous estimer ; vous no pouvez pas esperer autre chose ." De bijtende, bittere onbeschaamdheid van dezen vlegel moge overdreven schijnen, er is geene enkele reden, ow ze voor onmogelijk to houden . Hot blijspel, waarmee Henri Becque to Parijs den meesten bij val won, noemde hij L a Par i s i e n n e . Het wend in drie schouwburgen ten tooneele gevoerd . Mile Reichemberg speelde in 1 a C o m e d i e F r a n c a i s e met zooveel geestdrift de hoofdrol, dat dit blijspel langer op bet repertoire bleef dan de vorige stukken van Becque . Oppervlakkig schijnt ons dit eenigszins bevreemdend . De hoofdrol - do Par i s i e n n eis eene getrouwde vrouw, die Diet alleen haar echtgenoot, maar ook haar a man t bedriegt . Dat eene dergelijke dame met den onderscheidingsnaam van 1 a Paris i e n n e wordt aangewezen, schijnt noch bij de toeschouwers, nosh bij de critiek, eenige ergernis to hebben verwekt. Hoe heeft Becque bet aangelegd, om van doze stof eon pittig en aantrekkelijk blijspel to maken? Eene dame, die kortweg wordt aangeduid als Clotilde, komt met hoed en handschoenen in haar salon . Zij verbergt een brief onder eene schrijfportefeuille, en neemt een sleutei21*
340
HENRI BECQUE .
hos, om eerie secretaire open to sluiten . Een beer, die Lafont beet , eischt den brief, en gebiedt haar de secretaire to openen . Ze weigert . Het bevel wordt herhaald . Ze werpt hem de sleutels voor de voeten - en raadt hem zeif de secretaire to openen, maar waarschuwt hem vooraf, dat alles tot zijne beschaming zal afloopen . Domme en brutale jaloezie beleedigt haar. Lafont waarschuwt haar voor avonturen en voegt er bij : „En me restant fidele, vows restez digne et honorable, le jour on vous me tromperiez " Op dit oogeuhlik hoort men scbreden, en zegt Clotilde ,,Prenez-garde, voila coon marl ." Men heeft deze greep zeer geprezen . Het was mogelijk Clotilde en Lafont voor een getrouwd paar to houden, en to meenen, dat de man in een aanval van jaloezie sprak . Het is integendeel de minnaar, die jaloersch is, en de rol van den echtgenoot schijnt to spelen . Jules Lemaitre heeft gezegd, dat de comische situatie van 1 a Par i s i e n n e zoo vernuftig gevonden is, omclat Becque zijne beide hoofdpersonen geplaatst heeft in een, van maatschappelijk standpunt zeer sterk to veroordeelen, onzedelijken, toestand, en dat zij daarbij de gevoelens en vooroordeelen koesteren, alsof zij in eene volkomen regelmatige wereld leefden . Daardoor worden beiden volslagen comisch . Zoodra ze spreken, zijn ze allebei belachelijk, omdat de toeschouwer weet, dat zij bet recht Diet hebben zulk een toon aan to slaan . De man van Clotilde beet Du Mesnil . Hij beklaagt zich, dat bij to veel moet werken , dat bij to weinig verdient, dat zijne vrouw to veel uitgeeft, en Diet genoeg op de kinderen past . Hij raadt Lafont aan nooit to trouwen, en vertelt lien), hoe bij door den invloed van zijne familie benoem(l zal worden tot ontvanger . Clotilde haalt den verborgen brief to vo )rschijn , en laat hem aan haar man lezen . Zij wordt gevraagd op een bal bij zekere mevrouw Simpson . Maar de beide heeren vinden, dat deze dame een zeer veel besproken ver-
HENRI BECQUE .
341
leden heeft - en dat bet beter is niet naar hot feest to gaan . Du Mesnil verdwijnt, en laat Clotilde met Lafont . Ze beginnen op nieuw to twister . Clotilde beweert, dat hij hare positie van getrouwde vrouw vergeet, en wel weet, dat zij geese vernianingen van hem heeft of to wachten . Lafont beweert, dat zij sedert den 15 Januari geheel veranderd is, dat zij den spot met, hem drijft . De jonge vrouw jaagt hem weg met eene bedriegelijke voorspiegeling, dat ze hem zal komen bezoeken . Eenige dagen later (tweede bedrijf) zal Madame Du Mesnil nit dineeren gaan bij eene vricndin, terwijl haar man met de leden van een geleerd genootschap aan den maaltijd is . Lafont komt, en wordt tevergeefs door eene bediende afgewezen . Als Clotilde verschijnt, die met gestoord wil worden , volgt er eene zeer scherpe woordenwisseling . De jonge vrouw toont hevig berouw, dat ze hare plichten vergat voor een zoo lastig wezen als Lafont . Ze zegt, dat ze gaat dineeren bij mad a m e Simpson, en dat ze hem met langer wil to woord staan . Hij wordt weggejaagd . Maar nu verschijnt haar echtgenoot, Du Mesnil, buitengemeen verstoord . De benoeming tot ontvanger is mislukt . Zijno vrouw weet hem to bewegen zijn diner niet to verzuimen, en zendt hem weg . Als ze eindelijk zelve zal uitgaan, verschijnt Lafont . Hij bad haar huis bespied, haar man zien uitgaan, en hoopte, dat ze hem geed zou ontvangen . Ze zwijgt in voile woede . Ze zegt om hem to tergen , dat zij een ander lief heeft . Lafont verdwijnt met tranen in de oogen . In bet derde bedrijf valt een nieuw licht op de verhouding der drie hoofdpersonen . Mevrouw Du Mesnil zit na het dejeuner met een aristocratisch jong mensch to spreken . Hot blijkt al zeer snel, dat er sedert vijf maanden door beiden gebeime uitstapjes zijn gemaakt haar Cythera. Dit jonge Inensoh is de zoon van Madame Simpson, en door hulp van deze familie is Du Mesnil tot ontvanger benoemd . Maar de beer Simpson gaat nu naar het buiten van zijne moeder, om zijne
342
HENRI BECQUE .
honden, zijne paarden en zijne collectie geweren to inspecteeren . Clotilde weent tranen van spij t, maar laat er niets van inerken . Als het jonge mensch met haar man vertrokken is, komt Lafont - en volgt er eene verzoening . Het is niet to ontkennen, dat dit blijspel met grooten takt en fijnheid is voltooid . Maar overal gluurt het zwartgallig pessimisme van den auteur om den hoek . In welk eene wereld brengt hij ons! De hoofdpersonen zijn gedepraveerd in de hoogste mate , maar ze gedragen zich, of ze uiterst fatsoenlijke lieden warm . Ze doen liet zoo rustig , dat we ons eene pooze bedenken moeten, om in to zien, hoe gewetenloos hun bestaan is . Hoe juist en zuiver realistisch ook de teekening der karakters is, maken tool) een paar bijzonderheden, een vreemden indruk. Du Mesnil spreekt van zijne kinderen, zegt, dat ze met verscheurde kleeren loopen, maar verder blijven deze kinderen geheel weg . Het ware misschien beter geweest ze in het geheel niet to vermelden, daar 1 a P a r i s i e n n e inderdaad trop P a r i s i e n n e wordt . Maar even benauwend is het bittere pessimisme van den auteur, die eene geestige vrouw als Clotilde voorstelt met de volmaaktste kalmte haar man bedriegend ten voordeele van een minnaar, en dan weer dezen verradend in het belang van een tweeden . Het eenig motief, dat haar beweegt, om Lafont in genade tern- to nemen is, dat de jonge Simpson hare ijdelheid kwetst door zijne honden, paarden en geweren boven haar to stellen . Als Clotilde zich na dubbele teleurstelling eons met haar man verzoend had, zou het blijspel al to burgerlijk braaf zijn afgeloopen . Ten slotte is alles weer teruggekomen tot den toestand van het eerste tooneel, eerste bedrijf. En hier komt de gewichtige bedenking - heeft Henri Becque het recht to beweren, dat hij wilde : la verite an theatre? Zou dit het naturalistische blijspel mogen genoemd worden? Is de wereld to Parijs zoo ruw zelfzuchtig als in L e s C orb e a u x, zoo gewetenloos en lichtzinnig als in L a Par i s i e n n e? Henri Becque heeft door zijne sombere misan-
HENRI BECQUE .
343
thropische stemming de wereld misschien geheel anders gezien, dan zij is - en ondanks zijn theoretisch naturalisme, en zijne onmiskenbare groote dramatische kracht, heeft hij zich ter kwader ure laten leiden door persoonlijke grieven, die hem hebben belet meesterstukken to schrijven - meesterstukken, waarvan kiem en aanleg gemakkelijk to ontdekken zijn in Les Corbeaux en La Parisienne .
B
FBI
D
N,-
O! geef mij niet, wat is tier Menschen vreugde, En last Geluk voorbij mijn woning gaan .
'k Aanschouwde Vriugde in haar kleurloos lachen, 1k zag 't Geluk in monotone rust, En 'k hoorde, als verlamd, de fluister-zangen, Waarmede Waarbeid word in slaap gesust .
O ! voer mij in des wergilds diepstc ellende : Der Menschheid lijden, 't eeuwig-eindloos wee, Dat daar, in stille lijdzaamheid gedragen, De diepten peilde in de Leveuszee .
Brengg mij, waar alle tranen lang vergroten, En waar gees mcnschenhand mcer hnlp kan bib, En gcef mij kracht om al At feed to dragen En wit een lach de toekomst in to zien . CANTAB ILE .
IN
DE
HAVEN.
DOOR
ELSE VAN BRABANT .
Thea zat alleen op haar kamer . Hot was er donker . Ze hield het hoofd tegen de koude vensterruiten aangedrukt, en tuurde haar do wolken, die heastig voorbij zeilden aan een onder verborgen maanlicht, grauwblauwen hemel . Maar zij zag (lien wolken en then heinel Diet . Haar gelaat was gloeiend warm, ondanks den guren avond buiten, en ook haar oogen gloeideu, oogen vol donker feed, a] schreiden zij niet . Zoo zat ze maar stil to turen in de duisternis . En binnen in haar woelden en storniden gedachten, even somber als die wolken buiten . Zij was eon van die alleen-staaude, jonge vrouwen, op wier onafhankelijkheid voorstanders van emancipatie wijzen als verblijdende voorbeelden, hoe uitstekend een vrouw alleen zich redden kan : ze genoot een flink salaris als leerares in teekenen aan een middelbare-school, gaf veal privaatlessen, schilderde in vrijen tijd en narn les in boekhouden voor een volgend examen . Ze woonde in een groot pension met een jongere vriendin van haar, Lucie, die op haar aandringen naar do hoofdstad was gekomen, ook al orn les to geveu en ,vooruit to komen ." Lucie beg on al heel gauw haar vriendin to plagen met den jongen leeraar, die haar boekhouden leerde, haar bijzonder
346
IN DE HAVEN .
lange lessen gaf, en dan bloemen voor haar meebracht en ,,erg teeder deed ." Lucie was een mooi blondje, handig en coquet, lief en bedeesd zich voordoende . Ze wing- ook op eens lesnemen in boekhouden . Thea's lessen werden korter en ze kreeg nu geen bloemen meer . Zelf hield zij zich , of die verandering haar niets verbaasde. Hot leek wel , of bet haar nooit ernst was geweest, en Lucie deed ook maar, of ze dat geloofde . Thea ontweek haar ,vriendin" zooveel ze kon, en sprak of vroeg niets dan over haar werken . En dezen avond was 't gekomen . In de schewering was Lucie haar kamer binnengeslopen en had haar na wat aarzeling gezegd, dat ze verloofd was .
Zij had niet gedacbt, dat dit haar nu nog verdriet zou kunnen doen . Een beetje teleurgesteld, maar vooral : heel boos was ze geweest om dat lafhartig gedrag van twee kanten . En spoedig ook had ze gemeend, dat bet beter was zoo, en dat bet eerste, teedere sprankje van haar liefde was gedood door minachting . Was dat niet zoo? Was bet niet dood? 0 wat bruiste in haar op nu, zoo wild en onhoudbaar, dat ze bet niet verdragen kon, dat bet leek, of ze 't zou moeten ontvluchten , o, ver, ver weg . Thea wist niet, dat, wat zoo heftig in haar woedde nu, vooral haar trots was, haar natuurlijke wrok over bet droef vernederd zijn, met een heel diep gevoel van verlatenheid na den eenzamen stillen strijd , die voorafgegaan was . En in haar toestand van heftig leed meende zij vooral, dat bet die korte, en wel eenmaal teeder ontloken genegenheid was, die haar nu zoo lijden deed . Zij moest er wel aan terugdenken : de lieve illuzie, die haar eens genaderd was, bet heengeven van haar taak van onder-
IN DE HAVEN .
347
wijs, die haar niet bijzonder boeide, bet zich wijden aan en leven voor een, voor het geluk van zijn huis en zijn kinderen, wel vaag naderend had zij het gezien, maar toch met veel bl ij dschap . En nu moest zij di t doorstaan, d it, het bier achterblijven, alleen, verlaten, verraden, terwijl die andere, vlak naast haar . . . . Hot was al laat. Er word aan de kamerdeur getikt . Thea wist, dat het Lucie was, strakjes thuisgekomen . Ze gaf Been antwoord, hopende, dat Lucie voorbij zou gaan . Maar doze tikte op nieuw en kwam, toen ze niets hoorde, zoetjes binnen . De donkere gestalte voor 't venster bewoog zich even . „He - Thea, ben je no- op ? Ja, 't is laat geworden je begr jpt - bij hem aan huffs voor 't eerst . 't Was erg vroolijk . Jammer, dat je er ook niet bij was ." Thea zei flauwtjes, dat ze niet gekund had . Toen kwam Lucie op haar toe en gaf haar een nachtkus en ging heen . Thea stood op, en wiesch haar gezicht af, en balde haar vuisten en drukte weer 't heete voorhoofd tegen 't venster aan . 't Kon niet, 't kon niet ! Ze kon then kus niet meer verdragen en die stem niet, en dat bijzjjn niet ! Een wilde begeerte joeg haar op, weg to vluchten van hier, nit het huis, nit de stad, uit hot land vandaan desnoods . 0, weg, weg van al die menschen, (lie konden radon, wat ze leed . Ja - waarom deed ze dat eigenlijk niet . Niemand had haar hier noodig, niemaud zou angstig vragen, waar ze was . Ze was immers vrij, vrij om do kwelling en ergernis to ontvluchten, zooals bet geluk vrij was geweest to vluchten van haar! Ze had geld genoeg klaar liggen, om weg to gaan on work to zoeken in een ander land . Plotseling schecn 't, of dat de eenige uitkomst was, die haar overbleef : een ver weg reizen, vrij van iedereen . Ze wond zich op - ze zou naar Engeland gaan, morgen . Wat kon 't haar schelen, wat de menschen van haar zouden
348
1N DE HAVEN.
denken of zeggen . Ze zou breken met al de ellende, die haar bier langzaam omkronkeld had - al die hatelijke, taaie banden zou ze doorscheuren met een krachtigen ruk . Zoo sliep ze in, met wilde droomen . Ze werd wakker met een zwaar hoofd, toen de meid een brief voor haar bracht . „He - van wien ?" dacht ze altijd 't eerste oogenblik bij 't zien van dat zacht-vloeiende schrift, dat er uitzag als een vrouwenhand. Maar als ze 't convert openscheurde, vond ze een brief van een oud-studievriiid, ver hair meerdere in kunst, die naam waakte als schilder . Hi vroeg, hoe 't met haar werk ging, waarom ze hem niet meer haar aquarellen zond ; of hij weer eens over zou komen . Hij was haar leidsman in kunst. Dat was troost voor haar, die brief op dat oogenblik . Iemand, die haar helpen kou . En al haar afkeer en haat tegen haar omgeving werd weer wakker met haar herinnering, en daarmee ook een groot verlangen naar den sterken steun, die haar ginds wachtte : Ze won naar hem toe, hij zou haar helpen, als een vriend, als een broer . Zij verlangde vurig naar hem toe to gain, en hem to zeggen : dat ze een heel ,-root verdriet had, en dat ze weg wou, ver, ver weg. En ze vluchtte naar hem toe, nog 't zelfde uur . Ze had gees bewustzijn rneer van tijd of eenigen band, die haar bond . Met geweld rukte zij zich nit bet verleden weg, de wazigschemerende, g-rijze toekomst in . Treinen droegen haar mee, haar voeten vlogen, zonder dat ze 't voelde, en ze stond voor zijn villa, dicht aan zee . Hij was er met, toen zij aankwam, maar ze zei, dat ze wel wachten zou . En in 't koele atelier in avondschemering, waar ze was neergezonken voor zijn on-af werk, dat zg niet zag, leek zij een arme, binnen-gevluchte vogel, angstig weggedoken , zoo
IN DP HAVFN .
349
als hij haar vond, teen hij hinnenkwam , en ze hem Diet boorde, 't hoofd gebogen in haar handen . „rhea?" Met een kreet sprong ze op, on zonk toen weer veer, met de armen op den ezel gesteund en het schokkende hoofd er op in wild snikken . Hot moest eon groote smart ziju , (lie haar zoo tot hem brach t. Hij vroeg verder niets, maar legde zijn breede hand beschermend op haar schouder . Dat hielp langzaam . Haar snikken hedaarde, En eindelijk lichtte zij het, hoofd op en greep zijn hand, en zei Jr is een heel, bee] groot verdriet, en ik kan bet niet zeggen. Maar ik moot weg, zoo gauw mogelijk ! Wil je mij helpen ?" ,,Zeker , zeker . Alles, wat je wilt ." Toen hortende, snikkende no- zei ze haar wild plan : char was altijd wel work to krijgen voor iemand als zij : in Engeland . Daar won ze heen, vandaag nog, maar ze wist niet hoe . Of hij bet haar zeggen wou, hoe ze gaan moest - gauw, gauw, zoo gauw, a .ls 't kon . Hij antwoordde kalm en vast ; ja, ze kon gaan morgen vroeg . Nu was 't to Mat . Hij zou haar helpen . Ze moest alleen nu maar kalm worden en rusten . Hij vroeg naar niets, want hij wist alles sedert lang wat ze nooitt vermoed had . Toen hij zijn eigen sympathie had willen uitspreken tegen haar, had hij plotseling oritdekt, dat zj vervuld was van then heel anderen ; hij had van de verandering in haar lot gehoord nu kort geleden, en nit mee-voelen met: haar leed haar nu juist geschreven . Hij vond flink, wat ze nu deed . Hij, artiest, vond 't
350
TN DE HAVEN.
gebonden, burgerlijk leventje, - dat zij leidde belachelijk . In zijn hart had hij pleizier over 't schandaal, dat in haar woonstad zou gemaakt worden over haar plotseling wegvluchten . Hij zou haar helpen in haar worsteling om vrij to zijn, van wat haar hier knellend terughield ; maar ook zou hij waken over haar, totdat zij nit den overspannen, half bewusteloozen toestand, waarin zij nu was, zou zijn ontwaakt ; en ook, tot hij haar toekomst verzekerd zou weten , daar latende, of zij die wel of Diet met hem zou willen deelen . En Thea, al wist ze Diet, wat in hem omging nu, had wel 't bewustzijn, dat ze hier veilig was bij den vriend met zijn goed, trouw, edel hart . Kan ik nu Diet meer weg?" vroeg ze mat, en tech al met berusting in, wat hij beschikken zou . Onmogelijk ! 't Was al heel donker geworden . Hij zou bier in zijn atelier alles voor haar in orde brengen voor den nacht. Zijn woonhuis was hier naast . Den volgenden morgen heel vroeg zouden zij vertrekken . Terwijl hij een divan naar voren schoof en er kussens op schikte, stond zij in de deurpost geleund en keek naar de zee. Plotseling was 't, alsof ze weer midden in die zware smarteduisternis van gisteren was, of ze gedroomd had en weer alleen was met de sombere omstormende golven van wee . Steunend strekte ze de armen voor zich nit in den nacht en keek angstig om , of ze Diet werkelijk weer alleen was zooals teen . Maar hij stond achter haar en legde zijn arm om haar schouder, zooals een oudere, beschermende broer zou (loon . ,,Ik won, dat ik diep in (lie zee kon slapen," zuchtte ze moe . Maar hij zei overredend, dat ze sterk moest blijven . Ze had immers zoo ferm gehandeld tot nu toe . Ze had alleen rnaar behoefte aan rust ; morgen zou ze we] weer cooed
IN DE HAVEN .
351
en kracht hebben, om haar verdere plannen ten uitvoer to brengen . Gedwee nam ze wat brood en wijn, (lie hij haar voorzette . Toen hij bet licht laaggedraaid en de deur gesloten had en was heengegaan, legde zij zich uitgeput veer en sliep in .
Nu ze wakker werd, voelde ze eerst, hoe moe ze was, dood-Inoe van a] het schreien en de opwinding en den smartroes dier laatste uren . Nu won ze eigenlijk Diet meer weg, Diet meer zoeken naar iets nienws ; ze had we] willen teruggaan naar de oude sleur, om lessen to geven en to werken, en dan doodmoe in slaap to vallen, en dan weer to beginnen . Maar ze begreep bij wat nadenken , dat het onmogelijk was . Haar boofd was to moe, om een naar waarheid zweemenden leugen to bedanken , die haar afwezigheid van dien dag en nacht verklaren kon . Zij zag er nu ook tegen op den vriend to ontmoeten, in wiens mooning zij om help was komen smeeken . Wat moest hij toch van haar denken! Toen vond ze nit, dat ze Dog stil kon heengaan en een klein briefje voor hem neerleggen, waarin ze been bedanken kon voor zijn hulp en raad tot nu toe, en of hij bet overijlde en krankzinnige van haar doen verontschuldigen won : ze was zoo ontzennwd, toen ze hij hem kwam . Maar een vergeefsche poging om de tuindeuren to openen verijdelde haar besluit : ze waren van buiten gesloten . In doffe moedeloosheid zonk ze op den divan terug . Dan zou ze maar wachten . En straks zou ze zich brengen laten door hem naar de groote verlatenheid, waarnaar zij verlangd had! En dan, als de laatste vriend, bij wien ze haar toevlucht gezocht had, zou zijn heengegaan - dan zou ze vinden, wat ze die twee nachten voor zich gehad had, onbewust, als een donkey vizioen : den dood in (lie grauwe zee, die
352
IN DE HAVEN.
een was met haar waardelooze toekomst, ze zou zich weg laten glijden in den widen, donkeren (]room, waarin haar eigen laatste, bange levensdroom zou wegsmelten tot niets . Zoo vond hij haar terug, bet bleeke gezicht verdofd van wanhoop, in de vermoeide, donkere oogen bet doodsbesluit . Ze was geheel gekleed, klaar hem to volgen . Zonder ergens op to letten, liet zij zich door hem brengen op de boot in de haven . Lang duurde 't stampen en laden, voor de afvaart . Haar levenlooze bilk ging koud en strak over 't granwe water, dat zich uitbedde ver en wijd near eindeloosheid en - 't niet . ,,Moet je niet weg?" vroeg ze eensklaps opschrikkend, toes ze merkte, dat de boot in beweging kwam, en hij nog naast haar stolid . ,,Ik ga niet weg, voor ik je in veilige haven weet," zei hij, haar aanziend met een ernstigen glirnlach. In haar donker-bangen blik ontwaakte lets . Ze zag hem even aan , of ze wel goed verstaan had : Hij was 't, die zich beschermend stelde voor bet sombere visioen van verlatenheid en levenseinde, dat zij voor zich nit had gezien, in hear doffe hopeloosheid . Hij was 't, die haar steun won blijven, op 't oogenblik, dat zij zich willoos en krachteloos waande overgelaten aan bet noodlot . Ze volgde de intuitie van haar groote dankbaarbeid, en legde haar hoofd aan zijn schouder en zei : „Dank je, o, ik dank je," en schreide kalm en zacht .
Een jaar later stonden ze weer aan bet zeestrand samen ; wel in den vreemde, maar zijn woning leek toch veel op bet Imis, waarheen zij eens gevlucht was in de Hollandsche duinen . Nu was zij zijn vrouw .
IN DE HAVEN .
353
Zij dachten beiden aan dien avond, maar spraken er Diet over . Thea verdiepte zich niet graag in de herinneringen aan die uren, toen zij zich zoo ellendig, zoo zwak en weerstandloos had gevoeld . Ze was liever met haar sterken vriend alleen in 't nieuwe leven, dat hij haar (, e-even had . Maar hij vroeg toch zaclit, zich overbuigend tot haar : ,Zou je wel naar Holland terug willen ?" - „0 neen" zei ze een beetje angstig, ,alsjeblieft met . Of - verlang jij er soms naar?" „In 't geheel niet . Dan zullen we maar wachten, tot we er een van beiden erg veel lust in krijgen en dan gaan we incognito." Zij lachten . En Thea keek weer peinzende voor zich uit : wie daar in het andere land kon lets begrijpen van de wondere wisseling van wat toen waarheid leek en Diets was, en wat Diets leek en waarheid was geworden?
H TT L ID
HL')
Trotsch zij uw ziel, haar hoog bestaan indachtig, Uw trots is vreemd aau laf en dwaas vertoon En toornend zijt ge aanbkddlijk groot en schoon, In 't bliksmen uwer oogen, lie] en prachtig !
0, moclit ik heerschen op de wereld, machtig! Ik hief u hoog op gouden glorietroon , Dat Volk bij VA, in plechtig eerbetoon, Kwam smeeken om uw gunstbewijs, ecndrachtig !
Zoo gij dan waart, ver boven lof van lippen, Grootmachtige Vorstin, tr6nend in heerlijkheid, En - neevlende in my stoet van gloricivolken , Al,m gevier(l van Vorsten en van Volken . . . .
'k Lei roerloos, met ten glimlach om de lippen, Geknield beneeu, in stille zaligheid! 1) . VISSER .
~)
Uit : „Tine ."
KRONIEK. S t e f a notes, Fat u m ; uitgave van H . Honig to Utrecht . „Fatum" is eon echt Indisch book vol echt Indische menschen, vooral Indische vrouwen ; con bacchanaal van mooie, hartstochtelijke, begeerlijke on begeerende Crcolen, hatend tot moordens toe, slaafsch of dierlijk van hartstocht, zelfopofferend, heldhaftig, misdadig, laf, verkwijnend of tot razernij vervoerd . Zelfs de reinen die dear tussehen wandelen, doen in reinheid bijna hetzelfde als do auderen in dierlijkheid . Precieus geschreven is bet book in 't geheel niet, maar de stijl is voldoende voor bet work . Maar er zijn ook in bet book eon paar zeldzaam good gedachie en uitgevoerde hoofdstukken, onder anderen dat waarinede bet eerste gedeelte eindigt : Kitty's bekentenis aan den man lien zij liefheeft en aan liens vrouw ; en bet geheele werk, ofschoon eon bijna rhapsodische reeks van tooneelen, bet eon al kleuriger dan bet andere, volgt good op elkaar . De schrijfster Stefauotes, (lie zeker hiermede hear cersteling met geeft, inaar allicht onder eon ander pseudo begonnen is, zal non wel moor van zich doen spreken .
Mevr . Fabius-Cremer Eindhoven, Madonna ; Mevr . Fabius-Cremer Eindhoven, Bloemstukjes ; uitgaven van P . N . van Kampen en Zoon to Amsterdam . In de aardig-uitziende serie waarin ook Helene Swarth's novellen verschenen, volgen nu de twee boekjes van Mevr . Fabius . - „Bloemstukjes" bevat eon zestal schetsen met bloemennamen, waarvan de lezers van N e d e r l a n d de meeste ken nen . Madonna vormt eon bundel met ll r ape r i e e n, dat oozes inziens de cereplaats verdiend had, als verreweg bet beste van de twee . In M a d o n n a vertelt Mevr . Fabius bet een en ander uit de Haagsche graven- en gezantenwereld, en bet is alsof in de gebloernd-Europeesche taal die daar gesproken wordt, niet alleen bet beetje Hollandsch, maar ook de Hollandsche gevoelens en denkbeelden enkel verkleed en onisluierd tot ons komen,
356
K RONIEK .
zoo vagen indruk maken ze ; onder de dames en heeren zijn de vrouwen en mannen wat veel verloren gegaan . Het andere stukje, eenvoudiger, is veel boeiender, al ken men er nict zooveel nit leeren omtrent servies en toilet en equipage . Van de B 1 o e m st u k j e s, alle romantisch, symboliek en zeer verzorgd van stijl, verkiezen wij De La France-roos en Iminortelles .
A . Peaux, Op goudgrond ; uitgave van H . D. Tjeenk Willink to Haarlem . Een book om heel langzaam to lezen ; vooreerst omdat de schetsen (acht-en-twintig in petal) niet ,naar bet einde toe" geschreven zijn, met ten begin , een midden en een slot ; integendeel : sours heeft men het midden van het verhaal het eerst gehad en gnat dan terug ; sours krijgt men belangstelling voor personen en wordeu ze verder Diet vermeld . Maar ten tweede ook : de details •z ijn de groote verdienste . Wie bij „op goudgrond" denkt aan iets bizars, aan Moskovitisehe ikonen of Byzantijnsehe Penagias „op goudgrond", is van de wijs ; de goudgrond is cer bet doorschijnende clair-obscur van Oud-Hollandsche boerenbinnenhuisjes, doorvonkeld van kleine zonnestofjes, waarin alles wemelt en niets heel duidelijk wordt . Aan bet bizarre doet eigenlijk alleen het aardigge verhaaltje ,In Memoriam" van den fantastischen Stef met zijn Maeterlitick -sprookjes denken . 0verigens is ieder der verhaaltjes, als men wil, een klein meesterstukje ; mits men vooruit besluit, bet als een rneesterstukje to zullen savoureeren en niet teleurgesteld to zijn warnnecr de dramatisehe knoop in met de minste verhouding staat tot de minntienze voorbereiding . Hot is good werk, de stukjes behooren no- eer in een bloemlezing, dan in de portefeuille van bet leesgezelsebap thuis .
W . Jacger, Toga en degen ; uitgave van H . Honig to Utrecht . „Toga en degen" is eigenlijjk gees roman, geen novelle, geen pleidooi, geen satire, toch heeft het van dit alles iets . Het is de geschiedenis van bet oulijdig vervangen van eon militairen post in Iudie door bet civiel bestnur, eon geschiedenis van trouw en cooed, bitter vernederd door waanwijsheid en eigendunk . A1 de sympathie van schrijver en lezrr is voor de dapperen die bet werk van jaren verwoest
KIIONIEK .
357
zien door een onwijs bevel, en met sehande den post moeen verlaten then zij niet langer molten verdedigen . Het book heeft bladzijden van gloed en van humor ; bet is, ofscboou in bet begin krachtiger en puntiger dan in bet midden , heel good geschreven .
S t i j n S t r e u v e l s, L e n t e l e v e n ; uitgave van V . Detille to Ltl aldeghem . Het boekje is N° . 12 eener „duirnpjesuitgave," waarvan om de drie maanden eon dcel verschijnt . De vorige deelen kwamen ons niet in handen, maar „Lenteleven" is cone reeks talentvolle studien van bet boerenleven in Belgie, in bet genre van Cyriel Buysse „Het recht van den sterkste" of de novellen van P . van Assehe . Ze zijn als doze realistiseh, (bij Verga, wiens schetsen ook hierop leken, noemde men dat veristisch) ; het voile lichamelijke ]even, met zijn menschenwarmte en al de mauifestatien van bet onverbloemdc menschenleven, Nvordt er sours ruw in , esebilderd . Tot do sombere psychologie van Buysse heeft Streuvels bet nog niet gebracht ; rnisschicn ligt, bet aan verschil van dialect, maw , ook schijnen ons zijn uitingen en beelden niet zoo overdreven toe, niet zoo heftig gekleurd, dichter bij de werkelijkheid . Aardige mooie dingen, zooals bet familiebezoek bij de eerste communie, vindt men er maar weinig in ; heel vccl leelijks daarentegen, zooals de orgie der dronken wijven, „do wraak van de tooverheks", ,Verdoold", en ,,Wit leven'' ; inaar dit is nu cenmaal bij realistisch bocrenleven in Belgie niet anders to wachten . Stijn Streuvels heeft voor bet beschrijven van moois en leelijks veel krachtige kicurioe woorden gevonden .
J . Eigenhuis, Uit WT aterkork ; uitgave van Loman en Funke to 's Gravenhage . De beer Eigenhuis, den lezers van Ncderland wel bekend, heeft in eon hundel vier novellen vereenigd, waarvau ,Sloofje" reeds in dit tijdschrift verscheen . De anderen, „Boutje", ,Schagerooitie", „De Strooper", vereenigen dezclfde eigenschappen : eon erustig, diep gevoeld besef van de ziel des yolks, hair nooden en behoeften, haar bekoorlijkheid en haar streven, haar moeite our tot haar recht to komen in den strijd our bet bestaan, maar ook telkens haar naieviteit en innerlijke kracht, haar humor, haar goedheid en cenvoud, haar offervaardigheid en
358
KRONIEK.
volharding . Dit wat bet innerlijke van de verbalen betreft ; als verteller en stylist heeft Eigenhuis lets heel bijzonders . Den grond, bet water, hot veen, de moddervegetatie beschrijven als hij, kan niemand ; do volkomen sensatic van do lichtspelingen, de geluidtrillingen, bet aanvoelen weergeven in woordencombinaties, die zich zoo nauw mogelijk aanpassen, is zijn speciaal talent . Wie weten wil hoe eon Februari-ochtend met motregen aandoet, of eon Augustusmiddag op de plassen of een winternacht, vindt bier den geschiedschrijver, die ze nict alleen artistiek van buitenaf weergeeft, maar ze innerlijk kent als do boeren zelf . ,,Sloof je" schijnt ons nog bet meesterstukjc nit den bundel, en tot heden bet incest volkomenc van Eigenhuis' work . Bij dezelfde afwerking is de emotie or dieper dan bij do auderen . Van vertaalde werken werden ons gezonden ; Olive Schreiner, Droomen, door Guillette Willeumier ; nieuwe nit -ave door C . L . G . Veldt to Amsterdam . Olive Schreiners „Droomen" zijn wellicht coil (lei , talentvolste boeken van do laatste jaren ; oat ons betreft, al wat ons sedert do cerste uitgave daarvan aan sprookjes, fabelen en allegorioeu ouder de oogen kwam, scheen ons dof en flaun' en armelijk, of gezocht en samengeflanst . Er is lets in van Bunyan en Andersen en Dante ; men gevoeit dat men met een krachtige oorspronkelijke persoonlijkheid, een rijke verbeelding en eon teer warm hart to doer heeft . Dal een nieuwe uitgave gewenscht scheen, verwondert ons volstrekt niet . Maurice Maeterlinck, Wijsheid en lovenslot ; uitgave van C . L . G, Veldt to Amsterdam . Was bet wel noodig, La Sages se et la Destinee to vertalen? Terwijl bet zich tech den schijn geeft van con bijbel voor do heel eenvoudigen, is bet een hock sheen door vrij vet ontwikkelden to genieten . en die kunnen hot wel in Maeterliucks cigen zuiver-vloeicnde taal lezen . Maar do vertaliug van Mevr . Vau der \1''issel-Herderschee is in vole opzichten uitmuntend ;
zij volgt zacht-glijdend al de lijnen van des
philosopher block droomkasteel ; zelfs in den klank weet zij nu en dan den indruk van zijn stifle wijsheid weer to geven ; bet is zeker Been geringe verdienste, bij hot vortalen van lets zoo nauwluisterends juist en harmonisch to blijven .
DE W IEGTES.
0 wiegjes, komt gij Diet getogen Als klcine scheepjes , rank en tccr, Door zachte windjes voortbewogen, Uit 's hemels blauwe wondersfeer P Gordijntjes zijn de hlanke zeilen, Zij voeren 't schecpje kalm ter kust ; Ons duurde lang al 't angstig wijlen , Maar 't passagiertje slaapt gerust . llij slaapt, de vuistjes saamgeknepen En 't hoofdje op 't kussen neergevlijd ; 't Gevaar, - hij heeft bet niet begrepen : Zijn reisje was een heerlijkheid . Het land, waaruit gij komt getogen, 0 scheepling, in uw ranke boot, floe stralen er de azuren bogen In glans van eeuwig morgenrood ! Wanneer gij uit dat mystisch Eden Uw reis naar deze wereld maakt, Dan zorgen wij , dat bier beneden Uw klcine voet den grond niet raakt. Gewiegd door blanke vrouwenhanden , In zachte schomm'ling nacht en dag , Zoo bloeit gij , bloempjc nit aerre landen , En groct dit ]even met een inch . Zijn 's engels vleuggeltjes verdwenen, Zet wank'lend hij de voetjes neer, Dan voert ter haven men u henen, 0 scheepje nit 's hemels wondersfeer! G . Fd
PRTEAT .
(naar Jean Aicard) .
V I S I 0 E N.
Nlijn paarden draven in
driftigen draf,
Dof dreunen de dooden char in hum graf. Spreidt bier nu 't veld van den roem waar ik rijd ? Waar groent dawn de palm der onsterf'lijkheid? Beeldt die sneeuwval 't blank van de grootheidslof? Mijn oogen stares zich klcur-moo en dof . Wat vlammende wreedheid, die steppe van ijs! Ik ril van der gieren satanisch gekrijseh . Ik pluk uit de kroon van mijn blinden waan De lauw'ren, die vallen daar traan by traan . Van de zegekar schop ik 't roemhabijt, Door victorie m'om de schoud'ren gespreid . En ik ruk van mijn hoofd den eerzuchtskrans ; Grinds wieg'len de saters hun demonsdans Om 't beeld van bun god, den vlijm-wreeden trots, Bleek-hooge gestalt' nit kit aad'rig rots . Giftzwaar walint atom langs 't veld van don room De zwart-roode kelk der vergodingsbloem . Rond mijn keel zwaddert klam 't vervloekt reptiel, Dat giftte miju blood en vlekte mijn ziel . Mijn oogen zijn blind nu van 't lichtdoodend wit . Komt er nooit (]an con Bind aan (lien waauzinsrit? Mijn paarden draven in driftigen draf, Dof dreunen de dooden daar in hun graf . H . A . VAN GOCH .
G
H1 N F 7, I N OrDOOR
JOSEPHINE G1ESE .
Zij had man en kind verloren . Sinds gingen daaroverheen vijf zware, bittere jaren . Nu stond zij aan de grens van een nieuw leven . Haar huwelijk, gesloten in een i .llusie, was een wreede school geweest om tot erkenning to geraken . Maar uu hij heenging, de man barer eerste liefde, treffend haar verlaten hart in al zijn teerheid, begon de illusie weer to weven een tooversluier om bet verleden . Totdat zijn beeld in bet voile licht herrees, de dood hem om bet hoofd den stralenkrans der heiligen gaf . Aan deze haar eerste liefde, waren verbonden haar zachtste, meest intieme herinneringen . Dit nu was een band die haar voor eeuwig aan hem bond . Hij was bet levend geworden beeld haars eigen levens, van haar vervlogen, zonnige, onvergetelijke jeugd . Bij dezen schitterenden lichtglans leek alles koud en duister wat de toekomst brengen kon . Slechts drie jaren waren zij gehuwd en in de groote ontgoocheling die spoedig vol-de was zij getroost en staande gehouden door de geboorte van een kind . Op nieuw vulde haar ziel zich met zonnescbijn en leven ; toes daalde de nacht ; zij bleef alleen . In de ontzettende leegte, in en om zich, vroeg zij zich of wien zij verloren had, of zij in haar man haar kind verloor, bet kind tweevoudig omdat zij bet Diet kon scheiden van den vader . Deze twee gevoelens werden tot een machtig II . 22
362
GENEZING.
groot gevoel, haar overstelpend met hopelooze smart, met ontzachelijke verbazing over zoo grout een ongeluk . Toen bet noodlot alles nam, was zij eerst drie en twlntig jaar . Nu zag zij de dertig naderen en in den plotselingen schrik, die haar den aanblik oaf barer eigen verlatenbeid, bet vreeselijk vooruitzicht van al die eenzame jaren, die nog moesten komen, in de behoefte naar troost en liefde en haar bet herwinnen eener huiselijkheid, had zij den vriend barer jeugd aangenomen, lien zij nu grog huwen . Zij had hem lief, zij stelde hem hoog, hij had haar staande gehouden in haar ongeluk, maar bet was haar als ware hij to laat gel,-omen , als kwam alles to laat, en zij vroeg zich af, waarom dat onherroepelijke, onherstelbare over haar been moest gaan , voor dat bet lot haar vergunde zich to voegen bij hem, bij wien zij hoorde. Zijn eerste huwelijk was ongelukkig geweest ; hij had in blinde liefde een beeldschoon meisje getrouwd, dat later veranderde in een vervallen, ziekelijke, sentimenteele vrouw, die haar dagen doorbracht, lusteloos op de sofa liggende . Met haar eerste kindje was zij gestorven, droomerig en onverschillig, apathisch zooals zij had geleefd, latend in zijn ]even een groote leegte, in zijn hart een diepe wonde. Het ongeluk had hen weer dichter bijeengebracht, hij bet lot der jonge weduwe even betreurenswaardig rekenend als bet zijne, totdat er in hem meer dan vriendschap en medelijden begon to spreken, en hij haar liefkreeg met al de kracht van zijn sterke , bescbermende ziel. Zij liet zich medesleepen door zijn overtniging dat hier de aangewezen weg was hun beider leven to herstellen . Vijf jaar na den dood van haar man trouwden zij . Van de huwelijksreis komend, betraden zij hun nieuwe waning . Aan zijn arm doorwandelde zij de vertrekken en zij dacht hierbij niet aan hetgeen zij vond, maar had verloren ; zij zag zich thuiskomen na haar eerste huwelijksdagen, door-
GENEZING .
363
leefde weer dat zalige, onvergetelijke intreden, voor bet eerst in eigen woning . Zij zag de beminde gestalten van vader en moeder, ook reeds heengegaan, haar begroetend met vreugdetranen en lachen ; zij zag de lieflijke gestalte van haar eenige zuster, nu in verre streeken worstelend tegen klimaat en onuitwischbare herinneringen, gebonden aan een bestaan dat haar niet bevredigde . Die alien waren toen no n tegenwoordig, en hadden haar intrede zoo blijde, zoo zegevierend en onvergetelijk gemaakt . En dan haar Henri, haar jonge, teergeliefde man ! Hij was even verrukt geweest als zij zelve ; telkens hadden zij als kinderen elkander van blijdschap omhelsd . Was dit hun huffs? Mochten zij daar nu voor altijd wonen? Arm in arm doorwandelden zij alle kamers, bewonderend wat vreemde handers hadden aangebracht ; overal verrassingen, overal licht en bloemen . Een onbeschrijfelijk wags van bekoring had over apes gelegen . Zoo was hun jong en hoopvol leven begonnen . Maar zij schrikte tern- in de werkelijkheid . Bedaard en kalm trad zij nu haar nieuwe woning binnen . Niemand was er om hen to begroeten, zoovele vrienden rustten reeds onder de aarde . Stil en eenzaam stond bet huis en het vreemde gelaat eener dienstbode begroette hen aan den ingang. Stil was hun huiselijk leven begonnen, voor haar zonder bekoring. En nu betrapte zij er zich op niet meer to leven in bet heden . Zjj leefde op nieuw in bet verleden, en keerde zij tot bet tegenwoordige, dan was bet om bet contrast to zwaarder to gevoelen . Zij had dagen waarop zij naar haar kind verlangde en dan zag zij in de donkere oogen van haar lieveling den blik van haar man , en zij wist Diet om wie haar hart treurde, om den vader of om bet kind . En verlevendigd werd haar smart door de gedachte aan alles wat zij had, en 22*
364
GENEZING .
waarvan zij niet meer kon genieten . Nooit sneer! Haar hart behoorde aan bet verleden , al haar den ken gill ', daarheen, en bet heden ontving een afgeleefde vrouw, die haar liefste herinneringen had begraven . Het verleden had hair gebroken . En zij was no- geen dertig jaar . Wanneer zij des avonds met haar man in de huiskamer zat, trachtte zij de intieme gewaarwordingen, bet stille gevoel van huiselijkheid, dat zij vroeger had gekend, weer op to roepen . Wel was er rust in haar, maar bet was de rust van een, die met bet leven heeft afgedaan . Dan tooverde zij zich haar eerste huis voor den geest, en beyond dat zij daar was, daar leefde en ademde, en haar Henri zat aan de tafel, en zij hoorde de bladen omslaan van bet boek waarin hij his, en ginds in bet aangrenzend vertrek sluimerde hun kind, hun lieveling. Het was haar als hoorde zij zijn zachten adem gaan, - zij behoefde slechts op to staan en zij was bij hem . Met vragenden , vreemden blik keek zij om zich been . Dat alles was voorbij, zij moest zich geven aan bet nieuwe, een nieuw geluk houwen op de raise van bet oude, maar hoe angstiger zij zocht haar dat geluk, hoe meer bet haar ontging . En wilde zij bet grijpen en achtervolgen, dan kwam zij weer bij bet verleden . Haar man voelde wel dat zij niet tegenwoordig was ; over haar stoflelijk zijn had hij schijnbaar macht, haar geest liet zich niet binden , haar gedachten zich niet aan buffs en haard bepalen . Steeds zweefden zij weg, en de vrouw, die hij liefhad, werd voor hem een ongrijpbaar geluk . Stil feed bij aan haar zijde . De wreede ontgoocheling van zijn eerste huwelijk, had juist de begeerte in hem gewekt, vergoeding to vinden in de tweede heeft van zijn leven . Al zijn hoop had hij op deze Iaatste liefde gebouwd . Ook hij betreurde, dat zij elkaar niet vroeger hadden mogen vinden, eer haar hart oud geworden was en geknakt ; maar voor hem was bet nog met to laat en hij verweet haar in stilte, haar geluk to bederven en bet zijne .
GENEZING .
365
Zij voelde dat hij haar gadesloeg, dat hij haar verdacht, dat hij bet hair euvel duidde niet gelukkig to willen zijn . r ltijd voelde hij dat een ander gelaat, een andere gestalte tusschen hen was, en dat zij in haar kussen en lief koozingen trachtte to hervinden de zaligheid met then ander verloren . Zij tooverde zich alles schooner voor dan het geweest was ; zijn lijden en zijn dood verhief hem in haar oogen, bet omhulde zijn reeds verbleekende gestalte met geheimzinnige majesteit . Zij had dagen waarop haar hart tot brekens toe vol was van al die herinneringen, en dan trok zij zich terug en treurde om hot verleden dat alles nam, om bet heden dat alles gaf, nu zij bet met meer kon waardeeren . Haar kunstgevoel, haar schoonheidszin, alles kwam nu ten dienste van de smart ; zij gebruikte slechts haar gaven om uiting to geven aan hot lijden. Wanneer zij lang had zitten peinzen, stond zij op, ging naar de piano en tong bet aandoenlijk schoone lied van Grieg Sahst du wohl mein Kna!blein klein Mit den Augen so hell and so klug2 . . . . m a .a r bij de woorden Ach wie leer steht seine Wieg am Morgen . . . . stokte haar stem - en zij zag haar man zich nederbuigen, en met zijn donkere oogen in bet wiegje kijken en zij stond er bij, met haar arm om zijn hals, met de andere hand de tulle gordijntjes opheffende en beiden staarden en staarden . . . . Daar juist was bet gevaar, dat zij bet kind in den vader lief had, den vader in bet kind en dat doze twee teederheden to samen smolten tot een machtig groot gevoel, zoodat zij hen niet meer wist to scheiden . 0 was dat alles dan voorbij en konden die dagen nooit wederkomen? . . . . en clan voelde zij behoefte naar bun graf to gaan, en als in die dagen haar man, thuiskomende, naar haar vroeg, dan was bet antwoord : naar bet kerkhof. Naar bet kerkhof? Wat moest hij doen om die vrouw to verhinderen al haar gevoel, haar liefde to verspillen aan een
366
GENEZING.
graf, want keerde zij van daar, dan was zij voor hem onbereikbaar ; stow, koud en zwijgend, verloren in zichzelf, ging zij daarheen en liet niemand lezen in haar hart . Hun eigenaardige verhouding maakte dat zij hem met klagen kon over haar Teed . 0 had hij haar toegestaan to weenen aan zijn borst, maar neen - zijn oogen voigden haar met stille klacht, met stom verwijt . Hoe kon zij zijn lijden vergrooten door hem to spreken over haar smart! In zorg en zachte liefde trachtte zij aan hem goed to rnaken wat zij misdeed, maar hij voelde in haar teederste zorgen, oorsprong en doe], en dit maakte bet hem tot een kwelling . Zij bekende zichzelve dat zij niet had moeten trouwen, dat zij aileen had moeten blijven met haar dooden .
II Dr. Bernard zou op reis gaan . Een congres van geneesheeren, to Milaan gehouden , ging hij bijwonen . Hij stelde zijn vrouw voor hem to vergezellen ; de afleiding zou haar goed doers, de verandering van lucht haar zenuwen sterken, doch zij wilde niet, zij hing to veel aan buis en hij verdacht haar van hem met to willen volgen om bet kerkhof niet to verlaten . Hij vroeg zich af, of bet mogelijk niet goed was haar een tijd over to laten aan zichzelve, haar to later beproeven wat zij gevoelde voor haar man , haar door de scheiding tot inkeer to doers komen, haar mogelijk door brieven op to wekken tot een juister begrip van bun verhouding . Lijdelijk liet zij hem van zich pan . Beiden voelden een herademing voor een tijd to worden ontheven van elkanders bijzijn . Slechts twee weken zou hij wegblijven, bet leek haar niet der moeite waard voor zoo korten tijd aanstalten to maken tot een zoo groote rein . Vruchteloos stelde hij haar voor, dat zij van de gelegenheid zouden gebruik maker de
GENEZING .
367
schoonste punten van Italie to zien ; hij was immers niet aan zijn tijd gebonden, . . . een ander zou zijn patienten bezoeken . . . niets was er dat hen haastte . . . . maar zij hield zich doof . . . . bet was haar to druk - zij had rust noodig . . . . later zou zij dan wel eons met hem medegaan . Zoo liet hij haar alleen, wetend dat bet den mensch sours geed is alleen to zijn . Dienzelfden middag reeds was zij op bet kerkhof, bracht or haar bloernen been, zat lang op de bank bij den grafsteen . Daarna sleepte zij zich lusteloos naar huis, beyond daar, eerst herademend, dat Been of keurende blikken haar wachtten . Maar bet was er toch stil, stiller dan op bet kerkhof, want daar is alle ]even een overdaad - hier was bet leven weggegaan en leek hot dubbel doodsch . Hoe eenzaam! hoe leeg! verwijtend seheen zijn ledige stool haar aan to zion . Zij had nu met haar man op reis kunnen zijn, nieuwe plaatsen zien, nieuwe tafereelen ! Maar wat deerde haar dit - zij hield van bet oude, zij behoorde bij bet doode . Den anderen dag wandelde zij reeds vroeg naar de begraafpleats . Nu kon zij daar eens den ganschen dag doorbrengen maar of zij bet zich wilde bekennen of niet - zij verveelde zich . Den volgenden morgen was zij er weer . Zoo zat zij daar iederen dag, verzonken in beschouwing of lusteloos turend in een boek . Zij voelde dat hear lets ontbrak. Boven haar hoofd ruisehten de hooge ijpen , bet gras en de bloemen geurden, duiven koerden onder bet lover ; de vogels riepen elkaar toe uit de boomen . 0, de slag van den nachtegaal, zoo dicht bij bet graf van man en kind . Hot was alsof a] die vogels voor hen zongen , of bet geuren der bloernen was een opstijgend offer om hen to huldigen . Zacht . . . . zacht . . . . rustten zij onder de aarde . . . . maar bun onvergankelijke zielen zweefden in hooger sfeeren . Eenmaal zouden zij elkander wederzien . Maar . . . . vreemd zou dat zijn! . . . . Zij had twee mannen gehad . . . . Henri en Otto . . . . tot wien zou zij gaan? bij wie zou zij behooren? . . . . Naar geest en gemoed
368
GENEZING .
behoorde zij meer hij Otto . . . . maar haar eerste man, haar Henri - hoe had zij hem liefgehad in hun kind, bet kind in hem . . . . Otto had een grooter karakter . . . . wijzer . . . . liefdevoller . . . . Henri kon zoo kleingeestig opstuiven om niets . Vreernd dat haar nu allerhande kleine voorvallen door bet hoofd ginger . Hij had haar vaak bedroefd ; op bet hart getrapt . . . . ; nooit had Otto haar hedroefd ; hij droeg haar zacht op zijn sterke harden . Zij was bet geweest die Henri had moeten leiden ; eigenlijk had zij een ontzachelijk geduld met hem gehad . Hij leidde haar Diet ; hij was haar geen steun ; een sterke steun, een bescherming was Otto . Hoe lang was hij nu we- . . . . was dit al veertien dagen? . . . . wat liefderijke brieven had hij geschreven! Zij had den laatste flog Diet beantwoord ; van avond zou zij antwoorden . Zij voelde hem nu dieper in zichzelve, nu hij weg was, dan in zijn tegenwoordigheid . Zij voelde inniger hoe zacht hij was, stork, wijs en groot . . . . hoe hij had getracht haar gelukkig to maken, hoe weinig zij toch deed voor zijn geluk . Zij voelde de tranen in de oogen komen bij bet herdenken van haar zelfzucht in smart. Nooit had hij haar lets verweten ; haar slechts zacht en medelijdend aangezien, of getracht haar door wijsheid to doen komen tot erkenning . Wat was hij good voor zijn zieken ; zij droegen hem op de handen . Ook haar beschouwde hij als zijn patient ; hij deed alles om haar to versterken , opdat zjj been zou komen over ziekelijke teergevoeligheid . Ziekelijke teergevoeligheid! . . . . Hij sprak van een gezonden geest in een gezond lichaam . Hij wees haar op bet vele schoone van bet leven, bet goede, rijke en verheffende ; hij had haar hoeken gegeven , die zij zelden geopend had, hij gaf haar muziek die zij weinig had gespeeld . Zij zat maar op bet kerkhof . . . . dag aan dag . . . . zij herlas de brieven van Henri . . . . zij keek naar zijn portret of naar dat van haar gestorven kind . Zij had ook nog een portret laten maken van bet kind op bet doodshed ; - geheel in witte bloemen lag bet in het wit. En toch - zij wilt dat hun
GENEZING .
369
zielen onvergankelijk waren - dat er een leven na dit leven was, een weerzien, een streven, een opstijgen tot hoogste gelukzaligheid . Maar zij toefde slechts bij de graven . Hoe heerlijk en vertroostend ruischten de hooge ijpen boven haar hoofd ; zij verspreiden schaduw en bewegelijke lichtvonken over de steenen . ,,Zalig zijn zij die in den Heer sterven," las zij, „want hun werken volgen hen ." Hun werken ! Wat had zij weinig gewerkt! Zij had slechts getreurd en gedroomd . . . . En bet leven was beweging . Haar leven was bij de dooden ; zelfs gingen alle aspiraties dood bij dit doode. Onvruchtbaar was dit treuren, zonder verhefhng en zonder troost . De smart, bet lijden had haar niet gelouterd ; bet had haar neergehouden op de aarde, gekluisterd aan een graf, nan bet vergankelijke, terwijl bet onvergankelijke haar niet had aangedaan . Hoe kwamen haar nu al die gedachten bestormen ? Vroeger had zij of en toe, door de woorden van haar man, door haar Otto, tot nadenken gebracht, ook wel dergelijke denkbeelden gekoesterd, maar yang, maar onbestemd - zij had ze niet vastgehouden zooals zij alles liet ontglippen behalve de smart . Al kon zij bet verleden niet vergeten, zoo kon zij toch wel voor bet heden dankbaar zijn . Ook d a t was zij niet . Zij bepaalde zich voor bet eerst bij alles wat zij nu bezat . Dat was veel - maar zij veroordeelde zichzelve door haar ziekelijkheid tot geestelijke armoede . Er zat to weinig in haar om naar bet hoogere to grijpen . Zij had gewaand dat dit ziekelijk treuren haar een aureool om bet hoofd bad gegeven ; interessant leken baar al die treurigheden, en dat zij was uitverkoren zooveel Teed to dragen . Voelde zij niet dikwijls genezing aanwaaien, als uit verre streken , en bield zij haar krankheid niet vast, omdat zij l i e v e r kr an k was d a n g e n e z e n . Zij wide niet genezen - dit bad Otto haar vaak gezegd : bij noenide haar ondankbaar, haar treuren zie-
370
GENEZING .
kelijk en onvruchtbaar . Hij had haar gewezen op de groote kanten van bet ]even, haar aangetoond hoe er in de maatschappij gewerkt en geworsteld word, hoe bet bijna een schande was om daar maar veer to zitten en to treuren, • in plaats van de tranen to drogen die bij duizenden vergoten worden op aarde. Hij had haar opgewekt tot bet bezoeken van zieken en arnien ; in do gasthuizen, in de kinderziekenhuizen ; overal waar hij ging, waar hij goed deed, kon zij gaan, kon zij goed doen -- maar zij had niet gewild. En daar zat zij Du op dat doodstille, op dat eenzame kerkhof. Ver, verweg gromde bet leven - maar daaraan had zij geen aandeel . Wat bad bet haar gedeerd of daar gewerkt werd en geleden, gestreden en geworsteld ? Zij droomde op de graven ; zij las daar opschriften, zonder to begrijpen ; zij zag daar bet prachtige groen zonder to zien, de kleuren der bloemen, en zij verblindden haar niet . Zij hoorde en zag alleen wat in verband kon staan met bet doode ; die bloemen waren voor man en kind - de schaduw dekte bun grafsteen ; bet was voor hen dat de vogelen zongen - een wiegelied . . . . een slaaplied . . . . Maar hoort ge niet dat bet van geen dood is, dat die vogelen zingen, maar van 1 e v e n ? Zie om U ! Zijt ge niet herhaaldelijk then weg gegaan n a .a r bet kerkhof, en hebt ge iets gezien van de pracht van die verwegvliedende landen, en gevoeld de rust van bet grazende vee, bet zachte van die spelende lammeren, van die moederschapen die blatend bun jongen volgen? Heeft uw oog ooit in bewondering gevolgd de lijn van die blinkende duinenrij die als een visioen uit hooger sfeeren, die smaragdgroene en van bloemen wuivende landen begrenst . Heeft uw oog ooit in bedwelming gedronken bet licht en al dien glans en al dat geschitter van kleuren? Neen - o neen - want in u zelf gekeerd, en de oogen ter aarde, of mat voor u uitziende, zijt ge als een blind e, dagelijks en dagelijks dien weg gegaan, waar ge slechts bet schoone, bet goddelijke, bet voile van dit aardsche had kunnen nemen
GENEZING .
371
om daarmede uw arme ziel to troosten en to verkwikken . Maar alles wat u hadt k u n n e n vertroosten, hebt gij genomen als middelen orn uw smart to versterken . De zon, de aarde, de bloemen, bet gras, die wijde landen, de verre duinen, bet deed u verziuken in naargeestige smart, o m d a t alles zoo schoon was, maar gij to arm en to blind waart om bet to zien en to genieten . Maar bet is nu genoeg ! Zeven jaren zijn genoeg om uw dooden to beweenen, bet is to lang, waar gij hopeloos weent ; want er is een opstanding - lees dan op die steenen die zelfs spreken waar gij doof zijt en blind . Lees en zie ! Zij keek om zich been . W i e had gesproken? Dat was zij zelve niet . Duidelijk was dit alles in haar gezegd ; bet was alsof iemand haar hersenen gebruikte orn daarop al die denkbeelden in to drukken . Zij was verbijsterd, zij was verschrikt ; ruw had men aan de rouwsluiers gerukt, die zij om zich been had willen verzamelen . Zij was zoo gewend aan bun drapeering ; zij voelde zich naakt staan in bet voile licht . Ja, zij was ook verbolgen, want wie ontzag haar nu zoo weinig, waar zij haar heele lever was ontzien ? Otto had haar op handen gedragen, en nooit zoo to-en haar gesproken, al had hij dezelfde denkbeelden geuit, telkens en telkens weer . Het was haar niet goed meer bij dat graf ; bet was daar niet d o o d genoeg ; bet begon daar to leven , en zij had bet leven geschuwd en verlangd to sterven . ,,Ziekelijkheid, ziekelijkheid!" galmde hot om haar henen . Zij stond op en sleepte zich tusschen de graven . Weg! weg ! sprak bet in haar, en zij repte haar voet . De wind ram haar zwarte kleeren en schudde er aan . Hot was alsof de gezichtjes der groote violen haar lachend aankeken van de graven . Koekoek ! riep hot in de verte, en uit de boomen klonk vogelengelach . Langzaam ginger boven haar hoofd de ruisehende boomkruinen uiteen - en zij zag den hemel . Blauw lachte de hernel over de graven .
372
GENEZING .
Toen was bet alsof er een tranenstroom nit bet diepst van haar zelve opwelde . Zij strekte de armen nit en begon to snikken .
III De dagen gingen voorbij en Dr . Bernard sprak van geen komen . ,Hij was op een onderzoekingsreis," schreef hij, „hij maakte studien ." Druk gingen hun brieven been en weer . 0 bet wend haar al eenzamer thuis! Gaarne zat zij op zijn kamer, waar zij omringd was van al bet zijne . In de kasten stonden de boeken in bet gelid, een eindelooze boekenrij . Daar lagen ook kleinere boeken op zijn schrijftafel waar hij aanteekening hield . Alles sprak van zorg, van orde en regelmaat . En daar vond zij veel brieven van dankbare patienten . Wat hidden zij hem alien lief, wat stelden zij hem boo,-! hoe onvermoeibaar was hij in zijn werken ! Zij las bun namen . Waarom zou zij niet tot hen gaan? Zij kon dan spreken van haar man, bet zou haar zijn alsof zij aandeei had aan zijn werk, als nam zij een schakel op van den band, die hem aan hen verbond . Reeds vroeger had zij hun namen geweten ; Otto had haar die brieven gegeven , opdat bet haar op zou wekken met hem to gaan tot anderen, die ook pulp troost en verzorging noodig hadden . Het waren brieven der armen, want de rijke betaalt zijn dank zoo gemakkelijk met getallen . Hier stonden geen cijfers, maar warme woorden ; bier op die levenlooze bladen waren levende tranen gedruppeld . her was bet een moeder die dankte voor bet behoud van haar kindje, daar een echtgenoote die, treurend nog, dankte voor de liefde en hulp den gestorvene bewezen . Ach dit waren nieuwe smarten , versche wonden, zij waren zoo natuurlijk in hun smart ; er sloeg Been reuk van duffe graven af. Zij spraken van een opstanding, een voortleven,
GENEZING .
373
een wederzien ; zij spraken, al was bet onder een stortvloed van tranen, van hoop en van liefde, van eeuwige hereeniging . Maar zij spraken haar ook hoe haar zachte man in zijn wijsheid en kracht, verstaan had to spreken tot die arme beroofde harten, hoe hij de gehogenen had opgericht, de gebrokenen gesteund . Hij was niet alleen hun lichamelijke dokter, hij was de geneesheer van hun ziel . Ach ! - waarom hadden zijn krachten zoo weinig invloed gehad op haar verstoorden geest, op haar geknakt lichaam? . . . . Het was omdat zij een verbond had gemaakt met bet onzichtbare, omdat zij een geheimzinnige macht in het geheimzinnige vond . Met schaduwen en schimmen had zij zich omringd, en in hun midden was zij voor een ieder ongrijpbaar . Want tegen iets wezenlijks kan men strijden ; bet onwezenlijke is de vreeselijke macht waarop alle menscheljke hulpe afstuit . Hij had wel, evenals Macbeth tegen den geest van Banquo, mogen roepen : ,niaar vertoon u toch in een werkelijke gedaante : kom als een monster, een verschrikkelijk gedrocht en ik zal u bevechten- maar kom niet als een schim, als een spook vol verschrikking, want tegen spoken en schimmen is geen wapen bestand ." Met haar spoken en schimmen om zich been, had zij zich schuil gehouden voor zijn oogen ; dit waren niet zoo zeer haar dooden want zij l e e f d e n ; bet waren de schimmen, de schaduwen , de nevelen van haar eigen kranke ziel ; de nevelen die haar verhinderden de zon to zien , de schaduwen , die alles slechts somber en zwart deden schijnen, de schimmen die zij voor werkelijkheid had gehouden om met bet onwerkelijke de werkelijkheid to dooden . Nu daar een stem kwam uit de werkelijkheid, een roep ten 1 e v e n, zag zij nu niet eensklaps die schimmen verstuiven, die nevelen optrekken, die schaduwen wijken voor den slag van bet licht! Rijs op, o zon! en beschijn met uw licht de duisterste schuilboeken, jaag nit die sombere krochten de ineengerolde nevelen met triomfantelijken glans ! Rijs aan den
374
GENEZING.
h e m el, o Zon ! en toon dat daar op aarde niets is, dat niet wijkt voor uw glorie . Want, Licht, gij brengt genezing! Die in bet duistere w i l 1 e n wonen, zijn hopelooze kranken, zijn zielen der duisternis . Want smart zonder loutering, want tranen zonder hoop, want vruchteloos en zieldoodend leed, dat is de groote vijand van den mensch ! Is er lets ergers dan to lijden zonder hoop? Aan alle smart komt een einde, wanneer de ziel door haar gelouterd wordt, en de tranen van rouw worden kostbare parelen aan de onvergankelijke kroon . De angel der smart wordt stil voor den balsem der hoop : z ij is bet die de ziel heft boven bet Teed, hoog boven de duisternis ! Gij brengt genezing, Licht! Zooals de zon afscheidt en uittrekt en heelt, vruchtbaarheid geeft en Leven, zoo ook gij, Zon van Waarheid, onvergankelijk Licht, dat heenstraalt ver over de graven, dat ver over de donkere levensgolven, heenzendt de ontzachelijke baan van uw schijn, gelijk de hoogstaande vuurbaak aan sombere en gevaarlijke kusten . Ha! - het is goed varen in hot licht! - maar wakkere bootsman, denk aan de rotsen o n d e r de zee, want die ziet niemand en tegen bet onzichtbare, is kwaad vechten . Machtig valt over de zee de wijde vuurbaan ! Daarheen ! daarheen! . . . . waar bet licht is, daar is de veilige haven! . . . . . . . . Zoo wilde zij dan haar levensscheepje sturen in bet licht, maar daartoe moest zij aangrijpen hooger kracht? Was bet daarom dat haar tijdelijk alle zichtbare steun ward ontzegd, opdat zij komen zou tot bet Onzichtbare, bet +'enige dat met zijn geheimzinnige macht den mensch in waarheid nabij is en bezielt, bet Onzichtbare, dat zich openbaart in Kracht. Sedert zij de stemmen in zich had vernomen die van levee spraken op bet kerkhof, sinds was haar oor geopend voor geestelijke vermaning . Willens was zij doof geweest en blind, en geen hooger Kracht grijpt in den vrijen wil des menschen
GENEZING.
37 .5
in, die hem verbeft tot een aansprakelijk wezen . Sinds zij then wil keerde tot het licht, sinds inaakte zij onbewust zichzelve geschikt voor geestelijke inwerking . Van waar kwamen haar nu al die gedachten , wie gaf dat wonderhelle inzicht in de dingen , want langzaam was deze ziel geschikt gemaakt, de hodem vruchtbaar voor hot zaad, dat rinds jaren sliep in nacht en duisternis en wachtte op den morgen . Gelijk in de graven en onder ruinen gevonden wordt bet zaad, dat schijnbaar dood, sinds ceuwen sluimert in bet stof en aan bet licht gebracht tot wasdom komt, zoo had ook in haar ziel, sinds lange jaren, bet zaad verstikt gelegen, begraven onder dorre doodsbeenderen, terwij'.L toch i n bet zaad bet leven was aanwezig, en wachtte op den dap , om vrucht to dragon . Zij voelde bet ontkiemen en worden tot een plant, en dit nieuwe leven dreef haar tot onderzoek, tot inkeer, tot zelferkenning en zelfverachting . Ja, van de hoogte der zelfvergoding in smart, stortte zij neer in de diepte der zelfveractting . Hoe was bet mogelijk dat de aarde zulk een ziekelijk, nutteloos wezen duldde en droeg? Hoe meer zij zich verdiepte in wat bet ]even bood en inhield, hoe grooter de afkeer voor zichzelve werd . Welke gronden ter ontginning, wat onmetelijke velden van onderzoek! Zij duizelde van al de kennis die daar lag opgestapeld voor den zoekende ; zij wachtte op een ordenende hand om die wijsheid voor haar toegankelijk to waken . En als zij haar geest had verlicht, haar ziel ontvankelijk gemaakt, als zij gewikt had en gewogen, dan moest zij bet leven in met haar man om n a a s t hem wel to doen . Haar man ? Voor bet oerst sinds zij hem huwde, verkreeg dit woord een andere beteekenis . Het was alsof zij eensklaps de verantwoording voelde die zij op zich had genomen, door haar ]even to verbinden aan bet zijne . Niets was zij voor hem geweest als een treurende, altijd wegvliedende schim . Van zijn rijk en weldoend leven was zij de schaduw, de keten mogelijk, die zijn ziel weerhield van op to vleugelen . In wijs-
376
GENEZING .
begeerte had hij zijn troost gezocht, in werkend weldoen zijn heling, maar altijd toch moest hij wederkeeren tot haar duisternis, en dagelijks de keten voelen die zij achter zich aansleepte . Hoe meer zij haar leven vergeleek met bet zijne, hoe dieper zij wegzonk in zelfverachting . Maar nit die zelfverachting rees gelouterd bet geestelijk wezen , bet bewustzijn wat de geestelijke mensch moet zijn to midden der verschijning aller dingen . Klein was zij geweest en krank, bekrompen en armzalig, en toch wist zij dat haar ziel was geschapen voor een eeuwigheid, tot streven en tot opklimnien, tot eindelijk bereiken aller waarheid . Haar geloof was ouvruclithaar geweest, bet had haar niet opgevoerd tot bet onvergankelijke, bet had haar neergehouden op de graven . Geen blijde, geen verheffende gerneensehap met de dooden, maar een trekken nit hun sfeer van loutering of van licht, omlaag tot de diepte van haar lijden . Haar onvruchtbare smart was mogelijk ook voor hen de band geweest om bet opvleugelen van bun post to binden ann doze aarde. Zeven binge jaren had zij gewogen op hun zielen, zwaar hangend op hun liefde ; bet moest nu licht worden ook voor hen . Want voor bet eerst zag zij bet verband der dingen, als reel daar boven haar leven een nienwe dageraad . In dit licht zag zij zichzelve, zag haar man, voelend hem in zichzelve Du hij was afwezig, dieper dare in dichtste tegenwoordigheid . Maar nog wilden oude droomen haar vangen . Behoorde haar eerste liefde met aan den doode, zou zijn schim haar rust laten wanneer zij stal van zijn herinnering? En dan him kind? - was dit niet bet zinnebeeld, bet teeken haar gezet over dood en graven, dat nooit haar innigst zijn een ander kon behooren? . . . . Maar bet licht rees hooger, drijvend voor zich uit de nevelen van den nacht . Zoo daar liefde was, luid roepend om liefde, zoo was bet leugen bij het doode to verwjjlen, anders dan in geheiligd den ken . Zoo daar verlangen was, was dit bet
GENEZING .
377
teeken van bet to lang verdaagd ontwaken, van bet eindelijk aanschouwen van bet licht der waarheid . Het was nacht geweest, nu kwam de dag ; noodwendig steeg de zon langs haar gestelde banen .
IV Van nu aan begon zij zich ongelukkig to gevoelen om werkelijk ongeluk . Zij begon haar man to missen dagelijks meer, zij begon naar hem to verlangen immer sterker, en bet berouw, om wat zij hem had aangedaan, liet haar geen rust . Maar hoe hem dit to zeggen? . . . . Hij sprak niet van zijn thuiskomst . Angstig vroeg zij zich af, of zij mogelijk in hem de liefde had gedood, nu de hare ging ontwaken . Bij die gedachte voelde zij diep in zich, een zoo hevig vlijmende smart, als had bet denkbeeld alleen haar reeds een bloedende wonde toegebracht . Als plotselinge wanhoop kon over haar been slaan de gedachte, dat zij van nu aan op nieuw moest lijden en derven om der liefde wil . Het was alsof hij immer grooter afstand wilde stellen tusschen hem en haar . Hielden die wetenschappelijke vragen zijn ziel meer bezig, dan de wetenschap of zijn vrouw hem lief had? Moest hij zoo diep doordringen in de kunst van genezen en bet liefste doen verbloeden in eenzaamheid . Zijn brieven waren haar troost en dagelijks verlangen, en toch stelden zij haar bitter to lour . Een andere toon kwam in haar schrijven, een angstig vragen, een kinderlijk verlegen uithooren wanneer hij komen zou . Maar beschermend teeder, bijna vaderlijk welwillend was zijn antwoord . Nu begon zij ongeduldig to worden, ja bijna toornig . Hoe? voor bet eerst sinds zij haar leven bond aan bet zijne, verlangde zij in angstige smart, en hij, die haar gewonnen had, sprak van geen lijden noch verlangen . Verwijtend begon zij hem toe II. 23
378
GENEZING.
to spreken, humeurig als een kind dat zijn zin niet krijgt . Hoe lang dacht hij nu Dog weg to blijven? Zij had genoeg van de eenzaamheid, zij verveelde zich, zij had ziju bijzijn noodig . Vergat hij dan dat zij ook zijn patient was? Maar altijd met diezelfde ontwijkende vriendelijkheid word de datum van zijn komen uitgesteld . Dit was de weg dus niet hem tot haar to doen wederkeeren . Zoolang had zij zich met haar ziekelijkheid getooid, dat zij zich bijna schaamde voor een waar, gezond gevoel . En bet was haar nog altijd als deed zij daarmee to kort aan onuitwischbare herinneringen . Maar Dr. Bernard gevoelde met blijde trilling dat zijn vrouw begon to zegevieren over bet verleden . Juist haar toornig ongeduld was bet, dat hem verblijdde, want dit sprak hem van nieuw leven, al miste zij den waren weg . Maar voor hij tot haar wederkeerde, wilde hij dat haar oogen voor good waren geopend voor bet licht, opdat zij nimmer meer kon keeren tot vorige duisternis . Zij moest zich hare liefde b e w u s t worden ; zij moest zoo ver komen van hem die liefde to bekennen opdat zij nooit meer zich voor hem kon verschuilen achter valsche schaamte of ingebeelde smart . Zij moest zoo vooruitgaan in gezondheid en nieuw leven, van voor goed en vrijwillig afstand to doen van bet doode, bet leven to kiezen met bewuste keuze en zoo doende vrij to worden van de obsessie van hot verleden . Zelve moest zij haar schimmen verdrijven, haar spoken verslaan om uit den ]an-, en nacht van lijden, gelouterd nit to treden als een herboren wezen, gelijk een bruid, met licht en feestelijk kleed omhangen, getooid met bloemen van een nieuwen zomer, nadat de bloesems waren afgevallen eener lang beweende lente . Eindelijk had zij dan bet woord gesproken : „Kom, o kom, ik lijd, ik smacht!" Kom in mijn armen, kom aan mijn hart o man van mijn hart en mijn keuze en laat ons nu in waarheid van ons leven maken een nieuw leven, indien je mij nog aan wilt nemen in oude liefde - want - ziet -
379
GENEZING .
ik was blind - nu zijn mij de oogen geopend, ik was krank - nu ben ik genezen! Laat bet verleden verleden zijn ! 0 vergeef als je kunt ; vergeet wie ik was - ook ik heb leeren vergeten . 1k weet wie ik ben, weet wie het is dien ik in waarheid liefheb. Altijd heb ik geweten dat wij bij elkaar behoorden, maar ik dacht dat bet to laat was doch niet to laat o neen ! - want alles wat was, was noodig om tot genezing to geraken . Genezing! je hebt mij die aangebracht. Van nu aan leg ik dankbaar mijn levee in je handeu . Genezen, herboren ! o, herademing ! Af to leggen bet zware, donkere kleed der krankheid en zich to baeen in bet Licht! Het nieuwe leven met kracht to voelen stroomen door de aderen, den nieuwen zomer in to gaan, rijker dan de lente . Eon to zijn met hem dien zij lief had, to begrijpen bet verheven symbool der twee-eenheid . Te voelen zichzelve voltooid in den ander, to verstaan de bedoeling van het leven! - Samen to werken, samen to streven, bouwstoffen to verzamelen in dit aardsche ; een veilig huis to bouwen boven bet vergankelijke, to verwachten in zekerheid bet onvergankelijke . Eigen ontwikkeling ten dienste van anderen, op to gaan in bet rijke, bet schoone, bet verhevene ; naar bet onzienlijke op to stijgen als Tangs sporten van licht . Zoo licht nu bet leven , zoo ruim en zoo vrij ! - met verruimend weten, met vrijen blik, tegen to zien bet einde, als bet begin van bet nieuwe. Zichzelven louterend in elkander, samen op to gaan den immer stijgenden we-, voerend naar de glansomstraalde hoogte waar onze toekomst ligt . 0 zaligheid 1
23*
.53
Z U S J E ." DOOR
F
E
N
N A_
De donkere regenlucht blikt treurig in de leege kamers , die to wachten schijnen op de oude vroolijkbeid, de verdwenen weelde van meubels en gordijnen . Zoo pas is bet laatste stuk uit den salon uitgedragen om verzonden to worden naar de nieuwe woonplaats van mevrouw du Tour, die de acht jaren van haar huwelijk in bet kleine stadje D. beeft doorgebracht, maar Du met heel haar onrustige natuur naar de afwisseling en bedrijvigheid van een groote stad verlangt . Een treurig ongeluk in de machinefabriek waarvan du Tour eigenaar was, heeft een einde gemaakt aan zijn leven en bet mooie vrouwtje tot een interessant weeuwtje gemaakt . . . . In een van de kleinere vertrekken op de eerste verdieping zit zij met haar zoontje en haar zuster, die Brie jaar bij hun heeft ingewoond, zwijgend aan bet venster . Zij is in diepen rouw, die baar pikante schoonbeid voordeelig doet uitkomen . Een contrast met haar is de zuster, die in een leunstoeltje bij bet vuur zit . Is mevrouw du Tour klein, ietwat gezet, levendig en een schitterend mooie brunette, Jeanne is lang, slank en blond, met rustige bewegingen en een gezicht dat zich alleen onderscheidt door een innemende zachtbeid . Net is de laatste avond then zij samen zullen doorbrengen, want Jeanne blijft in D ., waar zij in eigen onderhoud voorziet door privaatlessen . Peinzend zien Jeannes oogen die dof staan van onvergoten
zusa.n."
381
tranen, in het vuur van den haard, of blijven soms rusten op den kleinen Marcel, die aan haar voeten is gekropen en lusteloos soldaatjes opzet . Beide vrouwen zijn diep in gedachten . . . . ,,Maatje, ik wil naar bed!" klinkt opeens de heldere stem van het kind, die door de peinsstemming van beiden heensnijdt en haar pijnlijk treft . ,,Ma(, tante je naar bed brengen, Marcel?" vraagt Jeanne en staat haastig op, alsof ze bang is dat haar zuster haar voor zal zijn . ,,Goed, Jeanne," antwoordt deze voor bet kind . Jeanne grijpt bet kleine warme handje en het ventje gaat gewillig mee, to slaaprig om to praten . In de slaapkamer is geen licht op, en een ruling bekruipt bet jonge meisje, nu zij er plotseling aan denkt welk een tooneel er in die kamer is afgespeeld . Daar heeft men haar zwager binnengedragen, stijf en bebloed, na zijn val tusschen de machines, die hem, den meester, hebben verpletterd . . . . Maar bet was haar toen zoo vreemd . . . . Zij heeft er bijgestaan als toeschouwer van een vreeslijk drama, dat haar eigenlijk niet aanging . Tot nu toe kan zij dat gevoel niet overwinnen, dat het eigenlijk een drama is uit een boek, of een, waar vreemden in meespeelden . . . . Het is als een floers over haar oogen, over haar ziel, dat zij niet kan verscheuren en dat haar bijna doet stikken . Geen gedachte die helder tot bewustzijn komt in haar dof hoofd . Haar hart voelt niets dan een vreemde, vage angst, en een zwaar moe gevoel heeft ze, als droeg ze een onmenschelijken last met zich mee . Daarstraks, bij het vuur, heeft zij een ding helder gevoeld en dat was, dat Marcel, de kleine, lieve Marcel morgen voor goed van haar zal weg gaan . Toen is er een smart in haar ziel wakker geworden en heeft zij den onweerstaanbaren drang gevoeld, het kind nog eens voor zich alleen to hebben en to liefkoozen voor jaren . . . .
382
„ZUSJE."
Zij kleedt bet kleine lichaampje uit, en telkens zoekt haar droeve mond zijn slaaprige oogjes, zijn zacht, blond haar, zijn warm vel over de ronde, mollige leden . ,,Lieveling, zul je tante nooit vergeten?" klinkt haar stem als een klaagzang, „liefste, liefste Marcel, zul je altijd van tante houden?" ,,Ja, tante," knikt bet kind en slaat de armpjes om haar bals . Moe, maar vertronwend en liefdezoekend zinkt zijn krullekopje op haar schouder, tegen haar wang, waar langzaam haar tranen vallen . „Tante, ga ik morgen heel ver weg?" „Ja ; mijn schat, heel ver ." ,,Waarom gnat tante Diet mee?" ,,Dat kan Diet, Marcel, mijn liefste kind, dat kan Diet, praat nu maar Diet meer." Maar voor zij bet jongetje in bed legt, neemt zij bet nog eenmaal in haar armen ; en de smart om dit kind, dat zij verliezen gaat, is nu eenig en intens in haar ziel . 0, niemand die ook weet hoe lief zij bet heeft, haar Marcel, het kind van hem, die nu dood ligt, voor haar onbegrijpelijk dood ligt . . . . Snikkend drukt zij bet warme lichaampje tegen zich aan en een moederlijk gevoel, een moedersmart trilt er in haar hart, als om een eigen kind . Marcel, zenuwachtig, begint ook to schreien . . . . „Tante, ik wil niet weg, ik wil Diet we n-!" klinkt zijn sternmetje in tranen . Zij dekt hem zorgvuldig toe, droogt zijn nat gezichtje, en overwint haar zwakheid . „Stil , stil nu, Marcel," sust ze . ,Kijk tante nog eens goed aan, en ga dan slapen ." Het kind slant de betraande oogen op . En plotseling schrikt zij . Dat treurig8 gezichtje met de kwijnendblauwe oogen half diclit, dat droevige mooigevormde mondje . . . . dat is het gezicht van zijn vader! Snel keert zij zich om en wil Diet meer zien . . . .
„ztrsJE."
383
Den volgenden morgen hoort Jeanne al onder bet kleeden de klankrijke maar driftige stem van haar zuster bevelen geven . Die stem schokt in haar hersens en hamert fel tegen dat dikke floers van haar ziel zonder bet nog to scheuren . . . Zij loopt naar beneden en helpt met bet onthijt . De kleine Marcel is al op en staat to eten, voorzichtig, bang om zijn mooien rooden das vuil to maken met de kruimels . ,,Hoe is 't, Betty? Is er iets niet in orde?" ,,Och, die menschen!" klaagt mevrouw du Tour, nervous, ,,hoe leven ze met je goed! bet is afschuwelijk! Ik hoop dat je over de and ere meubels een oogje zult houden, Jeanne ." ,,Ik zal er voor zorgen ." Zij zwijgen verder . Men hoort na een poos de vigilante voorrijden . Op de trap stommelen de meiden en de sjouwerlui met koffers en ander goed . ,,Het is tijd Marcel, zet je hoed op . Goof mijn tascbje eens aan, Jeanne ." Na een langwijlige, en toch zenuwachtige verwarde uitlegging aan de meiden over bet verzenden van her resteerende goed, stapt Betty eindelijk in . Jeanne zit al, met Marcel op schoot . Het rijtuig komt in beweging . ,,Arm oud huis !" mompelt de jonge weduwe, en de tranen springen haar in de oogen als ze voor bet laatst nog ziju gevel ziet schitteren in de lentezon . Maar zij houdt zich flink . Tegenover Jeanne zou zij zich onmogelijk kunnen uiten . Hot is altijd zoo koel tusschen haar geweest, en vreemd genoeg, is bet of zij nog vender van elkaar of staan na den dood van hem , then zij beiden toch op haar eigen wijze, hebben liefgehad . Het is een heerlijke Aprildag ; de zon schijnt hoop-hlij en bijna warm door de veelbelovende boomtakken, op de nog van regen glimmende keien . Het station ligt dicht bij . Jeanne brengt Betty en Marcel in de wachtkamer, waar een talrijk publiek van belangstellende kennissen van bet jonge weeuwtje afscheid komt neinen . Zelve
384
„zUSJE."
zorg t zij voor bet goed en de kaartjes , dan , als bet tijd wordt, gaan alien gezamenlijk op bet perron en zoekt men een damescoupe nit . Betty stapt in en steekt de armen nit naar Marcel, die, beteuterd en verlegen tusschen al die dames en heeren in staat . ,,Geef tante nog een zoentje, Marcel ." Hij drukt zich plotseling angstig tegen Jeanne aan . ,,Waarom, waarom ga ik weg?" - snikt hij bevend en in zijn droefheid is bet kind haar zoo lief, dat Jeanne hem op bet schreiende mondje kust. ,,Dag mijn liefste!" fluistert ze zacht . . . . Er wordt gefloten, zij hoort menschenstemmen verward roezig om haar been, en rumoer van handwagens . . . . Dan ziet zij dat de wielen van de wagons in beweging kornen, en voor bet portier van eee damescoupe een klein behuild gezichje dat opeens met open mond en stroomende oogjes begint to huilen , zoo als alleen kicine kinderen kunnen doen ! De trein glijdt verder en verder weg in een verschiet van heerlijk luchtblauw en zonnegoud, op glimmende rails fangs boo-e, blij in de lucht rijzende seinpalen, bet stadje nit, dat zich rustig to koesteren legt in de warme Aprilzon . Jeanne keert zich om en loopt . naar huffs . Het is haar of zij iets van haar wegtrekken, dat zij wel met alle kracht zou willen terughouden . . . . 0 het duet zoo'n pijn, dat zij er als een kind om zou willen huilen . . . . ! Het is bet floers, dot langzaam scheurt, dat langzaam scheurt . . . . 0, ken zij bet nu weer om (lie arme ziel beentrekken en de wend niet zien, die daar bloeden gnat in felle smart . Een onzinnige angst bevangt hair opeens voor zij voelen pat . . . . En alles gnat zij nag eens doorleven . Drie jeer geleden is zij bij Betty in huis gekomen, die al vroeg een goed huwelijk bad gedaan met den jongen fabrikant do Tour. Ilij had zijn mooi vrouwtje dadeliik een
„ZUSJE ."
385
weelderige omgeving kunnen bezorgen en een kring van kennissen, waar zij den toon aangaf. Jeanne was niet mooi, maar leerde vlug en bleef op de normaalschool, waar zij voor hare actes studeerde. Toen zij drie en twintig jaar was, sloeg haar zwager haar voor bij hen in D . to komen . Zij nam bet aanbod aan en kreeg in bet kleine stadje genoeg privaatlessen om onafhankelijk to leven . Toch bleef zij bij haar zuster in huis . Als haar zusje mooi, opvallend aardig of geestig was geweest, in een woord als zij in den smaak was gevallen, zou Betty haar zeker niet gehouden hebben . Het mooie vrouwtje was op bet punt van bewondering en gevierd-zijn bijna kinderachtig jaloersch op ieder ander . Het was haar als bet ware een levensbehoefte zich bet middelpunt to weten , de schoonheid, die onbetwistbaar was, de geestige, ontwikkelde vrouw, in wier schaduw niemand staaii kon . . . . Haar ijdelheid maakte echter, dat elke kleine koelheid of verwaarloozing to haren opzichte, nadeelig werkte op haar humeur, dat zich dan op de huisgenooten wreekte . Van Jeanne had zij echter geen concurrentie to vreezen . Zij hield zich bescheiden op den achtergrond , werd zelden door de heeren opgemerkt , had een gelijkmatig humeur en was in allerlei kleinigheid van bet buishouden van onberekenbaar nut . De eenige groote ergernis was de hartelijkheid waarmee haar man bet „zusje" (zooals hij haar altijd noeinde) in bescherming nam tegen haar wel eons onredelijke uitvallen . Er was een mysterieuze onbegrijpelijke teederheid, vooral in den laatsten tijd, in zijn blik geweest, als hij Jeanne nazag, een blik die zijn vrouw eens had opgevangen en die haar hinderde, al was haar liefde ook zoo koel dat zij nooit waarlijk jaloersch had kunnen warden . 0, de eerste dag vatA haar aankomst, hoe goed kan Jeanne zich dien nog herinneren But was toen joistt zoo'n mooie lentedag als vandaag . Fred
386
,ZUSJE ."
had haar van het station afgehaald en met Marcel, die toen flog zoo klein was, tusschen haar en haar zwager in, waren zij naar huis gewandeld . Onderweg had zij telkens een beetje nieuwsgierig naar Fred opgekeken, en dan was het wel eens gebeurd dat hij toevallig ook haar kant opkeek en dan had zij verlegen geglimlacht . . . . Beiden waren even nieuwsgierig geweest kennis met elkaar to maken ; en toen Betty 's middags in een ruischendzijden japon en een bloemenhoedje op, uit was gegaan om visites of to leggen, had Fred gevraagd of ,zusie" meeging naar de fabriek, dan konden ze nog eens samen praten . Ze herinnert zich no-, zoo goed met welk een heerlijk gelukkig vacantie-gevoel zij met hern naar buiten wandelde, langs de bebloemde weilanden en de groenomwaasde boomers aan den slootkant naar de fabriek toe, die een eindje buiten de stad ligt. En zij, anders zoo weinig spraakzaan tegen vreemden, zij had zoo vroolijk en natuurlijk gebabbeld dat hij ook ongedwongen antwoordde . Hij vertelde onderweg dat Betty nooit meeging, omdat zij bet vervelend vond en bang was haar rokkeu to bederven bij die ,smerige" machines . Jeanne had toes opgekeken en op zijn mooi mannelgk gezicht een somberen trek zien glijden, even maar . En Du , nu zij dear loopt, alleen na drie jaren op dien zelfden we-, nu begrijpt zij opeens, dat wat zij toen voor hem voelde, dadelijk, in een vreemde opwelling van sympathie, even ondoorgrondelijk als de lenteraadselen om haar been, niets anders was dan de groote eenige liefde, zooals alleen een reine vrouw met een diepe ziel die voelen kan . Van dien dag of was het als afgesproken dat Jeanne hem na de koffie naar de fabriek bracht, waar ze soms een tijdje bleef, als er nieuwe machinerieen in maak waren of Fred haar een interessant stuk werk to toonen had . Zij stelde belang in alles, en bad een vlug begrip, zoodat Fred er
,,ZTISJE ."
387
pleizier in bad haar alles zoo duidelijk mogelijk uit to leggen . Hij hield van zijn vak en sprak er graag over, maar noch bij zijn vrouw, noch bij zijn talrijke kennissen vond hij colt eenige helangstelling. Betty had zelfs niet eens den tact geduldig to luisteren . Naast zijn vak was de litteratuur Fred's grootste hartstocht ; al zijn vrijen tijd besteedde hij daaraan . De moderne litteratuur had zijn voile sympathie en daar Jeanne zich volkomen thuis voelde in de moderne kunstwerken , word elk gesprek daarover tusschen hen een bron van genot . Tijd en gelegenheid hadden zij daarvoor genoeg, want Betty ping bijna elken avond uit, als zij niet zelve gasten had . - Fred ging de eerste jaren van zijn huwlijk altijd mee en genoot dan van de triomfen die zijn mooie vrouw vierde, maar dat rustelooze genotzoeken, die jacht naar bevrediging van eigen ijdelheid verinoeiden hem en kwetsten in zijn hart zijn niannelijke waardigheid . De hartstochtelijke liefde voor zijn mooi, geestig vrouwtje verkoelde bij den dag . Betty liet zich aanbidden , dat was haar eon genot, neen een behoefte, maar zelve veel -even kon zij niet. Fred dacht we] eens dat zij , ondanks haar driftig temperamerit, in haar ziel koud was, fataal, onverwarmbaar koud . In den eersten tijd sprak Fred nooit met Jeanne over Betty, maar langzamerha .nd gaf hij haar lets van zijn vertrouwen . 0, de rustige avondnurtjes , als ze samen haar buiten liepen in den koelen nacht en liunne zielen elkaar zochten in dat teedere vertrouwelijke uitstorten voor elkaar, dat misschien een zoeter genot no( , is dan liefde's warmste lief koozingen . Zonder zich over zijn vrouw to heklagen, maar met berusting sprak hij over bull versehil in aanleg en karakter . Nooit hoorde Jeanne hem scherp oordeelen over Betty's egoisme, haar zucht naar amusementen en vleierij , haar buitensporige uitgaven . Zelf was hij in zijn jeugd, door onverstandige ouders verwend, vroolijk en lichtzinnig geweest en had van het jonge wilde leven genoten . . . . Pas op mannelijken lieftijd
388
„ZUSJE ."
was bet ernstige in zijn ziel tot rijpheid gekomen tegelijk met een groote zachtheid in zijn oordeel over de zonden van anderen . 0, elk deel van zijn beminnelijke natuur glinstert nu op in Jeannes herdenken ; elk zijner woorden, die tot haar verwondering alien in haar geheugen liggen als juweelen in hun foedraal, alles van hem is in haar hart bewaard gebleven en leeft nu op met een zacht, eigen licht . En telkens ziet ze zijn gezicht nu voor zich : hetzelfde gezicht, maar mannelijker, van den kleinen Marcel, bedroefd in zijn bedje! Die treurige zachtblauwe oogen met de grieksche halfdichte oogleden, den fijnen, rechten neus met de fiere neusvleugels, en den mooien sensitieven mood . . . . Twee jaren leefde zij naast here zonder to weten hoe lief zij hem had, tot een toeval . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Het was een avond dien zij nooit vergeten zal . Op de fabriek waren eenige ontevreden werklui geweest die een hooger loon geeischt hadden . Fred had geweigerd onidat hij die eischen onredelijk vond . Toen hadden zij ook de andere arbeiders opgehitst, en op een dag dat Fred alleen naar de fabriek ging, werd hij door eenige jongens in opgewonden stemming opgewacht, aangevallen en verwond . Hij kwam thuis , met de eene hand in eon zakdoek, bet gezicht vertrokken van pijn . Zoo vond hem Jeanne, want Betty was uit . Verschrikt hielp zij hem verbinden : ook aan zijn hoofd bloedde een kleine wond, ofschoon zij beefde van bijna ziekelijken angst, hield zij zich goed om hem . . . . Toen Betty kwarn, informeerde zij met eenige belangstelling naar bet werkvolk, de reden van zijn verwonding en wat de dokter ervan gezegd had . Zij kreeg een geruststellend antwoord en besloot dus bet soireetje waarvan zij de invitatie voor dien avond al had aangenomen, niet of to schrijven . Zij ging en liet Fred en Jeanne alleen in de huiskamer,
ZUSJE ."
389
die er met de vriendelijke meubels en in het omfloerste lamplicht, rustig en tot intimiteit lokkend uitzag. Fred voelde zich wat koortsig worden en ging op de kanapee liggen , stil en bijna met een gevoel van geluk toeziende hoe Jeanne met haar rustige bewegingen voor de thee zorgde, Marcel met zijn avondeten hielp, vriendelijk naar zijn gebabbel luisterrde en hem toen naar bed bracht. Toen zij weer bin nen kwam, bleef zij een oogenblik bij hem staan en greep zijn hand. Plotseling, in haar zenuwachtigen toestand, leek haar zijn arin gezicht nog bleeker en met flog somberder uitdrukking dan anders . . . . Haastig knielde zij bij hem neer en streelde zijn koortsachtig brandende vingers, in een onweerstaanbare opwelling van medelijden en innige behoefte troost to geven . . . . ,,0, dat Betty nu toch is uitgegaan, Fred! hoe is 't mogelijk?" riep zij met verstikte stem, ,heeft ze dan geen hart . . . . o, ik zou mijn man . . . ." Plotseling zweeg ze, want hun blikken hadden elkaar ontmoet en konden niet scheiden . . . . En in then blik lag alles van haar wijdingsvolle vrouweziel, lag alles van zijn mannelijken eerbied en innige liefde . Toen zij eindelijk haar oogen neersloeg, was het of haar hart zou breken van to groote, to heft igaangrijpende emotie . Zij trachtte op to staan , maar haar lichaam was als verstijfd ; zij wilde spreken , maar heur trillende lippen bleven stow . Eindelijk voelde zij zijn hand die haar voorzichtig over de Karen streelde , en hoorde zij ziju stern die zachtjes haar naam riep, zoo zacht en welluidend als zij hem nooit gehoord had . Het was of zijn warme hand haar ziel aanraakte en streelde . . . . en zij huiverde. Toen zij weer opkeek, had hij zijn hoofd van haar afgekeerd en deed of hij sliep . 0, als zij denkt aan de heiligheid van dat uur, dat haar toen een eeuwigheid van geluk toescheen en in haar herinnering inkrimpt tot een tijdstipje van mooie emotie. Nooit
390
„ZUSJE ."
zal zij vergeten de heilige gedachten die toen in haar ziel zijn opgerezen als psalmen rijzen in hooge kathedralen . . . . Hoe zij , starend naar dat dierbaar boofd dat daar naast haar lag, zoo bleek, zoo weinig gelukkig, haar heele ziel, haar gansche wezen aan hem gaf in innige wijding . . . . 0, niets, niets zou haar to veel geweest zijn, zoo hij bet haar had gevraag d ! Maar hij vroeg niets ; hij zou nooit iets vragen . Zij was en bleef voor hem bet ,zusje . . . ." 0, de bitterheid die zij dikwijls voelde, omdat zij jong was en ook haar droomen had gedroornd van geluk, een heel aardsch geluk, van met een geliefden man to mogen ]even, alles voor hem to mogen zijn en kinderen to hebben van hun liefde . Zij zou geen natuurlijke vrouw moeten zijn om niet dikwijls met oproerige smart bet aan to zien hoe Betty hem verwaarloosde en toch rechten op hem had ; om met vaak met wanhoop den kleinen Marcel in de armen to sluiten , die zoo geheel zijn kind was, maar ook bet kind van een andere ! Het eenige en groote geluk dat zij hadden, was de stille intimiteit hunner zielen, die zij in enkele heilige momenten voor elkaar openlegden . Maar heel zelden . Fred zocht zelfs die oogenblikken to vermijden, en in zijn verhouding tot haar zoo broederlijk mogelijk to zijn . Hij betreurde bet zoo, dat jonge leven aan bet zijne to zien hechten, dat niets meer geven kon dat tot haar geluk kon leiden . Hij wilde zoo graag dat zij dat begreep en trachten zou haar ziel van hem los to maken . Als een vader sprak hij op een avond, kort voor zijn dood, met haar over haar liefde, en dat zij beter deed om van hem weg to gaan . Zij had naar zijn zacht vermnan tot bet einde toe geluisterd, maar glimlachend bet hoofd geschud . ,,Arm zusje," fluisterde hij, teen zij hem aanzag met oogen waar heel haar ziel in opblonk .
„ZUSJE."
391
jaag mij niet weg, Fred! Doe mij dat niet aan," smeekte zij , „begrijp je dan niet dat ik 't zou besterven, ver van jou?" ,,Sterven . . . .!" Hij glimlachte bij dat woord . ,,Jonge menschen denken zoo licht dat smart doet sterven
En nu . . . . Jeanne blijft stilstaan en voor bet eerst komt zij tot bewustzijn waar zij loopt . Onwillekeurig hebben haar voeten haar gedragen waar heur hart naar trok : naar zijn graf. Daar, bij zijn zerk, knielt zij neer met gevouwen handen, en leest zacht zijn naam „Frederic Henri Baptiste du Tour ." En nu . . . . ,,Jaag mij niet weg, ik zou 't besterven . . . ." klinkt bet in haar hersens na . Maar zij leeft . Zij haalt adem . Haar hart klopt . Haar oogen zien de lente, de jonge lente om haar been , die diepblauwe lucht, die frischgroene boomen . Haar ooren hooren bet verliefd gekwinkeleer van vogeltjes in de takken, bet verward geruisch van jong, ontwakend leven . En morgen zal zij ook adembalen en zien en hooren , en zoo alle dagen die flog voor haar zijn weggelegd . En zij zal niet sterven Het liefste is haar afgenomen, zij staat alleen, met een leeg hart, ver, oneindig ver van hem af, die haar leven vulde . . . . En zij zal niet sterven ! Niets dan die koude steen met zijn naam is er van hem over, van zijn mooi lichaam, van zijn zielsinnigen blik, van zijn lieven, teederen glimlach . Niets ! ! maar dat kan immers niet . Zoo iets kan toch niet zijn, bet is to onnatuurlijk, bet is gedroomd, verbeelding, maar Been waarbeid toch . . . .!
392
,,ZUSJE ."
En toch is bet waar . Toch voelt zij hoe dat floers haar bij flarden van de ziel wordt gerukt en hoe de waarheid in zijn naakte wreedheid zichtbaar wordt . Haar oogen leeren eindelijk zien, haar hart leert eindelijk de smart aa.nnemen . . . . 0, bet onbevattelijke, het ondenkbare wordt begrepen! 0, bet e6nig onmisbare wordt gemist ! Zij valt neer en voor bet eerst na zijn dood voelt zij . . . . zijn dood .
HET BATA VIAASCH MUSEUM . DOOR S.
KALFF_
Aan den zoom van bet reusachtige Koningsplein to Batavia - reusachtig, omdat geheel Utrecht er zou kunnen staan - rijzen de witte kolonnaden op van bet museum van 't Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, de oudste instelling der europeesche wetenschap in Azie . Daarvoor houdt de bronzen olifant de wacht, dien Siams koning der vereeniging schonk, en schijnt to herinneren aan dien Ganesa-god der wijsheid, welke door de Hindoe-Javanen met een olifantskop werd afgeheeld . Passend symbool misschien ; want vele Ganesa's zitten daar in de beeldenzaal op hunne voetstukken, en veel wijsheid der menschen is bevat in de honderde boekdeelen, welke zich in de bibliotheek van bet genootschap bevinden . Op Zondagen, wanneer er een adem van sabbathsrust zweeft over dit wijde veld, 't welk bet parijsche Champ de Mars in grootte overtreft, wanneer droomerig de waringins hunne machtige bladerentrossen laten of hangen over 't Bras en spelende schaduwen werpen over de breede heirwegen, die dit geweldige groene trapezium omsluiten, dan kan 't wel eens druk toegaan in 't spacieuse gebouw . Dan voldoet bet aan zijne bestemming : populair en aanschouwelijk onderwijs to geven in de indische land- en volkenkunde . Tal van bontgeschilderde inlandsche huurkarretjes, verlepte victoria's nit de iogementen of van den chineeschen wagenverhuurder, enkele particuliere rijtuigen houden stil voor de vooruitspringende II . 24
394
HET BATAVIAASCH MUSEUM.
voorgalerij en hunne passagiers verspreiden zich in de luchtige zalen, waar koelte en schaduw heerschen , waar in waarheid de schatten van het Oosten liggen opgetast, maar schatten van eene hoogere beteekenis dan enkel goud en zilver . Op zulk een Zondagmorgen ziet men er den weinig kerkschen europeaan, die zich liever bij deze indische ,rariteyten ende frayigheden" komt verpoozen dan de ijle schare aanvullen in een bataviasche kerk ; den europeeschen militair nit het kampement op Pasar Senin , wiens oog het eerst al 't vreemde wapentuig aan de muren zoekt ; zijn inlandschen wapenbroeder, gevolgd door eene als in chocolade geboetseerde s w e e th a art ; en de indische nonna nit de voorsteden , gestoken in hagelwitte kabaja en fantastisch beschilderde sarong, koketteerend met hare goudbelooverde muiltjes en 't geborduurde zakdoekje ; dan den vreemdeling nit een der logementen, den officier van eenig buitenlandsch oorlogschip ter reede, kinderen nit de omliggende huizen op 't Koningsplein met hunne baboes, John Chinaman ook, wiens kritische blik schijnt to willen zeggen : wanneer al de sieraden van de Goudkamer eens onder den hamer kwamen en mijn werden - welk een winst1 't Gegoede kampongvolk nit de uitgestrekte inlandsche buurten der hoofdstad laat zich mede niet onbetuigd . Met langzame bewegingen en slepende schreden komen ze aanstrijken, al de Kromo's en Sidin's en Saridjo's, 't gezicht in den gewonen wezenloozen welvoegelijkheidsplooi, en toch, zoo ze voor 't eerst bier zijn, niet bij machte de verbazing to verbergen waarmee die marmeren vestibule, die steenen gelederen van Hindoe-beelden hen vervullen . Ze zijn er met vrouw en kinderen, beiden in p a k e a n d e f t i g, geleend of eigen ; zij fluisteren elkaar in kampong-maleisch hunne opmerkingen toe . Terwijl, wanneer zoo'n inlandsch dochtertje en menig aardig bekje is er onder - met hare warmgetinte, als florentijnsch brons glanzende huid, met hare tjingelende sieraden aan de fijne polsen en enkels, met haar kleurig baadje
395
HET BATAVIAASCH MUSEUM .
en den frisschen melatikrans in den no- schralen haartuit zich spelend neervleit op de gekruiste beenen van een grimmigen steenen raksasa, 1 ) de tegenstelling boeit tusschen heden en verleden, tusschen de koude materie en bet bloeiende levers . Beauty lying in the lap of terror! Wanneer wij de trappers zijn opgegaan, wier blinkende witheid zoo luisterrijk afsteekt tegen bet indische evergreen en wij keeren ons dan even om tusschen de pijlers, welke bet grieksch fronton des gevels stutten, dan kan de blik vrij henen dwalen over bet schier onafzienbare Koningsplein, omlijst door zijne groene alleen . De ruimte is zoo groot dat, Tangs de vier zijden , de rijen villa's en de hen omringende erven als 't ware wegduiken in 't verschiet, zich versmallen tot een onbeteekenend kader om bet tafreel, inzonderheid dewijl verreweg de meesten dier woningen slechts een enkele verdieping hebben . Het plein zelf baadt in den laaien zonneschijn . En 't is zoo, bet Gesammteffekt valt Diet mee. Het is daarmede gelijk Busken Huet over de belichting van bet indische landschap zich uitsprak ,,De tropische zon is een onbeschaamde zon, die gedurende een to groot aantal uren van den to korten dag de voorwerpen veel to sterk verlicht om er bevallig of schilderachtig to kunnen uitzien ." Maar kom hier des avonds, wanneer bet zwijmend licht al deze lijnen en omtrekken verteedert ; kom vooral des nachts, wanneer hoog aan den hemel bet maanlicht, schooner en volley afstraalt dan van de bleeke noordsche Luna, zich uitgiet over deze dampende vlakte, over de breedgespreide waringinboomen en de als in 't lommer begraven woningen - o dan zweeft er wij ding over deze plaats . Dan is de in bet licht brallende deerne tot eene sluimerende schik(yodin geworden . Een goed deel van den indruk, then bet Bataviasche Museum 1)
Demon als tempelwachter .
24*
396
HET BATAVIAASCH MUSEUM .
op den toeschouwer maakt, kornt op rekening van de omlijsting door weelderige tropische plantenvormen , door een achtergrond van machtig groen waarin palm en waringin om den voorrang schijnen to dingen . De paimboom gelijkt eene behaagzieke sylphide, die zich wiegelt op den hoogen en ranken stain als een bloom op haar stengel, die hare lange groene twijgen doet wuiven in den wind als de veeren op den hoed eener schoone vrouw, die koketteert met een kroon van groene waaiers op den top van een buigzame reuzenschacht. Maar de waringin is bet beeld van levensvolheid en van onhedwingbare natuurkracht . Zijne donkere bladertrossen verdringen en overstorten elkaar als de golven in een waterval ; zij vormen een machtig dak, waarop zelfs de felle indische Phoebus zijne pijlen stomp schiet . En zoo groot is de groeikracht, die in zijne sappen borrelt en bruist, dat Diet alleen zijn stain aan den voet zich uitdijdt tot een gedrochtelijk schild, bet loof zijner statig gebogen takken vademen ver den bodem overfloerst, maar ook die takken neven den last hunner bladeren zwierende plantendraden doen uitbotten, welke, al verder en verder reikende, eindelijk de aarde vatten en tot een nieuwen stam groeien . Tegen zulk een grootschen achtergrond heeft de wetenschap zich een grootschen tempel gebouwd . In de ruime vestibule zien wij bet eerst de metalen slangstukken , welke onder den naam van Sri Bandjar eenmaal voor M rtapoera's kraton stonden en tot de rijksinsignien van bet Batidjermassinsche sultanaat behoorden . Ze zijn zoo fraai gedreven en versierd dat Frankrijks ,Zonnekoning" zich gevleid zou hebben gevoeld, had hij zulke treffelijke drag o n n e a u x voor den ingang zijner legertent mogen planten . En ze zijn hier de eenige Diet, want in de groote zaal bevinden zich Dog een paar van zulke prachtkanonnen, ofschoon veel kleiner, die eveneens door een hollandschen geschutgieter geornamenteerd en gegoten werden . Gene in 1676 door Joh . Burgerbuys, deze in 1696 door Adriaan van Ommen .
HET BATAVIAASCH MUSEUM .
397
Hier, in deze zijzaal, is ee .n gansch Hindoe-pantheon bijeen . Trapsgewijze zijn ze tegen de muren opgesteld, al die uit Java's wildernissen opgegraven godenbeelden en geven elkaar aan de voeten der koningin van hot Oosten rendezvous . Er zijn t r i m o e r t i' s (drieeenheidsbeelden) wier aangezichten het beginsel van scheppen , van onderhouden en van vernietigen verzinnelijken : Brahma, Vishnoe, Shiva . Ook enkele Shivabeelden staan hier, wier stralenkrans tegen het ruggestuk is uitgehouwen, sommigen ruw bewerkt, geteisterd door den niets sparenden, vochtig warmen dampkring der tropen, verminkt door mohamedaansche beeldstormers, anderen zorgvuldig gebeiteld nit hot harde trachiet . Ginds staat eerie Oema, de indische godin der schoonheid, met voile vormen en gladde trekken ; daar Shiva's gemalin Doerga, gelijk ze op den buffel staat en den boozen geest, die ontsnappen wil, bij de Karen terughoudt ; verder nog de verschrikkelijke godin Kali, met haar halssnoer van doodshoofden . Die dikbuikige god, welke met de beenen gekruist op het voetstuk zit en wiens schouders in plaats van een menschelijk hoofd eon olifantskop dragon, is Ganesa, de belichaming der wijsheid . En die beide staande beelden van wier verwrongen aangezicht de woede van den noorschen b e r s er k e r afstraalt, wier oogen nit de kassen schijnen to willen springen , wier mond zich opspert en de tanden van een roofdier vertoont, wier vuist dreigend de knods omvat houdt, zijn raksasa's ; nl . tempelwachters die neven den ingang van hot hindoesche heiligdom stonden om de booze geesten, de wrekende machten er buiten to houden ; als wilden ze met den dichter zeggen ,,In diesen heil'gen Hallen kennt man die Rache nicht ." De uitmonstering van al doze steenen godheden is tamelijk eenvormig. Om hot voorhoofd de diadeem en daarboven een hooge haartooi , dikwijls met versierselen overdekt ; zware oorhangers in de ooren , de o e p a v i t a of hot heilige snoer der br« ~ maven over den linkerschouder, somtijds in den vorm eener slang welke den staart orn den kop heeft gekronkeld, voorts onder
398
HET BATAVIAASCH MUSEUM .
de borst een versierde band, ringen om de bovenarmen, de polsen en enkels, een sjerp met afhangende uiteinden om bet midden en daar beneden, ten einde bet plooienrijke ondergewaad op to houden, een buikband door een soort van agrafe gesloten . De Buddha's herkent men aanstonds aan houding en voorkomen. Majestueus zitten ze op hun lotuskussen in bet wijde gewaad, de o e p a v i t a over den schouder geworpen . Hun hoofdhaar is symmetrisch gerangschikt in evenwijdige rijen krullen, bijkans alsof ze gefriseerd waren ; de ster der wijsheid schittert op hun voorhoofd, de oogen zijn als die eens peinzenden aandachtig neergeslagen, de trekken zijn gevuld en glad, zonder een rimpel die onrust, zonder een groeve die hartstocht verraadt, de lippen rusten zacht opeen, bet voorhoofd is effen, bet gansche gelaat spiegelt de zielsrust of die beerscht in Nirvana's gezegend verhlijf. Vele, zoo niet de meeste dezer beelden zijn afkomstig van Java's voornaamsten Hindoe-tempel, den Boroboedoer in de residentie Kadoe . Islamietische geloofsijver verminkte hier een hand, schond daar een aangezicht, sloeg ook wel den kop van den romp en wierp bet hoofd van den ,Verlichte" smadelijk in 't stof. Maar 't ging er mee als met de kettersche boeken, door de vaderen van bet Heilig Officie ten vure gedoemd en door beulshanden in 't openbaar aan de vlarnmen prijjs gegeven : „verbranden is geen bewijzen !" zei 't yolk . Behalve deze steenen getuigen van 't grijs verleden zijn er ook metalen beelden, maar kleiner ; voorts urnen, wierookbranders, drievoeten, bidschellen, bekkens, klokken, lampen, spiegels en verdere impediment a van een eeredienst, waarvan de monumenten nog over Java's bergen en dalen verstrooid liggen . Al deze kommen en schotels, deze vazen, potten en kruiken zijn eeuwen oud : en niettemin, zoo groot is de kracht der traditie in dit land, dezelfde modellen zijn nog to vinden op iedere inlandsche markt, in iedere inlandsche pottebakkerij .
HET BATAVIAASCH MUSEUM.
399
Verderop langs den muur staan buikige aarden vaten, wier omvang die onzer grootste keulsche potten overtreft . 't Zijn t e m p a j a n s, bruingeel of donkerbruin verglaasde potten met vier of zes verticaal geplaatste ooren, juist groot genoeg om er een koord door to scheren, beneden den nauwen hals . Somtijds dragen ze eenige zwakke reliefs : draken, bloemstukjes of iets dergelijks. Er zijn er, die geheel gelijk zijn aan de tadjau's, welke door de Dajaks op Borneo zoo hoog geschat worden en met buitensporige sommen betaald . Wij zien ook basreliefs, dierbeelden, polynesische voorwerpen, welke dikwijls niet meer zijn dan ruwelijk gefatsoeneerde steenklompen. Zij schijnen van eene reeds uitgebloeide kunst to spreken, gelijk ze op Java meer en meer in verval geraakte, om eindelijk to ontaarden in het grove work des steenhouwers . De javaansche workman bezit thans slechts enkele primitieve werktuigen, waarmee hij steenen neuten, leksteenen, grafzerken, mijlpaaltjes, en meer zulke eenvoudige voorwerpen fatsoeneert . ,,Men ziet hieruit" - aldus de catalogus van het genootschap - „tot welk een lagen trap doze tak van nijverheid gezonken is in dezelfde streek, waar eenmaal de tempel van Boroboedoer, dit meesterstuk van beeldhouwkunst, verrees ." Maar grootscher getuigt de geest des verledens uit die bat o e toe 1 i s, die beschreven steenen, waarop de vorsten der oudheid hunne raadsbesluiten deden griffelen . In kawischrift, staand en loopend, zijn hier oorkonden uitgebeiteld en eedsformulieren, welke waarde hebben voor de taal en de oude geschiedenis des lands . Die van boven puntig toeloopende tafelsteenen, verbrokkeld en verweerd, verkondigen door hunne ingevreten karakters de schenkingen van den vorst aan zijne dienaren, aan een tempel, klooster of dessa . Hun opschrift vangt vromelijk aan met eene hulde aan de godheid, vermeldt alsdan de dagteekening waarop de schenking plaats had, den uaam des vorstelijken schenkers met al zijne wijdluftige honorifieke titels, den aard der schenking en die
400
RET BATAVIAASCH MUSEUM .
der toegekende voorreebten : 't zij aan den krijgsman, wiens wapenfeiten aan de vorstelijke dynastie meerder macht bijzetten, 't zij aan den vromen geestelijke, wiens voorbidding tot bet gewenschte doel voerde, of aan den geletterde, die zich verdienstelijk kweet van de taak der opvoeding van 's vorsten talrijk kroost, of aan de dessa, wier bevolking in benarde tijden den vorst trouw bleef. Uit doze gansche verzameling van beelden en nionumenten, van godsdienstige attributen , beeldhouwwerken en relieken spreekt krachtig de geest van eene lang voorbijgegane samenleving, wier gedenkteekenen bier nog overeind staan, maar wier physionomi .e en samenhang ons ontgaan . Gelijk de fransche schrijver bet uitdrukt : ,c'est trop loin dans 1'echelonnement des races de la terre ." Het oog des navorschers dringt niet meer door in die oude indisehe maatschappij, al heeft zijne spade ook de ruinen van den Borohoedoer weder blootgelegd (een work waaraan tweehonderd koelies veertig dagen lang arbeidden .) Toch zweven de gedachten des meer dan oppervlakkigen bezoekers nog gaarne terug tot den ti d, waarin machtige koningen over een nijver en kunstlievend yolk regeerden, waarin doze beelden nog werden aangebeden, deze basreliefs de muren sierden der tempels, wier bouwvallen thans nog den reiziger verbazen . De verbeelding toovert zich gaarne voor bet oog des geestes de verbrokkelde muren van Prambanan, de reuzenbeelden van Mendoet, de steenen gevaarten van Singosari, de friezen en kapiteelen van Matjan Poetih, bovenal de verwonderlijke voorstellingen van Boroboedoer, en de overtuiging dringt zich hier op dat, gelijk de dichter der Frithiof-sage bet uitdrukte : Weleer bewoonde een machtig yolk die streken, Een Godenheir, dat marrnren tempels had ; D'aanhidders zijn d'altaren nu ontweken, En 't honge gras suist oo 't verlateu pad . Om zuil bij zuil, waarop de bo_en lenen, Vleeht twijg en rank der winrerden zich been :
HET BATAVIAASCH MUSEUM,
401
't Gebloemt' des velds wast tusschen d'offersteenen , Ea overschaauwt de wijsheid van 't verleen . 1 ) Ook doze ban asp at i' s of monsterkoppen zijn vermoedelijk van den Boroboedoer afkomstig. Uit den wijdgeopenden mood, een muil haast, buigen zich de slagtanden eens evers naar voren, de oogen puilen uit de kassen, hoornen als van een demon steken nit den schedel, de neusgaten zijn opgesperd als bij een zieltogend dier, en fantastische krullen golven langs bet gedrochtelijk hoofd als de slangen van Medusa ; maar dikwijls ontbreekt de onderkaak . Gewoonlijk bevouden zij zich boven de poorten en nissen der tempels, 't zij als symbolen van den alvernielenden tijd, 't zij dat zij enkel hem, die den tempel naderde, met gevoelens van ontzag moesten vervullen . Maar bet museum bevat niet alleen de herinneringen des verledens, nit al de hoeken van bet versnipperde eilandrijk bijeengebracht . Hot geeft tevens een beeld van bet hedendaagsche volksleven in heel dat uitgestrekt gebied . Men vindt er kleedingstukken, wapenen, huisraad, muziekinstrumenten, modellen van huizen, onderscheidingsteekenen, landbouwgereedschappen en curiositeiten van de vier windstreken, van de afgelegen Mentawei-eilanden tot Nieuw Guinea's koortswekkend strand, van de lags Atjehsche kust tot de klippige oevers der Kokos-eilanden en van Borneo's alluviale vlakten tot Java's eenzaam zuiderstrand . leder oord van den wijd uiteengespatten Indischen Archipel bracht hier cijns aan de wetenschap . Aan weerszijden van de vestibule geven dubbele deuren den toegang, rechts tot bet ethnologisch kabinet, links tot de bibliotheek, de groote zaal komt met drie deuren nit in twee langs den voorgevel zich bevindende kamers, waarvan de kleinste, de zg . „ goudkamer," regalia en preciosa bewaart, de andere eene afdeeling van de ethnologische verzameling 1 ) Vertaling van Potgieter.
402
HET BATAVIAASCH MUSEUM .
bevat. De andere vleugel van 't gebouw is evenzoo ingericht . Daar bevinden zich de boekerij met hare rijke verzameling van javaansche, maleische en arabische handschriften, bet munt- en penningkabinet en de vergaderzaal des bestuurs . Achter bet hoofdgebouw is eene ruimte voor bet plaatsen van bijzonder groote en zware voorwerpen, omringd door verschillende bijgebouwen, wagenloods, woning van den concierge , enz . Slechts een enkele greep nit eene zoo verbijsterende veelheid van voorwerpen moge hier plaats erlangen . Er is ,elck wat wils" ; waar de inlandsche vrouw de met goud doorwerkte weefsels van Palembang bekijkt, staat de militair stil voor de uitheemsche wapentrofeen , de chinees voor de werktuigen van ambacht en nering, de europeaan voor de relieken uit den Compagniestijd, de nonna voor de sieraden der goudkamer . Hier liggen de uit zeeschelpen geslepen armbanden van Nias, en ginds hangt de sabel waarmee de koppensneller zijn slachtoffer besluipt. Sla eens de hand aan de greep van dit wapen : er zit „slag" in . Dat korfje, aan de schede bevestigd, diende tot bewaring van medicijnen ingeval van verwonding, en 't was bet bijgeloof, vruchtbare moeder der misdaad, 't welk dat kleine afgodsbeeldje or aan vasthechtte . Uit de Bataklanden zijn afkomstig doze nit boomschors vervaardigde kleederen, welke naast Mandhelingsche sjerpen zijn tentoongesteld . Bij 't gezicht van de ruwe sieraden uit die streken, grove ringen, oorhangers en halsketens, kan de westerling slechts met een glimlach denken aan de uitspraak volgens welke : God creates, man adorns . Doch zoo verschillend bet ras, zoo verschillend bet schoonheidsbegrip . Die ijzeren hanesporen wijzen op den hartstocht der inlanders voor hanegevechten - waren zij niet mode in bet beschaafde Engeland in zwang? - voor wedden en wedstrijden . Evenzoo die bamboekokertjes, waarin hij zijue vechtkrekels bewaart . Eene voeding met drooge rijst en gestampte spaansche peper is er op berekend de diertjes nog vechtlustiger to maken dan
HET BATAVIAASCH MUSEUM .
403
bun card reeds medebrengt . Maar wee den valschen speler, die or op betrapt wordt dat hij de snuit van den krekel der tegenpartij heimelijk aanraakt met een in t r a s i gedoopt kwastje, en aldus door de walgelijke lucht en smaak zelfs den meest strijdlustigen kampioen van zijn stuk brengt . Hij wordt gediskwalificeerd, als con oneerlijke jockey op den turf. Dit is een bataksche tooverstok, nit bet landschap Padang Lawas . Hot boveneinde, uitgesneden in den vorm van een menschenbeeld, is bekleed met menschenhaar : afzichtelijke trofee op een verslagen vijand buitgemaakt. Vroeger zou er slechts een zoo'n t o e n g g a l p a n a l o a n, d . i . „stok waarmee men overwint," bestaan hebben, als eigendom van bet geestelijk hoofd der Bataks aan het groote Toba-meer . Maar de concurrentie en de namaak spaarden dit gewijde voorwerp niet ; sedert kwam bijna iedere kampong in bet bezit van zulk eene tooverroede, die in staat was zieken to genezen en den wolken het hemelwater of to dwingen wanneer hij schuin in den grond werd geplant, en de figuren van bet snijwerk met water werden besproeid. Zonderlinge gebruiken hadden ze, die Sumatraanscbe kannibalen : daarvoor pleit ook doze m o e s o e b r i n g i n of bedreigingsbrief, welke door dengene die herstel zijuer grieven eischte in bet dak van de woning zijner tegenpartij werd gestoken . Wanueer aan die zwijgende sommatie niet werd voldaan , dan stale eischer bij de eerste gelegenheid bet huis in brand . Menige Dell-planter, tilt de dagen waarin de landbouwindustrie no- in hare opkomst was, zou weten to verhalen van zulk een brandbrief, als bet bevelschrift van een Veemgericht ergens aan een boom gehecht, of bij een huis neergelegd . „De Bataks zijn er van nacht geweest 1" zei dan de vinder, en men wist dat , indien niet met een rol mexicaansche dollars de zoen werd gekocht, straks de roode baan zou kraaien over de met tabak gevulde droogsehuur . Wij gaan langs modellen van vorstelijke graven, rijstschuren, raadhuizen en dorperswoningen, wij zien de met gouddraad
404
HET BA1AVIAASCIi MUSEUM.
doorweven sarongs der vrouwen nit de Padangsche Bovenlanden, de staatsiekussens nit de bruidskamer, de modellen van rijstblokken, pelmolens, karbouwenkralen, moskeen ; katjangpersen, weefgetouwen, gaarkeukens, tempels en tijgervallen, alles in bonte verscheidenheid dooreen . Onder de laatsten zijn er, die vernuftig genoeg zijn uitgedacht ; geen duistere pijpenla, waar bet argwanend dier slechts noode inkruipt om de blatende geit to bemaehtigen, maar een aan beide uiteinden geopende koker, met groen en takken omwoeld, waar bet aas zich in bet midden bevindt en de gestreepte moordenaar zich plotseling verschalkt ziet wanneer beide valdeuren tegelijk omlaag gaan . Dan komt een verbijsterende reeks van voorwerpen, die betrekking hebben op landbouw, visscherij, scheepvaart, jacht, ambachten en volksvermaken . Onder de wapenen zijn or vole, die getuigen van bet arglistig aziatisch brein 't welk ze uitdacht . B. v . die kleine vergiftigde pijltjes welke de ,orang Loeboe," in hinderlaag opgesteld , uit een bamboeblaasroer zijn vijand in de huid schiet, of die springlans, welke bet wild in de bosschen den buik oprijt . Daarneven de menschenkop, waarmee de Engano-eilander den voorsteven zijner prauw versiert . Die kop is van bout, en de oogen zijn van paarlemoer, maar bet verwiiderd menschenhaar is echt, en ook die tanden werpen uit een menschelijk bekkeneel gebroken . Atjeh, hot „land waar do peper wast," heeft tal van voorwerpen tot deze verzameling bijgedragen , en vele daarvan zijn hier par d r o i t d e c o n q u e t e . B . v. bet staatsiezonnescherm, dat volgens overlcvering door den laatsten sultan van Atjeh gebruikt word ; de met arabische karakters en bezweringsformulieren overdekte vlag, die den geloovigen mohamedaan de zege moest verschaffen op den westerschen k a f i r en die in bet veld betzelfde zwaard van Ali heeft, 't welk zich ook bevindt op bet exemplaar op Bronbeek ; voorts een kanon, dat blijkens bet naamcijfer Christiaan VII van deenschen oorsprong, en vermoedelijk van de vroegere deensche kolonie Trankebar afkomstig is .
HET BATAVIAASCH MUSEUM .
405
Onder de verschillende geschenken van inlandsche vorsten aan de gouverneurs generaal zien wij de wandelstokken van de sultans van Deli, d'e gedamasceerde zwaarden met goudgevest van de sultans van Djambi, een houwer, waarvan de greep met diamanten versierd, van prins Mangkoe Negoro, staatsielansen van de panembahans van Madura, met gouddraad doorweven sarongs van de sultans van Pontianak, enz . In de dagen der 0 . I . Comp . was zulk een geschenk aan den landvoogd veelal eene c a p t a t i o b e n e v o l e n t i a e, welke dienen moest om van ,grootvader" een renteloos voorschot of andere gunst to verwerven . En ofschoon zulk een geschenk werd aangeboden in de meest nederige termen - ,gelieft hetselve niet to versmaden, 't is maar een bloemken sonder reuck" - men wist wel op het Kasteel to Batavia dat bier de spiering werd uitgeworpen om den kabeljauw to vangen . Ook historische wapenen zijn er : de heilige kris van Toewan Paradipo, hoofdaanvoerder bij den opstand in de Pasoemahlanden van 1866 ; de stok van Kjahi Modjo, den befaamden geestdrijver en medestander van Dipo Negoro ; de piek van Sentot, den dapperen c o n dot tie r e nit den Java-oorlog, welke dat wapen als aandenken aan Dr . G . Wassink schonk, nadat. doze hem to Benkoelen van eeiie zware ziekte genezen had ; het ijzeren kanon, in 1811 to Djokdjakarta gegoten, met de jaarspreuk : ,hot geluid van 't vuur is de stem van den vorst ;" de betooverde kris S i n k i r van een der voornaamste aanvoerders in den opstand to Bandjarmasin, Demang Leman genaamd, die eindelijk door dwangarbeiders werd overrompeld, maar niet voordat zij heimelijk die kris, waaraan hij bovennatuurlijke krachten ontleende, des nachts van hem hadden weggenomen . Trouwens, zulke met geheimzinnige krachten bedeelde exemplaren van het nationale wapen des Javaans bevinden zich bier wel meer ; de javaansche geschiedenissen zijn vol van verhalen van heilige en wonderdadige krissen, het wapen neemt een eerste plaats in zoowel onder de rijkssieraden der vorsten als onder de poesaka (erfstukken) die
406
HET BATAVIAASCH MUSEUM .
ook onder de geringe Javanen van geslacht tot geslacht overgaan . De verdere ommegang door dit museum brengt ons voorbij allerlei inlandsche reisbenoodigheden, voedingsmiddelen, cultuurgewassen, amfioenpijpen, werktuigen voor de besnijdenis en dievengereedscbappen . Zie even dit zeer kleine houten doosje met deksel, dat gemakkelijk in de holte der hand verborgen kan warden . 't Is bet javaansche dievenlantaarntje . De inlander doet er een beetje vogellijm in, drukt dan een vuurvliegje met de vlerkjes in de kleverige materie vast en beschikt dan, wanneer hij bet deksel open schuift, over voldoend licht om een nachtelijke inbraak to kunnen plegen . Uit Indragiri is afkomstig deze europeesche muziekdoos, eenmaal in 't bezit van den laatsten panglima van Keteh . Een ware barbaar! - de man gebruikte dit receptaculum van harmonische klanken, waaraan eenmaal de tonen ontstegen van F r e i s c h ii t z en Z a u b e r f l o t e, als . . . . sirihdoos . Een instrument waarin symphonieen sluimerden, word bier verlaagd tot bewaarplaats van kalksmeersel, gambir en tabakspruimen . Hier staat een houten ledikant, anders een ongewoon meubelstuk in de vroegere inlandsche maatschappij . 't Is afkomstig van de sultans van Bantam, van lien Agon misscbien, wiens tragisch lot aan Onno Zwier van Haren de stof verschafte voor zijn indisch treurspel van then naam . En 't is als een soort van byzantinisme aan to merken, dat dit ledikant inwendig en rondom van spiegels voorzien is . Welke Priapusbeelden zullen ze eenmaal weerkaatst hebben . . . . Er zijn ook eenige rijkssieraden nit den tijd, toen Bantam nog eene G r o s s m a c h t op Java was, weinig minder in staatkundige beteekenis dan Mataram, en de tijd no- verre waarin de ijzeren landvoogd, Herman j4 illetn Daendels, met de sabel in de vuist bet aloude rijk nit de rij der inlandsche dynastien wegvaagde . Aldus een paar zg. zeeklappers op voetstukken van spinsbek, welke als beteldoozen dienden ; een
HET BATAVIAASCH MUSEUM.
407
aantal rijkbewerkte krissen, een paar gouden kronen, een kostbaar gamelangspel, een vlag van gele zijde, volgens de overlevering in 't zelfde fatsoen als Ali's zwaard Doe lp a k a r ; een wapen door den geloovigen mohamedaan hooger vereerd dan Rolands Durandal door zijne middeleeuwsche krijgers . Die vlag was een der voornaamste poesaka van bet rijk ; en iets verder - d u sublime a u ridicule ! - hangt bet gewaad van den hofnar : hooge witte hoed zonder rand, lans zonder punt, oorplaten van leder, valsche baard, beenen castagnetten en kris zonder snede . Alles passend voor een mensch zonder verstand, volgens inlandsche opvatting. Deze lappendeken, bijeengenaaid nit vele verschillend gekleurde stukjes katoen, werd vroeger in de residentie Pasoeroean gedragen door inlandsche medicijnmeesters . En dit bundeltje zilveren schildjes, staafjes en belletjes vervangt bij het naaktloopend javaansche kind de plaats van vijgeblad . Men zou 't le charivari du ventre kunnen noemen ; in de praktijk doet het dezelfde dienst als de bellen aan den halsband van een katje : men kan hooren werwaarts het mormel been is gekropen . Rier staan wij voor een g r o b o k , d . i . een groote en bontbeschilderde kist op roller , welke bij den inlander de plaats van kleerkast inneemt ; voor de zilveren, zelfs gouden kwispeldoors der aanzienlijken, en de koperen dito der smalle gemeente . Een vogelkooi voor den p e r k o e t o e t, dat sierlijke en smeltend gekleurde duifje welks rollenden slag de javaan zoozeer bemint, is hem even gemeenzaam als de kooi met den kanarievogel aan de amsterdamsche burgerjuffrouw ; maar dit kooitje, wanneer hij 't zorgvuldig met bladeren beeft overdekt, wordt door hem aan een boomtak gehangen, die vooraf met vogellijm is bestreken . Daarbinnen slaat de lokvink, en om de vangst to bespoedigen wordt een wijfje van dezelfde vogelsoort in de nabijheid met een der pootjes vastgebonden . Weldra komt er een, straks meerdere slachtoffers aanvliegen en heeft menschelijke list haar doel bereikt .
408
HET BATAVIAASCH MUSEUM .
Amour, to perdis Troie! Gehjk de inlander de vogels verschalkt met een lokvink, zoo bedwelmt bij de visschen met een aftreksel van d j en oe of braaknoot, waarvan bier de monsters in de vitrine liggen . Ofschoon de javasche rivieren zoo snelstroomend zijn, eerst op ongeveer een paal afstands verliest dit middel, in bet water uitgestort, zijne kracht . Al bet keukengerij waarvan de javaansche buismoeder zich bedient, al de sieraden waarmee zij zich tooit, alle hulpmiddelen voor eene veelal gebrekkige kunstnijverheid, voor de bereiding van geneesmiddelen, voor de nationale rijstcultuur zijn bier voorhanden . En ook alle voorwerpen des huiselijken levens ; Jan Luyken zou bier ampel de stof vinden tot een vervolg op zijn L e e r z a a m H u i s r a a d . De staatsie-zonneschermen van heel de inlandsche hierarchie zijn er mede aanwezig, tooneelmaskers en wajangpoppen bij de vleet, en bijna geen enkele of ze stelt een heldje of een heldinnetje voor nit de verwarde javaansche mythologie . De lederen poppen van den wajang poerwo, de houten dito van den w a j a n g k l i ti k, ze hebben alien hunne geschiedenis ; en de lachwekkende tegenstelling vormt gindsche stroopop, die bij bet inlandsche tournooi op den rug van een rennend paard wordt vastgebonden om, als een Mazeppa s u c r e, door hare dwaze zwenkingen en veranderlijke houdingen een homerisch gelach onder de toeschouwers gaande to houden . De voorwerpen zijn zooveel mogelijk gerangschikt naar de streek hunner herkomst. Zoo vallen in de Borneo-afdeeling al spoedig de vele zonderlinge modellen van vaartuigen in 't oog, waaronder die van de staatsieprauwen der sultans van Bandjarmasin . Voorts de houten afgodsbeelden der Dajaks, met uitstekende tong en slagtanden, hunne geweerhaakte werpspiesen en hunne s o e in p)'- t a n s of blaasroeren, waardoor zij de kleine vergiftigdo pi jltjes afschieten . Dit gestoelte is , Draagzetel van eon chineeschen waarzegger nit Montrado .
HET BATAVIAASCH MUSEUM .
409
der messen" werd bet door 't yolk (renoemd, en niet zonder reden ; want drie lange messen vormen den rug, drie de zitting, drie de voetbank en een aan weerszijden de leuning. Allen zijn ze met bet scherp naar den zittende gekeerd, terwijl aan twee kanten ijzeren ringen bevestigd zijn om draagstokken er door to steken . Wanneer de ziener zich vooraf in een toestand van overprikkeling had gebracht en van verdooving voor lichaarnspijn, dan liet hij zich op dien snijdenden zetel rondvoeren en verkondigde zijne openbaringen gelijk eene grieksche pythonisse op haren drievoet . Het yolk beschouwde hem dan, gelijk Huygens 't zou uitdrukken, als een der ,gesanten van omhoogh, basuynen van Gods woord," en bewees hem goddelijke eer . Ook de zilveren naald is hier aanwezig die hij zich, als de geest in hem gevaren was, in ooren en wangen boorde zouder teekenen van pijn to toonen . Wij zien de houten drakenkoppen (k a p a l a n a g a) die eenmaal de voorsteven sierden der vorstelijke prauw, en de beschilderde planken, welke de zeeroovers van Broenei op den boeg hunner vaartuigen plaatsten ter bescherming der roeiers tegen vijandelijke kogels. Pantserschepen waren bier ver to zoeken, maar in beginsel was het systeem bier althans aanwezig . Thans naar Celebes ; want van daar zijn afkomstig die koperen helmen en pantsers, welke bij optochten en dansen werden gebruikt, en die stormhoeden waarmee de Makassaren, die ,haentjens van bet Oosten" gelijk Valentijn hen noemt, zich een krijgshaftig aanzien poogden to geven . Ze waren echter niet bestand tegen den Babel van Cornelis Speelman ; een Babel dien hij volgens de overlevering eens dwars door een klapperboom stak, ten einde daarmee de doordrijveude kracht der Edele Compagnie den inboorling duidelijk to makers . 1 ) 1 ) De boom met een zwaard er door staat nog in bet wapen van Makassar . II. 25
410
BET BATAVIAASCH MUSEUM.
In de Goudkamer van het museum worden vele rijksinsignien bewaard, die eenmaal in de schatkamers berustten van onttroonde indische vorsten . Er is (elders) een weegschaal aanwezig met fraai bewerkte koperen kettingen, waarop in een meer dan figuurlijken zin bet lot van menschen werd gewogen . Want in Bantam behoorde 't tot de ceremonien bij de troonsbestijging van een n ieuwen sultan, dat bet gewicht van Zijne Hoogheid - en hoeveel duizende menschenlevens waren niet in de hand van lien eenen despoot! - officieel in ponden werd vastgesteld. Velen, in de lange rij van Bantams vorsten, zijn op die waag gestapt, velen ook werden in de oogen der Compagnie to licht bevonden . Gouden presenteerbladen, gouden scbalen, pieken en krissen met goud en zilver gemon teerd , gouden sirihdoozen , gouden kwispeldooren bevinden zich bier ettelijke . Ze zijn veelal van een makelij waarvoor een Benvenuto Cellini gewis de schouders zou ophalen ; niettemin karakteristiek als proeve van de eigenaardige versieringskunst van bet Oosten . Maar belangwekkender voor den europeeschen bezoeker is hetgeen bier bijeen is aan indische curiosa en aan overblijfsels uit den Comp . tijd . Daar is b . v. de onbeholpen kaart van den 0 . I . Archipel, geteekend op een buffelhuid, die in 1859 gevonden werd in een zeerooverskampong op bet eiland Sinkep . Daarop ging de indische flibustier af, wanneer bij zijne rooftochten beraamde en zich rekenschap poogde to geven van de situation in bet groote eilandrijk. Daar is eene copij, meer dan een eeuw oud, van de vlag die door den genialen, maar hardvochtigen landvoogd Coen aan den kampong Lonthoir werd geschonken, en ook de acte zijner aanstelling tot gouverneur generaal waarmee bij, volgens Valentijns verhaal, op zee den breeden raad verblufte : bij die op zijn tweede uitreis (om aan de nasporingen der Engelschen to ontkomen) in de nederige monteering van een bootsmansmaat aan boord was gekomen . Welk een opzien onder den scheepsraad, die zich eensklaps
HET BATAVIAASCH MUSEUM .
411
dezen lastbrief van Heeren Meesters zagen voorgelegd, welk een ontsteltenis bij den schipper, die zooeven no,- gedreigd had „hens wakker wat voor zijn brook to laten -even" . . . . Deze zilveren schotels, waarin eene afbeelding van bet Kasteel van Batavia gegraveerd, zjn afkomstig van den edelachtbaren raad van justitie, destijds bet hoogste rechtscollegie in de kolonie, waarin eenmaal die luimige Aernout van Overbeke zitting nam wiens vermakelijke Oostinjereis op de vrienden in 't vaderland zou werken als ,miltekittelingh ." Die zilveren inktkoker behoorde aan de Oostzijdsche Burgercompagnie to Batavia, die zilveren kwispeldooren aan de Boedelkamer ; op dat zilveren schenkblad werd aan de sultans van Cheribon, wanneer zij bij plechtige gelegenheden in bet residentiehuis verschenen , de sirih aangeboden . Fraai ouderwetsch zijn ook doze kapitale schutsels, de kap met verguld bloom- en lofwerk overdekt, mede afkomstig van bet gesloopte Kasteel 't welk bijkans twee eeuwen lang de zetel was van Neerlands ,mogentheyt" in 't Oosten ; bet gebouw waaraan Jan de Marre zijn geestdriftigen lofzang wijdde en toeriep : Sta lang, o Puikjuweel Van alle vestingen ! sta eeuwig, schoon Kasteel ! Beseherm de floofdstad, bier ten top van eer gezet, Terwijl de Faam uw lof aan 't scheeprijk IJ trompet, Verbind 's Lands welvaart aan uw hechtgebouwde muren .
Muren die helaas in 't stof zonken, toen de maarschalk Daendels bet bevel tot sloopen gaf . Gindsche groote vierkante steen waarop een schip, bet koggeschip der E . Maatschappij, is uitgehouwen, was een.maal de sluitsteen van de Waterpoort des Kasteels ; en dit kamerscbut, 't welk de wapens draagt der zes steden, waar de Kamers der 0 . I. Comp . hun zetel hadden, to samen met bet wapen van Batavia, versierde met zijn reusachtig a j o u r gewerkt blad, zijn overvloedig snij- en beeldwerk de zaal waar de Edele Heeren raden van Indie plachten to vergaderen . 't Vaandel , dat diende bij de viering van Batavia's eerste 20
412
HET BATAVIAASCH MUSEUM .
eeuwfeest hangt aan de muren , en ook de vlaggen met bet geheim ,ignaalteeken welke de hollandsche Japanvaarders in den voortop moesten hijschen wanneer zjj de gevaarlijke kust naderden van D a i N i p p o n, en de factory waar zij noode geduld werden door de ,moedige, superbe ende precise natie ." Evenwel is 't niet alleen Hollands glorie, die van deze wanden afstraalt ; want straks treft bet oog eene afzichtelijke trofee, eene verzameling van tangen, nijpers, schroeven, brandijzers, enz. waaraan de verbeelding des toeschouwers nog bet bloed der slachtoffers meent to onderkennen . 't Zijn de werktuigen tot foltering en strafoefening aan den lijve, de gedenkteekenen der barbaarschheid, der gerechtelijke wreedheid . Wie weet of dit zwaard van den gerechte, vroeger in bewaring bij bet Hoog Gerechtshof van Ned . Indie, niet bet hoofd deed vallen van den jongen vaandrig Kortenhoef ; of met deze tangen, gloeiend gemaakt, niet bet vleesch werd genepen nit de borst van Pieter Erberveld ! Hij die twijfelen mocht aan de verhalen van zooveel reisbeschrijvers over de gruwzame execution der loffelijke Compagnie, heeft slechts een blik to werpen op deze stomme getuigen van menschelijke boosheid, gecodificeerd ; en moge met den franschen reiziger uitroepen ,,Ah! maintenant que j'ai vu la plaie comme Thomas, je suis convaincu et je m'incline." De Molukken, bet land waar de oudste hollandsche factorijen en forten gevestigd waren , zonden rijke bijdragen aan dit museum . Daaronder de modelleu dier orembaaien, waarmee de indische jeugd bij maanlicht placht to gaan spelevaren ; maar ook de „Indiscbe Plinius" ') langs de kusten van Hitoe zijne tochten maakte ten bate der wetenschap . Hier is een tritonschelp, waarmee verklinkende signalen konden gegeven worden, en hier zijn andere welke de ambousche voorvechters om hunne woningen hingen , ten erode de wind ze tegen elkaar mocht doen botsen en klateren . Tot een 1)
G. E . Rumphius .
HET BATAVIAASCH MUSEUM .
413
teeken, gelijk Rumphius het uitdrukt, ,dat daer een stout man woont, die zich niet veel onder den neus laet peuteren ." Verderop liggen een paar van die glazen armringen gelijk ze bij de berg-Alfoeren in groot aanzien zijn en als orakels in den oorlog geraadpleegd worden ; ginds zien wij eene van pandan-bladeren gevlochten gordel van de Aroe Eilanden, welke aan eene z o n a v i r g i n i t a ti s uit den tijd der Kruistochten herinnert ; elders het kroontj e , waarmee inlandsche christenen elkaar op nieuwjaarsdag hunne heilwenschen aanbieden. Het verre Nieuw Guinea zond barbaarsche neusversierselen, gevormd van everstanden en stukjes zeeschelp, voorts hoofdtooisels van casuarisvel, dolken van menschenbeen, beschilderde kalebassen, ruwe kammen van schildpad, kleederen van boomschors en pruiken van menschenhaar, welke maar al to zeer getuigen dat bier een yolk van Kannibalen woonde . Een zonderling beeldje is dat mannekijn , nit den Timorarchipel afkomstig, 't welk n a d o u r o u k i l i heet, d . i. „de dood aan hem wiens beeld dit is ." 't Moet een toovermiddel heeten om ook den verafzijnden vijand to treffen, en er valt verwantschap tusschen oostersch en westersch bijgeloof aan to wijzen wanneer men aan die italiaansche vrouwen denkt, welke het wassenbeeldje van den ontrouwen minnaar de borst doorpriemen , geloovende dat zij met die daad ook den levenden prototype ten doode wijden . En deze halsketting van het eiland Soemba gelijkt in vorm op die k e n a t a r s van edel metaal gevlochten, welke gewoonlijk het goud van 70 tot 100 dukaten bevatten . Want het grootste gedeelte van het goudgeld, 't welk de paardenhandelaars jaarlijks op Soemba invoeren, wordt tot zulke halskettingen verwerkt . Niet de europeesche munt, maar het rationale sieraad lokt hen aan . Al deze voorwerpen staan, liggen of hangen in bonte verscheidenheid in de verschillende zalen van het gebouw . Eene opmerkzame wandeling langs al die tafels, vitrines en wandkasten is een doorloopende cursus in de indische ethnologic . Langen tijd was de kern dezer verzameling, in hare soort
414
HET BATAVIAASCH MUSEUM.
onovertroffen gelijk prof. Veth getuigt, als in een pakhuis opgetast, totdat eindelijk na lange onderhandelingen met de regeering, dit gebouw in 1864 werd gegrondvest en drie jaren later voltooid . Over zijne geschiedenis bestaat een lijvig Gedenkboek, uitgegeven bij gelegenheid van de viering van bet eeuwfeest in 1878 ; bet Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen had toen honderd jaren bestaan . In den aanvang was de bescheiden collectie onder dak gebracht in een huis, door den stichter van bet genootschap heuschelijk aan de jonge vereeniging afgestaan. Later werd zij overgebracht naar bet zg. Genootschapshuis op Rijswijk, dat door den letterlievenden luitenant gouverneur van Java, Sir Thomas Stamford Raffles, ten gebruike werd afgestaan . Maar eerst in 1867 werd der wetenschap een voegzame tempel gesticht, bet huis werd Du den inboedel waardig . En bj de stoffeering werd in de bibliotheek, behalve de globe en 't kompas van den bataviaschen sterrekundige Ds . Mobr, ook die prachtige ouderwetsche glazenkast geplaatst, zwartgekleurd en overvloedig met verguldsel versierd , die eertijds tot bet meubilair behoorde van de rechtszaal in 't Kasteel . Waarschijnlijk werd dat pronkstuk vervaardigd ornstreeks bet jaar 1749, want bet bovengedeelte bevat de wapenschilden van den voorzitter, den advokaat fiskaal en de raadsleden, welke in de jaren 1748 en 1749 in den Raad van justitie zitting hadden . De oorsprong van doze stichting is ten nauwsfe verknocht aan den persoon van mr. Jacobus Cornelis Matthens Radermacher, raad ordinair van N . .1 ; hem behoort bet vaderschap . Indertijd gaf mr . Charles Vosmaer, een achterkleinzoon van dozen buitengewonen man, zich veel moeite om bet portret zijns overgrnotvaders op to sporen, maar vergeefs . Bet Gedenkboek ware met die beeltenis waardig ingeleid geweest . Wel was er een man van zijn maatschappelijke positie, van zijn eervolle liefde tot de wetenschap noodig om den dam to breken van de onknnde en onverschilligheid dier dagen ; om eene instelling in 't ]even to roepen, welke was Ran to merken
HET BATAVIAASCH MUSEUM .
415
als de eerste schuilhoek voor de europeesche wetenschap in Azie . Zijn vriend Willem van Hogendorp ') -'t was dezelfde die in het schandaalproces zijns schoonvaders Onno Zwier van Haren eene zoo voorname rol speelde - schreef over hem nit Batavia aan den prins-stadhouder als ,iemand die hier een ongelimiteerd crediet heeft." Doordien bij gehuwd was met de stiefdochter des regeerenden landvoogds, Reinier de Klerk, behoorde hij tot diens huiselijken kring, en beider pogen had de gewenschte uitkomst . Nl . ,om een aanzienlijk gezelsehap bijeen to krijgen, 't geen met zaamgevoegde krachten alle zijne pogingen mogte inspannen om de fraije Letteren en Kundigheden to Batavia en in de vorige Oostersche volkplantingen op den troon to vestigen ." Die ,troon" - fraai uithangbord voor een nog ledigen winkel! - was evenwel zoo licht niet to bouwen . Feitelijk was er voor de wetenschap in Indie nog Been erkend brandpunt, voor de muzen geen schuilhoek, laat staan een altaar. Overvloed had vroeger in de kolonie geheerscht, maar niet die overvloed, welke de moeder is der schoone kunsten . Z< ;,o deze raad van Indie getracht mocht hebben den log(ren last van onkunde en ,ieverloosheyd" alleen to vertillen, zijne lendenen zouden er onder gekraakt, zijn geest versaagd hebben . Maar hij vond abele medestanders, bijkans een dozijn, en met hen kreeg hij den mast op . Daar was de administrateur van het eiland Onrust, van Hogendorp, vader der gebroeders Dirk en Gijsbert Karel, die als adelijk fortuinzoeker herwaarts was gekomen en de gunst van het Oranjehuis als springplank had gebruikt . Daar was de luthersche predikant Johannes Hooyman, die het land Pondok Gedeh in eigendom bezat, en zijn ambtsbroeder de geleerde Jozua van Iperen, die reeds bij twee vaderlandsche universiteiten, die van Franeker en Harderwijk, op de voordracht voor Hoogleeraar had gestaan ; een man met een druk huishouden - dertien kin1)
Portret in het Rijksmnseum .
416
HET
BATAVIAASCH MUSEUM .
deren van eene moeder! - en die niettemin den tijd wilt to vinden voor een half dozijn uiteenloopende studien . Daar was ook de kundige geneesheer Jacobus van der Steege, leerling van den vermaarden Petrus Camper, bij wien de liefde tot de wetenschap samenging met de liefde tot den spaarpot : hij keerde als nabob uit Indie terug met een vermogen dat op vijf millioen geschat werd. Hun trader ter zijde de advokaat fiskaal Jacob de Meyer, de notaris Egbert Blomhert, de onderkooplieden mr . Paulus Gevers en baron Friedrich von Wurmb, wiens Briefe, aan een zijner breeders geschreven en to Gotha uitgegeven, zoo menige bijzonderheid bevatten over de toenmalige indische samenleving . De laatste onder de vrienden was de schepen Sirardus Bartlo, naar wiens dochter de jonge zeeofficier Dirk van Hogendorp vrijde toen de dochter van een gouverneur generaal, Constance Alting, hem ontgaan was . In den aanvang wilde het scheepje niet vlotten . Want de geest des bestuurs was nog de oude kramergeest van heeren bewindhebbers in 't vaderland, en der wetenschap gansch niet gunstig. Hot toenmalige Indie was uit een intellectueel oogpunt weinig beter dan dat Suririame, waarvan eens de gouverneur Jan Jacob Mauricius in arren moede getuigd had : Sprong daar de Hengstebron - zij droogde van de zon, Men zou de zan,godinnen - lkatoen daar leeren spinnen, En zoo 't gevleugeld paard - daar neerstreek in de vaart, Men zon hem onbeslagen - it suikermolens jagen . Maar Radermacher, de ziel der kleine vriendenclub, gaf zijn plan niet prijs . Onder de landvoogden Van der Parra en Van Riernsdijk had zijn haring niet gaar willen braden ; toen de stiefvader zijner vrouw aan 't bewind kwam, kreeg hij de handen ruimer . En liever dan een onderdeel to vormen van do Hollandsche Maatschappij van Wetensehappen to Haarlem, waarvan in den aanvang sprake was geweest, constitueerde men een zelfstandig gonootsehap . Op den 24 April des jaars 1778 werd de oorkonde der oprichting bekrachtigd
HET BATAVIAASCH MUSEUM .
417
door de handteekening van deze elf vrienden der wetenschap en met recht mocht de kronieksehrijver in bet gedenkboek zeggen ,,Dat zal voor hem (Radermacher) een vreugdevolle dag zijn geweest ." Het programma kondigde o . a . aan dat jaarlijks twee prijsvragen zouden uitgeschreven worden , ter bekroning of met een gouden medaille, geslagen op den stempel van bet Genootschap, of met honderd gekartelde dukatons, ter keuze van den bekroonde . Eene afbeelding van die medaille komt voor in een der vervolgen op Van Loon's B e s c h r ij vin g van Nederlandsche Historiepenningen ; en, fraaier nog, in bet Gedenkboek . De heeldenaar stelde voor bet wapen van Batavia (bet zwaard met den lauwerkrans) gehecht aan een kokosboom, met eon oostersche landouw tot achtergrond . Aan de keerzij : Mercurius aan bet strand der zee, omgeven door eenige attributen van den god des koophandels . Van stonde aan had de wetenschap hier een veilig toeverlaat, en al leidde bet Genootschap meer dan eens een kwijnend bestaan, telkens kwam er weer schot in de zaak ; al worstelende bleef bet boven . Maar sommigen der oprichters wachtte een droevig uiteinde . Van Hogendorp zou, op zijn terugreis naar 't vaderland, to samen met zijn bijeengeschraapt fortuin de diepte ingaan . De predikant Hooyman werd op zijn landgoed door muiters doodgeschoten . Van Iperen viel als een offer van den haat zijner ambtgenooten, de secretaris Von Wurmb als een offer van bet bataviaasche klimaat . Ra . dermacher zelf werd, op zijn terugreis naar Nederland met bet schip Java, to samen met zijne vrouw en meerdere passagiers deerlijk vermoord door eene hende chineesche schepelingen, welke op 't onverwachtst amok maakten . Zijn licbaam daalde in den schoot van den Indischen Oceaan, en weldra werden de lijken zijner geexecuteerde moordenaren hem nagezonden . De stichter stierf alzoo een ontijdigen dood, maar zijn werk
418
HET BATAVIAASCH MUSEUM .
zou blijven ]even . Het goede zaad was in de yore geworpen en ontkiemde ; tragelijk, we] . is waar, doch bestendig. Het lag gewis niet in de macht van deze bevorderaars der wetenschap om het geestelijk peil der bataviasche samenleving aanstonds to verheffen, om haar die wijding van kennis en kunst deelachtig to doen worden, waaraan zij zoo grootelijks behoefte had . Deze eene zwaluw maakte den zomer nog niet. Maar meerdere zouden volgen ; en zoo het nageslacht zich thaws de bronnen van kennis kan ten nutte makes welke van deze stichting uitgaan, het is to danken aan die kampioenen der wetenschap, welke reeds in het eerste openbare geschrift dat van de jonge instelling uitging het grove materialisme des tijdgenoots kastijdden met de woorden : ,,Moet het voornaamste doel van den Sterveling, naa de betrachting van zijn eeuwig Heil, de bevorderinge van de Welvaart der tijdelijke t'zamenlevinge zijn, zoo kan niemand zich van deezen plicht verschoonen zonder to vervallen onder de billijke Verdenkinge dat hij, door snoode Eigenbaat gedreven, ten koste van 't gemeen alleen den welstand zijner bijzondere zaaken zoekt, of, beheerst van eene strafwaerdige Onverschilligheid, zijn oogen sluit voor de treurende behoeftigheden veeler duizenden elendigen ."
HER FSTSTEMMINGEN . DOOR
F . LAMERIS . Opgedragen aan Mevrouw Snoer-Rvtters .
I
De raven krassen in het zwarte woud, Waar kil en fel de wilde wind door fluit . En angstig knarst bet dood-verdorde bout Van oude boomen : droef geluid Als 't pijnlijk kreunen van een stervend man . En op de breede vijvers drijven stil De sneeuwig-blanke zwanen, huiv'rend van De kou ; ze drijven treurig, zonder wil . Ze zijn als lelies, die nu sterven gaan, En telkens klinkt een kreet als klacht, Terwijl ze moe sorns met de vleugels slaan Op 't water, diep en donker als de nacht .
II 0, boor ze klagen mijn bloemen! . . . . En helpen kan ik uiet . . . . Mijn arme hloenen sterven, Mijn bloemen die ik liefheb . Ze treuren nu als moede menschen, Die zwak van treurnis zijn .
420
HERFSTSTEMMINGEN .
Ze klagen, klagen In 't donkere avondblauw . Mijn bloemen zijn zoo koud, Omdat ze sterven gaan . . . . De dood is kil en somber . Nu zal ik zacht gaan zingen Een klagend doodenlied ; Dan komen zwarte vlinders En kussen haar in slaap . . . . Sterft zacht, mijn droeve bloemen En klaagt, o, klaagt niet meer! . . . . Miju zwarte vlinders kussen U zacht ter ruste . . . .
III Een geur van doode blaren komt me tegen Uit 't stifle bruine woud met gouden tint, En grillig dwar'len op de droge wegen De bruine blaren, rits'lend in den wind . En in den hellen, blauwen bemel zwerven Veel zwarte vogels aak'lig krassend rond . . . . En tusschen zwarte smarteboomen sterven De bloemen, macht'loos buigend naar den grond .
IV Zwarte boomen staan er nu, als radelooze Wezeus, huiv'rend van de winterkoude In den stillen nacht. Hun takken zonder blaren Scbijnen maag're lijdensarmen, stijf krarnpachtig, Met wanhopig smeekgebaar omhoog gestoken .
HERFSTSTEMMINGEN.
Maan-blank licht is over rouw-zwarte aarde ; sterren Trillen fel in doodelijke blauwte van den hemel, Waar verdwaalde vogels angstig roepend vliegen . Groote stilte in de ijzig-koude lueht, . . . . En eenzaam staan de stomme, zwarte smarteboomen .
V Somber, zoo somber . . . . Zwart zijn de boomen, Zwart zijn de vogels, Vogels van rouw . Angstig, zoo angstig . . . . Wolken vol grijsheid, Droeve geluiden , Klokkengebrom . Dunker, zoo donker Zijn er de vijvers, Diep als de zeeen, Stil als de nacht . Eenzaam, zoo eenzaam . . . . Dood zijn de zwanen ; Zooals doode lelies Zinken ze weg. Zwanen, waarbeen? . . . . - Naar de donkere Diepte der Dooden, Waar geen dag is, Waar geen nacht is ; Naar de donkere Diepte van Rust .
421
BRUILOFT . DOOR
J
A
F
I R.
't Was heel toevallig gekomen . Ze zaten naast elkaar aan een diner, een bruiloftsdiner, waar veel getoast en veel voorgedragen en veel wijn geschonken word ; al de gasten waren heel vroolijk en de stemming heel geanimeerd. Haar plaats was aan zijn linkerzij, en alleen zoo nu en dan wisselden ze een paar woorden, nit beleefdheid . Verder verband was er Diet tusschen hen, want ze zagen elkaar voor 't eerst . Maar na 't wisselen van een paar zinnen was dat verband a] gekomen , en wisten ze beiden dat bet er was . Niet velen voelen dit, en bet wordingsproces is moeielijk na to speuren, 't ontstaat Diet door de zeer bizondere beteekenis der verklankte woorden ; 't ligt meer in de wijze van zeggen, de intonatie van de stem, bet gebaar, de uitdrukking der oogen . En vooral : aan bet niet-gezegde, aan bet verzwegene, dat beeft tusschen de gesproken zinnen . Ann den onvatbare gaat bet onbemerkt voorbij, als hoorde hij spPoken in een vreemde taal ; maar de gelijkvoelende weet op eens en onloochenbaar dat bet verband bestaat . En bet komt onafhankelijk van tijd of omgeving : bij een feest, een plechtigheid , in een lustig, in een tragisch oogenblik, in de droomstilte van bet zomerbosch en bet ratelend gewoel van een voile marktstad . Maar na die enkele zinnen, zoo vreemd tusschen die vroolijkheid, daar aan de feesttafel, was er een lange stilte tusschen hen . Hij , die 't verband 't eersst en 't innigst had gevoeld,
BRUILOFT .
423
vreesde tijdens die tusschenpoos , en was er gelukkig om tegelijkertijd, dat 't weer was weggeneveld . Luider werd de vroolijkheid ; men stond op, groepeerde zich, liep lachend en juichend door kamers en gangen . Er werd gezongen, een tooneel geimproviseerd, enkele pianoaccoorden weerklonken, en luid daverden hoera's en handgeklap . Zwaar hing over dat alles bloemengeur, sigarendamp en zwoele gashitte . De Augustusavondlucht drong in lauwe deiningen naar binnen . Als een geweigerd zoenoffer, als bet puin van een neergebliksemden beidentempel lag de tafel uitgespreid : asch en aangesneden vruchten, bloedplekken van gestorten wijn, verbrokkelde taartmonumenten, prisma-gloeiingen in kristal van glazen en karaffen, groen van klimopslingers, verwelkte rozen . Als was een ridderstoet, teruggekeerd van een zwijnenjacht, verzameld geweest aan een festijn der middeleeuwen, waar luid bet drinklied klonk en de roemers overbruisten van krachtigen wijn - als had een legerhorde, moe en hongerig na den strijd, op haar doortocht een toevallig gereedstaanden feestdisch geschuimd - zoo lag daar de tafel uitgespreid : blazoen van menschen met een sterk zinnenleven, die genieten willen en zich verzadigen, en zich voelen opgaan in den lichten roes van vroolijkheid en wijn . Zoo was bet visioen . Maar hij brak bet, en zag rond, wetend dat bet een bruiloftsviering was, en dat dit zoo behoorde . Toen zag hij dat zij nog naast hem zat, starend door bet open venster in den zomernacht, die donker was en alleen met, een paar seringentakken tegen de ruiten tikte. Spelende kinderen raakten bun stoelen, dansend en lachend gangen de gasten door gangen en kamers . Buiten knetterde vuurwerk, lampions kleurden op in bet tuindonker, en van de straat drong bet bewonderend gonzen van bet dorpsvolk naar birinen .
424
BRt, [LOFT .
Ze waren de eenigen die flog aan tafel zaten ; ze begrepen dat er iets gezegd moest worden . De vage beklemming, die over hem gekomen was door den wijn, dien hij onverschilig, met geheele glazen tegelijk, gedronken had, wat cynisch tegenover 't gefeest van die half-vreemde menschen, week nu door het spannend belangrijke van dit samenzijn ; hij voelde dat hij zich nu niet meer kunstmatig behoefde op to schroeven tot mee-vroolijkzijn ; er was nu alleen maar dit eene . Het overige was niet meer noodig . Toen vond hij de woorden om den contrast-weemoed nit to zeggen , dien dit feestgejuich en het zien van die roode gezichten , die glinsterende oogen , groeien deed nit zijn moeheid om een periode van doffe onmacht, van geesteshonger en zieleverlangen . En ook lion hij zeggen hoe hij dien zelfden weemoed zag in haar, die zocht naar licht en naar mooi , als troost voor een lange periode van banaliteit en leegte, en die nu verbijsterd werd en gekwetst door deze luide uitbarsting van fysiek leven . Ze knikte alleen even en zag hem aan , en hij raadde een vochtigen glans in haar oogen Toen stonden ze op . En de rijpe, volwassen vrouw, die zooveel gestreden had met het leven, zag met vreemd verwonderen naar den veel jongeren man , die dit alles weten en zoo rustig-zeker den weemoed van die dingen zeggen kon . 1897 .
H
O
M O_
Een Sprookje. DOOR
WILLEM DE LANGE .
I IN HET RIJK VAN LOGEN.
Daar ging een jonge man, krachtig en schoon ; zijn haar was blond, zijn oogen blauw, en zijn leden waren blank van jeugd, gespierd was zijn arm en zijn voet veerkrachtig . Steunend op een staf ging hij , want de weg was steil . Om zijn heupen was geknoopt een doek ; dat had zijn moeder hem geleerd , toen hij no,- een kind was . Toen hij op weg was gegaan had zijn vader hem de hand gedrukt, en zijn moeder had geweend . Weeneud had ze hem gezegd, dat de weg was steil, en dat daar was een tweesprong, niet verre ; daar leidde de weg rechts naar bet Doel . Gekust had ze hem op de lippen, toen hij beloofd had, dat hij zou gaan rechts, want die weg leidde naar bet Doel . Toen hij een eind weegs was gegaan , had hij omgezien : zijn vader ploegde bet land, zijn moeder stond op den weg, de hand boven de oogen, om to zien gaan heur zoon den weg op . Hij wuifde met de band ; - en zij wuifde ; toen kon hij haar niet meer zien , en hij stapte voort op den weg . Gekomen aan den tweesprong, voelde hij dat hij vermoeid II . 26
426
HOMO .
was ; hij ging zitten in den grasrand van den weg, en keek naar de zon, die onderging in rooden gloed, boven blauwen heuvelkam in de verte . Fonkelend trilden dauwdroppelen aan de grashalmen , en op de witte en gele bloemen , die zich openden voor bet licht . Een leeuwerik zong hoog, hoog boven hem, in bet blankblauw van den hemel . Zijn moeder had hem geleerd, dat daar was een God en hij bad, zooals hij gedaan had iederen morgen . Toen hij gebeden had, wilde hij verder gaan, en dacht aan zijn belofte . Juist wilde hij opstaan uit bet gras, - toen hoorde hij achter zich geritsel . Hij zag om . Daar stond een struik, van witte bloesem besneeuwd ; de twijgen gingen vaneen, en hij zag een kopje vriendelijk gluren, rozig tusschen bloesemwit. Twee donkere oogen keken hem aan, schalk lachend ; twee kersenlipjes krulden en witte tandjes, regelmatig, blikkerden to voorschijn . Het kopje knikte hem toe - al lachend . Hij was verbaasd ; keek near die lippen als kersen, en die fonkelende oogen, zwart in wit ; keek en zeide Diets . De blikkerende tandjes openden zich ,,Wat zet-je groote oogen? Ben je geschrokken ." Hij glimlachte schuchter en schudde neen . ,,Waarom zeg-je Diets? Wie ben-je?" „Ik ben Homo," antwoordde hij , heel zacht . ,,Waar kom je vandaan?" „Ik kom van beneden, den weg op ." ,,Mag ik bij je komen , dear op 't gras?" ,,Jawel ." - Hij bloosde. En de struik , vol witte bloesem , opende zich nu geheel , en to voorschijn sprong een meisje, rank en lenig, met blanke jonge borst, en golven glansbruin haar langs bet rugje, zacht marmerwit ; om de heupen droeg ze een dock van gazen stof, weardoor schemerde heur naaktheid . De slanke, witte armen hield ze wijd-uit, afwerend de takken met haar weeke, rozige vingers .
HOMO.
427
Door haar sprong warrelden honderde bloesempjes, als witte kapelletjes wijd en zijd, en er bleven hangen in heur donkere haar . ,,Hier ben ik !" riep ze schaterend, triomfant . ,Nu kom ik naast je zitten, in 't gras, - en ik zal je bloemen plukken en zingen voor je - maar - je moet me eerst zeggen hoe je me vindt!" Hij keek op, verbaasd lachend , en zei niets . ,,Vind-je me mooi?" vroeg ze . Haar oogen fonkelden ; haar tandjes blikkerden . Homo vond haar mooi . Ja knikte hij . En ze plukte bloemen en ging naast hem zitten . Toen vatte hij moed, en zei : ,Wie ben-jij?" ,,Ik ben V o l u p t a s . Ik woon daar - daar achter in bet bosch. Daar is bet Paleis van mijn vader ; mijn vader is een Koning . En bij bet Paleis is een vijver, met zwanen . En duiven heb ik, en bloemen - bloemen, mooier dan deze bier aan den we- - o, veel mooier! Wil-je ze niet eens zien ?" „ Jawel , heel graag ." ,,Ga dan met me niee ." Ze sprong op, en liet de bloempjes die ze geplukt had weer vallen . Homo Tees ook uit bet gras, en gin- naast haar . Hij was order bekoring ; haar lief stemmetje klonk hem als muziek. Zij bemerkte het we] , en lachte heel vriendelijk. Even stood ze stil, en vroeg zacbt, heel zachtjes, dicht bij hem : ,Zen je mij willen geven een kus, op rnijn mond?" En haar handje rustte op zijn arm, warm drukte bet ; en ze lichtte zich op de teenen om to fluisteren in zijn oor ,,Ik vied jou ook mooi, Homo ; je blauwe oogen en je blonde Karen ; heel mooi . 1k zou je wel willen kussen ." Hij bloosde vuurrood ; zijn hart bonsde hoorbaar . Haar donkere ooen g fonkelden hem tegen - hij schrok bijna van ze . Weer vleide ze : ,Zou je me willen geven een kus?" . . . . 26*
428
HOMO .
Toen kuste hij haar op de roode lippen ; en zij kuste hem, leggend haar week-witte arm om zijn hals . En zij gingen verder hand in hand . ,,Nu hierheen," zei V o l u p to s, en wilde gaan den weg links . Maar Homo bleef staan, want hij dacht aan de belofte, die hij zijn moeder deed . „Neen," fluisterde hij , ,laten we liever rechts gaan ." Maar hij zeide niet, dat hij b e l o o f d had . ,,Och," dwong V a n i t a s, „daar is het Paleis van mijn vader niet ; daar is het alles vervelend, en niet mooi . Daar woont een andere Koning, en mijn vader heeft oorlog met hem, altijd, altijd door. - Hierheen moeten we, naar mijn zwanen, mijn duiven . . . ." „V o 1 u p t a s , is die andere Koning, de . . . . " ,,Och," riep ze gemelijk, ,vraag daar toch niet naar! Toe, ga nu mee, naar mijn duiven, mijn bloemen" . . . . Ze trok hem voort bij de hand ; en zij gingen den weg links . 't Was een laan, met donker overhangend groen, maar zonneschijn strooide sidderende lovers van goud op den grond . Bloemengeur kwam hun tegemoet, en duiven pikten voedsel van den grond, of trekkebekten, duiven wit en blauw . Toen kwamen zij aan een open plaats, aan den vijver met zwanen ; zwanen glijdend als witte schepen op groenen plas . Om den vijver glinimende bladplanten, met breede bladeren, bonte bloemen en wuivende rietpluimen . Rondom een grasveld, vol madelieven, gevat in een krans van struiken, en daarachter hoop donker bosch . Recht tegenover de laan, waaruit zij kwamen, staken de donkere tinnen en torenspitsen van lei, glinsterend in de zon, de sombere muren van het Paleis, boven 't geboomte nit . In het goudstof der zonnestralen fladderden kapellen om de bloemen, en libellen on -i de rietpluimen ; vlinders van allerlet kleuren bunt dooreen, wit, fluweel-rood, zwart en
HOMO .
429
goudgeel ; en de vliezige libellenvleugelen glinsterden blauw in deinende vlucht . Homo en V o l u p t a s zaten neer aan den vijverrand . „Blijf je nu bij me?" vroeg ze : ,vind-je 't hier niet mooi?" Hij bedacht zich, en zag haar aan, droevig . ,,Ik wilde wel blijven - maar ik moet gaan den anderen weg ." ,,Waarom?" dwong ze - ,daar is 't niet mooi, en ik kan er ook niet met je gaan ; - toe, blijf bij me!" Dicht bij hem vleide ze ; hij voelde hour adem ; haar oogen fonkelden ; haar stemmetje vleide zoo lief. ,,Maar ik heb 't beloofd - aan mijn moeder." ,,Beloofd?" vroeg ze . En smadelijk was haar blik . ,Welnu, zal ze het merken, dat je den verkeerden weg bent gegaan ? Nooit zal ze het immers weten , als je hier blijft. En anders dan kan je zeggen dat het gebeurde in onnadenkendheid, of dat je vergeten waart, welken weg je moest gaan - toe, blijf bij me ; - ik heb je zoo lief ; o, zoo lief!" Zijn hart bonsde in zwoegende borst . ,,Maar God zal het weten" fluisterde hij , want zijn moeder had hem zoo geleerd . ,,God?!" kreet ze, in schaterlach ; „ben-je nog zoo dom? Er is geen God!" Ontsteld zag hij haar aan . Heur lath verdween - en weer vleiend sprak ze met haar stemmetje lief : „Toe blijf bij me ." En hij nam zich voor, wanneer hij ooit weer zou zien zijn moeder, een uitvlucht to zoeken , to zeggen een onwaarheid . En hij dacht aan zijn morgengebed - maar wilde er niet aan denken . „Blijf bij me!" Haar oogen fonkelden, haar borst zwoegde aan tegen de zijne . „En als 't nacht is, dan is het zoo stil hier, en zoo mooi is hot maanlicht ; dan zingen nachtegalen en de bloemen geuren - dan fonkelen de starren en weerglimmen in den vijver ; dan zullen we lief hebben elkaar in den nacht ; dan zal je neerliggen in mijn armen -
430
HOMO .
Toe blijf bij me!" ,,Maar, waar zijn we dan?" vroeg hij, aarzelend . „Dit is bet Rijk van Koning M e n d ax, mijn vader ; dit is bet Rijk van Logen ." Dien nacht lag Homo in V o l u p t as' armen . Zilverblank was bet maanlicht ; nachtegalen zongen ; de bloemen geurden als kolen fonkelden haar oogen hem tegen Stil was de nacht. Toen wikkelde zij of den heupdoek, lien zijn moeder hem omdeed, toen hij een kind was .
Dagen en nachten waren zij to zamen . Ze liepen om hot kasteel, in de bosschen, plukten bloemen en vingen kapellen . En Homo dacht Diet aan zijn moeder, en bad niet . Het Paleis van Koning M e n d a x was hoog en donker . In de meeste zalen brandden walmende lampen met groote rookroode vlammen, en de dienaren liepen als duistere schimmen door de gewelfde gangen . Met veel slimheid was bet kasteel gehouwd en versterkt tegen vijandelijke aanvallen . Midden in bet Paleis was een kelder, diep, diep onder den grond . Daarin bewaarde Koning M e n d a x een stalen masker, dat hij voordeed, wanneer hij ging buiten zijn Paleis . Eerst din zoude hij kunnen overw o n n e n w o rd e n en gedood, wanneer men zich meester maakte van dit stalen masker. Zijn vijanden wisten bet ; ook wist bet de andere Koning, met wien hij oorloogde. Maar de kelder, waarin het stalen masker wend bewaard, was zoo slim verborgen, - naar den ingang voerde zulk een labyrinth van donkere gangen, dat alleen Koning M e n d a x zelf er den weg kende. Een kamer was er in bet Paleis met groote vensters,
HOMO .
431
waardoor het zonlicht scheen : Dit was het verblijf van Voluptas . Rijk had zij de wanden versierd met oostersche tapijten, waaiers en gedrapeerde spiegels . Tusschen waaierpalmigeplanten stonden divans, bekleed met dikke perzische stof, pelucheachtig rood, met figuren in zwart en geel ; do gouden vlekken van chineesche waaiers glinsterden in de zonneschijn, die warm stroomde door de hooge opene boogvensters . Op de vensterbanken en op het bonte vloertapijt tripten duiven wit en blauw . Eens waren ze in heur kamer. V o 1 u p t a s lag op een divan, starend met loome, groote oogen naar buiten, neuriend . Het hoofd, met de glansbruine haargolven liet ze rusten in de hand ; de elleboog zonk weg in do plooien van een veerenzacht kussen, goudgeweven . H o m o zat aan heur voeten , en zag op in heur gelaat . Maar zij keek hem niet aan, -- want hij verveelde haar . „Voluptas . . . ." Ze gaf geen antwoord . ,,Heb-je mij niet meer lief, Voluptas? - Je hebt niet tot me gesproken, twee dagen lang ." Zij neuriede door, en sprak niet tot hem . Toen kwam binnen, met onhoorbaren trod van voeten, wegzakkend in mollig tapijt, een sluipende gedaante . 't Was een man, mager, gespierd, in lange zwarte pij ; 't hoofd omhuld met zwarte kap . Valsch gluurden de half dichtgeknepen oogen en bitter was de grijns om zijn dunne lippen . 't Was prins O d i u s, brooder van V o l u p t a s . Hij was altijd alleen, en dwaalde rond in de holle gangen van bet Paleis, of trok door het Rijk van Logen, haatbrengend . Hij bewoonde de gewelven, trappen-diep onder den grond . Koud was 't om hem, altijd ; kilte dreef met hem rinnen,
432
HOMO.
waar hij kwam, om twist to brengen en haat ; want dat was zijn arbeid in bet Rijk van ziju vader . HO was een lieveling van Koning M e n d ax, die hem uitzond, iederen dag, naar ziju onderdanen . En 's avonds verhaalde prins 0 d i u s van zijn dagwerk . Pan grijnsde bet oude, sluwe gelaat van den grijzen Koning, en hij gaf zijn zoon geschenken, goud en edelgesteente . Dat alles bewaarde de donkere prins in zijn gewelven . Horn o kende hem niet ; een rilling stroomde hem of van de leden . De prins zette zich veer naast zijn zuster, en fluisterde haar in 't oor, sissend tusschen de tanden ; - hij fluisterde totdat haar oogen vlamden . Homo beefde voor zijn grimlach . Haar oogen vlamden, en ze stiet Homo met den voet . Krimpend ineen zag hij tot haar op door zijn taanen . Haar oogen vlamden, en ze stiet hem met den voet wederom . Toen ging hij been, want ze had hem niet meer lief . En hij liep voort, alleen, alleen, door de bosschen alleen Hij weende om V o l u p t a s, en dacht aan zijn moeder . Nu wilde hij den anderen woo , gaan, maar toen bij kwam bij bet pad, dat leidde naar de plek, waar bij Voluptas had gezien, in de struik met witte bloesem, toen hij wilde gaan naar den tweesprong toen verbood hem een wachter den doorgang. „Wie is geweest eenen dag in bet Rijk van Logen, zal blijven tot den dood!" Hard klonk bet woord van den ruwen wachter ; en -Ho m o vreesde den bruinen, gebaarden man, met norschen blik, die leunde met pezigen arm op zijn blankgeslepen puntzwaard.
HOMO .
433
En hij bleef. Weer ging hij de bosschen in, dieper, - dieper Weer ging hij de bosschen in, - alleen . -
II IN HET RIJK VAN WAARHEID .
Tien dagen en tien nachten zwierf Homo rond in de bosschen ; en hij at de vruchten, die hij plukte van de vruchtboomen, vele waren er rondom bet Paleis van den Koning, - en hij leschte zijn dorst met haar sap . Smart Teed hij in zijn ziel, want hij verlangde terug naar zijn moeder ; en schaamte vlamde op naar zijn wangen, als hij dacht aan zijn belofte . Eerst kwam hij no- vele malen aan den zoom van bet bosch, en wilde zoeken naar een uitgang - maar overal stonden gebaarde wachters met blinkende zwaarden . Hij vreesde ze, en dwaalde weer bet bosch in, dieper en dieper en hot bosch ward zoo dcht, dat bet werd nacht om hem been, donker en koud . Geen vogel zong ineer . Geen vlinder zocht naar bloemen, want bloemen waren hier niet. De groud was vochtig onder ziju voeten . Nacht was bet om hem been Uilen krasten in de duisternis ; bij iederen tred kraakten dorre takken ; -- hij schrok van 't krassen dei uilen en van 't gekraak der takken - angstig werd hij . Nacht was 't om hem been, inktzwarte nacht . Hij zocht naar licht, maar nergens was licht . Zoo groot werd zijn angst, dat hij zich met krampkromme vingeren vastklemde aan den steen, waarop hij was neergevallen van uitputting. Nacht was bet, inktzwarte nacht .
434
HOM1o .
En achter zich keek bij, als een gejaagde ; maar ook daar was 't donker, ook daar nacht zijn tanden klapperden en hij kreet naar zijn moeder, in doodsangst . Toen word er een hand gelegd op zijn schouder, zoo zacht vertrouwelijk, dat hij er Diet van schrok. „Wie is daar?" vroeg hij , want zien kon hij niet . Het antwoord was vriendelijk ; een zware, oude stem ; bet was alsof er rust kwam over Homo, bij de woorden „Ik ben P o e n i t u d u s . Ge kunt mij niet zien ; maar volg mij . Ik zal u voeren naar rnijn woning ." De oude man, bield Homo bij de hand, die hem volgde als een kind . Beiden zwegen , tot ze kwamen aan een rotsgewelf, waaruit licht zwak schemerde. Vol vertrouwen trad H o m o naar binnen, achter den grijsaard, then hij nu onderscheiden kon, bij bet Iicht van een walmende fakkel, rood schemer],- licht, weerglimmend van den vochtigen, glinsterenden, gebrokkelden rotswand . P o e nit u d u s was een oud man . Lang viel zijn grijze baard over zijn bruin kleed van ruwe stof, gebonden met een koord om bet middel . Lang golfden van zijn hoofd de haren naar achteren, zilvergri is . Dlaar recht was zijn gestalte ; en zijn blik, onder de zware wonkbrauwen, was ernstig, vriendelijk gestreng. Voren doorsneden zijn voorhoofd . Een rustbank van ruw bout stond bij een vuur van weggloeiende kolen, bijna verglommen . Do grijsaard ging zitten op de rustbank, en H o m o knielde neer aan zijn voeten ; zijn tranen drupten op de beenige, gerimpelde hand van P o e n i t u d is . Hij voelde zich veilig hij den grijzen mensch, die zoo vriendelijk hem had geleid uit de donkerte van bet bosch ; h j voelde geen angst meer, en stil wachtte hij , tot de oude man zou spreken . ,,Ik vond u in bet ,Bosch der Wroeging," sprak de grijsaard eindelijk, met langzamen nadruk . L
Homo .
435
„Velen heb ik gevonden als u . Geen mensch kornt daar, zonder doodsangst in zijn ziel . Ik hoorde uw kreten in den donkeren nacht. 1k alleen kan u den weg wijzen, die leidt nit dit wood, en nit bet Rijk van Logen . Ik ben een Ziener ; - eeuwenlang heb ik geleefd : ik word geboren in den nacht, die volgde op den dag der eerste zonde . Alle de dagen van mijn large levee, heb ik in nacht geleefd . Wie tot mij komt is behouden, want ik leid hem naar het Licht . Wie bij den Tweesprong reclits gaat, lrij vindt bet Licht zonder mij . Gij zijt links gegaan - maar ik wil u terugvoeren . Een weg is er - en die weg is zwaar : want gij kunt lien alleen begaan met gebogen hoofd, kruipend op de knieen in de doornen die groeien over bet Pad der Belijdenis . De doornen dringen u in 't vleesch , dat uw blood rood weekt den grond . - Hebt ge mood? Wilt ge?" „ Ik wil," antwoordde de Homo snikkend . Weer Dam P o e n i t u d u s hem bij de hand . Achter de speloiik van den ,-rijzen kluizenaar, lag het pad, dat voerde naar bet Rijk van Waarheid . Donker was 't er, evenals in bet Bosch der Wroeging, maar Homo vreesde niet racer . ,,Kniel dan veer, en brig bet hoofd . Dit is de eenige weg . God heeft bet mij geopenbaardi" Homo knielde en boog bet hoofd . Naast bet doornenpad ging de ziener hem voor. Diep drong de eerste doom in de knie . H o in o was uitgeput en zwak ; blood druppelde op den grond en hij kreet van pijn . Toen hoorde hij een stem fluisteren, dicht aan zijn oor ,,Waarom ga-je met gebogen hoofd ; waarom ga je kruipend
436
xoNo .
over doornen ? 't Is laf to gaan met gebogen hoofd en to kruipen - uit angst voor duisternis! Laf! Er is ho g een weg die voert nit bet Bosch der Wroeging - niet over doornen - terug naar bet Rijk van Logen . Wees listig en koning Mendax zal je schatten geven, goud en edele steenen ." H o m o zag op, - maar 't was donker om hem . Hij aarzelde. „Laf," prevelde hij na, ,goud en edele steenen ." ,,Dit is de eenige weg" - klonk strong de stem van P o e n i t u d u s, vermanend . En de tweede doorn drong in bet vleesch ; Homo kreet van pijn ; blood druppelde nit de wonden ; zweet parelde op zijn huid . Hij luisterde weer - maar de stem zweeg . Toen ward bet licht aan den einder.
Homo had den doornenweg afgelegd . Nu lag hij uitgeput aan den oever van een meer, koelde zich de slapen en wiescb zijn wonden . Rood wolkte bet bloed in 't heldere water . De oever was begrocid met irissen ; en witte waterlelien dreven als kelken op groene schotels op 't azuurspiegelende oppervlak . Aan de overzijde stond bet Paleis van Ironing V e r u s , met minarets en koepels, boogvensters en poorten, geheel van kristal, hel fonkelend in 't zonnelicht, witte vonken schietend in blankazuren lucht, en in al zijn diamantstralenden glans gebeeld op den waterspiegel . Grrasvelden, met perken van witte lelien, lagen om bet paleis ; en daarachter rezen heuvelen, paars-blauw, met golvenden kam ; niet verre ; want bet Rijk van Waarheid was niet groot, en do heuvelen waren zijn grens . En toen Homo zich de slapen gekoeld, en zijn wonden
HOMO .
437
gewasschen had - toen bad hij , zooals zijn moeder hem had geleerd. Uitputting maakte zijn oogleden zwaar, en hij sliep in aan den meeroever . En er kwamen hovelingen van Koning V e r u s langs de plek waar hij lag . Onder hen waren grijsaards, die wetenschappen beoefenden : astronomen , die de sterrebanen kenden ; theologeu, die heel hun lange leven door hadden gepeinsd over God en Zijn werken ; psychologen, die de geheimen der menschenziel naspeurden ; en nog vele anderen . Zij zagen, dat Homo was gegaan langs den Doornenweg ; ze zagen bet aan zijn blood . En ze spraken over bet Rijk van Logen - want nog altijd duurde de oorlog tusschen beide Rijken . Sommigen beweerden dat koning V e r u s zou overwinnen . Zelfs meenden ze dat hij zou heerschen over bet Toekomstrijk ; dat hij was onsterfelijk . En achter hen kwamen anderen : lakeien en dienstmaagden . Ze wezen op Homo, zeggend : , Zie , die mensch komt uit bet Rijk van Logen . Hij heeft geen heupdoek om ." En ze keerden zich a£ De zoon van Koning V e r u s, prins J u s t u s, die recht sprak in hot rijk van zijn vader, hoorde dat daar lag een man aan den oever van bet meer, gekomen uit bet Rijk van Logen. En hij liet hem voor zich brengen, om to hoordn en recht to spreken .
De moeder van H o m o had vele dagen gestaan op den weg, en gevraagd aan alien, die kwamen van den kant van den tweesprong : ,Kom-je uit bet Rijk van Waarheid ? Zeg me dan, heb-je daar mijn zoon gezien ?" Maar niemand had hem gezien .
438
HOMO .
,,Hij is toch gegaan van bier, belovende dat hij rechts zou gaan bij den tweesprong ." Niemand had hem gezien . Toen werd de moeder ongerust, en verliet bet huis terwijl de vader ploegde op hot land - om to zoeken heur zoon, die was heengegaan . En toen ze kwam langs den eenzamen wag, die leidde van den tweesprong naar bet Rijk van Waarheid, en toen ze weer vroeg aan alien . die voorbijgingen : ,Heb-je mijn zoon gezien?" - toen hoorde ze eindelijk dat hij was gevonden bij bet meer - dat hij had doornen in bet vleesch dat hij was gekomen nit bet Rijk van Logen . Toen zat ze Deer aan den weg, en weende . En aan heur zijde kwam zitten een schoone, jonge vrouw . De blonde Karen in een wrong op bet lioofd ; vriendelijk zagen zachtblauwe oogen uit onder lange wimpers . Marmerblank was haar borst ; als sueeuw haar kleed . Vredig was de glimlach op hour gelaat, do rechterhand stak ze nit naar de moeder, ze streelde de oude hand in de hare ; rein klonk haar stem, als zilveren klank ,,Waarom weent-ge?" En toes ze had gehoord alles wat de moeder wist van haar zoon, toen stond zij op, en sprak : „ Ik wil u tot hem brengen , in bet kristallen Pale's van boning V e r u s . Zijn wonden zullen genezen , en g ,j zult uw zoon weerhebben, geadeld door lijden . Ga met mij ; ik V e n i a zal u tot Bern brengen ." Snel betraden de voeten der oude moeder den steilen weg ; boe meer zij naderden aan bet Kristallen Pale's, hoe sneller liep ze. Prins J u s t u s zat in een ijzeren zetel . Zijn hand, geklemd met pezige, magere vingers om de baardelooze kin steunde
xoMO .
439
zijn hoofd . Onwrikbaar gestreng waren de strakke trekken van zijn gelaat ; van den gebogen neus liepen twee groeven door de perkament-taaie huid, langs de neergetrokken hoeken van den mond, vastgesloten . Zijn donkere oogen, diep in de holen onder de vooruitstekende, met fronsrimpels saamgetrokken wenkbrauwen , waren gericht op H o m o die voor hem stond. Het kleed van den Prins was een witte pij , neerhangend in dikke, stijfronde plooien om de beenige knieen . Achter hem stood een rij dienaren, alien gekleed als hij ; alien onbeweeglijk, met strengen blik . H o m o stond daar , bedekt met wooden, bloedroode teekenen in blanke huid . Zijn beenen wankelden van zwakte ; uitgeteerd was zijn gelaat ; zijn oogen keken dof-moede uit ; met bevende stem sprak hij Daar stond hij , en biechtte, alles , alles Toen zweeg hij en wachtte . Koud was 't gelaat van prins J u s t u s . Onveranderd de strengheid zijner dienaren . Met peilenden blik op Homo, onbeweeglijk in ziju ijzeren zetel, sprak hij eindelijk en 't klonk met hard-metalen geluid door de zonlichte kristallen zaal ,,Schuldig ." Nog weergalmde de hooge hal bet strenge woord, toen V e n i a binnentrad, voerend aan de hand de oude moeder . Ze wees op Homo, met engelenlach om de edele liepen ,,Zie moeder, uw zoon ?" Nog zat Prins J us t u s in zijn ijzeren zetel, als een beeld ; no- stonden onbeweeglijk zijn dienaren ; in witte pijen ; met strengen blik. De zon vlamde door 't kristallen dak ; stofgoud warrelde
440
Homo.
in bet warme zonnelicht ; - de wanden schoten stralen ; langs pilaren en vensterbogen vuurden vonken, vonken, wit als diamantflonkering ; - licht overal, springend van 't geslepen kristal ; starren van licht ; zonnen van licht . -Homo had zijn moeder geprangd aan zijn borst - en zij kuste hem, schreiend tranen van vreugde, van vreugde dat ze hem had weergevonden ; vergevend zijn zonden, omdat ze hem had weergevonden, - weergevonden in het Kristallen Paleis van Waarheid!
M E T -A-DOOR
G . H . PRIEM .
Zij was een kind no,- . . . . 's Morgens als de zon Haar gouden waaier aan de kim ontplooide En 't haantje klapwiekte onder laid gekraai, Sprong zij haar bedje nit om in 't veld to gaan . Zij wiesch zich in bet water van de bron , En streek het lange blonde haar met twee, Drie streken, glad onder het hagelwitte Mutsje en sloeg den halsdoek losjes om, Grootmoe's verjaargeschenk, hel-kersenrood . Het blauwe rokje omsloot haar slanke Teen En doukre kousen, die ze in 't avonduur Zich 's winters breide van de zachte wol Van 't liev'lingsschaap, haar schaap, Oinspanden twee kleine allerliefste voetjes, In helder-witte klompjes weggedokcn . Van 't schoolsche leeren, hoe men besschen spelt, Met s of s c h, of hoe in 't jaar Vijf honderd twintig nit het Oosten kwam Een troop Nomaden, die haar 't vet re West De volkren dwongen, op hun heil bedacht, Weer andren to verdringen op hun beurt, Of hoc men bij 't vermenigvuldigen Met breuken het getal eerst maal Den teller neemt en door den noemer deelt, Van 't schoolsche leeren word zij nimmer wijs . . . . II,
27
442
ME'rA .
Zij wist niet meer of bessehen werd gespeld Met s of s c h , maar zij moist wel De trosjes roode en witte in 't donkre loof To vinden, als de zon ze had gerijpt . Zoo, zonder schoolsehe wijsheid, werd ze groot, Ontluikend als een schoone wilde bloem , Gelukkig in 't niet-weten van zooveel En vol-genictend van hot ueinig dat Zij had onthouden nit haar lessenboek Wat sprookjes en wat kleine liedekens . De gouden poort van 't schoone wonderland Was achter haar niet dichtgevallcn en Gedurig werd ze erinnerd aan het rijk Van koning Beal en zijn zeven dwergen . Een zuchtje in 't loover leek haar soms zijn stem, Een bloom zijn kroon, een spitse balm zijn degen . . . . Een vogel was haar een geFviekte page, Elk bosch een koninkrijk en 't beekje, dat Het eikenhout doorspeelde, was een stroom, Die landen splitste en uitliep in de waatren Van d'oceaan : een pool of eendenplas . Sours kon zij uren liggen op den rug In 't warme gras, haast hooi, en turen naar De hontgekleurde vage wolkenvlokjes, Die stil als scheepjes zeilden door de lucht . Des winters liet zij 't voetjo trapplend gaan En 't wieltje snorde en woelde 't spoeltjen af, Do vochte vingers hechtten 't draadje, dat Gebroken was, snel wrijvelend aaneen, En 't liedje blies zij licht de lippen af, Wijl moeders naalden tikten en haar vader, Stil groote trekken doende aan 't houten pijpje, Vol aandacht his in een of under book . In 't schemeruurtje sloop zij soms naar buiten . . . .
443
META.
't Was nog to vroeg voor 't lamplicht en het haardvuur, Als 't rosse schijnsel van een verren brand Vlakte op den muur phantastische gestalten Giganten en kabouters, feeen, gnomen En koningen , gekroond met gouden kronen , De lange rookgewaden 't lijf omkrullend . - Wat zit je toch to staren naar den schijn Der vlammen ? vroeg haar vader vaak als stil Ze in 't hoekje naast hem neerzat en niets deed Dan naar de vage wilde schimmen kijken . In haar jong hoofdje bloeiden vreemde bloemen Van phantasie, maar die voor haar was waarheid , Teerblanke waarheid van al-schoone dingen . En land en lucht bevolkte zij met wezens, Die haar gemeenzaam waren, die haar spraken Heel lang en zacht van wat slechts leeft in droomen . In 't schemeruurtje sloop zij soms naar buiten . . De lucht was strak, van 't allerklaarste blauw, Stil-zalig van witzilvren sterrenweelde . Hot beekje, dat tot voor nog weinig dagen Den kleinen boomgaard had omdarteld, lag Nu roerloos veer, als 't slapend kind dat daags flet huis van luide lachjes doet weerklinken . Met koortsig flikkren viel hot licht op 't ijs, Als glazen bommetjes vol goud-essence, 1Vitglociend goud, uitspattend op den vloer van Mclkblank kristal . . . . Toch, 't lieve zomerlicht Minde zij meer, waar 't sliep op wilde rozen, Den thijm deed schittren in den laten dauw . 't Woes haar bet plekje, waar zij stil kon droomen Aan 't zelfde beekje, maar wat vender, onder Het loof van wilg en hooge populieren . . . . Wanneer in 't winter-schemeruur zij dwaalde Langs 't hardbevroren voetpad, 't paradijsje Van zomerheerlijkheid gedenkend, was zij 27*
444
META .
Ben sebim gelijk, omdol'nd door al de oorden, Waar 't lichaam eens genietend had geleefd, En zoekend naar verdwenen dierbre plekjes, Die de aardsche voeten blij betreden hadden, 't Astrale lichaam van een hoogen doode, Dat maar niet scheiden kan van de paleizen, Waar in de weidsche zalen eens zijn machtwoord Bevelend had weerklonken . 't Was in Juli . De zon was nit de nevels hoog gerezen In vochtig good, doorgloeid van purpervlammen . . . . De vogels schudden nat van dauw de vlekken En 't zilvren lied ontwaakte in al de bosschen . Wear 't beekje rechts den groenen weirand streelt En links in schauw van 't zwart geboomte dommelt, Is 't een romantisch plekje, beuk en eiken Steken verliefd elkander de armen toe . Drie smalle planken, naast elkaar gelegen, En opgebogen met wat stet van palen, Halfmaansgewijs, waarboven slank de leuning, Zich spiegelend in 't water van het beekje, Verheft, vormen het klein phantastisch brugje, Gemaakt als om alleen den lichten last Van feeenvoetjes of we] huppelpasjes Van nimfjes zacht to dragen over 't water . Geel sterreninos en hooge waaiervaren, Wat lager orchideeen, witte en roode, En leeuwenbekje en donkerbruinig helmkruid, Vatten den zilvren spiegel als in rand van Fluweelig mozaiek met vlekken, vlammen, Van donker en van licht ; teerblauw als van het Fijnste Japansch, lagen verspreid de vlokken Vergeet-mij-niet : kleine en stabiele wolkjes Langs d'horizont van 't immer vlietend water . Do jonge schilder boog zich van het brugje
META.
letwat voorover . . . . Taseb en blikken trommel Lagen terzij in 't weiveld naast den grooten Vaalwitten parasol, wijd uitgespannen, Waaronder dommelig de schaduw danste Bij 't minst bewegen van den morgenwind . De gele stroohoed, breed en slap van rand, Beschutte een paar zwart-grijzige oogen, die Het plekje zochten, waardig door 't penseel Te worden weArgegeven op bet dock . Waar 't wilgenloover met zijn schaduw speelt En poogt zijn zwarte beeltenis to vatten, Is 't beekje ondiep en blinkt de lage grond Van hagelblanke kiezels ; losse draden Van wier doorsling'ren 't gele beddingzand Als blauwige are' albasten vrouwenhuid . Dit plekje mint van alle Meta 't meent, Hier achter het gordijn van blad en booem, Waar ze onbespied is, meent ze, legt ze vaak De donk're kousjes op het donk're mos En lichtt bet blauwe rokje sluikjes op Om met de bloote voeten 't mollig zand Te kneden tussehen hare roze toonen . De zilv'ren spatjes stuwen om haar been En luidt weerklinkt haar lachje als een to hoog Haar in den poezelblanken nek verdwaalt . Sours bukt zij zich en schept haar vlugge hand Het gouden stofzand van den bodem, our Het uit to strooien op bet klare water . Zij ziet bet gaan , als gouden mist, al lager En lager zinkend, tot het hangen blijft In 't net van wier en donkergroene grassers Als 't laatste lichtgeglimp op 't sparrenloof . Dan staart ze een wijle aandachtig naar beneen . En in then stand bespiedt een potlood ginds De lijnen van het slauke kinderlijf .
445
446
META . Stil ! zegt hij , als zij even zich beweegt , Doch om in de eigen stonde boos to zijn Om 't ondoordachte roepen van zijn mood, Want Meta springt terzij in 't hoop gras, Een ree gelijk , die opschrikt van een schot . Daar was het, daar op 't brugje! Zie, daar zit, Haar wenkend met de hand , een jonge man . . . . Nu staat hij op en langs bet beekje komt Hij rechtstreeks op haar aan . . . .
En Meta's hoofd
Leek con kaleidoscoop (lie, snel gedraaid, Aan het verstand geen tijd laat een voor een De kleurenvormen duidlijk to onderscheiden . Een oogenblik dacht ze aan haar sprookjes, was 't Of hij behoorde tot die wonderwereld, Waarvan haar hoofdjc vol was alle dagen , Waarvan zij 's nachts vaak droomde in 't kleine bedje, 1l'ijl zij hot hoofd van 't kussen hief om op Den laatsten gloed der sintels veer to staren, Die doofden in den haard met zacht gekraak .
Daar stond ze in 't gras, eon bloom tussehen de bloemen, Die zich op ranken stengel rekten naar de Roodgouden Juli-zon, hoogheerlijk rijzend,
-
Een zonnebloem met kroon van gouden baron, In 't wilde springen los om 't hoofd geward . Zij wist niet of zij vluchten zou of wachten En draalde, half onwillig in 't bedenken , Totdat de tijd van dralen orn was en De kunstnaar vriendlijk lachend voor haar stood . - 't Was dom van mij, dus sprak hij, u to stores . . . . Maar woes niet boos, 't was zoo verlokkeud om Dit beekjeu en die struiken en dien hemel To toov'ren op het dock en u in 't midden Als een ontluikend roosje in cen bouquet van Donkere blaren en goudgele grassers . - Ik weet niet wat go meent, sprak bijna fluistrend Hot blonde kind en zag met vragende oogen
META .
Den kunstnaar in 't gelaat, die al maar staarde Op 't lief verlegen kopje van hot meisje . - Wat ik bedoel? Wel, dat ge een oogenblikje Weer stil gnat plassen in het beekjen onder Hot hangend loof der dunne wilgentakken ; 'k Beloof u, dat mijn potlood zich zal haasten . . . . Nog vijf minnuten en mijn schets is klaar . En, schoon zij half maar giste wat hij meende, Lachten zijn oogen nu zoo vriendlijk vragend, Dat zij niet weig'ren dorst en vol vertrouwen Weer stapte in 't effen water dat, gebroken, Uitwapperde als een vlag in 't rijzend koeltje . - Zoo, bad hij, blijf nu zoo een oogenblikje, De voeten nog wat dichter bij elkander En 't bovenlijf een weinig meer gebogen! Hij spoedde zich naar 't brugje en snel bewoog zich Zijn hand boven hot blad van 't grijze schetsboek . De zwarte lijnen kronkelden zich lenig Tot lijf en kopje en zwierig blonde lokken , En eer nog Meta uit haar droom ontwaakte Stond weer de schilder voor haar met zijn schetsboek . Zie , sprak hij , lijkt het op de lieve baadster ? Hot jonge meisje bloosde flauw en wist niet Wat zij zou zeggen . Was dit Been getoover? En was die man niet anders dan de menschen, Die zij gewoon was om zich been to ontmoeten? - Wanneer gij lust hebt eons to komen kijken, Ging vroolijk lachende de schilder voort, Gij vindt mij elken morgen op het brugje, Vanwaar ik u deed schrikken ; 'k vind dat plekje Bekoorlijk als ik nooit een tweede zag . Teen gaf hij haar een tikje op bei haar wangen En ging weer naar waar tasch en trommel wachtten . Maar Meta, die in stilte huiswaarts keert, Is heel then dag niet als gewone dagen . Zij denkt aanhoudend aan den jongen schilder, Die met de beenen bengelend van 't brugjo
447
448
META .
De tuben uitknijpt op bet bruin palet, En dien zij kan bespieden in de verte, Als ze achter 't beukenhaagje omzichtig neerknielt . 't Was heel toevallig dat zij d'andren morgen Een hoodschap in de buurt had en bet, brugje De kortste weg was, dien zij nemen kon . - Wel, dat 's nit aardig van u, sprak de jonkman, Ik had u half en half reeds opgegeven . . . . Wat zegt ge nu van 't kle"ne Paradijsje Daarginder aan den rechterkant van 't beekje? Kunt gij 't herkennen nit mijn krabhelingen Van groen en geel en blauwe bloemenspetjes? En wijl hij speak bewogen los en luchtig Zijn vingers 't dun penseel en stipjes, likjes Goudocker met bleek groenigen zinnober Vluchtig vermengd, gaven den hoogsten takken Een gouden schijn, of or de zon op speelde . Meta herinnerde zich, wijl zij toezag, Do ras verbleekte photo, die voor jaren Een reizend photograaf voor enk'le stuivers Gemaakt had van de kleine boerenwoning . Ze was teen nog een kleutertje en ze kende 't Geval slechts flauw van 't later hooren zeggen . De bleeke photo echter, die eon plaatsje Gevonden had in 't lijstwerk van den spiegel, Den ouden bruin-omlijsten kleinen spiegel, Die eenniaal grootmoe's woonvertrek versierde, Werd elken keer opnieuw door haar bewonderd . Wat duidlijk was er alles op herkenbaar : De boomen in den boomgaard, zelfs de duiven, Hoop boven op den til en van den waakbond Hett hok, waaruit zijn groote kop kwam kijken . Maar wat armzalig was dat bleek portretje Bij cut van ]even en van kleuren gloeiend Stukje natuur! Hier hoefde baar verstandje
M ETA .
Geen oogenblik to denken, haar verbeelding Zich niet to dwingen tot begrijpen, zien was Weten . 't Was alles zoo, zoo als hair oogen hot daaglijks zagen en 't tafrceltje miste Alleen gelnid en wat beweging, 't ruischen Der donkre blarcn en 't gefluister van bet Blauw watertje, waarin de hemel danste . . . . Maar anders was er alles : zon en schaduw, Vergeet-mij-niet en orchis, witte en roode, En overhangend wilgenlof, haast rakend Den spitsen top der hooge waaiervarens . En dan zij-zelf . . . . o, dat was om to lachen, Zoo klein, zoo popje, als zij daar stond in 't water . . . Zij prevelde, terwijl zij 't hoofdje keerde Naar 't lachende gelaat des jongen schilders, lets van niet good begrijpen en hoe 't kon dat Een menseh met doodgewono vingers en een Kwastje met verf lets maakte als dit, een rsadsel Van schoonheid en haar oogen rustten vroomlijk Op bei de blanke handen van den kunst'naar . Wat was ze lief, zooals zij in extase Dear stond, de wangen rozeblozend en de Bruine oogen gloeiend als twee donk're sterren Of zonnevonkjes op een diep-klaar water . Wat had hij van zijn leven in de hoofdstad Al handjes teer gedrukt en kerselipjes Gekust, van liefde zacht gefluisterd bij bet Vallen van 't donker, als ze met hun beidjes, Hij en de liefste, sours van eenen avond, Gewandeld badden in plansoentjes of in Slapen& straten, waar s!echts enk'le lichtjes Opdroomdeu in de doodsche buizetirijen . Maar hier in deze rust, in deze wereld Van blonde kalmte en hlanke kleureuweelde, "'at zouden hier zijn stadsche maanlichtsehoonen Spotdioef verkwijnen in den gouden morgenl
449
450
META.
Hier paste 't kind der hei, in eenvoud heerlijk, Oprijzend als een teng're bloom van gracie, Stil, als een teere idylle in 't wildo leven . En langzaam, langzaam leerden zij elkander Meer kennen . Hot nafef gebabbel van bet Jong meisje, zong hem to-en als 't getwinkel Der kleine vogels in de zomerbosschen, Breede geheim'nis van diepgroene rust. Zij lei haar handen somwiji op zijn schouder En zag hem aan met groote vragende oogen Of zij wou weten wat haar kinderhartje Zoo tot hem aantrok en haar deed verlangen Naar 't morgenuurtje, als zich met schucht're blijdschap, Haar kleine voetjes repten fangs bet paadje, Dat naar bet brooze smalle vender voorde . Zoo ging hot Juli uit en ook Augustus . I-let werd haar of ze elkauder jaren kenden En tusschen hen iets was, dat tusschen and'ren Niet zijn kon, iets intiem-gelukkigs, iets als Een maanlicht-droom, waarin zij beiden leefden, Een teere blonde blijheid met heel even Een trillinkje van donk're smart . Hij wilt niet Hoe of bet kwam, dat hem dit jonge meisje Meer scheen dan zij wel was : een boerendeerne Met aardige oogen en een poppemondje, Waar achter roode lippen vroolijk rij'den De blanke ivoren tandjes als ze lachte . Hij moist niet hoe bet kwam , - want met haar spreken Over zijn kunst, die was als diepklaar water, Bevend van zwart geheim'nis op den bodem, Vol zonnesterretjes aan 't oppervlak En bloemen, witte en donkergele bloemen, Met zonneharten, gloeiend in den morgen Van gouden vreugd, wijl 'r, zomer is rondom, Dat kon zij niet .
META .
451
Al wat zij zei was immer : - Begrijpen doe ik 't Diet, maar bet is heerlijk 1 Die boomen zijn de boomen en die hemel Dat is do hemel, blauw en good, en 'k zie er De vogels in, de kraaien en de spreeuwen En daar con witte duif, - dat is Roekoetje, Mijn lieve doffer, maar gij hebt vergeten Hot roode bandje, dat hij om den hall draagt Van 't oogenblik, dat ik hem heb gekregen . Houdt gij van duiven? . . . . En dan ping zij aan hot Vertellen van Roekoetje en van de kroppers, Die samen vochtcn op hot hok hij avond . Maar kunst, och neen, daar kon zij Diet van spreken . . . . Zijn kunst . . . . Maar was die anders dan verbeelding Van de natuur, bij subjectieve visie, En zij, was zij Diet al natuur, al schoonheid Van gracie en van eenvoud ? Haar gedachten Waren 't geen wilde vogels, die blij wiekten Hoog in den blauwen morgen en die zongen Een liedje van geluk, omdat zij zweefden Tusschen de gouden zon en groene wereld? September kwam en ook die eene morgen, Waarop hij haar zacht treurig sprak van seheiden . . Zij zei geen woord, zij dorst hem Diet begrijpen En zij begreep ook Diet . In baar joug hoofdje Was dear 't geluk gegroeid, stil en groot-machtig, Breedstammig als pilaren, die zwaar dragen In glorie-kracht heel bet gewelf des hemels . . . . Het was een dag, een dag die heerlijk blauwde, Al sidderend van gouden zon . . . . Hoe kon die Eensklaps nu nacht zijn, zonder licht of leven?
452
MMETA .
Zij zag hem aan en lachte eens en toen eind'lijk Hij haar de hand gaf, wijl zij huiswaarts keerde, Lachte zij nog, maar zij werd toch onrustig Omdat zijn stem zoo droevig klonk, zoo anders Dan and're morgens en zij wendde 't kopje Bij 't weggaan drie maul om en met haar handje, Wuifde zij goeden dag en hij, van verre, Wuifde terug . . . . Stil in zijn levee ging daar Opbloeien, droom-blond als een maanlicht-lelie, Subtiele erinn'ring, als eon nagefluister Van zang, wegweenend droef in de avondverte, Herinn'ring, die zou wezen als een sprookje, Dat hij eons had gelezen op een middag Van zon, loomliggend in de wei, stil tussehen De gele paardebloemen en de witte Weibloempjes met de brandend gouden harten . Wat dood is, rust in schoonheid van bet leven . . . . 't Geluk van 't oogenblik is angstig heerlijk Omdat bet niet mag blijven en wij vreezen lederen klokslag of het haast niet gaan zal . . . . Doch dat wat dood is staat daar, als in marmer Een lief gelaat met onbewogen trekken . Maar Meta miste wijsheid van bet leven . Nog nimmer had haar hartje wreed geleden Onder bet scheiden , als 't geluk ging sterven . . . . Zij wist niet, dat bet beter is de feestzaal Stil nit to sluipen , als de vreugd op 't hoogst is, Dan daar to biijven tot do lath gaat flauwen, Do laatste wals ten Bind, de melodien Zich slapen vlijen in de zilv'ren kelen . Zij wilt niet, dat bet heter is met kloeken Beslisten stap den lusthof to verlaten Als nog de dag zijn blanke zegenhand How houdt boven de velden, dan to wachten
META .
Tot de avond rondsluipt, stil de kleuren doovend Van al wat straks no- was een lust der oogen . Den and'ren morgen, vroeger dan gewoonlijk, Was ze al bij 't brugje en wachtte, wachtte er uren Of hij niet komen zou . Maar daar kwam niemand . De kleine vogels in de takken tjilpten Blij flapprend met de vlerkjes in de blaren, Als alle dagen . . . . Aan den kant van 't beekje Bloeiden als gisteren de gele bloemen En statig neben al de slanke varens Wanneer de wind zich half verhief nit 't Bras, Waarin hij dommeldroomde van de warinte . En Meta keerde treurig huiswaarts, 't was Of zij geleefd had in een droom van licht En wakker werd in 't donker, doods-alleen . O , dood to zijn temidden van bet leven ! Te liggen in geen graf en dood to zijn! Met doodsstrakke oogen aan to zien 't bewegen Der menschen en to hooren 't vroolijk praten Als vreemde klanken, die men eons begreep . . . . Straks valt de nacht en na een kille wake Rijst weer de zon in weelde van blond licht . . . . De wereld, goud en groen, van leven trilt Onder de blauwe oneindigheid van lucht . . . . Dan dood to zijn, to loopen over 't gras Met doode voeten ! Zoo ging Meta stil En schreed langs 't bloemig pad door de akkers voor t Tot dat zij kwarn bij 't brugje en bij de beek . . . . En op bet brugje zette zij zich neer , Den rug naar 't wrakke leuninkjen en zag Het water gaan, al gaan, heel zachtjes gaan . . . .
453
454
META.
Het kwam van onder 't brugjen ; achter haar Lag bet mysterie van zijn oorsprong en Heel ver in groen en bloemen, bij een bocht, Dat van zijn sterven . . . . a1s bet sterven kon . . . . Zij zag bet gaan, al gaan, heel langzaam gaan, Zacht schurend tangs de varens, even streelend Den orchis en de blauwe bloemenwolkjes . En in haar doode hart roes weer 't verlangen Naar ]even, naar een ver en heel vreemd leven Van roerloos liggen, tusschen kleine bloemen En gras, warm in de zon, en droomen, droomen . . . Zij wist niet dat dit was bet heerlijk hooge Begeeren van de wijste' onder de menschen, Dit heimwee naar 't geluk , bet eeuwig bloeiend, Dat opgevlamd was in haar koud dood hartje . 0, 't mensch-bewegen aanzien en stil liggen In zon en bloemen en to hebben al schat Aan een erinnring, blond en teeder, en die Te leven, die alleen, alleen to leven 1 En 'i water ging in weelde van bewegen , Glee over zon en hemel , die daar lagen Diep op zijn bodem, bevend van verblijcn . En stil zat Meta, 't blonde hoofd gebogen Al lager , lager . . . . tot hear lange haren Haast raakten 't blank gerimpel van bet beekje : Een treurstruweel met loof van zonnestralen . Zij wist niet meer, zij dacht niet, zag alleen maar Een schittering van licht en lucht en water . . . . En de armen strekkend glee zij veer van 't yonder .
HUN EERSTE DINER . DOOR
LOUIS VERHAEGE .
Kapitein Hulzenmeijer zat met losgeknoopte uniformjas aan zijn schrijftafel en opende een doos extra fijne correspondentiekaarten, om er een achttal en evenveel enveloppen nit to nemen. Toen legde hij de bovenste stijve papier-rechthoek behoedzaam op bet vloeiboek, zocht een penhouder, doopte deze in de inkt, beproefde de geschiktheid eerst op de nagel van zijn linkerduim en schreef toen met mooi - ronde, ietwat halige karakters stadsnaam en datum op de behoorlijke plaats . Vervolgens beschreef hij ecn paar sierlijke kringetjes met zijn penpunt in de lueht, boven de kaart, dopte nog eens in de inktkoker, streek met bet achtereinde van de penhouder langs zijn blonde, grijzende snorbaard en keek toen over zijn schouder naar zijn vrouw, die, in meer kostbaar dan smaakvol morgenkleed, aebter hem stond . ,,Hm!" kuchte hij, bescheiden . „ Wel, wat is er, Henri?" vroeg ze, met vriendelijk welluidende stem . „HM ," zei de kapitein , ,ik denk er over of we de kaarten in 't Hollandsch of in 't Fransch zullen schrijven ." „In bet Engelsch" meende mevrouw, „dat is tegenwoordig zeer recu . Je weet bij de Overbergs op Meervelde spreekt men altijd Engelsch ." Hij knikte bevestigend langzaam met 't hoofd, en dan lachend, hard-op, met iets van verlegenheid en tegelijk iets zelfgenoegzaams
456
HUN EERSTE DINER .
,,Oh yes, Goddam! Maar je weet, Mies, dat is al 't Engelsch wat ik ken ." Mevrouw zuchtte ; ze vond zijn uitspraak meer dan afschuwelijk , en nu vergat hij weer dat ze niet Mies, maar Mary heette . . . . sedert een jaar of twee . ,,Als je soms meent, dat je geestig bent heb je 't mis," zei ze, bits . ,,Och neen," antwoordde hij goedig, en opstaande, bood hij haar zijn stool met het verzoek de uitnoodigingen zelf to willen schrijven, als 't bepaald Engelsch zijn moest . Doch allerminzaamst duwde hem zijn wederhelft in de bureaustoel terug . Welneen, 't was Been noodzaak, 't kon ook heel goed in 't Fransch en Henri had zoo'n mooie hand, bij moest ze Du maar schrijven . In waarheid voelde mevrouw Mary zich niet sterk genoeg in stijl en spelling, al sprak ze, sedert haar kostschooljaren, een aardig brutaal mondje Engelsch . Gelaten ging Hilzenmeijer weer zitten, schreef een paar woorden , hield op en kuchte weer . „Heb je al uitgeniaakt wie er gevraagd moeten worden?" vroeg hij . Mevrouw antwoordde, dat zij er over nagedacht had, maar ook gaarne vernemen zou welke Henri's uitverkoornen waren . ,,Och, dat laat me koud" bromde hij , ,natuurliik moeten we den majoor vragen met vrouw en dochter ; maar voor de rest kun je nemen , wie je wilt . 't Is mij allemaal goed ." Mevrouw, gewichtig-peinzend, het hoofd een beetje schuinachterover, de oogen op de zoldering gevestigd, somde halfluid namen op en telde met de vingers . „Dus : de rnajoor en mevrouw met freule Van Wesemaele, dat is drie - je collega Van Buren met zijn vrouw is vijf, en wij beiden maakt al zeven personen ; drie heeren en vier dames . . . . Nu nog drie jongelui en twee jonge meisjes, vindt je dat niet 't beste?"
HUN EERSTE DINER .
457
De kapitein luisterde maar half ; hij knikte beleefd-afgetrokken . ,,Nu, poem er eens een paar?" drong mevrouw aan . Hij haalde de schouders op, wetend, dat ze bet toch nimmer eens was met hem in dit soort van dingen . „Hm, dinges, Van der Hoeven wil 1k zeggen ." En zij , invallend ,,In 's hemelsnaam Henri, hoe verzin je het! Dien pedanten jongen kan ik niet uitstaan . He 's quite insupportable ." ,,Good, Van der Hoeven af" hernam hij onverschillig . „Vat denk je van lim, van Bergman?" ,,0, foe], een infanterist!" protesteerde zij . „Maar Henri, hoe kom je er bij, gelijk met den majoor!" Nu sprak Hulzenmeijer even tegen, en met nadruk ,,Ik verzeker je anders, dat de majoor niet exclusief is Bergman komt ook bij hem aan huis en is een heel geschikte jongen ." Maar Mevrouw stampte drift] .- met haar voet op den grond ,,Ons eerste diner, Henri, bedenk toch, ons eerste diner! Dan kunnen we Been infanterie vragen . Ik heb niets tegen Bergman z'n persoon, maar hij is van de Infanterie en daarinee ult ." De kapitein lachte plagend „Als hij nu flog een handvat aan z'n naam had," zei hij, haar stem nabootsend, ,zonden de neirkies en de markiezin Van Hulzenmeijer over den man kunnen denken . Maar nu hij Bergman beet, tout-court, is er natnurljk Been quae tie van . Pat is to burgerlijk ." Doch zijn vrouw lachte niet . Met innige veroutwaardiging keek ze op hem neer en vermaande, droogjes : „Henri, je moet je heusch zoo met uitslooven ow geestig to zijn, want dat lukt je toch met, my poor friend . En van burgerlijk gesproken : 1k moet je zeggen Henri, je bent soms schrikkelijk b. g ., onverbeterlijk b . g . !" Onverbeterlijk goedmoedig en geduldig was hij in ieder 11 . 28
458
HUN EERSTE DINER.
geval ook, want hij liet haar kalmpjes uitpreeken, zouder tegenwerpingen to maken en drong toen heel beleefd bij haar aan, nu eindelijk to beslissen welke jongelui dan w e 1 zouden gevraagd worden . Gelukkig voor de gemoedsrust van mevrouw Hulzenmeijer bleek de organisatie van een afdeeling veld-artillerie, wat bet aantal Luitenants betreft ruim genoeg, om deze waardige dame to veroorloven de drie ontbrekende jongelui's plaatsen uit ,bet" wapen aan to vullen . Ze kon dus haar diner geven, zonder genoodzaakt to zijn, tot bet schamele voetvolk of to dalen . Haar diner, haar eerste diner, ja zeker, dat was bet . Zij had bet bedacht en bet plan uitgewerkt en doorgedreven . Eenige moeite had bet haar we] gekost, want Hulzenmeijer hield niet van die dingen, noemde bet geforceerd plezier, vond bet zonde van de duiten en zoo voort, maar had haar per slot van rekening haar zin gegeven . Ze was een behendige vrouw, die Mary - ze voelde, wauneer een vraag haar echtgenoot onaangenaam zijn zou en wanneer, integendeel, de ontvangst gunstig beloofde to zijn . Zoo had ze hem ook Du bet plan op 't juiste oogenblik ontvouwd en hem zelfs trachten to overtuigen, dat zijn eigen belang er mede behartigd werd . Kapitein Hulzenmeijer verkeerde daarom in zoo'n genoeglijke stemming, omdat de altijd-angstwekkende, onzekere periode der beoordeelingslijst-invulling voorbijgegaan was zonder hem eene invitatie bij den majoor, onder vier oogen to verschaffen . Hij berekende, dat de lijsten nu wel zoo wat bij den Inspecteur zijn moesten en no- had men hem met rust gelaten . Dat was een goed teeken! Want dit jaar hoopte hij in aanmerking to komen voor den gouden kraag en nu voelde hij zich tamelijk zeker. Wel is waar bezat hij fortuin genoeg om een pensioen als
HUN EERSTE DINER .
459
kapitein to kunnen velen en mochten de enkele honderden guldens, die een overste bijvoorbeeld meer geniet voor hem vrij onverschillig ziju, maar de eer en de mooie betrekking als afdeelings - wie weet misschien nog als regiments-commandant, lachten hem zeer toe . Hj had zijn prettige vermoedens aan Mary medegedeeld en toen deze daarop dadelijk haar diner-voorstel onder woorden bracht, had hij na eenig zeuren van haar en na eenig mopperen - uit gewoonte van zijn kant, toegestemd . Als hoofd-officier zou hij toch ook diners geven moeten, had ze gezegd, en wat verhinderde hen Du reeds aan to vangen? Niets immers . En dat kon geen kwaad als „men" zag, dat hij een beetje ,dans le train" was, een beetje geur maakte, dat behoorde zoo bij bet wapen ; een regimentscommandant moest een man van de wereld zijn , enzoovoort, enzoovoort . Nu had men 't alweer achter den rug, bet gewichtige eerste diner. De gasten waren vertrokken en de beer en mevrouw Hnlzenmeijer bespraken samen, in de bovenvoorkamer, gedeeltelijk ook nit de slaapkamer, die met de eerste een suite vormde, de gebeurtenissen van den avond . Hot diner was werkelijk in de puntjes geweest - men had het trouwens geheel overgelaten aan den restaurateur , die ook voor bediening, servies enz . zorgde . Alleen met den wijn had de beer des liuizes zich bemoeid , hij was een kenner en een lief liebber! ,, k vond bet alleen moor jammer" zei hij ,dat or zooveel goads vermorst wordt op zoo'n diner. Halve en driekwart nog gevulde flesschen wijn en Pagne moat je voor je fatsoen aan do kellners overlaten . En wat genieten zulke lui nu van Chateau Yquem en Heidsieck? 1k kan 't evengoed aan mijn peerden geven" - hij zuchtte . Mevrouw voelde zich to genoeglijk om hem deze inburgerlijk smulpapige klaagliederen kwalijk to nemen . 28*
460
HUN EERSTE DINER .
,,Kom" zei ze, grootmoedig „die menschen mogen ook wel eens genieten - ze hebben zich good geweerd, Diet waar? en alles is prachtig afgeloopen ." De kapitein knikte van ja, en streek een lucifer aan om zijn half-opgerookte „Pour la Noblesse" weer op to steken . ,,Heb je wel op den Majoor gelet, Henri?" hernam ze. De kapitein voelde zich in dit opzicht volkomen schuldeloos, en zei : „Hm - ja . Hij maakte jou, geloof ik een beetje 't hof, de snoodaard." Mevrouw Mary trok een kohet mondje, maar ontkende ,,Niet nicer dan anders , je weet hij is complimenteus . Maar ik bedoel of je gezien hebt, hoe hij alles monsterde en niets of to keuren vond. Hij was o, zoo vriendelijk en galant hij zeide me telkens zijn hoogachting, ook voor jou en voor je bekwaamheden -- hoor je 't, Henri?" ,,Jawel" geeuwde de kapitein „hij is een diplomaat , onze Majoor - maar wat krijg je een drommelsche slaap op zoo'n diner." Mevrouw Mary glimlachte en kwam, heel lief, dichter bij hem, gaf hem een kus op zijn voorhoofd en zei : ,,We zullen dat no, eens meer doen, vind je niet, Henri?" En hij, half slapend : ,,Watte? Zoenen? . . . . Nou met plezier, hoor ." Ze gingen naar bed, en Mevrouw droomde zalig van haar succesvol eerste diner en van de stille-goedkeuring die ze in de oogen van den Majoor had meenen to lezen . De volgende morgen reed de Majoor Graaf de Chambly van Wesemaele den bevelhebber van bet mede in de stad garnizoen houdende bataljon Infanterie, Overste Zwartsluijs, achterop en stelde dozen - zijn oude Academiekameraad voor de rit gezamenlijk to vervolgen . De heeren praatten over den dienst, over promotie - en
HUN EERSTE DINER.
461
andere nieuwtjes, van den hak op den tak, met kortere of langere tusschenpoozen . Op eens plooide zich bet voorname grijsgesnorde gelaat van den Majoor tot een onbedwingbaren-ironischen glimlach . En, met zijn karwats de vliegen jagende van den hals van zijn paard, zei hij , op onbeschrijflijken toon - er was iets genadigs, lets ondeugends, lets van verbazing, en nog veel meer in - zei hij, zonder inleiding ,,En onze goede Hulsenmeijer geeft ook diners!"
M U Z E_
Eens was mijn Mnze een zelfgeschapen beeld, fantastisch scboon, en Goddelijk van stam ; waar zij in bange nachten tot mij kwam, was voor een wry mijn oude wond geheeld .
Maar then heeft, met een koesterende vlam, mijn Liefde mij bet huivrend hart omspeeld ; zij wenschte mij alleen en onverdeeld en sloeg mijn arme Muze vleuggellam .
Yet langer is mijn \fuze nu een God, die vonken uit het hemelsch your mij bracht : nu stuurt een mensch mijn ]even en mijn lot .
En toch : waar ik mijn lied gestorven daclit, daar stijgt het vlugger dan weleer omhoog, met forschen wiekslag, naar den hemelboog! JAFIR .
J A NDOOR
JACQ . REYNEKE VAN STUWE .
,,We kunnen dus op je rekenen Jan?" ,,0 zeker." Met een gebaar van innig welbehagen stak Jan z'n banden diep in de zakken van z'n grijze demi . „Tot dinsdag dan?" ,,Ja, tot dinsdag, adieu ." Jan lachte . Dat was nu net iets voor hem, een groote partg, veel menschen, mooie meisjes, een beminnelijke gastvrouw, oef, Jan's stil geneurie ging over in een onderaardsch gebrom . Zou-d-i wat voordragen ? Ja waarom niet? Ze waren d'r op gesteld, en hijzelf deed 't graag, en dan . . . . he ja, dan zou-d-i soupeeren met z'n eigen mooie Lili . Jan lachte weer, toen stak-i de sleutel in 't slot, en wipte, met voorbijzien van een aantal treden , de trap op naar z'n kamer. Ai, daar had je 't weer, die lamme steekpijn in den rug, wat deed-i ook zoo zot de trap op to holler , au . . . . en daar begonnen z'n beenen ook al to tintelen en to prikken, net of i-d'r duizend spelden in gestoken had. Voortaan zou-d-i 't maar wat kalmer aanleggen , niet meer zoo vliegen, hij maakte er de menschen ook maar wakker mee ; in de naaste kamer lag z'n hospita na z'n huiskomst to hoesten als 'n razende . Pang, 't gas was op .
464
JAN .
Nu zou-d-i toch 's kijken wat-i an z'n beenen mankeerde . Met angstige nauwgezetheid z'n demi nog aan, z'n hoed op tafel geworpen, stroopte Jan z'n hroekspijp op . ,,Wel, Heere, niks ." Nou de rechter, de rechter deed 'm ook 't meeste pijn . ,,Ook niks? Hoe heb ik 't nou met je?" Verlegen blikte Jan naar de blanke oppervlakte van z'n been , waarop geen puistje of vlekje zichtbaar was . Och hij zou 't zich verbeeld hebben . Maar nee, gisteren had-i 't ook al gevoeld, en eergisteren ook . Zou-d-i 'n kwaal hebben ? Jan word er warm van , he 'n kwaal ? Och kom , hij was immers gezond, kerngezond, in-gezond, in z'n jeugd nooit iets gehad, alleen de mazelen, net als de anderen . Geeuwend wierp Jan z'n demi op 'n stool, en rekte zich nit, lekker, no- eens, en no- eons . Au, daar had je 't weer, och God, nou was 't toch geen verbeelding, hij voelde 't duidelijk, rechts, vlak onder z'n schouderblad . Och wet zeurde-d-i toch, 't kon immers best . . . . rheumatiek wezen, he ja rheumatiek . . . . Jan voelde zich als van con zwaren last ontheven . Gijs moest 'm maar 's komen wrijven, en als 't niet beter werd ging-i naar Daendels . Tien minuten later lag Jan to bed, lekker met z'n hoofd haast onder de dekens . Studeeren «ou-d-l niet meer, 't hielp non tech niets . Hij was misschien ook wat moe geweest van die rnmoerige vergadering van vanavond . Ha, ha, ha wat was die Weering onbetaalbaar geweest. Jan lachte Dog, alleen maar bij de herinnering, z'n pi jn was-i heelemaal vergeten . Maar 't prikkelen en steken word erger onder 't warme broeiende dek . Jan word er boos om, werkelijk boos . ,,Schei nou uit, zeg," soesde hij, schoppend tegen do ijzeren spjjltjes van z'n ledikant, ma~ir de pijn kroop op, al hooger en hooger, en nestelde zich precies weer onder z'n rechterschouderblad . Jan kreunde 'r van, maar zachtjes, heel zachtjes, de juffrouw
JAN.
465
naast 'm mocht 't niet hooren, waarom ook? 't Mensch kon d'r immers toch niets aan doen . Ze was zelf zoo verkouden als . . . . en ze hoestte zoo dot 't hem pijn deed, och ja, dat grijze haar van dat menscb, waar deed 't hem ook altijd aan denken? 0 ja, jawel an z'n moeder, z'n lieve moeder, z'n goeie beste moeder . . . . he . . . . he . . . . hij zou d'r's gauw schrijven ja . . . . en ne . . . . en ne . . . . Jan's oogen vielen dicht, z'n geest vloog over, ver, ver weg naar 't groote rijk der droomen .
Jan had nog vier dagen gewacht, vier lange dagen van steeds erger wordende pijn, toen was-i eindelijk de vijfde maar naar Daendels gegaan . Maar Daendels had 'm Been steek verder geholpen, en alles toegeschreven aan gevatte koude . Nu vraag ik je? Gevatte koude, hij die altijd binnen twee dagen van 'n verkoudheid of was . Enfin hij had 'r hot zwijgen toe gedaan, en G js maar's laten wrijven met 't vieze, groezelige zalfie van Daendels . God, wat had 'm dat wrijven een pun gedaan . Jan was anders volstrekt niet kleinzeerig, dat wisten ze allemaal we], maar Gijs had 'r ook op gebeukt als 'ii gek . Non was-i op weg naar een prof in Amsterdam. Jan had een hekel aan professors, hi j ken ze niet uitst :aan, hij haatte ze, dat langzaam afgcmeten praten, diw bestudeerde bewegingen en dan die operaties altijd . . . . dan liever een gewone dokter, zooals Daendels , al wist-i dan ook de helft minder . In de wachtkamer zat-i to transpireeren van angst ; waarom eigenlijk? Hoe laf tech, hij was immers goed, form, gezond, alleen die pijn maar, die ellendige pijn . Watt waren 'r veel patienten , drie voor hem . God wat duurde 't Lang. Zou dat opgetakelde menscb daar voor 't raam wat bijzonders hebben , ze zag 'r nogal niet ziek uit. Een oogenblik kwam Jan's vroolijke aard weer boven, en stil bladerend in de Deutsche Rundschau maakte hij bij zich-
496
JAN .
zelf allerlei glossen op het zotte wezen tegenover hem, dat zich had opgetuigd nog wel voor 't bezoek bij 'n dokter . Daar ging nummer twee, straks zou drie geroepen worden, en dan moest hij . Jan kreeg 't koud op eens, al zat-i ook vlak bij de kachel, en hij begon to wenschen, dat 't wachten langer duren mocht . In een hoek van 't vertrek zat 'n jonge vrouw met een heftig schreiend meisje. Dat huilen maakte Jan zenuwachtig, als 't kind nu maar even ophield , 't was gruwelijk, zoo'n stakkert. En in een plotselinge opwelling van medelijden, liet hij, toen zijn beurt gekomen was, de vreemde dame voorgaan . Toen de deur zich achter haar had gesloten kreeg Jan spijt . Gek die-d-i was, dat kan nog wel 'n eeuw zoo duren, maar 't duurde niet Lang, en veel to gauw reeds werd Jan weg geroepen . Met zenuwachtige haast was-i opgestaan, dan maar zoo gauw mogelijk, als 't toch moest, en met 'n vlugheid die hem zelf verbaasde was-i de gang doorgeloopen , en stond-i voor hij er zich goed van was bewust in de kamer van den professor . Jan stelde zich voor, en vertei le met korte, telkens afgebroken zinnetjes, dat-i eigenlijk niks mankeerde, dat-i alleen maar pijn had, pijn in z'n beenen en z'n rug, dat-i altijd gezond geweest was, altijd , eh dat-i d'r heelemaal niks van begreep . ,,Een oogenblik, gaat u zitten ." Met tergende bedaardheid, alsof-i van Jan's tirade geen woord had verstaan, wees de professor hem ecu stoel . Jan ging zitten, woedend. God waarom bielp die man 'm niet, dacht-i soms dat-i d'r zat voor z'n pleizier? ,,Uw leeftijd ?" ,,25 Jaar." „Levee uw ouders nog ?" ,,Ja zeker," duwde Jan hem toe geprikkeld, nerveus . ,,Geen bijzondere verschijnselen in de familie?"
JAN.
467
,,Neen, voor zoover ik weet niet ." Jan vond die man met z'n onnoozel gevraag hoe langer, hoe onaangenamer . Toen volgde een nauwkeurig onderzoek . ,,Waar woont u?" ,,In Utrecht op kamers ." ,,En uw familie?" ,,In Arnhem professor." ,,Zoo, dan raad ik u aan onmiddelijk naar Arnhem to gaan, en u daar onder behandeling to stellen ." ,,Waarom hier met? Wat held ik eigenlijk?" stamelde Jan . „Tot frog toe bijna niets, een lichte aandoening in bet beenderengestel, maar een paar maanden volkomen rust zullen u goed doen ." ,,Anders niet?" verruimd haalde Jan adem . ,,Ik dank u wel professor, ik dank u hartelijk, ik zal morgen al naar Arnhem gaan ."
De operatie vas afgeloopen . „'n Zaakje van geen gewicht" hadden de doktoren gczegd, maar Jan voelde zich na afloop lam als geslagen . Ze hadden 't niet noodig geoordeeld hem to chloroformiseeren, en hijzelf wilde 'r met om vragen, omdat-i 't kinderachtig vond. ,,'t Was immers Diets, 't was immers niets" bad-i zich voorgepraat, maar toen ze aan den gang waren , viel 't 'm tegen, gruwelijk tegen , en had-i grooten lust die ellendige snijers daar over z'n been met de koppen tegen mekaar to slaan . ,,Wat woedende pijn . Als 'm dat beter moest maken, Doll
Toen 't klaar was, hadden ze 'm gauw weer in bed gelegd, netjes alsof d'r niets was gebeurd, maar nauw alleen gelaten voelde Jan 'n woeste begeerte den heelen boel bij mekaar to schreeuwen, en hard, hard to huilen, als 'n kind, dat pijn heeft 7 en z'n tranen heeft ingehouden .
468
JAN .
Mien kwam binnen bleek, ontdaan . ,,0 jou stakkert, mijn arme, arme Jan," en slikkend weg de tranenprop, die opkwam in haar keel, zoende ze z'n hooge voorhoofd , hunkerend hem to toonen hoe lief ze 'm hadden, en hoe ze mede-leden allen, alien thuis . „Wat is 'r?" hij kneep haar even in den arm . ,,0 Jan, ik wou, dat ik 't had, dat 'k 'r wat an verand'ren kon ." Hij lachte, zong hoog op, omdat-i doen moest jets onnatuurlijk-dwaas ,,Daar kon de koning niets aan doen, daar kon de koning niets aan doen . . . . " ,,Stil Jan , stil ." Ze lei hair vingers op z'n lippen . Toen zag-i door 'n floors van tranen been z'n moeder komen, 'n beeld van smart nu in haar kleed van somber grijs, de oogen droef, heel zwart omlijnd als van veel weenen . Ze lachte 'm toe, vroeg of- -j pijn had, en hij schudde van neon, wegvegend stil do tranen die 'm over de wangen rolden, bang, dat ze zien zouden, de zwakheid, die hij niet meer bedwingen kon . En zij, good ziende z'n ontroering, nam Mientje mee de kamer uit, hem manend rust to nemen nu, en spoedig to gaan slapen . Toen-i alleen was, kalm alleen huilde d-i door nog een poosje, toen werd-i kalmer, maar slapen kon-i Diet . God, als-i toch maar geen zenuwen had he, dan zou-d-i wel slapen, o zeker, dan zou-d-i wel slapen, want pijn had-i nou zoo erg niet, nee, nou niet . Zou dat nou doorgaan zoo, dat gruwelijk gesnij? Want als 't niet over was, moest 't weer, hij had 't ze hooren zeggen tegen z'n vader in de kamer daar naast . Mear wail leuterde-d-i toch, zeker hij leuterde, 't zon immers wel genoeg zijn zoo, wel zeker, ze hadden voor die zoogenaamde kleinigheid anders Lang genoeg gepeuterd en gekerfd . Ja, hij zag 't to donker in, dat lange liggen in bed, maakte 'm sikkeneurig, zwaartillend, als die
JAN.
469
snijerij genezen was zou-d-i gaan opzitten, lekker voor 't raam , en dan zou-d-i zich laten stoven door de zon, als 'n kat, die z'n haren overeind zet. Maar als 't nou toch 's, als 't nou toch 's . . . . Och wat, begon-i d'r nou al weer over, hij was gek, jazeker stapelgek, waarvoor diende dat uou? D'r was immers evenveel kans, dat 't good gelukt was, als niet . Maar . . . . als nou's 'n tweede operatie noodig was. Wel nou, wat kon-i d'r dan no, an veranderen, niks immers? Maar daar wou-d-i nou eigenlijk niet meer aan denken, nee dat wou-d-i met, daar word je maar week van en flauw, en hij won stork zijn juist, en vroolijk, uitgelaten vroolijk voor z'n moeder en z'n zusjes, die bezorgd waren, en gehuild hadden om hem . Na de eerste operatie was een tweede gevolgd , een derde , een vierde, en Jan, die z'n huisgenooten nog altijd had toegelachen, dreigde nu na de laatste kunstbewerking z'n vroolijkheid to verliezen . Groote God zou dat z'n voorland zijn, altijd lijden, altijd piju tot z'n dood toe? En in de nachtelijke uren, als zusje Mien op haar stool was ingeslapen, en ook in de kamer zijner ouders geen geluid meer vernomen word, snikte Jan 't uit van oneindige smart, heel z'n arme zieke lichaam schokkend mee in stuipachtig zenuwtrekken . Maar met het keeren van den morgen kwam de zon, de zon, die meenam z'n slaaplooze nachten, de zon, die verdreef z'n klimmende angst, de zon , die 'm mood gaf en kracht om to dragen weer de dag , die in aautocht was En lacheud dan , hoewel z'n arm geteisterd lijf in toestel hangen moest, plaagde hij z'n zusjes en de jongens, die 'in om beurten gezelschap hielden, en ze hoorden hem zingen al de vroolijke liederen van z'n onbezorgd studentenleven, wegjagend zoo met grap of mop de droevige stemming der anderen .
470
JAN .
Wat-i eigenlijk mankeerde, niemand had 't 'm verteld , en toch wist-i 't, even zeker als z'n ouders, die 't van den dokter zelf vernomen hadden . Zou-d-i met weten , wat 't beteekende, als d'r ieder keer 'n stukje been uit z'n lichaam werd gehaald ? Jan trok de schouders op over die goedgeloovigheid, toch liet-i nooit merken, dat-i van alles op de hoogte was, en sprak hij even hard met d'anderen mei , als ze hem wijsmaakten, dat-i we] gauw weer zou loopen, en even zoo gezond zijn als voorheen . Gezondheid, 't scheen hem toe to zijn, iets moois, iets onbereikbaar moois, dat-i nooit meer bezitten zou . God wat 'n zaligheid to kunnen loopen, to zijn weer zooals anderen, niets to voelen niets, geen pijn, geen steken Diets . . . . En in 'n opwelling van absoluut willen hooren 't vonnis, dat-i wist al fang, riep-i z'n moeder. ,,Zen oudje, desk je dat ik Dog 's beter worden ]can? Heelemaal beter, zie je, zooal ;: vroeger?" „Maar Jan, natuurlijk, hoe kom je daar nu in eens zoo bij, voel je je minder dan?" ,,Och neen, dat niet ." Jan zweeg . Hij had geweten welk antwoord ze 'm -even zou, precies zooals altijd, natuurlijk hij zou beter worden , maar God wilde immers Diet , dat-i beter wend, en heel z'n jonge, rijke levee kwam in opstand tegen then stervensdwano , Er was zooveel no-, dat 'm aan 't leven bond, z'n moeder, z'n familie, en dan z'n Lili, z'n eigen heerlijke Lili, die 'in dikwgls bezoeken kwam, maar, die hij Du 't gezicht van z'n lijden besparen wilde . Stumpert, ja God was wreed, wreed ook voor haar, die 'm liefhad, en voor wie dat liefhebben een lang lijden was . Maar als-i dood moest, als 't moest, waarom dan niet gauw, waarvoor dat getalm dan, of . . . . moest-i er zelf soms 'n einde aan maken? ,,Het geluk!" herhaalde zij , stamelend in dat geglimlach .
JAN .
471
,,Het hoogste van zijn levee ! 0 God, bet geluk ! lk dank u, God, ik dank u " las z'n moeder hardop . ,,Jawel geluk, klets jullie maar toe van geluk, d-er is geen geluk meer, voor mij niet, voor mij niet ." Z'n hoofd bonsde 'n vreemde weee pijn deed 'm de oogen sluiten. ,,Zeg, slaap je Jan?" klonk zacht de stem van z'n moeder . Hij antwoordde niet, to pijnlijk om to spreken, en hij hoorde z'n moeder sluiten 't Boek van Geluk, on heengaan ,, geruischloos als eene, die niet storen wil . En toen-i was alleen in schemerlicht vertrek, toen kwam weer op de gedachte van straks . ,Of moest-i d'r zelf 'n einde aan maken?" Hij? Wat kon-i doen? Hij, die daar in z'n toestel hing, to lijdend om to zitten, to pijulijk om to liggen, to zwak om to staan . Hijzelf en alleen . Neen alleen ging niet, maar wie zou 'm lielpen willen? wie medeplichtig kunnen zijn aan den zelfmoord, dien hij plegen wou? 0, die onmacht, die onmacht, die 'm nu misdadig aan 'n helper denken deed . Maar was 't dan misdadig, was 't dan misdadig, waar God . . . . Een klopje op de deur, toen 'n hoofd : ,Mag ik vullen meneer?" „Jawel" zei Jan Toen wou-d-i sluiten weer z'n oogen, maar ze wilden niet dicht, ze wilden turen , turen in maguetisch geboei naar de robuste gestalte van de rneid, breed-ferm-flink, zooals ze daar stond voor de kachel vullend, onder hevig geraas, de bus met anthraciet . Zij moest 'm helpen, zij die geen wroeging hebben zou over haar onwetend medeplichtig zijn . .,Mietje." ,,Jawel meneer ." ,,Zie je dat fleschje? Dat niet, midden op tafel, dat ja, geef me nou ook 'n glas, mevrouw heeft vergeten m'n drankje in to geven ." „De juffrouw komt anders dadelijk ." „Dat geeft met, schenk waar in .''
472
JAN .
" Allen? ,, „Ja ."
,,Maar is dat niet to veel ?" aarzelde ze . God wat 'n meid, wet 'n meid . ,Neen" schreeuwde Jan, ,,gauw dan ." God dat-i zich zelf ook niet helpen kon . De deur word open gestooten . Z'n moeder trad binnen met 'n dampend bord soep . Ze zag van Jan's marmerwit gelaat naar de meid, die met 't geopend fleschje bij de tafel wachten bleef, en de waarheid van volkomen begrijpen, kwam tot haar in felle, felle pijn . ,,Laat maar Mietje" zei ze oogenschijnlijk bedaard „laat maar, ik zal 't zelf wel geven," toen zette ze 't bord nit haar bevende handen ; de meld verdween rammelend met den kolenbak. ,,0 Jan" hokte ze „Jan de dosis van drie dagen" en steunend ,Ik kan je niet als een die z'n kracht ontzinken voelt : missen mijn jongen, ach God ik kan niet, ik kan niet, wou je dan nu al weg?" ,,Wel peen moeder, wel neon oudje," huilde Jan met bei z'n handen streelend 't mooie grijze hoofd, dat voor 'in op de dekens lag . 'n Wanhopig gevoel van onmacht overviel 'm weer, nu zwakte 'm belette zich op to richten, en haar troostend in zijn arm to nemen . ,,Stil maar oudje, stil wear, ik meende d'r niks van, heusch niet" stamelde Jan tusschen z'n tranen door . Maar z'n moeder huilde door, woest, hartstochtelijk, schreiend om haar jongen, die dood wilde, en die zij inoest laten leven en lijden , in zich zelve vervloekend den God, die haar een beproeving zond in haar ineest geliefde kind . 't Werd duister in de ziekenkamer, de schaduwen werden Ian ger, en nog altijd treurden ze voort die beiden om de pijn, die was, en 't leed, dat nog moest komen .
DE TERAARDEBESTELLINO VAN DEN STADHOUDER WILLEM II, DOOR
C . GIJSBERTI HODENPIJL .
Zelden is een Prins van Oranje minder betreurd ten grave gedaald don Willem II, die met groote gaven was toegerust en vervuld met grootsche plannen Den 6e° November 1650 stierf deze Prins - in den ouderdom van 24 jarea en 6 maanden - aan de pokken . ') De begrafenisplechtigheid werd lang uitgesteld, hetgeen zijn oorzaak had , doordat er vele familieleden van heinde en ver moesten overkomen en men niet van hen wilde vergen, dat zij de reis midden in den winter ondernamen . Dientengevolge nu werd do bijzetting in bet familiegraf to Delft bepaald op 7 Maart 1651, maar het was lien dag zulk afsehuwelijk weer, dat zij nog een dag werd uitgesteld . Bovendien waren de strafen to 's Gravenhage alsmede de Delftweg onbegaanhaar wegens de gevallen sneeuw, welke eerst zooveel mogclijk mocst weggeruimd worden ten einde den weg dien de stoet zou nemen met zand to kunnen bestrooien . Niettegenstaande bet slechte seizoen, had zich een groot aantal menschen nit alle oorden van bet land naar de residentie begeven , om getuige to wezen van de plechtige uitvaart van den to vroeg ontslapen Oranjevorst. Daar nu de hegrafenis een dag was verda(ggd, waren do logementen 1) Onze oude trouwe Wagenaer verhaalt in deel XII b1z . 121, dat het lijk niet werd tentoongesteld, aangezien het aangezicht door de pokken to zeer geschonden -was . Vergelijk voor meerdere bijzonderheden over den loop der ziekte : Gidsartikel Juli 1889 - van Prof. Roster.
II .
29
476
DE TERAAPDEBEST. VAN DEN STADHOUDER WILLEM II.
overvol en wie zich niet in tijds van logies bad voorzien, was wel genoodzaakt om in de kerk een nachtverblijf to vinden en zich to vergenoegen met aldaar een bos stroo tot bed to nemen. Dat de logementhouders goede zaken maakten laat zich geredelijk verklaren, want men betaalde hen wat ze eischten . ') In den morgen van den 89tan Maart verzamelden zich de genoodigden voor de begrafenis, om 9 uur op bet Stadhouderlijk Hof dock het was eerst bij twaalven eer de stoet zich in beweging stelde. We zullen bier nu niet eene beschrijving der stoet geven, maar ons bepalen tot de mededeeling eener begrafenisrekening, wegens gedane voorschotten voor de plechtige ontvangst van bet stoffelijk overschot binnen de Prinsestad . Dit document dat op bet Gemeente-Archief to Delft berust en nimmer aan den druk is toevertrouwd geworden, kwam mij niet onbelangrijk voor bier in zijn geheel over to nemen, aangezien daaruit blijkt dat er in die plaats niet weinig toebereidselen zijn gemaakt ten einde bet vorstelijk lijk met de verschuldigde eerbewijzen binnen haar muren to ontvangen . Oncosten bijde H. Heeren Burgemeesteren der stadt Delff gedaen ende verschoten opde begraefnisse van zijn Hoocheyt den Prince van Orangien hoochloffelycker Memorie die geschiet is binnen de voorsz : stadt den viiisl •"
Maert xvic eenenvyftich, gestelt in guldens tot XL grooten 't stuck, stuyvers ende penningen naar advenant Betaelt aan Pieter de La grangie overden dienst van vijff dienaers vanden drost van Delflant gedaen omme alle onlusten voorte comen twaelff guldens twaelff sts dus xii gl . xii st. 1)
Hollandsche Mercurius Maart 1651 .
DE TERAARDEBEST. VAN DEN STADHOUDER WILLEM II .
477
Betaeld aan Lucas Hendricxz Heerschapsbode met de roede deser Stadt over een dachgelt alsoo de selve gesonden was inden Hage aenden Capiteyn Gleser xvi sts . Betaelt aende sesthien Trommelslagers voor haer gedaene dienste op de voorsz begraefenis . xxii gul x sts . Noch aende fransche trommelslagers betaelt ter saecke als vooren v gul . Betaelt aende boden deser stadt over haer vi g ul . vi sts . gedaene diensten Betaelt aende Dienstmaech(len vanden beer Scbepen Dirck van Lee voor haer bellecieren ') alsoo de heeren vande Weth haer vergadering aldaer hebben gezonden tier gul . dus x gul . Betaelt aende vier Capiteynen ende vierentwintich Hooftmans vande Schutteryen de somme van achtentsestich guldens tien sts acht penningen, als achtenveertich guldens acht penningen overt geene bij haer is verteert inde Doelen op verscheyde comparitien omme op alles to stellen goede ordre tot begraefnisse vant lijck, ende twintich guldens tien stuyvers voort stellen ende concipieren vande bewaerde ordre met eenich ander verschot, dus LXVIII ('ul . X sts . viii penn . Betaelt aen Jacob Holthuysen wyncooper over geleverde wijnen drieendartichgul acht sts . dus xxxIII gul . viii st . 1)
versieren .
29*
478 DE TERAARDEBEST . VAN DEN STADHOUDER WILLEM II. Simon Decker schrijnwercker betaelt de Somme van veertich gl . daertoe gedaen over bet wech doch ende stellen vande hecken voor bet Choor, een banck orn een pylaer door gesaecht ende wederom aen een gemaect (in de Nieuwe Kerk) dus xly gul . Betaelt aen Johannes van Nedeveen over cruyt aende vier Compagnien Schutters gelevert de somme van twee hondert negenenvyftich guldens xvii sts . acht Penn this IIeLIx gul. xvii sts. 8 Penn . Boudewijn van Baersenburch camerbewaerder betaelt over elf flambeaux ten dienste als vooren gebruyct vyfenvyftich gL dus LV gul . Abraham van Beyeren sijdelaeckencooper betaelt over baey tottet becleden van twintich trommelen ende sijde rouwe linten voorde tamboirijns de somme van hondert sevenenveertich guldens, dus
IexLVII
gl .
Betaelt aan Jacob Schalck van Dongen ende Sara Gerrits de somme van tweeentsestich guldens eene stuyver acht Penn : van geleverde ysercramerie van spyckers tottet maecken van de Staketsels clawieren 1 ) totbet hangen vanden rouw als anders dus LXII gul I Sts . VIII Penn . Aen Gerrit Hendricsz van Aken straetmaecker deser Stadt betaelt de somme van ses ende twintich guldens negen stuyvers acht penningen overt stoppen ende repareren 1)
liaken .
DE TERAARDEBEST. VAN DEN STADHOUDER
WILLEM IL
479
van alle de straeten daerde staketsels gestaen xxvi gul .ixst . hebben dus 8 penn . Arent Slachtoe houtcooper betaelt de somme van vier hondert t'seventich guldens van gelevert bout tot bet maecken van staketsels door de geheele Stadt waer bet lijck gedragen iiiicLxx. is, dus Betaelt aen Reyer de Heyde des Havemeesters Fabryck de sonime van drie hondert acht ende seventich guldens seventien sts . acht penningen soo overt maecken vande staketselen, schoonmaecken vande Marct als mede alle de bruggens voorde straeten ende buyten de Haechsepoort (overmits de swaere sneeuw die alsdoen gevallen was) 't leveren van verscheyde sant mettet cruyen vandien ende anders breder volgens declaratieen quitantie dus IIIcLXXVIII gld . xvii sts . VIII pen . Dirck Couckebacker houtcooper betaelt de somme van twee hondert negen ende 't negentich guldens over gelevert bout ten dienste als vooren dus nexcix gul. Beyde de parochie kercken binnen deser Stadt betaelt de somme van seven hondert twee gul . overt luyden vande clocken soo voor als opde begraefnis van Zijn Hoocheyt sijnde 't ordinaris loon vande Luyders ende 't recht vande kercken dus Betaelt aen Cornelis Joosten vant Wout timmerman over leverantie van verscheyde deelen als, ander houtwerck, mitsgaders ar-
vii°II
gul .
480
DE TERAARDEBEST . VAN DEN STADHOUDER WILLE31 IT .
beytsloonen ten dienste als vooren volgens desselfs declaratie ende quitantie de soinme van hondert seven ende veertich gul . twaelff stuyvers dus IexLVIIgUI . xiist . Bedragende de voorsz oncosten int geheel IImviIexxl gl . 8 pens . (= f 2721, 8 p .) Ontfangen vande vercoclite deelen en pallisaten volgens de voorwaerde ten overstaen vanden havemeester Dirck van Uoolwijck openbaerlick vercocht, de somme van drie hondert vierentnegentich gul . xix sts . dus iii xclin gl . xix sts . Van welcke somme afgetrocken sijnde voorsz drie hondert vierentnegentich gul . xix sts . wat bevonden de voorsz Stadt to verstaen de somme van twee dnysent drie hondert sesenttwintich gul . eene stuyver acht penningen . Deze vorstelijke teraardebestelling zou echter niet zonder onaangenaamheden afloopen, char het volgende incident voorviel . - Achter de lijkbaar volgden onmiddelijk de zwager van den Prins, de Hertog van York geleid door de Prinsen van Portugal Don Emanuel en Don Ferdinand, beiden achterkleinzoons van Prins Willemn 1 . ') In de kerk to Delft nu wilden de Prinsen van Portugal bepaald voor de kist uitgaan tot aan den ingang van den grafkelder. Maar daar wilde de Hertog van York nets van weten . Hij stelde er zich op zoo een driftige wijze voor, dat
1)
Zo
waren
geeschen Prins Nassau huwde .
kleinzoons van Don Emanuel, den berooiden Portudie tegen den zin van Maurits zone zuster Emilia van
DE TERAARDEBEST . VAN DEN STADHOUDER WILLEM II .
481
men de Prinsen van Portugal die zich door die handelwijze zeer in hun eer gekrenkt voelden, tot kalmte moest aansporen, daar er anders lichtelijk een schandaal ware ontstaan . ') Een redevoering werd niet aan het graf gehouden, 2 ) en eer nog 's Prinsen stoffelijk overschot in den grafkelder zijner doorluchtige vaderen was bijgezet geworden, hadden de Prinsen van Portugal reeds de kerk verlaten . Het afsterven van den Prins deed het overwicht dat hij aan zijn partij gegeven had niet weinig in kracht verliezen . Gedenkpenningen en gedichten getuigen van de vreugde zijner tegenstanders over zijn dood. Niet ondienstig zal het wellicht wezen hier een paar staaltjes van mede to deelen . We zullen eerst eenige schimpregelen geven uit een gedicht, dat in hooge mate den antistadhouderlijken geest kenmerkt, then onder een deel der natie heerschte . De Faam komt Willems doodt in alle Steen ontvouwe, Zoo raakt de Vrijheid los eer `t iemant hadt betrouwt, Is Willem, roept men, doodt! zoo is hij voor Nassauwe Te jong gesturven ; maar voor Hollandt veel to oudt : Neen, op den rechten tijdt, wij hebben gunst genooten Want hij ontsloot ons 't oog, eer 't zijne was geslooten . Aan het slot van het gedichtstuk is als toegift een grafschrift gevoegd dat niet minder karakteristiek is en wij bier laten volgen : Hier leid den vromen Prins, die 't vrije Nederlandt Soo lief had als sich self : Sijn Vaders rechterhand Behoeden 't door sijn Swaart, voor alderley bederven En dees behoeden het [voor rampen] door sijn sterven . Vervolgens zullen we overgaan tot een korte bespreking A. Ising, Het oude Hof. Journaal van Johan van Kerckhoven, Ileer van Heenvliet Hofmeester van de Prinses Royaal . - Kroniek van het Hist . Genootschap to Utrecht 1869, b1z . 600. 1) 2)
482
DE TERAARDEBEST . VAN DEN STADHOL'DER WILLEM II .
der gedenkpenning, die in goud en in zilver is geslagen en gedurende 's Prinsen stoffelijk overschot boven aarde stond, ongestoord is verkocht geworden . De eene zijde der penning stelt voor een hollend paard voor Amsterdam met hare verrezen blokhuizen op den Amstel in 't verschiet. Hot hollend paard is omgord met een menigte gewapende krijgslieden, die onder con dekkleed schuilen, hetgeen moet voorstellen 's Prinsen aanslag op Amsterdam den 30she" Juli 1650 . De keerzijde verbeeldt de Phaeton, door hooger hand uit zijn hollende wagers gebliksemd, hetgeen op 's Prinsen ontijdige flood slaat . Onder deze voorstelling ziet men zijn lijkbaar van bet Haagsche Binnenhof langs den Hofvijver naar Delft brengen . Is hot niet betreurenswaardig dat een lid van het Huis van Oranje na zijn overlijden in woord en in beeld werd gehoond, waardoor men zijn kort leven ergerlijk aan de kaak zag gesteld . Doch genoeg hiervan, de politieke hartstochten waren toenmaals to veel overprikkeld ow rekening to houden met het : ,,de mortals nil nisi bene, requiescant in pace ." VRIJENBAN BiJ DELFT,
April
1899 .
KRONIEK. Marie Jungius, Verzen ; Marie Jungius, Sprookjes van Leven ; uitgaven van W . Versluys . De „verzen" van juffr . Jungius willen ons niet bijzonder bevallen . Zeker is er sedert het gerijmel van 1890, waar het boekje mee begint, tot 1896, verandering to bespeuren ; in de latere vindt men minder afgesleten ,hemelsch ochtendkriuken" en gewrongen ,drinken in zich gansch ;" inaar met de ervaring komt de poezie uog niet . Integendeel, met de wetenschap van bet vers is hier ook het vers van de wetenschap gekomen ; alles zit vol ecllen, hulselhuisjes, vlies, atomen, sporeplanten, zielenoeraanvang, attractiestroomen, oermaterie ; dit alles, zonder poezie, wordt geen poezie . Het verwonderlijkste is, dat met deze exacte kennis de beelden sours heel inexact worden : een ,zuil" die ,haar golven stuwt" langs 't firmament, een „licht(,kroon stralend zonder glansvertoon," of lets belachelijks geven als : ,tranen beslaan de zieleruiten ." 1)at wetenschap en wijsbegeerte de poezie niet uitsluiten , daarvan getuigen zoovele dichters, Browning, Victor Hugo, Sully Prudhomme, Van Eeden, maar met hun verzen is moeielijk deze inleiding van „Leven" to vergelijken Toen was het Leven . En 't werkte in 't mineraal daar weefde 't machtig, schoon nog zonder taal . Door 't samenslaan der minnende atomen was 't blinkend mineraal in zijn gekomen en in den vasten vorm als in 't astraal woonde er een Liefde sterk veel duizendmaal . Chapelle of Benserade hecft, ineenen we, de Romeinsche geschiedenis in rondeaux behandeld ; we kennen ceu mythologie in quatrains en tal van open over diverse kunsten ; dit alles is echter rnaar heel zelden poezie geworden, evenmin als deze berijinde uitlegging van Mej . Jungius, hoe min era a 1, i n z ij n komend, gaat blinkers, en hoe bet verwonderlijk is, to weven zonder taal .
484
KRONZER .
Wat de S pro o k j e s betreft , ze schijnen ons meer waard dan de verzen . We] zijn de meeste, in plaats van sprookjes, vrij koele allegorieen, maar in Een tournooi, Onze Lieve Heiland van de doornenkroon, en Hot lied dat zich zelf verder zong is toch eenige diepte, al kon alles mooier, fantastischer, naiever, dieper, bekorender zijn . Een goed sprookje schrijven is de meest wondere gave die bestaat, maar zonder to denken aan scheppingen als de Paradijslegende of Hamlet of Asschepoetster of Cakountala of Lobengrin of De kleine zeemeermin, zijn er heel wat van wie men niet zeggen kan : ,in ea est virtus dormitiva" zooals van ,Het sprookje van alle rijzende licht ." Van ieder goed sprookje moot men eigenlijk een drama, een ballet, een opera, een preek, een kinderboek en een roman kunnen maken ; van ,,De twee brooders" (waarmee toch zeker een broertje en een zusje bedoeld worden?) maakt men niet veel meer dan een hoofdartikel voor Belang en Recht . Zeer talentvol schijnen ons de teekeningen waarmee juffr. C . van der Hart bet boekje versierde .
Helene Lapidoth •S warth, Profieltjes ; uitgave van P . N . van Kampen en Zoon to Amsterdam . Weer zuchten met teer muzikaal geklank vier fijnbesnaarde rouwomfloersde elegante klaagharpen ons uit dit boekje tegen ; weer ruiseben er melodisch vier rampzalige vrouwenzielen ; weer toonen zich drie grove, wreede, hartelooze, zelfzuchtige, tyrannieke, niets begrijpende en nietsgevoelende ruwe mannenzielen in al hun afschuwelijkheid . Mathy de kunstenares, Zielie de slavin, Julie de geheimzinnig-kranke, Aline de geofferde, ze beginnen met de heldinnen van de vorige bundels een aardige sciurma van martelaressen to vormen, met bijbehoorende blankofficieren . Wat zou hot een verkwikking zijn, als Mevr . Lapidoth eons een gezonde vrouw, met con gezonden man en gezonde kindezen won teekenen, die elkaar konden dulden, en waar geen een zich als geofferde besebouwde. Toch moot niet alleen voor de gele kwijnfiguren van doze bundels de weelde van haar beschrijvingen gepast zijn, bet geglijd van fluweelen kussens en tapijten, bet droomerig halflicht van violette portieres, doorgeurd met iris, de bloemenrijkdom met kunstenaarshand bijeengeschikt, bleekgele rozen en lila orchideeen . Er zijn ook in dat
KRONIEK.
485
boekje weer bladzijden, die men er zou willen uitknippen en apart bewaren, b .v . dit over den Ouden Scheveningschen weg : „Wielrijders ijlden over den lagen weg en de stalen spaken flikkerden in hun vpart, als de stralen van wentelende zonnetjes . De schaduw van do lichte loof-arcade zweefde over bet aanstappend wit trampaard en over den bruinen mullen grond . Meisjes in 't rose en in 't blauw, met lichte parasols, vormden vroolijke vlekjes kleur tusschen bet wuivend boomengroen . Geuren van meidoorn en vogelkers uit de Bosebjes verzoetten de zachtfrische lentelucht . Wilde duiven riepen in bet ros knoppende eikenhout en witte en gele vlinders fladderden onder de ontluikende thyrsen der wilde kastanjes ." Maar de zin (lie dat keurig schilderijtje voorafgaat, is : „Haar oogen schrijnden van ingehoaden tranen," en als er na dit landgezichtje een even mooi zeegezichtje gevolgd is, vindt men op de naaste bladzijde, dat ,Mathy verlangt uitteweenen aan een trouwe borst ." Aan doze heldinnen is geen goed to doen .
Anna Kaulbach, Levensdoel ; uitgave van P . N. van Kampen en Zoon to Amsterdam . Mej . Kaulbach heeft een krachtige ernstige levensbeschouwing, en wat telent . Haar heldin is een intelligent meisje met een vaag „levensdoel", vooral opgedaan uit „De kleine Johannes" ; na eerst zinnelijk verliefd en geengageerd to zijn geweest en dat engagement to hebben afgemaakt, zoekt ze haar troost vergeefs in de liefdadigheid, maar vindt dien later in bet socialisme , met bijbehootenden socialist . Voor de bekeering van hot meisje eon reden to vinden in haar later ontdekte afkomst, was niet strikt noodig geweest, want ook kinderen zonder proletarier-ouders maken dienzelfden gevoelsgang door ; vroeger eindigde doze met bet klooster, den zelfmoord, of eenvoudig met do romantische liefde van twee voor elkaar geschapen zielen zonder racer - de mannenziel toch ook destijds veelal een kettersch predikant, een liberaal staatsman, eon dichter, eon tooneelspeler, zooals nu een socialist . Maar Mej . Kaulbach is, eenmaal bet onderwerp aangenomen, niet teruggeschrikt voor een paar moeielijke tooneelen, do uitbarsting van Eduards zinnelijkheid en Ida's gesprek met haar gevallen zuster, bet eerste beter geslaagd dan bet tweede .
486
KRONIEK .
Wat aan bet boek ontbreekt is een zekere bekoring ; van bet eerste oogenblik is Ida, zoowel als al de menschen ow haar been, oninteressant en onbehagelijk ; vier zeurige oude mevrouwen, twee onbeduidende oude heeren, tien of meer ijdele jonge meisjes en jonge mannen, dit alles vormt waarlijk een to grauwen achtergrond van repoussoirs tegenover den schitterend verlichten Rudolf. Men zou jets geven voor een pittig prettig gezond en werkzaam menech in die driehonderd bladzijden, maar dat is Rudolf Diet en de heldin niet, en volgens de bedoeling van bet verhaal mag geen van de anderen bet zijn . Mej . Kaulbach heeft hier to sober willen zijn ; voor haar socialistischen tendenzroman kan men eenig respect hebben, de lectuur ervan is noch onderhoudend noch treffeud . Joh . H . Been, Dagen en laden van Admiraal Dubbel Wit ; uitgave van S . L . van Looy to Amsterdam . De kundige en populaire archivaris van Brielle heeft hiermede een zeer ambitious work op touw gezet, de verheffing ran bet jongensboek . Hij heeft . - de toon van iedere bladzijde bewijst bet, - voor jongens willen schrijveu cone biographic van een Hollandschen zeeman uit den bloeitijd, en hiervoor alleen zwaar gedoenmenteerde feiten, handschriften, den inhoud van een heel archief willen gebruiken . Hot is een book met aanteekeningen order aau de bladzijde . Of de taak, waaraan zooveel zorg gewijd is, gelukt is, we helpen bet wenschen . Men kan ook to veel moeite does . Een eenvoudig verhaal, zonder zooveel uitroepteekens en hartelijke ouderwetsehe beeldspraak op iedere bladzijde, leest gemakkelijker, en ow de doccnnenten geven de jongens niet . Voor wie hot boek leest niet op de wijze van het beoogde publiek, maar aan den schrijver denkend, is or iets wonderlijk aandoenlijks in . Voor den beer Been toch is or geen heerlijker, heiliger wezen dan de Hollandsche zeeman, en wel in 't bijzonder de Hollandsche scheepskapitein in den tijd toen hij de Engelschen , de Spanjaarden, de Duinkerkers, de Turken enz . „klop gaf." Nu ontmoet de schrijver, in de archieven zoekend, de eindelooze reeks van moorden, wreedheden, onmenschelijke gruwelen , waaruit die heldentijd bestaat, en - wat hem even erg meet aandoen , - de kinderachtige kibbelarijen, de staaltjes van hebzucht en jaloezie, de kleingeestigheid, ijdelheid en bekrompenheid, waarvoor ,het ruime sop" niet imn:,uun maakte ; en nu is hot op iedere
KRONIEK . bladzijde
een
wanhopig
geworstel
487
om de waarheid niet to verbloemen
en toch den gloriekrans niet to besehadigen . Nu eens zijn bet de ,ruwe zeden" van den tijd, de behoefte aan ,revanebe," de noo(izakelijkheid dat „Jamnaat de boas zou blijven," dan eens eon beroep op bet grootschtragische, of weer een grapje om over de afschuwelijkheden been to komen .
Inderdaad is in het heele book van ,Adu)iraa[ Dubbel-
Wit," - eon wreed, twistziek, nijdig vechtersbaas, door zijn collegas evenals door zijn scheepsvolk gehaat, - de interessante persoon alleen de beer Been, die, van nature braaf en waarschijnlijk niet in staat om eon vlieg kwaad to doen, zijn hart voelt kloppen bij de woorden Janmoat, admiraal, zecheld , weer en wind ,
ruime sop, vaderland, Piet
Hein, Witte Lie With, Jan Pieterszoon Coen ; dan Jacatra en Ambon onder de pen krijgt, en (blz . 16) meet neerschrijven dat eigenlijk tusschen zeeroover en kaper bet onderscheid niet aroot was, en de helden, als er vrede op zee was, goon bezwaar maakten zich en him drijvende folterholen aan den Turk to verhuren .
Boon's Oeillustreerd Magazijn, uitgave van N. J . Boon to Amsterdam . Voor dit tijdschrift zullen allicht de oorspronkelijke Nederlandsche gefllustreerde maandschriften en weeekbladen, die nit den aard der zaak duur moeten zijn, eon zekere vrees voelen . Hot is toch gemakkelijk concurreeren, als men de Delft der verhalen en de Delft der platen gewoon ,neemt woar men ze vindt" ; men heeft ruime keus en bet ligt alleen aan de gelukkige band van den redacteur, veel beter waar to leveren dan in ons land zelf gevouden kan worden . Paul Bourget's, Rosny's en Ouida's heeft hij bij one rnaar niet zoo voor bet opseheppen ; met do platen gnat bet evenzoo . Doze eerste aflevering is nog duurder dan noodig is ; de uitgover heeft gemeend nog de namen van Werumeus Buning en Therese Hoven to moeten geven, met wat oorspronkelijke teekeningen ; ook is zij nog niet zoo good bijeengekozen als wezen kon . Moor langzamerhand zal de redactie enkel bet beste nemen nit de buitenlandsche tijdschriften, de boeiendste verhalen en de effectvolste platen ; en met behulp der adverteerenden zal men iedere maand een mooi en dik prentenboek kunnen geven voor een kleinigheid . Alles
488
KRONIEK.
totdat ook Nederland den buitenlandschen geesteseigendom gaat beschermen en dus ook aan de ,medewerkers tegen wil en dank" honorarium moet betaald worden .
Ook werd ons gezonden, voor bespreking in Nederland minder geschikt : Dr . Aletta H. Jacobs, Vrouwenbelangen ; drie vraagstukken van actueelen aard . De drie vraagstukken zijn : Economische en staatkundige onafhankelijkheid, Wettelijke regeling der prostitutie en Willikeurige beperking van bet kindertal . Omtrent bet eerste deelt Dr . Jacobs de denkbeelden van eenvoudig recht, die steeds meer ingang vinden ; omtrent bet tweede ziet zij de moeielijkheid eener spoedige oplossing in ; omtrent bet derde zijn hare Malthusiaansche beginselen bekend genoeg .
I N H0UD . P R 0 Z A. HENRI BOREL, Een kroningsfeest op Java Blz. LEENTE, De drie
3.
a
28 .
FIORE DELLA NEVE, Het huwelijk van den weesjongen a
33 .
Dr. JAN TEN BRINK, Een nieuwe roman van Anatole France . . .
a
65 .
MARIUS, Een einde
a
91 .
LEENTE, Een begrafenis
a
117 .
CYRIEL BUYSSE, De opzichter der visscherij
a
121.
GEERTRUIDA CARELSEN, Boldi
M
131 .
A . WERUMEUS BUNING, „De Kapoeas op 1"
a
161 .
NONNIE, Een brief
a
197.
HENRI K . VAN ECK, De
a
201 .
EDw . B . KOSTER, Ridder Michaels gezantschap
a
217.
JAC . Z . RISCH, Zonnekind
a
229.
Kroniek
v 233-241 .
A . van Redichem, Zege of ondergang . - M. W. Maclaine Pont, Het fortuin van De Grancey . - Gerard Keller, Haar buurman . -
Edouard Ropeke, Een Lente. - Nora, Vit Kennemerland . - Joh . W. Broedelet, De verloren zoon . Fiore della Were, Operetteblood, Fokel . - Melati van Java, Bet gelteim van het kasteel . - Dr . A . G . 0. de Vries, De Nederlandsche Emblemata . Laura Marholnt, Uit het leven van twee vrouwen . - Elise O-ozeszko, Ben vrovwenleven. - G . Ebers, Eene Egyptische koningsdochter . - Th . Quanjer, De Maagd van Orleans. J . EIGENHUIS, Gelouterde passie
a
241 .
J . K . RENSBURG, Wereldstroom
a
265 .
JOH . H . BEEN, De Turnpet
273 .
Dr. JAN TEN BRINK, Henri Becque
a
317 .
ELSE VAN BRABANT , In de haven
a
345 .
Kroniek
a 355-359 .
Stefanotes, Fatum . - Mevr. Fabius-Cremer Eindhoven, Madonna, Bloemstukjes . - A . Peaux, Op goudgrond . - W. Jaeger, Toga en degen . - Stvj'n Streuvels, Lenteleven. - J. Elgenhuis, Uit Waterkerk .
Olive Schreiner,
Broom en . - dlauvice Aaeterlinek, Wijs-
heid en leven.slot . Blz .
361 .
FENNA , „Zusje.. .
r
380.
S . KALFF, Het Bataviaasch museum
it
393 .
JAFIR , Bruiloft
rr
422 .
rr
455 .
JOSEPHINE GIESE , Genezing
425 .
WILLEM DE LANGE , Homo Louis VERHAEGE, Hun cerste diner
463 .
JACQ . REYNEKE VAN STUWE, Jan C . GIJSBERTI HODENPIJL, Dc teraardebestoolling van den Stadhouder Willem 11 Kroniek Marie Jungius, T erxen, Sprookj,u van Ler'ei, . - Helene Lapidoth-Swart11 , Profieltjes . - Anna Raulback, Levens-
rr
475 .
rr
483-489 .
doel . - Jok . H. Been, Dagen en daden ran Adnriraal Dubbel Wit . - Boon's Geilhrstreerd Jlagazij sa . - Dr . Alatta H. .faoobs, Vronwenbelangen .
P0 EZY. Blz,
64 .
JUG, Maartse sneeuw
v
90 .
JEANNE REYNEKE VAN STUWE, Bede
a
119 .
n
120.
TACEO STORNO, Sonnetten
u
159 .
H . A . VAN GocH, Golgotha
u
196 .
N . B ., Leed tier bloemen
JAN TE KIEFTE, Brandin,
, Geluk
u
200.
. . . . .. . . . . . . . .. . . . . . . . . . . . . .
u
228 .
JEANNE REYNEKE VAN STUWE, Zick: .Verreinin
u
232 .
ELSE VAN BRABANT, Droonl
n
271 .
H . A. VAN GodH, Gestorven dagen
u
316 .
CANTABILE, Bede
u
344 .
P. VISsER, Hulde
u
35 .4 .
Nachtlied
359 .
C . H . PRIEM, De wiegjes H . A. VAN GocH, Visioen
e
360 .
F . LAMERIS, Herfststemmingen
0
419 .
G . H . PRIEM, MMleta
n
441 .
JAPIR, Muze
n
462,