Meer dan de som der delen
1
Meer dan de som der delen Voorbeelden van succesvolle samenwerking tussen de jeugdzorg en de jeugd-ggz
Nederlands Jeugdinstituut Annemieke Kalsbeek en Machteld Zwikker © 2009 Nederlands Jeugdinstituut 2
Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op enige andere wijze zonder voorafgaande schriftelijke toestemming. Het Nederlands Jeugdinstituut heeft deze publicatie geschreven op verzoek van de MOgroep Jeugdzorg en GGZ Nederland. Auteurs Annemieke Kalsbeek en Machteld Zwikker Vormgeving (Basis)ontwerp omslag Qua Associates, Amsterdam Foto's/illustraties Drukwerk ISBN 9789088301223 Nederlands Jeugdinstituut Catharijnesingel 47 Postbus 19221 3501 DE Utrecht Telefoon (030) 230 63 44 Fax (030) 230 63 12 Website www.nederlandsjeugdinstituut.nl e-mail
[email protected]
3
VOORWOORD De problemen en vragen waarmee kinderen en jongeren bij de jeugdzorg en de jeugd-ggz terechtkomen zijn divers en veelal complex. Niet altijd is het antwoord op hun vraag of vragen te vinden bij een van deze twee sectoren. Vaak blijkt de hulp van twee kanten te moeten komen, of is in eerste instantie niet duidelijk van welke kant het meest passende antwoord te verwachten is. De professionals en instellingen hebben de expertise van de andere sector dan hard nodig. Het nog vrij algemeen heersende beeld is dat de jeugdzorg en jeugd-ggz in ons land niet dezelfde taal spreken en dat samenwerking tussen beide sectoren moeizaam verloopt. Maar als ondersteunende organisaties vangen wij, MOgroep Jeugdzorg en GGZ Nederland, ook hele andere signalen op. Vaak horen wij enthousiaste verhalen vanuit de instellingen over samenwerkingsprojecten die naar alle tevredenheid van de betrokkenen verlopen én die een duidelijke meerwaarde bieden voor de jongeren. Samenwerking blijkt dus wel degelijk mogelijk te zijn en ook plaats te vinden, alleen is zij nog niet altijd goed zichtbaar. Daarom hebben wij als branche-organisaties samen aan het Nederlands Jeugdinstituut gevraagd om een paar van deze succesvolle samenwerkingspraktijken beter zichtbaar te maken. Via ons hebben zij een oproep gedaan aan onze achterban om succesvolle vormen van samenwerking aan te melden. Hierop kwamen bijna twintig enthousiaste reacties binnen. Van tien van deze praktijken is uiteindelijk een beschrijving gemaakt, waarbij de belangrijkste bronnen van informatie steeds de ervaringen van de uitvoerders zelf waren. Aan de betrokkenen is specifiek gevraagd naar de voordelen van de samenwerking in de praktijk, naar eventuele knelpunten die zij tegenkwamen bij de start en uitvoering van de samenwerking, en hoe zij deze moeilijkheden hebben opgelost. Dit boekje bevat het resultaat van de beschrijvingen van deze ervaringen. Het betreft informatie direct uit de praktijk van de samenwerking. Het biedt inzicht in de mogelijkheden voor organisatie van intersectorale samenwerking, maar ook in de dagelijkse gang van zaken. Verder vertelt het over de mogelijke resultaten van de samenwerking, deels in cijfers, maar vooral in de beleving van de professionals. De indruk die hun verhalen achterlaat is dat samenwerking weliswaar bij aanvang vaak met vallen en opstaan verloopt, maar dat het uiteindelijk leidt tot een gevoel van voldoening over de gedeelde zorg. Samenwerking biedt professionals een extra handvat én motivatie bij het bieden van hulp aan kinderen en jongeren die het nodig hebben op het moment dat het moet en op de manier die zij nodig hebben. Wij hopen en denken dat de ervaringen die in dit boekje worden beschreven een bron van inspiratie kunnen zijn voor het initiëren van nieuwe samenwerkingsverbanden tussen de jeugdzorg en jeugd-ggz. Marleen Barth, voorzitter GGZ Nederland Hans Kamps, voorzitter MOgroep Jeugdzorg
4
INHOUD Inleiding Lange beschrijvingen 1.
Gezamenlijke crisisdienst
2.
De Koppeling
3.
Schakelprogramma Korte beschrijvingen
4.
Circuit Jeugdcomplex
5.
Coach
6.
Functional Family Parole Services
7.
Jeugdzorgcentrum Gorinchem e.o.
8.
Lindenhout en KIDZ-team Dimence
9.
Mutsaersstichting
10.
Orthopsychiatrische residentiële voorziening Amsterdam
5
Inleiding Er zijn in Nederland veel projecten waarin de jeugdzorg en de jeugd-ggz goed met elkaar samenwerken. De MOgroep Jeugdzorg en GGZ Nederland wilden meer inzicht te krijgen in dergelijke praktijken van goede samenwerking en deze positieve ervaringen ook zichtbaar maken voor hun brede achterban. Daarom hebben zij aan het Nederlands Jeugdinstituut gevraagd om een aantal goede voorbeelden van deze samenwerking te beschrijven en te bundelen. De MOgroep en GGZ Nederland hebben daartoe onder hun achterban een oproep verspreid om succesvolle samenwerkingsverbanden bij het Nederlands Jeuginstituut aan te melden. Hierbij werd als belangrijkste criterium gehanteerd dat de betrokken medewerkers de samenwerking als zeer zinvol ervoeren. Een tweede belangrijk criterium was dat de samenwerking betrekking moest hebben op een van de volgende vier terreinen: veiligheid van kinderen thuis, preventie of vroegsignalering, indicatiestelling of ernstige gedragsproblematiek. Verder moesten de doelgroep, het doel en de concrete activiteiten van het samenwerkingsverband duidelijk zijn en moest men al enige ervaring hebben opgedaan met de samenwerking in de praktijk. Bij het NJi kwamen hierop achttien reacties binnen. Ernstige gedragsproblematiek was het belangrijkste terrein waarop deze projecten betrekking hadden; de veiligheid van kinderen thuis was het minst voorkomende thema van de aangemelde samenwerkingsverbanden. Bij het vervolgens selecteren van samenwerkingsverbanden die het Nederlands Jeugdinstituut zou gaan beschrijven is er onder meer op gelet of een project een bijzonder voorbeeld was van samenwerking op een van de vier bovengenoemde terreinen, en of er een sector bij betrokken was die niet was vertegenwoordigd in een ander aangemeld project. Zo werden de voorbeelden zo divers mogelijk. Dit heeft geleid tot selectie van de volgende tien projecten (in alfabetische volgorde): (1) Circuit Jeugdcomplex, (2) Coach, (3) Functional Family Parole Services, (4) Gezamenlijke crisisdienst, (5) Jeugdzorgcentrum Gorinchem e.o., (6) Lindenhout en KIDZ-team Dimence (7) de Koppeling, (8) Mutsaersstichting, (9) Orthopsychiatrische residentiële voorziening Amsterdam, en (10) Schakelprogramma. U vindt in dit rapport een beschrijving van elk van deze tien projecten. Drie van de projecten zijn wat uitgebreider beschreven dan de rest. De MOgroep en GGZ Nederland hebben deze drie samenwerkingsverbanden geselecteerd op grond van het innovatieve karakter van het zorgaanbod, de actualiteit, en de evenwichtigheid van de taakverdeling tussen de partners. De drie uitgebreidere beschrijvingen komen eerst aan bod (in alfabetische volgorde), gevolgd door de zeven kortere beschrijvingen (eveneens in alfabetische volgorde). De lange beschrijvingen zijn als volgt opgebouwd: eerst wordt het project samengevat, dan worden de betrokken partners, disciplines en functies besproken, gevolgd door de organisatie en samenwerking, en vervolgens de werkwijze. Resultaten, positieve ervaringen en knelpunten komen ook aan bod. Aan het eind van elke beschrijving worden
6
aanbevelingen gedaan die door de praktijk zijn geformuleerd, en ten slotte wordt er kort een casus beschreven. Wat opviel aan de reacties was het grote enthousiasme en de bevlogenheid waarmee steeds over de samenwerking werd gesproken. Er was in veel gevallen sprake van cultuurverschillen tussen de betrokken organisaties, maar het gedeelde enthousiasme over de samenwerking leek hier meestal tegenwicht aan te bieden. Het lijkt vooral van belang dat medewerkers van de verschillende instellingen ervan doordrongen zijn dat zij samenwerken ten behoeve van hetzelfde doel: de uitkomsten voor het kind verbeteren. Bij de voorbeelden van samenwerking die reageerden op de oproep om informatie te verstrekken over hun samenwerkingsverband was de zwaardere problematiek meer vertegenwoordigd dan de andere categorieën, lag de nadruk meer op jongeren dan op kinderen, en kwamen er meer reacties uit de grote steden dan uit de rest van het land. Dit maakt nieuwsgierig naar samenwerkingspraktijken in andere delen van het land, met kinderen van 0 tot 12 jaar met een minder zware problematiek als doelgroep. Er kwamen wel reacties binnen met deze andere focus, maar zij waren in de minderheid. Er kan voorzichtig worden geconcludeerd dat meerdere van deze projecten een succes zijn. Veel van de projecten die hier worden beschreven lopen pas sinds een paar jaar, maar in sommige gevallen is er al sprake van dat de projectstatus is of wordt omgezet naar het reguliere aanbod van de instellingen. Dit laat zien dat samenwerken de toekomst heeft. Dat de meeste projecten nog jong zijn brengt ook met zich mee dat het nog te vroeg is om iets te kunnen zeggen over de resultaten van de samenwerking tussen jeugdzorg en jeugd-ggz. Het zou mooi zijn als er te zijner tijd robuuste evaluatiegegevens beschikbaar komen, zodat de resultaten van deze samenwerking goed onderbouwd kunnen worden. Deze publicatie zou niet mogelijk zijn geweest zonder de hulp van al diegenen die informatie hebben verstrekt over het project waarbij zij betrokken waren. Wij danken hen daarvoor.
7
1 Gezamenlijke crisisdienst N
Bij een crisis moet het voor een verwijzer gewoon duidelijk zijn waar je terechtkunt.N Samenvatting
De gezamenlijke crisisdienst, die in 2007 is genomineerd voor een van de Nationale Jeugdzorgprijzen, is een initiatief van Bureau Jeugdzorg Haaglanden en De Jutters, een centrum voor jeugd-ggz. Zij zijn beide werkzaam in het stadsgewest Haaglanden. Door samen te werken in een crisisdienst willen zij ervoor zorgen dat jongeren die in een crisis verkeren sneller de juiste behandeling krijgen. De gezamenlijke crisisdienst bestaat sinds 1 april 2007. Partners, disciplines en functies Toen in de regio Den Haag een bureau jeugdzorg moest worden opgezet, werd al overwogen om een gezamenlijke crisisdienst te starten. Het duurde echter een aantal jaren voordat dit plan kon worden uitgevoerd: eerst moest bureau jeugdzorg vorm krijgen, en vervolgens werd er bij De Jutters intern gereorganiseerd. Sinds 1 april 2007 is de gezamenlijke crisisdienst actief. Het werk van de crisisdienst dient drie doelen. Men wil, in soms levensbedreigende situaties, schade bij jongeren voorkomen, veiligheidsrisico’s verkleinen, en zo snel mogelijk passende langdurige hulp/behandeling inzetten voor onderliggende problemen. Om dit te bewerkstelligen werken maatschappelijk werk, sociaalpsychiatrisch verpleegkundigen, kinderpsychiater, psychologen en orthopedagogen samen. De sociaal-psychiatrische verpleegkunde en kinderpsychiatrie zijn kerndisciplines in de geestelijke gezondheidszorg. Maatschappelijk werkers, psychologen en orthopedagogen leveren een bijdrage vanuit bureau jeugdzorg. De crisisdienst werkt ook samen met o.a. het onderwijs, de politie en huisartsen. De crisisdienst is vroeg ter plaatse, kan snel problematiek signaleren en snel hulp verzorgen. Het gaat erom de situatie te stabiliseren, waar mogelijk een ggz-opname of uithuisplaatsing binnen de jeugdzorg te voorkomen, en ervoor te zorgen daar waar langduriger zorg nodig is, hulp wordt ingezet. De crisisdienst zelf kan de situatie stabiliseren door een paar keer contact te hebben met het gezin, ofwel bij het gezin thuis, ofwel op kantoor. Dit kan helpen om uitval of afhaken te voorkomen voordat de eigenlijke behandeling begint. Daarnaast zorgt het voor continuïteit: wanneer het contact vanaf de crisis tot het begin van de langduriger zorg wordt verzorgd door de crisisdienst, krijgt het gezin met een kleiner aantal nieuwe gezichten te maken. Ook kan het zo zijn dat de crisisdienst de jongere graag naar een specifiek zorgaanbod/zorgprogramma wil begeleiden, maar er nog geen plaats is. De crisisdienst kan in die gevallen spoedzorg bieden. De verschillende zorgaanbieders, inclusief de ambulante locaties van De Jutters, hebben namelijk allemaal hun eigen specialisaties, zoals trauma,
N
Miranda Vermeulen, afdelingsmanager bedrijfsvoering, De Jutters.
8
vroege psychose, of persoonlijkheidsstoornissen. De gezamenlijke crisisdienst kan drie tot vijf keer contact hebben met het gezin, in een periode van drie tot vier weken. De medewerkers werken samen in één kantoor. Wanneer er een crisissituatie wordt gemeld, gaan daar twee medewerkers naartoe (in wisselende samenstelling, afhankelijk van wie er dienst heeft). Als de gemelde crisis het nodig maakt, of op verzoek, bestaat het duo uit een medewerker van De Jutters en een medewerker van bureau jeugdzorg. Het duo inventariseert de aard van de crisis, zet interventies in, en plaatst de cliënt voor een spoedbehandeling of vervolgzorg of -behandeling. Hierbij staat de vraag centraal welke organisatie het beste kan bieden wat de cliënt nodig heeft. Bureau Jeugdzorg Haaglanden en De Jutters bepalen samen het vervolgtraject en hebben samen casuïstiekoverleg. In de ggz bestaan heldere afspraken over de tijdsduur voor aanname van de cliënt door de ambulante zorg. De richtlijn is dat de crisisdienst de tijdsduur aangeeft. In veel gevallen is dit binnen 24 tot 48 uur voor ambulante zorg. Voor crisisopname geldt dat de crisisaanmelding voor opname altijd geplaatst wordt (indien er geen bedden zijn, wordt een gastplaatsing elders geregeld door De Jutters). Zo nodig geeft bureau jeugdzorg een indicatiebesluit af. De werkgebieden van de twee kernpartners, De Jutters en Bureau Jeugdzorg Haaglanden, vallen niet helemaal samen: dat van bureau jeugdzorg is groter dan dat van De Jutters. De Jutters is werkzaam in het stadsgewest Haaglanden. Dit omvat Den Haag, Zoetermeer, Wassenaar, Leidschendam-Voorburg en Rijswijk. Bureau Jeugdzorg Haaglanden is daarnaast ook actief in de regio Delfland (dit omvat dicht bij Den Haag gelegen plaatsen en stadsdelen als Delft, Den-Haag-Ypenburg, Naaldwijk, en Bergschenhoek). Dit maakt voor de crisisdienst samenwerking met GGZ Delfland noodzakelijk. Er wordt nu overleg gevoerd over hoe meer vorm te geven aan die samenwerking. In de tussentijd is de afspraak dat wanneer er een crisismelding is in het werkgebied van de GGZ Delfland, er altijd even wordt overlegd wie daarnaartoe gaat. Organisatie en samenwerking De samenwerking ligt op bestuurlijk niveau vast in een samenwerkingsovereenkomst. Het project is opgestart door een stuurgroep, die na de aanloopfase van anderhalf jaar haar werkzaamheden heeft beëindigd. De dagelijkse aansturing is in handen van een integraal leidinggevende van bureau jeugdzorg. Een manager bedrijfsvoering van De Jutters vult de projectleiding in voor De Jutters. Zij overleggen wanneer ze dit nodig achten, en behartigen samen de belangen van het project, bewaken de voortgang van de verankering in de eigen organisaties, bewaken de communicatie en samenwerking met verwijzers, stellen verbeteracties vast, bewaken de verbeteracties en voeren deze in overleg met betrokkenen uit. Op praktisch niveau werkt men samen in de duo’s die op crisismeldingen af gaan, in het casuïstiekoverleg, en door de mogelijkheid om wederzijds consultaties te doen. Zo is er altijd een kinderpsychiater van De Jutters beschikbaar als achterwacht voor consultatie en zo nodig psychiatrische beoordelingen, opnamebeoordelingen en eventuele medicatieverstrekking. De kinderpsychiater wordt er altijd bij betrokken wanneer er beslissingen moeten worden genomen over een opname, bij de beoordeling voor de opname, en bij het verstrekken van medicatie. De
9
kinderpsychiater adviseert ook over de medicatie die een kind gebruikt wanneer hij bij de crisisdienst binnenkomt. De crisisdienst werkt ook samen met een team van De Jutters dat in en met het kinderziekenhuis werkt. De gezamenlijke crisisdienst wordt gefinancierd vanuit de reguliere geldstromen van Bureau Jeugdzorg Haaglanden en De Jutters. De samenwerking bevalt goed. De besluitvorming om de projectstatus van de gezamenlijke crisisdienst om te zetten naar een regulier aanbod bevindt zich in de eindfase. Er zijn plannen en ambities om de samenwerking verder uit te breiden. Deze houden onder andere in dat men de dienst volledig naar 7 x 24 uur wil omvormen (op dit moment kan alleen bureau jeugdzorg ook buiten kantooruren hulp bieden), en de crisisinterventiemethodiek samen uitgebreider wil beschrijven. Ook zijn er plannen om meer intervisie en scholing te ontwikkelen, en op die manier nadrukkelijker kennis te verspreiden en deze kennis ook te delen met andere instellingen. Werkwijze De gezamenlijke crisisdienst doet precies wat de naam al aangeeft: de expertise van de twee organisaties bundelen om met een grotere slagvaardigheid kinderen, jongeren en gezinnen die zich in een crisissituatie bevinden verder te kunnen helpen door via een interventie de situatie te stabiliseren en eventuele ambulante of klinische zorg uit te zetten. De dienst biedt crisisinterventie en waar nodig aansluitende spoedzorg om de periode tot de start van een reguliere behandeling te overbruggen. De doelgroep van de crisisdienst bestaat uit kinderen en jongeren tot 21 jaar die wonen in het stadsgewest Haaglanden en zich in een crisissituatie bevinden. De problematiek kan gerelateerd zijn aan gedragsproblemen, opvoedingsproblemen en/of psychiatrische problemen. Wanneer spreekt men van een crisissituatie? Dit kan bijvoorbeeld betekenen dat er sprake is van huiselijk geweld, of dat een huisarts of de politie signaleert dat een jongere helemaal over zijn toeren is, de situatie uit de hand loopt, en er mogelijk ook sprake is van psychiatrische problematiek. Verwijzers kunnen rechtstreeks een beroep doen op de crisisdienst. Jeugdigen en ouders ook, maar dat komt minder vaak voor, bijna alleen als de ouder of het kind al bij bureau jeugdzorg in behandeling is. Zo nodig kan de crisisdienst een observatieopname van een jeugdige in de ggz voorbereiden en uitvoeren. Ook crisisopvang binnen de jeugdzorg kan door de crisisdienst worden ingezet. Voorheen kwam het nogal eens voor dat verwijzers bij de aanmelding van jongeren die zich in een crisissituatie bevonden en meervoudige problematiek vertoonden, van het kastje naar de muur werden gestuurd, omdat bij de aanmelding niet duidelijk was of de crisis vooral te maken had met gedragsproblemen, opvoedingsproblemen of psychiatrische problemen. Dit soort problemen loopt vaak door elkaar heen, of er zijn vermoedens dat er sprake is van problemen op meerdere van deze vlakken. De crisisdienst heeft veel te maken met adolescenten met problemen, in sommige gevallen in combinatie met psychiatrische problematiek bij de ouders (zoals een borderline persoonlijkheidsstoornis). Van de jongeren die bij de crisisdienst terechtkomen is er een grote groep pubers met een beginnende
10
persoonlijkheidsstoornis als een borderline persoonlijkheidsstoornis of schizofrenie (waarbij door een psychose een crisis kan ontstaan). De focus ligt dan op het gedrag van de jongere (zoals weglopen, automutilatie), terwijl de diagnose nog niet helder is en er ook tijd overheengaat voordat die diagnose wordt gesteld. Ook getraumatiseerde vluchtelingen, die mogelijk lijden aan posttraumatische stressstoornis, vormen een grote groep in het cliëntenbestand van de gezamenlijke crisisdienst. Een derde grote groep cliënten bestaat uit pubermeisjes die tussen twee culturen zitten in hun ontwikkeling. De vraag is dan of de crisis wordt veroorzaakt door hun cultuur, de puberteit, of hun identiteit. Een vierde voorbeeld van jongeren die terechtkomen bij de crisisdienst zijn meisjes die het slachtoffer zijn van loverboys. Resultaten Er zijn op dit moment nog geen gegevens beschikbaar over het effect van de gezamenlijke crisisdienst op individuele kinderen. Met andere woorden, het is nog niet bekend of het werk van de gezamenlijke crisisdienst er voor jongeren in crisis daadwerkelijk in resulteert dat gestelde doelen sneller en beter worden gehaald dan voorheen het geval was. Deze doelen zijn: in soms levensbedreigende situaties, schade bij jongeren voorkomen;,veiligheidsrisico’s verkleinen, en zo snel mogelijk passende langdurige hulp/behandeling inzetten voor onderliggende problemen. Wel zijn er cijfers bekend over de aantallen jongeren die door de gezamenlijke crisisdienst zijn geholpenO. In 2008 heeft de ggz (De Jutters) 131 cliënten gezien voor een eerste crisisinterventie, waarbij er bijna geen meldingen voor een eerste interventie waren in de tweede helft van juli en de maanden augustus en september. Dat betekent dat er in ongeveer 7,5 maand tijd 131 nieuwe cliënten werden gezien. Er hebben 442 crisiscontacten plaatsgevonden met betrekking tot crisisoverbrugging en crisisconsultatie. Daarnaast is er voor 784 uur aan risicoconsultatie aan verwijzers gegeven. Risicoconsultatie houdt in dat bepaalde disciplines worden geconsulteerd om de risico’s die een jongere loopt door te spreken, of dat dit gebeurt in een netwerkoverleg. De inzet van Bureau Jeugdzorg Haaglanden zal in 2008 crisishulp aan ongeveer 550 jeugdigen betreffen. Positieve ervaringen Het samenwerken binnen de crisisdienst heeft een aantal positieve gevolgen. Het belangrijkste daarvan is dat jongeren sneller passende hulp krijgen, die er ook kwalitatief op vooruit is gegaan. Nu ambulante crisishulp in één team is georganiseerd, dat in hetzelfde gebouw werkt en te bereiken is onder een gezamenlijk telefoonnummer, komen cliënten sneller op de juiste plaats terecht voor behandeling en hoeven zij (of hun verwijzers) niet meer zelf uit te zoeken of nu bureau jeugdzorg of een van de vestigingen van De Jutters met een crisismelding aan de slag kan gaan. Onderzoek vindt nu
O
De hier opgenomen cijfers voor de ggz hebben betrekking op de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 oktober
2008.
11
veel sneller plaats, dus is veel sneller duidelijk dan voorheen of een jongere meer hulp nodig heeft van jeugdzorg of van de ggz. Ook is de kwaliteit van de crisishulp hierdoor verbeterd: men weet elkaar beter te vinden en consultaties gaan sneller. Medewerkers voeden elkaar met kennis, zijn tevredener, en voelen zich met elkaar verbonden in het team. De samenwerking bundelt de expertise op één punt. Crisisinterventiemethodiek kan daardoor ook verder in gezamenlijkheid worden ontwikkeld. Er wordt momenteel aan gewerkt om de gedeelde aanpak die door de crisisdienst wordt gehanteerd vast te leggen. Verder is er wat werkdruk uit de reguliere ambulante zorg bij ambulante locaties van De Jutters verdwenen, doordat de crisisdienst zich richt op de nieuwe, voor De Jutters onbekende cliënten in crisis die voorheen naar de locaties werden doorverwezen. Voorheen was het zo dat elke ambulante locatie één medewerker beschikbaar moest houden voor crises (meldingen aannemen en crisisinterventies uitvoeren). Die beschikbaarheidsdienst en het uitvoeren van interventies verstoorde het gewone werkproces van die medewerker. Die verstoring is er nu niet meer. Bovendien werkte dit eerst op basis van een rooster, waarbij ook medewerkers die minder ervaring hadden crises moesten oplossen. Nu worden er gericht specialisten ingezet voor de gezamenlijke crisisdienst. Kinderen die een crisis doormaken zitten ook niet meer verspreid over de vijf ambulante locaties, maar komen op één locatie terecht. Dit geeft meer rust op de ambulante locaties. Tot slot bewijst de crisisdienst ook aan de eigen organisaties van Bureau Jeugdzorg Haaglanden en De Jutters zijn meerwaarde. Het werkt verfrissend dat door de samenwerking binnen de gezamenlijke crisisdienst bestaande werkwijzen intern weer worden getoetst en eventueel bijgesteld: de positieve aspecten van de samenwerking binnen de crisisdienst breiden zich zo bijvoorbeeld uit naar de opnameafdeling van De Jutters. Een recent resultaat waaruit dit blijkt is dat de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de crisisdienst enerzijds en crisisopname en opnamecoördinatie van De Jutters anderzijds zijn verankerd. Aanmeldingen voor crisisopnamen zijn nu in een heldere routing beschreven. Op deze manier weten alle betrokkenen wie wat, waar en wanneer doet in het proces van crisisaanmelding en -opname. Een volgende stap is het toetsen van de samenwerking en werkwijze met de ambulante locaties en dit verhelderen in een korte, bondige procedure waarin de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de betrokken partijen nog nauwkeuriger beschreven zijn. Al met al wordt duidelijk ervaren dat het samenwerken meerwaarde heeft. Knelpunten Knelpunten hebben betrekking op de systemen en culturen binnen de twee organisaties. Het werken vanuit verschillende wet- en regelgeving en financiering brengt met zich mee dat sommige processen anders zijn georganiseerd bij bureau jeugdzorg en De Jutters, maar dit weet men te overbruggen door de passie die de medewerkers delen om de crisis op te lossen en het kind verder te helpen. Er worden ook praktische oplossingen gevonden voor dit soort knelpunten. Een voorbeeld daarvan is dat de crisisdienst formeel te maken heeft met twee soorten cliënten: bureau jeugdzorg is verantwoordelijk voor cliënten van de jeugdzorg en De Jutters voor cliënten van de ggz. Dit brengt voor de beide onderdelen, totdat ze officieel één geïntegreerde organisatie-eenheid zijn, verschillende wet- en regelgeving met zich mee. Voorlopig wordt dit opgelost door al heel vroeg op papier aan te
12
geven bij welke instelling een jongere formeel cliënt is, terwijl er dan achter de schermen gewoon wordt samengewerkt en men samen optrekt in de crisisinterventie. Wat verschillen in organisatieculturen betreft is de belangrijkste factor die helpt om ze bijeen te brengen dat er veel contact is tussen medewerkers op casuïstiekniveau. Als je bijvoorbeeld weet dat een collega werkt vanuit de systeemtheorie, begrijp je beter waarom zij bepaalde behandelkeuzes maakt. Daarnaast helpt het dat alle medewerkers van de gezamenlijke crisisdienst in hetzelfde pand (en daarbinnen op dezelfde verdieping) werken, en vooral dat zij allen hetzelfde doel voor ogen hebben. Het herhaald formuleren en bevestigen van ditzelfde doel vormt de basis voor de overbrugging van cultuurproblemen. Aanbevelingen -
Wees je ervan bewust dat je je bij een project van twee instellingen dubbel moet bewijzen, zowel aan de eigen instelling als aan de instelling van de samenwerkingspartner.
-
Denk vooraf samen na over waar je bij de samenwerking tegenaan zou kunnen lopen en hoe je dat gaat oplossen. Een onderdeel daarvan is om voor de start aandacht te besteden aan het herijken van afspraken en implementaties, vooruitlopend op het feit dat mensen anders moeten gaan werken. Een volledig plaatje van waar problemen zouden kunnen rijzen kan verkregen worden door vooraf een ‛rampenoefening’ te doen. Hieraan had bij de gezamenlijke crisisdienst vooraf ook meer aandacht kunnen worden besteed.
-
Motivatie en passie van alle betrokken medewerkers zijn het belangrijkst voor de samenwerking: op de werkvloer, in het management, en in het bestuur. Zij delen tegelijk en op het goede moment de overtuiging dat je samen iets kunt bereiken en dat dat wat je samen kunt bereiken meer is dan de som der delen. Zo is het van fundamenteel belang dat er mensen op sleutelposities zitten die bereid zijn hun nek uit te steken en samen te werken. Leidinggevenden moeten zich voor een samenwerkingsproject als dit hard willen maken, en op de werkvloer moeten mensen bereid zijn om eraan mee te doen. De kern van die motivatie ligt erin dat men een gemeenschappelijk doel heeft. Als die wil er is, is er ook een weg te vinden. Voor het gezamenlijke doel is het van belang, zoals wij zojuist zagen, dat dit doel herhaaldelijk wordt geformuleerd en bevestigd.
-
Zorg ervoor dat disciplines die een fundamentele rol spelen in de samenwerking vanaf het begin bij de plannen worden betrokken. Voor de crisisdienst waren dit onder meer psychiaters. Essentiële disciplines/functies in een vroeg stadium erbij betrekken vergroot de kans op een gezamenlijke koers en verkleint de kans dat er onduidelijkheden, verschillende visies en dergelijke ontstaan, waardoor er weerstand kan optreden.
-
De gezamenlijke crisisdienst laat zien dat een geslaagde samenwerking tussen sectoren berust op een combinatie van een eenvoudig concept (een gezamenlijke crisisdienst) en op het feit dat er op meerdere vlakken winst te behalen valt met de samenwerking. In dit geval is er winst voor de cliënt, voor de verwijzer en voor de kernpartners in de samenwerking.
Casus
13
B. is een jongen van 17 jaar die thuis woont bij zijn ouders en jongere broer. Hij was door de politie bij de crisisdienst gemeld omdat hij van huis was weggelopen. B. dreigde ook agressief te worden tegen zijn vader. De reden daarvan was dat zijn vader hem jarenlang mishandelde onder invloed van alcohol. Er ging een samengesteld duo op de crisis af, bestaand uit een medewerker van bureau jeugdzorg en een medewerker van De Jutters. De crisisdienst heeft gesproken met alle betrokkenen in het gezin en de jongen uit huis geplaatst, in de crisisopvang. De vader is verwezen naar de verslavingszorg en de moeder naar een vrijgevestigd psycholoog. De vader is inmiddels bij de verslavingszorg gestart met een langdurig behandeltraject; de moeder heeft gesprekken met de vrijgevestigd psycholoog. Beide zoons krijgen nu ambulante hulp van de ggz met betrekking tot traumaverwerking en agressieregulering. B. wordt ook nog begeleid door het Jeugd Interventie Team ten aanzien van school, werk en andere zaken die van belang kunnen zijn voor zijn voor zijn toekomst. Dit team wordt gefinancierd door de gemeente en biedt ambulante, individuele hulp aan jongeren die risicogedrag vertonen. Meer informatie Voor meer informatie over de gezamenlijke crisisdienst kan contact worden opgenomen met Leon van Sasse van IJsselt van Bureau Jeugdzorg Haaglanden, telefoon (070) 345 05 06, e-mail
[email protected] of met Miranda Vermeulen van De Jutters, telefoon (070) 850 78 50, e-mail
[email protected]. Zie ook www.bjzhaaglanden.nl en www.dejutters.com.
14
2 De Koppeling In een residentiële setting als deze wordt er op alle vlakken en elke dag goed samengewerkt tussen de twee sectoren.P Samenvatting Sinds 2007 werken onder de naam ‘de Koppeling’ vier partners in de stadsregio Amsterdam samen om een besloten zorgprogramma te bieden aan jongeren met ernstige gedragsproblemen en hun ouders. De vier partners hebben gezamenlijk het initiatief genomen tot deze samenwerking. De kern van de behandeling bestaat uit ‘aggression replacement training’, het sociaal-competentiemodel en diagnostiek. Partners, disciplines en functies De Koppeling is gefaseerd opengegaan vanaf april 2007 en is volledig open sinds september 2007. Het initiatief voor een voorziening als deze kwam voort uit de maatschappelijke discussie over jongeren met dubbele problematiek (gedragsproblemen en psychiatrische problemen), die in een justitiële jeugdinrichting werden geplaatst. Deze discussie heeft ertoe geleid dat er onderscheid werd gemaakt tussen de noodzaak van een gesloten plaatsing op basis van het strafrecht dan wel het civielrecht. De partners in dit project zijn Spirit (jeugdzorg), de Bascule (academisch centrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie), Altra (jeugdzorg en speciaal onderwijs), en Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam. De partners, aanvankelijk bijeen in een stuurgroep en vervolgens als projectorganisatie, begonnen in 2004 hun samenwerking om de Koppeling te realiseren. Het Ministerie voor Jeugd en Gezin financiert de jeugdzorgafdelingen van de Koppeling (48 bedden), het zorgkantoor de ggzafdelingen (16 bedden). De voorziening loopt als pilot tot 2013. Daarna wordt de provincie waarschijnlijk verantwoordelijk voor de Koppeling. De Koppeling behandelt 64 jongens en meisjes van 12 tot 18 jaar die, met of zonder ondertoezichtstelling of voogdijmaatregel, zijn geplaatst met een machtiging gesloten jeugdzorg van de kinderrechter. Plaatsing kan ook op vrijwillige basis gebeuren, maar dit komt veel minder vaak voor. De jongeren hebben ernstige gedragsproblemen, vaak ook psychische problemen, en zijn ofwel een gevaar voor zichzelf of hun omgeving, ofwel hebben bescherming nodig tegen invloeden uit hun omgeving. In het afgelopen jaar zijn er 106 jongeren opgenomen in de Koppeling (50% jongens en 50% meisjes). Zij zijn gemiddeld ongeveer 15 jaar oud en de meesten van hen komen uit Amsterdam. Bijna de helft (47%) heeft een autochtoon Nederlandse achtergrond, 31% is afkomstig uit grotere etnische
P
Laurent Jan van den Bogaard, manager de Koppeling.
15
minderheidsgroepen (Surinaams, Antilliaans, Marokkaans, Turks) en 22% heeft een andere etnische achtergrond (bijvoorbeeld Iraans, Moluks of Afghaans). Alle jongeren komen naar de Koppeling met een machtiging gesloten jeugdzorg. Bij de meesten is er ook sprake van een ondertoezichtstelling. Veelvoorkomende problemen zijn: problemen thuis, zoals met het gezag van de ouders; gedragsproblemen (met name met het reguleren van agressie); problemen op school door het niet kunnen volhouden van onderwijs; problemen met de vrije tijd door onder meer foute vrienden en drugsgebruik; en geen vaste woonplek hebben. Een kwart van de jongeren heeft hulp nodig (in de vorm van psycho-educatie) bij het leren omgaan met psychiatrische problemen, al hebben waarschijnlijk veel meer van de jongeren een psychiatrische stoornis. Er wordt geschat dat ongeveer 70% van deze jongeren een psychiatrische stoornis heeft, maar die is in de meeste gevallen nog niet gediagnosticeerd. De ouders worden bij de - geïntegreerde - behandeling betrokken, evenals belangrijke anderen. Doel is dat de jongere beter kan functioneren in de samenleving en weer meer perspectief heeft. Dit kan betekenen dat de gezinstherapie zich er ook op richt om de ouders die vaardigheden bij te brengen die ze nodig hebben om het ouderlijk gezag over hun kind te kunnen herstellen. In sommige gevallen is er sprake van een grote machteloosheid of grote problemen bij de ouders, of spelen er ernstig disfunctionele interactiepatronen in het gezin. Het kan dan al een doel zijn dat de gezinsleden niet langer ruzie met elkaar maken, of elkaar in de ogen kunnen kijken. Na de behandeling gaat 40% van de jongeren niet terug naar huis. De oorzaak hiervan kan zijn dat de ouders het gezag over hun kinderen hebben verloren of zelf verslaafd zijn, kampen met psychiatrische problematiek, of in de prostitutie werken. Een groot aantal disciplines werkt samen om de behandeling, die gemiddeld zes tot negen maanden duurt, vorm te geven. Dit zijn de kinder- en jeugdpsychiater, gz-psycholoog, orthopedagoog, gezinsbehandelaar, sociaalpsychiatrisch verpleegkundige, sociotherapeut, FFT-therapeut (Functional Family Therapy), WSART-trainer (aggression replacement training), onderwijs, muziektherapeut, creatief/beeldend therapeut, activiteitenbegeleider, medische dienst, geestelijk verzorger, cliëntvertrouwenspersoon en patiëntvertrouwenspersoon, afdelingsmanager, (directie)secretariaat, beveiliging/receptie en interne dienst. De inhoud van de behandeling wordt hierna verder besproken. Werkwijze De jongeren op de Koppeling worden geplaatst met een machtiging gesloten jeugdzorg, uitgesproken door de kinderrechter. In een eerste bespreking, de go (gezamenlijk onderzoek), wordt met de jongere, het gezin en andere betrokken partijen een gezamenlijk behandelplan geformuleerd. In dit gesprek is het doel dat alle betrokkenen achter de behandeling staan; vaak is er immers veel boosheid over de beslissing van de kinderrechter tot een gesloten plaatsing. Een langetermijndoel van de behandeling kan zijn dat de jongere, zo mogelijk, terug kan naar huis, weer naar school gaat en een betere vrijetijdsbesteding heeft.
16
De behandeling kent vijf fasen. In fase 1 went de jongere aan het verblijf in een gesloten groep met rust en regelmaat en worden zijn vaardigheden geïnventariseerd. In fase 2 wordt aan de geformuleerde doelen gewerkt en wordt, met jongere en ouders, gesproken over zijn toekomstperspectief. Ook begint de jongere in deze fase met bezoeken aan ouders en familie (in fase 1 mochten zij ook op bezoek komen). Fase 3 omvat naast werken aan de toekomst ook deelname aan activiteiten buiten de Koppeling, zoals naar school gaan of een hobby onderhouden. Zelfstandigheid en het vertrek uit de Koppeling worden nog belangrijker in fase 4. Er is duidelijkheid over verblijfplaats en dagbesteding na ontslag. Functional Family Therapy begint voor jongeren die na ontslag weer bij hun ouders gaan wonen. In fase 5 wordt de begeleiding van de jongere en het gezin nog voortgezet. Hoelang dit duurt, is afhankelijk van de hulpvraag. Wanneer men al is begonnen met Functional Family Therapy kan dit na ontslag nog drie tot zes maanden duren. Een ander voorbeeld van nazorg is poliklinische medicatiecontrole. In de behandeling staat het sociaal-competentiemodel centraal, in combinatie met ‘aggression replacement training’ en diagnostiek. Om te bereiken dat er meer perspectief en stabiliteit komt voor de jongere op de gebieden school/werk, wonen en vrije tijd, vindt er enerzijds behandeling plaats en anderzijds resocialisatie en rehabilitatie. De behandeling gaat om het verminderen van risicofactoren en versterken van beschermende factoren, en het leren omgaan met of verminderen van psychische problematiek. Ook het aanbrengen van rust en regelmaat zijn erg belangrijk. Dit komt onder meer terug in hoe de jongeren worden bejegend, de maaltijden en de dagroutine. Bij de behandeling worden twee evidence based interventies gebruikt, Functional Family Therapy (FFT) en de Washington State Aggression Replacement Training (WSART). FFT is een kortdurende gezinstherapie die wordt ingezet als er zicht is op terugkeer naar huis. WSART is een intensieve, cognitief-gedragstherapeutische groepstherapie die morele en sociale vaardigheden versterkt.Q Resocialisatie en rehabilitatie hebben betrekking op het leren en versterken van vaardigheden om adequaat te functioneren en het herstellen en onderhouden van contacten. De problematiek en vraag van de jongere bepalen welke modules hij krijgt aangeboden, bijvoorbeeld creatieve therapie, muziektherapie en activiteitenbegeleiding. De jongeren moeten vanzelfsprekend ook naar school. Een aantal van hen gaat op de Koppeling naar school, anderen bezoeken een school buiten de instelling. Dit hangt samen met de behandelfase waarin de jongere zit: verder in de behandeling betekent meer vrijheid. Er zijn verschillende trajecten na de behandeling bij de Koppeling. Wanneer de behandeling wordt afgesloten, gaan jongeren zo mogelijk terug naar huis, waarbij de begeleiding nog doorloopt in de vorm van Functional Family Therapy. Sommige jongeren worden verder begeleid, ambulant, dagbehandeling dan wel residentieel, door Spirit (jeugdzorg) of een andere instelling. Weer anderen gaan na afloop naar een zelfstandigheidstraining, zoals een 16+traject. Spirit heeft voor hen een trainingshuis opgezet waar ze kunnen oefenen in zelfstandig wonen. Het komt ook voor dat een jongere die de behandeling op de Koppeling niet aankan, wordt teruggeplaatst naar een JJI.
Q
Zie voor meer informatie over deze interventies www.jeugdinterventies.nl.
17
Organisatie en samenwerking De samenwerking binnen de Koppeling vindt plaats op verschillende niveaus: bestuurlijk, praktisch, organisatorisch. Op bestuurlijk niveau is er een maatschapovereenkomst getekend, die de samenwerking niet-vrijblijvend maakt. Er is een stuurgroep gevormd, waarin een lid van de raad van bestuur van elke deelnemende organisatie zitting heeft. De stuurgroep komt tweemaandelijks bijeen. In deze bijeenkomsten legt de manager van de Koppeling verantwoording af aan de stuurgroep. Op praktisch niveau wordt er in het gebouw waarin de Koppeling is gehuisvest geen onderscheid gemaakt tussen (gesloten) jeugdzorg en jeugd-ggz. Zo gebruikt men hetzelfde ondersteunende sociaalcompetentiemodel. Dit model biedt op de afdelingen dezelfde fasenstructuur aan, en men gebruikt hetzelfde format voor de behandeling. Er is ook sprake van kennisoverdracht; kennis van experts die bij de ene afdeling in dienst zijn wordt ook op de andere afdeling gebruikt. Een voorbeeld hiervan is dat de kinderpsychiater van de Bascule ook onderzoek doet voor de jeugdzorgafdelingen. Verder is de regelgeving op de Koppeling afgestemd op de verschillende wetten die gelden voor het terrein waarop de Koppeling werkt: de Wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ), de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) en de Wet op de gesloten jeugdzorg. Andere aspecten van de samenwerking zijn dat er een gedeeld ICT-systeem is en dat communicatiemedewerkers van de beide afdelingen gezamenlijk zorgen voor de communicatie over de Koppeling (zowel naar binnen als naar buiten). Dat er in de praktijk op heel veel vlakken wordt samengewerkt blijkt ook uit de samenwerking die plaatsvindt in de ondernemingsraad. Resultaten Op dit moment vindt effectiviteitsonderzoek plaats. De resultaten hiervan komen waarschijnlijk eind 2009 beschikbaar. Knelpunten Verschillen in de wetgeving voor de jeugdzorg en de jeugd-ggz zijn het grootste knelpunt dat de Koppeling ervaart: al weet men de, soms niet goed bij elkaar passende, wetgeving in de uitvoering op elkaar af te stemmen, formeel zijn bijvoorbeeld de BOPZ en de Wet op de gesloten jeugdzorg nog niet met elkaar geharmoniseerd. Het ministerie onderzoekt of een dergelijke harmonisatie mogelijk is. Een tweede knelpunt is het jargon dat de partners gebruiken. Dit heeft men weten op te lossen door afspraken te maken over welke begrippen worden gebruikt. Zo gebruikt de Koppeling nu altijd het woord ‘jongere’ in plaats van cliënt of patiënt. Naast het jargon is een ander verschil tussen de sectoren hun vergaderstructuur. In de ggz is het gebruikelijk dat alle disciplines de tijd krijgen om een bijdrage te leveren aan de bespreking van een behandeling. Bij de jeugdzorg is dit minder het geval. Wel krijgen alle jongeren bij de Koppeling nu een behandelplan dat op dezelfde manier gestructureerd is.
18
Positieve ervaringen De partners benoemen meerdere positieve aspecten van de samenwerking: dat de twee sectoren in één pand samenwerken betekent dat het eenvoudiger is geworden om de kennis van verschillende disciplines te gebruiken; er is nu één behandelcyclus; en een aantal hulpverleners is in dienst van de Koppeling en werkt daarbinnen voor meerdere afdelingen. Ook is er een gemeenschappelijke taal. De medewerkers ervaren de samenwerking steeds meer als vanzelfsprekend. De samenwerking met de ggz heeft verder tot gevolg dat ook onderwijs en onderzoek kunnen worden aangeboden. Verder komen er nu een opleidingsplaats voor een kinder- en jeugdpsychiater en een gz-psycholoog. Samenvattend is de grootste kracht van de Koppeling dat er, omdat het een residentiële instelling is, elke dag en op alle vlakken goed wordt samengewerkt tussen de twee sectoren. Aanbevelingen -
De lijnen met alle samenwerkingspartners moeten zo kort mogelijk zijn.
-
Het is raadzaam om een voorziening als deze pas te openen als aan alle randvoorwaarden is voldaan die nodig zijn om de organisatie goed te laten lopen en het gebouw zelf goed te laten functioneren, al wordt er misschien druk uitgeoefend op de voorziening om eerder open te gaan. Bij een gerenoveerd gebouw als dit gaat het er bijvoorbeeld om dat de bouw af moet zijn, de brandveiligheid volledig in orde moet zijn en het personeel goed is getraind. In dit geval stond er tegenover dat het personeel veel heeft geleerd van de crises die ontstonden door de vroege opening.
-
Heb realistische verwachtingen van het tempo waarin de culturen van de jeugdzorg en de jeugd-ggz bij elkaar komen. Er is naar verwachting twee tot drie jaar nodig voordat er een eigen cultuur is neergezet. Die tijd moet de samenwerking ook krijgen.
-
Het vraagt veel energie van alle werknemers om te leren functioneren binnen een sectoroverstijgend samenwerkingsverband. Dit verdient erkenning en ruimte.
-
Er moet aan gewerkt worden dat er overeenstemming ontstaat tussen de teamleden over de normen en waarden die zij hanteren in hun werk. Dit betekent onder meer dat medewerkers elkaar durven aanspreken (en ook aangesproken durven worden) en de confrontatie kunnen en durven aangaan.
-
Houd vast wat je wilt implementeren: als je werkt met jongeren die vaak weglopen, of die samen buiten hard staan te schreeuwen, wordt dat al gauw normaal. Dat is het echter niet. Blijf daar samen alert op.
Casus S. is een 14-jarig Surinaams meisje dat wordt beschreven als lief, zorgzaam en behulpzaam. Ze houdt van paarden en zwemmen. Ze komt uit een eenoudergezin en heeft een jonger broertje en zusje. Haar vader heeft geen gezag meer over haar. Er is sprake van ernstige gedragsproblemen, zowel internaliserend als externaliserend: ze luistert niet meer, heeft woedeaanvallen en krast veel
19
(automutilatie). Het belemmert S. dat ze niet weerbaar genoeg is en snel te beïnvloeden is en dat haar vader zich heel beschermend opstelt. S. heeft al in verschillende crisisplaatsingen gezeten. Op school gaat het ook niet meer. Er zijn vermoedens van loverboyproblemen en drugsgebruik. Haar behandeling op de Koppeling is inmiddels afgesloten. De kern van haar behandeling lag in het aanbrengen van rust en regelmaat in haar leven. Ook zijn zowel aggression replacement training als Functional Family Therapy (FFT) ingezet. Uiteindelijk is FFT niet aangeslagen in het gezin. Het ging thuis niet meer en de relatie met haar vader is niet hersteld. S. leert nu onder begeleiding om zelfstandig op kamers te wonen. In het contact met haar leeftijdgenoten is zij weerbaarder geworden en ze durft nu nee te zeggen. Meer informatie Voor meer informatie over de Koppeling kan contact worden opgenomen met Laurent Jan van den Bogaard, manager, telefoon (020) 342 84 13, e-mail
[email protected]. Zie ook www.dekoppeling.com.
20
3 Schakelprogramma R
Het Schakelprogramma is hoe hulpverlening er eigenlijk uit hoort te zien.R Samenvatting
Het Schakelprogramma is een initiatief van de gemeente Amsterdam. Criminaliteit onder Marokkaanse jongeren is al langere tijd een probleem in Amsterdam-West. Om hier wat aan te doen werken de betrokken ketenpartners sinds januari 2007 samen in het Schakelprogramma. Doel van het Schakelprogramma is om de recidive onder jongeren van Marokkaanse afkomst die een strafbaar feit hebben gepleegd te verminderen. Hiertoe wordt een gezinsgerichte aanpak gehanteerd. Partners, disciplines en functies Er nemen vijf organisaties deel aan het Schakelprogramma: Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA), de Bascule, Spirit, het Openbaar Ministerie en de Raad voor de Kinderbescherming. Dit zijn de kernpartners van het Schakelprogramma. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt met de politie, de dienst werk en inkomen, twaalf middelbare scholen, Marokkaanse zelforganisaties, Marokkaanse buurtvaders en de netwerkcoördinatoren 12+ van de zeven betrokken stadsdelen. Dat zijn: Oud-West, Westerpark, de Baarsjes, Bos en Lommer, Slotervaart/Overtoomse Veld, Osdorp, en Geuzenveld/ Slotermeer. Het samenwerken met deze andere partners hoort echter niet specifiek bij het Schakelprogramma, maar is een vast onderdeel van het werk van de jeugdreclassering. Zo spreekt de jeugdreclasseerder regelmatig met de mentor op school en de wijkregisseur om te volgen hoe het met een jongere gaat. Bij het Schakelprogramma zijn betrokken: een projectmanager, therapeuten en cotherapeuten die werken met Functional Family Therapy vanuit de forensische jeugdpsychiatrie (de Bascule); S
medewerkers van de jeugdreclassering (het Functional Family Parole Services-team , T
zittingsvertegenwoordigers, medewerkers van de Ketenunit ); vanuit het OM unitsecretarissen en de Officier van Justitie (het OM vult een deel van de risicotaxatie in); raadsonderzoekers van de Raad voor de Kinderbescherming; ambulant jeugdhulpverleners (medewerkers van Spirit), trainers in competentietraining; en gz-psychologen en gedragsdeskundigen. Afhankelijk van de situatie van de jongere worden er ook nog disciplines bij de begeleiding betrokken die niet tot de kernpartners van het
R
Jochem Schoutsen, werkbegeleider Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam, locatie Nieuw-West,
jeugdreclassering, special products. S Functional Family Parole Services wordt elders in deze publicatie besproken als good practice. T De Ketenunit is een samenwerkingsverband van organisaties die zich bezighouden met de aanpak van jeugdcriminaliteit. Tot de Ketenunit behoren: Openbaar Ministerie, gemeente Amsterdam, Regiopolitie Amsterdam-Amstelland, Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam, Raad voor de Kinderbescherming, Bureau Halt, Stichting Reclassering Nederland, Jellinek (verslaafden), Leger des Heils (dak- en thuislozen) en de GG&GD. Er zijn in Amsterdam vijf Ketenunits, één voor elk politiedistrict. Zie www.eenveiligamsterdam.nl.
21
Schakelprogramma behoren. Je kunt daarbij denken aan een kinderpsychiater of aan de inzet van therapeuten die de jongere met individuele therapie op een bepaald vlak vooruit kunnen helpen. Organisatie en samenwerking Managers/leidinggevenden van de vijf deelnemende organisaties vormen een stuurgroep, die wordt voorgezeten door de projectmanager. Hij is in dienst van de Bascule. Verder is er een casuïstiekgroep, waarin het middenkader van die vijf instellingen casuïstiek bespreekt. In deze groep zitten gzpsychologen gedragswetenschappers en teambegeleiders, die de medewerkers die met de jongeren werken ondersteunen. Hun bijeenkomsten vinden altijd plaats op de dag voor een stuurgroepoverleg, opdat ze hun bevindingen meteen kunnen terugkoppelen naar de stuurgroep. Behalve dit casusoverleg is er in het dagelijks werk ook meer samenwerking met collega’s van de partnerorganisaties, omdat men samenwerkt om de juiste plek voor een jongere te vinden. Er zijn geen vaste afspraken gemaakt over de taken en verantwoordelijkheden van de ketenpartners, aangezien de praktijk hierin om een flexibele opstelling vraagt. Zo was aanvankelijk de afspraak gemaakt dat de risicotaxatie altijd zou worden ingevuld door ofwel een raadsonderzoeker van de Raad voor de Kinderbescherming, ofwel door een medewerker van de Ketenunit. In de praktijk bleek vervolgens dat er ook een derde instroomkanaal was, met zaken die spontaan binnenkomen (bijvoorbeeld een jaar na een gepleegd delict, op het moment dat de kinderrechter daarover een uitspraak had gedaan). Afspraken worden dan ook veranderd waar nodig. Werkwijze Het uitgangspunt van het Schakelprogramma is een passend zorgprogramma te bieden aan Nederlands-Marokkaanse jongeren in Amsterdam-West tussen 12 en 18 jaar oud, die een strafbaar feit hebben gepleegd en daardoor terecht zijn gekomen bij de Ketenunit West. Het kan gaan om zowel lichtere als zwaardere delicten. Jongeren die al in een ander traject worden begeleid door de U
jeugdreclassering of een andere instantie komen niet in aanmerking voor deelname aan het Schakelprogramma. Het doel van het Schakelprogramma is om recidive te verminderen. Het programma zorgt ervoor, door middel van een verzameling afspraken, dat iedere jongere die binnenkomt zo snel mogelijk wordt doorgeleid naar de juiste interventie. Het gaat dan om de interventies competentietraining, Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer en Functional Family Therapy (FFT), waarbij competentietraining wordt ingezet voor jongeren bij wie het risico van recidive het laagst wordt ingeschat, Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer voor jongeren voor wie dat risico groter is, en Functional Family Therapy voor de groep V
bij wie het risico het grootst is . Er zijn voor deze jongeren geen wachtlijsten, al kan het in de praktijk
U
Voorbeelden hiervan zijn streetcornerwerk of het Acht–tot-acht-project.
V
Aan het einde van deze beschrijving wordt informatie gegeven over deze drie interventies. Functional Family
Therapy is opgenomen in de Databank Effectieve Jeugdinterventies (www.jeugdinterventies.nl). Een beoordeling
22
wel eens moeilijk zijn voor medewerkers om zich aan afspraken over doorlooptijden te houden. Een oorzaak hiervan kan dan het verschil in motivatie van de cliënten zijn. Het Schakelprogramma is een breed programma, dat verschillende behandelvormen koppelt aan strafrechtelijke maatregelen en in die aanpak schakelt tussen licht en intensief, individueel en groepsgericht, jongere en gezinssysteem, en hulp op vrijwillige basis en hulp met dwang en drang. Uiteindelijk gaat het om maatwerk. Zo kan bijvoorbeeld het recidiverisico aanvankelijk als laag worden ingeschat, maar komt er later informatie naar boven waaruit blijkt dat er ook sprake is van ernstige gezinsproblematiek. Dit betekent dat het recidiverisico groter is dan eerst werd gedacht. Daarmee verandert dan ook het aanbod, van competentietraining naar Functional Family Therapy. Er wordt, met andere woorden, geschakeld. Een ander voorbeeld van schakelen is dat aan een jongere die bezig is met competentietraining aanvullend individueel werk kan worden aangeboden, wanneer men inschat dat hij zich zonder dit aanvullende individuele traject niet goed staande zou kunnen houden in de groep van de competentietraining. De gz-psycholoog is degene die beslissingen neemt over de zwaarte van de aanpak. De eerste tien jongeren die elke maand bij de Ketenunit terechtkomen en die aan de bovengenoemde criteria voldoen, worden doorverwezen naar het Schakelprogramma. Er kunnen per kalenderjaar 96 jongeren instromen.NM Het is niet bekend hoeveel jongeren er in Amsterdam-West zijn die aan de criteria voor deelname voldoen en baat zouden kunnen hebben bij het Schakelprogramma. Het project wordt gefinancierd door de gemeente Amsterdam uit de Donner-middelen, extra gelden die speciaal ter beschikking zijn gesteld door het Rijk om recidive door Marokkaanse jongeren in Amsterdam-West te verminderen. Delen van de kosten worden echter door anderen gedragen. De raadsonderzoekers die de risicotaxatie doen, krijgen daarvoor bijvoorbeeld slechts een beperkte vergoeding van het Schakelprogramma. De rest van die kosten wordt gedragen door de reguliere geldstromen voor de Raad van de Kinderbescherming. In eerste instantie loopt het Schakelprogramma drie jaar. Het is op het moment van schrijven (november 2008) nog niet duidelijk of dit wordt verlengd. Hoe gaat het nu in zijn werk? Een Marokkaanse jongere uit Amsterdam-West pleegt een delict. De ernst van dit delict bepaalt hoe hij binnenkomt bij het Schakelprogramma (het zogenoemde instroomkanaal): is het een licht misdrijf, dan komt hij binnen via de Ketenunit, is het een zwaar vergrijp, dan komt hij binnen via de rechtbank. Gaandeweg is gebleken dat er ook nog een derde van Nieuwe Perspectieven voor de Databank Effectieve Jeugdinterventies is op het moment van schrijven nog in voorbereiding. NM
De gemeente financiert in principe 96 trajecten per jaar, maar is bereid om tot 100 trajecten per jaar te
financieren. Daarbij wordt uitgegaan van een caseload van 12 jongeren voor elk van de acht jeugdreclaseerders. Die caseload is 12 omdat een lagere caseload intensievere begeleiding mogelijk maakt. In principe stromen er per maand 10 jongeren in in het Schakelprogramma. Dit betekent maximaal 100 trajecten per jaar, aangezien juli en augustus heel rustige maanden zijn en ze bij het berekenen van het aantal trajecten in feite buiten beschouwing kunnen worden gelaten (10 trajecten in tien maanden betekent 100 trajecten per jaar).
23
instroomkanaal is, namelijk de ‘spontane’ instroom. Dit betreft jongeren die geruime tijd na het plegen van een delict bij het Schakelprogramma terechtkomen, bijvoorbeeld wanneer de procedure lang duurt doordat ze betrokkenheid bij het misdrijf ontkennen en er een uitspraak moet worden gedaan door de kinderrechter. Binnen de Ketenunit wordt, tijdens de briefing, bepaald of de jongere kan deelnemen aan het Schakelprogramma. Is dit het geval, dan wordt de risicotaxatie afgenomen, meestal binnen een week nadat het eerste gesprek heeft plaatsgevonden. De risicotaxatie brengt de criminogene factoren, psychopathologie en de gezinsproblematiek in kaartNN. Dit resulteert in een profiel van het risico van recidive. Dit risico wordt ingeschat als laag, middelhoog of hoog, een inschatting die afhankelijk is van zaken als: hoe oud was de jongere ten tijde van het eerste delict? Is er sprake van eerdere veroordelingen? Is er psychiatrische problematiek in het spel? Spijbelt hij? Op basis van de inschatting van het recidiverisico wordt vervolgens bepaald aan welk programma de jongere deelneemt: competentietraining, Nieuwe Perspectieven of FFT. De casemanager zorgt ervoor dat de juiste interventie begint. Indien nodig wordt er geschakeld. Het Schakelprogramma duurt maximaal een jaar, afhankelijk van de ernst van de problematiek van de betrokken jongere. Ook wat er na afloop van het doorlopen van het Schakelprogramma gebeurt, varieert. Wanneer een jongere bijvoorbeeld nog een lange proeftijd heeft, wordt hij verder begeleid door een ander team binnen de jeugdreclassering. Een andere mogelijkheid is dat hij verdergaat met Functional Family Therapy, maar niet langer via het Schakelprogramma. De begeleiding voor en na het Schakelprogramma wordt verzorgd door de jeugdreclassering, die deze jongeren vooraf Functional Family Parole Services aanbiedt. Dit is een gezinsgerichte jeugdreclasseringsaanpak die elders in deze publicatie wordt beschreven. Resultaten Het Schakelprogramma moet er op jaarbasis toe leiden dat 100 betrokken gezinnen gebruikmaken van Functional Family Parole Services, voor 100 jongeren een risicotaxatie wordt uitgevoerd, 40 jongeren (degenen met een laag risicoprofiel) een competentietraining doorlopen, 30 jongeren met een middelgroot risicoprofiel deelnemen aan Nieuwe Perspectieven, en 30 jongeren met een hoge kans op recidive werken met Functional Family Therapy. In 2007 zijn deze aantallen gedeeltelijk bereikt: 4 ingestroomde jongeren vielen uit omdat zij niet wilden meewerken aan de begeleiding. Het recidivepercentage onder de deelnemende jongeren is veelbelovend, al zijn de cijfers nog pril en kan er pas meer met zekerheid worden gezegd als het project wat langer loopt. De recidive is tot dusverre beduidend minder dan bij reguliere jeugdreclassering (13% tegenover 30%). Positieve ervaringen
NN
Bij jongeren die ‘spontaan’ binnenkomen, via het derde instroomkanaal, wordt de risicotaxatie uitgevoerd door
de jeugdreclassering. Jongeren die via deze route instromen vallen buiten de afspraken die zijn gemaakt voor het Schakelprogramma.
24
De grote winst van het Schakelprogramma is dat de leden van de stuurgroep en de casuïstiekgroep samen heel actief verantwoordelijkheid nemen voor het signaleren en oplossen van knelpunten, opdat de jongeren zo goed en passend mogelijk worden begeleid. Wel was er een aanloopperiode waarin het wederzijds vertrouwen moest groeien. Het Schakelprogramma heeft ook tot diverse andere positieve ervaringen geleid. Jongeren voelen zich beter geholpen en krijgen eerder de hulp die ze nodig hebben. Als er zich veranderingen voordoen in het soort hulp dat nodig is, worden ze sneller dan voorheen ‘doorgeschakeld’ naar andere hulp. Ook is de samenwerking tussen ketenpartners beter en soepeler en weten zij elkaar beter te vinden. De samenwerking heeft er ook toe geleid dat veel papierwerk nu niet meer nodig is. Knelpunten Knelpunten hebben (hadden) vooral betrekking op de tijd die verstreek voordat er een risicotaxatie werd gedaan, ondercapaciteit bij het OM en het onderlinge wantrouwen tussen ketenpartners. Het grootste knelpunt was dat er een termijn was afgesproken voor het uitvoeren van de risicotaxaties van twee tot vier weken, terwijl het afnemen van de risicotaxaties aanvankelijk ruim drie maanden duurde. Dit had diverse oorzaken. Zo was het niet precies duidelijk wie wat deed, wat het proces vertraagde. Dit is opgelost door het vastleggen van afspraken over wie verantwoordelijk is voor welke activiteit. Een andere oorzaak was dat voor de jongeren die deel konden nemen aan het Schakelprogramma aanvankelijk een papieren cliëntendossier werd gemaakt, dat dan naar de Raad voor de Kinderbescherming en bureau jeugdzorg werd gestuurd. Dit duurde alleen al ruim vier weken. Dit probleem is opgelost door in plaats van een papieren dossier een elektronisch dossier op te sturen (per e-mail). Nu kan de risicotaxatie gelijk beginnen. Een tweede knelpunt heeft te maken met ondercapaciteit bij het Openbaar Ministerie. Het komt vaak voor dat een jongere verdacht wordt van een delict dat niet zwaar genoeg is om voor de rechter te verschijnen, en ontkent dit delict te hebben gepleegd. In deze gevallen moet de kinderrechter uitspraak doen. Dit kan door ondercapaciteit van het Openbaar Ministerie erg lang op zich laten wachten, soms tot een jaar. In de tussentijd krijgt de jongere dan geen begeleiding. De jeugdreclassering kan in deze fase ook niets voor de jongere in kwestie betekenen, aangezien hij ontkent en begeleiding door de jeugdreclassering niet op vrijwillige basis gebeurt. Snelrecht (sneller straffen), dat in een aantal gevallen nu wel plaatsvindt, zou hier mogelijk een oplossing voor kunnen zijn, al is er nog geen wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de vraag of dit de kans op recidive vermindert. Het derde knelpunt had betrekking op het vertrouwen tussen de ketenpartners. Aanvankelijk was er wantrouwen in elkaars inzet en kundigheid. Dit is deels opgelost door ervoor te zorgen dat de ketenpartners elkaar regelmatig ontmoeten en er gaandeweg voor te zorgen dat zij elkaar aanspreken op hun verantwoordelijkheden binnen de samenwerking. Ook zijn in de eerste negen maanden waarin het Schakelprogramma liep de werkprocessen van de kernpartners tot één werkproces gemaakt. Dit is zo gestructureerd dat een ketenpartner er zelf last van heeft als hij zijn schakel in deze ketting van het werkproces niet goed uitvoert.
25
Aanbevelingen Nu het Schakelprogramma bijna twee jaar loopt, is het mogelijk om ook op andere punten kritisch terug te kijken. Hier heeft men de volgende lessen uit geleerd: -
Introduceer één nieuw project tegelijk. Tegelijk met het Schakelprogramma werd Functional Family Parole Services ingevoerd. Dit maakte het voor medewerkers verwarrend, met nieuwe regels, procedures, ‘routing’ van cliënten et cetera. Achteraf bezien had het beter gewerkt om eerst het ene project in te voeren en na verloop van tijd pas het andere.
-
Geef een project de tijd om op stoom te komen (bijvoorbeeld een jaar).
-
Zorg ervoor dat er een verbindingspersoon is, wiens taak het is alle ketenpartners regelmatig bij elkaar te halen en te bewaken dat gemaakte afspraken worden nagekomen (bij het Schakelprogramma is dit de projectmanager).
-
Zorg ervoor dat er voldoende overlegmomenten zijn voor de betrokken professionals (voor het Schakelprogramma is dit het casuïstiekoverleg).
-
De medewerkers die deelnemen aan het project moeten deskundige mensen zijn die open staan voor nieuwe ideeën en anders durven denken.
-
Zorg ervoor dat elke ketenpartner vaste medewerkers heeft voor de ketensamenwerking. Dit bespoedigt procedures en betekent dat andere ketenpartners vaste aanspreekpunten hebben, waardoor de samenwerking soepeler verloopt. Bij dit project was het geval dat de Raad voor de Kinderbescherming aanvankelijk het risicotaxatie-instrument door een willekeurige raadsonderzoeker liet invullen. Dit betekende dat er een groot aantal mensen moest worden getraind in het invullen van het risicotaxatie-instrument en de werkwijze van het Schakelprogramma herhaaldelijk moest worden uitgelegd. Inmiddels is men ertoe overgegaan om drie raadsonderzoekers goed te trainen in het invullen van het risicotaxatie-instrument. Deze drie raadsonderzoekers zijn daarmee echt de contactpersonen bij de Raad voor de Kinderbescherming geworden voor andere ketenpartners.
-
Bij alle ketenpartners moet er in termen van tijd en geld ruimte worden gecreëerd om hun werk op zo’n manier in te richten dat er voldoende capaciteit is voor de ketensamenwerking. Bij gebrek hieraan loopt het Schakelprogramma nog wel eens aan tegen wachtlijsten bij andere instellingen, terwijl er vooraf afspraken waren gemaakt dat dit niet zou voorkomen. Er moeten dus voldoende hulpmiddelen en bronnen aan alle ketenpartners beschikbaar worden gesteld, opdat zij de gemaakte afspraken kunnen nakomen.
-
Plan aan het begin van het traject voldoende tijd in om het project op gang te laten komen. Het duurt even voordat betrokken partijen zich volledig bewust zijn van de mogelijkheden die een nieuw samenwerkingsverband biedt en er voldoende kinderen of jongeren bij het project terechtkomen. Bij het Schakelprogramma was de instroom aanvankelijk zo beperkt dat vooraf gestelde targets niet werden gehaald.
-
Afspraken over taken en verantwoordelijkheden die in het begin van de samenwerking zijn gemaakt kunnen gaandeweg veranderen. Er moet ruimte zijn om hier flexibel mee om te gaan.
26
Casus Maatregelen In december 2007 is de jeugdreclassering gestart met een begeleiding in het kader van een Toezicht en Begeleiding (T&B). Y. was met de politie in aanraking gekomen (diefstal) en naar aanleiding van dit delict is er een raadsonderzoek en een risicotaxatie uitgevoerd. De Raad maakte zich zorgen en gaf bureau jeugdzorg de opdracht T&B. Tijdens deze begeleiding kwam Y. nog twee maal in contact met de politie (beide diefstal) en naar aanleiding van deze delicten werd zij gescreend op de Ketenunit. In mei 2008 kwam ze op taakstrafzitting op de Ketenunit. Daar werd haar een transactie aangeboden, een NO
maatregel hulp en steun (MHS) en een taakstraf van twintig uur. Deze transactie heeft zij geaccepteerd en de MHS is inmiddels afgelopen met positief gevolg. Een MHS-transactie duurt maximaal zes maanden.
Situatiebeschrijving Naar aanleiding van een melding proces-verbaal van de politie vond er een gesprek plaats met de 15jarige Y. en haar ouders op het kantoor van bureau jeugdzorg in Amsterdam. Y. werd verdacht van overtreding van artikel A53 van het Wetboek van Strafrecht (diefstal). Y. woont bij haar ouders. Ze heeft twee zussen, twee oudere broers en twee jongere broertjes. Eén broer is uit huis. Ze geeft aan dat ze goed kan opschieten met allen. Ze deelt een kamer met haar zussen. Y. is als vierjarig meisje naar Nederland gekomen. Ze geeft aan dat ze met alles bij haar ouders kan aankloppen, ook als ze iets heeft gedaan wat niet goed is. Vader is arbeidsongeschikt en moeder is huisvrouw. Op school ging het niet zo goed. Haar cijfers waren niet goed en als er niet snel iets zou veranderen, zou ze niet overgaan. Na een gesprek met school, waarbij ook haar mentor aanwezig was, zijn er afspraken gemaakt. Daarna is het beter gegaan.
Interventies Voordat Y. voor de tweede keer met de politie in aanraking kwam, werd ze (op 25 januari 2008) definitief aangemeld voor de competentietraining. Een verplichte vooraanmelding was al eerder gedaan op 7 januari 2008. Op 26 maart 2008 is ze gestart met de competentietraining en op 4 juni 2008 heeft ze hem positief afgerond. De in mei 2008 opgelegde taakstraf is in juli 2008 positief afgerond. Verder zijn er geen interventies geweest.
NO
Een MHS staat voor de Maatregel Hulp en Steun. Dit is een verplichte begeleidingsvorm die in principe door de
kinderrechter wordt opgelegd/verbonden aan een proeftijd. Ook kan de MHS opgelegd worden bij schorsing van de voorlopige hechtenis en daarnaast kan een Officier van Justitie een MHS opleggen wanneer er sprake is van een transactie (voor zes maanden), zoals bij Y.
27
Gebruikte interventies Competentietraining De competentietraining is een groepstraining in sociale vaardigheden die wordt aangeboden door bureau jeugdzorg. De training gaat uit van de opvatting dat jongeren die met politie of justitie in aanraking komen, vaak een gebrek hebben aan sociale vaardigheden en gedragsalternatieven (al kan de training ook worden ingezet voor andere jongeren van 12 tot 18 jaar die zwakke sociale vaardigheden hebben). Door dit in een groep te trainen kunnen jongeren ook van elkaar leren, in tegenstelling tot individuele training. In principe zitten er acht jongeren in een groep. Na de intake, waarin de leerdoelen worden geformuleerd, neemt een jongere deel aan vijf groepsbijeenkomsten van twee uur. De bijeenkomsten vinden in opeenvolgende weken plaats. Daarnaast is er ook een bijeenkomst voor de ouders van de jongeren. Die vindt plaats voordat de groepsbijeenkomsten voor de jongeren beginnen, of halverwege. De trainers zijn professionals met een hbo-opleiding die werken in de jeugdhulpverlening. De training werkt als een soort cognitieve therapie en maakt onder meer gebruik van huiswerk, opdrachten en rollenspel. De competentietraining heeft geen protocol en is niet gestandaardiseerd, maar een eerste, kleinschalig onderzoek lijkt erop te wijzen dat de training werkt.NP In de eerste bijeenkomst maken de jongeren kennis met elkaar en komt het onderwerp vertrouwen aan bod. In de tweede bijeenkomst gaat het erover, hoe een vraag te stellen en om te gaan met kritiek, en in de derde over omgaan met kritiek en ‘het g-denken’ (waarin de jongeren ermee vertrouwd worden gemaakt dat elke situatie bestaat uit de combinatie gebeurtenis, gevoel, gedachte en gedrag). Ook doen ze in deze sessie een lichamelijke oefening in stevig staan. De vierde bijeenkomst gaat over omgaan met conflicten en op een goede manier voor jezelf opkomen, en in de laatste sessie wordt er geëvalueerd of de leerdoelen zijn gehaald en afscheid genomen. Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer biedt tien tot twaalf weken lang intensieve, individuele begeleiding aan jongeren van 12 tot en met 23 jaar die in aanraking zijn geweest met politie en/of justitie en in de problemen zijn gekomen. Zij hebben in het algemeen problemen op meerdere levensgebieden (gezin, school en vrije tijd). Een begeleider van Spirit helpt bij het zoeken naar school of werk (of een combinatie van beide) en vrijetijdsbesteding. De begeleider is een ambulant hulpverlener met een relevante hbo-opleiding. Deze is in de eerste, intensieve fase 24 uur per dag bereikbaar. In de nazorgfase, die drie maanden duurt, is de begeleiding minder intensief. In deze fase worden de laatste dingen geregeld en wordt bezien of en welke hulp de jongere verder nog nodig heeft.
NP
Weijers, I. (2004). Voor straf trainen. Een onderzoek naar de effectiviteit van de competentietraining van
BJAA in het kader van de leerstraf van HALT. Utrecht: Universiteit Utrecht. Gevonden op 17 november 2008 op http://igitur-archive.library.uu.nl/fss/2006-0801202414/Weijers_04VoorstraftrainenEen_onderzoeknaardeeffectiviteit.doc.
28
Het doel van Nieuwe Perspectieven is om de jongere letterlijk een nieuw perspectief te geven op hoe hij zijn tijd invult. Dit berust op de zienswijze dat de kans op recidive afneemt wanneer er sprake is van een zinvolle, constructieve tijdsbesteding (school en vrije tijd). De eerste stap is dat de begeleider met de jongere inventariseert waarom het niet goed gaat. Er wordt bij de begeleiding uitgegaan van positieve aanknopingspunten die er al zijn, en ook wordt er actief gezocht naar een belangrijke volwassene in het netwerk van de jongere (iemand anders dan de ouders) die hem kan ondersteunen. In Nieuwe Perspectieven werken de jeugdhulpverlening, schuldhulpverlening, welzijnsinstellingen, onderwijs, politie en justitie, de gezinsomgeving en woningbouwverenigingen samen, afhankelijk van de situatie van de betrokken jongere. Functional Family Therapy Functional Family Therapy (FFT) is een therapie voor jongeren van 12 tot 18 jaar die NQ
gedragsproblemen vertonen (waaronder delinquentie), en hun gezinnen . Het doel van de training is om het gezinsfunctioneren te verbeteren en de kans op herhaling van crimineel gedrag te reduceren. Functional Family Therapy is gebaseerd op onderzoek dat heeft aangetoond dat de gezinnen van kinderen die een misdrijf hebben gepleegd vaker op een disfunctionele manier met elkaar omgaan en communiceren en dat de kinderen minder delinquent gedrag vertonen wanneer de gezinsleden leren om positiever met elkaar om te gaan. Afhankelijk van de ernst van de problematiek vinden er acht tot dertig zittingen plaats met het gezin. Zij worden begeleid door een in FFT opgeleide therapeut of door een team van twee therapeuten (eventueel is er een Nederlands-Marokkaanse cotherapeut bij). Dit zijn professionals met een achtergrond in de geestelijke gezondheidszorg, de jeugdreclassering of de jeugdhulpverlening. In de sessies werken zij met het gezin samen om defensieve en agressieve interactiepatronen te leren zien en te veranderen in positievere interacties. Het gaat met name om de communicatievaardigheden van alle gezinsleden en de opvoedingsstijl van de ouders. Ook wordt aandacht besteed aan het toezicht houden op kinderen en aan hoe ongewenst gedrag effectief en passend is te bestraffen. Het gezin werkt aan conflicthantering, communicatietraining en het aanleren van vaardigheden. Er wordt een Marokkaanse cotherapeut ingezet wanneer er sprake is van een taalbarrière, er bij het gezin geen kennis is over de Nederlandse sociale kaart en er veel weerstand is tegen de inmenging van hulpverleners. De cotherapeut maakt dan binnen het gezin de weg vrij voor de therapeut. Daarnaast helpt de Marokkaanse cotherapeut om de therapie tot een succes te maken door het gezin te helpen praktische zaken op te lossen, zoals problemen met huurachterstand of huisvesting. Door deze problemen aan te pakken ontstaat er voor het gezin ruimte om zich op de therapie te richten. Meer informatie Voor meer informatie over het Schakelprogramma kan contact worden opgenomen met Jochem Schoutsen, telefoon (020) 487 83 30, e-mail
[email protected].
14
Zie voor een uitgebreide beschrijving www.jeugdinterventies.nl.
29
Zie ook jeugd.eenveiligamsterdam.nl en www.bjaa.nl.
30
4 Circuit Jeugdcomplex Sommige jongeren vertonen een combinatie van psychiatrische problematiek en ernstige, meervoudige gedragsstoornissen. De complexiteit van de zorg die zij nodig hebben vraagt om hulp van meerdere sectoren. Deze hulp is niet altijd beschikbaar: soms kan een jongere die dit beeld laat zien nergens terecht, in andere gevallen verblijft hij langere tijd op een plaats die hem niet de optimale zorg kan bieden. Om deze jongeren verder te helpen werken in de provincie Noord-Brabant van augustus 2007 tot september 2010 acht ketenpartners samen in het project Circuit Jeugdcomplex. Deze partners zijn: Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant, De Viersprong (kinder-, jeugd- en forensische psychiatrie), De Catamaran/GGzE (forensische jeugdpsychiatrie), Tender (jeugdzorg), Bijzonder Jeugdwerk Brabant (jeugdzorg), het Orthopedagogisch Centrum Brabant (OCB) en Koraalgroep/De La Salle (beide voor licht verstandelijk gehandicapten) en Den Hey-Acker (justitiële jeugdinrichting). Daarnaast wordt intensief samengewerkt met het speciaal onderwijs. Gaandeweg wordt beoordeeld of het wenselijk is dat ook andere partners deelnemen. Het project richt zich in eerste instantie op jongeren van 12 tot 23 jaar met een ondertoezichtstelling, die niet op de juiste plek verblijven (in een justitiële jeugdinrichting of thuis), op meerdere wachtlijsten staan en/of een machtiging gesloten plaatsing van de kinderrechter hebben. Hier moet wel de kanttekening bij worden geplaatst dat de ketenpartners zich aan het begin van het project niet geheel wilden vastleggen op de criteria waaraan de doelgroep precies moest voldoen. Er werd afgesproken dat het Circuit Jeugdcomplex zich in elk geval zou bezighouden met de zorg voor jongeren die op meerdere plaatsen in behandeling zijn geweest, op meerdere wachtlijsten staan en hulp van meerdere sectoren nodig hebben. Men zou gaandeweg het project de criteria waaraan de doelgroep moet voldoen zo nodig verruimen. Zo wordt inmiddels een aanvullend criterium toegepast, namelijk dat het om jongeren gaat die niet reageren op het reguliere zorgaanbod van bureau jeugdzorg. Het doel van de samenwerking is om voor elke jongere in Noord-Brabant met deze problematiek een passend hulpaanbod te vinden of te scheppen, door het integrale jeugdzorgaanbod en de intersectorale samenwerking uit te breiden. Daartoe vormen de ketenpartners binnen het project een expertisecentrum jeugdzorg, met intersectoraal en multidisciplinair casusoverleg. Niet alleen het advies over welke zorg een jongere het beste kan helpen wordt gezamenlijk geformuleerd, maar ook wordt dit zorgaanbod gezamenlijk uitgevoerd. Met dat laatste wordt de aansluiting tussen verschillende vormen van behandeling bedoeld, bijvoorbeeld dat een jongere en zijn gezin direct na een gesloten plaatsing verder kunnen met MST (Multi-System Therapy). Zo nodig ontwikkelen de ketenpartners ook gezamenlijke werkvormen en modulen om beter op een hulpvraag te kunnen reageren. Verder dient het overleg om eerder besproken cases te volgen en om data over de doelgroep te verzamelen. Na de voorbereidende fase, waarin afspraken werden vastgelegd en men voorzichtig begon met het uitvoeren van het project, loopt de uitvoeringsfase sinds april 2008. Een evaluatiefase is uitdrukkelijk in de planning opgenomen.
31
In de uitvoeringsfase neemt de ontwikkeling van gezamenlijke behandelvormen en modulen meer vorm aan. Zo willen de partners op korte termijn time-outmogelijkheden voor elkaar creëren en zijn er plannen om consultatie van andere disciplines te formaliseren; de mogelijkheden die elke partner heeft om diagnostiek te verrichten zullen worden geïnventariseerd en daar waar nodig ingezet. En tenslotte wordt eraan gewerkt om uitwisseling van kennis tussen de partners te bevorderen, bijvoorbeeld door cursussen voor elkaar open te stellen. Het project borduurt voort op eerdere positieve ervaringen met intersectorale samenwerking in projecten die lopen sinds 2002. Deze hadden betrekking op het sneller laten doorstromen van jongens met een ondertoezichtstelling van de justitiële jeugdinrichting naar de jeugdzorg, het uitbreiden van het aanbod van de jeugdzorg met intensieve gesloten behandeling (voor jongens en meisjes), de totstandkoming van een forensische jeugdpolikliniek om deze jongeren te diagnosticeren en te behandelen, en versnelde diagnostiek (en daarmee behandeling) voor jongeren met een ondertoezichtstelling. Met Circuit Jeugdcomplex is de stap gezet om de diagnostiek en behandeling verder sectoroverstijgend te maken, en de sectoren geestelijke gezondheidszorg en licht verstandelijk gehandicapten erbij te betrekken. Het Circuit kan beschikken over de expertise van de disciplines die erin vertegenwoordigd zijn. Dit zijn: gz-psycholoog, psychiater (op afroep), orthopedagoog, psychotherapeut, ouder- en gezinsbegeleider, en gezinsvoogd. Daarnaast is de expertise die partnerorganisaties in huis hebben op afroep beschikbaar, wanneer specifieke kennis nodig is over bijvoorbeeld verslavingsproblematiek of autisme. De kern van Circuit Jeugdcomplex bestaat uit het multidisciplinair en intersectoraal casusoverleg. Zoals gezegd bestaat dit casusoverleg uit het adviseren over hulpaanbod en diagnostiek op casusniveau, het volgen en evalueren van casus, en het signaleren van ontwikkelingen en uitbrengen van beleidsadvies aan de project- en de stuurgroep. Naast het casusoverleg vindt er in het Circuit ook meer samenwerking plaats tussen de partners onderling, op basis van de behandelingsvraag: wat heeft dit kind nodig? De samenwerking wordt ondersteund door een organisatiestructuur van projectleiding, projectgroep en stuurgroep. Er is een projectcoördinator aangesteld, die zich bezighoudt met de dagelijkse gang van zaken binnen Circuit Jeugdcomplex - het afstemmen en coördineren van het project. Verder is er een stuurgroep opgericht, waarin bestuurders van de deelnemende organisaties zitting hebben en die de eindverantwoordelijkheid heeft voor het project. Een projectgroep regelt het management van Circuit Jeugdcomplex. De financiering van de samenwerking verloopt nu nog geheel vanuit de reguliere geldstromen van de deelnemende instellingen; het is de bedoeling dat er ook externe financiering bij komt. Die wordt momenteel aangevraagd. Circuit Jeugdcomplex levert een aantal producten op, die in eerste instantie vooral betrekking hebben op het vastleggen van afspraken en inzichtelijk maken van de samenwerking. De gemaakte afspraken worden vastgelegd in een convenant; het zorgaanbod van elke instelling en de gehanteerde in- en
32
exclusiecriteria zijn terug te vinden in een netwerkanalyse. Een zogeheten basisdocument legt vast hoe Circuit Jeugdcomplex werkt, met bijvoorbeeld informatie over de doelgroep en de doelstelling. Verder worden werkafspraken vastgelegd, ook de procedure die cliënten doorlopen (schematische route), en komen de deelnemende organisaties tot een gezamenlijk behandelaanbod. Dit alles wordt tot slot geëvalueerd en teruggekoppeld. De verschillende partners blijken er nog aan te moeten wennen om casus in te brengen in het casusoverleg. De oplossing lijkt te zijn om er, zowel bij bureau jeugdzorg als bij de andere deelnemende instellingen, vaak op aan te dringen dat men een casus kan inbrengen. De communicatie met bureau jeugdzorg wordt daarnaast nog bemoeilijkt dodat het verloop van personeel er heel hoog is. Een ander knelpunt is dat alle partners te maken hebben met andere wet- en regelgeving en andere financiering. Dit is voorlopig opgelost door eerst maar samen aan de slag te gaan met wat de doelgroep nodig heeft, en de verschillen in financiering en wet- en regelgeving in eerste instantie te laten voor wat ze zijn. Een laatste punt is dat veel van deze jongeren na het Circuit 18+ zorg nodig hebben, maar er te weinig voorzieningen zijn voor die leeftijdsgroep. Deze jongvolwassenen vallen nu vaak tussen wal en schip. Voor hen zouden er meer voorzieningen moeten komen. Hier staat tegenover dat de samenwerking goed is, partners elkaar beter kennen (ze zitten vaak samen aan tafel), en zij zich samen verantwoordelijk voelen voor de jongeren die zo’n complexe problematiek hebben. Mensen die in het Circuit werken, weten elkaar nu te vinden. Een ander positief gevolg van het Circuit Jeugdcomplex is dat er meer aandacht is voor deze complexe doelgroep: hij staat op de kaart in Noord-Brabant. Ook worden de jongeren goed gevolgd en kan er snel gehandeld worden wanneer dat nodig is. Een laatste voordeel van de samenwerking is dat wanneer iets in de uitvoering (regelmatig) wordt gesignaleerd, dit op bestuurlijk niveau wordt meegenomen naar de politiek of andere relevante instantie. Meer informatie Voor meer informatie over Circuit Jeugdcomplex kan contact worden opgenomen met Anne-Marijn de Wit, projectleider, telefoon (0162) 45 44 50, e-mail
[email protected]. Zie ook www.circuitjeugdcomplex.nl.
33
5 Coach Coach biedt ambulante hulp aan jonge mensen van 16 tot 23 jaar in Arnhem en de Achterhoek die te kampen hebben met complexe problematiek (psychosociaal, psychiatrisch, licht verstandelijk gehandicapt). Coach is een samenwerkingsverband tussen Lindenhout (jeugdzorg) en GGNet (ggz). De begeleiding wordt in de Achterhoek aangeboden sinds 2003 en is in 2006 uitgebreid naar Arnhem. Coach is voortgekomen uit de observatie dat het sommige jongeren niet lukt om zelfstandig te worden en dat zij langdurig hulp nodig hebben. Velen van hen hebben een diffuse stoornis, zoals een ontwikkelings- of hechtingsstoornis. Op dit terrein had de jeugdhulpverlening onvoldoende expertise en zocht ondersteuning van de ggz, bijvoorbeeld voor het stellen van een diagnose en het geven van voorlichting over wat een stoornis voor iemand betekent in de praktijk. De ggz daarentegen miste de expertise om in het dagelijks leven dingen met de jongere te doen. De doelgroep bestaat uit jongeren en jongvolwassenen die last hebben van complexe, meervoudige problematiek en die daardoor niet in staat zijn zelf hun leven te regelen. Dit betekent dat hun ontwikkeling grillig verloopt, zij onaangepast gedrag vertonen, er ernstige botsingen zijn met de omgeving en ze in contact komen met politie en justitie. Er is altijd sprake van problematiek op meerdere levensgebieden: thuis, school/werk en vrije tijd. Hun ouders, school of werkomgeving worstelen ermee om hen adequaat te ondersteunen. Zo zitten er veel zwerfjongeren in de doelgroep, is er praktisch altijd sprake van schuldenproblematiek, en komt drugsgebruik veel voor. De jongeren hebben vaak een geschiedenis van langdurig contact met hulpverleners, maar dit heeft hun problemen niet verholpen. Het kan zo zijn dat een psychiatrisch probleem eerder over het hoofd is gezien, waardoor de kern van de moeilijkheden niet is aangepakt. Het doel van de behandeling is dat de jongere zich zelf staande kan houden in de maatschappij, met behulp van een eigen netwerk en met zorg op maat. Coach begeleidt de jongeren om zich een eigen plek te verwerven in de samenleving, helpt hen bij het ontwikkelen van hun vaardigheden en competenties, en zorgt ervoor dat de hulp van alle betrokken partijen op elkaar wordt afgestemd. Er zijn immers vaak veel instanties betrokken bij deze jongeren. Cliënten zijn erg tevreden over de hulp NR
van Coach; zij waarderen deze met een 8.
Coach biedt jongeren een intensief en gespecialiseerd hulpaanbod. Belangrijke aspecten van deze hulpverlening zijn het bieden van structuur, het ontwikkelen van vaardigheden en bewustwording. Hieraan werken de jongeren met de hulp van ambulante hulpverleners, een gedragswetenschapper en een psychiater. Coach helpt de jongere en zijn netwerk om zich meer bewust te worden van de chronische aard van de problematiek en de beperkingen die dit veroorzaakt, maar vooral ook hoe je daarmee kunt omgaan. Uitgaan van de mogelijkheden van de cliënt staat hierin centraal. Daarnaast werkt men aan versteviging van het zelfbeeld en van een aantal basisvaardigheden.
NR
Dit bleek uit de C-toets die in november 2007 werd afgenomen onder de cliënten van Coach in Arnhem.
34
In de praktijk gaat het erom, zeker in het begin van de behandeling, de jongere echt bij de hand te nemen. Als eerste worden de problemen die de jongere heeft, zijn netwerk en de steunpunten waarover hij beschikt in kaart gebracht, om dan de hulp toe te spitsen op de eerste nood, zoals thuisloosheid of vastgelopen zijn op school of thuis. Er is in deze fase acuut hulp nodig en het is voor de jongere en zijn relatie met de hulpverlener van belang dat er aan dit belangrijkste probleem meteen wat gedaan wordt. Ook later speelt dit ‛bij de hand nemen’ nog. Zo gaat er een medewerker van Coach mee wanneer een jongere een officiële instantie moet bezoeken, is er begeleiding bij het voeren van telefoongesprekken en het invullen van formulieren. Terzelfdertijd is het ook de bedoeling dat de jongere wat hij kan zelf doet. Coach stimuleert hem om zichzelf, zijn huishouden en de eigen leefomgeving goed te verzorgen. Het is de bedoeling dat de jongere verder komt in het vervullen van een aantal basisbehoeften (wonen, inkomen, dagbesteding). Er wordt ook een inschatting gemaakt van de mate waarin deze jongere voor zichzelf kan zorgen en in hoeverre altijd hulp en ondersteuning nodig zal zijn. De behandeling duurt voort zolang merkbaar is dat de jongere verder komt. Het kan dan over een aantal jaren gaan, afhankelijk van de situatie van de betrokken jongere. Dit vraagt veel doorzettingsvermogen en vasthoudendheid van de hulpverleners. De hulp kan twee tot wel vijf uur per week omvatten. De contactfrequentie van de begeleiding wordt minder wanneer het beter gaat met de jongere. Coach wordt gefinancierd vanuit de AWBZ. Deze AWBZ-financiering brengt voor de deelnemende jeugdzorginstelling een grote investering met zich mee in de administratieve organisatie en de verantwoording ten behoeve van een kleine groep cliënten. Daarnaast is het zo dat problemen met de financiering gemakkelijk de betrokkenheid van medewerkers aantasten, terwijl de samenwerking juist in hoge mate afhankelijk is van de betrokkenheid en inzet van de medewerkers. Een ander knelpunt is dat er niet voldoende voorzieningen zijn voor deze leeftijdsgroep. Het is bijvoorbeeld moeilijk om een persoonsgebonden budget te krijgen voor een jongvolwassene die door Coach wordt begeleid. Naast deze moeilijkheden kent de samenwerking diverse voordelen. Medewerkers kunnen beter gebruikmaken van elkaars expertise. De lijnen tussen de twee instellingen zijn nu korter, en men kent elkaar beter, ook doordat de medewerkers in hetzelfde gebouw zitten. Het belang van de jongere staat voorop en in dit gedeelde doel vindt men elkaar. Aanvankelijk was het zo dat de regie voor het project bij de regiomanager van Lindenhout lag, en de gedragswetenschapper van Lindenhout verantwoordelijk was voor de inhoudelijke regie. Samen met regiomanagers van de twee instellingen vormden zij het bestuur van Coach. De gedragswetenschapper was verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken. Die verantwoordelijkheid draagt hij nog steeds, maar inmiddels is de termijn afgelopen van de afspraken die op bestuurlijk niveau over de samenwerking waren gemaakt. Het staat vast dat Coach blijft voortbestaan, maar hoe de afspraken over samenwerking voor het vervolg worden vastgelegd is op dit moment onduidelijk. Meer informatie
35
Voor meer informatie over Coach kan contact worden opgenomen met Boudewijn Hendriks, gedragswetenschapper, telefoon 06 – 12 46 08 79, e-mail
[email protected]. Zie ook www.lindenhout.nl.
36
6 Functional Family Parole Services Functional Family Parole Services (FFPS) is een vorm van gezinsbegeleiding door de jeugdreclassering. De methodiek is direct gebaseerd op Functional Family Therapy (FFT) en de therapeutische principes uit die interventie. Functional Family Therapy is een kortdurende gezinstherapie voor jongeren met gedragsproblemen en hun gezin, die werkt aan de communicatievaardigheden van alle gezinsleden en de opvoedingsvaardigheden van de ouders. FFPS is in 2006 tot stand gekomen als een samenwerkingsverband tussen Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam, de Bascule en FFT Inc. en wordt aangeboden in Amsterdam-West en Amsterdam-Oost/Zuidoost. De coördinatie en projectleiding wordt verzorgd door Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam. Bureau jeugdzorg is verantwoordelijk voor de voortgang van het project, de dagelijkse aansturing, en ontvangt de financiering. Die financiering bestaat uit de reguliere financiering van de jeugdreclassering, aangevuld met extra financiering door de afdelingen Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling (DMO) en Openbare Orde en Veiligheid (OOV) van de gemeente Amsterdam. Jeugdreclasseerders, FFT-therapeuten en supervisors zijn betrokken bij het aanbieden van FFPS. De eerdere begeleiding door de jeugdreclassering scoorde op verschillende vlakken niet goed. Recidivevermindering werd amper bereikt, de invloed van ouders op het gedrag van hun kinderen werd buiten beschouwing gelaten, er werd niet gewerkt vanuit een duidelijk methodisch kader en psychiatrische problemen bij jongeren werden vaak niet herkend. Dit alles samen was reden om de benadering Functional Family Parole Services in te voeren voor gezinnen met een of meer minderjarige kinderen die verdacht worden van of veroordeeld zijn voor een misdrijf. Het doel van FFPS is om recidive van alle kinderen in het betrokken gezin te voorkomen, en om effectiever door te kunnen verwijzen naar een therapeutische gezinsbehandeling zoals FFT of MultiSystemic Therapy (MST). FFPS is echter geen therapie of behandeling, maar een methodiek. Het kenmerkt zich door een gezinsgerichte benadering (in plaats van alleen met de jongere te werken), een vasthoudende en respectvolle houding tegenover het gezin, het opbouwen van een gelijke relatie met alle gezinsleden, een niet-autoritaire opstelling, en het motiveren van de gezinsleden op basis van de goede relatie die ze hebben met de hulpverlener, in plaats van angst. Een FFT-therapeut van de Bascule geeft supervisie aan de medewerkers en zorgt ervoor dat zij de juiste methodiek blijven volgen. Wat houdt die methodiek in? Het is vooral zo dat jeugdreclasseerders die werken met FFPS gesprekstechnieken leren gebruiken die niet door de reguliere jeugdreclassering worden gebruikt. Daartoe hoort bijvoorbeeld reframing: als een gezinslid iets op een negatieve manier beschrijft, wordt daar een positieve interpretatie tegenover gesteld (‘Kan het zijn dat u bezorgd bent om uw zoon, in plaats van boos op hem?’). Doordat men, zoals hierboven al vermeld, met ieder gezinslid in gesprek gaat en ieder evenveel aandacht krijgt, voelt ieder gezinslid dat zijn mening wordt erkend. Deze balanced alliance is een ander belangrijk kenmerk van FFPS en maakt het gezin als geheel sterker. Dat het gezin bij de aanpak wordt betrokken maakt het voor de jongere in kwestie ook gemakkelijker om
37
nieuw, goed gedrag te kunnen vasthouden. Een derde kenmerk is dat FFPS werkt met thema’s. De informatie die de gezinsleden aan het begin verstrekken, wordt geanalyseerd op thema: wat is het thema van dit gezin? Met andere woorden, wat is de belangrijkste oorzaak dat het gezin in de problemen is gekomen? Dit thema staat vervolgens centraal in de gespreksaantekeningen van de hulpverlener en de gesprekken die hij of zij heeft met de supervisor, die dan op basis daarvan aanwijzingen geeft. FFPS is gebaseerd op de overtuiging dat deze benadering leidt tot het oplossen van het thema, en daarmee tot het terugdringen van recidive. De eerste resultaten wijzen erop dat recidive inderdaad substantieel lager ligt dan bij de reguliere jeugdreclassering, al zal het programma wat langer moeten lopen voordat er cijfers beschikbaar zijn op grond waarvan dit met nog meer zekerheid kan worden geconcludeerd. Een evaluatie van klanttevredenheid is nu in ontwikkeling. Ook die zal helpen om meer inzicht te krijgen in hoe goed FFPS werkt. Een tweede belangrijk effect van FFPS is dat doorverwijzing naar de ggz soepeler en laagdrempeliger verloopt. Dit komt onder meer doordat de methodiek, taal en cultuur van de jeugdreclassering nu meer overeenkomt met die van de ggz. Daarnaast heeft het leren werken met FFPS er ook toe geleid dat de betrokken jeugdreclasseerders het gevoel hebben dat zij complexe gezinnen nu meer kunnen bieden. Ze zijn enthousiast over het extra handvat dat met FFPS tot hun beschikking staat. De samenwerking houdt in dat programmamanagers samenwerken, de FFT-therapeut van de Bascule de supervisie voor de jeugdreclasseerders op zich neemt, de Bascule onderzoek uitvoert naar de samenwerking, de programmamanager en onderzoeker op dezelfde locatie zitten, en er binnen afzienbare tijd een FFT-medewerker van de Bascule zal worden gehuisvest bij bureau jeugdzorg. Er zijn binnen de samenwerking wel een paar knelpunten opgetreden, waarvoor aan oplossingen wordt gewerkt. Zo vormen wachtlijsten, veroorzaakt doordat de jeugdreclassering en de ggz logistiek nog niet goed op elkaar aansluiten, een probleem. Het zou een oplossing kunnen zijn om zaken te wegen. Aan alle zaken wordt nu hetzelfde aantal uren toegekend, maar sommige zijn zwaarder dan andere, vooral aan het begin van FFPS. FFPS heeft, net als FFT, drie fasen, en het zou dan kunnen helpen om zaken in fase 1, die intensiever is, zwaarder te waarderen dan zaken in fase 2 of 3. Dit zou ook de medewerkers kunnen helpen. Zij hebben momenteel een caseload van achttien, dat ook als maximum wordt gezien wil men nog kwalitatief goede ondersteuning kunnen bieden. Als nieuwe zaken gewogen zouden worden, zou iemand die al veel zaken heeft in fase 1, er wat lichtere bij kunnen krijgen. Een ander punt is dat de verschillende disciplines, vanuit hun verschillende verantwoordelijkheden, anders denken over mogelijke oplossingen wanneer zich een probleem voordoet. Goed communiceren met elkaar op dat soort momenten kan dit probleem verhelpen. Hierbij helpt het dat de betrokken medewerkers erg toegewijd zijn aan de nieuwe benadering die FFPS biedt. Zij zijn ervan overtuigd dat dit werkt. De verwachting is dat de tijd ook zal uitwijzen dat gezinnen zich door deze aanpak beter geholpen voelen.
38
Meer informatie Voor meer informatie over FFPS kan contact worden opgenomen met Jochem Schoutsen, telefoon (020) 487 83 30, e-mail
[email protected]. Zie ook jeugd.eenveiligamsterdam.nl en www.bjaa.nl.
39
7 Jeugdzorgcentrum Gorichem e.o. Het Jeugdzorgcentrum Gorinchem en omstreken geeft jeugdigen van 0 tot 18 jaar en hun ouders sinds 2005 voorlichting over lichamelijke en geestelijke gezondheid en het welbevinden van de jongeren, en begeleidt ouders en jongeren hierin. Het Jeugdzorgcentrum werd opgezet kort nadat de bureaus jeugdzorg werden ingevoerd. Er was toen al vrij intensieve samenwerking tussen bureau jeugdzorg, bureau bijzondere leerplicht en de jeugd-ggz, waarop die instellingen besloten om een gezamenlijke bureaudienst te voeren en samen een pand te betrekken. Het Jeugdzorgcentrum kan worden gezien als een aanzet tot een centrum voor jeugd en gezin, maar er zijn (vooralsnog) minder instellingen bij het Jeugdzorgcentrum betrokken dan het geval zou zijn in een centrum voor jeugd en gezin. Wel zullen er door de ontwikkeling van het centrum voor jeugd en gezin meer instellingen vervlochten raken met het Jeugdzorgcentrum. Daartoe dient het aanbod verder verbreed te worden, om ook op vragen te kunnen reageren die niet over problemen gaan. Hiertoe wordt bijvoorbeeld al overlegd met de GGD om de samenwerking versneld te gaan oppakken. De instellingen die nu samenwerken in het Jeugdzorgcentrum zijn Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, Rivas (jeugd- en schoolmaatschappelijk werk), De Grote Rivieren (jeugd-ggz), het Regionaal Bureau Leerplicht, het Zorgloket Risicoleerlingen en het Meldpunt Gezinscoach. Het werkgebied van deze instellingen valt niet samen, maar er zijn vijf gemeenten waarin ze allemaal werkzaam zijn: Gorinchem, Liesveld, Zederik, Hardinxveld-Giessendam en Leerdam. Maatschappelijk werk, psychologen, (ortho)pedagogen en kinderpsychiaters werken samen om de hulpverlening aan jongeren en ouders meer samenhangend te maken, doordat zij in hetzelfde gebouw werken en een gemeenschappelijke aanmeldprocedure hebben. Deze toegang (gedeelde bureaufunctie) bestaat uit het bureau jeugdzorg, de ggz en het jeugdmaatschappelijk werk. Jongeren worden met name aangemeld door huisartsen en scholen. De samenwerking in één gebouw heeft tot doel de indicatiestelling en levering van geïndiceerde zorg sneller te laten verlopen en hierin beter samen te werken. De kern van de samenwerking ligt in het voeren van gezamenlijk indicatie-overleg en casusoverleg multiproblemgezinnen en wordt, zeker voor klanten en verwijzers, duidelijk zichtbaar in de gedeelde bureaudienst. Die houdt in dat alle vragen die betrekking hebben op de deelnemende instellingen op één punt terechtkomen. Van daaruit wordt de klant doorverwezen of volgt de aanmeldprocedure. Alle partners nemen deel aan de intakebesprekingen en, bij complexere problematiek, ook aan de vervolgbesprekingen. Ook informeel maakt de samenwerking in één gebouw verschil uit: instellingen kennen elkaar beter en weten beter waarvoor ze bij elkaar terechtkunnen. Ook zijn de medewerkers heel tevreden, al bestaan er wel duidelijke cultuurverschillen tussen de deelnemende instellingen. Specifieker gesteld heeft het Jeugdzorgcentrum drie doelstellingen. In de eerste plaats wil men ouders en jongeren met problemen een herkenbare plaats bieden waar ze terechtkunnen voor hulp. Het tweede doel is om het contact tussen medewerkers van diverse instellingen te bevorderen, opdat zij
40
minder verkokerd werken en jongeren en hun ouders beter van dienst kunnen zijn. De derde doelstelling is om efficiënter georganiseerd te werken conform nieuwe wet- en regelgeving, zoals de Wet op de jeugdzorg, de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Leerplichtwet. Na een startsubsidie van de provincie wordt de exploitatie gefinancierd vanuit het reguliere budget van de betrokken instellingen. Er is bij bureau jeugdzorg namens de gezamenlijke instellingen een coördinator benoemd voor de samenwerking. De coördinator is het aanspreekpunt als dingen niet goed werken, de vraagbaak voor de deelnemende partners en andere organisaties, en vertegenwoordigt het Jeugdzorgcentrum in gesprekken met de gemeente. De managers van de instellingen hebben zitting in een zogeheten participantenoverleg, waarin ze samenwerken op hoofdlijnen en de voortgang bewaken. De projectleiding is in handen van een stuurgroep. Hierin hebben bestuurders van alle betrokken instellingen zitting, en ook de verantwoordelijk wethouder van Gorinchem. Voorbeelden van gemaakte afspraken op bestuurlijk niveau zijn het gebruik van het pand en de financiering van de samenwerking. De samenwerking in het Jeugdzorgcentrum resulteert in snellere verwijsprocedures: jeugdigen staan minder lang op een wachtlijst als ze worden doorverwezen. Er kan ook flexibeler worden gereageerd wanneer de hulpvraag verandert. Daarnaast worden kinderen en jongeren met problemen op meerdere leefgebieden nu op geïntegreerde wijze geholpen. Het is duidelijk merkbaar dat alle partijen in de regio Gorinchem elkaar gevonden hebben als het gaat om de keten jeugdzorg. Ook het voortraject en vervolgtraject worden er nu bij betrokken. Binnen het Centrum is er waardering voor dat men zich nu bij één loket kan melden. Cliënten en verwijzers zijn hier eveneens tevreden over. In deze samenwerking zijn wel wat knelpunten ervaren. Zo is de regionale functie van het Jeugdzorgcentrum lastig: de behoeften en verlangens die er leven bij de verschillende gemeenten in het werkgebied van het Jeugdzorgcentrum lopen uiteen, en het is zoeken om daar goed aansluiting bij te vinden. De invoering van de centra voor jeugd en gezin roept de vragen op of het zorgaanbod centraal of decentraal moet zijn, en hoe breed of hoe smal het werkterrein van het Jeugdzorgcentrum moet zijn. Het is een zoektocht welke rol het Jeugdzorgcentrum gaat spelen in de ontwikkeling van de centra voor jeugd en gezin. Verder zijn er nog geen afspraken gemaakt over het financieren van de overheadkosten (zoals voor de coördinator en de bureaudienst); hierover worden nu op jaarbasis beslissingen genomen. Een ander knelpunt is dat het Jeugdzorgcentrum in discussie is met de Belastingdienst over de vraag of voor detacheringen door het centrum bij andere instellingen al dan niet btw-plicht geldt. Tot slot is er nog geen inzicht in hoe het Jeugdzorgcentrum als geheel functioneert en is er nog geen gemeenschappelijk (elektronisch) registratiesysteem. Voor een aantal van deze knelpunten geldt dat er op korte termijn beslissingen over kunnen worden genomen, wanneer er meer duidelijkheid is over de rol van het Jeugdzorgcentrum in relatie tot de centra voor jeugd en gezin. Meer informatie
41
Voor meer informatie over het Jeugdzorgcentrum kan contact worden opgenomen met Jenneke Klein Geltink, telefoon (0183) 65 41 23, e-mail
[email protected]. Zie ook www.degroterivieren.nl.
42
8 Lindenhout en KIDZ-team Dimence Zoals de naam al aangeeft, werken de jeugdzorginstelling Lindenhout en de afdeling jeugd van ggzinstelling Dimence samen in dit project. Het is opgezet in 2007 en wordt aangeboden in Deventer en Zutphen. Doel van dit initiatief is om jonge kinderen (0 tot 5 jaar) met ontwikkelingsstoornissen of ontwikkelingsachterstanden die opgroeien in een kwetsbare omgeving multidisciplinaire diagnostiek en hulp te bieden, opdat zij sneller worden geholpen en hun ontwikkeling weer op gang kan komen. Ook de ouders spelen een rol in de diagnostiek en behandeling. Niet alleen de kinderen zelf zijn kwetsbaar met een stoornis als ADHD of autisme, maar ook hun ouders zijn dat in veel gevallen. Het gaat vaak om multiproblemgezinnen, waar ouders psychiatrische en/of persoonlijkheidsproblemen hebben, gecombineerd met risicofactoren in de context: een laag inkomen, schulden, slechte huisvesting of partnerrelatieproblemen. Er is een aanzienlijke kans dat de problematiek van de ouders wordt overgedragen op de volgende generatie wanneer er geen behandeling plaatsvindt. De visie achter de geïntegreerde diagnostiek en behandeling door Lindenhout en het KIDZ-team van Dimence bestaat uit het verbeteren en versterken van de (gehechtheids)relatie tussen ouder en kind, omdat daar veel latere problemen mee voorkomen kunnen worden. Gezien de veelvoud van problemen is ambulante behandeling alléén in het algemeen voor deze gezinnen niet voldoende. De diagnostiek en behandeling van de twee instellingen worden geïntegreerd aangeboden. Een gezin wordt aangemeld bij het KIDZ-team, dat bestaat uit klinisch psychologen, gz-psychologen, een kinderpsychiater en sociaalpsychiatrisch verpleegkundigen. Er vindt zo snel als mogelijk uitgebreide intake en diagnostiek plaats door het KIDZ-team. Onderdeel van de diagnostiek is een video-opname van de interactie tussen ouder en kind. Deze opname is gericht op het vaststellen van de kwaliteit van de ouder-kindrelatie. Het team komt vervolgens tot een conclusie over wat het kind nodig heeft en dit leidt ertoe dat er, afhankelijk van de behoefte van het kind, een aantal behandelmodules wordt ingezet. Deze komen uit de ggz of de jeugdzorg, of vormen een combinatie van modules uit de twee sectoren. Voorbeelden van modules die worden aangeboden zijn: dagbehandeling, ouderbegeleiding, gezinsbegeleiding en curatieve interventies. Bij die laatste wordt veel gebruikgemaakt van videofeedback voor de ouders. Het streven is om op termijn een aantal gezamenlijke modules te ontwikkelen en aan te bieden. De volgende disciplines zijn bij de samenwerking betrokken: sociaalpsychiatrisch verpleegkundige, gedragstherapeut, gz-psycholoog, ambulant hulpverlener, pedagogisch medewerker, psychiater en klinisch psycholoog. Het doel van de multidisciplinaire aanpak is dat kinderen sneller een diagnose en een passende behandeling krijgen, zodat hun sociaal-emotionele ontwikkeling weer op gang komt. De nadruk ligt op het verbeteren van de gehechtheidsrelatie tussen ouder en kind, of, bij heel jonge kinderen, het voorkómen dat deze gehechtheidsrelatie verstoord wordt. Wanneer deze relatie tussen ouder en kind goed is, kan het kind zich beter ontwikkelen.
43
De samenwerking ligt op verschillende niveaus in de organisaties vast. Op bestuurlijk niveau is er een intentieverklaring. De klinisch psycholoog van de ggz coördineert het KIDZ-team en zit het multidisciplinair diagnostiek overleg voor. Zij is, samen met de gz-psycholoog van Lindenhout, verantwoordelijk voor de samenwerking op casuïstiekniveau. De grote lijnen van het project worden bewaakt door een gezamenlijke projectgroep op basis van het projectplan. Als beide instellingen samen een gezin behandelen, ligt de regie bij de jeugdzorg. Indien beide instellingen samen een gezin diagnosticeren, ligt de regie bij de ggz. Beide partijen zijn erg enthousiast over de samenwerking, men ervaart echt een meerwaarde in het project. Er zijn plannen om de samenwerking uit te breiden naar Overijssel. Nu wordt er samengewerkt bij de aanmelding en de behandeling en in de projectgroep. Op termijn wil men de samenwerking graag verder uitbreiden. De samenwerking wordt gefinancierd vanuit de eigen geldstromen waarover Lindenhout en het KIDZ-team van Dimence beschikken. Door de samenwerking is er binnen de diagnostiek en behandeling meer aandacht voor de kwaliteit van de (gehechtheids)relatie en interactie tussen ouder en kind, met als gevolg dat de ontwikkeling van het kind sterker wordt bevorderd. Ook kan men nu sneller over en weer diagnostiek laten plaatsvinden (psychiatrisch/psychologisch/observaties), wat uiteindelijk betekent dat kind en gezin sneller worden geholpen. De samenwerking betekent ook dat er sprake is van deskundigheidsbevordering bij de betrokken disciplines. Het grootste knelpunt dat wordt ervaren is dat de twee instellingen te maken hebben met verschillende financieringen en indicatiestromen. Dit belemmert de doorstroming van cliënten. Dat de financieringsstromen gescheiden zijn wordt nu min of meer opgelost door een kind bij beide instellingen ingeschreven te laten staan. De beste oplossing zou zijn als de financiering werd samengevoegd. Een ander knelpunt is dat de twee instellingen werken met een ander gedachtegoed, dat soms overeenkomt, maar soms ook verschilt. In de praktijk blijkt echter dat eventuele verschillen worden opgelost omdat jeugdzorg en jeugd-ggz samen bezig zijn met een gezin en daarin oplossingsgericht te werk gaan. De doelen die men heeft voor het gezin zijn dezelfde. Verder is het lastig dat er, nadat het gezin zich bij dit team heeft aangemeld, eerst altijd nog een indicatiestelling moet worden afgegeven door bureau jeugdzorg. Dit veroorzaakt vertraging. Zowel Lindenhout als het KIDZ-team werkt er nu samen met bureau jeugdzorg aan om te komen tot versnelde indicatiestellingen. Hier staat de positieve ervaring tegenover dat de specifieke kennis van jeugdzorg en jeugd-ggz in dit project worden gebundeld, wat betekent dat hulp kan worden aangeboden in een breder perspectief. In de meeste gevallen zijn beide organisaties betrokken bij de behandeling van een gezin, dus komt de expertise uit beide hoeken het gezin ten goede. Meer informatie
44
Voor meer informatie over het KIDZ-team kan contact worden opgenomen met Resie Bessems, gedragswetenschapper, telefoon 06 - 10 48 88 33, e-mail
[email protected]. Zie ook www.lindenhout.nl en www.dimence.nl.
45
9 Mutsaersstichting De Mutsaersstichting, die actief is in Noord- en Midden-Limburg, heeft een lange geschiedenis. De organisatie bestaat sinds 1930, en heeft de werkzaamheden langzaam uitgebouwd. Na een periode van intensieve samenwerking met volwassenen- en ouderenzorg binnen de Stichting Zorgcircuits zijn de jeugd-ggz,de jeugdhulpverlening en vrouwenhulpverlening in 2003 zelfstandig verder gegaan in de Mutsaersstichting. Dit was het resultaat van een beweging die al langere tijd bestond om de verkokering tussen jeugdzorg en jeugd-ggz te verminderen en te komen tot intersectorale samenwerking onder het moto ‛één kind, één plan’. Sinds 2007 is het primaire proces jeugd-ggz, jeugdhulpverlening, jeugdzorg en speciaal onderwijs binnen de Mutsaersstichting geheel geïntegreerd. Ook de vrouwenhulpverlening wordt hierop aangesloten. De Mutsaersstichting is sinds kort een 'full-servicecenter' voor kinderen, jongeren, ouders, volwassenen en hulpaanbieders die te maken hebben met opvoedingsvragen, en die zich zorgen maken over een bedreigde dan wel verstoorde ontwikkeling van het kind of de jongere. De Mutsaersstichting combineert jeugd-ggz, jeugdhulpverlening, vrouwenopvang en onderwijs. Ook gezinnen en slachtoffers en daders van huiselijk geweld behoren tot de doelgroep. Deze combinatie vraagt om een bijzondere uitvoering van het primair proces. De Mutsaersstichting onderscheidt zich door preventieve interventies in een zo vroeg mogelijk stadium. Er wordt gewerkt met een complete integratie van werksoorten, aanvullend op wat hulpvragers in hun leefsituatie en instanties zelf kunnen. Door de complexiteit van de doelgroep zijn specifieke wijzen van behandeling en begeleiding ontwikkeld en vormen goed opgeleide medewerkers de basis van de noodzakelijke kwaliteit. Organisatorisch gezien is werkt de Mutsaersstichting met een soort regio-organisatie. Die bestaat uit zelfsturende teams per locatie met eigen teamcoördinatoren, wat goed functioneert in de samenwerking met andere instellingen. In het verzorgingsgebied Noord- en Midden-Limburg wordt met kinderen, jongeren, ouders, en slachtoffers van huiselijk geweld gewerkt vanuit locaties in Venlo, Venray, Wessem, Roermond en Weert. Op vijf locaties van de Mutsaersstichting zijn afdelingen voor speciaal onderwijs gehuisvest (basisonderwijs en/of voortgezet onderwijs). Er bestaan concrete plannen om het onderwijsaanbod uit te breiden in samenwerking met onder andere de Stichting Speciaal Onderwijs Noord- en MiddenLimburg. De coördinatie en projectleiding ligt bij deze samenwerking wat anders dan bij de andere projecten die in dit boekje worden beschreven. Doordat de ‘samenwerking‛ grotendeels onder de Mutsaersstichting valt en al langere tijd bestaat, is de organisatie ervan hetzelfde als bij de andere activiteiten van de stichting. Alleen de ontwikkeling en inrichting is en wordt op projectbasis gedaan. Er is bijvoorbeeld een project voor de uitbreiding van de afstemming met het onderwijs, en een project voor de noodzakelijke automatisering. Dat de samenwerking al langer in deze vorm plaatsvindt, blijkt onder meer uit het feit dat de automatisering al helemaal is ingesteld op één, geïntegreerd, behandelplan
46
voor elk kind. De financiering bestaat uit reguliere geldstromen (ZVW, AWBZ, jeugdzorg, Wmo), met regelmatig ook extra subsidies van de provincie waar nodig. Fondsen worden ook actief geworven. De Mutsaersstichting heeft een geïntegreerd aanbod van jeugd-ggz en jeugdzorg, speciaal onderwijs en opvang, met bijzondere aandacht voor vroeginterventies en systeemgericht werken. Kinderen en jongeren van 0 tot 23 jaar met complexe vragen zoals psychiatrische problematiek (bijvoorbeeld ADHD en stoornissen in het autismespectrum), medisch gerelateerde en ontwikkelingsproblemen, emotionele stoornissen en chronische psychische problematiek kunnen bij de Mutsaersstichting terecht voor hulp: diagnostiek, behandeling, begeleiding, bescherming, opvang en speciaal onderwijs. De hulp wordt ambulant, in deeltijd en in voltijd verleend. De integratie van werksoorten in één primair proces betekent dat er allerlei disciplines bij het zorgaanbod betrokken kunnen zijn: onder meer psychologen, psychiaters, maatschappelijk werkers, orthopedagogen, kinderartsen, verpleegkundigen, groepsleiders, leerkrachten, vrouwenhulpverleensters et cetera. Het doel van de behandeling is om de ontwikkeling en groei van de kinderen en jongeren te bevorderen en te verbeteren, te bereiken dat er minder vaak escalaties en crisissituaties optreden en het kind of de jongere een betere kwaliteit van leven heeft. Kinderen en jongeren kunnen worden aangemeld door onder meer de huisarts of een geregistreerd psycholoog, worden doorverwezen door bureau jeugdzorg of worden aangemeld via het Steunpunt Huiselijk Geweld. Dan vindt er een gemeenschappelijk aanmeldoverleg plaats en wordt er gekeken wie de behandeling verder gaat coördineren. Deze procedures zijn uitgebreid beschreven in een procesbeschrijving. Er worden duidelijke afspraken gemaakt over de verdere behandeling en coördinatie. Op alle vijf locaties is er een instroomcoördinator, die wekelijks in het aanmeldoverleg overlegt met de psychiater en eventueel een orthopedagoog. Vervolgens wordt een zaak toegekend aan een behandelcoördinator (een psycholoog of orthopedagoog), die daarop meteen met het kind aan de slag gaat. Dit resulteert in een behandelplan. Verder wordt het werk van de behandelcoördinator altijd in een multidisciplinair team getoetst, wordt er altijd gekeken wat het (interne of externe) onderwijs aan de situatie kan bijdragen, en wordt de behandeling elke drie maanden geëvalueerd. De samenwerking valt, zoals gezegd, binnen de grotere context van de Mutsaersstichting. Dit faciliteert onder meer het gebruiken en delen van materiaal en voorzieningen op maat van de vraagstelling. De Mutsaersstichting is bezig een meerjarenhuisvestingsplan te ontwikkelen om de samenwerking beter te kunnen faciliteren. De Mutsaersstichting maakt als samenwerkingsverband voor kinderen, jongeren en slachtoffers van huiselijk geweld op bestuurlijk niveau ook afspraken over samenwerking en monitoring met andere partijen (zoals Mensana Beschermd Wonen, bureau jeugdzorg, scholen voor speciaal onderwijs, veiligheidshuizen, politie, en algemeen maatschappelijk werk). Deze worden vastgelegd in samenwerkingsovereenkomsten.
47
De nieuwe manier van werken vraagt een cultuuromslag, zowel van instellingen als hulpverleners. Dit gaat niet zonder knelpunten, waar tegenover staat dat de medewerkers enthousiast zijn over de ruimte die ze krijgen om hun werk te doen. Er is minder bureaucratie en men moet minder vaak verantwoording afleggen. Men ervaart de bejegening van de cliënt ook als positiever, wat zich ook vertaalt in een grote cliënttevredenheid. In de eerste helft van 2008 waardeerden cliënten de Mutsaersstichting met een ruime 8, en voor bejegening gaven zij een ruime 9. De knelpunten die er zijn hebben betrekking op de cultuurverschillen binnen de organisatie, de veiligheid van hulpverleners en het evalueren van het effect van het werk. Wat de cultuurverschillen betreft, is er nog altijd sprake van verkokering tussen de sectoren. Het blijkt moeilijk te zijn om dit op te lossen. De veiligheid is een punt omdat de hulpverleners veel meer dan voorheen bij mensen thuis komen in moeilijke situaties en in andere potentieel onveilige situaties hun werk moeten doen. De stichting probeert dit op te lossen door trainings- en begeleidingstrajecten aan te bieden met de inzet van externe deskundigen. Hierdoor leren hulpverleners hoe zij in een bepaalde situatie het beste kunnen reageren. Het derde knelpunt is dat het moeilijk is om te komen tot een evidence base voor complexe zorg. Wel heeft de MOgroep landelijke evaluatie-instrumenten ontwikkeld en is de Mutsaersstichting zelf bezig om instrumenten te ontwikkelen die duidelijker de eigen samenwerking tussen jeugdzorg en jeugd-ggz kunnen evalueren. Voorlopig kan vaak alleen nog worden geëvalueerd op basis van consensus en vanuit de praktijksituatie. Dit is niet altijd gemakkelijk uit te leggen aan financiers die zoeken naar mogelijkheden om te bezuinigen op de polis van verzekerden of op subsidies aan instellingen. Meer informatie Voor meer informatie over de Mutsaersstichting kan contact worden opgenomen met Jos Peters, bestuurssecretaris, telefoon (077) 321 74 03 of 06 - 53 37 91 81, e-mail
[email protected]. Zie ook www.mutsaersstichting.nl.
48
10 Orthopsychiatrische residentiële voorziening Amsterdam De orthopsychiatrische residentiële voorziening Amsterdam is een samenwerkingsverband van Spirit en de Bascule voor kinderen van 6 tot 16 jaar in de regio Amsterdam die te kampen hebben met chronische psychiatrische en/of gedragsproblematiek, die niet thuis kunnen zijn, niet in een pleeggezin kunnen worden geplaatst en voor wie minder langdurige hulp niet geschikt is. De samenwerking tussen Spirit (Jeugdzorg) en de Bascule (academisch centrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie in de regio Amsterdam) biedt twaalf kinderen langdurige begeleiding met als doel dat zij, met professionele begeleiding, zo gewoon mogelijk kunnen opgroeien. De aanleiding voor dit project, dat werd gestart in januari 2005, lag in de constatering dat kinderen met chronische psychiatrische problematiek vaak worden overgeplaatst van de ene verblijfplaats naar de andere. De orthopsychiatrische residentiële voorziening biedt hiervoor een oplossing: de twee leefgroepen (met zes kinderen in elke leefgroep) zijn ingericht op lang verblijf en de expertise die nodig is om deze kinderen en jongeren verder te helpen is binnen het project in huis. Als in een individueel geval nog andere professionals ingezet dienen te worden, wordt hiervoor gezorgd. De doelgroep bestaat, zoals gezegd, uit kinderen van 6 tot 16 jaar in de regio Amsterdam die te kampen hebben met chronische psychiatrische en/of gedragsproblematiek. Een kind dat terechtkomt bij de orthopsychiatrische residentiële voorziening heeft vaak al een langdurige hulpverleningsgeschiedenis (bijvoorbeeld klinische psychiatrische behandeling) achter de rug, en heeft een gezin van herkomst c.q. netwerk dat erg onmachtig of summier is. Vaak is er sprake van hechtingsstoornissen. Een enkeling gaat naar het regulier onderwijs; de meesten hebben aangepast onderwijs nodig. Deze kinderen hebben hulp nodig om gewoon te kunnen opgroeien. De disciplines die samenwerken om de kinderen en jongeren zo gewoon mogelijk te laten opgroeien zijn die van pedagogisch medewerker, sociotherapeut, ambulant hulpverlener, gz-psycholoog en psychiater. Hun werk wordt gecoördineerd door een afdelingsmanager van Spirit en de gz-psycholoog van de Bascule. De eindverantwoordelijkheid ligt bij een regiomanager van Spirit; zij heeft de dagelijkse leiding. De bestuurders van Spirit en de Bascule hebben een maatschapovereenkomst getekend. Beide instellingen dragen een deel van de financiering van de voorziening. Inmiddels is besloten dat de voorziening tot het reguliere, intersectorale zorgaanbod hoort; het is geen project meer. Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam indiceert voor deze voorziening. Het is de bedoeling dat de kinderen er, op volledig geïntegreerde afdelingen, praktische en sociale vaardigheden leren, dat ze meer toekomstmogelijkheden krijgen, en dat hun sociale netwerk sterker en/of uitgebreider wordt. De voorziening werkt vanuit het competentiemodel, dat goed werkt wanneer een kind vaardigheden moet aanleren en moet leren omgaan met zijn (psychiatrische) beperkingen. Daarnaast vinden er individuele gesprekken plaats met een gz-psycholoog en kan medicatie een optie zijn.
49
De kinderen kunnen op de voorziening blijven tot ze 16 zijn. Gemiddeld blijft een kind ongeveer drie jaar in de orthopsychiatrische residentiële voorziening, al zit hier veel individuele spreiding in. Het is, aangezien de voorziening nu drie jaar bestaat, nog niet zo duidelijk wat het toekomstperspectief van deze kinderen op langere termijn is. Teruggaan naar huis is meestal niet mogelijk, maar wel komt een kind soms zo tot rust dat het mogelijk wordt om hem of haar in een pleeggezin te plaatsen. Sinds het project gestart is, in januari 2005, zijn twee kinderen in een pleeggezin of netwerkpleeggezin (zoals bij grootouders) geplaatst, is één kind terug naar huis, bleek het voor drie kinderen toch nodig om te worden overgeplaatst naar een besloten setting, en zijn twee kinderen verdergegaan met het 16+ project van Spirit. Dat project, dat is voortgekomen uit kamertraining, biedt intensieve begeleiding aan de jongere en zijn gezin van herkomst. Binnen het project zijn diverse knelpunten ervaren, zowel met betrekking tot de organisatie als meer praktisch met betrekking tot de behoeften van de kinderen zelf. Het is moeilijk om de individuele therapieën te organiseren. Deze zijn namelijk niet declarabel, aangezien de voorziening wordt gedeclareerd als dagbehandeling door de Bascule. Dagbehandeling omvat normaal gesproken ook de individuele therapieën, maar deze staan in dit geval los van de zogenoemde dagbehandeling. Een tweede knelpunt is dat de culturen, regelgevingen en ondersteunende structuren binnen de Bascule en Spirit niet altijd met elkaar in harmonie zijn. Je kunt stellen dat organisaties niet altijd op dit soort samenwerkingsverbanden zijn berekend. Het helpt om te blijven communiceren en uitleggen binnen de organisaties, en ook om budget te reserveren voor de extra tijd en moeite die het opzetten en laten functioneren van de samenwerking kost. Twee andere knelpunten hebben meer rechtstreeks met de kinderen zelf te maken. Het ene is dat er niet altijd time-outmogelijkheden voorhanden zijn, terwijl deze regelmatig nodig zijn. Een kind kan bijvoorbeeld naar een andere afdeling van Spirit (maar andere afdelingen zijn niet altijd berekend op de problematiek van kinderen uit deze doelgroep); time-out bij de Bascule ligt moeilijker vanwege de AWBZ-financiering van de bedden daar. Die maakt het moeilijk om een extra bed erbij te zetten. Naar een oplossing voor de problemen met time-outmogelijkheden wordt nog gezocht. Het laatste knelpunt is dat het speciaal onderwijs, waar vrijwel al deze kinderen naartoe gaan, voor sommige kinderen met ernstig probleemgedrag nog te grootschalig is. De voorziening heeft verschillende positieve ervaringen opgeleverd. Allereerst kunnen kinderen die al veel overplaatsingen achter de rug hadden, nu op één plek, in hun eigen stad, opgroeien onder professionele begeleiding. Daarnaast betekent de samenwerking dat het kind en zijn problematiek holistischer worden benaderd. Doordat de kennis van jeugdhulpverlening en kinder- en jeugdpsychiatrie wordt gebundeld, verdiept men zich niet alleen in de psychiatrische problematiek, maar is er ook meer aandacht voor andere belangrijke elementen in het leven van het kind: hoe hij woont, zijn sociale netwerk, en een verdere ‘gezonde’ ontwikkeling. Dit komt voort uit de uitwisseling van know-how tussen medewerkers. Zij hebben een gezamenlijke, eenduidige werkwijze ontwikkeld, en werken er nu aan om deze vast te leggen in een handboek. Verder betekent de samenwerking dat er faciliteiten van beide organisaties worden gebruikt en dat er gedeelde financiering is. Zoals gezegd
50
maakt de orthopsychiatrische residentiële voorziening inmiddels deel uit van het reguliere zorgaanbod. Meer informatie Voor meer informatie over de orthopsychiatrische residentiële voorziening kan contact worden opgenomen met Lonneke Beukema, afdelingsmanager, telefoon (020) 305 86 86, e-mail l.beukema@spirit .nl. Zie ook www.spirit.nl.
51
Het Nederlands Jeugdinstituut Het Nederlands Jeugdinstituut is het landelijk kennisinstituut voor jeugd- en opvoedingsvraagstukken. Het werkterrein van het Nederlands Jeugdinstituut strekt zich uit van de jeugdgezondheidszorg, opvang, educatie en jeugdwelzijn tot opvoedingsondersteuning, jeugdzorg en jeugdbescherming evenals aangrenzende werkvelden als onderwijs, justitie en internationale jongerenprojecten. Missie De bestaansgrond van het Nederlands Jeugdinstituut ligt in het streven naar een gezonde ontwikkeling van jeugdigen, en verbetering van de sociale en pedagogische kwaliteit van hun leefomgeving. Om dat te kunnen bereiken is kennis nodig. Kennis waarmee de kwaliteit en effectiviteit van de jeugd- en opvoedingssector kan verbeteren. Kennis van de normale ontwikkeling en opvoeding van jeugdigen, preventie en behandeling van opvoedings- en opgroeiproblemen, effectieve werkwijzen en programma’s, professionalisering en stelsel- en ketenvraagstukken. Het Nederlands Jeugdinstituut ontwikkelt, beheert en implementeert die kennis. Doelgroep Het Nederlands Jeugdinstituut werkt voor beleidsmakers, staffunctionarissen en beroepskrachten in de sector jeugd en opvoeding. Wij maken kennis beschikbaar voor de praktijk, maar genereren ook kennisvragen vanuit de praktijk. Op die manier wordt een kenniscyclus georganiseerd, die de jeugdsector helpt het probleemoplossend vermogen te vergroten en de kwaliteit en effectiviteit van de dienstverlening te verbeteren. Producten Het werk van het Nederlands Jeugdinstituut resulteert in uiteenlopende producten zoals websites, tijdschriften, e-zines, databanken, themadossiers, factsheets, diverse ontwikkelings- en onderzoeksproducten, trainingen, congressen en adviezen.
52