NAALDBOSBEHEER Eind 2010 heeft de NMV een brochure uitgegeven waarin gepleit wordt voor het behoud van mycologisch waardevolle naaldbossen. In de vorige aflevering van Coolia is daarop kritisch gereageerd door Rienk-Jan Bijlsma. In dit nummer wordt de discussie afgesloten, met een uitgebreide reactie op het artikel van Bijlsma door de samenstellers van de brochure en twee bijdragen van ecologen van natuurbeheerorganisaties, namelijk Natuurmonumenten en het Zeeuws Landschap. Er wordt op verschillende manieren tegen het beheer van naaldbossen aangekeken. Mogelijk (hopelijk) geven veel NMV leden af en toe terugkoppeling over het beheer naar de diverse terreinbeheerders, op basis van wat zij aan paddenstoelen in natuurgebieden vinden. Het kan geen kwaad om daarbij van die verschillende visies op de hoogte te zijn. Hopelijk kan deze in Coolia gevoerde discussie daarbij een hulp zijn. Nico Dam Eindredactie Coolia
Is loofbos onze enige echte natuur? Reactie op artikel van Rienk-Jan Bijlsma
Peter-Jan Keizer1 & Eef Arnolds2 Kruisweg 23, 3513 CS Utrecht, 2 Holthe 21, 9411 TN Beilen
1
Keizer, P.-J. & Arnolds, E. 2011. Deciduous woods: our only real nature? Coolia 54(2): 99‒102.
I
n de vorige Coolia heeft Rienk-Jan Bijlsma een opinie-artikel geschreven als reactie op de onlangs door de NMV uitgebrachte brochure “Naaldbossen in Nederland - Bedreigde levensgemeenschappen” (Bijlsma, 2010). Voor wie deze brochure nog niet kent, volgt hier een samenvatting van de inhoud. Daarna willen we reageren op voornoemd artikel. In de brochure wordt geconstateerd dat: 1) er onder natuurbeheerorganisaties een sterke drang bestaat om naaldbossen om te vormen tot loofbossen; 2) hoewel naaldbossen uit aangeplante, uitheemse boomsoorten bestaan, hebben vele soorten paddenstoelen zich hier spontaan gevestigd. Daarmee behoren ze dus tot de inheemse mycoflora; 3) omvorming van naaldbossen veelal plaatsvindt zonder dat er sprake is van een belangenafweging of argumentatie, ja zelfs zonder enige kennis van de paddenstoelen ter plekke, zodat standplaatsen van bijzondere soorten zomaar worden vernietigd. We willen in de brochure deze meer op ideologie dan op feiten gebaseerde aanpak van natuurbeheerders ter discussie stellen en een voor paddenstoelen gunstiger alternatief bepleiten. We pleiten daarom voor erkenning van mycologische belangen bij de beslissing om al dan niet tot omvorming over te gaan. Dat betekent dat in voorkomende gevallen de mycologische waarden onderzocht moeten worden om zo’n afweging te kunnen maken. Daarnaast kan men aan kenmerken van de bomen en aan eigenschappen van bodem en vegetatie al een voorspelling over de potentiële mycologische betekenis van een perceel doen. Een aantal belangrijke naaldbostypen passeert de revue en de meest kenmerkende soorten worden genoemd. Sommige 99
Reactie op Bijlsma.indd 99
19-2-2011 13:04:15
naaldbossen hebben al een lange ontwikkeling doorgemaakt en een zekere graad van natuurlijkheid en structuurrijkdom gekregen. Het is zonde om dat overboord te gooien en opnieuw met jonge sprietjes te beginnen, waarbij pas na verloop van vele tientallen jaren een inheems loofbos zou kunnen ontstaan dat beantwoordt aan de dromen van de omvormers. Onze conclusie is duidelijk. De paddenstoelen van naaldbossen behoren tot de inheemse biodiversiteit. Zij verdienen daarom waardering en bescherming, evenals andere wilde organismen die in door mensen beïnvloede of gecreëerde milieutypen leven. Vooral op landschapsschaal levert een afwisseling van loof- en naaldbos meer variatie (biodiversiteit) dan alleen een van beide. Door verschillende oorzaken zijn mycologisch waardevolle naaldbossen in omvang en kwaliteit achteruitgegaan, waardoor veel soorten nu sterk bedreigd zijn. Daarom moeten paddenstoelen betrokken worden bij beslissingen over de toekomst van naaldbossen. Daarom ook proberen we natuurbeheerorganisaties, die de belangen van onze natuur moeten behartigen, van onze zorgen op de hoogte te brengen. Bijlsma stelt dat in de brochure geen belangenafweging van natuurwaarden van naaldbossen wordt gegeven. Dat klopt, want dat is onze taak niet. Er wordt wel uiteengezet dat in naaldbossen grote aantallen soorten paddenstoelen leven (criterium biodiversiteit), dat elk type naaldbos eigen kenmerkende soorten kent (criterium karakteristieke soorten) en dat sommige typen naaldbossen veel zeldzame soorten bevatten (criterium aandeel bijzondere en/of bedreigde soorten), en andere nauwelijks. Het is onze opdracht als NMV om op te komen voor de belangen van die paddenstoelen, net zo goed als de Vereniging voor Vogelbescherming de belangen van vogels behartigt en de Vlinderstichting een gunstig beheer voor vlinders onder de aandacht brengt. Een afweging tussen al deze deelbelangen moet worden gemaakt op beleidsniveau en door de beheerder. In feite houden we in onze brochure toch al rekening met andere natuurbelangen door begrip te tonen voor het verwijderen en omvormen van naaldbossen in een aantal situaties en de nadruk te leggen op het behoud van de meest bijzondere en meest waardevolle opstanden. Het valt op dat Bijlsma veel aandacht besteedt aan oud-bos-groeiplaatsen. In het verleden is een deel hiervan verloren gegaan door aanplant van naaldbomen. Vergeleken met de ooit soortenrijke graslanden die in productieland zijn omgevormd, hebben de oude loofbossen het er overigens goed van afgebracht. Wij zullen natuurlijk nooit bepleiten om bestaande oud-bos-groeiplaatsen te beplanten met naaldbomen. In het geval van een bestaand naaldbos op zo’n groeiplaats willen we echter ook niet zonder meer overgaan tot het “opruimen” ervan, maar eerst bezien wat de huidige mycologische en eventueel andere natuurwaarden zijn, alsmede realistische potenties onderzoeken, alvorens eventueel in te grijpen. Juist de dogmatiek is ons inziens gevaarlijk: het leidt tot blind zwaaien met motorzagen en het verlies van waarden zonder enige garantie dat daar wat beters voor terug komt. En hoeveel kans op succesvolle ontwikkeling van oude loofbossen is er eigenlijk, nadat een naaldbos gekapt is? Bijlsma maakt hier geen punt van, maar je hebt al gauw twee eeuwen nodig voor de ontwikkeling van een kenmerkende vegetatiestructuur en bijbehorend bodemprofiel. Bosplanten staan bekend om hun uiterst moeizame en trage verbreiding. Bovendien bestaat de kans dat het droombos decennia lang blijft steken in een onaantrekkelijke fase van bramen en brandnetels als gevolg van het vrijkomen van grote hoeveelheden stikstof bij de strooiselafbraak op kapvlaktes. En wie garandeert dat de maatschappij over pakweg 50 jaar nog steeds het favoriete bosbeeld van Bijlsma koestert? Kortom, bezint eer ge begint en koester bestaande natuurlijke en landschappelijke waarden. Een soortgelijk dogmatisme is aan de orde wanneer Bijlsma beweert dat de brochure ‘een volkomen onverantwoorde richtlijn’ geeft als er gesteld wordt dat sparrenopstanden op zware leem- en kleigronden altijd bescherming verdienen. Om hoeveel promille van het Nederlandse 100
Reactie op Bijlsma.indd 100
19-2-2011 13:04:15
Figuur 1. Zwarte bekerzwam (Pseudoplectiana nigrella), een rijke vindplaats van deze uiterst zeldzame soort in misschien wel het mooiste Fijnsparbos van Drenthe, dat ondanks overleg met SBB deze winter zo sterk is uitgedund dat er na deze kaalslag weliswaar nog bomen staan, maar dat het bos weg is (en daarmee dus het vochtige microklimaat waarin bijzondere paddenstoelen als de Zwarte bekerzwam kunnen gedijen). (Foto: Rob Chrispijn) bos hebben we het dan eigenlijk? Bij Wijlre is het laatste stukje sparrenbos op een krijthelling in Zuid-Limburg voor de bijl gegaan. Het was de enige vindplaats van de internationaal uiterst zeldzame Elfjeschampignonparasol (Leucoagaricus ionidicolor). Wat ervoor in de plaats is gekomen maakt vooralsnog weinig indruk. In Flevoland, gezegend met duizenden hectares loofbos, worden zelfs de allerlaatste sparrenpercelen, vermaard om hun soortenrijke en bijzondere mycoflora, acuut bedreigd. In het blokje “Verscheidenheid” van het artikel suggereert Bijlsma dat begeleiders van exoten niet op de Rode Lijst thuishoren. De afgrenzing van exoten is lang niet zo eenduidig als daar gemakshalve wordt verondersteld. Het is duidelijk dat de fijnspar uit Midden-Europa is ingevoerd, maar dat geldt ook voor het meeste plantmateriaal van beuk en zomereik dat bij de aanleg van loofbossen is gebruikt. Dus hoezo inheems? Aan Douglasspar, Lariks en Fijnspar wordt bovendien het omineuze toevoegsel ‘invasief’ toegevoegd, alsof onze inheemse loofbossen acuut door deze naaldbomen onder de voet gelopen worden. Het is juist dat genoemde soorten in het Nederlandse klimaat goed kunnen verjongen, maar dat gebeurt vooral in de naaldbossen zelf en de directe omgeving daarvan. Doordat de zaden relatief groot zijn en door de wind worden verspreid kunnen ze niet ver komen, zoals bijvoorbeeld wel het geval is bij de beruchte Amerikaanse vogelkers die door vogels wordt verspreid. In praktijk is de opslag van naaldbomen in loofbos dus hoogstens een lokaal probleem. Als we de redenering van Bijlsma volgen, zou je een heel groot deel van onze inheemse flora en fauna moeten diskwalificeren, aangezien praktisch alle biotopen in Nederland sterk door de mens 101
Reactie op Bijlsma.indd 101
19-2-2011 13:04:17
bepaald zijn en ook door de mens in stand worden gehouden: (soortenrijke) graslanden, heide, de meeste bossen, akkeronkruidgemeenschappen, bermen, landgoederen, enzovoorts. Jammer voor de Gierzwaluw in de stad, de Harlekijnorchis in het gemaaide natuurreservaat, de stekelzwam in de wegberm, ja ook de vlooien op mijn kat, allemaal afhankelijk van de mens. Is de aandacht van natuurliefhebbers voor al deze organismen dan onterecht omdat ze niet vallen onder het begrip ‘oude-bosnatuur’? Een van de meest karakteristieke aspecten aan de Nederlandse “natuur” is de onophoudelijke wisselwerking tussen de mens en zijn omgeving. Dat levert geregeld destructie op, maar soms heel verrassende, soortenrijke en bijzondere resultaten. Dat het voor bloemrijke hooilanden zo werkt, weten we al vele tientallen jaren. Dat er voor paddenstoelen analoge gevallen bestaan, weten we veel korter. Voorbeelden zijn de door Bijlsma wat denigrerend benoemde “wegbermen en schelpenpaadjes”. Het gaat niet aan een zeldzame paddenstoel die toevallig in een bloempot opduikt te misbruiken om de verrijkende invloed die de mens uitoefent in zijn omgeving en de toepassing van kennis daarover te ridiculiseren. Net zo min als het pas geeft om de negatieve invloed van onze maatschappij op onze leefomgeving in de vorm van hoge stikstofdeposities stelselmatig te onderbelichten of te negeren. Hier en daar gaat de brochure verder dan puur mycologische argumentatie. We willen vraagtekens plaatsen bij de drang om aldoor dingen te willen veranderen in de bossen. Plaatsen die enkele tientallen jaren ongestoord blijven, zijn in ons land een zeldzaamheid. Veel boswandelaars worden ook niet blij als hun oude vertrouwde sparrenbos omgetoverd wordt tot een kaalslag, omwille van een misschien honderd jaar later gerealiseerde wensdroom, die voldoet aan de criteria natuurlijkheid en kenmerkendheid. Laten we onze zegeningen van nu koesteren! Literatuur
Bijlsma, R.-J. 2011. Naaldbossen en paddenstoelen: op zoek naar ecologische criteria voor waardering. Coolia 54(1): 9‒15.
Figuur 2. Schelpenpad door sparrenbos, Diever. (Foto: Eef Arnolds). 102
Reactie op Bijlsma.indd 102
19-2-2011 13:04:21
Bezinning op naaldbossen Bart van Tooren & Henk Siebel Vereniging Natuurmonumenten Postbus 9955, 1243 ZS ’s-Graveland,
[email protected] Van Toren, B. & Siebel, H. 2011. Reflection on coniferous woods. Coolia 54(2): 103‒105.
D
e vorig najaar verschenen brochure over naaldbossen in Nederland en hun betekenis voor paddenstoelen ziet er schitterend uit en vormt bij het eerste doorbladeren een overtuigend pleidooi voor opwaardering van naaldbossen. Er is echter opvallend weinig aandacht voor zaken die in het verleden juist zo veel belangstelling kregen en vrij eenzijdig gericht op sturen in boomsoorten. Waarom is er nauwelijks tekst over de successie in naaldbossen, en de gevolgen voor de bodemontwikkeling en daarmee voor de paddenstoelen? Zo wordt bijv. het grote belang voor paddenstoelen van heel jonge naaldbossen op stuifzand niet genoemd, zoals rond het Hulshorsterzand. Ook wordt nauwelijks ingegaan op de gevolgen van stikstofdepositie terwijl dat toch als een heel belangrijke factor wordt gezien voor de soortensamenstelling. Daardoor werden in het verleden vooral duinbossen van grote betekenis genoemd en is juist daar menige discussie gevoerd over al dan niet omvormen. Deze factoren zijn wel belangrijk bij het identificeren van belangrijke bosgedeelten, waar in het beheer rekening mee kan worden gehouden. Er verdwijnen ongetwijfeld nog steeds mycologisch heel waardevolle naaldbossen. Een dergelijke brochure is echter niet voldoende om dat te voorkomen in de toekomst. Laten we deze vooral als een vertrekpunt nemen voor discussie en nadere beschouwing. Wat zou er nog meer moeten gebeuren? Opbouw kennis blijft nodig De laatste jaren is de kennis over onze bossen enorm sterk toegenomen. De brochure over paddenstoelen van naaldbossen is daar een mooi voorbeeld van. Een kenmerk van zich nog ontwikkelende kennis is dat sterk de nadruk wordt gelegd op de belangen van de eigen soortgroep, en er minder aandacht is voor integrale afwegingen. De brochure geeft daar duidelijke voorbeelden van. Als we lezen dat loofhout bij voorkeur verwijderd dient te worden uit de naaldbossen dan is dat voor de paddenstoelen wellicht gunstig maar alleen al met het oog op de broedvogels en de vele van inheemse loofbomen afhankelijke insecten zal een beheerder een dergelijk advies niet snel opvolgen, nog los van het kostenaspect. Dit advies is dan ook niet zo zinvol en maakt de boodschap niet overtuigender. Begrip voor de beheerder en pogingen om ook integraal en ecologisch te denken maken je zaak uiteindelijk sterker. Daarbij is ook de vraag of en hoe effectief bepaalde successiestadia te behouden zijn. Bij Natuurmonumenten is de laatste jaren aandacht besteed aan bijv. het belang van een zorgvuldig beheer van lanen, van de jonge stuifzandnaaldbosjes langs het Hulshorsterzand, en het belang van dennenbossen langs de kust. Er is daarbij steeds contact geweest met mycologen, en het ging steeds om heel concrete objecten, met een duidelijk ecologisch verhaal. Dat werkt. Na het lezen van deze brochure weet een beheerder nog niet waar nu de echte prioriteiten liggen voor de mycologen. Dat geldt ook algemener. In de top-200 van mycologisch belangrijkste gebieden (Jalink, 1999) komen op het eerste gezicht veel meer kilometerhokken met loof- dan met naaldbossen 103
Reactie op Bijlsma.indd 103
19-2-2011 13:04:21
voor, ondanks het veel grotere areaal naaldbos. Praten we met deze brochure nu over de mycologisch belangrijkste gebieden in Nederland of ligt dat toch anders? De ene Rode Lijst soort is de andere niet Paddenstoelen die gebonden zijn aan van nature niet in Nederland voorkomende naaldboomsoorten dienen wellicht minder hoog aangeslagen te worden dan soorten die wel echt ‘inheems’ zijn. Aan de andere kant worden Kleine keverorchis of Dennenorchis toch ook hoog gewaardeerd, al komen ze hier vooral voor vanwege de enorme opkomst van naaldbossen. Zo eenvoudig is het dus niet…. Bij hogere planten weet iedereen gevoelsmatig dat de ene Rode Lijstsoort veel hoger wordt gewaardeerd dan de andere: een vondst van Vlozegge op een nieuwe plek zal voor velen belangrijker zijn dan een nieuwe vondst van Besanjelier hoewel beide als bedreigd op de Rode Lijst staan. Bij de overstelpende hoeveelheden bijzondere paddenstoelen is een dergelijk onderscheid voor een beheerder niet te maken. Welke soort is nu echt indicatief voor een hoog gewaardeerd biotoop, en welke soort is een toevallige passant die we ecologisch minder hoog waarderen? De brochure noemt tal van soorten. Zijn de daar genoemde soorten nu ook de soorten die we het hoogste waarderen en zo ja, waarom? Is het nu echt een bijzondere plek als we die soorten aantreffen? En als die soorten er niet voorkomen maar wel een aantal andere die als zeldzaam te boek staan? De beheerder zal met meer dan alleen de brochure geholpen moeten worden om tot aandacht voor alle mycologisch belangrijke biotopen te komen. Concretere informatie en suggesties helpen Bij elke inventarisatie worden wel Rode Lijst soorten paddenstoelen gevonden, of andere zeer zeldzame of zelfs nieuwe soorten van Nederland. De rapporten maken daar altijd melding van, soms zelfs met foto’s van de betreffende soorten. Daar gaat zonder toelichting voor de beheerder geen sturing meer van uit. Het aantal bijzondere soorten paddenstoelen in Nederland is gewoon te groot! Noodzakelijk is het om inventarisatierapporten te laten vergezellen van een zorgvuldige aanduiding wat nu echt de belangrijkste locaties zijn met een ecologische uitleg waarom, eventueel met een op de locatie gericht beheeradvies. Nog beter is het om gezamenlijk met de beheerder een keer het veld in te gaan en aan te geven waar het om gaat. Van de laatste acht inventarisatierapporten over paddenstoelen die binnen gekomen zijn in de centrale bibliotheek van Natuurmonumenten is in geen enkel rapport een plaatsaanduiding aanwezig van mycologisch relevante delen. Overbodig om te zeggen dat waarnemingen met geen nadere aanduiding dan het kilometerblok voor een beheerder ook weinig behulpzaam zijn. In twee rapporten was informatie over het beheer te vinden maar dit betrof in beide gevallen dezelfde in de bijlagen opgenomen tekst met algemene beheeradviezen, afkomstig uit Jalink et al. (2001). Een toespitsing op het betreffende gebied was niet aanwezig. Niet alle rapporten komen in de centrale bibliotheek terecht en er zijn vast wel recente voorbeelden waarin dit beter gedaan is, of waar de onderzoeker met de beheerder het veld in is geweest, maar toch is dit beeld teleurstellend. Dit moet beter! Het zou een grote stap voorwaarts zijn als er behalve soortenlijsten van een gebied ook veel vaker gewerkt wordt met verspreidingskaartjes van ecologische groepen van soorten die gebonden zijn aan bijzondere omstandigheden in bossen. Soorten van oude bomen met bastwonden bijvoorbeeld of mycorrhizasoorten van specifieke schrale bossituaties. In veel 104
Reactie op Bijlsma.indd 104
19-2-2011 13:04:21
bebossingen uit de vorige eeuw zijn vaatplantsoorten nog bijzonder schaars en kan het met behulp van ecologische soortgroepen van paddenstoelen eenvoudiger mogelijk zijn bijzondere bosgedeelten te identificeren. De mycoflora herbergt veel soorten die bijzondere milieus indiceren, maar daar wordt nog te weinig gebruik van gemaakt. Het is niet de soortnaam maar het ecologische verhaal van de paddenstoel die de beheerder zal aanspreken. Slot De beheerder van nu heeft te maken met een zich zeer snel ontwikkelende kennis op het gebied van de betekenis van naaldbossen voor het Nederlandse natuurbehoud. De reactie van Bijlsma op de brochure is daar ook een voorbeeld van. Integratie van al die opkomende kennis is in dit stadium van kennisontwikkeling blijkbaar nog niet aan de orde maar vormt wel de enige oplossing om tot een meer solide basis van het bosbeheer te komen. De mycologen geven aan dat maar 10 % van de naaldbossen mycologisch belangrijk is. Veranderingen in bosbeheer gaan traag. De naaldbossen staan er nog wel tegen de tijd dat die discussies over belangrijke delen goed gevoerd zijn. In het kader van het zgn. ‘OBN-onderzoek’ (kortweg samen te vatten als onderzoek naar innoverende maatregelen in het natuurbeheer) zal dit jaar een advies over paddenstoelen worden opgesteld waarin de kennis over de rol van ecologische paddenstoelgroepen in onze belangrijkste ecosystemen mede in relatie tot Ver-thema’s op een rij zal worden gezet en belangrijke onderzoeksthema’s geïdentificeerd zullen gaan worden. Literatuur
Bijlsma, R.J. 2011. Naaldbossen en paddenstoelen: op zoek naar ecologische criteria voor waardering. Coolia 54 (1): 9‒15. Jalink, L. 1999. Op zoek naar de mycologische kroonjuwelen van Nederland. 1. De 200 meest waardevolle kilometerhokken. Coolia 42 (3): 143‒162. Jalink, L. et al., 2001. Oog voor paddestoelen: tips voor beheersmaatregelen gericht op behoud en herstel van mycologische waarden. Coolia 44 (4): 233‒249.
NAALDBOSSEN ONDER VUUR? Chiel Jacobusse Hoofd ecologie, Stichting Het Zeeuwse Landschap Jacobusse, Ch. 2011, Coniferous woods under fire? Coolia 54(2): pp.105‒108.
Vooraf
Het Zeeuwse Landschap heeft de laatste jaren veel aandacht besteed aan paddenstoelvriendelijk beheer in haar terreinen. Uitgaande van de ervaring dat paddenstoelen in veel terreinen uiterst gevoelige indicatoren zijn voor de ecologische kwaliteit en daarmee voor de resultaten van het beheer, zijn de meeste terreinen grondig doorgelicht op mycologische waarden. Eén van de resultaten was een andere kijk op de (kleinschalige) naaldhoutbossen die bij Het Zeeuwse Landschap in beheer zijn. Het automatisme om ze om te vormen is verlaten. De NMV-brochure Naaldbossen in Nederland en de kritische reflectie daarop van Rienk-Jan Bijlsma in de vorige Coolia vormen de aanleiding voor wat kritische kanttekeningen vanuit de optiek van een terreinbeheerder met mycologische aspiraties.
105
Reactie op Bijlsma.indd 105
19-2-2011 13:04:21
N
aaldbossen vormen een eigen levensgemeenschap. Ze tellen bijvoorbeeld tal van broedvogels, hogere planten, paddenstoelen, vlinders, zweefvliegen, bladwespen etc. etc., die in andere landschapstypen niet voorkomen. Bij elkaar gaat het om vele honderden soorten. Toch is het voor veel beheerders bijna een reflex om bij naaldbossen direct aan omvorming te denken. Dit omdat het gaat om exoten, die hier van origine niet thuis horen. Natuurlijk zijn er allerlei nuances te bedenken, zoals ook Bijlsma doet met het onderscheid in invasieve soorten, restauratieremmers en ook nog één ‘overbruggingssoort’, de Grove den. Juist die laatste soort is bij uitstek geschikt om het betrekkelijke van discussies over de inheemse status te illustreren. Het staat zonder meer vast dat in het zeekleigebied in Zuidwest Nederland momenteel geen enkele Grove den van inheemse origine is. Maar is het daarmee een exoot? In de ondergrond van alle Zeeuwse eilandkernen (het zogenaamde oudland) zit een laag Hollandveen, waarvan de vorming, afhankelijk van de lokale situatie is doorgegaan tot vlak voor het begin van onze jaartelling of tot halverwege de derde eeuw na Christus. In dat veen zijn restanten van Grove den uitermate talrijk en plaatselijk kost het geen enkele moeite om op enkele decimeters diepte tientallen dennenkegels uit het veen tevoorschijn te halen. De Grove den was toen dominant aanwezig in de natuurlijke situatie. Waar Bijlsma in navolging van het natuurbeleidsplan stelt dat “natuurlijkheid” een belangrijk criterium is voor de waardering van een boslandschap rijzen meteen allerlei vraagtekens. Met als meest voor de hand liggende: hoe groot moet een natuurlijk boslandschap zijn om ecologisch goed te functioneren? Als je praat over een natuurlijk boslandschap met verschillende successiestadia, dan praat je toch eerder over duizenden dan over honderden hectaren. En wat dan te doen met die landschappen die die norm niet halen? De vele bosgebiedjes van minder dan 50 of 100 hectare. Omvormen naar “zo natuurlijk mogelijk”? Welke winst wordt daarmee geboekt, anders dan “voldoen aan een door mensen bedacht concept over hoe een bos er hoort uit te zien”, zoals de NMV-brochure stelt? Even terug naar dat Zeeuwse hoogveen, waarin de Grove den zo talrijk was. Dat veen verdronk en toen was een uitgestrekt schorrenlandschap met halophyten de natuurlijke vegetatie. Totdat, vanaf de tiende eeuw, schorren werden ingepolderd, waarbij er (nu uiterst waardevol geachte) graslandcomplexen ontstonden, met soorten als Harlekijn, Grote ratelaar en allerlei wasplaten en met grote aantallen broedende weidevogels. Zonder menselijke ingrepen zouden die ter plekke nooit kunnen voorkomen, evenmin als de hoog gewaardeerde wierbegroeiingen op onze kunstmatige “rotskusten” langs de Deltawateren. De voorbeelden geven voldoende aan: beoordelen op natuurlijkheid is een doodlopend pad als je niet nauwkeurig definieert en onderbouwt op welke ruimtelijke en temporele schaal je beoordeling gebaseerd is. Waarom is een in de 13e eeuw bedijkte polder wel natuurlijk en een in de 19e eeuw aangeplant naaldbos niet? Wie het weet mag het zeggen. Voor het criterium kenmerkendheid geldt hetzelfde. Mammoet en Wolharige neushoorn waren ooit kenmerkend voor de plek waar nu het Deltagebied ligt; zowel Bosolifant als Sabeltandtijger hebben er rondgestruind en subtropische omstandigheden zijn afgewisseld met perioden met permafrost. De Geelgors en de Grauwe klauwier die kenmerkend waren voor bepaalde typen van het vooroorlogse agrarisch landschap komen daar nooit meer voor, maar de grutto die 100 jaar geleden volledig ontbrak vinden we nu kenmerkend. Hiermee wil natuurlijk niet gezegd zijn dat natuurlijkheid en kenmerkendheid geen belangrijke criteria zijn. Het is maar een waarschuwing om ze niet te verabsoluteren. 106
Reactie op Bijlsma.indd 106
19-2-2011 13:04:21
Figuur 3. Bloedrode russula (Russula sanguinaria), gebonden aan naaldbomen, hier onder Fijnspar. (Foto: Eef Arnolds) Ook de Rode lijst status van een soort moet je niet verabsoluteren, zo stelt Bijlsma terecht. Over de methodologische manco’s van Rode lijsten is al het nodige geschreven. Maar de bewering dat (boombegeleiders van) exoten sowieso niet op Rode lijsten thuis horen is wel erg kort door (zo niet: uit) de bocht. Mogen rotsbewoners als zwaluwen, Zwarte roodstaarten en muurvarens er nog op? En onze akkerkruiden, die hun herkomst veelal in het Midden-Oosten of elders in het Mediterrane gebied hebben? Je verzandt al snel in een oeverloze discussie omdat er voor al dit soort zaken geen eenduidige en heldere criteria bestaan. Westhoff c.s. stellen dat de Nederlandse biodiversiteit zijn hoogtepunt omstreeks 1900 bereikte. Zat daar dan al een fiks contingent ongewenste allochtonen tussen? Echt op glad ijs kom je als je de zeldzaamheid van soorten ter discussie stelt. Dat een zeldzame paddenstoel op een pak rottende oude kranten kan verschijnen zal waar zijn. Maar dat wil niet zeggen dat daarmee de zeldzaamheid van die soort geen indicatieve waarde heeft. Dat we de achterliggende reden van die zeldzaamheid niet begrijpen is een tweede, maar dat is juist een reden te meer om voorzichtig te zijn zolang we niet meer weten. Puur uit het oogpunt van biodiversiteit is een bekerzwam op een pak kranten niet minder belangrijk dan een zeldzame russula onder een beuk. Als je eerst een visie wilt op de maakbaarheid van paddenstoelenhabitats, dan kun je met hetzelfde recht een visie eisen op de maakbaarheid van boslandschappen. Waar het gaat om herstel van oude boskernen heeft de omvorming van naaldhoutopstanden volgens Bijlsma het absolute primaat. Dit omdat ze fungeren als bron van soorten voor
107
Reactie op Bijlsma.indd 107
19-2-2011 13:04:24
jonger boslandschap in de omgeving. Om welke organismen gaat het dan? Zijn dat soorten die in hun dispersie gehinderd worden omdat er oude boskernen omgevormd zijn naar naaldhoutopstanden? Als die omvorming al tientallen jaren zijn beslag gehad heeft, hebben die organismen die periode dan kunnen overbruggen? Dat zijn toch heel wezenlijke vragen bij de stelling dat “het opruimen van opstanden van invasieve exoten op oude bosgroeiplaatsen, ongeacht de huidige natuurwaarden die samenhangen met het specifieke naaldboskarakter” prioriteit heeft. Zoals dat er nu staat is het een uiterst aanvechtbare stellingname. Terecht stelt Van Tooren in voorgaande bijdrage dat er nog veel is wat we als beheerders niet weten en dat kennisoverdracht en concrete suggesties aan beheerders nodig zijn om tot een adequate veiligstelling van mycologisch waardevolle naaldhoutbossen te komen. Tegelijkertijd is duidelijk dat er ook heel veel is wat mycologen hieromtrent nog niet weten. Dat is geen reden om voorlopig maar pas op de plaats te maken. De hartenkreet die in de NMV-brochure verwoord wordt is een terechte hartenkreet. We zijn als natuurbeheerders weidevogelgebieden gaan aankopen, lang voordat we alle ins en outs van de achteruitgang van weidevogels begrepen. Aanvankelijk werden aangekochte gebieden nog gewoon zonder beperkingen aan de boeren verpacht, met de achterliggende gedachte dat de fysieke instandhouding voldoende was. Later zijn sommige weidevogelgebieden volledig verloren gegaan door te ver doorgevoerde verschraling en voor iedereen die met de materie bezig is, is duidelijk dat we ook op het terrein van weidevogelbeheer nog erg veel niet precies of helemaal niet weten. Daaruit trekt niemand de conclusie dat we nog wel even tijd hebben voordat de laatste weidevogels verdwenen zijn. Als geconstateerd wordt dat veel waardevolle naaldhoutbossen met veel Rode lijstsoorten verdwijnen dan is het hoog tijd dat de alarmbel geluid wordt. Zoals in de NMV-brochure “Naaldbossen in Nederland; bedreigde levensgemeenschappen”. We moeten ze nu veilig stellen en we begrijpen later wel wat we (nog) beter hadden kunnen doen. Literatuur Chrispijn, R. & Arnolds, E. (red.) 2010. Naaldbossen in Nederland; Bedreigde levensgemeenschappen. Nederlandse Mycologische Vereniging, Utrecht. Bijlsma, R.J. 2011. Naaldbossen en paddenstoelen: op zoek naar ecologische criteria voor waardering. Coolia 54(1): 9–15. Kuyper, Th.W., Arnolds, E., Van den Berg, A., Chrispijn, R., Jalink, L. & Veerkamp, M. 2006: Paddestoelen in naaldbossen. De Levende Natuur 107. Van Tooren, B. & Siebel, H. 2011. Bezinning op naaldbossen. Coolia 54(2): 103–105. Westhoff, V., Bakker, P.A., Van Leeuwen, C.G. & Van der Voo, E.E. 1970. Wilde planten; flora en vegetatie in onze natuurgebieden. deel 1. Amsterdam.
De Column is deze keer vanwege ruimtegebrek vervallen.
De redactie
Floradag 2011: Melkzwammen & Gordijnzwammen Zaterdag 2 april in Naturalis te Leiden Zie Coolia 54(1) voor het programma. 108
p108_nieuw.indd 108
20-2-2011 11:17:41