BDO Accountants & Belastingadviseurs B.V. Adviesgroep Loon- & Premieheffing
Memo loonkostensubsidies 2013 1
Inleiding
Wij weten natuurlijk niet hoe het u is vergaan in 2012, maar dat dat jaar op wetgevingsgebied een onrustig jaar is geweest, mag duidelijk zijn. Na het optrekken van de kruitdampen van het Lenteakkoord, Herfstakkoord, Belastingplan 2013 en Regeerakkoord, leek het ons goed om te bezien welke besparingsmaatregelen voor werkgevers de bezuinigingswoede hebben overleefd. Temeer daar de trend van stijgende werkgeverslasten duidelijk merkbaar wordt. Wanneer de effecten van de Wet Uniformering Loonbegrip uw loonkosten in 2013 al niet doen stijgen, is de kans zeer groot dat dat in 2014 wel gaat gebeuren. Door de economische tegenwind ontstaat een opwaartse druk op de WW-en bijbehorende sectorpremies. Daarnaast vervalt per 1 januari 2014 de Afdrachtvermindering Onderwijs in zijn huidige vorm. De incentives voor R&D werkzaamheden worden eveneens naar beneden bijgesteld. Toch verstrekt de overheid ook in 2013 nog steeds miljoenen euro’s aan loonkostensubsidies. In de praktijk blijkt dat veel werkgevers daar geen of slechts zeer beperkt gebruik van maken. De reden daarvoor is vaak dat men onbekend is met de regels, denkt dat het allemaal meer kost dan oplevert, of meent dat men er niet voor in aanmerking komt. Er kan een onderscheid worden gemaakt in fiscale loonkostensubsidies en loonkostensubsidies ten aanzien van de sociale verzekeringen. In dit memo gaan wij vooral in op de meest voorkomende loonkostensubsidies op beide terreinen, namelijk de Afdrachtverminderingen (onderdeel 2) en Mobiliteitsbonussen en overige arbeidsparticipatie bevorderende maatregelen voor specifieke doelgroepen (onderdeel 3), die relevant zijn voor werkgevers. 2
Inleiding Afdrachtverminderingen
Sinds 1 januari 1996 bestaat de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen. De afdrachtverminderingen leiden tot een vermindering van de door de inhoudingsplichtige af te dragen loonheffing. Het aantal afdrachtverminderingen is in de loop der jaren flink teruggebracht. In 2013 zijn dit er nog maar drie. De afdrachtverminderingen hebben geen gevolgen voor de loonheffing die op het loon van de werknemers dient te worden ingehouden. Het totaal van alle hierna genoemde afdrachtverminderingen kan in een loontijdvak verrekend worden met de totaal af te dragen loonheffing. Hierbij dient opgemerkt te worden dat er door de verrekening nimmer een teruggaaf van loonheffing kan ontstaan. In dit memo worden kort de verschillende Afdrachtverminderingen voor Onderwijs, respectievelijk Speur- en Ontwikkelingswerk toegelicht (maar niet de branche specifieke Afdrachtvermindering Zeevaart). 2a
Afdrachtvermindering Onderwijs
Er zijn momenteel nog 8 categorieën werknemers en leerlingen waarvoor werkgevers Afdrachtvermindering Onderwijs kunnen aanvragen en die qua voorwaarden en omvang van de te
Dit document wordt u aangeboden door de Adviesgroep Loon- & Premieheffing (ALP), de specialisten op beloningsgebied binnen BDO Accountants & Belastingadviseurs B.V. Op dit document zijn de gebruiksvoorwaarden van de Online Personeelsadviseur van toepassing. Deze kunt u inzien op: www.onlinepersoneelsadviseur.nl
claimen afdrachtvermindering onderling verschillen. Er bestaat recht op de Afdrachtvermindering Onderwijs als er een werknemer of leerling in dienst is die voldoet aan een (of meerdere) van de onderstaande voorwaarden: 1. hij volgt de beroepspraktijkvorming van de beroepsbegeleidende leerweg van het MBO (MBOBBL) op grond van een leer-werkovereenkomst tussen de werkgever, de werknemer en de onderwijsinstelling. Het landelijk orgaan dat verantwoordelijk is en toezicht houdt (kenniscentrum) moet de overeenkomst mede ondertekenen. De afdrachtvermindering bedraagt € 2.700 op jaarbasis; 2. hij is aangesteld als assistent in opleiding (AIO) of als promovendus bij een universiteit, of is aangesteld als onderzoeker in opleiding (OIO) bij de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek of de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen, of bij een onderzoeksinstelling die onder een van deze 2 instellingen valt. De aanstelling moet geregeld zijn in een overeenkomst tussen degene bij wie de werknemer is aangesteld en een privaatrechtelijke rechtspersoon of TNO. De afdrachtvermindering bedraagt € 2.728 op jaarbasis; 3. hij is aangesteld bij een privaatrechtelijke rechtspersoon of TNO, ontvangt een loon dat overeenkomt met het loon van een AIO of promovendus en doet promotieonderzoek op grond van een overeenkomst tussen degene bij wie de promotieonderzoeker is aangesteld en een universiteit. De afdrachtvermindering bedraagt € 2.728 op jaarbasis; 4. hij doet werk in het kader van een initiële opleiding in het hoger beroepsonderwijs (HBO) op grond van een onderwijsarbeidsovereenkomst tussen de werkgever, de werknemer en de hogeschool. De werknemer mag niet zijn ingeschreven als voltijdstudent. Deze afdrachtvermindering is alleen van toepassing als het werk in een aangewezen bedrijfssector wordt gedaan en bovendien aansluit bij de opleiding. Verder moet de overeenkomst betrekking hebben op een praktijkperiode van ten minste zes maanden of 2 x vier maanden. De afdrachtvermindering geldt zolang aan de voorwaarden wordt voldaan met een maximum van 24 maanden per werknemer. Voor werknemers met een kortere arbeidsduur dan 36 uur per week wordt de termijn van 24 maanden naar evenredigheid verlengd. De afdrachtvermindering bedraagt € 2.700 op jaarbasis; 5. het betreft een voormalige werkloze, die aangewezen scholing volgt die erop gericht is hem op startkwalificatieniveau te brengen. Daarbij geldt wel als aandachtpunt dat de werknemer een verklaring moet hebben van het UWV WERKbedrijf, dat hij voor indiensttreding een werkloze was. Bij scholing op startkwalificatieniveau gaat het om scholing die maximaal opleidt tot MBO 2-niveau. De opleidingen die hieraan voldoen, zijn de opleidingen van niveau 1 (assistentenopleiding) en 2 (basisberoepsopleiding) uit het zogenaamde Crebo-register dat wordt vastgesteld door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Er hoeft geen sprake te zijn van werkloosheid direct voorafgaande aan de indiensttreding. Het kan dus ook zo zijn dat de nieuwe werknemer bij een voorgaand leerbedrijf ook al een opleiding tot startkwalificatie niveau volgde, of dat hij deelnam aan een reïntegratie traject van een gemeente of het UWV Werkbedrijf. Deze afdrachtvermindering zou overigens kunnen cumuleren met een andere variant van de Afdrachtvermindering Onderwijs, mits voldaan wordt aan de daarvoor geldende voorwaarden. Dat kan zich bijvoorbeeld voordoen als werkloze jongeren in dienst worden genomen die als startkwalificatieopleiding de beroepspraktijkvorming van de beroepsbegeleidende leerweg gaan volgen. Deze afdrachtvermindering bedraagt € 3.274 op jaarbasis; 6. hij volgt een leer-werktraject in het derde of vierde leerjaar van de basisberoepsbegeleidende leerweg van het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (VMBO). De leerling moet werkzaamheden verrichten in het kader van een leer-werkovereenkomst tussen de werkgever, de leerling, de onderwijsinstelling en het landelijk orgaan voor het beroepsonderwijs. Een arbeidsovereenkomst is hierbij niet nodig. De afdrachtvermindering bedraagt € 2.728 op jaarbasis; 7. hij volgt gedurende tenminste 2 maanden een stage in het kader van een beroepsopleiding in de beroepsopleidende leerweg van het MBO (MBO-BOL) op niveau 1 of 2. Deze stage moet plaatsvinden op grond van een leer-werkovereenkomst tussen de werkgever, de onderwijsinstelling en de stagiair. De afdrachtvermindering bedraagt € 1.297 op jaarbasis;
-2-
8. hij volgt een procedure Erkenning verworven competentie (EVC-procedure) bij een erkende EVC-aanbieder. Door middel van EVC-procedures kan worden vastgesteld welke competenties een werknemer al heeft opgedaan door bijvoorbeeld werkervaring en welke aanvullende opleidingen eventueel wenselijk zijn. Een werkgever die voor zijn werknemer de kosten van een EVC-procedure vergoedt dan wel verstrekt, heeft recht op een afdrachtvermindering in de vorm van een vast bedrag van € 327 per EVC-procedure. Bovendien kan de werkgever deze kosten onbelast vergoeden dan wel verstrekken. Voorwaarde is dat de werkgever beschikt over een verklaring die door een erkende instantie is afgegeven. Toetsloon voor toekenning afdrachtvermindering Voor werknemers jonger dan 25 jaar die vallen onder onderdeel 1 (MBO-BBL), onderdeel 4 (duale leerweg HBO) of onderdeel 5 (Startkwalificatie) mag het loon, exclusief beloningen die in de regel maar 1 keer of 1 keer per jaar worden toegekend, zoals vakantiegeld, tantièmes of gratificaties, niet hoger zijn dan het geldende toetsloon voor het desbetreffende loontijdvak; op jaarbasis is dit € 22.923. Voor de overige onderdelen is er geen sprake van een toetsloon. Nieuwe subsidieregeling Praktijkleren vanaf 2014 Ultimo 2012 is het al aangekondigd door het kabinet: de Afdrachtvermindering Onderwijs zal per 1 januari 2014 als fiscale faciliteit worden afgeschaft en deze zal worden vervangen door een (beperktere) subsidieregeling van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Onduidelijk was echter hoe de nieuwe subsidieregeling er in 2014 uit zal komen te zien en of er sprake zou zijn van een overgangsregeling voor de ultimo 2013 nog lopende opleidingstrajecten, die tot dat moment nog in aanmerking kwamen voor Afdrachtvermindering Onderwijs. In een brief aan de Tweede Kamer heeft de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op 23 mei 2013 de voornemens van het kabinet kenbaar gemaakt over de opzet en inhoud van deze nieuwe subsidieregeling. Omdat het kabinet het belangrijk vindt om werkgevers financieel te blijven stimuleren om leerwerkplaatsen aan te bieden, wordt de (vooral op de technische opleidingen gerichte) subsidieregeling Praktijkleren ingevoerd. Het doel van deze nieuwe subsidieregeling sluit goed aan bij de regeling voor sectorale plannen en het Techniekpact. De subsidieregeling wordt vooral gericht op de groepen in een kwetsbare positie waar bijvoorbeeld jeugdwerkloosheid een groot probleem is, op sectoren waarin knelpunten in de personele voorziening wordt verwacht (met name de technische beroepen) en op wetenschappelijk personeel dat onmisbaar is voor onze kenniseconomie. De nieuwe subsidieregeling Praktijkleren is bedoeld voor de volgende doelgroepen: Deelnemers in het MBO die een opleiding volgen in de beroepsbegeleidende Leerweg (de BBL); Studenten die een HBO opleiding volgen in de techniek (inclusief sector ‘agro’), bestaande uit een combinatie van leren en werken. De werkcomponent moet onderdeel uitmaken van de opleiding. Dat geldt voor zowel duaal als deeltijd HBO; Werknemers die tijdelijk zijn aangesteld of een arbeidsovereenkomst hebben bij een universiteit of een onderzoeksinstituut om zich verder te bekwamen tot wetenschappelijk onderzoeker of technologisch ontwerper. Over hun loonkosten moeten afspraken zijn gemaakt met een privaatrechtelijke rechtspersoon of TNO/DLO (sector ‘agro’); Werknemers van een privaatrechtelijk rechtspersoon of TNO/DLO, met een loon dat overeenkomt met dat van een promovendus. Deze werknemers moeten promotieonderzoek doen op grondslag van een overeenkomst tussen die organisatie en een universiteit, die over de begeleiding van het promotieonderzoek van de betreffende werknemer gaat. De
volgende doelgroepen komen dus vanaf 2014 niet langer voor subsidiering in aanmerking: Deelnemers aan een MBO-BOL-opleiding; Leerlingen die een leerwerktraject volgen in het VMBO; Voormalig werklozen die werden opgeleid tot startkwalificatie, aangezien het een mogelijke samenloop met de groep MBO-BBL betrof; Personen die via een EVC-traject (Elders Verworven Competenties) een ervaringscertificaat halen; Studenten die een niet-technische HBO opleiding volgen, zoals economie, zorg en onderwijs.
Er komen dus minder doelgroepen voor subsidiering in aanmerking dan het geval was voor de bestaande afdrachtvermindering. Dat heeft ermee te maken dat het praktijkdeel bij de niet meer aangewezen leertrajecten ondergeschikt is aan het onderwijsdeel, de begeleidingsinzet vanuit het
-3-
leerbedrijf significant lager ligt dan bij kwetsbare groepen, er voor de betreffende doelgroepen ook al andere sectorgewijze stimuleringssubsidies bestaan en omdat de omvang van de subsidiebedragen niet in verhouding staat tot de administratieve lasten en uitvoeringskosten. Het is de bedoeling dat de subsidieregeling Praktijkleren voor bedrijven zo weinig mogelijk administratieve lasten met zich mee zal brengen. De exacte voorwaarden voor leerwerkplaatsen in het MBO en HBO moeten nog verder worden uitgewerkt, maar zullen het volgende uitgangspunt hebben: Werkgevers komen alleen voor subsidie in aanmerking als de deelnemer of student een volledig onderwijsprogramma volgt voor een erkend kwalificerend diploma; De opleiding moet zijn geregistreerd in het centraal register beroepsopleidingen (Crebo) of in het centraal register opleidingen hoger onderwijs (Croho); MBO-BBL opleidingen moeten op 1 augustus 2013 voldoen aan de 200-urennorm. Over een mogelijke overgangsregeling bij de omvorming van de bestaande Afdrachtvermindering Onderwijs tot de nieuwe subsidieregeling Praktijkleren is het volgende gecommuniceerd. Het motief voor een overgangsregeling zou zijn te voorkomen dat huidige deelnemers belemmerd worden in het afronden van hun opleiding, doordat een werkgever als gevolg van de gewijzigde tegemoetkoming de leerwerkplek niet langer (onder dezelfde voorwaarden) wil handhaven. Deelnemers/studenten die een meerjarige opleiding en meerjarig leerwerktraject volgen behoren volgens de minister echter tot de doelgroep van de nieuwe subsidieregeling, daarom acht zij het niet nodig om voor deze groep een overgangsmaatregel te treffen. Het is de bedoeling dat de subsidieregeling ingaat op 1 januari 2014. De publicatiedatum is uiterlijk 1 november 2013. De ministeriële regeling waarin de subsidieregeling zal worden opgenomen zal naar verwachting niet eerder dan per september gereed zijn. In 2018 zou de nieuwe subsidieregeling vervolgens moeten worden geëvalueerd, waarbij vooral gekeken wordt in hoeverre de regeling aantoonbaar heeft geleid tot meer beoogde leerwerkplaatsen en niet tot onbedoeld gebruik van de subsidie. 2b
Afdrachtvermindering Speur- en Ontwikkelingswerk (S&O)
Voor werknemers die direct betrokken zijn bij werkzaamheden die op basis van een S&O-verklaring zijn aangemerkt als speur- en ontwikkelingswerk, mag een deel van het loon dat is genoten in verband met genoemd speur- en ontwikkelingswerk onder voorwaarden in mindering worden gebracht op de af te dragen loonheffing. De afdrachtvermindering bedraagt voor 2013 38 % voor zover het S&O-loon in totaal niet meer is dan € 200.000 en 14% over het meerdere S&O-loon. Voor starters geldt een percentage van 50% over de eerste € 200.000. Van een starter is sprake als de inhoudingsplichtige in één of meer van de vijf voorgaande jaren geen inhoudingsplichtige was en in die periode voor maximaal twee kalenderjaren een S&O-verklaring is afgegeven. De maximale vermindering bedraagt per inhoudingsplichtige € 14 miljoen per jaar. Om in aanmerking te komen voor de S&O-afdrachtvermindering moet men in bezit zijn van een S&Overklaring. Deze verklaring wordt afgegeven door Agentschap NL en geeft tevens toegang tot de fiscale innovatiesubsidie RDA binnen de winstbelastingen. Deze verklaring dient tenminste een maand voor het begin van de periode waarop het S&O-werk betrekking heeft te worden aangevraagd. Binnen het kalenderjaar kan voor maximaal drie perioden van minstens drie maanden en maximaal zes maanden een aanvraag worden ingediend. Alleen onder bepaalde voorwaarden kan nog een verklaring voor een heel jaar worden afgegeven. Voor het moment van aanvraag gelden geen vaste tijdstippen. Het S&O-loon wordt bepaald door het verwachte aantal S&O-uren vermenigvuldigd met het gemiddeld uurloon. Voor 2013 geldt dat in beginsel wordt uitgegaan van het gemiddelde uurloon dat de S&O-inhoudingsplichtige in 2011 (het zogenoemde S&Oreferentiejaar) heeft betaald aan zijn werknemers die in dat jaar S&O-werk hebben verricht. Als dit niet mogelijk is, moet uitgegaan worden van het loon dat naar verwachting in 2013 aan werknemers voor S&O-werk zal worden betaald, waarbij een forfaitair gemiddeld uurloon geldt van € 29. Vanaf 2013 wordt het uurloon afgerond op hele euro’s (in plaats van op € 5).
-4-
Het bedrag aan afdrachtvermindering op de S&O-verklaring is in beginsel definitief. Tot 2013 moest de inhoudingsplichtige alleen een melding doen richting Agentschap NL als de uiteindelijke omvang van het S&O-werk bestede uren minder dan 90% van het in de S&O-verklaring opgenomen aantal bedroeg, of het product van het aantal niet gerealiseerde S&O-uren en het gemiddelde S&O-uurloon, zoals vermeld in de S&O-verklaring, meer was dan € 10.000 x het aantal kalendermaanden waarop de S&Overklaring betrekking had. Met ingang van 1 januari 2013 is deze zogeheten margeregeling niet meer van toepassing. Te hoge inschattingen vooraf van het aantal S&O-uren moeten altijd worden gemeld en gecorrigeerd (ook al bedragen deze 10% of minder). 3
Mobiliteitsbonussen en overige arbeidsparticipatie bevorderende maatregelen voor specifieke doelgroepen
De in 2012 bestaande premiekortingen voor het in dienst nemen van oudere uitkeringsgerechtigden en het in dienst nemen c.q. houden van arbeidsgehandicapte werknemers, zijn met ingang van 1 januari 2013 omgezet in (hogere) mobiliteitsbonussen voor werkgevers. De werking is daarbij onveranderd gebleven. De specifieke premiekorting voor het in dienst houden van werknemers die de leeftijd van 62 jaar hebben bereikt, is echter met ingang van 1 januari 2013 komen te vervallen. 3a
Arbeidsparticipatie bevorderende maatregelen specifiek voor arbeidsgehandicapten
Er bestaan verschillende financiële tegemoetkomingen om gedeeltelijk arbeidsongeschikten in dienst te houden of in dienst te nemen. De diverse subsidiemogelijkheden zijn ondergebracht in verschillende wetten. Deze maatregelen bieden verstrekkingen (waaronder subsidies) die de (re)integratie in het arbeidsproces bespoedigen. Anderzijds maken zij het voor de werkgever aantrekkelijker om arbeidsgehandicapten in dienst te nemen of te behouden. Ook worden de financiële risico’s geminimaliseerd voor de werkgever die arbeidsgehandicapten in dienst neemt. Doelgroep Deze (re)integratie instrumenten gelden alleen voor specifieke groepen personen met een ziekte of een handicap (arbeidsgehandicapten). Het gaat hierbij op hoofdlijnen om de volgende personen: WIA-, Wajong-uitkeringsgerechtigden; Gedeeltelijk arbeidsongeschikten die geen recht op de WIA hebben omdat ze minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn (alleen bij in dienst nemen); Personen die een aanbeveling hebben om te werken bij een bedrijf in de sociale werkvoorziening; Personen die volgens het UWVWerkbedrijf door ziekte moeilijker een baan kunnen vinden; Personen die volgens het UWV arbeidsgehandicapt zijn. Mobiliteitsbonus arbeidsgehandicapten Werkgevers die een arbeidsgehandicapte in dienst nemen of houden, hebben onder voorwaarden recht op een mobiliteitsbonus in de vorm van een premiekorting. Het in dienst houden betreft de situatie dat een werknemer gedurende zijn dienstverband als arbeidsgehandicapte is gaan kwalificeren en binnen hetzelfde bedrijf zijn oude functie gaat bekleden, of binnen hetzelfde bedrijf wordt herplaatst in een andere functie. De werkgever hoeft de premiekorting niet aan te vragen, maar kan deze toepassen in de aangifte loonheffingen mits uiteraard voldaan wordt aan de betreffende voorwaarden. De mobiliteitsbonussen kunnen worden toegepast zolang de dienstbetrekking duurt, maar voor maximaal drie (bij het in dienst nemen), respectievelijk één jaar (bij het in dienst houden) en uiterlijk totdat de werknemer de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt. Onderstaand geven wij de voorwaarden voor deze mobiliteitsbonussen aan: -
de mobiliteitsbonus bedraagt maximaal € 7.000 per jaar voor het in dienst nemen of houden van een arbeidsgehandicapte, die tenminste het minimumloon verdient. Voor een arbeidsgehandicapte op grond van de Wet Wajong, of wiens handicap al voor de 17 e
-5-
-
-
-
-
verjaardag bestond en die met loondispensatie gaat werken (zie onderdeel ‘Overige (re)integratie faciliteiten’), bedraagt de mobiliteitsbonus € 3.500 per jaar; de mobiliteitsbonus voor het in dienst houden van arbeidsgehandicapte werknemers geldt echter niet bij een gedeeltelijk arbeidsongeschikte die geen recht op een WIA-uitkering heeft omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De werkgever kan in deze situatie mogelijk voor het bedrag dat hij aan kosten maakt in verband met het treffen van voorzieningen voor de herplaatsing wel een subsidie voor ‘meerkosten’ ontvangen (zie onderdeel ‘Overige (re)integratie faciliteiten’); de omvang van de te ontvangen mobiliteitsbonus wordt gebaseerd op de met de arbeidsgehandicapte werknemer contractueel overeengekomen arbeidstijd, uitgaande van een dienstverband van minimaal 36 uur per week en moet daarom in andere gevallen evenredig worden herrekend. Bij werknemers zonder vast overeengekomen arbeidsduur moet worden uitgegaan van de uitbetaalde uren in het aangiftetijdvak, gedeeld door de normuren per 4 weken (144) of per maand (156); het kan zijn dat een dienstbetrekking wordt beëindigd van een werknemer voor wie deze mobiliteitsbonus al is toegepast voor de maximale periode van één jaar of drie jaar. Als deze werknemer vervolgens binnen één jaar respectievelijk drie jaar na afloop van de kortingsperiode door dezelfde werkgever opnieuw in dienst wordt genomen, mag voor deze werknemer deze mobiliteitsbonus niet meer worden toegepast. Is de maximale periode van één jaar of drie jaar bij uitdiensttreding echter nog niet toegepast, dan geldt het volgende. Als het dienstverband minder dan drie maanden is onderbroken, wordt er van uitgegaan dat de dienstbetrekking niet is onderbroken; de kortingsperioden voor en na de onderbreking worden dan bij elkaar opgeteld totdat de periode van één jaar respectievelijk drie jaar is bereikt. Als het dienstverband drie maanden of meer is onderbroken (maar niet langer dan 3 jaar), wordt de kortingsperiode echter niet verlengd. Deze blijft maximaal één jaar of drie jaar. In de tussenliggende periode waarin het dienstverband is onderbroken, kan de korting uiteraard niet worden toegepast; het totaalbedrag van de mobiliteitsbonussen (premiekortingen) voor arbeidsgehandicapte werknemers kan in de loonaangifte in mindering worden gebracht op het totaalbedrag van de door de werkgever verschuldigde basispremie WAO/WIA, de gedifferentieerde premie WGA, de premie WW-Awf, de Ufo-premie en de sectorpremie. Het totaal van de premiekortingen mag niet meer zijn dan de som van deze premies. Als het totaal van de premiekortingen in een aangiftetijdvak meer is dan het totaal van de te betalen premies, mag het niet-verrekende deel van die premiekortingen echter worden verrekend: o in een eerder of later aangiftetijdvak in 2013. Verrekenen mag alleen als er in het andere aangiftetijdvak nog ruimte is. De werknemer voor wie de premiekorting doorschuift, hoeft in dat eerdere of latere tijdvak niet in dienst te zijn geweest. Er mag echter niet worden doorgeschoven naar een volgend kalenderjaar; o met een aangifte van dezelfde inhoudingsplichtige die onder een ander subnummer wordt gedaan (over hetzelfde of een later aangiftetijdvak in het betreffende kalenderjaar).
Overige (re)integratie faciliteiten Subsidie (meer)kosten aanpassingen aan de werkplek Als een werkgever kan aantonen dat de kosten voor het in dienst nemen of houden van een gedeeltelijk arbeidsgeschikte met een dienstverband van tenminste 6 maanden hoger zijn dan een bepaald drempelbedrag (wat is afgeleid van de bedragen van de mobiliteitsbonussen), is via het UWV een subsidie mogelijk voor meerkosten. Het gaat om de kosten van noodzakelijke aanpassingen van de arbeid, inrichting van de werkplek en productie- en werkmethoden, hulpmiddelen en aanpassing van de inrichting van het bedrijf. Wanneer het gaat om werkvoorzieningen moeten deze nietmeeneembaar zijn. Subsidie voor meeneembare voorzieningen moet door de werknemer zelf worden aangevraagd. No risk polis voor de Ziektewet. Dit houdt in dat een werknemer, die bij indiensttreding/herplaatsing al een ziekte of handicap had, bij hernieuwde uitval door ziekte binnen vijf jaar na indiensttreding/herplaatsing recht heeft op ziekengeld van het UWV. De werkgever betaalt het loon tijdens de ziekte door en mag daar het ziekengeld vanaf trekken. De periode van vijf jaar kan worden verlengd, indien vanwege de
-6-
ziekteoorzaak van de arbeidsongeschiktheid een verhoogd risico op uitval bestaat. De no-risk polis is onbeperkt in duur voor arbeidsgehandicapten met een Wajong-uitkering; No risk polis voor de WIA Dit houdt in dat indien persoon met een ziekte of handicap binnen vijf jaar na indiensttreding/ herplaatsing arbeidsongeschikt raakt, dit geen gevolgen heeft voor de gedifferentieerde premie van de werkgever. Bij een verhoogd risico op gezondheidsklachten, vanwege de ziekteoorzaak van de arbeidsongeschiktheid, kan deze termijn worden verlengd. Let op: dit is anders indien er sprake is van eigenrisicodragerschap voor de WIA. Loondispensatie Deze subsidie geldt alleen voor personen met een Wajong-uitkering. Als de arbeidsprestatie als gevolg van de ziekte of het gebrek duidelijk achterblijft bij wat in de functie gebruikelijk is, kan het UWV worden verzocht om het loon evenredig te verminderen. Het loon kan hierdoor zelfs onder het wettelijke minimumloon komen. Proefplaatsing Een werkgever kan een arbeidsgehandicapte, indien deze daarmee uitzicht krijgt op een vaste baan, gedurende maximaal 6 maanden een proefplaatsing aanbieden. In deze 6 maanden houdt de betreffende persoon recht op zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering. 3b
Arbeidsparticipatie bevorderende maatregelen specifiek voor ouderen
Mobiliteitsbonus oudere uitkeringsgerechtigden Werkgevers die een uitkeringsgerechtigde ouder dan 50 jaar in dienst nemen, hebben onder voorwaarden recht op een mobiliteitsbonus in de vorm van een premiekorting. Het gaat hierbij om personen die direct voor indiensttreding recht hadden op één van de volgende uitkeringen: een werkloosheidsuitkering (WW, IOW, wachtgeld). Hieronder valt ook een uitkering waarmee het UWV de verplichting van een betalingsonmachtige werkgever overneemt; een arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO, WIA, Wet Wajong, Waz, Wamil); een nabestaandenuitkering (Anw). Voor de werknemer die recht had op een Anw-uitkering, gelden als extra eisen dat hij voor indiensttreding ten minste 2 jaar recht had op de nabestaandenuitkering en dat hij in die periode geen arbeidsinkomen had; inkomensondersteuning op basis van de Wet Wajong; een bijstandsuitkering (Wwb, IOAW, IOAZ); uitkeringen op grond van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers. Deze mobiliteitsbonus is echter niet van toepassing op zogenoemde WSW-ers (werknemers die arbeid verrichten als bedoeld in artikel 2 Wet Sociale Werkvoorziening). Gegevens waaruit blijkt dat de werknemer een uitkeringsgerechtigde is, zoals een verklaring van het UWV (de zogenoemde doelgroepverklaring) of andere betrokken uitkeringsinstanties, moeten daarom bij de loonadministratie worden bewaard. De werkgever hoeft de premiekorting niet aan te vragen, maar kan deze toepassen in de aangifte loonheffingen mits uiteraard wordt voldaan aan de betreffende voorwaarden. De mobiliteitsbonussen kunnen worden toegepast zolang de dienstbetrekking duurt, maar voor maximaal drie jaren en uiterlijk totdat de werknemer de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt. Onderstaand geven wij de voorwaarden voor deze mobiliteitsbonussen aan: -
de mobiliteitsbonus bedraagt maximaal € 7.000 per jaar; de omvang van de te ontvangen mobiliteitsbonus wordt gebaseerd op de met de werknemer contractueel overeengekomen arbeidstijd, uitgaande van een dienstverband van minimaal 36 uur per week en moet daarom in andere gevallen evenredig worden herrekend. Bij werknemers zonder vast overeengekomen arbeidsduur moet worden uitgegaan van de uitbetaalde uren in het aangiftetijdvak, gedeeld door de normuren per 4 weken (144) of per maand (156);
-7-
-
-
-
de mobiliteitsbonus arbeidsgehandicapte werknemers en de mobiliteitsbonus oudere uitkeringsgerechtigden kunnen niet gelijktijdig worden toegepast. Bij mogelijke samenloop kan alleen de mobiliteitsbonus arbeidsgehandicapte werknemers worden toegepast; de mobiliteitsbonus geldt niet bij direct opeenvolgende dienstverbanden, bijvoorbeeld als een tijdelijk contract wordt verlengd (er is dan geen sprake van een nieuwe dienstbetrekking); het kan zijn dat een dienstbetrekking wordt beëindigd van een werknemer voor wie deze mobiliteitsbonus al is toegepast voor de maximale periode van drie jaar. Als deze werknemer vervolgens binnen drie jaar na afloop van de kortingsperiode door dezelfde werkgever opnieuw in dienst wordt genomen, mag voor deze werknemer deze mobiliteitsbonus niet meer worden toegepast. Is de maximale periode van drie jaar bij uitdiensttreding echter nog niet toegepast, dan geldt het volgende. Als het dienstverband minder dan drie maanden is onderbroken, wordt er van uitgegaan dat de dienstbetrekking niet is onderbroken; de kortingsperioden voor en na de onderbreking worden dan bij elkaar opgeteld totdat de periode van drie jaar is bereikt. Als het dienstverband drie maanden of meer is onderbroken (maar niet langer dan 3 jaar), wordt de kortingsperiode echter niet verlengd. Deze blijft maximaal drie jaar. In de tussenliggende periode waarin het dienstverband is onderbroken, kan de korting uiteraard niet worden toegepast; het totaalbedrag van de mobiliteitsbonussen (premiekortingen) voor oudere uitkeringsgerechtigden kan in de loonaangifte in mindering worden gebracht op het totaalbedrag van de door de werkgever verschuldigde basispremie WAO/WIA, de gedifferentieerde premie WGA, de premie WW-Awf, de Ufo-premie en de sectorpremie. Het totaal van de premiekortingen mag niet meer zijn dan de som van deze premies. Als het totaal van de premiekortingen in een aangiftetijdvak meer is dan het totaal van de te betalen premies, mag het niet-verrekende deel van die premiekortingen echter worden verrekend: o in een eerder of later aangiftetijdvak in 2013. Verrekenen mag alleen als er in het andere aangiftetijdvak nog ruimte is. De werknemer voor wie de premiekorting doorschuift, hoeft in dat eerdere of latere tijdvak niet in dienst te zijn geweest. Er mag echter niet worden doorgeschoven naar een volgend kalenderjaar; o met een aangifte van dezelfde inhoudingsplichtige die onder een ander subnummer wordt gedaan (over hetzelfde of een later aangiftetijdvak in het betreffende kalenderjaar).
Overgangsregeling vrijstelling basispremie WAO/WIA oudere werknemers Ouderen die op 1 januari 2013 de leeftijd van 59,5 jaar of ouder hebben bereikt en op wie de vrijstelling basispremie WAO/WIA voor oudere werknemers in 2008 van toepassing was, blijven voor de resterende duur van het dienstverband onder deze vrijstellingsregeling vallen, echter uiterlijk tot en met het laatste loontijdvak vóór het loontijdvak waarin de betreffende werknemer 62 jaar wordt. (Tijdelijke) compensatieregeling voor loonkosten bij ziekte van voormalig langdurig werklozen ouder dan 55 jaar Met ingang van 8 juli 2009 is een tijdelijke regeling in werking getreden inzake het compenseren van loonkosten bij ziekte van voormalig werkloze ouderen en deze zal duren tot 8 juli 2019. Werkgevers kunnen de loonkosten voor langdurig zieke oudere werknemers vergoed krijgen van het UWV, als deze werknemers voor ze in dienst kwamen minstens 52 weken werkloos waren. De regeling geldt voor werknemers die op 1 juli 2009 55 jaar of ouder zijn, op of na 8 juli 2009 in dienst zijn getreden en vervolgens binnen de eerste vijf jaar na het in dienst treden ziek worden. Het UWV zal de werkgever dan gaan compenseren vanaf het moment dat de werknemer langer dan dertien weken ziek is. 3c
Premievrijstelling marginale arbeid
Als een werkgever een uitkeringsgerechtigde in dienst neemt, kan op verzoek voor die werknemer door de Belastingdienst vrijstelling worden verleend voor de premies werknemersverzekeringen. Er moet dan onder andere aan de volgende voorwaarden worden voldaan: de uitkeringsgerechtigde wordt in dienst genomen voor niet meer dan 6 aaneengesloten weken;
-8-
de uitkeringsgerechtigde heeft in het kalenderjaar niet eerder bij dezelfde werkgever in dienstbetrekking gewerkt; door een werkgever is voor de betreffende uitkeringsgerechtigde niet eerder in het kalenderjaar de premievrijstelling marginale arbeid toegepast.
Een uitkeringsgerechtigde is in dit kader iemand die bij UWW als werkzoekende is geregistreerd en direct voor indiensttreding recht had op één van de volgende uitkeringen of inkomensvoorzieningen of op arbeidsondersteuning:
een werkloosheidsuitkering (WW, IOW). Hieronder valt ook een uitkering waarmee het UWV de verplichting van een betalingsonmachtige werkgever overneemt; een arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO, WIA, Wet Wajong, Waz); een bijstandsuitkering (Wwb, IOAW, IOAZ); een uitkering op grond van de Toeslagenwet; inkomensvoorziening op grond van de Wet Wajong; arbeidsondersteuning op grond van de Wet Wajong; een uitkering op grond van vergelijkbare regelingen of een combinatie van deze regelingen.
***
-9-