Waarom Belgische kinderen wél lezen In Nederland geven we kinderen de boeken die het meest gemarket worden. In België krijgen ze de mooiste. Hoe zijn de leesculturen uit elkaar gegroeid? Door Joukje Akveld / Vrij Nederland / 3 oktober 2013 ‘Als je niet zelf kinderboeken opdringt aan je kinderen, zit je voor eeuwig vast aan een oneindige boekenreeks waarin een muis genaamd Geronimo Stilton de hoofdrol speelt, die allemaal incoherente avonturen meemaakt met een bonte stoet mummies, dinosaurussen, vleesetende planten en vampiers, en waarbij je regelmatig aan de bladzijden moet krabben zodat zich een overweldigende kotsgeur aan je opdringt, waarover de kinderen enthousiast “Bah!” roepen,’ schreef Aaf Brandt Corstius onlangs in haar column in de Volkskrant. Afgaande op de bekroningen door de Nederlandse Kinderjury van de afgelopen drie jaar heeft ze het bij het rechte eind: dat waren in de categorie zes tot en met negen jaar achtereenvolgens Fantasia IV, Fantasia V en Fantasia VI – alle van de hand van bovengenoemde muis die voorwendt zijn eigen verhalen te boekstaven, maar achter wie in werkelijkheid een Italiaanse schrijversstudio schuilgaat waar stevig aan de leiband van de marketingafdeling wordt geschreven. Niet dat dat de doelgroep iets uitmaakt; kinderen houden van Geronimo Stilton als bewonderd personage én gevierd auteur, blijkt elk jaar weer tijdens de uitreiking van de Kinderjuryprijs waar de populaire boekenheld gekleed in reusachtig muizenkostuum zijn fans ontmoet. In elk geval Nederlandse kinderen. Door de Vlaamse Kinder-‐ en Jeugdjury werden in dezelfde periode andere titels bekroond. Dat waren in een vergelijkbare leeftijdscategorie Dummie de Mummie en de gouden scarabee van Tosca Menten, Sofie en de pinguïns van Edward van de Vendel en Hotel tussentijd van Lisa Boersen. Eerder werd zelfs Watson van Martha Heesen bekroond, een auteur die wordt geprezen om haar literaire kwaliteiten. Het is verleidelijk Vlaamse kinderen op basis van deze lijstjes een gevarieerdere smaak toe te schrijven dan de Nederlandse seriebekroners, maar dat is te kort door de bocht – daarvoor is het verschil in opzet tussen beide jury’s te groot. Commerciële machine De Nederlandse Kinderjury is een publieksprijs georganiseerd door de Stichting CPNB, waarbij kinderen op alle boeken die het voorafgaande jaar zijn verschenen kunnen stemmen. De winnaars behoren vrijwel altijd tot de best verkochte boeken van het jaar. In Vlaanderen is de organisatie in handen van Stichting Lezen en maakt een commissie van volwassenen een kwalitatieve, gevarieerde voorselectie van tien titels per leeftijdscategorie die deelnemers verplicht zijn te lezen. In 25 jaar zijn Nederlandse kinderen steeds ‘eenvoudigere’ boeken gaan bekronen ‘De CPNB heeft als organisatie van uitgevers en boekhandelaren vooral tot doel de boekverkoop te stimuleren,’ zegt schrijfster en illustratrice Joke van Leeuwen. ‘Stichting Lezen wordt vanuit de overheid gesubsidieerd om het lezen te bevorderen, dat is een wezenlijk ander uitgangspunt.’ Van Leeuwen – geboren in Nederland, wonend in Antwerpen – heeft een voorkeur voor de Vlaamse aanpak. ‘In deze neoliberale tijd maken kinderen steeds jonger deel uit van de commerciële machine die bepaalt dat kwantiteit belangrijker is dan kwaliteit. In vergelijking met de Vlaamse kinderboekenmarkt is in Nederland het middelmatige steeds meer op de voorgrond getreden. Voor
het eigenzinnige is minder ruimte. Het commerciële neoliberalisme ervaart kuddegedrag als positief, dat vind ik een kwalijke zaak. Je moet kinderen stimuleren zelf na te denken en een eigen smaak te ontwikkelen.’ Gretigheid Dat is precies wat bij de Vlaamse Kinder-‐ en Jeugdjury gebeurt. An Stessens, sinds 2007 verantwoordelijk voor het Vlaamse leesbevorderingsproject, vertelt dat elk jaar zo’n zesduizend kinderen van vier tot zestien jaar zich aanmelden om de tien boeken in hun leeftijdscategorie te lezen. Er wordt geworven op scholen, maar de belangrijkste motor achter het project vormen de bibliotheken, die leesclubs organiseren waar de deelnemende kinderen groepsgewijs discussiëren over de genomineerde titels. Stessens: ‘Onze benadering van scholen is bewust terughoudend omdat we willen dat kinderen vrijwillig meedoen. Het is een project voor kinderen die van lezen houden. Met het materiaal dat we bibliothecarissen aanreiken, hopen we kinderen te prikkelen tot een oordeel dat verder komt dan “leuk” of “niet leuk”.’ De prijsuitreiking wordt jaarlijks door zo’n vijftienhonderd juryleden bezocht. Het is een evenement waar lezers en schrijvers elkaar ontmoeten en veel boeken worden verkocht. ‘We horen dat auteurs blij zijn met het contact met kinderen die hun boek echt hebben gelezen en niet alleen zwaaien met een kladblaadje voor een handtekening,’ zegt Stessens. ‘Bij ons staan de schrijvers centraal. We organiseren wel spelletjes, maar die zijn altijd schrijver-‐ of boekgerelateerd, zoals Wie Is Het? met auteursgezichten en Twister met de personages uit Vos en Haas.’ Bekroningen van de Nederlandse Kinderjury in de categorie 6 t/m 9 jaar van de afgelopen drie jaar: Fantasia VI, Geronimo Stilton Fantasia V, Geronimo Stilton Fantasia IV: het drakenei, Geronimo StiltonBekroningen van de Nederlandse Kinderjury in de categorie 6 t/m 9 jaar van de afgelopen drie jaar: Fantasia VI, Geronimo Stilton Fantasia V, Geronimo Stilton Fantasia IV: het drakenei, Geronimo Stilton Heel anders dan op het Nederlandse Kinderboekenbal, ook een feest voor schrijvers en kinderen, zegt kinderboekenschrijver Gideon Samson. ‘Toen Met je hoofd boven water in Vlaanderen was genomineerd, ontmoette ik voor het eerst zo veel kinderen die mijn boek hadden gelezen. Op het Kinderboekenbal heeft niemand een idee wie ik ben.’ Ook tekenaar Philip Hopman noemt het Vlaamse evenement één groot feest. Afgelopen jaar was hij in Brugge vanwege de nominatie van het door hem geïllustreerde Toen kwam Sam, een verhaal van Edward van de Vendel. ‘Er zat een zaal vol enthousiaste kinderen die de titel van ons boek scandeerden omdat ze wilden dat het ging winnen. Ik voelde een soort gretigheid bij het publiek die je bij ons haast nooit ziet. Als ik op de Amsterdamse Uitmarkt signeer, verkoop ik in twee uur drie boeken. Je hoort er ook meer sombere verhalen over ontlezing. Dan vraag ik me af: wat doen ze in België wat hier niet lukt?’ In Nederland brengen jaarlijks zo’n dertigduizend kinderen hun stem uit in de Kinderjury. Via scholen en bibliotheken wordt het project onder de aandacht gebracht. Ezra Homan is namens de CPNB begeleider van het project. Op kantoor in Amsterdam wordt wel gekeken naar het Vlaamse model en de grote betrokkenheid vanuit de bibliotheken, vertelt ze, ‘maar wij hebben er juist voor gekozen kinderen uit het hele aanbod te laten kiezen. Wel geven we ze wat houvast door een tiplijst samen te
stellen, maar ze mogen ook titels kiezen die daar niet op staan.’ Plannen om de aanpak te wijzigen zijn er niet; de CPNB wil de Kinderjury bewust een publieksprijs laten zijn, waarbij kinderen vrij zijn in het aantal boeken dat ze lezen. De bekroningen van de Vlaamse Kinder-‐ en Jeugdjury in de categorie 8-‐10 jaar van de afgelopen drie jaar: Hotel tussentijd, Lisa Boersen Sofie en de pinguïns, Edward van de Vendel Dummie de mummie en de gouden scarabee, Tosca MentenDe bekroningen van de Vlaamse Kinder-‐ en Jeugdjury in de categorie 8-‐10 jaar van de afgelopen drie jaar: Hotel tussentijd, Lisa Boersen Sofie en de pinguïns, Edward van de Vendel Dummie de mummie en de gouden scarabee, Tosca Menten Kinderen kunnen in principe al hun stem uitbrengen als ze één boek hebben gelezen – áls ze het al hebben gelezen, zegt kinderboekenschrijver Koos Meinderts. ‘Er is niemand die dat controleert.’ Kinderen willen volgens hem bij de winnaar horen en kiezen daarom voor een bekende titel. ‘Het woord “jury” suggereert dat er een beredeneerde keuze wordt gemaakt. Maar hoe kun je kiezen als je niet alles hebt gelezen? Dan kom je automatisch uit bij wat vertrouwd is: het nieuwe deel in een serie die je mooi vindt. Zo geef je een duwtje tegen een steen die toch al de berg afrolt.’ Volgzaam in Vlaanderen Tijdens dertig jaar schrijverschap zag Meinderts de jeugdliteraire wereld veranderen – en niet alleen door de crisis die uitgevers en boekhandelaren voorzichtiger maakte en bibliotheekfilialen deed verdwijnen (Meinderts: ‘Dertig jaar geleden werden van mijn debuut Mooi meegenomen door de bibliotheek 1272 exemplaren besteld; van het vergelijkbare kinderboek Lucas in de sneeuw waren dat er een paar jaar geleden nog maar 574 – de verschraling van het bibliotheekaanbod’). Ook scholenbezoeken veranderden: klassen die zijn komst niet hadden voorbereid waren er altijd geweest, maar leken in aantal toe te nemen; het aantal ontsporende vragen die over alles gingen behalve zijn boeken nam toe. ‘Als docent kun je toch met je leerlingen afspreken dat er privévragen zijn en vragen die je kunt opzoeken, maar nee. Altijd moet ik weer vertellen over mijn lievelingseten.’ In Vlaanderen komt dat minder voor, is zijn ervaring. ‘Bij ons is een schrijversbezoek een gezellig uurtje geworden, het moet léúk zijn. In Vlaanderen worden jeugdliteratuur en kinderen veel serieuzer genomen, daar word je nog echt als schrijver behandeld.’ Misschien komt het doordat er in Vlaanderen een grotere vanzelfsprekendheid rond lezen en schrijvers hangt, peinst kinderdichter-‐ en schrijver Erik van Os. Bibliotheken worden er nog niet en masse gesloten, auteurs worden er met meer egards behandeld en lezingen worden beter betaald. ‘Ik weet van een schrijver die in Brussel een hotelovernachting kreeg aangeboden en op zijn kamer een envelop met vijftig euro vond: om lekker van te gaan eten. Zulke gastvrijheid is in Nederland ondenkbaar.’ Maar het zit ook in de benadering van het kind, denkt hij. ‘Lezen is goed voor je ontwikkeling. Dat moet, dus doen die kinderen dat ook. Daarin zijn ze in Vlaanderen volgzamer dan bij ons.’ De Vlaamse jeugdboekenschrijver Bart Moeyaert geniet in eigen land een cultstatus. In Nederland heeft zijn uitgever moeite een boekhandelstournee voor hem van de grond te krijgen. Moeyaert vermoedt dat de serieuzere benadering van kinderboeken in zijn land te maken heeft met de bloeiende Vlaamse kunstcultuur. ‘Illustratoren worden tijdens hun opleiding aangespoord om zich heen te kijken. Er is zo veel, het maakt niet uit wat je meepikt. Dat kan Permeke zijn, maar ook
Rubens of een eigentijdse striptekenaar. Die benadering werkt door in het boekenvak. Er wordt geen kindercultuur gepropageerd maar kunst in de breedte. Ook bibliothecarissen en schooljuffen beseffen dat. Er is niet alleen Geronimo Stilton. Dat staan we toe.’ Misschien heeft de verwijdering tussen de Nederlandse en Vlaamse leescultuur te maken met het Nederlandse onderwijssysteem. Foto: Henry Peach Robinson/Corbis/HHMisschien heeft de verwijdering tussen de Nederlandse en Vlaamse leescultuur te maken met het Nederlandse onderwijssysteem. Foto: Henry Peach Robinson/Corbis/HH Tien jaar geleden lagen de Nederlandse en de Vlaamse leescultuur dichter bij elkaar, zegt Moeyaert, ‘geen idee waar dat aan lag.’ De laatste jaren heeft hij het Nederlandse leesgedrag zien versmallen. ‘Daar is op zich niks mis mee, maar ik vind het doodjammer. Als je uitgaat van de gemene deler wordt het saai, vervelend – uiteindelijk maak je jeugdliteratuur zelfs dood. Het maakt me pertinent gelukkig dat kinderen hier mijn boek De melkweg lezen en daarop stemmen. In een notitieschrift houden ze bij wat ze van de gelezen boeken vonden. De ene keer staat er “saai”, de andere keer “prachtig”, maar beide meningen leiden tot een gesprek.’ Pedagogen aan de macht Misschien heeft de verwijdering tussen de Nederlandse en Vlaamse leescultuur te maken met het Nederlandse onderwijssysteem. Bastiaan Bommeljé, uitgever, boekhandelaar en publicist, betoogde onlangs in NRC Handelsblad dat op Nederlandse scholen minder aandacht aan taal en literatuur wordt besteed dan in de ons omringende landen, met negatieve gevolgen voor het leesgedrag. Tegelijk verscheen van kinderboekenschrijver Jacques Vriens (sinds enkele maanden Nederlands eerste Kinderboekenambassadeur) in de Volkskrant een stuk waaruit blijkt dat Nederlandse kinderen het wat betreft leesplezier afleggen tegen kinderen uit bijna vijftig andere landen. ‘Dat is ook niet zo gek,’ schreef Vriens, ‘als je weet dat jaarlijks 40.000 (!) kinderen de basisschool verlaten met een leesachterstand van minstens twee jaar.’ Het zou een verklaring kunnen zijn waarom in 1989 Thea Beckman nog de Prijs van de Nederlandse Kinderjury won en de laatste jaren voornamelijk makkelijk leesbare serieboeken winnen. Beckman stond nooit bekend als literair auteur, maar wie haar zinnen naast die van Geronimo Stilton legt, ziet dat ze een stuk ingewikkelder zijn dan die van de schrijvende muis. In vijfentwintig jaar zijn Nederlandse kinderen steeds ‘eenvoudigere’ boeken gaan bekronen. Volgens Vriens, die zijn loopbaan begon als leraar op een basisschool voor hij zich in 1993 volledig aan het schrijven wijdde, begint het allemaal op de pabo, de beroepsopleiding voor docenten. ‘Daar is steeds minder aandacht voor jeugdliteratuur. Als leerkrachten zelf niet meer gewend zijn om te lezen, hoe kunnen ze dat dan uitdragen aan hun leerlingen?’ ‘Als je voor de klas staat zou het normáál moeten zijn dat je je in kinderboeken verdiept’ Harm de Jonge, kinderboekenschrijver die vanaf midden jaren zeventig twintig jaar Nederlands doceerde op een pabo in Groningen, herkent het beeld. ‘In de jaren tachtig volgden mijn studenten minstens vier “literaire” modules per jaar, waaronder jeugdliteratuur. Dat was nog op de ouderwetse manier met leeslijsten en boekverslagen. Later is dat teruggebracht naar één module en nog weer later tot helemaal niets meer. Het zelfontdekkend en probleem gestuurd onderwijs kwam in zwang – de pedagogen hebben de macht gegrepen, zeiden wij wel – en de nadruk verschoof naar didactiek.
Alle vormen van literatuuronderwijs horen bij de persoonsvorming en zijn niet beroepsvormend, vond men. Het was de doodsteek voor de ontwikkeling van leerkrachten.’ Armpje worstelen Onlangs ontwikkelde de Nederlandse Stichting Lezen een minor jeugdliteratuur voor pabo’s. ‘Juist leerkrachten moeten een actuele kennis van het aanbod hebben om leerlingen op maat te kunnen instrueren,’ zegt directeur Gerlien van Dalen. ‘Nu is de aandacht op pabo’s nog te vrijblijvend en minimaal. Bovendien is ze te zeer afhankelijk van het enthousiasme van de docent. Landelijke richtlijnen zijn er niet; elke school vult het vak op zijn eigen manier in. Ons streven is dat jeugdliteratuur straks overal een vast onderdeel is van het curriculum.’ Jacques Vriens noemt het een mooi initiatief, maar tegelijk vindt hij het ‘krankzinnig’ dat er van buitenaf iets bedacht moet worden om op pabo’s aandacht voor jeugdliteratuur te genereren. ‘Als je voor de klas staat zou het normáál moeten zijn dat je je in kinderboeken verdiept.’ Want kinderen moeten soms op weg worden geholpen, zegt ook Koos Meinderts. Die moeten gewezen worden op al het moois wat ze nog niet kennen. ‘Het feest der herkenning moet weer een feest van de ontdekkingen worden.’ Dus gewoon: aandacht voor schrijvers en de diversiteit aan boeken, zoals dat in Vlaanderen gebeurt. Want Vlaamse kinderen worden niet met een verfijndere smaak geboren dan Nederlandse, die wordt aangeleerd. Maar daarvoor moet je kinderen en boeken wél serieus nemen. Meinderts: ‘Op de uitnodiging van het CPNB voor het Kinderboekenbal werd gevraagd of ik als schrijver vijftien minuten wilde plaatsnemen aan een van de signeertafels. Vanwege het sport-‐ en spelthema van de Kinderboekenweek leek het de organisatie leuk als de auteurs eerst een wedstrijdje armpje worstelen met de kinderen zouden doen. Mag ik bedanken?’ 03-‐10-‐2013