Innovatieprogramma Zorgonderwijs 2.0
Deel 2
Inhoudsopgave 04 samenvatting 08 hoofdstuk 1 Inleiding 12 hoofdstuk 2 Innovatieprogramma Zorgonderwijs 2.0 16 hoofdstuk 3 Programmalijn één: Zorgcliënt 2.0 26 hoofdstuk 4 Programmalijn twee: Zorgfuncties 2.0 34 hoofdstuk 5 Programmalijn drie: Technologie voor Slimme Zorg
40 hoofdstuk 6 Programmalijn vier: Academie voor Gezondheidszorg 46 hoofdstuk 7 Programmaorganisatie 52 hoofdstuk 8 Financiële aspecten 56 Tot slot 57 literatuur 58 bijlage1 Business case ziekenhuisarts
Samenvatting
Samenvatting Inleiding De Brabant Medical School (BMS) heeft, gesteund door de Provincie Noord-Brabant, na overleg met de Ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW) het initiatief genomen tot het opstellen van een sectorplan ten behoeve van de sector zorg voor Brabant. Het sectorplan is beschreven in deel I. In dit deel II treft u de uitwerking van het innovatieprogramma ‘Zorg onderwijs 2.0’ aan. Als dit innovatieprogramma (pilot) tot succesvolle resultaten leidt, kan dit bijdragen aan het herformuleren van landelijk beleid. Tevens biedt een succesvolle pilot perspectieven voor verdere toepassing binnen andere sectoren, zoals preventie, welzijn en jeugdzorg. Dit innovatieprogramma wordt begin 2010 als onderdeel van het sectorplan Zorgonderwijs 2.0 aangeboden aan de Ministeries VWS en OCW voor de verdere besluitvorming omtrent de uitvoering van het innovatieprogramma. Pijlers voor het vernieuwde paradigma van de zorg Het sectorplan deel I heeft op basis van de vele verkenningen geconcludeerd dat er noodzaak is tot een paradigmashift in de zorg, namelijk het verlenen van zorg vanuit een continuümprincipe. Het paradigma van het zorgcontinuüm gaat uit van vloeiende overgangen van zelfzorg en informele zorg naar professionele zorg. In deel I worden vier pijlers benoemd: 1 De promotie van collectieve en individuele preventie. 2 De promotie van zelfmanagement en participatie. 3 De versterking van de eerste lijn. 4 Een gerichte(re) zorg van de tweede lijn. De vier genoemde pijlers vertonen een tendens naar het zogenaamd ‘afschalen’ van de zorg, naar ‘ontzorgen’. Met dit afschalen van de zorg wordt het doel nagestreefd de alsmaar groeiende vraag naar professionele zorg onder controle te krijgen en op onderdelen te verminderen. Het zorgcontinuüm en de daarbij behorende noodzakelijke afschaling gaat uit van een effectief zorgsysteem, waarbij zorgverlening niet opschaalt naar meer specialisatie, maar juist afschaalt naar basiszorg én zelfmanagement. Tegelijkertijd dient te worden ingezet op het versterken van preventie, zelfmanagement en participatie.
4
Door het afschalen van zorg én door het ontwikkelen van flankerend beleid, zoals de ontwikkeling van zorgtechnologie en de versterking van mantelzorg en zelfzorg, wordt het arbeidsmarktbeleid beïnvloed. De groeiende vraag naar zorg wordt afgeremd en de arbeidsproductiviteit in de zorg wordt verhoogd. Het huidige arbeidsmarktbeleid, waarbij wordt ingezet op het werven van voldoende arbeidspotentieel voor de zorgsector en het voorkomen van arbeidsmarkttekorten op specifieke functies, zoals niveau 3 verpleging & verzorging, dient te worden gecontinueerd.
Innovatie in zorg en onderwijs Om aan de nieuwe eisen van de toekomstige zorgvraag en het toekomstige zorgaanbod te kunnen voldoen, is innovatie in de zorgopleidingen nodig. Brabant Medical School wil door middel van voorliggend sectorplan een fundament leggen voor een innovatieprogramma in het zorgonderwijs. Het innovatieprogramma moet leiden tot: 1 Het bieden van een uitdagend onderwijsaanbod, dat aansluit op de zorgvraag van morgen en excellentie bij studenten én docenten stimuleert. 2 Het veranderen van het zorgonderwijs door innovatiever, sneller en doelmatiger op te leiden met onder andere doorlopende leerlijnen van VMBO tot WO zodat horizontale en verticale leer- en carrièreroutes ontstaan. 3H et faciliteren van een snelle(re) toetreding van professionals voor de arbeidsmarkt door het versterken van de aansluiting zorgonderwijs en arbeidsmarkt. 4 Het beheersbaar houden van de kostenontwikkeling door waar mogelijk te substitueren. Innovatieprogramma ‘Zorgonderwijs 2.0’ Het realiseren van de bovengenoemde doelstellingen voor innovatie in het zorgonderwijs vereist een gecoördineerde aanpak: het innovatieprogramma ‘Zorgonderwijs 2.0’. Het innovatieprogramma heeft als hoofddoelstelling het ondersteunen van de herinrichting van het zorgaanbod door de inzet van innovatief zorgonderwijs. Dit vraagt om een brede benadering van de onderwijssector: van basisniveau tot en met wetenschappelijk onderzoek en de gespecialiseerde medische opleidingen. De hoofddoelstelling van het innovatieprogramma is vertaald in vier programmalijnen, namelijk:
Samenvatting
•P rogrammalijn 1: Zorgcliënt 2.0 De doelstelling van Zorgcliënt 2.0 is het uitwerken en toetsen van de vernieuwingen in het zorgonderwijs als gevolg van de vernieuwingen in zelf- en mantelzorg (familiezorg) en ervaringsdeskundige zorg. Het vernieuwde zorgonderwijs dient te resulteren in betere kwalitatieve en kwantitatieve aansluiting op de toekomstige zorgvraag en –aanbod in Brabant. •P rogrammalijn 2: Zorgfuncties 2.0 Zorgfuncties 2.0 heeft als doel het uitwerken en toetsen van de vernieuwingen in het zorgonderwijs als gevolg van de versterking van de eerste lijn, integrale zorg voor ouderen en gerichte inzet van de tweede lijn. Het zorgonderwijs richt zich hierbij op de scholing van studenten met betrekking tot de noodzakelijke nieuwe zorgfuncties (Zorgfuncties 2.0). Het vernieuwde zorgonderwijs speelt tijdig en flexibel in op nieuwe functies die in de toekomst in de zorg zullen ontstaan. •P rogrammalijn 3: Technologie voor Slimme Zorg De hoofddoelstelling van Technologie voor Slimme Zorg is het uitwerken en toetsen van de vernieuwing in het zorgonderwijs als gevolg van de toenemende technologisering van de gezondheidszorg. Het beoogde resultaat is kwaliteitsverhoging in de zorg en ver hoging van de arbeidsproductiviteit. •P rogrammalijn 4: Zorgacademie De hoofddoelstelling van de Zorgacademie is het vormgeven van een zorgonderwijsorganisatie, waarbij onderwijsinstellingen en werkgevers in de zorg gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de borging en de continuïteit van innovatief zorgonderwijs alsmede voor een opleidingscontinuüm in dat zorgonderwijs. De Zorgacademie vergroot het innovatievermogen in het zorgonderwijs voor de sectoren cure, care, preventie en GGZ.
uitvoering van Zorgonderwijs 2.0 inhoudelijke participatie gevraagd van een groot aantal zorg- en onder wijstellingen. De verschillende partijen participeren per programmalijn in deelprojecten. Regieraad Naast de genoemde inhoudelijke participatie van de verschillende organisaties in Brabant, dienen deze organisaties bestuurlijk te worden vertegenwoordigd. Voor deze bestuurlijke inrichting wordt gedacht aan de opzet van een regieraad ‘Zorgonderwijs 2.0’. De taak van de regieraad is het op hoofdlijnen sturen en adviseren aangaande uitvoering van het gehele innovatieprogramma Zorgonderwijs 2.0. Belangrijke elementen hierbij zijn: • Commitment en draagvlak organiseren vanuit de eigen achterban. • Accorderen van het innovatieprogramma Zorgonderwijs 2.0. • Beschikbaar stellen benodigde resources en inhoudelijke expertise vanuit eigen achterban. • Bestuurlijke communicatie omtrent Zorgonderwijs 2.0. • Accorderen tussentijdse deelopleveringen en eindoplevering. Vanuit de regieraad wordt een dagelijks bestuur geformeerd. Daarnaast moet besproken worden op welke manier de Ministeries van OCW en VWS in deze regieraad betrokken willen worden. Uitvoeringsorganisatie Het Ministerie van OCW wordt voorgesteld als opdrachtgever van Zorgonderwijs 2.0, waarbij het Ministerie van VWS en de Provincie Noord-Brabant als strategische partner worden aangezocht. De Brabant Medical School fungeert als opdrachtnemer voor het innovatieprogramma Zorgonderwijs 2.0.
Deze programmalijnen worden in dit document verder uitgewerkt.
De programmaorganisatie Participanten Om maximaal gebruik te kunnen maken van de beschikbare kennis en ervaring in Brabant, wordt voor de
5
Samenvatting
In de onderstaande figuur wordt de programmastructuur visueel weergegeven. In de figuur worden ook de projecten per programmalijn benoemd.
Zorgonderwijs 2.0 Regieraad Zorgonderwijs 2.0 Uitvoeringsorganisatie Zorgonderwijs 2.0 Zorgcliënt 2.0
Zorgfuncies 2.0
Methode Familiezorg
Ziekenhuisarts 2.0 Huisarts 2.0
Mantelzorg ondersteuning MBO/HBO
Casemanager ouderen
Ervaringsdes kundigen HBO
Wijkverpleeg kundige 2.0
Evenwaardige relaties in zorg opleidingen
Spoedzorg 2.0
Technologie voor Slimme Zorg Technologie voor V&V onderwijs Education to Innovbation (E2I)
Zorgacademie Samenwerkingsstructuur voor zorg- en onderwijs instelling
Planning De planning voor de uitvoering van de verschillende programmalijnen van Zorgonderwijs 2.0 wordt voorzien voor de driejarige periode vanaf 2011 tot 2014. De planning van de afzonderlijke programmalijnen wordt in overleg met de participanten vastgesteld. De planning van de voorbereidende activiteiten ten behoeve van Zorgonderwijs 2.0 wordt op dit moment als volgt voorzien: 1 Aanbieding sectorplan Zorgonderwijs 2.0 aan Ministeries VWS en OCW: februari/maart 2010. 2 Doorvoeren wijzigingsvoorstellen in sectorplan deel I en II: februari/maart 2010. 3 Definitieve oplevering sectorplan Zorgonderwijs 2.0: maart 2010. 4 Het alloceren van de noodzakelijke middelen door diverse partijen: medio 2010. 5 Inrichting regieraad Zorgonderwijs 2.0: medio 2010. 6 Inrichten uitvoeringsorganisatie Zorgonderwijs 2.0: medio 2010. 7 Starten externe communicatie rondom Zorgonderwijs 2.0 richting veld en overige relevante organisaties: medio 2010. 8 Aanstellen coördinatoren programmalijnen Zorgcliënt 2.0, Zorgfuncties 2.0, Technologie voor Slimme Zorg en Zorgacademie: september 2010. 9 Opstellen uitvoeringsplannen per programmalijn: oktober 2010
6
10 Inrichting werkgroepen deelprojecten Zorgonderwijs 2.0: november 2010. 11 Opstellen definitief innovatieprogramma Zorgonderwijs 2.0: december 2010. 12 Eerste bijeenkomst regieraad Zorgonderwijs 2.0: januari 2011. Investeringen Op basis van de ramingen per programmalijn worden op dit moment de volgende investeringen voorzien voor realisatie van Zorgonderwijs 2.0: Benodigde investeringen Zorgonderwijs 2.0
2011-2014
Zorgcliënt 2.0
€ 2.050.000
Zorgfuncties 2.0
€ 7.900.000
Technologie voor Slimme Zorg
€ 2.250.000
Zorgacademie
€ 5.100.000
Totaal:
€ 17.300.000
Dit is ruim € 5,7 mln. per jaar. Hierin zijn de coördinatiekosten van de BMS inbegrepen.
Financiering Voor de projectfase 2011-2014 wordt financiering gevraagd bij de rijksoverheid (OCW/VWS). Het uitgangspunt is dat de investeringen zoveel mogelijk of geheel uit bestaande middelen gerealiseerd worden. Na de driejarige pilotfase worden de ontwikkelde opleidingen overgenomen in de structurele financiering. Daarbij is tevens het voordeel dat deze besparing als gevolg van de invoering van de opleiding ziekenhuisarts, bij succes van de opleiding, kan leiden tot een structurele besparing van het zorgonderwijs.
Samenvatting
Tot slot • Er is een gedeelde bestuurlijke, onderwijskundige en politieke sense of urgency aanwezig in Brabant. Er ligt een integraal sectorplan en innovatieprogramma, opgesteld door Brabant Medical School, om doorlopende leerlijnen en Leven Lang Leren daadwerkelijk te gaan invoeren in zorgonderwijs én zorginstellingen. • Er is ruim voldoende aanleiding om in de Provincie Noord-Brabant nu te starten met het uitvoeringprogramma. Dit wordt allereerst veroorzaakt door de maatschappelijke ontwikkelingen in Brabant onder andere vanwege de vergrijzing de komende jaren, waardoor de veranderende zorgvraag hier eerder voelbaar is dan elders in het land. • Er kan snel gestart worden vanaf 2011 met de opleiding van 3 x 10 Ziekenhuisartsen 2.0. Deze worden in 2 jaar opgeleid, kosten ruim € 7 miljoen. • De kosten van het programma Zorgonderwijs 2.0 voor de jaren 2011-2014 bedragen in totaal ruim 17 miljoen: 30 ziekenhuisartsen 2.0 (2011-2014) opleiden, 3 jaar Zorgacademie, Zorgfuncties 2.0, Technologie voor Slimme Zorg alsmede programmalijn Zorgcliënt in 2011-2013 (3 jaar). • Voor de bekostiging van het programma Zorgonderwijs 2.0 wordt financiering uit rijksmiddelen (OCW en VWS) gezocht. • De afgebakende pilot-periode van 4 jaar maakt het mogelijk de voortgang te bewaken en de plannen te evalueren in 2014. Als die evaluatie tot positieve resultaten leidt kan het concept vanaf 2015 gecontinueerd worden en de kosten op dezelfde wijze door middel van substitutie gedekt worden voor de daaropvolgende jaren. • Bij positieve resultaten van Zorgonderwijs 2.0 wordt vanuit voorliggend sectorplan aanbevolen, naast een landelijke toepassing, de toepassing ook in andere sectoren plaats te laten vinden. Hierbij wordt allereerst gedacht aan de sector welzijn. Mogelijk zou de programmaopzet van Zorgonderwijs 2.0 handvatten bieden voor het opstellen van sectorspecifieke innovatieplannen voor welzijn. Met bovenstaande afsluitende opmerkingen wordt het sectorplan deel I en deel II afgesloten en verzoeken hierbij Brabant Medical School en Provincie Noord-Brabant de Ministeries VWS en OCW voor een detailafstemming omtrent de financiering en uitvoering.
7
Hoofdstuk 1
Inleiding
Hoofdstuk 1 Inleiding
Inleiding De Brabant Medical School (BMS) heeft, gesteund door de Provincie Noord-Brabant, na overleg met de Ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW) het initiatief genomen tot het opstellen van een sectorplan ten behoeve van de sector zorg voor Brabant. Het sectorplan is beschreven in deel I. In dit deel II treft u de uitwerking van het innovatieprogramma ‘Zorgonderwijs 2.0’ aan. Als dit innovatieprogramma (pilot) tot succesvolle resultaten leidt, kan dit bijdragen aan het herformuleren van landelijk beleid. Tevens biedt een succesvolle pilot perspectieven voor verdere toepassing binnen andere sectoren, zoals preventie, welzijn en jeugdzorg. Dit innovatieprogramma wordt begin 2010 als onderdeel van het sectorplan Zorgonderwijs 2.0 aangeboden aan de Ministeries VWS en OCW voor de verdere besluitvorming omtrent de uitvoering van het innovatieprogramma.
1.1 Doelstelling In dit rapport wordt beschreven hoe de BMS het innovatieprogramma Zorgonderwijs 2.0 als een pilot in Brabant wil implementeren en wil toetsen. Van belang hierbij is een nadere uitwerking te geven van: • De te hanteren programmalijnen, die gezamenlijk alle relevante aspecten van de zorgonderwijsfunctie borgen. • De nadere invulling van de afzonderlijke program malijnen aan de hand van de doelstellingen en bijbehorende deelprojecten. • Een eerste aanzet voor de opzet en inrichting van de programmaorganisatie, inclusief de inhoudelijke en bestuurlijke inbedding. • De noodzakelijke investeringen voor de realisatie van Zorgonderwijs 2.0, inclusief een voorstel met betrekking tot de financiering van het uitvoeringsprogramma. • De business case, op basis waarvan de besluitvorming omtrent de uitvoering van het innovatieprogramma gefaciliteerd kan worden.
10
1.2 Opbouw van dit document Hoofdstuk 1 beschrijft de functie van het innovatieprogramma binnen het sectorplan. Hoofdstuk 2 beschrijft vanuit welk vernieuwd paradigma de toekomst van de zorg wordt beschouwd. Dit is overgenomen uit Deel I, omdat het de basis vormt voor de programmalijnen. Hoofdstuk 3 tot en met 6 gaan in op de afzonderlijke programmalijnen van Zorgonderwijs 2.0. Voor elke programmalijn is door BMS een voorstel gedaan voor specifieke deelprojecten uit te voeren in het veld. Hoofdstuk 7 geeft een eerste aanzet voor de in te richten programma- en uitvoeringsorganisatie. Hierbij gaat het er met name om een richting aan te geven van de wijze waarop de inhoudelijke en bestuurlijke inbedding van Zorgonderwijs 2.0 dient plaats te vinden. Hoofdstuk 8 gaat in op de investeringen per programmalijn en de bijbehorende deelprojecten. Hoofdstuk 9 vervolgt met een voorstel ten behoeve van de financiering van Zorgonderwijs 2.0, met de daarbij behorende business case.
Hoofdstuk 1 Inleiding
11
Hoofdstuk 2
Innovatie programma Zorgonderwijs 2.0
Hoofdstuk 2 Innovatieprogramma Zorgonderwijs 2.0
Innovatieprogramma Zorgonderwijs 2.0 Zoals beschreven in sectorplan Deel I dwingen de ontwikkelingen in de zorg tot een nieuw paradigma voor de herinrichting van het zorgaanbod. Vanuit een vernieuwd paradigma dient de toenemende vraag aan zorg te worden bediend, want de huidige organisatie, mensen en middelen voor de zorg op de ‘traditionele’ manier blijkt eindig.
2.1 Toekomstbestendige zorg In Deel I is geconcludeerd dat er een noodzaak is tot een paradigmashift in de zorg, namelijk het verlenen van zorg vanuit een continuümprincipe. Het begrip zorgcontinuüm wordt gepresenteerd als één geheel met zelfhulp, mantelzorg, lotgenotencontact en community zorg. Een continuüm waarin geen gaten vallen en waarin vloeiende overgangen bestaan tussen de specialistische zorg, die op een grotere schaal in ziekenhuizen en behandelcentra georganiseerd is, de nabije kleinschalig georganiseerde eerstelijnszorg en de informele zorg die deel uit maakt van het directe netwerk van mensen (zie onderstaande figuur, een grafische bewerking uit het PRVMZ Jaarbericht (2007).1
Pijlers voor het vernieuwde paradigma van de zorg Het paradigma van het zorgcontinuüm gaat uit van samenwerking tussen de professionele en informele zorg. Om dit ook daadwerkelijk te kunnen realiseren zijn er echter wezenlijke veranderingen in de huidige zorg noodzakelijk. In dit sectorplan worden vier pijlers gehanteerd, waarop de zorgverlening vanuit een continuümparadigma zou kunnen worden gestoeld: • De promotie van collectieve en individuele preventie, door onder andere in te zetten op ‘Healthy Ageing’ en behoud van ‘Mentaal Kapitaal’ . • De promotie van zelfmanagement, doorin te zetten op zelfredzaamheid, maatschappelijke participatie, familiezorg en integrale zorg. • De versterking van de eerste lijn, door vernieuwingen bij de huisartsenzorg, wijkzorg en spoedzorg. • Een gerichte(re) zorg van de tweede lijn, door de inzet van de nieuwe functies als de Ziekenhuisarts en Casemanager ouderen. Dit principe van afschalen naar een zorgcontinuüm kan een vernieuwing betekenen van de wijze waarop nu over de zorgverlening wordt gedacht en de wijze waarop in de toekomst in de zorg wordt gewerkt. Daarvoor dienen er zorgprofessionals te zijn die snel kunnen inspelen op de evoluerende zorg.
Zorgcontinuüm
Zelf- en mantelzorg lotgenoten contact
Community zorg
Generalistische zorg
Transmurale zorg
Specialistische zorg
Figuur 1 Zorgcontinuüm2
1
14
RVMZ (2007). Jaarbericht 2007. Met ‘het geheim van NoordP Brabant. ‘s-Hertogenbosch: De Provinciale Raad voor de Volksgezondheid en Maatschappelijke Zorg in Noord-Brabant (PRVMZ), september 2007.
2
rafische bewerking uit PRVMZ (2007). Jaarbericht 2007. G Met ‘het geheim van Noord-Brabant. ‘s-Hertogenbosch: De Provinciale Raad voor de Volksgezondheid en Maatschap pelijke Zorg in Noord-Brabant (PRVMZ), september 2007.
Hoofdstuk 2 Innovatieprogramma Zorgonderwijs 2.0
2.2 Innovatieprogramma Zorgonderwijs 2.0 In Deel I zijn doelstellingen geformuleerd voor het vernieuwen van het zorgonderwijs (hierna te noemen Zorgonderwijs 2.0): 1 Het bieden van een uitdagend onderwijsaanbod, dat aansluit op de zorgvraag van morgen en excellentie bij studenten én docenten stimuleert. 2 Het veranderen van het zorgonderwijs door innovatiever, sneller en doelmatiger op te leiden met onder andere doorlopende leerlijnen van VMBO tot WO zodat horizontale en verticale leer- en carrièreroutes ontstaan. 3 Het faciliteren van een snelle(re) toetreding van professionals voor de arbeidsmarkt door het versterken van de aansluiting zorgonderwijs en arbeidsmarkt. 4 Het beheersbaar houden van de kostenontwikkeling door waar mogelijk te substitueren. Het realiseren van de bovengenoemde doelstellingen voor innovatie in het zorgonderwijs vereist een gecoördineerde aanpak: het innovatieprogramma ‘Zorgonderwijs 2.0’, zoals beschreven in deel II. Het innovatieprogramma heeft als hoofddoelstelling het ondersteunen van de herinrichting van het zorgaanbod door de inzet van innovatief zorgonderwijs. Dit vraagt om een brede benadering van de onderwijssector: van basisniveau tot en met wetenschappelijk onderzoek en de gespecialiseerde medische opleidingen. De hoofddoelstelling van het innovatieprogramma is vertaald in vier programmalijnen, namelijk: 1 Zorgcliënt 2.0 2 Zorgfuncties 2.0 3 Technologie voor Slimme Zorg 4 Zorgacademie De programmalijnen worden in de volgende hoofdstukken toegelicht.
15
16
Hoofdstuk 3
Programmalijn één: Zorgcliënt 2.0
17
Hoofdstuk 3 Programmalijn één: Zorgcliënt 2.0
Programmalijn één: Zorgcliënt 2.0 De eerste programmalijn sluit aan op de ‘emancipatie’ van de zorgcliënt, de vergrijzing en de behoefte aan integrale zorg. Deze kenmerken van de toekomstige zorgcliënt (hierna te noemen Zorgcliënt 2.0) vergroten diens behoefte aan een multidisciplinaire en integrale aanpak van de zorgverlening. Binnen de eerste programmalijn zal aandacht worden besteed aan de rol en toegevoegde waarde van vernieuwde zelf- en mantelzorg (familiezorg) en ervaringsdeskundige zorg. De verschillende aspecten van Zorgcliënt 2.0 worden binnen deze programmalijn uitgewerkt en de uitdagingen voor het zorgonderwijs nader ingevuld. De hoofddoelstelling die voor de eerste programmalijn van Zorgonderwijs is gedefinieerd luidt als volgt: Het uitwerken en toetsen van de vernieuw ingen in het zorgonderwijs als gevolg van de vraag naar vernieuwde zelf- en mantelzorg (familiezorg) en inzet van ervaringsdes kundigen. Met de uitvoering van de eerste programmalijn wordt het volgende resultaat beoogd: Het vernieuwde zorgonderwijs dient te resulteren in betere kwalitatieve en kwantitatieve aansluiting op de toekomstige zorgvraag en –aanbod in Brabant. Deze verbeterde aansluiting dient zichtbaar te worden in een vermindering van de huidig geconstateerde discrepantie tussen beschikbare en noodzakelijke zorgcapaciteit in de betreffende sectoren. Er zijn in samenwerking met het veld vier deelprojecten geformuleerd: Deelproject 1: Methode Familiezorg Deelproject 2: Mantelzorgondersteuning MBO / HBO Deelproject 3: Ervaringsdeskundigen HBO Deelproject 4: Gelijkwaardige relaties in zorgopleidingen
In de volgende paragrafen wordt elk deelproject nader toegelicht voor wat betreft de reikwijdte van het project en de voorgestelde uitvoering.
3.1 Deelproject 1: Methode Familiezorg Voorstel Het ROC Tilburg en het Expertisecentrum Familiezorg treffen voorbereidingen om de module ‘Familiezorg’ in het lesprogramma op te nemen. Twee trainers van dat Expertisecentrum verzorgen een aantal gastlessen aan MBO-leerlingen op niveau 2, 3 en 4 op het ROC Tilburg. Daarnaast maken leerkrachten nader kennis met de Methode Familiezorg in twee workshops. Als vervolg hierop is het streven om een aantal leerkrachten te trainen, zodat zij zelf de methode Familiezorg aan de leerlingen kunnen overdragen. Het traject bij het ROC Tilburg dient als pilot voor andere zorgopleidingen. Toelichting Op basis van wetenschappelijk onderzoek naar familiezorg en zorgverantwoordelijkheid en een intensieve samenwerking met beroepskrachten in de zorg en families is een relationele benadering in de familiezorg met bijbehorende methodiek ontstaan.3 De methode ‘familiezorg’ is een scholingsinstrument, dat beroepskrachten en managers in de zorg een handvat biedt om relationeel te werken. In het zorgonderwijs op MBO-, HBO- en WO-niveau bestaat een minor ‘Relationeel werken in familiezorg’. Het opleiden van kennisdragers binnen MBO- en HBO-onderwijs borgt de kwaliteit van de minor. Deze module is al op een aantal plaatsen met succes geïmplementeerd, namelijk aan de Hogeschool voor Amsterdam (Sociaal Pedagogische Hulpverlening en Maatschappelijk Werk) en het UMC Radboud in Nijmegen (vervolgopleiding voor klinische geriatrisch, long-, neurologie- en psychiatrisch verpleegkundigen).
3
18
eneken genaamd Kolmer, D. (2007). De kunst van het ontmoeten. B Onderzoek, scholing en praktijk in de familiezorg. Proefschrift. Delft: Eburon, 2007.; Beneken Genaamd Kolmer, D.M. (2007). Van mantelzorg naar familiezorg: Een noodzakelijke gedaanteverwisseling. Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen, 85(4), 195.
Hoofdstuk 3 Programmalijn één: Zorgcliënt 2.0
In diverse met name Midden-Brabantse gemeenten lopen trainingen voor loketmedewerkers. De introductie van de methode Familiezorg in het zorgonderwijs is één van de tien lopende acties (zie onderstaand Actieplan Familiezorg), om familiezorg in de Brabantse gezondheidszorg in te voeren. Actieplan Familiezorg4 Het trainen van beroepskrachten met de methode Familiezorg maakt onderdeel uit van een integrale visie op familieondersteuning en vormt één van de doelstellingen binnen een breder geformuleerd actieplan. Het Expertisecentrum Familiezorg, met medewerking van de provincie Noord-Brabant, de gemeente Tilburg en de Universiteit van Tilburg/Tranzo voert dat actieplan uit (2008-2011). Het actieplan beoogt de volgende resultaten te bereiken: 1 In tenminste 34 gemeenten zijn één of meerdere partijen bekend met de Methodiek Familiezorg (bijvoorbeeld gemeenten, Centra voor Jeugd en Gezin, RIBB’s en veiligheidshuizen). 2 In tenminste 34 gemeenten werkt ten minste één partij volgens de Methodiek Familiezorg. 3 Iedere regio in Brabant vormt ten minste één samenwerkingsverband tussen de formele zorg en de informele zorg tussen twee of meer partijen. 4 Een afstemming van de theorie, het beleid en de praktijk rondom de methode Familiezorg en het risicomanagementmodel. 5 Tenminste 300 beroepskrachten in de zorg (verspreid over de 4 regio’s) zijn bekend met de Methodiek Familiezorg. 6 Het waarborgen van de uitvoering van de Methodiek Familiezorg door middel van Intervisie- bijeenkomsten. 7 Tenminste één onderwijsinstelling (ROC, HBO, BMS) heeft de methodiek Familiezorg opgenomen in haar curriculum. 8 Publieke aandacht op ten minste tien momenten aan de Methodiek Familiezorg onder andere door middel van ronde tafelgesprekken, lezingen, workshops en publicaties (in wetenschappelijk-/vakliteratuur).
4
9E en ontwikkeld model voor risicomanagement; alle betrokken partijen in de gemeente Tilburg (medewerkers Sociale Dienst, Gemeente Tilburg, de Twern, MEE regio Tilburg, Expertisecentrum Familiezorg) zijn op de hoogte van dit model; alle Wmo-loketmedewerkers in de gemeente Tilburg werken volgens dit model. 10 H et uitvoeren van een evaluatieonderzoek van de scholing, effectmetingen en bijstellen van de methode familiezorg bij de thuiszorgorganisatie Thebe.
3.2 Deelproject 2: Mantelzorgonder steuning MBO / HBO Voorstel De realisatie en cofinanciering van het ontwikkeltraject ‘Familie- en mantelzorgbeleid’ vindt plaats in twee samenhangende delen: 1 Provinciale middelen cofinancieren het stimuleren en ondersteunen van zorginstellingen in de sector verpleging en verzorging om een familie-/mantelzorgbeleid te ontwikkelen. 2 Het sectorplan dient additioneel de ontwikkeling van een module mantelzorgondersteuning voor het MBO en HBO en daarvan afgeleid voor de nascholing van zorgmedewerkers binnen instellingen te financieren. De ontwikkeling van de onderwijsmodule vindt gefaseerd plaats: 1 De experimentele ontwikkeling en implementatie van de module op een MBO-opleiding Verpleging en Verzorging (V&V). 2 De verspreiding van de module naar andere MBO- en HBO-opleidingen V&V in de provincie Noord-Brabant. 3 De landelijke beschikbaarstelling van de module.
tichting Mantelzorg Midden-Brabant/Expertisecentrum S Familiezorg. (2009). Actieplan Familiezorg. Op weg naar een familieproof beleid en praktijk in de provincie Noord-Brabant. Tilburg, februari 2009.
19
Hoofdstuk 3 Programmalijn één: Zorgcliënt 2.0
20
Toelichting Het Platform Belangenbehartiging Mantelzorg West- Brabant, één van de vier Brabantse regionale netwerk organisaties rond mantelzorg, die de provincie faciliteert, en de Brabantse Raad voor de Informele Zorg (BRIZ) stellen zich ten doel om de rol van familie/ mantelzorgers in de instellingen in de sector verpleging en verzorging te versterken. In de periode 2010-2012 willen zij twee doelen bereiken: • In 2012 is in 75% van de instellingen in de sector Verpleging en Verzorging mantelzorgbeleid ontwikkeld, geïmplementeerd en geborgd. Per instelling is minimaal één afdeling geschoold en vaardig om hieraan uitvoering te geven. Dit vormt de basis om deze werkwijze in eigen beheer zelf uit te rollen over de overige afdelingen. Overeenkomsten met instellingen op managementniveau liggen hieraan ten grondslag. • In 2012 is in 75% van de basisberoepsopleidingen een ‘module mantelzorgondersteuning’ opgenomen in het curriculum (of op logische plaatsen in het curriculum verankerd).
3.3 Deelproject 3: SPH-opleiding Ervaringsdeskundigen
Dit ontwikkeltraject omvat de volgende activiteiten: • Een schriftelijke enquête onder Brabantse zorginstel lingen in de V&V-sector moet de stand van zaken in beeld te brengen rondom mantelzorgbeleid en de positie van mantelzorgers in de instellingen (nul-meting). In West-Brabant is dat onderzoek inmiddels afgerond;5 voor de andere Brabantse regio’s loopt dit onderzoek. • De BRIZ schrijft een notitie hoe mantelzorgbeleid in de instellingen eruit zou moeten zien en welke componenten daarin van belang zijn. Ze presenteert het resultaat van het onderzoek en deze notitie op een symposium. • Het ontwikkelen van een gereedschapsset, dat de instellingen ondersteunt bij de invoering van mantelzorgbeleid. Die set bevat onder andere: een voorbeeld mantelzorgbeleidsplan, handreikingen voor de implementatie en borging op instellingsniveau en ondersteunend materiaal, zoals voor de bijscholing van zorgmedewerkers en de borging. •H et samenstellen van een module ‘mantelzorgondersteuning’ voor MBO- en HBO. • De BRIZ stimuleert en ondersteunt de implementatie en borging.
Een groep studenten startte in september 2009 op basis van financiering door het TLPZ-transitieproject met de opleiding SPH met Ervaringsdeskundigheid. De belangstelling uit Zuid-Nederland is, naar nu blijkt, vele malen groter. Inmiddels hebben zich ruim 50 belangstellenden gemeld. Om aan deze belangstelling tegemoet te komen, is (tijdelijke) capaciteitsuitbreiding gewenst. Hiervoor is extra financiering nodig. Een instroom van 12 studenten per jaar kan op termijn volstaan. Deze benodigde extra financiering komt boven op de reguliere HBO-bekostiging, omdat voor het slagen van de experimentele opleiding gespecialiseerde docenten en extra onderwijstijd nodig is. Die extra onderwijstijd is nodig om vanuit persoonlijke ervaringen te komen tot collectieve ervaringen en ervaringsdeskundigheid in kleinere groepen. Na afloop van de experimentele periode moeten de opleiding uit de reguliere HBO-financiering kunnen worden bekostigd.
5
6
erdonschot, A. (2009). Onderzoeksverslag Mantelzorgbeleid V West-Brabant. Sector verpleging en verzorging. Platform Belangenbehartiging Mantelzorg West-Brabant/BRIZ, 2009.
Voorstel Fontys Hogeschool Social Studies en GGzE willen experimenteel starten met een SPH-opleiding met Ervaringsdeskundigheid. Dit experiment is onderdeel van het Eindhovense transitieproject en wordt ingebed binnen de bestaande SPH-opleiding.6 De studenten volgen de duale leerweg, waarbij ze één dag per week onderwijs volgen. De module ervaringsdeskundigheid is ondergebracht in een minor. De studenten komen bovendien nog 10 extra dagen naar school ten behoeve van het leren werken met ervaringsdeskundigheid. Het onderwijsprogramma voor de propedeuse omvat het SPH-programma met een accent op cliënten-perspectief, herstel en sociale inclusie.7 Dit programma bouwt voort op landelijke en regionale ervaringen. Het onderwijs programma voor de hoofdfase is in ontwikkeling.
De HBO-studenten werken tijdens de opleiding 20 uur in de praktijk. Dit zijn stageplaatsen in de GGZ, de verslavingszorg, de maatschappelijke opvang, gemeentelijke diensten en de gehandicaptenzorg. De teams die met ervaringsdeskundigen starten, krijgen een twee daagse training met betrekking tot het werken met
T ransitieprogramma in de Langdurige zorg. (2008). Projectplan ‘Werk voor Ervaringsdeskundigen’. 2e tranche Transitieprogramma in de Langdurende Zorg. Woerden: TPLZ. 7 Henkens, H., et.al. (2009). Blauwdruk voor HBO-opleidingstraject ervaringsdeskundigheid in het kader van het transitieproject. Eindhoven: Fontys Social Studies, GGzE, 2009.
Hoofdstuk 3 Programmalijn één: Zorgcliënt 2.0
rvaringsdeskundigen in hun team. Ook wonen de stae gebegeleiders driemaal per jaar een bijeenkomst bij. Hiervoor is ook extra financiering nodig.8 Toelichting Vanuit de cliëntenorganisaties en -bewegingen heeft het begrip ‘herstel’ in het werkveld van de psychiatrie en verslavingszorg de laatste jaren een centrale plaats gekregen.9 Vanuit cliëntperspectief betekent ‘herstel’ niet genezen, maar je leven weer oppakken. Herstel biedt hoop en perspectief. Herstel betekent dat de cliënt zelf de controle over zijn of haar leven herneemt en dat hij of zij de gevolgen van psychiatrische problemen kan overwinnen, zoals armoede, sociaal isolement en het verlies van identiteit. Het mens-zijn staat centraal en niet de ziekte.10 Parallel aan dit herstelbegrip is het besef in de hulpver lening gegroeid, dat ‘ervaringsdeskundigen’ een belangrijke eigen en aanvullende bijdrage kunnen leveren in hulpverlening aan cliënten. Regulier opgeleide hulpver leners benaderen een psychisch of fysiek probleem meestal vanuit een wetenschappelijk-professionele visie en vergeten daarbij soms de mens achter de ziekte. Ervarings-deskundigheid wijst de professionals op het belang van deze menselijke factor. Een combinatie van wetenschappelijke kennis en ervaringskennis heeft een meerwaarde voor de cliënt en helpt.11 Het ontwikkelen van de ervaringsdeskundigheid gebeurt door te leren van de eigen ervaring. Door deze opgedane kennis op een juiste manier in te zetten, kunnen anderen in een gelijksoortige positie hiervan gebruik maken. Het zijn van een ervaringsdeskundige vereist meer dan de eigen ervaring. Men moet in staat zijn om boven de eigen ervaring uit te stijgen. Het loslaten van de eigen situatie en de leermomenten daaruit benutten dient een algemeen doel: anderen daarmee helpen. Ervarings deskundigen, die kiezen voor de hulpverlening vanuit de invalshoek ervaringsdeskundigheid, uiten in toenemende mate de vraag om (bij)scholing. Ook instellingen in de psychiatrie en verslavingszorg maken al regelmatig gebruik van ervaringsdeskundigen in de hulpverlening. 8 Het
TPLZ-transitieproject (looptijd 2008-2010) heeft de volgende zaken al bekostigd: projectleiding, opzet experimentele opleiding SPW (MBO) en SPH (HBO), werving studenten (in Zuid-Nederland), randvoorwaardelijk beleid (onder andere met uitkeringsinstanties gemeenten en UWV), studentbegeleiding, deskundigheidsbevordering van teams waar ervaringsdeskundige studenten stage lopen/werken, evaluatieonderzoek, symposia en dergelijke. In: Transitieprogramma in de Langdurige zorg. (2008). Projectplan ‘Werk voor Ervaringsdeskundigen’. 2e tranche Transitieprogramma in de Langdurende Zorg. Woerden: TPLZ. 9 Deze tekst is een bewerking van: Henkens, H., et.al. (2009). Blauwdruk voor HBO-opleidingstraject ervaringsdeskundigheid in het kader van het transitieproject. Eindhoven: Fontys Social Studies, GGzE, 2009.
Ze vullen dan de functie in van ervaringsdeskundig begeleider. Meerdere Brabantse GGZ- en verslavings zorginstellingen hebben ervaringsdeskundige begeleiders in loondienst. De instellingen verwachten dat dit aantal begeleiders de komende jaren substantieel groeit. Behalve om kwaliteitsredenen is het werven van ervaringsdeskundige begeleiders ook interessant als arbeidsmarktinstrument. Naar verwachting komen er namelijk arbeidsmarkttekorten voor SPW-4 en SPH-5. Het werven en opleiden van ervaringsdeskundige hulpverleners is niet alleen relevant voor deGGZ, de verslavingszorg en de maatschappelijke opvang, maar ook voor andere zorgsectoren en maatschappelijke sectoren, zoals gemeente en corporatie. De opleiding en inzet van ervaringsdeskundige begeleiders leidt ook tot onder andere een besparing op uitkeringsgelden (reïntegratie instrument). GGzE verwacht ook andere maatschappelijke baten te kunnen bereiken, zoals een verhoogde uitstroom uit langdurige zorg en het ontwikkelen van herstelondersteunende initiatieven door (groepen) cliënten zelf in wijken/dorpen.12 In september 2008 startte in Eindhoven in het kader van het landelijke transitieprogramma in de langdurige zorg (TPLZ; Zorginnovatie Platform) het project ‘Werk voor ervaringsdeskundigen’. Dit transitieproject biedt ervaringsdeskundigen opleiding en werkervaring aan. Op MBO-niveau bestaat deze opleiding inmiddels,13 op HBO-niveau ontbreekt deze nog. Daarnaast is dit project bedoeld om het beroep verder te ontwikkelen en de positie van ervaringsdeskundigen in het werkveld te verstevigen. Het Trimbos-instituut en het lectoraat van Fontys Hogeschool Sociale Studies begeleiden dit project. Op HBO-niveau bestaat in de regio Eindhoven al wel een korte TOED-cursus (Traject Opleiding Ervarings deskundigheid). Fontys Hogeschool Sociale Studies, het cliëntenbelangenbureau GGzE en het Instituut voor Gebruikersparticipatie en Beleid (IGPB) hebben die cursus ontwikkeld. 10 Sohier,
R., Schalken., P., (red.).(2008). Hoop en herstel in Brabant. Op weg naar herstellen met een psychiatrische ziekte. Den Bosch: PRVMZ, 2008. 11 GGzE. (2007). Cursusmateriaal Programma Casemanagement. Eindhoven: GGzE, 2007. 12 Transitieprogramma in de Langdurige zorg. (2008). Projectplan ‘Werk voor Ervaringsdeskundigen’. 2e tranche Transitieprogramma in de Langdurende Zorg. Woerden: TPLZ. 13 Drie ROC’s (Zadkine, Utrecht, Eindhoven) bieden een SPW-opleiding (BBL; 1 dag onderwijs, 20 uur stage of werk), die opleidt tot ervaringsdeskundige begeleider.
21
Hoofdstuk 3 Programmalijn één: Zorgcliënt 2.0
De behoefte aan een HBO-opleiding voor ervaringsdeskundigen groeit. De landelijke Vakvereniging voor Ervaringswerkers heeft het initiatief genomen voor de ‘Landelijke Denktank Overleg Opleidingen ervarings deskundigen’ (LDOO) met als doel een HBO-opleiding te ontwikkelen. Aan het LDOO neemt een aantal hogescholen, ROC’s, onderzoeksinstituten en cliëntenorganisaties deel.14 Het LDOO werkt aan kennisdeling, de ontwikkeling van scholing, de functie-, identiteits- en beroeps-ontwikkeling en de juridische positionering van de ervaringsdeskundige begeleider. In Noord-Brabant zijn ervaringsdeskundigheid en zelfhulp in de afgelopen jaren sterk ontwikkeld vanuit de patiënten- en cliëntenbeweging. Zelfhulp en ervaringsdeskundigheid zijn aan elkaar verwant. Ervaringsdeskundigheid In Brabant zijn diverse regionale samenwerkingsverbanden van ervaringsdeskundigen ‘Coöperatie Conquest’ [Zuidoost-Brabant], ‘Door en Voor’ [Noordoost-Brabant], ‘Regionaal Service Centrum’ [Midden-Brabant] en ‘Informeer’ [West-Brabant]). Er is een aantal gemeenschappelijke ontwikkelingen zoals de cursus ‘Herstellen doe je zelf’, de cursussen ‘Werken met ervaring’, ‘De Brug’, ‘Voorwerk’, trainingen tot zorgconsulent en consulent crisiskaart en een database van ervaringsdeskundigen. Aan de Universiteit van Tilburg loopt een promotieonderzoek naar de effectiviteit van de cursus ‘Herstellen doe je zelf’ op basis van een RCT. De verrichting van het onderzoek gebeurt in samenwerking met het KZE en ZonMW. Naar ver wachting komen de resultaten in 2009 beschikbaar. Zelfhulp Zelfhulp is met name sterk ontwikkeld in Duitsland en Zwitserland en is effectief, zo blijkt uit onderzoek.15 In Brabant zijn vier regionale steunpunten zelfhulp actief: in Eindhoven, Den Bosch, Tilburg en Roosendaal. Helmond beschikt over een dependance van Eindhoven. In Oss en Breda zijn initiatieven tot oprichting. De steunpunten hebben elk contact met 40 tot 50 zelfhulpgroepen. Het Zelfhulp Netwerk Zuidoost-Brabant geldt als een ‘best practice’: een herkenbaar ankerpunt voor vele zelfhulp-groepen en professionele instellingen, die samenwerken met de zelfhulp. De al vele jaren bestaande ondersteuning van de gemeente Eindhoven 14 Fontys
Hogeschool, Hogeschool van Amsterdam, Hogeschool van Utrecht, Hanzehogeschool en Windesheim, ROC Zadkine, ROC Midden Nederland en ROC Aventus, Trimbos-instituut, IGPB, Anoiksis. 15 Trefpunt Zelfhulp, Katholieke Universiteit Leuven: http://www. zelfhulp.be/pdf/Effectenzhgenzhond.pdf.
22
en de GGzE is een belangrijke voorwaarde hiervoor. Het Kenniscentrum Zelfhulp en Ervaringsdeskundigheid16 (KZE) fungeert als backoffice, verzamelt algemene kennis en verspreidt dat. De provincie Noord-Brabant ondersteunt het KZE.
3.4 Deelproject 4: Gelijkwaardige relaties Voorstel Het Kenniscentrum Zelfhulp en Ervaringsdeskundigheid (KZE) en Zorgbelang Brabant17 hebben de volgende ambities: • Het ontwikkelen van onderwijsmodules voor het zorgonderwijs (MBO, HBO en WO) op grond van de (gebundelde) ervaringen met cliënt- en familie-initiatieven, met een brede blik naar zorgonderwijs: sociale studies, verpleging en verzorging, pedagogiek en geneeskunde. • Het gefaseerd ontwikkelen van deze onderwijsmodule(n) in samenwerking met ervaringsdeskundige patiënten/cliënten en familieleden, één of meer onderwijsinstellingen en andere belanghebbenden, zoals zorginstellingen. • Bevorderen dat studenten aan de zorgopleiding stage kunnen lopen bij cliënten familie-initiatieven, zoals bij patiëntenverenigingen, consumer run-projecten, steunpunten zelfhulp/ lotgenotencontact, participatiewerkplaatsen, enzovoort. Als stagemogelijkheid kunnen studenten ook als budgethouder actief zijn in gezinnen. Fontys Hogeschool Pedagogiek in samenwerking met Zorgbelang heeft hiermee ervaring op gedaan in Tilburg en omstreken. • Bij de uitvoering van onderwijsmodule(n) zijn zowel ervaringsdeskundige cliënten / familieleden als docent betrokken. Hiertoe dient hun opleiding. Wel is doorstroom in ervaringsdeskundige docenten vereist, om te voorkomen dat ze in de loop der tijd te ver van de ervaringswereld af komen te staan. • Voor MBO-, HBO- en WO-opleidingen in de zorg komt de experimenteel ontwikkelde onderwijs module(n) beschikbaar. In Brabant vindt de verspreiding actief plaats. De ontwikkeling van Zorgacademie(s) biedt daartoe gelegenheid.
16 Website:
www.kenniscentrum-ze.nl; Provinciale Raad voor de Volksgezondheid en Maatschappelijke Zorg. (2008). Steeds meer erkenning ervaringsdeskundigheid en zelfhulp. In PRVMZ Nieuws, Winter 2008 – 2009, p. 13-14. Den Bosch: PRVMZ. 17 Op Fontys Hogeschool Sociale Studies is cliëntparticipatie een verplicht vak en worden de modules ‘Familie als bondgenoot’ binnen één differentiatie aangeboden.
Hoofdstuk 3 Programmalijn één: Zorgcliënt 2.0
Toelichting De relatie tussen een hulpverlener en een patiënt (of zijn naasten) is, ondanks de toegenomen mondigheid en ondanks de versterking van de vraagsturing in de zorg, principieel ongelijkwaardig. In die relatie blijft de ongelijkheid aanwezig door verschillen in kennis, bevoegd heden enzovoort. Van Heijst18 pleit voor een relatie waarin de ‘ongelijke behoeftigheid’ mag blijven bestaan, zonder dat dit automatisch leidt tot een verlies van ‘evenwaardigheid’; een evenwaardige relatie. Meurs bepleit een nieuwe visie op professionaliteit.19 Die nieuwe visie stelt het toepassen van kennis in een context; het delen van professionele verantwoordelijk heden met collega’s, met andere disciplines en met patiënten. De jonge generatie artsen staat open voor die nieuwe visie, zo betoogt ze. Deze opvattingen zijn een breuk met klassieke opvattingen over professionele autonomie. Hieraan zou verder moeten worden gewerkt, onder andere in de scholing van beroepsbeoefenaren in de zorg. Noch de wil van de professional (professionele autonomie), noch de wil van de patiënt (vraagsturing) is wet. Het gaat om een evenwaardige of wederkerige relatie, waarin de hulpverlener en de patiënt / gezin samen bepalen welke behandeling en zorg nodig is en hoe die past in het leven van de patiënt en zijn gezin. Het vertrekpunt van de zorgprofessional in zijn relatie met een patiënt/gezin is de professionele-wetenschap pelijke deskundigheid. Voor de patiënt is het vertrekpunt zijn eigen kennis van zijn eigen lijf en leven, vaak aangeduid met ervaringskennis. Die inbreng van patiënten/ gezinnen, die ervaringskennis, is evenzeer van betekenis als de professioneel-wetenschappelijke kennis van de professional. De ervaringskennis is complementair aan de kennis en kunde van de professional.
familie evenwaardiger te maken en om hulpverleners inzicht te geven in hun bestaan. Deze initiatieven zijn afkomstig uit de kringen van chronisch zieken, (ex-) psychiatrische patiënten, mensen met een verstandelijke handicap en jongeren uit de jeugdzorg.
Professionals in de zorg, zoals artsen, agogen, verpleegkundigen, beschikken onvoldoende over de competentie om op een evenwaardige manier met cliënten en hun familieleden om te gaan. Patiënten en familieleden die bij hun naaste zijn betrokken, willen dat zorgprofessionals hun serieus nemen. Zij willen dat de zorg, zowel cure als care, zich invoegt in hun leven; het mens-zijn staat centraal en niet het patiënt-zijn. Zij willen dat hulpverleners inzicht krijgen in wat het betekent om te leven met een ziekte, aandoening, uithuisplaatsing, enzovoorts. Vanuit de patiënten/cliënten en familiebeweging zijn in Brabant vele initiatieven genomen die tot doel hebben om de relatie tussen hulpverlener, patiënt en
Het onderstaande (onvolledige) overzicht geeft een indruk van de reikwijdte en rijkdom aan Brabantse initiatieven: • Coöperatie Conquest heeft in samenwerking met onder andere Fontys trainingen Cliënten- participatie ontwikkeld, zoals de training ‘Mijn leven is jouw werk’ voor de GGZ en aanverwante instellingen. Die trainingen dienen cliënten op te leiden tot trainer/docent. Ook het Regionaal Servicecentrum GGZ in Tilburg biedt een cursus Cliëntenparticipatie aan. • In Brabant zijn door Zorgbelang Participatiewerkplaatsen Jeugd ontwikkeld. Jongeren in Midden-Brabant hebben de film ‘Ziek’ ontwikkeld. Zo willen ze in gesprek raken over de knelpunten en kansen in de jeugdhulpverlening, die zij ervaren.20 • Patiëntenverenigingen, zoals de Brabantse kankerpatiëntenverenigingen, verenigd in de Stichting Aandacht, verzorgen gastlessen bij beroepsopleidingen en informeren beroepsbeoefenaren over de mogelijkheden en het belang van lotgenotencontact. • De GGZ heeft in Brabant ‘Familie als Bondgenoot’ ontwikkeld. In samenwerking met familieleden, cliënten, GGZ-instellingen, Fontys Hogeschool Sociale Studies en PRVMZ zijn modules ontwikkeld voor GGZprofessionals, gericht op de samenwerking tussen cliënt-naasten-hulpverlener. Het is bedoeld om familieleden op te leiden tot docent.21 • Ook de Methode Familiezorg (zie paragraaf 3.3) richt zich op de samenwerking in de triade cliënt-familiehulpverlener. • De Stichting Regie over Eigen Leven (cliënt- en familieorganisaties, MEE, zorginstellingen, PRVMZ) stimuleert een omwenteling in de gehandicaptenzorgzorg en samenleving opdat mensen met verstandelijke beperkingen (en hun naasten) zelf de regie over het eigen leven kunnen voeren.22 • De zelfhulporganisaties, met het Zelfhulpnetwerk in Zuidoost-Brabant voorop, hebben structurele samenwerkingsrelaties met de verslavingszorg en de GGZ ontwikkeld. Dit is vastgelegd in het programma ‘Onbenutte Mogelijkheden’. De instellingen verwijzen onder andere actief naar de zelfhulpgroepen.
18
20
19
eijst, J.E.J.M. van (2005). Menslievende zorg. Een ethische kijk H op professionaliteit. Kampen: Kok M eurs, P.L. (2007). Ontwikkelingen en trends in de toekomstige zorgvraag, het zorgaanbod en de beroepenstructuur. Inleiding op de BMS-conferentie ‘Tussen cure en care’ op 31 januari 2007.
Zie: www.zorgbelang-brabant.nl/index.php?p=125. www.familiealsbondgenoot.nl. www.regieovereigenleven.nl.
21 Zie: 22 Zie:
23
Hoofdstuk 3 Programmalijn één: Zorgcliënt 2.0
•V anuit een samenwerking met het onderwijs heeft het Kenniscentrum Zelfhulp en Ervaringsdeskundigheid (KZE) een training ontwikkeld om eerstelijns hulpver leners bij te scholen vanuit het zelfhulp-perspectief. • PRVMZ, KZE en Fontys Hogescholen organiseerden in juli 2009 een zeer drukbezochte conferentie over de herstelbenadering naar aanleiding van een gezamenlijke studiereis naar een internationale conferentie over ‘recovery’.23 Het doel is de herstelbeweging in Brabant te ondersteunen. • Brabant heeft de cursus ‘Herstellen doe je zelf’ ontwikkeld en biedt deze op veel plekken in Nederland aan. Een werkboek, handboek en een implementatie procedure zijn beschikbaar. Het KZE en de Universiteit van Tilburg (Tranzo) onderzoekt deze cursus wetenschappelijk. • De Stichting Door en Voor heeft een cursus ‘Cliënten trainen ambtenaren’ in huis. • GGzE en ZET bieden een cursus aan getiteld ‘Begrijpt u mij?’. Deze cursus richt zich op medewerkers van maatschappelijke organisaties, die omgaan met mensen met psychische beperkingen en hun familie leden. De genoemde initiatieven richten zich met name op het bijscholen van de zittende beroepsbeoefenaren in de (langdurige) zorg. De initiatieven bereiken de aan komende hulpverleners nog niet structureel via de beroepsopleidingen. In de zorgopleidingen (MBO, HBO en WO) is de inbreng van cliënten en familie incidenteel veelal ad hoc georganiseerd via gastlessen en studenten die stage lopen bij cliëntinitiatieven.24 Uit de vorige paragrafen blijkt dat er inmiddels ook opleidingen bestaan of in ontwikkeling zijn voor ervaringsdeskundige begeleiders. Daarnaast nemen steeds meer zorginstellingen, nu nog met name instellingen voor verslavingszorg en GGZ, ervaringsdeskundigen in dienst. Dat is een wenselijke ontwikkeling. Waakzaamheid is wel geboden: allereerst op het institutionaliseren van ervaringsdeskundigheid, veel ervaringsdeskundige (ex-)cliënten zijn en blijven actief buiten zorginstellingen en zonder formele opleiding. Daarnaast op het ontstaan van een schisma tussen ervaringsdeskundige begeleiders (die naast de patiënt gaan staan) en ‘regulier’ opgeleide hulpverleners (die dat ‘dus’ niet hoeven).
23 Sohier,
R. Schalken, P. (red.). (2008). Hoop en herstel in Brabant. Op weg naar herstellen met een psychiatrische ziekte. Den Bosch: PRVMZ. Zie ook: www.prvmz.nl/index.php?id=294 voor de vele gepresenteerde herstelinitiatieven. 24 Op Fontys Hogeschool Sociale Studies is cliëntparticipatie een verplicht vak en worden de modules ‘Familie als bondgenoot’ binnen één differentiatie aangeboden.
24
Het is van groot belang voor de ontwikkeling van een evenwaardige relatie tussen hulpverleners, cliënten en familieleden (‘triade’), dat alle hulpverleners in zorg en welzijn in hun opleiding kennis maken met (ervarings deskundige) cliënten en familieleden. Studenten dienen bijvoorbeeld inzicht te krijgen in: • Wie hun cliëntengroep in de praktijk is. • Wat het voor cliënten en familie betekent om afhan kelijk te zijn van zorg. • Hoe cliënten en familie zelf werken aan de eigen gezondheid en zorg; de kracht van zelfhulp, zelf management of lotgenotencontact. • Hoe patiënten en gezinnen (leren) leven met de ziekte, de uithuisplaatsing, enzovoort en welke worsteling dat oplevert. • Wat er nog meer nodig is in het leven dan zorg alleen (bestrijding armoede, eenzaamheid, enzovoort). Dit is niet alleen voor beroepsbeoefenaren in de lang durige zorg van belang, zoals de gehandicaptenzorg, de GGZ, de jeugdzorg en de thuiszorg, maar ook voor beroepsbeoefenaren in de curatief-somatische zorg, zoals artsen en verpleegkundigen die werken voor chronisch zieke mensen. De zorgprofessional 2.0 gebruikt competenties als communicatieve vaardigheid, empathie, kennis en verantwoordelijkheden delen met collega’s, patiënten/ cliënten en naasten, en ondersteunen aan de persoon lijke keuzes van patiënten en hun naasten.
Hoofdstuk 3 Programmalijn één: Zorgcliënt 2.0
25
Hoofdstuk 4
Programmalijn twee: Zorgfuncties 2.0
Hoofdstuk 4 Programmalijn twee: Zorgcliënt 2.0
Programmalijn twee: Zorgfuncties 2.0 De tweede programmalijn sluit aan op de veranderende zorgvraag van de eigentijdse zorgcliënt en de als gevolg daarvan benodigde nieuwe functies in de zorg. Vanuit Zorgfuncties 2.0 wordt gewerkt aan de eisen gesteld aan de nieuwe zorgfuncties Ziekenhuisarts 2.0, Huisarts 2.0, Wijkverpleegkundige 2.0, Spoedzorg 2.0 en Casemanager ouderen. De uitdagingen voor het zorgonderwijs en de nieuw in te richten opleidingen worden verder uitgewerkt vanuit programmalijn Zorgfuncties 2.0. Ook initiatieven om preventie binnen de zorgopleidingen te versterken zouden binnen deze programmalijn passen.
Ook initiatieven om preventie binnen de zorgopleidingen te versterken zouden binnen deze program¬malijn passen. Op dit moment zijn er op dat terrein in Brabant nog geen concrete onderwijs¬initiatieven. Binnen deze programmalijn zouden die kunnen worden toegevoegd.
De hoofddoelstelling die voor de tweede programmalijn luidt:
Voorstel Het opleidingstraject en -model voor de ziekenhuisarts wordt ontwikkeld, waarbij aansluiting wordt gezocht bij een UMC. In hoofdstuk 9 wordt een business case uitgewerkt uitgaande van 30 opleidingsplaatsen, 10 per cohort. Deze artsen kunnen in meerdere ziekenhuizen worden opgeleid en aangesteld.
Het uitwerken en toetsen van de vernieuwingen in het zorgonderwijs als gevolg van de vraag naar versterking van de eerste lijn, integrale zorg voor ouderen en gerichte inzet van de tweede lijn. Het vernieuwde zorgonderwijs richt zich hierbij op de scholing van studenten met betrekking tot de noodzakelijke nieuwe zorgfuncties (zorgfuncties 2.0). Met de uitvoering van de tweede programmalijn wordt het volgende resultaat beoogd: Het vernieuwde zorgonderwijs dient de aanpassingen op het bestaande zorgfunctiehuis effectief gefaciliteerd te hebben. Dit houdt in dat waar zorginstellingen tijdig de aanpassingen op hun functiehuis hebben doorgevoerd, de onderwijsinstellingen op hun beurt dan ook in staat zijn de professionals voor de nieuwe zorgfuncties te leveren. Er zijn in samenwerking met het veld vijf deelprojecten geformuleerd: Deelproject 1: Ziekenhuisarts 2.0 Deelproject 2: Huisarts 2.0 Deelproject 3: Casemanager ouderen Deelproject 4: Wijkverpleegkundige 2.0 Deelproject 5: Spoedzorg 2.0
In de volgende paragrafen worden de vijf deelprojecten nader toegelicht.
4.1 Deelproject 1: Ziekenhuisarts 2.0
Toelichting Zoals beschreven in deel I van het sectorplan wordt de zorgvraag onder andere als gevolg van de vergrijzing steeds complexer en hebben ziekenhuizen, naast hooggekwalificeerde medisch specialisten, behoefte aan breed inzetbare artsen. Een artsgeneralist, die in de eerste plaats uitgaat van de patiënt en niet van de afzonderlijke specialismen. Om de functie van een brede ziekenhuisarts-generalist een beter fundament te geven, is in deel I van sectorplan een opleiding tot ziekenhuisarts als een passende oplossing voorgesteld. Deze ziekenhuisarts is niet verbonden aan een bepaald specialisme, maar juist aan de patiënt. Dit sluit aan bij één van de conclusies van de Raad voor de Volksgezondheid & Zorg, die vaststelt dat er behoefte bestaat aan kort en breed opgeleide artsen, naast aan langer en smal opgeleide sub- of superspecialisten.25 De RVZ is voorstander van meer functiedifferentiatie binnen de medische beroepskolom en het stimuleren van taakherschikking om aan de groeiende zorgvraag te voldoen. Functiedifferentiatie binnen de medische beroepskolom, aldus de RVZ, vergroot bovendien de 25 RVZ
(2010). Numerus Fixus Geneeskunde: Loslaten of vasthouden, Den Haag 2010, p. 20
28
Hoofdstuk 4 Programmalijn twee: Zorgcliënt 2.0
k euzemogelijkheden en het carrièreperspectief van geneeskundestudenten en artsen. Zowel functiedifferentiatie als taakherschikking komt doelmatigheid en kwaliteit van zorg ten goede: artsen hebben meer tijd voor hun patiënten, en er komen profielartsen en HBO-opgeleide zorgprofessionals die over competenties beschikken die zij in de praktijk veelvuldig nodig hebben.26 In het voorstel beslaat de opleiding tot ziekenhuisarts 1,5 tot 2 jaar. De opleiding bestaat uit een aantal stageperiodes bij de afdelingen Heelkundig, Intern, Gynaecologie en eventueel een vierde specialisme dat kenmerkend is voor het ziekenhuis waar de ziekenhuisarts-in-opleiding zich bevindt. Deze stages bestaan uit vier werkdagen per week. Daarnaast volgt de ziekenhuisarts-in-opleiding één dag per week onderwijs. Dat kan deels in het ziekenhuis en deels extern plaatshebben. Dit vast ingeplande onderwijs richt zich op vier pijlers: - conceptueel onderwijs; - vaardigheidsonderwijs; - communicatietrainingen; - integraal onderwijs. Na hun opleiding kunnen ziekenhuisartsen blijven rouleren door het ziekenhuis en kunnen zo hun eigen flexpool vormen. Een flexpool van multi-inzetbaar artsen, zonder onderdeel te zijn van een maatschap of vakgroep. De ziekenhuisartsen komen in dienst van het ziekenhuis en worden gedetacheerd naar de maatschappen. Hierover worden van tevoren (financiële) afspraken gemaakt. Op dit moment is dat vaak niet het geval bij het inzetten van ANIOS of PA’s. Behalve studenten met een universitaire opleiding geneeskunde en een artsdiploma, die nu als ANIOS in ziekenhuizen werkzaam zijn, komen ook studenten met een PA-diploma, eventueel aangevuld met een specifieke Erkenning voor Verworven Competenties (EVC’s), in aanmerking voor een opleidingsplaats. Zo is er sprake van een sluitend opleidingscontinuüm. Een HBO+ -opgeleide met werkervaring als arts kan dan in een ziekenhuis werken en kan zelfs besluiten om een AIOStraject in te gaan. De ziekenhuisarts is in dat geval niet alleen een eindproduct van een opleiding, maar ook een tussenstation voor verdere opleiding en ontwik keling.
26 RVZ
(2010). Numerus Fixus Geneeskunde: Loslaten of vasthouden, Den Haag 2010, p. 37-38
4.2 Deelproject 2: Huisarts 2.0 Voorstel In samenwerking met de Stichting Gezondheidscentra Eindhoven (SGE) en de BMS gaat de huisartsopleiding van het Maastricht UMC een project uitvoeren dat is gericht op de ontwikkeling van een onderwijsmethode in de opleiding van huisartsen. In dat project staat casemanagement bij oudere patiënten centraal. Het gaat om praktijkgericht implementatieonderzoek: een nieuwe onderwijsvorm invoeren, om werkenderwijs te onder zoeken welke mogelijkheden en moeilijkheden zich daarbij voordoen. Het is een kwalitatief onderzoek, dat in 3 tot 5 eerstelijns-praktijken zal worden uitgevoerd. Het project loopt in 2010 en 2011. Als positieve resultaten uit het onderzoek naar voren komen, voert het MUMC (en wellicht ook andere huisartsenopleidingen) de module op bredere schaal in de huisartsopleiding in. Toelichting De medische ouderenzorg wordt steeds belangrijker in de huisartsengeneeskunde. De ouderen vormen de komende decennia een groot deel van de populatie zorggebruikers. Veel van deze ouderen vragen om complexe zorg. Daarbij moeten veel disciplines aan bod komen, zoals medisch, paramedisch, thuiszorg, GGZ, maatschappelijk werk en familie- en mantelzorg. In deze zorg is de huisarts geen solist meer, maar een medisch casemanager. Hij coacht zijn oudere patiënten in een netwerk van gespecialiseerde zorgverleners en niet professionele zorgverleners. De huisarts is degene met het overzicht: hij is de zorgregisseur. Het is echter de vraag of de huisarts daar goed voor is opgeleid. Ook voor andere groepen met een complexe hulpvraag, zoals mensen met verstandelijke en meervoudige beperkingen, is de huisarts nu nog onvoldoende toegerust. In bijvoorbeeld West-Brabant en Noordoost- en MiddenBrabant zijn respectievelijk een nascholingscursus en een verkennend onderzoek gehouden op het terrein van eerstelijnszorg voor mensen met verstandelijke en meervoudige beperkingen.27 Ontwikkelpunten zijn onder andere de coördinatie, de communicatie en de handicapgerelateerde ziektebeelden. Ook voor dergelijke doelgroepen zou het curriculum kunnen worden geac tualiseerd met behulp van dezelfde methodiek als case management voor oudere patiënten.
27 ROS
(2009). ROSE-Phoenix. Eerstelijns zorgaanbod voor verstandelijk gehandicapten in een kleinschalige woonvoorziening. Den Bosch: maart 2009.
29
Hoofdstuk 4 Programmalijn twee: Zorgcliënt 2.0
4.3 Deelproject 3: Casemanager ouderen Voorstel Door een scholingsaanbod te creëren, wordt voldaan aan de vraag naar casemanagers ouderen en komen er goedgekwalificeerde casemanagers beschikbaar. In 2010 start een nieuwe HBO bacheloropleiding Toe gepaste Gerontologie, om de casemanagers deels op te leiden. Om op kortere termijn en in voldoende mate aan de vraag te voldoen, moeten mensen worden bijgeschoold. Het gaat dan om personen met een verpleegkundige of sociaal maatschappelijke achtergrond. Deze laatste opleidingsmogelijkheden zijn nieuw en vallen niet binnen de huidige bekostigingsmethodiek. Daarom zijn hiervoor additionele middelen nodig. Toelichting Zoals beschreven in Deel I van het sectorplan is de casemanager ouderen vooral ondersteunend in de zelfredzaamheid van het systeem rond de dementerende cliënt. De casemanager assisteert de mantelzorgers, zodat de cliënt zo lang mogelijk in de thuissituatie kan blijven en daarmee tegemoet wordt gekomen aan de wens van de eigentijdse zorgcliënt. Tegelijkertijd kan op deze manier ook de kostenontwikkeling binnen de zorg op onderdelen worden teruggebracht. Casemanagement is in diverse Brabantse regio’s ontwikkeld of in ontwikkeling. De in Tilburg ontwikkelde dementieconsulent heeft hierin een voorbeeldfunctie. Het Landelijk Dementieprogramma (Vilans, CBO, Alzheimer Nederland, VWS) heeft een stimulerende rol gespeeld in de regionale ontwikkeling van casemana gement. Casemanagement voor mensen met dementie wordt ingebed in ketenzorg en zorgprogramma’s. Een casemanager is een onafhankelijke begeleider voor mensen met dementie en hun naasten. De eerste ervaringen met casemanagement zijn positief. Het verbetert de kwaliteit van leven voor mensen met dementie. Mantelzorgers, professionals en deskundigen zijn er enthousiast over. Casemanagement zorgt voor een lagere belasting van de mantelzorgers. Zij zijn daardoor in staat gedurende een langere periode mantelzorg te bieden en hoeven zelf minder beroep op de gezondheidszorg te doen. Casemanagement leidt tot minder crisisopnamen, uitgestelde opname in verpleegtehuizen en lagere belasting van huisartsen. De beschikbare mid-
delen worden efficiënter ingezet door casemanagement. Casemanagement is dus niet alleen een klantvriendelijke, maar ook een kosteneffectieve vorm van zorg verlening. 28 De essentiële taken van de casemanager ouderen luiden als volgt: • Het netwerk van de cliënt in kaart brengen en ondersteunen. • De sociale kaart van de cliënt in kaart brengen en de cliënt hierbij ondersteunen. • De mantelzorgers rond een cliënt actief ondersteunen. De doelgroep voor de opleiding casemanager zijn beroepsbeoefenaren met een verpleegkundige of sociaal maatschappelijke achtergrond, die bij willen scholen op het gebied van casemanagement ouderen. Het plan van aanpak dat wordt voorgesteld voor de ontwikkeling van bovengenoemde opleiding is als volgt opgedeeld in een viertal fasen: Fase 1: Onderzoek naar de precieze behoefte van het onderwijsaanbod. Fase 2: Ontwikkeling van het scholingsaanbod. Fase 3: PR-activiteiten. Fase 4: Start scholingsaanbod. Om de scholing van casemanagers goede steun te verlenen, wordt vanuit Zorgonderwijs 2.0 voorgesteld om aan de opleiding een onderzoekscentrum te koppelen op het gebied van dementie. Dit onderzoekscentrum houdt innovaties bij en initieert op het gebied van dementie, in het bijzonder de ondersteuning van de mantelzorg door middel van de casemanager. Dit onderzoekscentrum werkt nauw samen met bestaande instituten, zoals Alzheimer Nederland.
4.4 Deelproject 4: Wijkverpleegkundige 2.0 Voorstel De Kruisvereniging West-Brabant start een pilot met wijkverpleegkundigen in Bergen op Zoom en Fijnaart. Hiervoor werkt de RKV samen met zorg- en welzijns aanbieder Surplus. Er is bekostiging aangevraagd bij ZonMW (project Zichtbare Schakel). Binnen de pilot is voorzien in kennisoverdracht van ervaren wijkverpleegkundigen (MGZ-verpleegkundigen) naar jonge beroeps-
28 Bron:
30
Alzheimer Nederland, www.alzheimernederland.nl.
Hoofdstuk 4 Programmalijn twee: Zorgcliënt 2.0
beoefenaren. De resultaten van de pilot dienen te worden vertaald naar een nieuwe opleiding voor wijkverpleegkundigen (niveau 3-5). Toelichting Naast de huisarts speelt de wijkverpleegkundige een verbindende rol in integrale wijkzorg. Ook voor die functie vindt herwaardering plaats. Kleine kernen werken aan de terugkeer van de wijkverpleeg-kundige of een vergelijkbare spilfiguur in de integrale dorpszorg, al dan niet vormgegeven als coöperatie. Het uitgangspunt dat de klant de zorgvraag stuurt, heeft de Regionale Kruisvereniging West-Brabant (RKV) ertoe gebracht om het voortouw te nemen met acties, die de zorgvrager centraal stellen. Daartoe heeft RKV een richtinggevende schets ontwikkeld. Centraal in de schets staat de zorgvrager. Deze doet een beroep op zorg waarin de wijkverpleegkundige en de huisarts de voornaamste rol spelen. Vast staat dat 80% van de zorg vragen bij een huisarts binnenkomen en dat hiervan 96% beantwoord kunnen worden door die huisarts en met name de thuiszorg. RKV signaleert een aantal zaken die veranderd dienen te worden. Deze veranderingen zullen van merkbare invloed zijn op de verschillende opleidingen van zorgverleners. Deze noodzakelijke veranderingen zullen uiteindelijk hun beslag vinden in de opleidingseisen en functieprofielen van de niveaus 3, 4 en 5 die gelden voor zorgverleners in de thuiszorg. De wijkverpleegkundige zal op basis van nader te bepalen instrumenten de zorgvraag en bijbehorende indicatiestelling op zich nemen. Daartoe zal een zorgleefplan worden opgesteld, dat dient te worden uitgevoerd op basis van de uitgangspunten “normen verantwoorde zorg”. De bewaking van de kwaliteit, die gericht is op het stelselmatig verbeteren van de verleende en te ver lenen zorg, ligt in handen van de wijkverpleegkundige (niveau 5). De uitvoering geschiedt door verzorgenden en verpleegkundigen in de te onderscheiden niveaus 2, 3 en 4. Het gaat hierbij dan om het gegeven dat de inhoudelijke vraag om zorg leidend is en sprake is van ‘vraaggestuurde zorg’. Deze zorgvraag zal onlosmakelijk lichamelijke, psychische en sociale aspecten bezitten. Uiteindelijk gaat het dan over de domeinen zorg, welzijn en wonen. Bovenstaande vraagt van de zorgverleners andere (en meer) kwaliteiten dan die tot op heden worden verlangd voor de door zorgaanbieders gestuurde zorg. Dit vraagt om innoverend vermogen, inzicht in consequenties van
indicatiestelling, kennis van kwaliteit van het zorgproces, de competentie om mee te denken en vorm te geven aan de vraaggestuurde zorg en kennis van zorgleefplannen en normen van verantwoorde zorg. De RKV heeft het plan opgevat om deze situatie te ver beteren. Ze wil per kern, dorp of wijk een zorgteam met een vaste wijkverpleegkundige en vaste verzorgenden en hulpen opzetten. Dat team werkt nauw samen met de huisarts(en) en neemt de totale verpleging, verzorging en hulp in de huishouding voor hun rekening. Het team kenmerkt zich door korte communicatielijnen en eigen verantwoordelijkheid voor het signaleren, inzetten en uitvoeren van de noodzakelijke zorg. Het team is verbonden met informele zorg en andere leefgebieden en beschikt over herkenbare punten per kern, dorp of wijk waar mensen alle (en geïntegreerde) informatie kunnen krijgen. Om deze aanpak te realiseren, gaat de RKV uit van een inhoudelijke zorgvisie gebaseerd op waarden van solidariteit, duurzaamheid, persoonlijke aandacht enzovoort. De RKV werkt samen met de huisartsen, zorgaanbieders en gemeenten. Daarbij zet zij de wijdverbreide netwerken van informele steun en hulp, gelieerd aan de RKV-netwerken, in. Het gaat om netwerken die zich bewegen in de sfeer van vrijwilligersorganisaties, Rode Kruis, seniorenraden, dorps- en wijkraden, enzovoorts. Hierbij gaat het om levende en organische netwerken, niet om zwaar gestructureerde overleggen. De RKV gaat uit van een onorthodoxe aanpak met bijpassende financiering en gaat daarin voorbij aan versnippering en bureaucratisering. In Brabant zijn meerdere vergelijkbare initiatieven gestart. In Eindhoven, Tilburg en Den Bosch zijn wijkverpleegkundigen aangesteld in het kader van Zichtbare Schakels (ZonMW). In diverse dorpen zijn vanuit leefbaarheid projecten gestart die de zorg dorpsgericht ondersteunen en waar ook spilfiguren aangesteld zijn om zorg en participatie te coördineren, zoals de zorgcoöperatie Hoogeloon en de dorpsregisseur in Elsendorp. Bovendien zijn meerdere thuiszorginstellingen bezig met het wijkgerichter inrichten van het primair proces.
4.5 Deelproject 5: Spoedzorg 2.0 Voorstel Het ontwikkelproject Spoedzorg 2.0 richt zich op het beter organiseren van het zorgaanbod op huisarts-/ spoedpost. Op die manier moet de zorg toegankelijk
31
Hoofdstuk 4 Programmalijn twee: Zorgcliënt 2.0
en beheersbaar blijven en de werkdruk bij huisartsen verminderen. Niet iedere zorgvraag is dermate complex, dat een huisarts ernaar moet kijken. Op de huisartsen-/ spoedpost is ook een gedifferentieerd zorgaanbod mogelijk, dat verschillende zorgverleners uitvoeren. Daarbij luidt het uitgangspunt: ‘de juiste patiënt op het juiste moment bij de juiste zorgverlener’. Recent onderzoek naar de inzet van de NP en PA in de huisartsenzorg dient als basis voor de projectopzet. De centrale vraag voor het ontwikelproject luidt: In hoeverre kan een NP op de huisartsen-/ spoedpost een bijdrage leveren aan een toegankelijke en beheersbare huis artsenzorg in de avond, de nacht en in het weekend? Om dit te onderzoeken, worden verschillende organisatie-modellen getoetst op haalbaarheid en kosteneffectiviteit. Daartoe wordt een experiment gestart met de inzet van de NP op een spoedpost (model A) en op een huisartsenpost (model B). Het experiment maakt daarbij gebruik van afgestudeerde NP’ers van de Master Advanced Nursing Practice Huisartsenzorg (MANP-H). Aan het implementatietraject wordt een evaluatieonderzoek gekoppeld. De BMS ondersteunt beoogd ontwikkelproject en een eventueel benodigde aanpassing spoedzorg van de MANP. Indien het implementatietraject en het evaluatieonderzoek met positief resultaat zouden worden afgesloten is een brede uitrol aan de orde. Dit vergt een investering in een structureel aantal extra (geoormerkte) opleidingsplaatsen MANP bij Fontys Hogescholen. Toelichting Zoals aangeven in deel I van het sectorplan is de spoedzorg aan verandering onderhevig. Het aantal zorgvragen bij huisartsenposten neemt toe. Hoe kan het p robleem van deze toenemende en veranderende zorgvraag in de spoedzorg opgelost worden, zonder kwaliteit en toegankelijkheid te verliezen? Zoals voor gesteld in deel I kan taakherschikking een mogelijk hulpmiddel zijn. In de huisartsenpraktijk is substitutie van taken van huisarts naar doktersassistent (DA) en praktijk-ondersteuner (PO) gemeengoed. In het kader van taakherschikking is eind 2008 het project ‘Nurse practitioner in de huisartsenpraktijk’ afgerond. Daaruit bleek de meerwaarde van 29 Dierick-van
Daele A.T.M., Spreeuwenberg C., Derckx E.W.C.C., Metsemakers J.F.M., Vrijhoef H.J.M. (2008) Critical appraisal of the literature on economic evaluations of substitution of skills between professionals: a systematic literature review. Journal of Evaluation in Clinical Practice 14; 481-492.
32
een nurse practitioner (NP).29 De NP werkt als zelfstandig verpleegkundig professional op het snijvlak tussen cure en care. Werken als NP in de huisartsenpraktijk vergt andere kennis en vaardigheden dan werken in de tweede lijn. Daarom is een specifieke opleiding voor de huisartsenzorg ontwikkeld: Master Advanced Nursing Practice Huisartsenzorg (MANP-H). Deze uitstroomvariant Huisartsenzorg, ingebed in de MANP-opleiding van Fontys Hogescholen Eindhoven, is uniek voor Nederland. In Nederland werken circa 70 NP’ers in een huisartsenpraktijk; 25 van hen zijn of worden opgeleid volgens de uitstroom- variant Huisartsenzorg (MANP-H). De NP diagnosticeert en behandelt in de huisartsenpraktijk veelvoorkomende klachten. Denk aan keel-, neus- en ooraandoeningen, hoestklachten, huidproblemen, klachten van het bewegingsapparaat, urologische en gynaecologische klachten en geriatrische problemen. De specifiek opgeleide NP blijkt kwalitatief even goede zorg te verlenen als de huisarts. In 91% van de zorg vragen voert de NP de diagnosestelling en behandeling van veelvoorkomende klachten zelfstandig uit. Een project rondom de inzet van de Physician Assistant (PA) in de huisartsenpraktijk laat vergelijkbare resultaten zien. Op enkele afdelingen SEH wordt de NP of PA al ingezet voor bijvoorbeeld klachten van het bewegingsapparaat en kleine traumatologie. Op de huisartspost is de NP of PA nog relatief onbekend. In Groningen en Delft hebben huisartsposten echter al hun eerste ervaringen met een NP. Onderzoeksresultaten daarover zijn nog niet beschikbaar. Een onderzoek uitgevoerd door de Stichting Kwaliteit en Ontwikkeling Huisartsenzorg (KOH) naar de mogelijk heden van taakherschikking binnen de spoedzorg bij huisartsposten30, heeft zich op de volgende onderzoeksvragen gericht: • Wat zijn de problemen in de spoedzorg? • Welke zorgvragen komen in aanmerking voor sub stitutie aan andere professionals dan de (huis)arts? • Over welke deskundigheid, competenties en bevoegdheden moet deze professional beschikken? • Het beoogde resultaat was een organisatiemodel voor taakherschikking ten behoeve van huisartsen-/ spoedposten en SEH.
30 Burgt,
R. van de, Derckx E. Toemen Th. (2009). Eindrapport Preparatory Grant Spoedzorg. Eindhoven: Stichting Kwaliteit en Ontwikkeling Huisartsenzorg (KOH).
Hoofdstuk 4 Programmalijn twee: Zorgcliënt 2.0
De bevindingen van het onderzoek zijn dat taak herschikking goed kan plaatsvinden door: 1 Het overhevelen van taken van de ene beroepsgroep naar de andere. 2 Het anders inrichten van het zorgproces. Het toevoegen van (nieuwe) zorgprofessionals. Op basis van de verzamelde informatie zijn twee oplossingsrichtingen ontwikkeld: • Het maximaal inzetten van de deskundigheid van de DA voor ‘laagcomplexe’ zorgvragen, zoals mictieklachten bij vrouwen, insectenbeten en corpus alienum huid. • Het inzetten van de NP voor veelvoorkomende klachten. Beide oplossingsrichtingen tegelijkertijd inzetten is ook mogelijk. De verschillende modellen zijn in een werkconferentie besproken met de geïnterviewden. De belangrijkste aanbevelingen zijn:31 • De werkdruk en werklast van huisartsen op de post is een groot probleem en behoeft dringend nader onderzoek. • Taakherschikking is maatwerk. Hierin dient iedere post zelf keuzes te maken. • De inzet van een NP bij veelvoorkomende klachten is veelbelovend. De implementatie kent nog veel aandachtspunten, zoals financiering, opleidingsplaatsen en werkgeverschap. • Een pilot moet de meerwaarde van de NP op de huisartsen-/spoedpost verder onderzoeken. De gewenste oplossingsrichting is voor iedere organisatie maatwerk en afhankelijk van bijvoorbeeld de aard, het aantal zorgvragen en de beschikbare bestaande deskundigheid. Enkele posten hebben bijvoorbeeld de DA maximaal ingezet voor laag complexe zorgvragen of bereiden het voor. Sommige posten geven aan niet te beschikken over voldoende doktersassistenten. Dit leidt tot andere keuzes op het gebied van taakherschikking. Als aanbeveling stelt iedere post een eigen taakherschikkingsplan op, afgestemd op de regionale situatie en wensen.
31
Ibid.
33
Hoofdstuk 5
Programmalijn drie: Technologie voor de slimme zorg
Hoofdstuk 5 Programmalijn drie: Technologie voor slimme zorg
Programmalijn drie: Technologie voor Slimme Zorg De derde programmalijn sluit aan op de beschreven ontwikkelingen rondom de toegevoegde waarde van techniek en ICT voor zowel zorg als onderwijs. Vanuit Technologie voor Slimme Zorg wordt gewerkt vanuit de eisen, die worden gesteld aan de competenties van de Zorgprofessional 2.0, zodat deze effectief om kan gaan met de gevolgen van de vergaande technologisering binnen zorg en onderwijs. De specifieke uitdagingen als gevolg van de technologisering voor het zorgonderwijs en de nieuw te ontwikkelen opleidingen worden nader vormgegeven vanuit programmalijn Technologie voor Slimme Zorg. De hoofddoelstelling die voor de derde programmalijn van Zorgonderwijs 2.0 luidt: Het uitwerken en toetsen van de vernieuwing in het zorgonderwijs als gevolg van de toenemende technologisering van de gezondheidszorg. Met de uitvoering van de derde programmalijn wordt het volgende resultaat beoogd: De inzet van de innovatieve medische technologie dient een kwaliteitsverhogend resultaat te bereiken voor de zorg in combinatie met arbeidsproductiviteitverhogend effect voor de professional. Binnen dit programma worden twee deelprojecten uitgewerkt: Deelproject 1: Technologie voor V&V onderwijs. Deelproject 2: Education to Innovation (E2I).
5.1 Deelproject 1: Technologie voor V&V Voostel Het regionale project ‘Zorg en Technologie’ loopt in 2011 af. De School voor de Zorgsector wil hieraan een vervolg geven. Het gaat dan om verbreding naar andere
36
partners in de zorg, in de verschillende branches en het bijblijven bij de nieuwste ontwikkelingen op het gebied van zorg en technologie. De vertaling hiervan in het onderwijs verdient blijvend de aandacht, zodat studenten goed toegerust op de arbeidsmarkt komen. We richten ons op het bestaande en het nieuwe zorgpersoneel. De school wil ook (mede) vorm aangeven aan de scholing en ondersteuning voor patiënten en hun naasten en/of mantelzorgers. Toelichting De School voor de Zorgsector van het ROC Eindhoven is penvoerder van het project ‘Zorg en Technologie’. Dit project is een innovatiearrangement van het Platform Beroepsonderwijs (HPBO). Het project draait het om de centrale vraag hoe de beroepsopleidingen in kunnen spelen op de veranderende en toenemende vraag naar zorg. Daarbij is steeds meer sprake van technologische toepassingen en verandert ook de organisatie van de zorg. Nieuwe competenties moeten traditionele rollen in de zorgverlening aanvullen, vooral op het gebied van (toegepaste) technologie. Ook ontstaan er nieuwe beroepsrollen. In dit project werkt de School voor de Zorgsector samen met opleidingspartners binnen ROC Eindhoven, Fontys Hogeschool Verpleegkunde, Fontys Hogeschool ICT en de VMBO scholen Commanderij College en Sondervick College. Daarnaast werkt de School voor de Zorgsector samen met zorgpartners en met bedrijven binnen de elektrotechniek. Er is samenwerking en kennisdeling met het ROC van Twente (Meesterdocent dr. W. Goossens). Het project ‘Zorg en Technologie’ richt zich inhoudelijk op Domotica, zorg op afstand (zoals VieDome) en elektronische cliënt/ patiëntdossiers. Het project levert de volgende producten op: • Onderwijsprogramma’s op het snijvlak van zorg en technologie voor zorgopleidingen en voor ICT of techniekopleidingen. Deze onderwijsprogramma’s worden aangeboden vanuit de doorlopende leerlijn VMBO-MBO-HBO.
Hoofdstuk 5 Programmalijn drie: Technologie voor slimme zorg
•S cholingsprogramma’s voor docenten en begeleiders in de praktijk. • Kennisnetwerken voor systematische kennisuitwisseling. Het project sluit goed aan bij het gezamenlijke regionale programma Zorg & Technologie, dat de kennis- onderwijsinstellingen (Fontys Hogescholen, ROC Eindhoven en TU Eindhoven), zorgorganisaties, bedrijfsleven en patiënten in het kader van Brainport Eindhoven hebben ontwikkeld. Het project draagt bij tot een versterkende rol van onderwijsinstellingen binnen Brainport Health Innovation. Een goed ingerichte blended learning omgeving is noodzakelijk om deze ambities waar te kunnen maken. Hierbij wordt blended learning gedefinieerd als een geïntegreerde combinatie van een traditionele (face to face) en een online vorm van leren, gebaseerd op de leertheorieën van het sociaal constructivisme.
5.2 Deelproject 2: Education to Innovation (E2I) Voostel De TU/e stimuleert innovatie in de zorg met innovatievouchers: opleidingsvouchers, zorginnovatievouchers en stimuleringsvouchers voor arbeidsmarkt van QME. Voorts start de TU/e met een opleiding tot klinisch informaticus en stelt zij een leerstoel in op het terrein van de klinische informatica. Ten slotte wil de TU/e netwerkvorming en nascholing faciliteren voor de zorgprofessionals, onderzoekers en industrie. Toelichting Stapsgewijze verbetering van het gebruik van technologie in de zorg, evolutionaire innovatie, levert direct een bijdrage aan de kwaliteitsverbetering in de zorg. Op regionaal niveau kan de Technische Universiteit Eindhoven (TU/e) dit proces efficiënt stimuleren. De School of Medical Physics and Engineering Eindhoven (SMPE/e) verzorgt de postinitiële opleiding van technologische
professionals voor de ziekenhuizen op basis van een ‘hospital based, university managed’-aanpak. SMPE/e wil niet alleen een rol spelen als opleidings instituut, maar heeft ook de ambitie om kennis- en expertisecentrum te worden. De beschikbaarheid van technologie is niet zozeer het breekpunt bij innovatie in de zorgsector. De missing link in dit proces is de invoering en veilige toepassing ervan volgens goed vastgelegde protocollen. Postinitieel geschoolde technologen in de zorg, zoals klinisch fysici en (bio)medisch ingenieurs, spelen een cruciale rol bij innovatie in de zorgsector. Zij zijn namelijk op de werkvloer betrokken bij het klinische proces. De perifere ziekenhuizen in Nederland zijn met een inhaalslag bezig om deze professionals in huis te halen. De vraag is echter veel groter dan het aanbod van door VWS gefinancierde opleidingsplaatsen voor klinisch fysici, met een instroom van per 23 jaar (inclusief de radio therapie). SMPE/e is in 2006 met een innovatieve tweejarige opleiding tot ‘Qualified Medical Engineer’ (QME) gestart om in deze behoefte te voorzien. Waar de staffunctie van een klinisch fysicus vaak dicht bij de directie ligt, staat de QME als professional met beide benen in de klinische praktijk van de maatschap van medisch specialisten. Hij heeft tijd om langlopende projecten op zich te nemen. Het ziekenhuis moet de kosten van deze opleiding volledig opbrengen; daardoor is de drempel voor deze broodnodige innovatie (te) hoog. Vele ziekenhuizen in Noord-Brabant zijn onderbezet of hebben zelfs nog geen QME of klinisch fysicus in huis. Mede in het licht van de patiëntveiligheid is deze situatie zonder academisch geschoolde professionals hoogst ongewenst. Hier ligt een taak voor Zorg onderwijs 2.0. Door de opleiding van medisch ingenieurs (ME), QME en klinisch fysici speelt de TU/e een belangrijke rol bij de opbouw van een piramidale structuur van technologische professionals in de zorg. In de huidige situatie zijn er 150 klinisch fysici (exclusief radiotherapeutische
37
Hoofdstuk 5 Programmalijn drie: Technologie voor slimme zorg
instituten). Naar verwachting groeien QME en ME naar minstens gelijke aantallen. De klinische informatica is hierin nog niet meegenomen: ook deze verwachte groei is naar 150 plaatsen. Een tweede hindernis voor evolutionaire innovatie in de zorg is de ‘eenzame’ positie van deze beroepsgroep in de zorg, zonder een adequaat achterland om te raadplegen bij ‘hands-on’ innovatie op de werkvloer van de klinische praktijk. De TU/e speelt een stimulerende rol bij dit proces, met haar brede expertise op het gebied van technologie én met onderzoeksprogramma’s op het gebied van gezondheidszorg in het bijzonder. Deze adviseringsactiviteiten zijn een natuurlijke uitbreiding van de postinitiële opleidingsactiviteiten van SMPE/e. Alle researchverbanden van de TU/e op het terrein van ‘health care’ dienen hierin een hoofdrol te spelen, waarbij de SMPE/e kan bemiddelen om contacten te leggen. Hierbij kan gedacht worden aan het interfacultaire Research Institute of Biomedical Engineering Sciences & Technology Eindhoven (BEST/e), initiatieven zoals ‘cure and care’, spin-offs zoals Hemolab B.V. en de recente activiteiten bij de faculteit Industrial Design (ID) op het terrein van patiëntvriendelijke ‘sensor jackets’. Innovatievouchers De TU/e stimuleert innovatie in de zorg met innovatievouchers, namelijk: 1 Opleidingsvouchers voor een tweejarige postinitiële opleiding tot QME. 2 Zorginnovatievouchers voor 10, 50 of 100 uur advisering of ondersteuning door onderzoekers van TU/e. 3 Stimuleringsvouchers voor arbeidsmarkt van QME. De eerste voucher betreft een sterke verlaging van de drempel voor de ziekenhuizen om te investeren in de postinitiële opleiding van een nieuwe categorie van professionals, die vorm geeft aan deze ‘hands-on’ innovatie. De tweede voucher verlaagt de drempel voor de zorg om in contact te treden met de TU/e voor advies, experimenten en uitwisseling van expertise voor het uitzetten van lijnen van ‘hands-on’ innovatie en invoering ervan in de klinische praktijk. Aansluitend aan de opleiding van een QME is het belangrijk om ook de arbeidsmarkt voor deze nieuwe groep van professionals te openen. SMPE/e heeft een Alumni Fonds dat dit proces stimuleert: in zijn of haar eerste baan biedt de werkgever een QME de mogelijkheid om een bijdrage van 25% van de salariskosten van het eerste jaar aan te vragen. Dit vereist een driejarig contract en een uitdagende functiebeschrijving van het werk van de QME in de kliniek. Deze maatregel is effectief om (incidenteel) de laatste drempel weg te nemen voor het aanstellen van deze professional.
38
SMPE/e is het ‘loket’ voor aanvragen voor zorginnovatie vouchers uit de ziekenhuizen. Samen met BEST/e draagt ze de verantwoordelijkheid om een goede match te maken met de onderzoekspartijen binnen de TU/e. Verrekening van de voucher met de betreffende onderzoeksgroep vindt plaats ten laste van het E2I budget op basis van een kort verslag van de aanvragende partij, waarin de gerealiseerde overdracht van expertise staat. In samenspraak met het ziekenhuis zet SMPE/e aanvragen voor opleidingsvouchers om in een QME opleidingstraject van twee jaar. De kosten komen daarbij ten laste van het budget van E2I. Na afloop van de opleiding stelt de QME de aanvraag voor een stimuleringsvoucher zelf op: conform de opgestelde richtlijnen en gericht tot SMPE/e. Bij goedkeuring is de bijdrage ten laste van het budget van E2I. Klinische informatica SMPE/e heeft het voornemen om vanaf begin 2010, samen met deskundigen in de zorgsector en een TU/ebrede inzet (TN, E, IE&IS, W&I) een tweejarige postinitiële opleiding tot klinisch informaticus te beginnen. De snel voortschrijdende digitalisering, met het Elektronisch Patiënten Dossier en een effectieve informatieoverdracht hieruit aan de medisch specialisten als actueel voorbeeld, vereist een nieuwe klasse van deskundigen in het ziekenhuis. Het initiatief van SMPE/e beoogt de behoefte aan strategisch denkende klinisch informatici in de zorg op academisch niveau in te vullen. Van hen wordt verwacht dat zij procesmatig kunnen denken om de informatiestromen binnen een ziekenhuis te overzien en, op basis van een grondige analyse, grootschalige projecten kunnen opzetten en onderbouwen met een ‘business case’. Hiervoor is het nodig dat zij goed geïnformeerd zijn op het gebied van informatievoorziening en ICT en voldoende kennis hebben om te kunnen communiceren met de interne en externe stakeholders. Op deze wijze kunnen zij op strategisch niveau invulling geven aan informatiebeleid op medisch en niet-medisch niveau. De klinisch informaticus bouwt een brug tussen de klinische praktijk, de klinische fysica en de ICT dienstverlening. Tijdens de voorbereiding van de opleiding voor klinisch informaticus zijn er goede contacten gelegd met het Nederlands Instituut voor ICT in de Zorg (NICTIZ) in Den Haag. Dit is een landelijk orgaan dat een kader wil scheppen voor een efficiënte oplossing van ICT problemen in de zorg. Op dit moment ligt de nadruk niet op de ziekenhuizen, maar juist op de verzorgingscentra, verpleegtehuizen en thuiszorg met de daarbij bijbehorende koepelorganisaties. NICTIZ wil een kennis- en expertisecentrum worden op dit terrein. Een van de experts van
Hoofdstuk 5 Programmalijn drie: Technologie voor slimme zorg
NICTIZ op dit terrein is intensief betrokken bij de opleiding tot klinisch informaticus. In de eerste jaargang (2010) van deze opleiding beperkt SMPE/e zich tot ziekenhuizen als opleidingsomgeving; in de tweede jaargang is het de bedoeling om ook de andere zorgsectoren erbij te betrekken. Om de opleiding tot klinisch informaticus beter in te bedden in de TU/e, is het aantrekkelijk om een deeltijdleerstoel in te stellen op dit toepassingsgebied. Hierbij is samenwerken met NICTIZ de aangewezen weg, om de gehele breedte van de zorgsector te bestrijken. Voor de inbedding van deze leerstoel zijn er goede mogelijk heden bij de faculteit IE&IS, ter versterking van de bacheloropleiding ‘Healthcare Management’ (en uitbreiding daarvan tot een mastertrack). Daarnaast bieden de faculteiten E, BMT en wellicht W&I hiertoe mogelijkheden. Een belangrijk deel van het werk van de deeltijd hoogleraar zal liggen in een bijdrage aan de postinitiële opleiding tot klinisch informaticus. Daarnaast zal hij een stimulerende rol spelen in het onderwijs in de bacheloren masterfase van TU/e. Het vakgebied van de klinische informatica leent zich verder goed voor een promotie op proefontwerp, als mogelijk vervolg op de postinitiële opleiding. De leerstoel kan hierbij een stimulerende rol spelen.
de bijscholing van medisch specialisten met een uitgesproken bètacomponent, zoals radiologen. De activiteiten van TU/e in het innovatieprogramma Zorgonderwijs 2.0 zijn een uitstekende basis om de discussie hierover te voeren. Het lijkt zinvol dat verschillende partijen van de TU/e de organisatie van de Healthcare dagen op een roulatiebasis verzorgen. Dat bevordert zeker de levendigheid en verdeelt de belasting over de verschillende partijen. Ook partijen als de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), de Stichting Topklinische Ziekenhuizen (STZ), de Nederlandse Vereniging voor Klinische Fysica (NVKF) of de Vereniging voor Informatieverwerking in de zorg (VMBI) kunnen hierin een rol spelen. SMPE/e is bereid om hierin een coördinerende rol te spelen.
Netwerkvorming en nascholing Het is wenselijk om twee keer per jaar een Healthcare dag te organisatie, met interne en externe sprekers en een actueel onderwerp. Niet alleen om de banden tussen de professionals in de zorg en de onderzoekers van TU/e nauwer aan te halen, maar ook als bron van inspiratie voor verdere samenwerking. Afhankelijk van het onderwerp is het gewenst om ook industriële partners voor deze activiteiten uit te nodigen, als deelnemer en als spreker. Hierbij denken wij vooral aan start-ups en het MKB, om nieuwe technologische ontwikkelingen op termijn een commerciële basis te geven. Deze netwerkdagen versterken de cohesie van de professionals in de zorg in Noord Brabant en zorgen voor een referentie kader van de alumni van de TU/e die in de zorg werken. Workshops op deelgebieden kunnen deze netwerkdagen op ad hoc basis ondersteunen, met een smaller geformuleerde doelstelling en een doelgerichtere werkwijze. Wij verwachten dat de zorginnovatie vouchers een inspiratiebron kunnen zijn voor dit soort bijeen komsten. De ambitie van TU/e om een rol te spelen in de nascholing van technologische professionals in de zorg, heeft nog geen definitieve vorm gekregen. Daarnaast loopt er een discussie op welke wijze een bijdrage te geven aan
39
Hoofdstuk 6
Academie voor Gezondheidszorg
Hoofdstuk 6 Programmalijn vier: Academie voor Gezondheidszorg
Programmalijn vier: Academie voor Gezondheidszorg De vierde en laatste programmalijn richt zich op de structurele samenwerking tussen zorg- en onderwijs instellingen. Vanuit programmalijn ‘Zorgacademie’ wordt de innovatie in het zorgonderwijs gestuurd. Bovendien richt deze programmalijn zich op het realiseren van een opleidingscontinuüm in het zorgonderwijs. De hoofddoelstelling luidt: Het vormgeven van een zorgonderwijsorganisatie, waarbij onderwijsinstellingen en werkgevers in de zorg gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de borging en de continuïteit van innovatief zorgonderwijs alsmede voor een opleidingscontinuüm in dat zorgonderwijs. Met de uitvoering van de vierde programmalijn wordt het volgende resultaat beoogd: De inbedding van de Zorgacademie dient een vergroot innovatievermogen binnen het zorgonderwijs¬veld te realiseren voor de sectoren cure, care, preventie en GGZ in de provincie Noord-Brabant. Voorstel In de Academie voor Gezondheidszorg (hierna te noemen Zorgacademie) nemen zorginstellingen en zorg opleidingen gezamenlijk de verantwoordelijkheid voor een opleidingscontinuüm in de zorg. Een opleidings continuüm dat aansluit bij de concrete vraag uit de zorg. Deze samenwerking is niet alleen virtueel, maar krijgt ook fysiek gestalte. De Zorgacademie wil zich onderscheiden door intensieve samenwerking tussen de onderwijskolom en de sector gezondheidszorg. Er ontstaat één aanspreekpunt, één visie en één integraal onderwijsinhoudelijk en didactisch concept (VMBO-MBO-HBO) zonder breukvlakken. (Bezien zal worden of en hoe de opleiding Ziekenhuisarts 2.0 eveneens kan worden ondergebracht in het concept Zorgacademie.) De pilot start in Tilburg, bij succes krijgt de pilot een Brabant-breed vervolg.
42
Toelichting Het werken in de zorg moet gestimuleerd worden. Dat is de enige manier om de schaarste van het personeel te beperken, nu en in de toekomst. Bij een intensievere samenwerking van werkgever en onderwijs, sluiten de competenties van studenten beter aan bij de eisen van de beroepspraktijk. Dankzij het contact met scholen komen zorginstellingen eerder in contact met toekom stige instromers. Dan is een gecoördineerde aanpak belangrijk, met het geïntegreerd toepassen van verschillende instrumenten, zoals stages, gastcolleges, bedreigde opleidingen in stand houden, nieuwe en verkorte opleidingen versneld opzetten op basis van de actualiteit binnen de sector. De onderwijspartners zitten allen midden in het veranderingstraject van beroepsgericht naar competentiegericht opleiden. Zij ondervinden daarbij de nodige knelpunten op het terrein van inhoud, professionalisering en bedrijfsvoering. Door samen te werken binnen de Zorgacademie ontstaat één programmatisch en methodisch model, dat in het teken staat van loopbaanontwikkeling en probleemloze doorstroom. Binnen één integrale school zorgt één team, dus VMBO-MBO-HBO in gezamenlijkheid, daarvoor. Door hun betrokkenheid krijgt de Zorgacademie de zorginstellingen als ‘mede-eigenaar’. Er wordt dan ook een regionaal samenwerkingsverband van ontwikkel partners samengebracht, net als een nieuwe kenniskring. Beide bestaan uit onderwijsinstellingen in de beroeps kolom (VMBO-MBO- HBO), werkgevers in de zorg en kennispartners, zoals VMBO-scholen, ROC’s, Avans, Fontys, UvT, TU/e, BMS, Transvorm en zorginstellingen. Die samenwerking leidt tot een nieuw competentie- gericht onderwijsmodel, dat tegemoetkomt aan de vragen. Binnen dit model staat digitaal en fysiek loopbaanleren centraal. Zo kan de sector als aantrekkelijke werkgever op korte en middellange termijn voorzien in de kwantitatieve en kwalitatieve personeelsbehoefte.
Hoofdstuk 6 Programmalijn vier: Academie voor Gezondheidszorg
De ontwikkelpartners en de Zorgacademie streven naar: 1 Een organisatiemodel zijn met bijbehorende tools voor één gezamenlijke vakschool voor de gezondheidszorg: één opleidingencentrum van VMBO-MBO-HBO vanuit één concept gepositioneerd met één visie, één zorg- en één begeleidingsstructuur. Hierbij kan gedacht worden aan een soort franchiseconcept dat op vier plaatsen wordt uitgerold. 2 Een onderwijsmodel met innovatieve competentielijnen VMBO-MBO-HBO binnen de gezamenlijke vakschool voor de gezondheidszorg. 3 Een krachtige en contextrijke loopbaangerichte leeromgeving met mogelijkheden voor reflectieve dialoog (coaching). De student heeft één loopbaancoach gedurende zijn gehele leerloopbaan. De leeromgeving is fysiek en digitaal. De praktijkruimten gezamenlijk benutten en zo veel mogelijk linken met de zorginnovatiecentra en leerafdelingen in het werkveld. Leerlingen werken vanuit verschillende rollen en niveaus met elkaar samen, bijvoorbeeld multidisciplinair leren samenwerken en ketensamenwerking. 4 Een unieke combinatie van ervaringskennis, professionele kennis en wetenschappelijke kennis. 5 Samenwerking en kennisuitwisseling (co-makership) stimuleren tussen docenten, studenten en het werkveld. Zo is de HBO-student bijvoorbeeld tutor van een VMBO-student. Er zijn verschillende primaire doelgroepen te onderscheiden: • Leerlingen van de tweejarige onderbouw, zogeheten ‘Opstromers’ binnen het VMBO. Deze (kwetsbare) leerlingen ontdekken waar de kansen liggen en leren wat ze hiervoor moeten kennen en kunnen. Leeftijd 12-14 jaar. • Leerlingen van de bovenbouw VMBO die brede en smalle programma’s volgen, die aansluiten op de MBO-opleidingen Zorg & Welzijn. Leeftijd 14-16 jaar. • Intersectoraal programma VMBO. • L eerlingen van het VMBO die deelnemen aan de doorlopende vierjarige trajecten Zorg niveau 2. Leeftijd 14-16 jaar.
• BOL- en BBL-leerlingen Zorg MBO-niveau. Van Arbeidsmarkt gekwalificeerde Assistentopleiding • (AKA, niveau 1) tot en met niveau 4. Alle opleidingen binnen het werkveld gezondheidszorg, met specificaties naar branches (V&V, GZ, Tandzorg en Kraamzorg). • Assistenten gezondheidszorg (TA/DA/AA), gezondheidszorg (VZ/VP), medewerker maatschappelijke zorg, helpende en baliemedewerker. Leeftijd vanaf 16 jaar. • Studenten HBO, opleidingen: verpleegkunde, mondzorg, fysiotherapie, Associate Degree’s (bijvoorbeeld: manager in de zorg). Opleidingen voor de technische beroepen in de gezondheidszorg. • Opgeschoolde medewerkers in de zorg. Alle MBO-niveaus binnen de Zorg & Welzijnopleidingen, dus van 1 tot en met 4. Alle leeftijden. • Zij-instromers (vanuit andere sectoren of opleidingen). Alle MBO-niveaus binnen de Zorgopleidingen, dus van 1 tot en met 4. Alle leeftijden. • Deelnemers VOZ-trajecten. De beoogde doelen en resultaten zijn te behalen aan de hand van samenwerking en kennisuitwisseling, onderzoek en ontwikkeling, testen, leren en bijstellen, en verspreiding. Samenwerking en kennisuitwisseling Werkgroepen geven gezamenlijk inhoud aan de ontwikkeling van de instrumenten. De zorginstellingen leveren onder andere kennis voor EVC, loopbaanleren en input voor branchespecifieke opleidingen. De opleidingsteams zijn eindverantwoordelijk voor de kwaliteit van de onderwijsinhoud. De zorginstellingen zijn medeverantwoordelijk voor het opleidingstraject. Naast de samenwerking met werkgevers(organisaties) is de samenwerking tussen de onderwijsinstellingen in de beroepskolom essentieel. De beroepskolom gaat als één team te werk in de ontwikkeling van het onderwijs: leeromgeving, onderwijsrollen en model, met onderling onderscheid in de ontwikke-
43
Hoofdstuk 6 Programmalijn vier: Academie voor Gezondheidszorg
ling van de leeractiviteiten. Hierover vindt kennisuitwisseling plaats over de aanpak en aansluiting. Centraal staat de probleemloze doorstroom. Dankzij dit project is er aansluiting op het, in Tilburg afgesloten, VSV convenant. Eén van de convenantonderdelen is de loopbaanoriëntatie binnen het VMBO. Onderzoek en ontwikkeling Een organisatiemodel en -tool ontwikkelen voor één Zorgacademie. Een onderwijsmodel met een krachtige loopbaangerichte leeromgeving en kennisuitwisseling (comakership): een werkgroep ontwikkelt de loopbaangerichte competentielijnen binnen de Zorgacademie. Concreet gaat het om workshops, lessen, trainingen, cases, simulaties, externe opdrachten, BPV en persoon lijke ontwikkelingsplannen. Alle instrumenten en tools hangen samen met het ontwikkelen van een digitaal portfolio. Een andere werkgroep beschrijft de onderwijsrollen, maakt ze trainbaar en verankert ze. Concreet gaat het om de rollen van coach, tutor, expert, trainer, onderwijsassistent, opleidingontwerper, opdrachtont werper en begeleider / beoordelaar vanuit werkveld. Ook ontwikkelt een werkgroep een krachtige en contextrijke loopbaangerichte leeromgeving, die fysiek en digitaal is. Fysiek als in het zorgen voor mogelijkheden van praktijkleren op de werkvloer, in de skillslabs en de zorginnovatiecentra. De digitale aspecten zijn content en simulaties. Tot slot biedt het ruimte voor groepsleren en ‘leren leren’ in de vorm van mogelijkheden voor reflectie, feedback en groepsopdrachten. Testen, leren en bijstellen Het testen van het ontwikkelde onderwijsmodel vindt plaats in de praktijk. De pilot loopt drie jaar en heeft pilotgroepen van in totaal circa 450 deelnemers, verspreid over de gedefinieerde primaire doelgroepen. Het bijstellen van het model gebeurt op basis van de leerervaringen van de projectmedewerkers, deelnemers en werkgevers. Verspreiding Na een proefperiode is het model Zorgacademie beschikbaar voor de andere regio’s in Noord-Brabant.
44
Hoofdstuk 6 Programmalijn vier: Academie voor Gezondheidszorg
45
Hoofdstuk 7
Programma organisatie
Hoofdstuk 7 Programmaorganisatie
Programmaorganisatie Een groot aantal zorg-, onderwijs- en onderzoeks instellingen is betrokken bij het innovatieprogramma. In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze partnerorganisaties een rol krijgen binnen de programma- en uitvoeringsorganisatie.
Betrokken partijen Zorgfuncties 2.0. Voor de realisatie van deelproject ‘Huisarts 2.0’ wordt inhoudelijke participatie gevraagd van: • Stichting Gezondheidscentra Eindhoven (SGE) • Maastricht UMC (huisartsopleiding)
7.1 Inhoudelijke inbedding programmaorganisatie
Voor de realisatie van deelproject ‘Casemanagement ouderen’ wordt inhoudelijke participatie gevraagd van: • Fontys Hogeschool Verpleegkunde • Alzheimer Nederland
Om maximaal gebruik te kunnen maken van de beschikbare kennis en ervaring in Brabant, wordt voor de uitvoering van Zorgonderwijs 2.0 inhoudelijke participatie gevraagd van een groot aantal (zorg)onderwijstellingen in het veld. De verschillende partijen participeren per deelproject in de bijbehorende werkgroepen. De inhoudelijke expertise aanwezig in de werkgroepen vormt de basis waarop de verschillende ontwikkeltrajecten in Zorgonderwijs 2.0 worden ingericht. Betrokken partijen Zorgcliënt 2.0 Voor de realisatie van deelproject ‘Methode Familiezorg’ wordt inhoudelijke participatie gevraagd van: • Expertisecentrum Familiezorg • Universiteit van Tilburg (Tranzo) • ROC Tilburg • Provincie Noord-Brabant Voor de realisatie van deelproject ‘Mantelzorgonder steuning MBO / HBO’ wordt inhoudelijke participatie gevraagd van: • Platform Belangenbehartiging Mantelzorg West- Brabant • Brabantse Raad voor Informele Zorg (BRIZ) Voor de realisatie van deelproject ‘Ervaringsdeskundigen HBO’ wordt inhoudelijke participatie gevraagd vanuit: • Fontys Hogeschool Social Studies • GGzE Voor de realisatie van deelproject ‘Evenwaardige relaties in zorgopleidingen’ wordt inhoudelijke participatie gevraagd van: • Kenniscentrum Zelfhulp en Ervaringsdeskundigheid • Zorgbelang Brabant
48
Voor de realisatie van deelproject ‘Wijkverpleegkundige 2.0.’ wordt inhoudelijke participatie gevraagd van: • Regionale Kruisvereniging West-Brabant (RKV) • Lokale samenwerkingspartijen als huisartsen, zorgaanbieders en gemeenten • MBO- en HBO-opleidingen V&V (nader te bepalen) Voor de realisatie van deelproject ‘Spoedzorg 2.0’ wordt inhoudelijke participatie gevraagd van: • Stichting Kwaliteit & Ontwikkeling Huisartsenzorg (KOH) • Maastricht UMC (huisartsopleiding) • Fontys Hogeschool Verpleegkunde • Samenwerkingspartners zoals huisartsenposten en Robuust Betrokken partijen Technologie voor Slimme Zorg Voor de realisatie van deelproject ‘Technologie voor V&V onderwijs.’ wordt inhoudelijke participatie gevraagd van: • School voor de Zorgsector, ROC Eindhoven • Samenwerkingspartners zoalsFontys Hogeschool Verpleegkunde, Fontys Hogeschool ICT, Commanderij College, Sondervick College en Brainport Health innovation, zorgpartners en bedrijven binnen de elektrotechniek. Voor de realisatie van deelproject ‘E2I’ wordt inhoudelijke participatie gevraagd van: • The School of Medical Physics and Engineering Eindhoven (SMPE/e) van de Technische Universiteit Eindhoven (TU/e). • Research Institute of Biomedical Engineering Sciences & Technology Eindhoven (BEST/e).
Hoofdstuk 7 Programmaorganisatie
•S amenwerkingspartijen als Nictiz, Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), Stichting Topklinische Ziekenhuizen (STZ), de Nederlandse Vereniging van Klinische Fysica (NVKF) en de Vereniging voor Informatieverwerking in de zorg (VMBI).
• • • • •
Betrokken partijen Zorgacademie De inhoudelijke inbedding van de Zorgacademie zal met name gebeuren door de deelname vanuit de samenwerkingpartners zorginstellingen (ziekenhuizen, V&V, GGZ) en onderwijsinstellingen (ROC’s, Fontys en Avans). De resultaten, waaronder curriculumontwikkeling, van de programmalijnen Zorgcliënt 2.0, Zorgfuncties 2.0 en Technologie voor Slimme Zorg worden gebruikt om het zorgonderwijs binnen de Zorgacademie te vernieuwen.
7.2 Bestuurlijke inbedding programmaorganisatie Naast de genoemde inhoudelijke participatie van de verschillende organisaties in Brabant, dienen deze organisaties tevens bestuurlijk te worden vertegenwoordigd in Zorgonderwijs 2.0. Voor deze bestuurlijke inrichting wordt gedacht aan de opzet van een regieraad. De taak van de regieraad is het op hoofdlijnen sturen en adviseren aangaande uitvoering van het innovatieprogramma Zorgonderwijs 2.0. Belangrijke elementen zijn: • Commitment en draagvlak organiseren vanuit de eigen achterban. • Accorderen van definitief innovatieprogramma Zorgonderwijs 2.0. • Beschikbaar stellen benodigde resources en inhoude lijke expertise vanuit eigen achterban. • Bestuurlijke communicatie omtrent Zorgonderwijs 2.0. • Accorderen tussentijdse deelopleveringen en eind oplevering.
• • • • • • •
2 leden namens de gemeenten 1 lid namens de Provincie Noord-Brabant 2 leden namens de ROC’s 2 leden namens Fontys Hogescholen en Hogeschool Avans 2 leden namens de TU Eindhoven en de Universiteit van Tilburg 2 leden namens de eerstelijnszorg (DOH en Robuust) 2 leden namens de opleidingsziekenhuizen 1 lid namens de GGZ 2 leden namens de V&V-instellingen 1 lid namens de instellingen voor gehandicaptenzorg 1 lid namens de GGD’s 1 lid namens PRVMZ
Vanuit de regieraad wordt een dagelijks bestuur geformeerd. Daarnaast moet besproken worden op welke manier de Ministeries van OCW en VWS in deze regieraad betrokken willen worden.
7.3 Uitvoeringsorganisatie Het Ministerie van OCW wordt voorgesteld als opdrachtgever van Zorgonderwijs 2.0, waarbij het Ministerie van VWS en de Provincie Noord-Brabant als strategische partner worden aangezocht. De Brabant Medical School fungeert als opdrachtnemer voor het innovatieprogramma Zorgonderwijs 2.0.
De regieraad komt twee keer per jaar bijeen. Een eerste aanzet voor deel te nemen organisaties in de regieraad Zorgonderwijs 2.0: • 2 leden namens de cliëntorganisaties
49
Hoofdstuk 7 Programmaorganisatie
7.4 Programmastructuur In de onderstaande figuur wordt de programmastructuur visueel weergegeven. In de figuur worden ook de projecten per programmalijn benoemd.
Zorgonderwijs 2.0
Regieraad Zorgonderwijs 2.0
Uitvoeringsorganisatie Zorgonderwijs 2.0
Zorgcliënt 2.0
Zorgfuncies 2.0
Technologoie voor Slimme Zorg
Zorgacademie
Methode Familiezorg
Ziekenhuisarts 2.0
Technologie voor V&V onderwijs
Samenwerkingsstructuur
Education to Innovbation (E2I)
voor zorgen onderwijs instelling
Huisarts 2.0
Mantelzorg ondersteuning MBO/HBO
Casemanager ouderen
Ervaringsdes kundigen HBO
Wijkverpleeg kundige 2.0
Evenwaardige relaties in zorg opleidingen
Spoedzorg 2.0
Figuur 2 Programmastructuur Zorgonderwijs 2.0
50
Hoofdstuk 7 Programmaorganisatie
7.5 Planning De planning voor de uitvoering van de verschillende programmalijnen van Zorgonderwijs 2.0 wordt voorzien voor de driejarige periode vanaf 2011 tot 2014. Voor het deelproject ziekenhuisarts geldt een looptijd van vier jaar gezien 3 cohorten instroom en een opleidingsduur van 2 jaar. De planning voor de uitvoering van de verschillende programmalijnen van Zorgonderwijs 2.0 wordt voorzien voor de driejarige periode vanaf 2011 tot 2014. De planning van de afzonderlijke programmalijnen wordt in overleg met de participanten vastgesteld. De planning van de voorbereidende activiteiten ten behoeve van Zorgonderwijs 2.0 wordt op dit moment als volgt voorzien: 1 Aanbieding sectorplan Zorgonderwijs 2.0 aan Ministeries VWS en OCW: februari/maart 2010. 2 Doorvoeren wijzigingsvoorstellen in sectorplan deel I en II: februari/maart 2010.
3D efinitieve oplevering sectorplan Zorgonderwijs 2.0: maart 2010. 4 Het alloceren van de noodzakelijke middelen door diverse partijen: medio 2010. 5 Inrichting regieraad Zorgonderwijs 2.0: medio 2010. 6 Inrichten uitvoeringsorganisatie Zorgonderwijs 2.0: medio 2010. 7 Starten externe communicatie rondom Zorgonderwijs 2.0 richting veld en overige relevante organisaties: medio 2010. 8 Aanstellen coördinatoren programmalijnen Zorgcliënt 2.0, Zorgfuncties 2.0, Technologie voor Slimme Zorg en Zorgacademie: september 2010. 9O pstellen uitvoeringsplannen per programmalijn: oktober 2010 10 Inrichting werkgroepen deelprojecten Zorgonderwijs 2.0: november 2010. 11 Opstellen definitief innovatieprogramma Zorgonderwijs 2.0: december 2010.
De definitieve planning dient in overleg met opdrachtgever te worden vastgesteld.
Planning voorbereiding Zorgonderwijs 2.0 Jan. 2010 t/m Feb. 2010
1. A anbieding Sectorplan Deel I + Deel II Zorgonderwijs 2.0 2. O plevering definitief Sectorplan Deel I + Programmaplan Zorgonderwijs 2.0
Mrt. 2010 t/m medio 2010
3. Alloceren middelen 4. Inrichten regieraad 5. O pdrachtverlening aan Provincie Noord-Brabant 6. Instellen uitvoerend opdrachtnemer BMS 7. Communicatie
Medio 2010 t/m Sept. 2010
8. Instellen Coördinatoren Programmalijnen Zorgonderwijs 2.0: - Zorgcliënt 2.0 - Zorgfuncties 2.0 - T echnologie voor Slimme Zorg - Zorgacademie
Okt. 2010 t/m jan. 2011
9. U itvoerings plannen per programmalijn 10. Inrichten Werkgroepen deelprojecten 11. D efinitief Programmaplan Zorgonderwijs 2.0 12. 1 e bijeenkomst Regieraad
Figuur 3 Planning voorbereidende activiteiten Zorgonderwijs 2.0
51
Hoofdstuk 8
Financiële aspecten
Hoofdstuk 8 Financiële aspecten
Financiële aspecten In dit hoofdstuk wordt stil gestaan bij de financiering van Zorgonderwijs 2.0. Allereerst wordt per programmalijn een inschatting gegeven van de noodzakelijke investeringen. Voor de programmalijnen worden business cases ontwikkeld. Als voorbeeld is in bijlage 1 de business case voor de ziekenhuisarts uitgewerkt. Het uitgangspunt voor de financiering van het innovatieprogramma moet zijn dat de innovaties na de projectperiode uit de reguliere zorg- en onderwijsmiddelen worden bekostigd en dat de innovaties op de langere termijn tot besparingen leiden.
8.1 Investeringen Zorgcliënt 2.0 Bij het in kaart brengen van de investeringen voor de realisatie van de eerste programmalijn is uitgegaan van de uitvoering van de vier bijbehorende deelprojecten: 1 Methode familiezorg 2 Opleiding mantelzorgondersteuning MBO/HBO 3 Opleiding ervaringsdeskundigen HBO 4 Evenwaardige relaties in zorgopleidingen Het gaat hierbij om aanpassing van bestaande opleidingen, zodat dit na de ontwikkelfase binnen de reguliere financiering van de betreffende HBO-opleidingen kan worden overgenomen. De benodigde aanvullende financiering voor 3 jaar wordt ingeschat op € 2.050.000.
8.2 Investeringen Zorgfuncties 2.0 Voor de realisatie van de programmalijn Zorgfuncties 2.0 is uitgegaan van vijf onderliggende deelprojecten: 1 Ziekenhuisarts 2.0 2 Huisarts 2.0 3 Master NP 1e lijn / Spoedzorg 2.0 4 Casemanager ouderenzorg 5 Wijkverpleegkundige 2.0
54
Met betrekking tot deelproject 3 (Master NP 1e lijn / Spoedzorg 2.0) is reeds financiering gevonden bij VWS, BMS, Provincie en Robuust voor € 700.000. Wél zal in dit deelproject onderzocht gaan worden hoe de betreffende opleiding, indien positief geëvalueerd, ingebed kan worden in de bestaande structurele financiering van de masteropleiding ANP in het HBO. De financiering voor de opleiding Ziekenhuisarts 2.0 wordt in de volgende paragraaf nader toegelicht. Het is de bedoeling dat de opleidingen voor al deze nieuwe functies na de opstartfase van 3 jaar kunnen worden ondergebracht in de reguliere financieringsystematiek van de betreffende opleidingsinstellingen. De benodigde aanvullende financiering voor 3 jaar voor alle genoemde nieuwe functies wordt ingeschat op € 7.900.000.
8.2.1 Financiering Ziekenhuisarts 2.0 Bij het in kaart brengen van de benodigde financiering van de opleiding Ziekenhuisarts 2.0 is als uitgangspunt genomen dat er vanaf 2011 drie cohorten van 10 artsen in opleiding instromen, die uitstromen eind 2012, 2013 en 2014. Het betreft hier een opleiding van 2 jaar, specifiek zo ontworpen dat de ziekenhuisarts sneller kan instromen op de arbeidsmarkt. De noodzakelijke investeringen hiervoor worden ingeschat op € 7.200.000. Deze investering is reeds meegenomen in paragraaf 8.2 bij het totaal voor alle nieuwe zorgfuncties. De in bijlage 1 uitgewerkte business case laat zien hoe deze opleiding op termijn leidt tot aanzienlijke kosten besparingen.
Hoofdstuk 8 Financiële aspecten
8.3 Technologie voor Slimme Zorg Voor de realisatie van de derde programmalijn wordt uitgegaan van de realisatie van twee onderliggende deelprojecten: 1 Zorg & Technologie in V&V opleidingen in het MBO en HBO 2 Education to Innovation (E2I) De totaal benodigde aanvullende financiering voor 3 jaar komt op € 2.250.000. Deelproject Zorg & Technologie V&V-opleiding: De noodzakelijke investeringen voor 3 jaar worden ingeschat op € 1.500.000. Na de pilotfase dient het te worden gecontinueerd binnen de reguliere bekostiging (OCW) van de betreffende MBO- en HBO-opleidingen. Deelproject E2I: Hiervoor worden de investeringen ingeschat op € 750.000, meegenomen in het bovengenoemde bedrag. Na afronding van de pilotfase dient het te worden overgenomen vanuit de reguliere bekostiging van de betreffende ziekenhuizen (deels via financiering van de zgn. ?-opleidingen Opleidingsfonds).
8.4 Investeringen Zorgacademie Bij de vierde programmalijn wordt als uitgangspunt genomen dat de (Brabantse) Zorgacademie 4 of 5 vestigingsplaatsen zal hebben (waaronder Tilburg, Eindhoven, Den Bosch en Breda). In de opstartfase wordt gestart met 2 vestigingen: Tilburg en Eindhoven of Den Bosch. Het merendeel van de noodzakelijke investeringen wordt gedekt door de reguliere financiering van de onderwijsinstellingen (OCW) en de zorginstellingen (VWS). In deze instellingen vindt ook het merendeel van het onderwijs plaats (in combinaties van BOL-BBL leerroutes voor de MBO-opleidingen en voltijdse-duale leerroutes voor de HBO-opleidingen).
Aanvullend op de reguliere financiering is financiering nodig voor een gezamenlijke voorziening per vestigingsplaats in de vorm van een leercentrum. Dat centrum heeft een beperkte omvang en bestaat uit enkele onderwijsruimtes, skillslokalen, studieruimten, een studentenbalie en enkele kantoorruimten. De kosten per centrum per jaar worden ingeschat op € 300.000 (accommodatie) + € 550.000 (personeel) = € 850.000 De noodzakelijke investeringen voor 2 centra voor 3 jaar komt daarmee op 2 x 3 x € 850.000 = € 5.100.000 totaal.
8.5 Totaaloverzicht benodigde investeringen Op basis van de ramingen per programmalijn worden op dit moment de volgende investeringen voorzien voor realisatie van Zorgonderwijs 2.0 voor de looptijd van 3 jaar: Benodigde investeringen Zorgonderwijs 2.0
2011-2014
Zorgcliënt 2.0
€ 2.050.000
Zorgfuncties 2.0
€ 7.900.000
Technologie voor Slimme Zorg
€ 2.250.000
Zorgacademie
€ 5.100.000
Totaal:
€ 17.300.000
Tabel 1 Totaaloverzicht benodigde investeringen
Dit is ruim € 5,7 mln. per jaar. Hierin zijn de coördinatiekosten van de BMS inbegrepen.
55
Tot slot
Tot slot •E r is een gedeelde bestuurlijke, onderwijskundige en politieke sense of urgency aanwezig in Brabant. Er ligt een integraal sectorplan inclusief innovatieprogramma, opgesteld door Brabant Medical School, om doorlopende leerlijnen en Leven Lang Leren daadwerkelijk te gaan invoeren in zorgonderwijs én zorginstellingen. • Er is ruim voldoende aanleiding om in de Provincie Noord-Brabant nu te starten met het uitvoeringprogramma. Dit wordt allereerst veroorzaakt door de maatschappelijke ontwikkelingen in Brabant onder andere vanwege de vergrijzing de komende jaren, waardoor de veranderende zorgvraag hier eerder voelbaar is dan elders in het land. • Er kan snel gestart worden vanaf 2011 met de opleiding van 3 x 10 Ziekenhuisartsen 2.0. Deze worden in 2 jaar opgeleid, kosten ruim € 7 miljoen. • De kosten van het programma Zorgonderwijs 2.0 voor de jaren 2011-2014 bedragen in totaal ruim 17 miljoen: 30 ziekenhuisartsen 2.0 (2011-2014) opleiden, 3 jaar Zorgacademie, Zorgfuncties 2.0, Technologie voor Slimme Zorg alsmede programmalijn Zorgcliënt in 2011-2013 (3 jaar). • Voor de bekostiging van het programma Zorgonderwijs 2.0 wordt financiering uit rijksmiddelen (OCW en VWS) gezocht.
56
•D e afgebakende pilot-periode van 4 jaar maakt het mogelijk de voortgang te bewaken en de plannen te evalueren in 2014. Als die evaluatie tot positieve resultaten leidt kan het concept vanaf 2015 gecontinueerd worden en de kosten op dezelfde wijze door middel van substitutie gedekt worden voor de daaropvolgende jaren. • Bij positieve resultaten van Zorgonderwijs 2.0 wordt vanuit voorliggend sectorplan aanbevolen, naast een landelijke toepassing, de toepassing ook in andere sectoren plaats te laten vinden. Hierbij wordt allereerst gedacht aan de sector welzijn. Mogelijk zou de programmaopzet van Zorgonderwijs 2.0 handvatten bieden voor het opstellen van sectorspecifieke innovatieplannen voor welzijn. Met bovenstaande afsluitende opmerkingen wordt het sectorplan deel I en deel II afgesloten en verzoeken hierbij Brabant Medical School en Provincie Noord-Brabant de Ministeries VWS en OCW voor een detailafstemming omtrent de financiering en uitvoering.
Literatuur
Literatuur Beneken genaamd Kolmer, D. (2007). De kunst van het ontmoeten. Onderzoek, scholing en praktijk in de familiezorg. Proefschrift. Delft: Eburon, 2007. Beneken Genaamd Kolmer, D.M. (2007). Van mantelzorg naar familiezorg: Een noodzakelijke gedaanteverwisseling. Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen, 85(4), 195. Burgt, R. van de, Derckx E. Toemen Th. (2009). Eindrapport Preparatory Grant Spoedzorg. Eindhoven: Stichting Kwaliteit en Ontwikkeling Huisartsenzorg (KOH). Capaciteitsorgaan (2009). Persbericht Capaciteits orgaan adviseert verruiming numerus fixus naar 3.100. Utrecht: 11 dec. 2009. Dierick-van Daele A.T.M., Spreeuwenberg C., Derckx E.W.C.C., Metsemakers J.F.M., Vrijhoef H.J.M. (2008) Critical appraisal of the literature on economic evaluations of substitution of skills between professionals: a systematic literature review. Journal of Evaluation in Clinical Practice 14; 481-492. GGzE. (2007). Cursusmateriaal Programma Casemanagement. Eindhoven: GGzE, 2007. Heijst, J.E.J.M. van (2005). Menslievende zorg. Een ethische kijk op professionaliteit. Kampen: Kok. Henkens, H., et.al. (2009). Blauwdruk voor HBO-opleidingstraject ervaringsdeskundigheid in het kader van het transitieproject. Eindhoven: Fontys Social Studies, GGzE, 2009.
Provinciale Raad voor de Volksgezondheid en Maatschappelijke Zorg. (2008). Steeds meer erken ning ervaringsdeskundigheid en zelfhulp. In PRVMZ Nieuws, Winter 2008 – 2009, p. 13-14. Den Bosch: PRVMZ. ROS (2009). ROSE-Phoenix. Eerstelijns zorgaanbod voor verstandelijk gehandicapten in een kleinschalige woonvoorziening. Den Bosch: maart 2009. Raad voor de Volksgezondheid & Zorg (2010). Numerus Fixus Geneeskunde: Loslaten of vasthouden? Den Haag 2010. Sohier, R. Schalken, P. (red.). (2008). Hoop en herstel in Brabant. Op weg naar herstellen met een psychiatrische ziekte. Den Bosch: PRVMZ. Zie ook: www.prvmz.nl/index.php?id=294 voor de vele gepresenteerde herstelinitiatieven. Stichting Mantelzorg Midden-Brabant/Expertisecentrum Familiezorg. (2009). Actieplan Fami liezorg. Op weg naar een familieproof beleid en praktijk in de provincie Noord-Brabant. Tilburg, februari 2009. Transitieprogramma in de Langdurige zorg. (2008). Projectplan ‘Werk voor Ervaringsdeskundigen’. 2e tranche Transitieprogramma in de Langdurende Zorg. Woerden: TPLZ. Verdonschot, A. (2009). Onderzoeksverslag Mantel zorgbeleid West-Brabant. Sector verpleging en verzor ging. Platform Belangenbehartiging Mantelzorg West-Brabant/BRIZ, 2009.
Meurs, P.L. (2007). Ontwikkelingen en trends in de toekomstige zorgvraag, het zorgaanbod en de beroepen structuur. Inleiding op de BMS-conferentie ‘Tussen cure en care’ op 31 januari 2007.
Websites
PRVMZ (2007). Jaarbericht 2007. Met ‘het geheim van Noord-Brabant. ‘s-Hertogenbosch: De Provinciale Raad voor de Volksgezondheid en Maatschappelijke Zorg in Noord-Brabant (PRVMZ), september 2007.
www.familiealsbondgenoot.nl. www.kenniscentrum-ze.nl www.regieovereigenleven.nl. www.zelfhulp.be/pdf/Effectenzhgenzhond.pdf. www.zorgbelang-brabant.nl/index.php?p=125.
57
Bijlage 1: Business case ziekenhuisarts
Bijlage 1: Business case ziekenhuisarts Opleiding medisch specialist
Conclusies business case
Bij het opstellen van business case zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd: •w e gaan vooralsnog uit van 30 opleidingsplaatsen, 10 per cohort; • de opleiding medisch specialist heeft een duur van 6 jaar; • de prijs per opleidingsjaar nominaal 2009 wordt voor een opleidingsplaats medisch specialist gezet op € 140.000; • instroomjaren zijn 2011, 2012 en 2013.
Nieuwe opleiding Ziekenhuisarts 2.0 Bij de berekening van de kosten van 30 opleidings plaatsen voor de ziekenhuisarts 2.0 zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd: •w e gaan vooralsnog uit van 30 opleidingsplaatsen, 10 per cohort; • de opleiding ziekenhuisarts heeft een duur van 2 jaar; • de prijs per opleidingsjaar nominaal 2009 wordt voor een opleidingsplaats ziekenhuisarts 2.0 gezet op € 120.000; • instroomjaren zijn 2011, 2012 en 2013. Uit de berekening kan worden geconcludeerd dat de kosten van de opleiding voor 30 Ziekenhuisartsen 2.0 € 7.200.000 bedragen. De in 2011, 2012 en 2013 ingestroomde ziekenhuisartsen in opleiding stromen dan in de jaren 2013, 2014 en 2015 uit en komenop dat moment beschikbaar voor de arbeidsmarkt. De besparing die aldus wordt gerealiseerd komt neer op: € 25.200.000 - € 7.200.000 = € 18.000.000.
58
Eerste jaar uitstroom Uitstroom totaal aantal Laatste jaar uitstroom Kosten per opgeleide Totale kosten
Opleiding medisch specialist
Opleiding Ziekenhuisarts 2.0
2017
2013
30
30
2019
2015
€ 840.000
€ 240.000
€ 25.200.000
€ 7.200.000
Tabel 4 Kostenvergelijking opleiding medisch specialist vs. Ziekenhuisarts 2.0 (aantal 30)
Op basis van de bovenstaande gegevens kunnen de volgende conclusies worden getrokken: • De ziekenhuisartsen komen 4 jaar eerder op de arbeidsmarkt, dus bij instroom in 2011 vanaf 2013 uitgestroomd in plaats van 2017 bij de opleiding tot medisch specialist. • De uitstroom in beide opleidingen is 100%. • De totaalkosten van € 7.200.000 voor de opleiding Ziekenhuisarts betekenen een aanzienlijke besparing van € 18.000.000. Deze kosten bedragen ca. 29% van € 25.200.000 in de huidige situatie. • De gerealiseerde besparing kan worden ingezet voor financiering van het gehele innovatieprogramma Zorgonderwijs 2.0. In deze business case gaan we uit van 3 cohorten van 10 ziekenhuisartsen in opleiding. Het is zeer wel denkbaar dat er vanuit de Brabantse ziekenhuizen een grotere belangstelling voor deze opleiding bestaat. Zoals uit de business case is gebleken leidt een groter aantal opleidingsplaatsen ziekenhuisarts dan de nu gepresenteerde 30 niet tot hogere kosten maar tot grotere besparingen.
Bijlage 1: Business case ziekenhuisarts
Medisch specialist Prijs per opleinginsjaar nominaal 2009:
1
140.000
Jaar
Instroom
Totaal in opleiding
Uitstroom
Kosten
2011
10
10
0
1 1.400.000
2012
10
20
0
1 2.800.000
2013
10
30
0
1 4.200.000
2014
0
30
0
1 4.200.000
2015
0
30
0
1 4.200.000
2016
0
30
0
1 4.200.000
2017
0
20
10
1 2.800.000
2018
0
10
10
1 1.400.000
2019
0
0
10
_
2020
0
0
0
_
30
1 25.200.000
30 Tabel 2 Benodigde investeringen opleiding medisch s pecialist (aantal 30)
Ziekenhuisarts 2.0 Prijs per opleinginsjaar nominaal 2009:
1
120.000
Jaar
Instroom
Totaal in opleiding
Uitstroom
Kosten
2011
10
10
0
1 1.200.000
2012
10
20
0
1 2.400.000
2013
10
20
10
1 2.400.000
2014
0
10
10
1 1.200.000
2015
0
0
10
_
2016
0
0
0
_
2017
0
0
0
_
2018
0
0
0
_
2019
0
0
0
_
2020
0
0
0
_
30
1 7.200.000
30 Tabel 3 Benodigde investeringen opleiding Ziekenhuisarts 2.0 (aantal 30)
59
Colofon
Colofon Dit document is een vervolg op ‘Innoveren en investeren. Naar een toekomstbestendige zorg in Brabant. Sectorplan Gezondheidszorg Brabant’ (2009) opgesteld door Brabant Medical School i.s.m. Provincie Noord-Brabant.
Tekst Marika Marku (Oude Gracht Groep), Henk Hendrix (BMS), Alexander van den Dungen (PRVMZ), Richard Dumont (Provincie Noord-Brabant)
Grafisch ontwerp Van Riet Ontwerpers, ’s-Hertogenbosch
60