MBO → HBO To be or not to be?
Een effect studie betreffende studiesucces van mbo’ers op het hbo.
Peter Wildschut (0825816) LA 5 1
Inhoud : 1. Samenvatting................................................................................................3 2. Inleiding..................................... ..................................................................7 3. Aanleiding voor probleemstelling .................................................................8 4. Maatschappelijk belang van de effectstudie ...............................................11 5. Praktisch belang van de effectstudie ...........................................................11 6. Opzet van het onderzoek..............................................................................12 7. Gegevensverzameling/interpretatie.............................................................14 8. Conclusie en aanbevelingen .........................................................................19 9. Bijlagen..........................................................................................................22 10. Referenties....................................................................................................27
2
Samenvatting Mbo’ers hebben het moeilijk op het hbo. Landelijk is het beeld dat 22,2% uitvalt na het eerste jaar op het hbo (HBO-Raad, 2009). Dat is 7,7% meer dan de uitval van havisten. Wanneer de uitval toegespitst wordt op de categorie die onderwerp is van dit onderzoek, namelijk mbo’ers die gekozen hebben voor de 2e graads lerarenopleiding Engels, dan is de uitval voor het cohort 2009/2010 op de Hogeschool Rotterdam 79,3%. Landelijk hebben hogescholen en ook de Hogeschool Rotterdam programma’s ontwikkeld om de studie uitval breed te bestrijden. Op de Hogeschool Rotterdan resulteerde dit in het programma ‘Studiesucces voor Iedereen’ (Huurman., 2009), waarin acht interventies worden beschreven die geïmplementeerd zijn in het cursusjaar 2010/2011. Er is binnen de Hogeschool Rotterdam en bij andere hogescholen weinig tot geen onderzoek gedaan naar de effecten van verschillende interventies op het studiesucces van studenten die gekozen hebben voor de 2e graads lerarenopleiding en van studenten die als vooropleiding mbo hebben in het bijzonder. Dit onderzoek richt zich juist op deze categorie studenten en op drie interventies uit het programma ‘Studiesucces voor Iedereen’, te weten ‘Summer school’, ‘peer coaches’ en ‘intensivering van studieloopbaancoaching’. Dit resulteerde in de volgende onderzoeksvragen: • • •
Is de inzet van de ‘Summer school’ en ‘peer coaches’ plus ‘de intensivering van studieloopbaancoaching’ effectief in de bevordering van het studiesucces van mbo’ers op het IVL voor het vak Engels? Welk effect hebben de onderzochte interventies in termen van uitval en studierendement? Is er een verklaring voor het het effect van de onderzochte interventies op uitval en studierendement?
Wellicht zijn de uitkomsten van deze effectstudie een aanleiding voor het uitvoeren van meer en uitgebreider onderzoek op één of meerdere hogescholen om van daaruit een landelijk beeld te creëren en te komen tot een gezamenlijke aanpak met interventies die gevalideerd zijn door vervolgonderzoek. Maatschappelijk heeft het onderzoek belang om zoveel mogelijk jonge mensen een goede opleiding te kunnen verschaffen op hbo niveau en om zo min mogelijk uitval te laten plaatsvinden binnen de categorie van oud mbo’ers waar dit onderzoek zich op richt. Ook de toeleverende mbo’s zijn geinteresserd in de opbrengsten van dit onderzoek om de opbrengsten er van te vertalen naar bestaande en nieuw te vormen componenten binnen hun niveau 4 opleidingen. Het onderzoek is uitgevoerd vanaf 1 september 2010 tot 1 maart 2011 onder studenten Engels van de 2e graads lerarenopleding die een mbo-4 opleiding als vooropleiding hebben en is zowel kwantitatief als kwalitatief van opzet. Bij deze categorie studenten zijn interviews afgenomen, exitgesprekken gevoerd met de uitvallers en er is een enquête uitgezet onder deze categorie studenten die nog steeds hun studie vervolgen.
3
De onderwerpen die bij de verschillende instrumenten aan de orde zijn gekomen zijn o.a.: • • • • • •
Vooropleiding Studievoortgang qua vakken Studiebelasting Behoefte aan extra ondersteuning Privé omstandigheden Effect van Summer school en startgesprekken
Na de de dataverzameling zijn alle gegevens verwerkt en gerubriceerd in verschillende tabellen die in dit onderzoeksverslag verwerkt zijn. Daarbij zijn door studenten nog andere elementen genoemd t.a.v. hun vooropleiding en hun ervaringen op het hbo tot nu toe. De meest in het oog springende elementen zijn: • Van de 9 allochtone studenten zegt er niet één nadeel te ondervinden van zijn/haar afkomst bij het studeren aan de hogeschool. • De startgesprekken worden in grote meerderheid niet als een meerwaarde gezien en sommige studenten wisten niet eens van het bestaan af. • 8 van de respondenten zien de steun van medestudenten als motiverend en gunstig voor hun resultaten, maar 6 van de respondenten zeggen zich daar niet door te laten beïnvloeden. Zij zitten daar voor zichzelf en ergeren zich zelfs aan hun medestudenten. • Studenten willen meer voorlichting over de inhoud en werkdruk van de studie • Studenten hebben behoefte aan meer begeleiding vanwege de grote overstap. • Studenten pleiten voor de poort meer niveautoetsen ( op mbo en hbo) en op het mbo al werken aan studievaardigheden en deficiënties, iets dat nauw aansluit bij het programma ‘Studiesucces voor Iedereen’ (Huurman., 2009). Het onderzoek zelf verliep anders dan van tevoren gepland was. Dit kwam voornamelijk omdat het effect van de Summer school heel moeilijk was vast te stellen door de geringe deelname van mbo’ers aan deze interventie. De redenen waarom zo weinig mbo’ers deelnamen zijn echter wel interessant in het kader van het onderzoek m.b.t. de aanbevelingen. Een tweede kanttekening heeft betrekking op de matige respons van de studenten op de enquête: de enquête werd uitgezet bij 26 studenten en uiteindelijk hebben er maar 14 studenten de enquête ingevuld. De onderzoeker heeft twee maal gerappeleerd bij de studentenpopulatie om de enquête in te vullen, één maal per mail en één maal mondeling tijdens de les. Dit resulteerde in uiteindelijk 14 reacties. De interviews en het uitzetten van de enquête als zodanig zijn wel volgens planning verlopen. Nu de resulaten. Uitkomsten van de exitgesprekken lieten zien dat studenten tussentijds uitvielen vanwege de volgende redenen: • • •
Verkeerde studiekeuze vak Verkeerde beroepskeuze Stage viel tegen 4
• •
Tegenvallende studieresultaten Privé omstandigheden
Op de vraag: Is de inzet van de ‘Summer school’ en ‘peer coaches plus de intensivering van studieloopbaancoaching effectief in de bevordering van het studiesucces van mbo’ers op het IVL voor het vak Engels?
Kan het antwoord voor de Summer school in dit verband niet gegeven worden, gezien de geringe deelname van slechts 2 studenten door deze groep ( zie voor dit punt ook de aanbevelingen). Voor peer coaches en de intensievere studieloopbaancoaching kan het antwoord eenduidig ‘ja’ zijn. Het effect op de uitval en het studierendement is in het geval van de laatste twee genoemde interventies ‘gunstig’ te noemen. 9 van de 14 respondenten uit de enquête hebben deelgenomen aan het peer coach traject en zijn daar allemaal zeer tevreden over. De studenten stellen dat het hen allemaal heeft geholpen bij de probleemvakken. Verder blijkt uit de interviews dat de studenten die in eerste instantie geen gebruik maakten van het traject, omdat het vanuit de startgesprekken niet werd aangeraden of omdat men zelf besloot het niet nodig te hebben, er later n.a.v. de toetsresultaten er wel gebruik van gingen maken omdat toen de noodzaak wel aanwezig bleek. Deze latere deelnemers zijn ook allemaal zeer tevreden over dit traject. SLC valt uiteen in twee deelaspecten, allereerst het samenstellen van een homogene groep die uitsluitend bestaat uit oud-mbo’ers voor het vak Engels en ten tweede het intensiveren van SLC door meer gesprekken te voeren en informeel ook meer aandacht te geven aan de individuele student en daarin oog te hebben voor het sociale, economische en culturele kapitaal van de student (Bourdieu, 1977). Over de samenstelling van de aparte mbo groep waren alle 14 respondenten tevreden. Als grote voordelen werden genoemd de herkenbaarheid van de achtergrond, men spreekt dezelfde ‘taal’ en dus gaat het socialisatieproces makkelijker en de studenten lopen in hun studie tegen dezelfde moeilijkheden aan om bij het niveau van het hbo aan te sluiten. De waardering van de gesprekken was op een cijferschaal van 1-10 door 14 respondenten beoordeeld tussen de 4 en de 9 met een gemiddelde van 6,64. Dit is een resultaat dat voorzichtig als ‘gunstig’ mag worden beschouwd, mede door de onderbouwing van de cijfers door de studenten in de enquête en de interviews. Opvallendste punt uit de interviews en de enquête was de tevredenheid over de aandacht die aan hen geschonken werd. De gesprekken motiveerden studenten en men haalde er belangrijke informatie uit voor zichzelf, bijv. de noodzaak om wel een peer coach aan te gaan vragen. Aan de andere kant vond men dat de gesprekken best langer mochten duren zodat er nog meer in de diepte gegaan kon worden. Tenslotte was er m.b.t. de behaalde resultaten vanuit Osiris, het cijfer- en studentvolgsysteem van de Hogeschool Rotterdam, een duidelijke verwijzing door de studenten bij de interviews dat verbeterde resultaten vooral kwamen door de peer coaching en de SLC gesprekken die daaraan vooraf plaats vonden. In die gesprekken werd de 5
noodzaak voor peer coaching onder de aandacht gebracht en werd die aansporing als motiverend ervaren. Dit alles komt grosso modo overeen voor autochtone en allochtone studenten. Naar aanleiding van de resultaten en de door de onderzoeker getrokken conclusies zijn er een aantal aanbevelingen die de onderzoeker doet om het studiesucces te vergroten en om studenten nog beter hun weg te laten vinden naar en op het hbo. Dit zijn: •
• • • • • • • • • •
•
•
De startmeter en vooral de gesprekken n.a.v. het invullen van de startmeter moeten gescreend worden op eenduidige uitvoering en adviserende functie. Bij studenten bestaat het beeld dat de uitkomst afhangt van de persoon die je tegenover je krijgt en dat is een slechte zaak. Er moet een follow-up functie gecreëerd worden om studenten in beeld te krijgen die geen startgesprek hebben gedaan. Studenten moeten betere voorlichting krijgen bij de aanmelding over de mogelijkheden van summer school en peer coaching. Het initiatief van een aparte mbo groep moet verder uitgebouwd worden binnen het IVL. SLC gesprekken dienen een nog nadrukkelijker rol te spelen binnen de modules van SLC. Intensievere voorlichting voor de poort over niveau en werkdruk op het hbo. Voor Engels dienen binnen het mbo programma’s ontwikkeld te worden om iedere deelnemer op niveau B2 te krijgen eventueel in overleg en samenwerking met het hbo. Gelijke aandacht voor het sociale, economische en culturele kapitaal dat de student bezit en meebrengt. Peer coaching handhaven en uitbreiden. Samenstellen van studiegroepjes van studenten met identieke knelpunten en niveaus gefaciliteerd binnen het cluster. Studeerbaarheid van de opleidingen onderling vergelijken zodat ‘schuin oversteken’ voor studenten, van opleiding veranderen binnen de hogeschool ( geldt voor 25-30 % van de mbo’ers), vergemakkelijkt wordt om het rendement gelijk te houden of te vergroten. In overleg gaan met mbo instellingen om trajecten op het gebied van voorlichting en het met elkaar aanbieden van cursussen studievaardigheid, Nederlands, Engels en eventueel wiskunde in onderwijsperiode 3 en 4 op het mbo te laten plaatsvinden om studenten op het gewenst instroomniveau te brengen. Het samenstellen van een zogenaamde doorstroomkwalificatie voor het hbo waaraan binnen het mbo gerefereerd kan worden om te beoordelen of hun deelnemers daar aan voldoen en daar eventueel actie op ondernemen.
6
Inleiding De titel van het onderzoek ‘MBO → HBO To be or not to be?’ is niet zo maar gekozen. Er is al jaren lang een grote uitval van instromers vanuit havo en mbo op het hbo tijdens het eerste jaar. Grosso modo valt 15% van de havisten uit in het eerste jaar binnen het hbo en 22,2% van de mbo’ers. Dit zijn landelijke cijfers die gelden voor alle hogescholen in de breedte van de opleidingen. Als we de uitval toespitsen op de scope van het onderzoek, namelijk de groep mbo’ers die voor de 2e graads lerarenopleiding Engels hebben gekozen, dan is de uitval 79,3% voor het cohort 2009/2010. Het is dus duidelijk dat het voor mbo’ers helemaal niet zo vanzelfsprekend is dat wanneer je doorstroomt naar het hbo, je er dan bent in figuurlijke zin en er ook kunt blijven. De Hogeschool Rotterdam beseft dat er om maatschappelijke en economische redenen beleid moet worden ontwikkeld om de uitval te verkleinen en zo veel mogelijk tegen te gaan. In dit kader is het programma ‘Studiesucces voor Iedereen’ (Huurman., 2009) ontwikkeld waarin acht interventies geschreven staan die ingezet kunnen worden om de uitval te bestrijden (zie bijlage 3). De effecten van deze maatregelen zijn niet gemeten na de implementatie van het programma. Men heeft de aanname gedaan dat het inzetten van de interventies daadwerkelijk zal helpen om de uitval te verkleinen. Dit onderzoek is er juist wel op gericht om vast te stellen wat de effecten zijn van bepaalde interventies van het programma ‘Studiesucces voor Iedereen’. Opgemerkt dient te worden dat de onderzoeker er voor heeft gekozen om niet alle ingezette interventies op hun effect te onderzoeken vanwege de beperkte tijd die beschikbaar was om het onderzoek te verrichten. Om die reden is het onderzoek beperkt tot drie interventies die concreet ingezet worden binnen het Instituut voor Lerarenopleidingen en hierdoor concreet te meten zijn. Dit leidde tot de formulering van de onderstaande onderzoeksvraag en de bijbehorende deelvragen. Onderzoeksvraag en deelvragen. Is de inzet van de ‘Summer school’ en ‘peer coaches’ plus ‘de intensivering van studieloopbaancoaching’ effectief in de bevordering van het studiesucces van mbo’ers op het IVL voor het vak Engels? Deelvragen:
• •
Welk effect hebben de onderzochte interventies in termen van uitval en studierendement? Is er een verklaring voor het het effect van de onderzochte interventies op uitval en studierendement?
Het theoretisch kader van het onderzoek, bevindingen, resulaten en conclusies worden hieronder beschreven. 7
Aanleiding voor pobleemstelling In het HBO is al langer sprake van een grote mate van uitval van studenten die afkomstig zijn uit het MBO. Dit is al eerder door docenten van de Hogeschool Rotterdam verbonden aan de lerarenopleiding VO/BVE opgemerkt, en door de docenten van de expertgroep Engels in het bijzonder. Het besef is steeds meer gegroeid dat er meer aandacht besteed moet worden aan deze categorie studenten om er voor te zorgen dat er randvoorwaarden gecreëerd worden die de uitval van deze jonge mensen tegen kan gaan. Er moet aan deze studenten meer steun vanuit het hbo gegeven worden volgens de Hogeschool Rotterdam, en als gevolg ook door de lerarenopleiding VO/BVE als onderdeel van het IVL ( Instituut voor Lerarenopleidingen ) binnen de hogeschool. Er zijn hogeschoolbreed in het kader van het project ‘Studiesucces’ een aantal interventiemaatregelen vastgesteld, zoals start/intakegesprekken met nieuwe studenten, meer voorlichting voor de ‘poort’, ’Summer school’ etc., om de uitval van studenten te beperken (zie bijlage 4 voor een volledig overzicht van de interventiemaatregelen die de Hogeschool Rotterdam toepast). Deze interventiemaatregelen kunnen voor de voormalige mbo-studenten van groot belang zijn voor het slagen van hun studie. Tot op heden is er betrekkelijk weinig onderzoek gedaan naar de oorzaken van die uitval en de inzet van bepaalde interventies op het hbo om deze uitval tegen te gaan en/of deze zo beperkt mogelijk te houden. Op hogescholen wordt erkend dat een grotere deelname van mbo’ers aan het HBO noodzakelijk is: “Uit maatschappelijk en economisch oogpunt is het beleid gericht op een grotere participatie aan het hoger onderwijs. Dit is wenselijk uit het oogpunt van talentontwikkeling en persoonlijke ontplooiing en noodzakelijk om het kennisniveau van de beroepsbevolking te verhogen vanwege de grote behoefte aan hoger opgeleiden nu en in de toekomst. Het ministerie van OCW hanteert al enige jaren de doelstelling dat in 2010 50% van de jongeren participeert in het hoger onderwijs (lissabon-doelstelling).”(Zutven et al, 2008, p. 9). “ In 2008 ligt de deelname op 42% van de jongeren. Van de bijna 37.000 havogediplomeerden in 2005 stroomde 80% door naar het hbo en van de 28.500 vwogediplomeerden ging 86% naar het hoger onderwijs (14% hbo en 72% wo). Van de mbo'ers met een diploma niveau 4 stroomt 43% direct door naar het hbo. (CBS, 2007; Van Asselt, 2006). “Voor het realiseren van de lissabon-doelstelling zal een grotere doorstroming vanuit het mbo gerealiseerd moeten worden. ( Zutven, Hendriks & Van der Plas, 2008, p. 9) De HBO raad beseft mede dat er tussen de havisten binnen het hbo en de vroegere mbo deelnemers grote verschillen bestaan, zoals blijkt uit het volgende: ”Voormalige havisten doen het in het hbo beter dan studenten die afkomstig zijn uit het mbo. Zo vallen in het eerste jaar meer mbo’ers (22,2%) uit dan havisten (15,0%) en hebben acht jaar na aanvang van de studie meer havisten (70,1%) dan mbo’ers (66,0%) een diploma behaald in het hoger onderwijs. Studenten met een vwo-diploma behalen de beste resultaten. Van hen behaalt 81,8% een diploma binnen acht jaar. Op korte termijn (gezien de uitval na één en drie jaar) 8
heeft de vooropleiding een belangrijke invloed op de studieloopbaan van studenten. Op langere termijn (gezien het rendement na vijf en acht jaar) is de etniciteit van grotere invloed.” (HBO Raad, 2009, p. 1) De vraag is hoe de mbo’ers zo kansrijk mogelijk begeleid kunnen worden. Uit de praktijk komen de volgende geluiden, bijvoorbeeld uit de Pabo’s met mbo’ers in de opleiding: “Er wordt vrijwel altijd op gewezen dat er grote individuele verschillen tussen studenten zijn en dat er ook verschillen bestaan in het niveau van de diverse toeleidende mbo-opleidingen. Desondanks zijn docenten en directieleden veelal van mening dat studenten met een mbovooropleiding een achterstand hebben op vakinhoudelijk terrein (taal, rekenen/wiskunde en wereldoriëntatie). Naast vakinhoudelijke verschillen zien veel medewerkers van pabo’s ook verschillen in leerstijlen en studievaardigheden. Over het algemeen bestaat de mening dat studenten met mbo als vooropleiding meer behoefte hebben aan instructies. Ook gaat het leren hen beter af naarmate de stof een duidelijkere koppeling met de praktijk heeft en wanneer er minder reflectie vereist wordt. Verdere lijken ex-mbo’ers meer dan ex-havisten moeite te hebben met het vergaren van kennis en het verkrijgen van diepgang.” (Bergen, 2006, p. 50) Deze inzichten hebben ook ingang gevonden op andere HBO-instellingen, zoals de Hogeschool Utrecht en de Hogeschool Arnhem-Nijmegen, van daaruit zijn er programma’s ontwikkeld om beter aan de behoefte van de mbo deelnemers te kunnen voldoen op het gebied van steun om de doorstroom zo gemakkelijk mogelijk te laten verlopen. Er kan gesteld worden dat er sprake is van een verschuivend aansluitingsparadigma zoals blijkt uit de publicatie van de Fontys Hogeschool: “In de jaren negentig van de vorige eeuw werd het aansluitingsprobleem sectoraal aangepakt met veel landelijke initiatieven zoals het 'Project vaststelling geïntegreerde longitudinale leerwegen mbo-hbo' en het project 'Flexibilisering aansluiting mbo-hbo'. De oplossing werd gezocht in de afstemming van opleidingen en curricula om betere doorstroming en verkorte trajecten te realiseren via automatische vrijstellingen bij verwante opleidingen. Na 2000 is de focus verlegd en de aandacht gericht op samenwerking in de regio en op de leerloopbaan van de student. De invoering van competentiegericht leren en opleiden, met eigen verantwoordelijkheid van de student voor zijn studieloopbaan, heeft haar invloed op initiatieven voor verbetering van de aansluiting. Studieloopbaanbegeleiding krijgt steeds meer vorm en inhoud en vanaf 2005 is er aandacht voor de inbedding in een krachtige leeromgeving.” ( Van Zutven et al, 2008, p. 9)
Omdat er weinig onderzoek is gedaan naar de effecten van de hiervoor genoemde interventiemaatregelen die ingezet zijn voor de 2e-graads lerarenopleidingen, er is namelijk wel recent onderzoek gedaan naar doorstroom van mbo’ers die naar de pabo gegaan zijn (Karaca, 2010), is het van belang om de reële effectiviteit van de maatregelen vast te stellen. Alleen dan kunnen op verantwoorde wijze aanbevelingen worden gedaan voor de verbetering van de aansluiting van mbo-leerlingen die hun studie willen voortzetten in het hbo. De Hogeschool Rotterdam heeft het programma ‘Studiesucces voor Iedereen” (maart 2009) ingezet voor alle binnenkomende studenten met een bepaalde deficiëntie en voor studenten met een mbo achtergrond in het bijzonder. Op het Instituut voor Lerarenopleidingen worden
9
een aantal van de hiervoor genoemde interventies ingezet om de uitval van deze groep studenten te verkleinen c.q. tegen te gaan. In het kader van dit onderzoek zullen twee van de genoemde interventiemaatregelen op effectiviteit worden onderzocht, te weten: summerschool in relatie tot peer coaching en geïntensiveerde studieloopbaancoaching. Bovendien zal het effect dat beide maatregelen mogelijk heeft worden ingeperkt tot het vak Engels in de lerarenopleiding VO/BVE van het Instituut voor de lerarenopleiding (IVL). Hieruit vloeit de onderzoeksvraag voort: Is de inzet van de ‘Summer school’ en ‘peer coaches’ plus ‘de intensivering van studieloopbaancoaching’ effectief in de bevordering van het studiesucces van MBO’ers op het IVL voor het vak Engels? Begripsdefinitie Summer school: een intensieve week van scholing inclusief een excursie om te werken aan deficiënties op het gebied van studievaardigheden, Nederlands en presentatietechnieken. Peer coaches: hogere jaarsstudenten van het IVL die voor bepaalde vakondeerdelen hun studiepunten behaald hebben en nu eerstejaarsstudenten willen helpen bij het behalen van de betreffende vakonderdelen. Studieloopbaancoaching: het begeleiden van de student bij de voortgang van de studie door een aantal individuele coachingsgesprekken en groepsbijeenkomsten binnen een vakgerelateerde SLC-groep, onder leiding van een gecertificeerde studieloopbaancoach. Geintensiveerd wil in deze context zeggen dat er, ten eerste, een aparte groep is gevormd van alle eerstejaars studenten Engels die als als achtergrond een mbo 4 opleiding hebben. Ten tweede betekent dit dat er naast de de reguliere voortgangsgesprekken ook verdere afspraken gemaakt kunnen worden door de student of de SLC zelf om met elkaar te praten over andere, affectieve zaken die de studie kunnen beinvloeden zoals persoonlijke omstandigheden en externe zaken die buiten de invloedssfeer van de student liggen, in dit geval de ROC’s zelf. Mbo’ers: deelnemers afkomstig van een ROC, zoals Zadkine of Albeda, die een opleiding op niveau 4 van het MBO hebben afgerond in verschillende sectoren. IVL: Instituut voor lerarenopleidingen waar studenten opgeleid worden tot competente docenten bevoegd voor het 2e-graads vakgebied Voor de ‘Summer school’ en ‘peer coaches’ is gekozen omdat bij deze interventies in korte tijd een remedial programma Engels, of onderdelen daarvan, aangeboden wordt. De effectiviteit van de interventies op de studie moet meetbaar zijn ten opzichte van voormalige mbo’ers met hetzelfde profiel die niet hebben deelgenomen aan de ‘Summer school’.
10
Voor de intensivering van studieloopbaancoaching is gekozen omdat mbo’ers een intensieve begeleiding gewend in het mbo en dat het doortrekken van die lijn van belang voor hen zou kunnen zijn. Bovendien komen in studieloopbaancoaching alle facetten van de studie samen, niet alleen de studiepunten maar ook de verdere persoonlijke/emotionele studieproblemen. De effecten van deze intensivering op het verloop van de studie zijn meetbaar door verschillende instrumenten, namelijk de studievoortgangoverzichten/puntenlijsten, enquête en interviews. Dit kan vergeleken worden met de gegevens van de mbo’ers uit 2009.
Maatschappelijk belang van de effect studie Landelijk gezien is er weinig ondrzoek gedaan naar maatregelen die genomen zijn om het studiesucces van mbo’ers op het hbo te bevorderen. De effect studie meet het succes of falen van de eerder genoemde maatregelen die ingezet worden om het studiesucces te bevorderen van mbo’ers op de 2e-graads lerarenopleiding. Met behulp van de conclusies en aanbevelingen van deze effect studie kunnen bestaande interventies effectiever worden ingezet om de uitval van mbo’ers op de 2e-graads lerarenopleding van de hogeschool te verkleinen en zouden andere interventies ontwikkeld kunnen worden die de uitval nog verder verkleinen. Wellicht zijn de uitkomsten van deze effectstudie een aanleiding voor het uitvoeren van meer en uitgebreider onderzoek op één of meerdere hogescholen om van daaruit een landelijk beeld te creëren en te komen tot een gezamenlijke aanpak met interventies die gevalideerd zijn door vervolgonderzoek.
Praktisch belang van de effect studie Als docent Engels verbonden aan de 2e-graads lerarenopleiding en als regiomanager is de onderzoeker belast met de contacten naar het mbo. Daarom ligt het voor de hand dat de onderzoeker zich bezig houdt met dit soort onderzoek. Binnen de expertgroep Engels en binnen lessituaties is al langer duidelijk dat de mbo deelnemers die bij de HR/IVL komen studeren een bijzondere groep zijn door hun taalproblemen en gebrek aan studievaardigheden, zoals ook blijkt uit hun toetsresultaten/ingeleverd schriftelijk werk en hun inbreng over dit onderwerp bij studieloopbaancoaching. Vertraging en uitval voor deze groep kan al snel ontstaan en voor studievertraging zorgen en in het uiterste geval tot studieuitval leiden. Binnen de expertgroep is er ook behoefte om de omvang en aard van het probleem te onderzoeken om te komen tot betere strategieën om het probleem aan te pakken en op te lossen met behulp van de aanbevelingen die voortvloeien uit deze studie. De onderzoeker vervult als regiomanager een spilfunctie in de betrekkingen met het mbo veld en de HR. Ook op het mbo maakt men zich zorgen over de mate van uitval. Men hecht ook waarde aan dit onderzoek omdat in elk geval voor een deel in kaart zou kunnen worden gebracht waar men al in een vroeger stadium aandacht aan zou kunnen besteden in het laatste jaar van het mbo, om de deelnemers een betere startkwalificatie mee te geven voor het hbo. 11
Als regiomanager houdt de onderzoeker zich al bezig met het ontwerpen van initiatieven, samen met het mbo, om de doorstroom van hun deelnemers naar het hbo gestroomlijnder te laten verlopen. Vanuit de opgedane bevindingen kunnen bepaalde onderdelen op het mbo dan worden doorontwikkeld of daar ter plekke worden uitgevoerd, denk aan het trainen van studievaardigheden voor het hbo als voorbeeld. Daarom wordt dit initiatief ook van harte ondersteund door het mbo.
Opzet van het onderzoek
De effect studie zal plaatsvinden gedurende de eerste twee blokken van het schooljaar 2010/2011, vanaf 1 september 2010 tot 1 maart 2011. De uitvoering zal gebeuren door het volgen van 1e jaars studenten met een mbo achtergrond voor het vak Engels m.b.t. de eerdergenoemde interventies. Hun studievoortgang wordt gevolgd en geanalyseerd tegen de achtergrond van de rendementcijfers voor eerstejaarsstudenten Engels met een MBO achtergrond in de jaren 2009-2010. Aandacht wordt besteed aan de voorwaarde dat de groepen die vergeleken worden voldoen aan dezelfde kenmerken zoals voorafgaande MBO opleiding/studierichting, etnische achtergrond en man/vrouw. De dataverzameling wordt uitgevoerd met behulp van startgesprekken, interviews en een enquête. Het onderzoek heeft het karakter van een “mixed method benadering”, een combinatie van kwantitatief – en kwalitatief onderzoek. Het kwantitatieve deel bestaat uit de gegevens verkregen uit de startmeter en de enquête. Het kwalitatieve deel bestaat uit de gegevens vanuit de verschillende interviews. De interviews zijn telkens uitgevoerd met de gehele populatie van mbo’ers die het vak Engels gekozen hebben voor de 2e-graads lerarenopleiding, 31 studenten in totaal. Met alle studenten zijn twee afzonderlijke gesprekken gevoerd, in november 2010 en in februari 2011. Zij zijn uitgenodigd in het kader van hun studievoortgangsgesprekken en de gesprekken namen zes maal 100 minuten in beslag voor de gehele populatie. Hun antwoorden werden tijdens de gesprekken vastgelegd en aan het eind van een gesprekssessie met acht studenten verwerkt en gecategoriseerd. Thema’s die in de interviews aan de orde komen zijn: • Vooropleiding • Studievoortgang qua vakken • Studiebelasting • Behoefte aan extra ondersteuning • Privé omstandigheden • Effect van summer school en startgesprekken 12
•
Algemene aanbevelingen om de doorstroom te bevorderen
In de exitgesprekken is de aandacht gericht op de vraag of het uitvallen reëel met hun vooropleiding te maken heeft, wanneer en waar het mis ging in het HBO-traject en waarom. Zijn er wellicht aanbevelingen die de uitvallers hebben om het traject te verbeteren en bepaalde zaken te vermijden. Deze laatste vraagstelling is ook aan de orde gekomen in de enquête (zie bijlage), voorgelegd aan de studenten die hun studie nog steeds vervolgen. De enquête is uitgezet bij zesentwintig studenten die op het moment van uitzetten, half februari 2011, nog steeds de opleiding volgen. Praktische uitvoering: •
•
•
•
•
•
Rangschikken, ordenen en analyseren van de gegevens voortgekomen uit de beschikbare verslagen van de startgesprekken die met de mbo instromers zijn gevoerd. Dit betreft gegevens omtrent motivatie, leerstijlen en competenties van instromers. Rangschikken, ordenen en analyseren van de gegevens voortgekomen uit de intake test afgenomen voor het vak Engels. Deze intake bepaalt het taalniveau volgens het ‘Common European Framework’. Gewenst instroomniveau om de opleiding goed te kunnen volgen voor het vak Engels is B2(FORUM, 2007). Het afnemen van twee interviews met de voormalige mbo’ers die het vak Engels studeren.In de interviews ligt de vraagstelling op de gebieden van studieresultaten, ontstane hindernissen, het effect van de interventies vanuit ‘studiesucces’ en verdere aanbevelingen omtrent het traject ‘voor de poort’ en het traject ‘na de poort’ om het rendement te verhogen. Verspreid over de periode 1 september 2010 – 1 maart 2011 worden exitgesprekken gevoerd met de studenten met een mbo achtergrond die uitvallen voor het vak Engels over de achtergrond van het uitvallen. Aspecten die in dit gesprek naar voren komen betreffen de oorzaken van hun uitval; niet voldoende ondergrond door hun vooropleiding, onvoldoende voorlichting, verkeerde voorstelling van de opleiding en/of de studiebelasting, verkeerde keuze voor de opleiding. Heeft het programma van studiesucces en met name de interventies die worden onderzocht effect (positief/negatief en welk effect) gehad voor de studenten ? Waarom wel/niet? Welk effect wordt gemeten in de interviews en in de afgenomen enquête en is ook aannemelijk te maken aan de hand van het uitvalpercentage tot 1 maart 2011, waarbij het geconstateerde uitvalpercentage als onderbouwing dient van de conclusie(s). Na blok 2 volgt de uiteindelijke ordening van de gegevens met het oog op de ingezette interventies en de resultaten daarvan.
13
Gegevensverzameling/interpretatie Allereerst een weergave van de bevindingen gegenereerd uit de verschillende metingen. Het blijkt o.a. dat de achtergrond van de oud-mbo studenten heel erg divers is. Dit kwam naar voren uit de eerste interviewronde en de aanmeldingsgegevens vanuit Osiris. De vooropleidingen die het sterkst zijn vertegenwoordigd zijn met name onderwijsassistent, handel/International Business Studies, ICT en toerisme (zie bijlage). Verder zijn er ook nog studenten van de opleidingen personeel & arbeid, administratie, secretarieel, SPW, bank- en verzekeringswezen, grafisch onderwijs en gezondheidszorg. Dit zijn echter maar 1 of 2 studenten van de betreffende opleidingen. Dit beeld is conform de instroom van de mbo doorstromers van het cohort 2009/2010, met een sterke vertegenwoordiging van de opleiding onderwijsassistent, handel ICT en SPW. Van al deze studenten Engels is aan het begin van het schooljaar het instroomniveau voor Engels bepaald door middel van een toets. Deze toets is onder verantwoordelijkheid van de expertgroep Engels afgenomen en behoort niet tot de scope van dit onderzoek. De resultaten verklaren echter wel waarom studenten uitvallen en/of moeite hebben bij het volgen van de studie. Het instroomniveau is weergegeven via de taalniveaus conform het Common European Framework of Reference for languages (FORUM, 2007). Hieruit blijkt dat 12 studenten het gewenste instroomnivau van B2 hebben om met het juiste niveau met de opleiding te beginnen. drie studenten zitten hoger, op C1 en de rest van de studenten, 16, zitten onder het gewenste niveau (B1, A2 en A1). In interviews en in de uitgevoerde enquête zijn de studenten bevraagd over verschillende interventies die in het kader van het programma ‘Studiesucces voor Iedereen’ ( A. Huurman, 2009) zijn ingezet om het studiesucces van de studenten te vergroten. De focus ligt dan vooral op het deelnemen aan de summer school, peer coaching en de intensivering van studieloopbaancoaching. Verder is er in de enquête ook gevraagd naar een aantal andere zaken die van belang kunnen zijn voor het studiesucces en het welbevinden van de studenten. Daarop zal later in deze paragraaf op terug gekomen worden. Het onderzoek zelf verliep anders dan van tevoren gepland was. Dit kwam voornamelijk omdat het effect van de Summer school heel moeilijk was vast te stellen door de geringe deelname van mbo’ers aan deze interventie. De redenen waarom zo weinig mbo’ers deelnamen zijn echter wel interessant in het kader van het onderzoek m.b.t. de aanbevelingen. Een tweede kanttekening heeft betrekking op de matige respons van de studenten op de enquête: de enquête werd uitgezet bij 26 studenten en uiteindelijk hebben maar 14 studenten de enquête ingevuld. De onderzoeker heeft twee maal gerappelleerd bij de studentenpopulatie om de enquête in te vullen, één maal per mail en één maal mondeling tijdens de les. Dit resulteerde in uiteindelijk 14 reacties. . De interviews en het uitzetten van de enquête als zodanig zijn wel volgens planning verlopen, al was het allemaal erg krap qua tijd.
14
Allereerst de resultaten die een direct verband houden met de onderzoeksvraag.
Summer school Slechts 2 van de 14 respondenten hebben de Summer school gevolgd. Oorzaken voor het niet volgen waren volgens de respondenten: • dat het niet als noodzakelijk werd beoordeeld tijdens het startgesprek; • men was nog op vakantie en daarom kon niet deelgenomen worden; • men zich pas later had ingeschreven i.v.m. een nog te behalen examenresultaat en niet wist dat de mogelijkheid bestond; • de periode waarin de summer school plaats vond al voorbij was. Dit beeld strookt ook met de resultaten uit de gevoerde interviews met alle oud-mbo studenten tijdens SLC (zie voor uitvoering en thema’s de opzet van het onderzoek).
Peer coaching 9 van de 14 respondenten uit de enquête hebben deelgenomen aan het peer coach traject en zijn daar allemaal zeer tevreden over. De studenten stellen dat het hen allemaal heeft geholpen bij de probleemvakken. Verder blijkt uit de interviews dat de studenten die in eerste instantie geen gebruik maakten van het traject, omdat het vanuit de startgesprekken niet werd aangeraden of omdat men zelf besloot het niet nodig te hebben, er later n.a.v. de toetsresultaten wel gebruik van gingen maken omdat toen de noodzaak wel aanwezig bleek. Deze latere deelnemers zijn ook allemaal zeer tevreden over dit traject. SLC SLC valt uiteen in twee deelaspecten, allereerst het samenstellen van een homogene groep die uitsluitend bestaat uit oud-mbo’ers voor het vak Engels en ten tweede het intensiveren van SLC door meer gesprekken te voeren en informeel ook meer aandacht te geven aan de individuele student en daarin oog te hebben voor het sociale, economische en culturele kapitaal van de student (Bourdieu, 1977). Over de samenstelling van de aparte mbo groep waren alle 14 respondenten tevreden. Als grote voordelen werden gezien de herkenbaarheid van de achtergrond, men spreekt dezelfde ‘taal’ en dus gaat het socialisatieproces makkelijker en de studenten lopen in hun studie tegen dezelfde moeilijkheden aan om bij het niveau van het hbo aan te sluiten. De waardering van de gesprekken was op een cijferschaal van 1-10 door 14 respondenten beoordeeld tussen de 4 en de 9 met een gemiddelde van 6,64. Dit is een resultaat dat voorzichtig als ‘gunstig’ mag worden beschouwd, mede door de onderbouwing van de cijfers door de studenten in de enquête en de interviews. Opvallendste punt uit de interviews en de enquête was de tevredenheid over de aandacht die aan hen geschonken werd. De gesprekken motiveerden studenten en men haalde er belangrijke informatie uit voor zichzelf, bijv. de noodzaak om wel een peer coach aan te gaan vragen. Aan de andere kant vond men dat de gesprekken best langer mochten duren zodat er nog meer in de diepte gegaan kon worden.
15
Tenslotte was er m.b.t. de behaalde resultaten vanuit Osiris een duidelijke verwijzing door de studenten bij de interviews dat verbeterde resultaten vooral kwamen door de peer coaching en de SLC gesprekken die daaraan vooraf plaats vonden. In die gesprekken werd de noodzaak voor peer coaching onder de aandacht gebracht en werd die aansporing als motiverend ervaren.
16
Uitkomsten enquête. Ja
Nee
Startgesprek plaatsgevonden
7
7
Summer school gedaan
2
12
9
5
Waarom wel/niet Peer coaching deelname Datum aanvang deelname
blokken 1,2 en 3 afhankelijk van resuktaten
Vak
Nederlands/CAE/Syntax/Ped.Gr./Phonetics
Tevreden plaatsing mbo groep Studieresultaten
14
0
1
2
3
Toegekende waarde Waarde SLC gesprekken/beg.
1
2
3
Toegekende waarde Autochtoon/allochtoon 1 of 2 ouders allochtoon
5
5
6
7
8 9 10
1
6
5
1
4
5
6
7
8 9 10
1
3
3
2
3 2
1 ouder
9 2 ouders
2 Land(en) van herkomst
4
1
Engeland
7 St. Maarten Marokko Turkije Colombia Curacao Kroatie Indonesie
Voor - / nadelen studie i.v.m afkomst Te hoge verwachtingen Verwachting succes studie
P
Neutraal 6
Geen P 2
Steun medestudenten motiverend
Ja
Opmerkingen bij Ja
Onderlinge hulpgroep werkt goed.
6
Nee 8
6
Steun van anderen werkt en zorgt voor goede relaties in de groep Opmerkingen bij Nee
Ik erger mij aan de mentaliteit Motivatie ligt in de stage Ik zit hier voor mijzelf Ik word van huis uit gemotiveerd
Opmerkingen bij startgesprekken
Ik heb er niet echt veel aan gehad
Plaatsgevonden
Nuttig voor algemene info over taaltoets/Engels Niet nuttig, werd alleen maar verteld wat er komen ging. Niet nuttig want de extra studie info was nihil
Niet plaatsgevonden
Wist niet eens dat het bestond Niet aangeboden gekregen
17
Opmerkingen bij Summer school
Was een leuke en leerzame ervaring
Ja
Werd aangeraden en dus gedaan
Nee
Werd niet als noodzakelijk gezien tijdens startgesprek Was op vakantie Was tijdens examen
Opmerkingen bij mbo groep Ja
Zelfde achtergrond Leeftijd iets ouder dan de rest, is prettiger Socialiseren gaat beter Herkenning van zelfde niveau van jezelf en medestudenten
Opmerkingen bij SLC Gesprekken Gesprekken te kort, meer gesprekken. Goed dat er tijdens die gesprekken peer coaching wordt aangeraden Fijn dat er op je gelet wordt Je krijgt belangrijke informatie te horen Ik haal meer mijn motivatie uit de stage SLC motiveert mij wel door de gesprekken Andere opmerkingen ter verbetering Nog meer begeleiding vanwege toch wel grote overstap. Betere voorlichting over inhoud en werkdruk van studie Proefstudeerdag speciaal voor mbo'ers Extra vaklessen Voor de poort meer diagnostisch toetsen op niveau Laat meer Engels lezen vooraf Engels verplicht geven op het mbo ongeacht de opleiding. Opmerking: In de linker kolom staat de gecomprimeerde weergave van de vragen die gesteld zijn in de enquête. In de kolommen volgend op de vragen is aangegeven hoe de verhouding van de antwoorden ligt voor de 14 respondenten die de enquête ingevuld hebben en wat men ingevuld heeft. De kolommen die gemarkeerd zijn met geel geven aan dat de respondent een voorgelegde keuzemogelijkheid had bij zijn/haar invulling. De keuzemogelijkheid bestond uit het kiezen van een cijfer 1-10 of een andere aangegeven keuze in de enquête zoals boven aangegeven. Respondenten hadden ook ruimte in de enquête om een opmerking te plaatsen bij hun ingevulde antwoord. De uitkomsten daarvan zijn per onderwerp weergegeven volgend op de uitwerking van de enquête resultaten.
Hoewel sommige antwoorden en opmerkingen uit de interviews en de enquête niet direct betrekking hebben op de onderzoeksvragen en eigenlijk buiten de scope van de effect studie liggen, zijn zij wel zo opvallend en belangrijk voor het welbevinden van de studenten dat ik ze hier graag wil noemen : • Van de 9 allochtone studenten zegt er niet een nadeel te ondervinden van zijn/haar afkomst bij het studeren aan de hogeschool. • De startgesprekken worden in grote meerderheid niet als een meerwaarde gezien en sommige studenten wisten niet eens van het bestaan af. • 8 van de respondenten zien de steun van medestudenten als motiverend en gunstig voor hun resultaten, maar 6 van de respondenten zeggen zich daar niet door te laten beïnvloeden. Zij zitten daar voor zichzelf en ergeren zich zelfs aan hun medestudenten. • Studenten willen meer voorlichting over de inhoud en werkdruk van de studie 18
• •
Nog meer begeleiding vanwege de grote overstap. Voor de poort meer niveautoetsen ( op mbo en hbo) en op het mbo al werken aan studievaardigheden en deficiënties.
Conclusies en aanbevelingen Gezien het feit dat de uitgevoerde effectstudie binnen een beperkte tijd en op beperkte schaal heeft plaatsgevonden kunnen de hierna volgende conclusies en aanbevelingen als richtinggevend worden beschouwd. Of de conclusies en aanbevelingen ook algemeen geldend zijn voor de gehele breedte van de Hogeschool Rotterdam en andere hogescholen is niet in dit onderzoek betrokken vanwege de tijd- en schaalfactor van het onderzoek, maar is volgens de onderzoeker wel aannemelijk gezien de gegevens en de vermelde maatregelen van andere hogescholen in het hoofdstuk ‘Aanleiding voor probleemstelling’. Hierin wordt het probleem geschetst van veel uitval op andere hogescholen en het inzetten van maatregelen door hogescholen die als gevolg ‘inbedding in een krachtige leeromgeving ’ (Zutven, 2008) zouden moeten hebben. Er wordt echter niet beschreven hoe dat werkelijk plaats moet vinden d.m.v. integratie van de maatregelen. Desondanks kunnen er wel enkele duidelijke conclusies geformuleerd worden. Op de vraag: Is de inzet van de ‘Summer school’ en ‘peer coaches plus de intensivering van studieloopbaancoaching effectief in de bevordering van het studiesucces van mbo’ers op het IVL voor het vak Engels?
Het antwoord voor de Summer school kan in dit verband niet gegeven worden, gezien de geringe deelname van slechts twee studenten door deze groep ( zie voor dit punt ook de aanbevelingen). Voor peer coaches en de intensievere studieloopbaancoaching kan het antwoord eenduidig ‘ja’ zijn. De resultaten van het onderzoek onderbouwen dit. Het effect op de uitval en het studierendement is in het geval van de laatste twee genoemde interventies ‘gunstig’ te noemen. Er is nog steeds een grote groep mbo’ers jaar 1 voor Engels binnen de opleiding (26) en er zijn slechts acht studenten voortijdig uitgestroomd. Dit is mede te danken aan de inzet van peer coaches en de intensievere SLC opzet. Als we dit met landelijke cijfers vergelijken en met de cijfers van de Hogeschool Rotterdam voor het totale cohort 2009/2010, dan wordt dit nog duidelijker. Uit een rapport van de Onderwijsraad uit 2009 (Onderwijsraad, 2009) blijkt dat landelijk 37% van de mbo’ers in jaar 1 uitvalt. Kijkend naar de studenten Engels met een mbo achtergrond van het cohort 2009/2010 is de uitval op de Hogeschool Rotterdam 79,3 % na een jaar (!). Als we dit afzetten tegen de uitval die in dit onderzoeksverslagvbeschreven wordt dan is er een uitval op 1 maart 2011 van 23,5%, een significante vermindering in relatie tot de landelijke en de lokale uitkomst. De redenen gegeven voor de uitval door de studenten zijn: • Verkeerde studiekeuze vak • Verkeerde beroepskeuze • Stage viel tegen • Tegenvallende resultaten 19
• Privé omstandigheden Dit komt grosso modo overeen voor autochtone en allochtone studenten. Voor de laatste groep komen de redenen ook overeen met de resultaten uit het onderzoek dat is uitgevoerd door Severiens in 2009 (“Over stoppen met de tweedegraads lerarenopleiding”) waarin een analyse van verschillen tussen allochtone en autochtone stakers gemaakt wordt. Daarbij moet wel opgemerkt worden dat de resultaten uit 2009/2010 pas aan het eind van het jaar door Severiens zijn vastgelegd en dat er tussentijds geen metingen geweest zijn, zoals in deze studie. Dat heeft als consequentie dat er geen onderverdeling gemaakt kan worden van de redenen van de uitval, alleen dat er bindende studieadviezen zijn uitgereikt en studenten de opleiding moesten verlaten, maar niet waarom deze puntenachterstanden zijn opgelopen. De voorzichtige aanname zou echter wel kunnen zijn dat de inzet van de als goed gewaardeerde interventies zijn vruchten begint af te werpen zelfs als men de uitvalcijfers van nu zou verdubbelen als uitkomst voor het einde van het studiejaar.
Het succes van deze interventies wordt vooral veroorzaakt door de intensieve begeleiding van studenten, zowel vakgericht bij peer coaching, als algemeen inhoudelijk en individueel specifiek bij SLC. Dit werkt bewustwording, motivatie en kennisvermeerdering bij studenten in de hand zoals vermeld door studenten in de interviews. Uit dit geheel vloeien de volgende aanbevelingen voort: •
• • • • • • • • • •
De startmeter en vooral de gesprekken n.a.v. het invullen van de startmeter moeten gescreend worden op eenduidige uitvoering en adviserende functie. Bij studenten bestaat het beeld dat de uitkomst afhangt van de persoon die je tegenover je krijgt en dat is een slechte zaak. Er moet een follow-up functie gecreëerd worden om studenten in beeld te krijgen die geen startgesprek hebben gedaan. Studenten moeten een betere voorlichting krijgen bij de aanmelding over de mogelijkheden van Summer school en peer coaching. Het initiatief van een aparte mbo groep moet verder uitgebouwd worden binnen het IVL. SLC gesprekken dienen een nog nadrukkelijker rol te spelen binnen de modules van SLC. Intensievere voorlichting voor de poort over niveau en werkdruk op het hbo. Voor Engels dienen binnen het mbo programma’s ontwikkeld te worden om iedere deelnemer op niveau B2 te krijgen eventueel in overleg en samenwerking met het hbo. Gelijke aandacht voor het sociale, economische en culturele kapitaal dat de student bezit en meebrengt. Peer coaching handhaven en uitbouwen. Samenstellen van studiegroepjes van studenten met identieke knelpunten en niveaus gefaciliteerd binnen het cluster. Studeerbaarheid van de opleidingen onderling vergelijken zodat ‘schuin oversteken’ voor studenten, van opleiding veranderen binnen de hogeschool ( geldt voor 25-30 % 20
•
•
van de mbo’ers), vergemakkelijkt wordt om het rendement gelijk te houden of te vergroten. In overleg gaan met mbo instellingen om trajecten op het gebied van voorlichting en het met elkaar aanbieden van cursussen studievaardigheid, Nederlands, Engels en eventueel wiskunde in onderwijsperiode 3 en 4 op het mbo te laten plaatsvinden om studenten op het gewenst instroomniveau te brengen. Het samenstellen van een zogenaamde doorstroomkwalificatie voor het hbo waaraan binnen de scholen gerefereerd kan worden om te beoordelen of hun deelnemers daar aan voldoen en daar eventueel actie op te ondernemen.
Tenslotte de opmerking dat de Hogeschool Rotterdam in elk geval een geslaagde poging doet om de uitval door het programma ‘Studiesucces voor iedereen’ aan te pakken. Een aantal aanbevelingen in dit onderzoeksrapport worden ook genoemd in het programma ‘Studiesucces voor Iedereen’ maar wordt nog niet uitgevoerd. Over het uitvoeren van een andere aanbeveling, het starten van cursussen studievaardigheid en deficientiecursussen voor bepaalde vakken aanbieden, wordt overleg gepleegd met het mbo. Voor studievaardigheid is al een pilot project gestart op een lokatie van ROC Zadkine. Volgens de onderzoeker is het van cruciaal belang dat er goede randvoorwaarden gecreeerd worden voor de uitvoering van de interventies en dat er geinvesteerd wordt in de afstemming van hun onderlinge samenhang om het beste resultaat te bereiken. Een verder longitudinaal onderzoek in deze richting, over de effectiviteit van ingezette interventies en of een betere onderlinge samenhang van de ingezette interventies daadwerkelijk de effectiviteit verhoogt, dat zich uitstrekt over meerdere opleidingen, jaren en eventueel meerdere hogescholen ter ondersteuning van de validiteit, is volgens de onderzoeker dan ook gewenst. April 2011.
21
Bijlage 1 Vooropleiding MBO studenten niveau 4 : Autochtonen : Onderwijsassistent Personeel en Arbeid Handel/International Business Studies ICT Toerisme Administratie Secretarieel SPW
x x x
x
x
x
x
x x x x x
x
Allochtonen : Onderwijsassistent Gezondheidszorg Bank- en Verzekeringswezen Handel/IBS ICT Toerisme Grafisch
x x x x x x x
x x x
Uitval : Stand per 1-3-2011 Autochtonen Allochtonen
3 5
Voornaamste redenen voor uitval : Verkeerde keuze voor Engels Verkeerde keuze beroep Tegenvallende resultaten Privé omstandigheden
2 3 1 2
x
22
x
x
x
x
x
x
x
Bijlage 2 Resultaten Startmeter september 2010. MBO groep Engels. Autochtone studenten. Categorieen startmeter : Motivatie en leerstijlen :
Student 1 Student2 Student3 Student4 Student5 Student6 Student7 Student8 Student9 Student10 Student11 Gemiddelde scores
Extrinsieke motivatie
5
6
5
6
4
7
4
7
5
7
7
5,7
Intrinsieke motivatie
4
5
6
6
6
5
6
5
9
6
4
5,6
Prestatiemotivatie
5
4
3
5
3
5
5
6
8
7
4
5
Betekenisgerichte leerstijl
4
4
6
6
6
6
4
4
5
7
4
5,1
Reproductiegerichte leerstijl
5
7
7
6
5
5
5
5
7
7
2
5,5
Toepassingsgerichte leerstijl
2
4
1
7
3
9
4
4
5
6
5
4,5
Zekerheid/vertrouwen
2
6
5
6
6
5
6
5
7
5
4
5,2
Competenties : Mondeling communiceren
2
7
1
5
4
4
5
2
7
6
5
4,4
Overtuigen
4
4
2
6
5
4
2
4
6
5
5
4,3
Schriftelijk communiceren
1
4
4
2
4
5
4
4
5
7
3
3,9
Initiatief nemen
1
4
2
1
2
2
2
4
6
3
4
2,8
Nauwkeurig en geordend werken
1
4
4
2
2
2
5
2
7
4
2
3,2
Plannen en organiseren
1
2
3
2
3
6
6
2
9
4
1
3,5
Analyseren
2
4
4
2
4
2
2
2
4
4
3
3
Samenwerken
3
6
4
5
1
5
2
3
7
3
3
3,8
Reflecteren
1
9
1
5
4
1
2
4
3
6
3
3,5
Bedenken
4
6
3
5
6
5
4
5
5
5
5
4,8
Openstaan voor anderen
2
9
2
4
4
5
6
5
6
5
3
4,6
Allochtone studenten : Categorieen startmeter : Motivatie en leerstijlen : Extrinsieke motivatie
9
9
6
9
6
7
4
7
5
5
6,7
Intrinsieke motivatie
8
5
9
6
9
2
6
7
8
7
6,7
Prestatiemotivatie
8
8
7
7
8
3
3
7
3
7
6,1
Betekenisgerichte leerstijl
7
5
5
5
8
2
4
7
5
8
5,6
Reproductiegerichte leerstijl
9
6
7
7
8
4
6
8
7
7
6,9
Toepassingsgerichte leerstijl
8
9
3
5
3
2
3
4
5
5
4,7
Zekerheid/vertrouwen
7
4
9
4
8
4
6
7
6
9
6,4
Competenties : Mondeling communiceren
7
6
9
5
4
4
8
5
5
4
5,7
Overtuigen
7
4
6
6
5
4
2
5
7
7
5,3
Schriftelijk communiceren
5
4
8
3
5
3
5
7
7
5
5,2
Initiatief nemen
4
1
6
2
4
1
4
7
5
7
4,1
Nauwkeurig en geordend werken
7
1
6
2
4
2
5
7
6
5
4,5
Plannen en organiseren
7
3
7
2
6
2
5
9
7
4
5,2
Analyseren
4
1
5
2
4
2
4
8
5
5
4
Samenwerken
3
3
6
3
4
6
7
9
5
6
5,2
Reflecteren
9
2
9
4
5
6
6
9
9
5
6,4
Bedenken
5
5
8
5
6
5
8
8
4
5
5,9
Openstaan voor anderen
7
5
4
4
4
5
6
8
7
8
5,8
De gebruikte normtabel is T1- Mannen en vrouwen, autochtonen en allochtonen.
23
Bijlage 3 Interventies ingezet door de Hogeschool Rotterdam (Beentjes, 2009, pp. 1-4) : 1. Samenwerking mbo hbo om de overgang te verbeteren: De Lerarenopleidingen kunnen in navolging van én samen met twee instituten van de Hogeschool Rotterdam met goede ervaringen op het gebied van MBO-HBO-aansluiting ( CMI en ISO) in 2010 een structurele relatie opbouwen met aanleverende opleidingen van de ROC’s in de regio. Het gaat dan in eerste instantie om de ROC’s Albeda, Zadkine en Da Vinci. De best practices van ISO, CMI en PABO kunnen als voorbeeld dienen. Vanuit het programma Studiesucces kan aangesloten worden bij de contacten met het Trajectbureau van ROC Albeda en het Zadkine Service Centrum. Vanuit deze bureau’s worden deelnemers van de ROC’s geholpen bij loopbaan- en studiekeuzen. Voor het opzetten van deze samenwerking wordt samengewerkt vanuit het regiomanagement ( een verzamelnaam voor een groep van 4 relatiebeheerders die zich bezig houden met de contacten vanuit de Hogeschool Rotterdam met scholen in de regio Rijnmond en Zuid-Holland in het algemeen. Een van de regiomanagers van de Lero vo/bve (Peter Wildschut) heeft de contacten met het MBO in het takenpakket). Van de dienst instroommanagement HR is dat Carla Spek, in aansluiting op Studiesucces (John Beentjes) 2. Investeren in voorlichting: Vanuit het IVL worden tegelijkertijd korte informatie bijeenkomsten vóór de poort georganiseerd voor MBO-ers, die zich hebben aangemeld voor een voor hen kennisvreemde lerarenopleiding. Hoewel MBO-ers formeel toelaatbaar zijn kiezen zij soms een wel haast kansloze lerarenopleiding. Een goed voorbeeld hiervan is de lerarenopleiding Wiskunde: afgelopen jaar heeft Cornelia Wallien, als opleidingscoördinator van de expertgroep Wiskunde, in de periode van de startgesprekken aan aantal MBO-ers gericht uitgenodigd voor extra voorlichting over de zwaarte van het niveau wiskunde, dat bij aanvang van de studie vereist wordt. In 2010 zal onderzocht worden of naast Wiskunde ook voor de opleidingen Natuurkunde, Frans, Engels en Geschiedenis extra informatie bijeenkomsten vóór de poort georganiseerd kunnen worden. Dit zou kunnen gebeuren door het organiseren van een speciale MBO-middag voor belangstellende deelnemers van ROC Albeda, Zadkine en Da Vinci. Daarnaast wordt onderzocht of op de ROC’s de aankomende studenten al benaderd kunnen worden met voorlichting over beroepsbeeld en het daarbij noodzakelijke kennisniveau. Op dit moment ligt de portefeuille ‘voorlichting’ bij één van de onderwijsmanagers (Servaas van der Horst). 3. Ontwikkelen van doorstroomprogramma’s In navolging van de PABO en de opleidingen van ISO en CMI wordt voor aankomende mbo-instromers een aantal doorstroomprogramma’s opgezet. Het gaat dan om programma’s met studeren op het HBO als uitgangspunt. Er worden de volgende trajecten ontwikkeld: • Nederlands • Het vak van leraar, inclusief onderwijskundige theorieën over leren 24
• Studievaardigheden • Eventueel kennis onderdelen Wiskunde, Engels, etc. Zo’n programma kan in de 3e en/of 4e onderwijsperiode, acht weken lang drie lesuren, op de Hogeschool Rotterdam aangeboden worden. Met de ROC’s worden afspraken gemaakt over de studiepunten. Het kan leiden tot punten in de vrije keuzeruimte van het mbo of tot vrijstellingen op het HBO. Bij zo’n doorstroomprogramma wordt ook gebruik gemaakt van de inzet van de peercoaches van de Lerarenopleidingen. De doorstroomprogramma’s raken aan de inrichting en vormgeving van het (gemeenschappelijk) curriculum van de Lero vo/bve. De adjunct directeur is om die reden bij deze activiteiten betrokken en verantwoordelijk (Gosse Romkes).
4. Ontwikkelen opleidingstraject Wiskunde: Vergelijkbaar met de opzet van Hogeschool Arnhem Nijmegen wordt een opleidingstraject Wiskunde vóór de poort ontwikkeld voor mbo-aanmelders. De lerarenopleiding Wiskunde werkt hierbij samen met opleidingen van EAS en CMI. Bij de HAN wordt één jaar lang elke vrijdagmiddag wiskunde aangeboden voor MBO-ers, die willen doorstromen naar een technische beroepsopleiding of de lerarenopleiding Wiskunde. De deelnemers worden geschoold op het niveau HAVO-wiskunde. In samenwerking met instroommanagement wordt onderzocht of het mogelijk is zo’n opleidingstraject te ontwikkelen. Het is de bedoeling dat dit traject in het studiejaar 2010 – 2011 aangeboden wordt. Voor de ontwikkeling van dit traject wordt een 4e jaars student wiskunde benaderd om dit te doen in het kader van de afstudeeropdracht. Naast docenten van de hogeschool kunnen bij de uitvoering ook 4e jaars studenten van de lerarenopleiding Wiskunde ingezet worden. De verantwoordelijkheid en eerste aanspreekpersoon is de opleidingscoördinator Wiskunde (Cornelia Wallien). 5. Summerschool: De opzet van de summerschool blijft gehandhaafd: het accent ligt op Nederlands met de mogelijkheid tot het maken van de verplichte instaptoets. Daarnaast wordt aandacht besteed aan studievaardigheden en presentatietechnieken. Er is in het kader van binding ook een sociale activiteit in de vorm van een excursie. Tijdens de startgesprekken kunnen de MBO-ers geadviseerd worden om deel te nemen aan de summerschool. In het draaiboek van het voeren van de startgesprekken is deze verwijsmogelijkheid opgenomen. Om de synergie met het project Studiesucces te waarborgen investeert de lero vo/bve in de persoon van John Beentjes in deze activiteiten. Hij combineert dat met een algemeen HR projectleiderschap. 6. Inzetten op sociale en professionele integratie: Uit onderzoek blijkt dat binding met de opleiding een grote rol speelt bij studiesucces. Vanaf de eerste onderwijsperiode wordt gericht aandacht besteed aan de sociale en professionele integratie. Sociale integratie betreft contacten met medestudenten en deelname aan het studentenleven en aan extra-curriculaire activiteiten. Professionele integratie houdt in het leveren van goede studieprestaties en het aangaan van interacties met medestudenten, docenten en werkveldvertegenwoordigers met betrekking tot de lesstof en het beroep. Hierbij zijn de persoonlijke verhoudingen tussen docenten en studenten van belang. Kleine vaste docententeams, toegankelijk door onder andere informele contactmogelijkheden. Hierbij kan ook gedacht worden aan de doelgroepmentoraten en de inzet van peercoaches. Vooral peercoaches, die een Mbo-vooropleiding hebben, kunnen als goed voorbeeld dienen. 25
Vóór de zomervakantie zal een werkconferentie ( van 2 dagdelen) voor docenten en peercoaches georganiseerd worden. Het eerste jaar voltijd kent een vast contactpersoon (Jacqueline den Draak) die deze taak combineert met een cursusbeheerderschap voor SLC/Stage – Leren en Werken. Het ligt voor de hand hiervan gebruik te maken. 7. Extra aandacht voor deficiënties: Vanaf het studiejaar 2010 -2011 worden vanuit het onderwijsaanbod van het ondersteunend onderwijs van C&EB een aantal modulen direct aangeboden aan instromende mbo-ers. Hiertoe wordt in de 1e onderwijsperiode het keuzevaktijdstip benut. Het gaat dan om modulen op het gebied van Nederlands, Wiskunde, Natuurkunde, Presenteren, Studievaardigheden. Afhankelijk van de vooropleiding krijgt de MBO-er bij het startgesprek te horen dat hij of zij gebruik moet maken van ondersteunend onderwijs om zo de kansen op studiesucces te verhogen. De onderwijsmanagers zijn verantwoordelijk voor de inrichting van het vakinhoudelijk en vakdidactisch deel van het curriculum en hebben samen met de opleidingscoördinatoren het beste zicht op mogelijke deficiënties bij studenten.
8. Intensiveren van studieloopbaancoaching: Binnen het programma van studieloopbaancoaching is meer maatwerk mogelijk. Afhankelijk van de situatie van de student zijn er minimaal vier, maximaal tien individuele gesprekken per jaar mogelijk. In de docentenvergaderingen in het 1e studiejaar worden de resultaten van instromende MBO-ers expliciet gemonitord. Dit is een onderdeel van het doorontwikkelde programma van studieloopbaancoaching. In het programma voor studieloopbaancoaching wordt een procedure van het voeren exitgesprekken opgenomen. Bij uitval is het exitgesprek met de studieloopbaancoach het laatste individuele gesprek. Dit voornemen is bij de LERO reeds opgenomen in het Rendementsplan van juni 2009: “Invoeren van exitgesprekken met zowel uitvallers als afstudeerders. Registratie en ontwikkeling van exit-categorieën ten behoeve van opname in Startmonitor. Instrument ontwikkelen in samenwerking met O&K en Programma Studiesucces”. Als de uitvaller een Mbo-vooropleiding heeft wordt hij of zij in het exitgesprek doorverwezen naar INFOSHOP, het trajectbureau van ROC Zadkine, ROC Albeda, Gemeente Rotterdam en het UWV. INFOSHOP kan de voormalige MBO-er bemiddelen naar een andere ( MBO-) opleiding en/of naar passend werk.
26
Referenties. Beentjes, J. (2009). Aanvraag innovatiefonds. Doorstroom MBO-HBO. Rotterdam: Hogeschool Rotterdam. Bergen, D. (2006). Mbo'ers op de pabo. Den Haag: SBO Raad. Bourdieu, P. (1977). Reproduction in Education, society and culture. London: Sage Publications. FORUM, I. P. (2007). The Common European Framework of Reference for languages (CEFR) and the development of language policies : challenges and responsibilities. Strasbourg: Council of europe. Hijzen, D., Hoogeveen, J., Ligtvoet, K., Punt, E., Spek, c., Waard, J. d., et al. (2009). Doorstroom mbostudenten naar lerarenopleidingen op de Hogeschool Rotterdam: de stand van zaken. Rotterdam: Hogeschool Rotterdam. Huurman., A. (2009). STUDIESUCCES VOOR IEDEREEN. Rotterdam: Hogeschool Rotterdam. John Beentjes, D. H. (2009). Doorstroom-mbo studenten naar lerarenopledingen op de Hogeschool Rotterdam: succesfactoren en aanbevelingen. Rotterdam: Hogeschool Rotterdam. Jules Warps, L. H. (2009). Studiekeuze en studiesucces. Nijmegen: ResearchNed. Karaca, S. (2010). Doorstroomprogramma ROC Albeda College - Hogeschool Rotterdam. MBO'ers succesvolle doorstroom naar de pabo. Rotterdam: Hogeschool Rotterdam ISO. Onderwijsraad. (2009). De weg naar de hogeschool. Onderwijsraad. Raad, H. (2009). Feiten en Cijfers. Den Haag: HBO Raad. Severiens, S. (2009). Stoppen met de tweedegraads lerarenopleiding: een analyse van verschillen tussen allochtone en autochtone stakers. Den haag: SBO. Zutven, A. v. (2008). Fontys Competentie Wijzer. Tilburg: Fontys hogeschool.
27