Lesbrief Het diner – Herman Koch
Doe meer met Leeslicht! Bij een aantal boeken in de serie Leeslicht kunt u een gratis lesbrief downloaden van www.eenvoudigcommuniceren.nl. In deze lesbrief staan vragen, tips en opdrachten om de boeken in de klas te behandelen.
1 O ver de voorkant en de achterkant Bekijk en lees de voorkant en de achterkant van het boek. 1.1 Hoe heet het boek? 1.2 Hoe heet de schrijver van het boek? 1.3 Schrijf de titels van de hoofdstukken hieronder op: .................................................. .................................................. .................................................. .................................................. .................................................. ..................................................
2 L eesvragen 2.1 Lees bladzijde 8. Hoe lang zijn Serges broer en Claire al samen? A Een maand. B Twintig jaar. 2.2 Lees bladzijde 13. Wat gaan Serges broer en Claire vanavond doen? A In een restaurant eten met Serge en zijn vrouw. B Een film kijken in het grote tweepersoonsbed. 2.3 Lees bladzijde 15. Waar wijst de gastheer met zijn pink naar? A Naar het waxinelichtje. B Naar de olijven. 2.4 Lees bladzijde 18. Wie draagt een bril met donkere glazen? A Babette. B Serge.
2
2.5 Lees bladzijde 21. Waar komen de paddenstoelen vandaan? A Uit de Vogezen. B Uit het bos. 2.6 Lees bladzijde 24. Paul houdt van geitenkaas en veldsla. A Waar. B Niet waar. 2.7 Lees bladzijde 30. Wie vindt Serge een lekker wijf? A Babette. B Scarlett Johansson. 2.8 Lees bladzijde 32. Serge en Babette hebben drie kinderen. A Waar. B Niet waar. 2.9 Lees bladzijde 35. Er staat: Op de muren van veel tweede huizen staan leuzen tegen Nederlanders. Wat zijn leuzen? A Adviezen. B Spreuken. 2.10 Lees bladzijde 38. Waardoor moet Paul plassen? A Door het geluid van het water langs de plaswand. B Door het geklets over films en vakanties. 2.11 Lees bladzijde 41. De man met de baard zegt dat je een bekende politicus met rust moet laten. A Waar. B Niet waar. 2.12 Lees bladzijde 46. Wat is het bijgerecht? A Een mini-clubsandwich. B Lasagneschijfjes met aubergine en ricotta.
3
2.13 Lees bladzijde 49. De dochter van de man met de baard heet Naomi. A Waar. B Niet waar. 2.14 Lees bladzijde 52. Wie heeft de mobiel van Michel in zijn zak? A Paul. B Claire. 2.15 Lees bladzijde 55. Wat is de bijnaam van Beau? A Burkina. B Faso. 2.16 Lees bladzijde 59. Er staat: Het is een gedachte die ik niet kan tegenhouden. Welke gedachte kan Paul niet tegenhouden? A Dat zijn zoon de houding van een sportman heeft. B Dat zijn zoon de houding van een roofdier heeft. 2.17 Lees bladzijde 62. De drie jongens wilden nog een biertje drinken in een café. A Waar. B Niet waar. 2.18 Lees bladzijde 65. Wat gooiden de jongens eerst naar de vrouw in de slaapzak? A Een stoel. B Een lamp. 2.19 Lees bladzijde 68. Er staat: Het was een koud, doodstil moment. Welk moment is koud en doodstil? A Het moment dat de dakloze vrouw doodging. B Het moment dat Paul zijn zoon herkende. 2.20 Lees bladzijde 73. Het kost bij elkaar tweehonderd euro om de kapotte ruit te repareren. A Waar. B Niet waar.
4
2.21 Lees bladzijde 77. Wat is het witte ding in het beeld? A Een sportschoen. B Een lichtflits. 2.22 Lees bladzijde 81. Paul gooit de mobiel van Michel in het water. A Waar. B Niet waar. 2.23 Lees bladzijde 84. Wie heeft het filmpje op Youtube gezet? A Michel. B Faso. 2.24 Lees bladzijde 89. Wat had Paul vroeger voor beroep? A Machinist. B Leraar. 2.25 Lees bladzijde 93. Er staat: Het zou een vies werkje zijn. Wat zou een vies werkje zijn? A Het schoonmaken van een kalkoen. B Het doodslaan van de directeur. 2.26 Lees bladzijde 99. Paul vraagt Claire of ze een vruchtwaterpunctie heeft gehad. A Waar. B Niet waar. 2.27 Lees bladzijde 103. Welk eten maakt Paul elke dag als Claire in het ziekenhuis ligt? A Spareribs. B Macaroni. 2.28 Lees bladzijde 107. Waar lag Serge met een bloederig gezicht? A In de deuropening. B Op de keukenvloer.
5
2.29 Lees bladzijde 111. Wie is Tonio? A De eigenaar van het restaurant. B De gastheer van het restaurant. 2.30 Lees bladzijde 117. Er staat: We hoeven al die verhalen dan niet meer te horen. Wanneer hoeven ze al die verhalen van Serge niet meer te horen? A Als ze op vakantie zijn. B Als Serge zich terugtrekt uit de politiek. 2.31 Lees bladzijde 121. Babette bestelt ook een espresso. A Waar. B Niet waar. 2.32 Lees bladzijde 127. Waar ging het werkstuk van Michel over? A Over geschiedenis. B Over de doodstraf. 2.33 Lees bladzijde 130. Wat ruikt Paul in het kantoor van de directeur? A Angst. B Afval. 2.34 Lees bladzijde 135. Er staat: En nu wil hij geld hebben. O, die schijnheilige klootzak. Wie wil geld hebben? A Beau. B Rick. 2.35 Lees bladzijde 138. Hoe lang heeft Paul zijn medicijnen al niet ingenomen? A Al maanden niet. B Al weken niet. 2.36 Lees bladzijde 143. Bij het café staan twee ambulances. A Waar. B Niet waar.
6
2.37 Lees bladzijde 147. Hoeveel geld heeft Paul de ochtend van het diner gepind? A 500 euro. B 450 euro. 2.38 Lees bladzijde 151. Welke hokje was aangekruist op het papier van het ziekenhuis? A Keuze arts/ouders. B Keuze ouders.
3 O pdracht Wat hoort bij elkaar? Trek een lijn. 1 Paul
A Doodstraf
2 Serge
B Pinhokje
3 Beau
C Zwart mutsje
4 De schoolpsycholoog
D Aftreden Serge
5 Yackass
E Babette
6 Vrouw in slaapzak
F Youtube
7 Werkstuk geschiedenis
G Claire
8 Persconferentie
H De directeur
9 Michel
I
Vermist
4 Voorleesvragen, om over te praten 4.1 De docent of een cursist leest bladzijde 21 voor. Luister en lees mee. Er staat: Ik weet niet hoe het zal zijn als die hand en die pink straks boven míjn bord hangen. Ik denk dat ik dat niet kan verdragen. Maar ik zal me inhouden, dat is beter.
Heb jij ook dingen waar je je heel erg aan stoort, of die jij niet kunt verdragen? Houd je je dan in, zoals Paul? Of doe je iets? Vertel er over. Vraag het ook aan je medecursist.
7
4.2 De docent of een cursist leest bladzijde 27 voor. Luister en lees mee. Er staat: Hij vergat dat ik jaren geleden was begonnen met rennen. En dat hij altijd flauwe opmerkingen maakte over ‘dat gedraaf van mijn broertje’.
Heb jij broers of zussen? Hoe gaat dat bij jullie? Maken jullie wel eens zulke opmerkingen tegen elkaar? Vraag het ook aan andere cursisten. Praat er samen over.
4.3 De docent of een cursist leest bladzijde 90 voor. Luister en lees mee. Er staat: De avonden waren het ergst. Ik stond voor het raam van mijn hotelkamer en zag al die mensen. En: Maar een paar dagen later begon het ook op school. Al die mensen spookten maar door mijn hoofd.
Wat denk je dat er met Paul aan de hand is? Ken je zulke gedachten of gevoelens zelf, of van iemand in je omgeving? Vraag het ook aan je medecursist. Praat er samen over.
4.4 De docent of een cursist leest bladzijde 95 voor. Luister en lees mee. Er staat: Het duurde even voordat ik het helemaal begreep. Michel. Ik dacht aan de manier waarop hij met zijn autootjes speelde. En: Het is tegenwoordig heel goed mogelijk om deze afwijking voor de geboorte te ontdekken. Met een vruchtwaterpunctie.
Denk je dat Michel de afwijking van Paul geërfd heeft? Waarom denk je dat? Vraag het ook aan andere cursisten.
Wat vind je van een vruchtwaterpunctie om ziektes of afwijkingen te ontdekken? Vraag het ook aan je medecursist. Praat er samen over.
4.5 De docent of een cursist leest bladzijde 115 en 116 voor. Luister en lees mee. Er staat: ‘Sorry, ik praat te hard’, zegt ze. ‘Maar je kunt het toch geen moord noemen!’ En: ‘Hoe moet je het dan noemen?’, vraagt Serge. ‘Een ongeluk’, zegt Claire. Ze zijn die avond toch niet op stap gegaan om een dakloze te vermoorden?
Wat vind jij? Hoe moet je het noemen, moord of een ongeluk? Waarom vind je dat? Vraag ook wat andere cursisten vinden. Praat er samen over.
8
5 Tot slot 5.1 De titel van het boek is Het diner. Vind je de titel goed bedacht? Waarom? Als jij een andere titel mocht bedenken voor dit boek, wat zou je dan bedenken? Vraag ook aan drie medecursisten welke titel zij bedacht hebben. Schrijf de vier titels hieronder op. 1.................................................. 2.................................................. 3.................................................. 4..................................................
5.2 Bedenk nu drie woorden die duidelijk maken wat je van het boek vindt. Bijvoorbeeld: spannend, vreemd, interessant, grappig, mooi, saai. Schrijf de woorden hier op. .................................................. .................................................. ..................................................
5.3 Leg uit waarom je deze woorden kiest. Bespreek het samen.
9