Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek / Netherlands Organisation for Applied Scientific Research
Divisie Volksgezondheid Wassenaarseweg 56 Postbus 2215 2301 CE Leiden
TNO-rapport
www.tno.nl
2002.042
Gezondheid en tevredenheid in energiedichte woningen
Datum
maart 2002
Auteur(s)
JHM Steenbekkers HME Miedema H Vos
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, foto-kopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande toestemming van TNO. Indien dit rapport in opdracht werd uitgebracht, wordt voor de rechten en verplichtingen van opdrachtgever en opdrachtnemer verwezen naar de Algemene Voorwaarden voor onderzoeksopdrachten aan TNO, dan wel de betreffende terzake tussen de partijen gesloten overeenkomst. Het ter inzage geven van het TNO-rapport aan direct belang-hebbenden is toegestaan. © 2006 TNO
T 071 518 18 18 F 071 518 19 20
[email protected]
TNO-rapport | 2002.042
2 / 39
Auteurs:
JHM Steenbekkers HME Miedema H Vos Projectnummer 41057
Deze uitgave is te bestellen door het overmaken van € 12 (incl. BTW) op postbankrekeningnummer 99.889 ten name van TNO-PG te Leiden onder vermelding van bestelnummer 2002.042
TNO-rapport | 2002.042
3 / 39
Inhoudsopgave 1 1.1 1.2
Inleiding .......................................................................................................................... 5 Kader................................................................................................................................ 5 Onderzoeksvragen ........................................................................................................... 6
2 2.1 2.2
Theoretisch model.......................................................................................................... 7 Oorspronkelijk model ...................................................................................................... 7 Aangepast model voor analyse ........................................................................................ 8
3 3.1 3.2
Methode en onderzoeksgroep ....................................................................................... 9 Methode ........................................................................................................................... 9 Onderzoeksgroep ........................................................................................................... 11
4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7
Resultaten ..................................................................................................................... 13 Deelmodel 1................................................................................................................... 13 Deelmodel 2................................................................................................................... 17 Deelmodel 3................................................................................................................... 20 Deelmodel 4................................................................................................................... 22 Deelmodel 5................................................................................................................... 24 Deelmodel 6................................................................................................................... 28 Bouwperiode.................................................................................................................. 30
5 5.1 5.2 5.3 5.4
Conclusie en discussie.................................................................................................. 31 Tevredenheid, gezondheid en binnenmilieuproblemen ................................................ 31 Verschil tussen woningen met en zonder balansventilatie............................................. 33 Algemene discussie........................................................................................................ 34 Verbeterfactoren ............................................................................................................ 35
6
Referenties .................................................................................................................... 37
TNO-rapport | 2002.042
4 / 39
TNO-rapport | 2002.042
1
5 / 39
Inleiding Sinds 1998 moet van woningen waarvoor een bouwvergunning wordt afgegeven, de energieprestatie coëfficiënt (EPC) ≤ 1,2 zijn (Staatsblad, 1999). De eis wordt onder meer gerealiseerd door extra maatregelen ten aanzien van de luchtdichtheid van de constructie, vaak in combinatie met een systeem voor gebalanceerde ventilatie met warmteterugwinning. Het beperken van energieverliezen kan invloed hebben op de objectieve en/of subjectieve kwaliteit van het binnenmilieu in de woning, en daarmee op de gezondheid van de bewoners. Ook kunnen knelpunten optreden in de tevredenheid van de bewoners over hun woning en de voorzieningen daarin. Dit rapport geeft de resultaten van analyses van enquêtegegevens over de mogelijke nadelige gevolgen.
1.1
Kader Door de gezondheidsdiensten te Groningen, Rotterdam en Amsterdam is tezamen met de Rotterdamse dienst Stedebouw & Volkshuisvesting en de Stichting HR-Ventilatie een breed onderzoek geïnitieerd naar knelpunten in het binnenmilieu in energiezuinige woningen met een EPC ≤ 1,2 om na te gaan welke oplossingen er mogelijk zijn. Het onderzoek bestaat uit een aantal deelstudies gericht op de technische aspecten, de gebruikerservaringen en de gezondheidsaspecten en moet leiden tot een integrale eindconclusie. Voor de deelstudie naar gezondheidsaspecten is gebruik gemaakt van een schriftelijke enquête. De vragenlijsten zijn een gezamenlijk product van de genoemde GGD’s met ondersteuning van TNO-PG en onderzoeksbureau MarktTracé. De adressen van bouwprojecten met balansventilatie zijn afkomstig van de St. HR-Ventilatie. De adressen van woningen zonder balansventilatie zijn daar bijgezocht door de GGD Rotterdam. De enquêtes zijn verzonden met een brief en in een envelop van de GGD Groningen of Rotterdam. MarktTracé heeft gezorgd voor de verzending, de reminder, de data-invoer en de eerste analyse, met de Stichting HR-Ventilatie als opdrachtgever. Om na te gaan wat de verklarende variabelen zijn voor de gevonden samenhangen heeft de GGD Groningen aan TNO-PG de opdracht verleend om een nadere analyse van de data te verrichten, inclusief de gegevens over gezondheid, die in de eerste analyse niet betrokken waren. Voor de enquête zijn 1000 adressen benaderd waarvoor een systeem voor balansventilatie afgeleverd was. Uitgangspunt was dat het gaat om woningen met mechanische luchttoevoer en -afvoer, type D overeenkomstig NPR 1088. Tegelijk zijn 1000 adressen benaderd waarvan niet bekend was dat er een dergelijk systeem is afgeleverd. De verwachting was dat deze woningen een natuurlijke toevoer plus een mechanische afvoer hadden: type C volgens NPR 1088. In dit rapport is type C verder aangeduid met standaard mechanische ventilatie (SMV). Bij de selectie van de adressen is gelet op het bouwjaar van de woning, de spreiding over Nederland, over woningbouwprojecten, over huur- en koopwoningen, en over woningtypen. Bij de selectie van adressen van woningen met is gezorgd voor spreiding over de verschillende leveranciers van deze systemen. Van de 2000 vragenlijsten verzonden in het voorjaar van 2000 kwamen er 831 ingevuld terug; dat betekent een respons van 41,6%. Na opschoning resteerden er 347 vragenlijsten uit de Balans-groep en 350 uit de SMV-groep. De bevindingen zijn door MarktTracé gerapporteerd (MarktTracé, 2000). Vervolgens is er in het najaar 2000 een
TNO-rapport | 2002.042
6 / 39
aanvullende vragenlijst verstuurd aan beide groepen om inzicht te krijgen in o.a. de ervaringen in de zomerperiode. Over de aanvullende gegevens is door MarktTracé gerapporteerd (MarktTracé, 2001). Naar deze rapporten wordt verwezen voor een verantwoording van de vragenlijst, de steekproeftrekking, het non-respons onderzoek en daaraan gerelateerde generaliseerbaarheid van de resultaten van de enquête. De aanvullende gegevens uit de najaarsenquête komen in dit rapport niet aan de orde. De vragenlijst bevatte een vraag naar de ervaren gezondheid. In woningen met balansventilatie geven de bewoners significant vaker aan dat hun gezondheid niet goed is dan in woningen zonder balansventilatie (Chi² = 14,58; df=4; p=0.006). Ook hebben bewoners van woningen met balansventilatie significant vaker last van tranende en vermoeide ogen (Chi² = 7,05; df=1; p=0.008). De vraag is nu of de beschikbare gegevens wijzen op een directe oorzakelijke relatie tussen balansventilatie en gezondheidsproblemen of dat andere variabelen daarbij een belangrijker rol spelen. 1.2
Onderzoeksvragen Door middel van secundaire analyse van gegevens uit de voorjaarsenquête is antwoord gezocht op de volgende onderzoeksvragen: 1 Welke woninggebonden factoren hebben de grootste invloed op de zelfgerapporteerde gezondheid en tevredenheid van de bewoners van EPC1,2 woningen? 2 Bestaat er ten aanzien van de factoren van invloed op zelfgerapporteerde gezondheid en tevredenheid een duidelijk verschil tussen EPC1,2 woningen met en zonder balansventilatie? 3 Welke factoren, van invloed op zelfgerapporteerde gezondheid en tevredenheid van bewoners in EPC1,2 woningen, komen in aanmerking voor verbetering?
TNO-rapport | 2002.042
7 / 39
2
Theoretisch model
2.1
Oorspronkelijk model De gehanteerde vragenlijst (zie bijlage A) is ontwikkeld aan de hand van het model weergegeven in figuur 1 (Bron: Memo onderzoeksvraag GGD Groningen, december 2000). Dit model geeft een hypothetische samenhang tussen de variabelen weer en suggereert dat causaliteit bestaat tussen variabelen zoals aangegeven met de pijlen. Het model suggereert een mogelijke oorzaak-gevolg relatie tussen variabelen uit de blokken bron en perceptie, met blootstelling als mediator. Verder worden effect en gevolg in relatie gebracht met bron, blootstelling of perceptie, met daarbij blootstelling en / of perceptie als intermediaire factoren. Het model houdt er rekening mee dat genoemde relaties mogelijk gemodereerd ofwel ‘verstoord’ worden door kenmerken van de respondent, het huishouden of de woning. De benoeming van blokken of factoren in dit model was een gegeven bij de start van de hier gerapporteerde analyses en wordt in het vervolg van het rapport aangehouden. Opgemerkt zij dat deze factoren de blokken van variabelen ordenen ten behoeve van multivariate analyse, die zich richten op mogelijk samenhang van variabelen. Omdat het labels betreft, zijn de namen van de vijf factoren bron, blootstelling, perceptie, effect en gevolg cursief weergegeven. Zie tabel B2 in bijlage B voor een overzicht van de variabelen behorend bij elke factor. Figuur 1. Model als basis voor de vragenlijst
BRON bewoning, gasverbranding, vochtproductie, rookproductie
BLOOTSTELLING / OVERDRACHT verspreiding, verdunning
PERCEPTIE binnenmilieuklachten, hinder
MODERATOR VARIABELEN kenmerken van persoon en woning
EFFECT tevredenheid
GEVOLG gezondheidsklachten
Gezondheid is geoperationaliseerd middels de vragen naar ervaren gezondheid in het algemeen, mogelijk met binnenmilieu samenhangende klachten in het bijzonder en de vraag of men gezondheidsklachten toeschrijft aan de woning.
TNO-rapport | 2002.042
2.2
8 / 39
Aangepast model voor analyse Ten behoeve van de analyses is het oorspronkelijke model opnieuw bekeken en aangepast. Wanneer gezondheid in brede zin wordt gedefinieerd, zijn ook hinder (klachten) en welzijn (tevredenheid) onderdeel van gezondheid en gezondheidsbeleving. Er zijn zo bezien drie groepen effecten, namelijk klachten c.q. hinder (perceptie), tevredenheid (effect) en gezondheid (gevolg). Omdat deze effecten niet op één pad hoeven te liggen, is het model aangepast. Daarbij wordt voor de invloed op gevolgvariabelen vanuit blootstellingvariabelen enerzijds een direct pad onderscheiden en anderzijds een pad dat loopt via perceptievariabelen en eventueel effectvariabelen. Het analysemodel is weergegeven in figuur 2. Voor demografische en woningkenmerken is nagegaan of deze een zelfstandige invloed hebben, dit blijkt dan uit significantie in de tabellen 3 t/m 8. Een eventueel modererend effect van deze achtergrondvariabelen is in een eerdere fase van het onderzoek bekeken; omdat de hierbij gevonden invloeden veelal slecht interpreteerbaar waren, is in overleg met de opdrachtgever besloten in de hierna volgende analyses een modererende invloed alleen te onderzoeken voor het type ventilatiesysteem als centrale variabele in het onderzoek. Figuur 2. Analyse-model
BRON
BLOOTSTELLING MODERATOR VARIABELE - ventilatietype PERCEPTIE
GEVOLG
EFFECT
Terminologie De invloed van achtergrondkenmerken (persoons-, huishoudens- of woningkenmerken) op de relatie tussen verklarende en verklaarde variabele wordt een modererend, verstorend of confounding effect genoemd. Er is bijvoorbeeld sprake van een modererende invloed wanneer de relatie tussen twee factoren verschillend is voor mannen en vrouwen. In het analysemodel wordt dan een interactieterm opgenomen. ‘Tussenliggende’ variabelen in de relatie tussen verklarende variabelen en verklaarde variabele (bijvoorbeeld blootstelling als tussenliggende variabele tussen bron en perceptie) worden intermediair of mediator genoemd.
TNO-rapport | 2002.042
9 / 39
3
Methode en onderzoeksgroep
3.1
Methode Schaalconstructie Ter reductie van het aantal variabelen is door middel van schaalconstructie nagegaan op welke wijze de factoren bron, blootstelling, perceptie, effect en gevolg het best worden gekarakteriseerd door de onderliggende variabelen. Door middel van “Categorische principale componenten analyse” (CATPCA) is nagegaan hoe de variabelen onder een factor samenhangen. Omdat interpretatie van de twee dimensies die de meeste variatie van de variabelen onder een factor verklaarden problematisch was, is de plot van de variabelen in deze twee dimensies gebruikt voor visuele inspectie van de posities van de variabelen. Clusters van variabelen zijn tot een indexvariabele samengevoegd en bewaard onder de noemer van het latente begrip waarop ze betrekking hebben. Omdat het hier om globale analyses gaat, is het verantwoord gezondheidsklachten (v9) en binnenmilieuklachten (v18) te clusteren. Missende waarden zijn bij clustering achterwege gebleven en daardoor zijn deze cases ook niet beschikbaar voor regressieanalyse. In bijlage B zijn de gebruikte variabelen, de gehanteerde werkwijze en de resultaten van de datareductie beschreven. Na de clustering omvat de factor bron vijf variabelen, de factor blootstelling zeven, de factor perceptie acht, de factor effect vier en de factor gevolg drie variabelen. Op verzoek van de opdrachtgever zijn de (oorspronkelijk onder effect geplaatste) variabelen ‘tevredenheid over informatie over ventilatiesysteem’ (v36) en ‘bedieningsgemak’ (v32) als variabelen toegevoegd aan de factor blootstelling, daarmee resulterend in 9 blootstellingvariabelen. Eveneens op verzoek zijn de variabelen ‘tevredenheid met ventilatie in vorige woning ‘(v50) en ‘tevredenheid met verwarming in vorige woning’ (v61) toegevoegd aan het blok effect, daarmee resulterend in vier effectvariabelen. Hieronder geeft tabel 1 een overzicht van de variabelen die resulteren na schaalconstructie en zijn gebruikt in de regressie analyses. Multipele regressie analyse Door middel van multipele regressie analyse zijn de relaties tussen de factoren geanalyseerd. Voor zes deelmodellen binnen het hiervoor gepresenteerde analysemodel (figuur 2) is stapsgewijs bekeken of en hoe de variabelen binnen de drie factoren in relatie staan tot elkaar. De volgende deelmodellen zijn onderscheiden: Relatie tussen Deelmodel 1. Deelmodel 2. Deelmodel 3. Deelmodel 4. Deelmodel 5. Deelmodel 6.
X bron blootstelling perceptie blootstelling blootstelling bron
en
Y perceptie effect gevolg gevolg perceptie gevolg
via
Z blootstelling perceptie effect perceptie gevolg blootstelling
Afhankelijk van het meetniveau van de afhankelijke variabele is logistische regressie (dichotoom) of lineaire regressie (ordinaal, interval) toegepast. De variabelen zijn bloksgewijs in het model ingevoerd. Als eerste blok zijn achtergrondkenmerken ingevoerd om hun mogelijke zelfstandige invloed te verdisconteren. Daarna is de
TNO-rapport | 2002.042
10 / 39
groepsvariabele (type ventilatiesysteem: 1= balansventilatie, 0 = standaard mechanische ventilatie) ingevoerd. Door de groepsvariabele ‘type ventilatiesysteem’ in elke regressie analyse te stoppen is inzicht verkregen in de vraag of er verschil is in gezondheid en tevredenheid tussen woningen met en zonder balansventilatie. Al de in deze eerste twee stappen ingevoerde variabelen zijn ook opgenomen bij de volgende stappen, ongeacht de significantie van hun bijdrage. Tabel 1. Gebruikte variabelen in regressie analyses Nr 1 2 3 4 5 6
Label ACHTERGRONDVARIABELEN leeftijd geslacht opleidingsniveau (laag-midden-hoog) huur of koopwoning land van herkomst woningtype (hoogbouw-laagbouw) GROEPSVARIABELE type ventilatiesysteem
Variabele naam Klassen leeftijd geslacht opleiding huurkoop herkomst flat
continu 0=man, 1=vrouw 1=lo/lbo/mavo 2=mbo/havo/vwo/hbs , 3=hbo/wo/univ 0=koop, 1=huur 0=Nederland, 1=elders 0=laagbouw, 1=flat
GROEP
0=standaard mechanische ventilatie, 1=balansventilatie
INTENS SYSTEMEN LUCHT BADKAMER ROKEN
interval (0,1) 0=nee, 1=ja 0=nee, 1=ja 0=nee, 1=ja interval (0, 3)
APPARAAT OPENKEUK AFZUIG STAND ROOSTERS RAAM VERANDER GEMAK INFORMAT
0=nee, 1=ja 0=nee, 1=ja 0=nee, 1=ja 0=uit, 1=laag, 2=midden, 3=hoog 1=nooit, 2=<1 uur, .., 5=8-16 uur, 6=bijna altijd 1=nooit, 2=<1 uur, .., 5=8-16 uur, 6=bijna altijd 0=nee, 1=ja 0=nee, 1=ja -1= onvoldoende, 0=matig, 1=voldoende
GEUREXT GELUID VOCHT NADELEN VENTMIN TEWARM TEMPVERS TOCHT
0=nooit, 1=soms, 2=vaak, 3=altijd 0=nee, 1=ja 0=nooit, 1=soms, 2=vaak, 3=altijd 0=nooit, 1=soms, 2=vaak, 3=altijd 0=nee, 1=ja 0=nee, 1=ja 0=nee, 1=ja 0=nooit, 1=soms, 2=vaak, 3=altijd
VENTILAT
1
BRON bewoningsintensiteit vervuilend kook/stooksysteem luchtverwarming badkamerdeur open of op kier aantal rokers in de woning BLOOTSTELLING gebruik van klimaatapparatuur open keuken afzuigkap in keuken stand mechanische ventilatie gebruik ventilatieroosters gebruik ramen verandering ventilatie in diverse situaties bedieningsgemak ventilatiesysteem informatie over ventilatiesysteem PERCEPTIE hinder door geuren van buiten geluidhinder door ventilatiesysteem vochtproblemen overige binnenmilieuproblemen minder ventileren dan gewenst te warm in de woning temperatuurverschillen hoofd-voeten tocht mechanische luchttoevoer EFFECT tevredenheid over ventilatie
2
tevredenheid over woning
WONING
3
tevredenheid met ventilatie in huidige woning vergeleken met vorige woning tevredenheid met verwarming in huidige woning vergeleken met vorige woning GEVOLG gezondheidsklachten toeschrijven van gezondheidsklachten aan de woning CARA diagnose (en medicatie)
VENT_VW
-3=zeer ontevreden, -1=ontevreden, 1=tevreden, 3=zeer tevreden -3=zeer ontevreden, -1=ontevreden, 1=tevreden, 3=zeer tevreden -1= minder, 0=gelijk, 1=meer
VERW_VW
-1= minder, 0=gelijk, 1=meer
KLACHTEN WONINGKL
0=geen klachten, 1=wel klachten 0=nee, 1=ja
CARA
0=nee, 1=ja
1 2 3 4 5 1 2 3 4 5 6 7 8 9 1 2 3 4 5 6 7 8
4 1 2 3
TNO-rapport | 2002.042
11 / 39
In de volgende twee blokken zijn de X-variabelen en, na verwijdering van de niet significante X-variabelen, de Z-variabelen ingevoerd. In het laatste blok zijn, na verwijdering van de niet-significante X- of Z- variabelen de wel significante (X- en/of Z-) variabelen en de bijbehorende interactietermen met ventilatietype ingevoerd. Indien een interactieterm significant is gebleken, zijn in het uiteindelijk gepresenteerde model zowel de interactieterm als de hoofdeffecten opgenomen. De toetsing op significantie van de relaties is bij logistische regressie verricht door toetsing van de verandering in Chi2, bij lineaire regressie de verandering in R2. Voor beide grootheden is als criterium voor significantie aangehouden dat de kans dat gevonden verandering aan toeval te wijten is, kleiner is dan 0.05. 3.2
Onderzoeksgroep Het gebruikte databestand bestaat uit vragenlijstgegevens van 347 respondenten woonachtig in balansgeventileerde woningen en 350 respondenten uit woningen met SMV. In het vervolg wordt kortweg gesproken over deze categorieën respondenten als de ‘balansgroep’ en de ‘SMV-groep’. Opgemerkt moet worden dat er mogelijk nog bestandsvervuiling bestaat ten aanzien van deze indeling naar ventilatietype, maar de omvang daarvan is niet te kwantificeren. Deze mogelijke vervuiling blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat ruim 10% van respondenten uit de SMV-groep beantwoord tocht uit mechanische toevoer te ervaren, terwijl bij dit ventilatietype geen sprake is van mechanische luchttoevoer. Van deze 697 respondenten voldoen 668 respondenten (324 uit de balansgroep en 344 uit de SMV-groep) aan de inclusiecriteria: bouwjaar (1996-2000) en informatie over het woningtype. Een aantal woningen is gebouwd in de tachtiger jaren (n=4; allen SMV) of in de negentiger jaren vóór 1996 (n=14; 13 balans, 1 SMV); in een aantal gevallen is bouwjaar onbekend (n=7). Informatie over woningtype ten behoeve van onderscheid van flatwoningen is in vier gevallen onbekend. Omdat het afwijken van inclusiecriteria relatief kleine aantallen betreft en op voorhand is ingeschat dat binnen de genoemde marge bouwjaar en woningtype niet wezenlijk van invloed zullen zijn voor het onderzoek, zijn deze respondenten in de analyses gehouden en is gewerkt met het totale aangeleverde respondentenbestand. Achteraf is gecontroleerd in hoeverre er voor bouwperiode (vóór 1996 versus vanaf 1996) samenhang is gevonden met de verklaarde variabelen. Waar een invloed is gevonden is dit beschreven in paragraaf 4.7. In tabel 2 volgt de verdeling van de steekproef naar demografische en woningkenmerken. De bewoners van balansgeventileerde woningen zijn in vergelijking tot de SMV–groep gemiddeld wat ouder, vaker van het mannelijk geslacht, hebben een lager opleidingsniveau en zijn vaker van Nederlandse komaf (inclusief Suriname en Nederlandse Antillen). Overigens wordt de variabele leeftijd in de regressie analyses als continue variabele meegenomen. De balansgeventileerde woningen zijn relatief wat minder jong dan de standaard geventileerde woningen: eenderde stamt uit 1996-1997 terwijl de woningen met standaard mechanische ventilatie voornamelijk zijn opgeleverd vanaf 1998. Tevens blijkt de balansgroep relatief meer in huurwoningen te wonen. De helft van de balansgeventileerde woningen is laagbouw ten opzichte van tweederde van de woningen met standaard mechanische ventilatie.
TNO-rapport | 2002.042
12 / 39
Tabel 2. Verdeling (percentages) naar demografische en woninggerelateerde kenmerken. Leeftijd is in de analyses in jaren ingevoerd en daar niet verder samengevoegd. Type ventilatiesysteem DEMOGRAFISCHE KENMERKEN t/m 39 jaar leeftijdsklasse 40 t/m 64 jaar 65 jaar en ouder man geslacht vrouw opleidingsniveau laag midden hoog Nederland land van herkomst elders
BALANS 40 34 26 52 48 34 31 35 94 6
SMV 56 33 11 49 51 21 29 50 87 13
Totaal 48 33 19 50 50 27 30 43 91 9
WONINGGERELATEERDE KENMERKEN koop/huur koopwoning huurwoning woningtype laagbouw flat opleveringsjaar woning ≤1995 1996 1997 1998 1999 2000
55 45 50 50 4 8 22 28 38 -
74 26 67 33 1 3 0 54 35 7
64 36 58 42 3 5 11 41 36 4
TNO-rapport | 2002.042
4
13 / 39
Resultaten De resultaten van schaalreductie zijn beschreven in bijlage B. De resulterende constructvariabelen en de overgebleven oorspronkelijke variabelen zijn gebruikt in de regressie analyses. De regressie variabelen en de achtergrondvariabelen zijn weergegeven in tabel 1. In bijlage C zijn de tabellen opgenomen met de verdeling van de regressie variabelen over de beide onderzoeksgroepen (balansgroep versus SMV-groep). In afzonderlijke paragrafen zijn hieronder per deelmodel de bevindingen gepresenteerd. Het onderzoeksmodel wordt telkens schematisch weergegeven met daarin het betreffende deelmodel vet weergegeven. Het resultaat van de regressie analyses is in een tabel per deelmodel weergegeven met in de kolommen de afhankelijke variabelen en in de rijen de verklarende variabelen van het eindmodel. Van de achtergrondvariabelen en de groepsvariabele zijn steeds alle regressiecoëfficiënten vermeld, al dan niet significant. Van de X-, de Z- en de interactievariabelen zijn alleen de significante coëfficiënten vermeld, met de aanduiding * voor significantieniveau <5% en de aanduiding ** voor significantieniveau < 1%. Een coëfficiënt [weergegeven tussen rechte haken] was in een eerdere stap als hoofdeffect significant, maar de interactieterm heeft de significantie ervan overgenomen. Met een omkaderde cel wordt weergegeven dat significantie van betreffende X-variabele is verdwenen bij het toevoegen van Z-variabelen, en dat daarom sprake is van een indirecte samenhang. De vermelde uitkomsten van lineaire regressie analyses zijn gestandaardiseerde B’s (Bèta’s β) en van logistische regressiemodellen de kansverhoudingen (exp B) ofwel odds ratio’s. De beta’s geven de richting van de samenhang van variabelen weer, dus een positieve waarde staat voor een positieve samenhang, een negatieve waarde voor een negatieve samenhang. In geval van odd ratio’s is de centrale waarde niet nul maar 1, daarom geeft een getal boven 1 een positieve samenhang weer, een getal onder 1 een negatieve samenhang. Onderaan in de tabel wordt voor lineaire modellen R² change en voor logistische modellen Chi2 change vermeld voor elk blok variabelen en voor het model als geheel. Deze grootheden geven een indicatie van de toegevoegde verklaringskracht van elk blok van variabelen in het regressiemodel. Alleen voor logistische modellen is eventuele significantie van het totale model beschikbaar en weergegeven. In een beschrijving van de bevindingen bij elke tabel wordt ook verslag gedaan van de resultaten bij de tussenstappen. Interessant daarin zijn vooral de variabelen die eerst significant bijdroegen en dat niet meer doen na toevoeging van extra variabelen. Als dat zo is, kan dat betekenen dat de extra toegevoegde variabelen intermediëren tussen de variabelen die eerst significant bijdroegen en het effect. Het laatste onderdeel van elke paragraaf is een bespreking van de resultaten. De lezer die minder geïnteresseerd is in de details van de analyses, kan zich daartoe beperken.
4.1
Deelmodel 1 Onderzocht is in hoeverre perceptievariabelen verklaard worden uit bronvariabelen en blootstellingvariabelen (zie figuur 3). Er zijn 8 afhankelijke perceptievariabelen waarvoor deze analyse is uitgevoerd.
TNO-rapport | 2002.042
14 / 39
Figuur 3. Deelmodel 1
BRON (X) BLOOTSTELLING (Z) MODERATOR VARIABELEN PERCEPTIE (Y)
GEVOLG
EFFECT
Beschrijving van stapsgewijze veranderingen Model 1 (hinder door geuren van buiten): Van de toegevoegde X-variabelen is de bijdrage van ROKEN significant. Indien de Z-variabelen worden toegevoegd verdwijnt dit effect. Van de toegevoegde Z-variabelen zijn de bijdragen van RAAM en VERANDER significant. Na toevoeging van de interactie-effecten van RAAM en VERANDER met de groepsvariabele (type ventilatiesysteem) verdwijnt het hoofdeffect RAAM en blijft het interactie-effect (GROEP-RAAM) met ventilatietype. De Zvariabele VERANDER blijft significant bijdragen, de interactieterm niet. Met het opnemen van de interactieterm GROEP-RAAM in het model verdwijnt de significante bijdrage van het ventilatiesysteem. Model 2 (geluidhinder door ventilatiesysteem): Van de toegevoegde X-variabelen is er geen enkele significant. Van de toegevoegde Z-variabelen is en blijft INFORMAT significant, ook na toevoegen van de interactieterm. Ventilatietype heeft geen significante bijdrage in het model. Model 3 (vochtproblemen): De bijdragen van de toegevoegde X-variabelen zijn niet significant. Van de toegevoegde Z-variabelen is APPARAAT significant. Interactietermen van APPARAAT met de achtergondvariabelen hebben geen significante bijdrage. De bijdrage van ventilatiesysteem is nog net significant. Model 4 (overige binnenmilieuproblemen): Van de toegevoegde X variabelen hebben BADKAMER en ROKEN een significante bijdrage. Van de Z-variabelen hebben bovendien RAAM, VERANDER en INFORMAT een significante bijdrage. Na toevoeging van interactietermen blijven genoemde hoofdeffecten significant, de interactietermen zijn dat echter niet. De bijdrage van ventilatiesysteem is in alle stappen significant. Model 5 (minder ventileren dan gewenst): Van toegevoegde X-variabelen is ROKEN significant. Na toevoeging van Z-variabelen zijn GEMAK en INFORMAT significant en verdwijnt het effect van ROKEN. Toevoegen van interactietermen maakt geen verschil. De bijdrage van ventilatiesysteem is aanvankelijk in alle stappen significant, maar uiteindelijk in het definitieve model niet meer.
TNO-rapport | 2002.042
15 / 39
Tabel 3. Deelmodel 1: resultaten van lineaire en logistische regressieanalyses (*:significantieniveau <5%, **:significantieniveau < 1%). Alleen statistisch significante bijdragen van de X- en de Z-variabelen zijn vermeld. De variabelen zijn hiervoor omschreven in tabel 1. Modellen 1,3,4 en 8 zijn lineaire regressiemodellen, de vermelde getallen zijn gestandaardiseerde B’s (Bèta’s). Modellen 2,5,6 en 7 zijn logistische regressiemodellen, de vermelde getallen zijn de kansverhoudingen, of odds ratio’s. Bij lineaire modellen wordt R2-change vermeld, bij logistische modellen Chi2 change. Omkaderde cellen geven aan dat die variabelen in een eerdere stap wel significant waren. Een regressiecoëfficiënt tussen vierkante haken betekent dat de significantie ervan is overgenomen door de interactieterm met ventilatietype in het model. Model 1
Model2
Model3
Model4
Model5
Model6
Model7
Model8
N=582
N=433
N=585
N=432
N=434
N=655
N=486
N=435
Geurextern
Geluid
Vocht
Nadelen
Ventmin
Te warm
Tempvers
Tocht
Geslacht
0.007
1.138
0.031
0.011
1.530
0.857
* 2.253
0.027
Leeftijd
0.093
0.990
* -0.111
0.010
* 0.975
* 0.981
1.006
-0.001 -0.012
DEELMODEL 1
Achtergrond variabelen
Opleiding
-0.055
1.312
0.010
* 0.133
** 1.990
* 1.283
1.141
Huurkoop
** 0,120
0.995
0.077
* 0.075
** 2.235
1.066
2.168
0.177
Herkomst
* 0.110
1.669
0.030
0.095
1.857
1.100
2.223
** - 0.008
0.032
0.697
-0.032
-0.071
0.991
0.976
0.875
0.001
0.068
1.439
0.002
** 0.180
1.501
* 1.467
* 0.327
** 0.295
Flat Groepsvariabele Type ventilatie X-variabelen INTENS SYSTEMEN LUCHT BADKAMER
** 0.146
ROKEN
** 0.144
Z-variabelen APPARAAT
** -0.125
OPENKEUK AFZUIG STAND ROOSTERS RAAM
[ - 0.037]
* 0.103
VERANDER
** 0.155
** 0.130
GEMAK
** 0.153 ** 0.400
INFORMAT
** 0.501
** -0.202
** 0.518
* 0.528
** -0.236
Interactie GROEP-RAAM
* 0.149
Verklaarde variantie
R ** 0.090
2
Chi 12.504
2
R 0.014
2
R 0.021
2
Chi 39.825
* 0.006
* 4.173
0.000
** 0.021
* 4.886
Achtergrondvariabel Groepsvariabele X-variabelen Z-variabelen Interactie Totale model
2
** 0.037 ** 0.028
Chi 19.536
2
Chi 9.593
2
R ** 0.060
2
4.933
* 5.203
** 0.087
* 5.021
** 0.075
* 19.817
0.222
* 4.4812
** 13.777
** 0.015
** 0.065
** 23.527
** 30.454
0.029
0.119
** 68.238
* 0.010 0.134
** 28.951
TNO-rapport | 2002.042
16 / 39
Model 6 (te warm in de woning): Toevoeging van de X-variabelen levert een significante bijdrage op voor INTENS, maar nadat de Z-variabelen worden toegevoegd is geen van de X en Z variabelen meer significant. Type ventilatie heeft een significante bijdrage. Model 7 (temperatuurverschillen ter hoogte van hoofd en voeten): Geen van de Xvariabelen leveren een significante bijdrage. Van de Z-variabelen heeft INFORMAT een significante bijdrage. Ventilatiesysteem heeft in beide stappen een significante bijdrage. Model 8 (tocht van mechanische luchttoevoer): Geen van de X-variabelen geeft een significante bijdrage. Van de Z-variabelen hebben VERANDER en INFORMAT een significante bijdrage. Toevoegen van de interactietermen verandert niets hieraan. Ventilatiesysteem is in alle stappen significant. Bespreking uitkomsten deelmodel 1 BRON → BLOOTSTELLING → PERCEPTIE Balansventilatie heeft in één enkel geval een gunstige invloed op de gepercipieerde problemen, namelijk er wordt bij balansventilatie minder last ondervonden van temperatuurverschillen tussen hoofd en voeten. Het hebben van balansventilatie in plaats van standaard mechanische ventilatie heeft meestal ofwel geen significante invloed op de perceptievariabelen, ofwel het heeft meer subjectieve problemen tot gevolg. Dit laatste, een verhoogd aantal gepercipieerde problemen bij balansventilatie, wordt gevonden voor ‘te warm in de woning’, ‘tocht door mechanische luchttoevoer’ en ‘overige binnenmilieu klachten’. Deze ‘overige binnenmilieu klachten’ hebben betrekking op te droge lucht, stoffigheid, tocht uit ventilatieroosters of ramen en geelverkleuring van de luchttoevoerkanalen. Balansventilatie hangt ook samen met meer hinder van geuren van buiten wanneer men meer ventileert via ramen. De gepercipieerde problemen worden in twee gevallen direct beïnvloed door bronvariabelen: de open badkamerdeur en ‘roken in huis’ blijken invloed te hebben op de gepercipieerde ‘overige binnenmilieuproblemen’. In enkele gevallen lijkt er sprake van een indirecte invloed van bronvariabelen op perceptievariabelen. Dit is het geval met het ‘aantal rokers in de woning’ dat een invloed heeft op ‘hinder door geuren van buiten’. Deze invloed verdwijnt als het ‘gebruik van ramen’ en ‘verandering van ventilatie in bijzondere situaties’ in aanmerking genomen wordt. Ook heeft het ‘aantal rokers in de woning’ invloed op het ‘minder ventileren dan gewenst’, welke verdwijnt als het ‘bedieningsgemak’ van en ‘informatie’ over het ventilatiesysteem in aanmerking wordt genomen. Van de blootstellingvariabelen gaat ‘verandering van ventilatie in bijzondere situaties’ gepaard met meer ‘hinder door geuren van buiten’, met meer ‘hinder van tocht van mechanische luchttoevoer’ en met een frequentere perceptie van ‘overige binnenmilieu klachten’. Verder gaat het gebruik van ‘klimaatapparatuur’ samen met minder frequent voorkomen van ‘vochtproblemen’, gaat het gebruik van ‘ramen’ samen met ‘overige binnenmilieu problemen’, en hangt ‘bedieningsgemak van het ventilatiesysteem’ samen met het minder voorkomen van ‘minder ventileren dan gewenst’. Ten slotte hangt voldoende ‘informatie’ over het ventilatiesysteem samen met het minder vaak voorkomen van ‘tocht van mechanische luchttoevoer’ en ‘overige binnenmilieu problemen’ en met het meer voorkomen van ‘hinder door ventilatiegeluiden’, ‘minder
TNO-rapport | 2002.042
17 / 39
ventileren dan gewenst’ en ‘hinder door temperatuurverschillen tussen hoofd en voeten’. Invloed van achtergrondvariabelen op perceptievariabelen is beperkt, divers van aard en vaak lastig te interpreteren. ‘Geuren van buiten’ worden vaker hinderlijk gevonden door huurders en door niet-Nederlanders; ‘vochtproblemen’ vaker door jongeren. Hoger opgeleiden en huurders rapporteren vaker ‘overige binnenmilieu problemen’. Beide groepen klagen ook meer over ‘minder ventileren dan gewenst’, evenals de ouderen. Ouderen en hoger opgeleiden hebben meer hinder van ‘te warm in de woning’. Vrouwen hebben meer last van ‘temperatuurverschillen ter hoogte van hoofd en voeten’. Mensen van Nederlandse afkomst klagen meer over ‘tocht van de mechanische luchttoevoer’. 4.2
Deelmodel 2 Onderzocht is in hoeverre effectvariabelen verklaard worden uit blootstellingvariabelen, en perceptievariabelen (zie figuur 4). Er zijn 4 afhankelijke effectvariabelen, waarvoor deze analyse is uitgevoerd.
Figuur 4. Deelmodel 2
BRON
BLOOTSTELLING (X) MODERATOR VARIABELEN PERCEPTIE (Z)
GEVOLG EFFECT (Y)
TNO-rapport | 2002.042
18 / 39
Tabel 4. Deelmodel 2: Resultaten van lineaire regressieanalyses. Van de X en de Z-variabelen zijn alleen statistisch significante bijdragen vermeld: (*:significantieniveau <5%, **:significantieniveau < 1%). De variabelen zijn hiervoor omschreven in tabel 1. De bij de variabelen vermelde getallen zijn gestandaardiseerde B’s (Beta’s). Een regressie coëfficiënt tussen vierkante haken betekent dat deze significantie is overgenomen door de interactieterm met ventilatietype in het model. DEELMODEL 2
Model 1
Model2
Model3
Model4
N=379
N=413
N=423
N=475
Ventilatie
Woning
Vent_vw
Verw_vw
Geslacht
-0.061
-0.006
0.019
0.039
Leeftijd
0.035
0.057
- 0.051
0.045
Opleiding
-0.008
0.080
- 0.017
- 0.020
Huurkoop
-0.041
** -0.071
- 0.118
* - 0.114
Herkomst
-0.082
-0.209
* - 0.100
0.013
0.025
0.012
- 0.042
0.006
-0.060
-0.014
- 0.071
- 0.042
Achtergrond variabelen
Flat Groepsvariabele Type ventilatie X-variabelen APPARAAT OPENKEUK AFZUIG
** - 0.121
STAND ROOSTERS RAAM VERANDER GEMAK INFORMAT
** 0.175
** 0.175
** 0.150
GELUID
** -0.199
** -0.189
** - 0.131
VOCHT
** -0.137
* -0.110
NADELEN
** -0.129
** -0.180
VENTMIN
[ 0.016]
** 0.145
Z-variabelen GEUREXT
TEWARM
*- 0.100
TEMPVERS
** -0.121
** - 0.128
TOCHT Interactie GROEP_VENTMIN Verklaarde variantie Achtergrondvariabelen
* -0.189 R2
R2
R2
R2
0.026
** 0.077
0.036
0.009
Groepsvariabele
** 0.045
0.006
0.014
0.003
X-variabelen
** 0.080
** 0.048
** 0.032
** 0.024
Z-variabelen
** 0.133
** 0.138
* 0.027
** 0.029
0.269
0.109
0.065
Interactie Totale model
* 0.013 0.297
Beschrijving van stapsgewijze veranderingen Model 1 (tevredenheid met ventilatiesysteem): Van de X-variabelen heeft INFORMAT een significante bijdrage. Van de toegevoegde Z-variabelen hebben bovendien GELUID, VOCHT, VENTMIN en NADELEN een significante bijdrage. Na het
TNO-rapport | 2002.042
19 / 39
toevoegen van interactie-termen met de groepsvariabele ventilatietype, neemt de interactieterm GROEP-VENTMIN de significante bijdragen van VENTMIN en type ventilatiesysteem over. Model 2 (tevredenheid met de woning): Van de toegevoegde X-variabelen heeft INFORMAT een significante bijdrage. Van de toegevoegde Z-variabelen hebben GELUID, VOCHT, NADELEN en TEMPVERS een significante bijdrage. Toevoeging van interactie-effecten met de groepsvariabele heeft geen effect. Ventilatiesysteem is in geen van de stappen significant. Model 3 (tevredenheid met ventilatie in huidige woning ten opzichte van die in vorige woning): Toevoeging van X-variabelen levert een significant effect voor INFORMAT. Van de toegevoegde Z-variabelen zijn bovendien GELUID en TEWARM significant. Interactietermen hebben geen significante bijdrage aan het model. Ventilatiesysteem is aanvankelijk significant, maar na toevoeging van X en Z- variabelen niet meer. Model 4 (tevredenheid met verwarming in huidige woning ten opzichte van die in vorige woning): Van de toegevoegde X-variabelen zijn variabelen AFZUIG en INFORMAT significant. Van de Z-variabelen is TEMPVERS significant. Na toevoeging van interactietermen verandert het model niet. Ventilatiesysteem is in geen van de stappen significant. Bespreking uitkomsten deelmodel 2 BLOOTSTELLING → PERCEPTIE → EFFECT Het type ventilatiesysteem toont geen verband met de ‘tevredenheid met de ventilatie’. Alleen wanneer men invult ‘minder te ventileren dan gewenst’ is bij balansventilatie sprake van minder tevreden zijn met de ‘ventilatie’. ‘Geluidhinder door het ventilatiesysteem’, ‘vochtproblemen’ en ‘minder ventileren dan gewenst’ dragen bij aan een lagere tevredenheid over het ventilatiesysteem. Het gevoel voldoende ‘informatie’ te hebben over het ventilatiesysteem hangt samen met een grotere tevredenheid met het ventilatiesysteem. Het type ventilatiesysteem toont geen verband met de tevredenheid met de woning. Het gevoel voldoende ‘informatie’ te hebben over het ventilatiesysteem is gerelateerd aan tevredenheid over de woning, vooral in de laagbouwwoningen. ‘Hinder van ventilatiegeluiden’, ‘vochtproblemen’, ‘temperatuurverschillen’ en ‘overige binnenmilieu klachten’ dragen bij aan een lagere tevredenheid met de woning. Voldoende ‘informatie’ over het ventilatiesysteem hangt samen met een grotere tevredenheid met het ventilatiesysteem in de huidige woning vergeleken met de vorige woning. Ontevredenheid vertoond samenhang met ‘te warm in de woning’ en ‘geluidhinder door het ventilatiesysteem’ Als deze factoren in aanmerking genomen zijn, vervalt de rol die het ventilatiesysteem op zich speelt bij de relatieve tevredenheid met de ventilatie in de huidige woning ten opzichte van die in de vorige woning. De relatieve tevredenheid met het verwarmingssysteem vertoont slechts in beperkte mate samenhang met de onderzochte prediktoren. Tevredenheid met de informatie over het ventilatiesysteem is positief gerelateerd aan de tevredenheid over het verwarmingssysteem in de huidige woning ten opzichte van die in de vorige woning.
TNO-rapport | 2002.042
20 / 39
De aanwezigheid van een ‘afzuigkap’ in de keuken en gepercipieerde ‘temperatuurverschillen’ hangen er negatief mee samen. De achtergrondvariabelen hebben slechts zeer beperkte invloed op de tevredenheid. Kopers tonen in vergelijking met huurders meer tevredenheid met de woning en zijn meer tevreden met de verwarming in de huidige woning. Nederlanders zijn meer tevreden met de ventilatie in de huidige woning dan niet-Nederlanders. 4.3
Deelmodel 3 Onderzocht is in hoeverre gevolgvariabelen, verklaard worden uit perceptievariabelen, en effectvariabelen (zie figuur 5). Er zijn 3 afhankelijke gevolgvariabelen waarvoor deze analyse is uitgevoerd. Figuur 5: deelmodel 3
BRON
BLOOTSTELLING MODERATOR VARIABELEN PERCEPTIE (X)
GEVOLG (Y) EFFECT (Z)
Beschrijving van stapsgewijze veranderingen Model 1 (gezondheidsklachten): Toevoegen van de X-variabelen levert significante effecten voor NADELEN, TEWARM en TEMPVERS. Toevoegen van de Z-variabelen doet de effecten van TEMPVERS verdwijnen en levert een significant effect voor VENTILAT en WONING. Na toevoegen van interactievariabelen verandert het model niet verder. Ventilatiesysteem heeft in geen van de stappen een significante bijdrage Model 2 (toeschrijven gezondheidsklachten aan de woning): Toevoegen van Xvariabelen levert significante effecten voor NADELEN. Toevoegen van Z-variabelen levert effecten voor WONING en VENT_VW. Na toevoegen van interactietermen met de groepsvariabele ventilatietype blijft dit beeld bestaan en draagt ook de interactieterm GR_WONING significant bij. Type ventilatiesysteem heeft alleen in deze laatste stap een significant bijdrage.
TNO-rapport | 2002.042
21 / 39
Tabel 5. Deelmodel 3: Resultaten van logistische regressieanalyses. Van de X en de Z-variabelen zijn alleen statistisch significante bijdragen vermeld. (*:significantieniveau <5%, **:significantieniveau < 1%). De variabelen zijn hiervoor omschreven in tabel 1. Alle modellen zijn logistische regressiemodellen, de vermelde getallen zijn de kansverhoudingen, of odds ratio’s. Omkaderde cellen geven aan dat deze variabelen in een eerdere stap wel significant waren. DEELMODEL 3
Model 1
Model2
Model3
N=575
N=617
N=636
KLACHTEN
Woningkl
CARA
Achtergrond variabelen Geslacht
1.330
2.069
1.167
Leeftijd
1.010
0.999
0.997
Opleiding
1.277
* 2,060
1.068
Huurkoop
1.408
1.127
1.020
Herkomst
1.322
0.932
1.023
Flat
1.168
1.079
0.781
0.770
** 0,111
0.877
** 2,216
** 2,825
** 1,580
Groepsvariabele Type ventilatie X-variabelen GEUREXT GELUID VOCHT NADELEN VENTMIN TEMPVERS TEWARM
** 1,985
TOCHT Z-variabelen VENTILAT WONING
* 0,821 ** 0,757
VENT_VW
** 0,355 ** 0.486
VERW_VW Interactie GR_WONING
** 2,873 2
Chi2
** 17.925
9.895
2.954
0.101
0.008
0.013
X-variabelen
** 63.634
** 24.048
** 8.633
Z-variabelen
** 19.746
** 14.060
** 101.406
** 54.849
Verklaarde variantie Achtergrondvariabelen Groepsvariabele
Chi
Interactie Totale model
Chi2
** 6.839 11.600
Model 3 (CARA diagnose): Toevoegen van X-variabelen levert een significant effect voor NADELEN. Toevoegen van de Z-variabelen levert geen extra bijdragen. Toevoegen van interactietermen levert geen significante interacties op. De bijdrage van type ventilatiesysteem is niet significant. Het model als geheel is bovendien ook niet significant.
TNO-rapport | 2002.042
22 / 39
Bespreking uitkomsten deelmodel 3 PERCEPTIE → EFFECT → GEVOLG Het ervaren van gezondheidsklachten en een CARA-diagnose blijken niet te verschillen per type ventilatiesysteem. Wel schrijft men in woningen met ‘standaard mechanische ventilatie’ vaker gezondheidsklachten toe aan de woning. Het percipiëren van ‘overige binnenmilieuklachten’ hangt wel samen met alle drie de gezondheidsmaten. Van de perceptievariabelen speelt verder ‘temperatuurverschil tussen hoofd en voeten’ een rol bij gezondheidsklachten, maar dit verdwijnt als ontevredenheid met ‘ventilatie’ en ‘woning’ in aanmerking worden genomen. Dat ontevredenheid met de woning samenhang vertoont met ‘gezondheidsklachten’ en ‘toeschrijven van gezondheidsklachten aan de woning’ is op zich geen wonderlijke bevinding, aangezien in beide gevallen de ervaren gezondheidsklachten (kunnen) worden toegeschreven aan de woning. De enige zelfstandige invloed van achtergrondvariabelen die is gevonden is dat hoger opgeleiden vaker gezondheidsklachten toeschrijven aan de woning. Dit kan mogelijk worden beschouwd als een effect van voorlichting op dit thema. 4.4
Deelmodel 4 Onderzocht is in hoeverre gevolgvariabelen, verklaard worden uit blootstellingvariabelen en perceptievariabelen. Er zijn 3 afhankelijke gevolgvariabelen waarvoor deze analyse is uitgevoerd. Figuur 6. Deelmodel 4
BRON
BLOOTSTELLING (X) MODERATOR VARIABELEN PERCEPTIE (Z)
GEVOLG (Y) EFFECT
TNO-rapport | 2002.042
23 / 39
Tabel 6. Deelmodel 4: resultaten van logistische regressieanalyses. Van de X en de Z-variabelen zijn alleen statistisch significante bijdragen vermeld. (*:significantieniveau <5%,**:significantieniveau < 1%). De variabelen zijn hiervoor omschreven in tabel 1. Alle modellen zijn logistische regressiemodellen, de vermelde getallen zijn de kansverhoudingen, of odds ratio’s .Omkaderde cellen geven aan dat deze variabelen in een eerdere stap wel significant waren. DEELMODEL 4
Model 1
Model2
Model3
N=397
N=594
N=619
KLACHTEN
Woningkl
CARA
Achtergrond variabelen Geslacht
1.430
2.253
1.167
Leeftijd
1.013
1.015
0.997
Opleiding
1.288
** 2,300
1.068
Huurkoop
1.438
0.913
1.020
Herkomst
1.382
1.874
1.023
Flat
1.257
1.316
0.781
1.110
0.622
0.877
Groepsvariabele Type ventilatie X-variabelen APPARAAT OPENKEUK AFZUIG STAND ROOSTERS RAAM VERANDER GEMAK INFORMAT
* 0.670
Z-variabelen GEUREXT GELUID VOCHT NADELEN
* 2,486 ** 2.517
** 3,171
** 1.580
Chi2
VENTMIN TEMPVERS
** 4.887
TEWARM TOCHT Interactie Verklaarde variantie
Chi2
Chi2
Achtergrondvariabelen
* 16.681
12.325
2.954
1.454
0.291
0.013
Groepsvariabele X-variabelen
** 10.926
Z-variabelen
** 36.692
** 28.477
** 8.633
** 65.753
** 41.094
11.600
Interactie Totale model
Beschrijving van stapsgewijze veranderingen Model 1 (gezondheidsklachten): Na toevoegen van X-variabelen leveren APPARAAT en INFORMAT een significante bijdrage. De bijdrage van APPARAAT verdwijnt indien de Z-variabelen worden toegevoegd. Van de Z-variabelen zijn NADELEN en
TNO-rapport | 2002.042
24 / 39
TEMPVERS significant. De interactietermen met de groepsvariabele ventilatietype hebben geen bijdrage aan het model. Ventilatiesysteem is in geen van de stappen significant. Model 2 (toeschrijven gezondheidsklachten aan de woning): Toevoegen van Xvariabelen resulteert in een significante bijdrage voor VERANDER, maar dit effect verdwijnt zodra de Z-variabelen worden toegevoegd. Van de toegevoegde Z-variabelen hebben VOCHT en NADELEN een significante bijdrage. Toevoegen van interactietermen levert geen significante interactietermen op. Ventilatiesysteem is in geen van de stappen significant. Model 3 (CARA-diagnose): Van de toegevoegde X-variabelen leveren OPENKEUK, en VERANDER een significante bijdrage, maar deze effecten verdwijnen indien de Zvariabelen worden toegevoegd. Van de toegevoegde Z-variabelen in het model is NADELEN significant. Toevoegen van de interactietermen levert geen significante termen op. Ventilatiesysteem is in geen van de stappen significant. Het resulterende model is identiek aan dat in deelmodel 3 en is niet significant. Bespreking uitkomsten deelmodel 4 BLOOTSTELLING → PERCEPTIE → GEVOLG Zoals te verwachten was, wordt eenzelfde beeld als in deelmodel 3 gevonden voor de invloed van perceptievariabelen op gevolgvariabelen: ‘overige binnenmilieuklachten’ spelen voor alle drie de gevolgvariabelen een rol. De gepercipieerde ‘temperatuurverschillen ter hoogte van hoofd en voeten’ en onvoldoende ‘informatie’ over het ventilatiesysteem spelen een rol bij gezondheidsklachten. Daarnaast wordt ook een invloed gevonden van ‘vochtproblemen’ op gezondheidsklachten toegeschreven aan de woning. Wederom is het ventilatiesysteem niet van invloed. Een aantal bronvariabelen heeft indirect invloed op gevolgvariabelen. Het effect van de aanwezigheid van ‘klimaatapparatuur’ verdwijnt wanneer ‘overige binnenmilieu problemen’ en ‘ervaren temperatuurverschillen tussen hoofd en voeten’ in aanmerking worden genomen. De invloed van ‘veranderen’ van ventilatie in specifieke situaties op ‘gezondheidsklachten toegeschreven aan de woning’ verdwijnt als ‘vochtproblemen’ en ‘overige binnenmilieuproblemen’ in aanmerking worden genomen. Tot slot is er sprake van een samenhang van CARA diagnose met de aanwezigheid van een ‘open keuken’ en het ‘veranderen’ van ventilatie in specifieke situaties’. Deze samenhang verdwijnt wanneer ‘overige binnenmilieu problemen’ in aanmerking worden genomen. Evenals in deelmodel 3 is gevonden dat hoger opgeleiden vaker gezondheidsklachten toeschrijven aan de woning. 4.5
Deelmodel 5 Dit deelmodel is de tegenhanger van deelmodel 4. Onderzocht is in hoeverre perceptievariabelen, verklaard worden uit blootstellingvariabelen, en gevolgvariabelen. Er zijn 8 afhankelijke perceptievariabelen waarvoor deze analyse is uitgevoerd.
TNO-rapport | 2002.042
25 / 39
Figuur 7. Deelmodel5
BRON
BLOOTSTELLING (X)
PERCEPTIE (Y)
MODERATOR VARIABELEN
GEVOLG (Z) EFFECT
Beschrijving van stapsgewijze veranderingen Model 1 (hinder van geuren van buiten): Toevoegen van X-variabelen levert een significante bijdrage voor RAAM en VERANDER. Toevoegen van Z-variabelen laat het effect van RAAM verdwijnen en levert een significant effect voor KLACHTEN. Interactietermen met de groepsvariabele ventilatietype hebben geen bijdrage. Ventilatiesysteem is in elk van de stappen significant. Model 2 (geluidhinder van het ventilatiesysteem): Toevoegen van X-variabelen levert een significante bijdrage voor INFORMAT. Van de vervolgens toegevoegde Zvariabelen heeft WONINGKL een significante bijdrage. Interactietermen met de groepsvariabele ventilatietype hebben geen bijdrage. De bijdrage van ventilatiesysteem is nergens significant. Model 3 (vochtproblemen): Toevoegen van X-variabelen levert een significante bijdrage voor APPARAAT, maar dit effect verdwijnt wanneer de Z-variabelen worden toegevoegd. Significante bijdrage van de Z-variabelen zijn KLACHTEN en WONINGKL. Interactietermen met ventilatietype hebben geen bijdrage. Ventilatietype is nergens significant. Model 4 (overige binnenmilieu problemen): Toevoegen van X-variabelen levert significante bijdragen voor AFZUIG, RAAM, VERANDER en INFORMAT. Het effect van RAAM verdwijnt zodra de Z-variabelen worden toegevoegd. Van de Z-variabelen komt er een significante bijdrage voor KLACHTEN en WONINGKL. Interactietermen met ventilatietype hebben geen invloed. Ventilatiesysteem is in alle stappen significant.
TNO-rapport | 2002.042
26 / 39
Tabel 7. Deelmodel 5:Resultaten van lineaire en logistische regressieanalyses. Van de X en de Z-variabelen zijn alleen statistisch significante bijdragen vermeld. (*:significantieniveau <5%, **:significantieniveau < 1%). De variabelen zijn hiervoor omschreven in tabel 1. Modellen 1, 3, 4 en 8 zijn lineaire regressiemodellen, de vermelde getallen zijn gestandaardiseerde B’s (Beta’s). Modellen 2, 5, 6 en 7 zijn logistische regressiemodellen, de vermelde getallen zijn de kansverhoudingen, of odds ratio’s. Bij lineaire modellen wordt R²-change vermeld, bij logistische modellen Chi2 change Omkaderde cellen geven aan dat deze variabelen in een eerdere stap wel significant waren. DEELMODEL 5
Model 1
Model2
Model3
Model4
Model5
Model6
Model7
Model8
N=558
N=431
N=549
N=415
N=407
N=601
N=607
N=437
Geurext
Geluid
Vocht
Nadelen
Ventmin
Te warm
Tempvers
Tocht
0.002
1.088
0.022
-0.022
1.274
0.781
** 2.316
0.027
** 0.141
0.989
-0.093
0.019
** 0.971
** 0.977
0.991
-0.001
Achtergrond variabelen Geslacht Leeftijd Opleiding
-0.068
1.238
-0.019
0.029
** 2.105
1.213
0.966
-0.012
Huurkoop
** 0.085
1.050
0.065
0.027
* 2.229
0.980
** 2.852
** 0.177
Herkomst
0.110
1.541
0.012
0.051
1.495
0.816
1.087
-0.008
Flat
0.034
0.663
-0.042
-0.040
0.903
1.048
0.732
0.001
** 0.133
1.456
-0.003
* 0.118
1.203
* 1.591
* 0.471
** 0.295
Groepsvariabele Type ventilatie X-variabelen APPARAAT OPENKEUK AFZUIG
* -0.104
STAND ROOSTERS RAAM VERANDER
** 0.155
* 0.118
** 0.153
GEMAK INFORMAT
** 0.507
** -0.188
** 0.484
** 0.127
** 0.206
* 1.772
** 0.226
** 0.133
** -0.236
Z-variabelen KLACHTEN
** 0.171
WONINGKL
* 3.861
CARA
** 2.229
** 4.866
* 1.670
Interactie R
Verklaarde
2
Chi
2
2
R
2
R
Chi
2
Chi
2
Chi
2
2
R
variantie Achtergrond var
** 0.095
* 12.641
0.015
0.020
** 44.561
** 17.811
* 15.489
** 0.060
Groepsvariabele
* 0.009
* 4.408
0.000
** 0.020
2.596
* 6.252
* 4.136
** 0.087
X-variabelen
** 0.023
** 13.395
** 0.065
** 0.073
** 17.787
Z-variabelen
** 0.028
* 6.148
** 0.015
** 0.069
* 5.858
** 28.478
** 20.085
0.156
** 36.593
0.094
0.181
** 70.803
** 52.541
** 39.710
** 0.075
Interactie Totale model
0.222
Model 5 (minder ventileren dan gewenst): Toevoegen van X-variabelen levert een significante bijdrage voor INFORMAT. Toevoegen van Z-variabelen levert bovendien een effect voor KLACHTEN. Interactietermen met de groepsvariabele en ook ventilatiesysteem als hoofdeffect levert in geen van de stappen een significante bijdrage.
TNO-rapport | 2002.042
27 / 39
Model 6 (te warm in de woning): Toevoegen van X-variabelen levert geen significante bijdragen. Toevoegen van de Z-variabelen levert significante bijdragen voor KLACHTEN en CARA. Interactietermen met ventilatietype dragen niet significant bij aan het model. Ventilatiesysteem heeft bij elke stap een significante bijdrage. Model 7 (temperatuurverschil ter hoogte van hoofd en voeten): Toevoegen van de Xvariabelen levert significante bijdragen voor RAAM en INFORMAT. Toevoegen van de Z-variabelen laat het effect voor INFORMAT verdwijnen en levert een significante bijdrage voor variabele KLACHTEN. Toevoegen van interactietermen met ventilatietype doet het effect van RAAM verdwijnen, maar ook de interactieterm GRRAAM heeft geen significante bijdrage. Ventilatiesysteem krijgt een significante bijdrage bij het invoeren van de Z-variabelen. Model 8 (tocht van mechanische luchttoevoer): Toevoegen van X variabelen levert significante bijdragen voor VERANDER en INFORMAT. Toevoegen van de Zvariabelen levert geen significante hoofdeffecten. Interactietermen met ventilatietype heeft geen significante bijdrage. Ventilatiesysteem is significant in alle stappen. Bespreking uitkomsten deelmodel 5 BLOOTSTELLING → GEVOLG → PERCEPTIE Het type ventilatiesysteem heeft invloed op de perceptievariabelen ‘hinder door geuren van buiten’, ‘overige binnenmilieuproblemen’, ‘te warm in de woning’, ‘temperatuursverschillen ter hoogte van hoofd en voeten’ en ‘tocht door mechanische luchttoevoer’. Deze zaken worden bij balansventilatie als ongunstiger beoordeeld dan bij standaard mechanische ventilatie, met uitzondering van ‘temperatuurverschillen tussen hoofd en voeten’ wat bij standaard.ventilatie ongunstiger wordt gevonden. Van de blootstellingvariabelen is er een samenhang van ‘informatie’ over het ventilatiesysteem en ‘veranderen van ventilatie in specifieke situaties’ met perceptievariabelen. Het ondervinden van ‘tocht’ en ‘overige binnenmilieuproblemen’ gaat samen met een negatief oordeel over de ‘informatie’ over het ventilatiesysteem. Hinder van ‘geluid’ en ‘minder ventileren’ dan gewenst hangt samen met een positief oordeel over de ‘informatie’. Het ‘veranderen’ van ventilatie in specifieke situaties hangt samen met ‘geurhinder’, ‘overige binnenmilieuproblemen’ en ‘tocht’. Het ontbreken van een ‘afzuigkap’ in de keuken gaat samen met de gepercipieerde ‘overige binnenmilieuproblemen’. Indirect hangt het gebruik van ‘ramen’ samen met perceptievariabelen. De samenhang met ‘raamgebruik’ op ‘geurhinder’ en ‘temperatuurverschillen’ verdwijnt wanneer gezondheidsklachten in aanmerking worden genomen. De samenhang van ‘raamgebruik’ met ‘overige binnenmilieuproblemen’ verdwijnt met inachtneming van ‘gezondheidsklachten’ en het ‘toeschrijven van gezondheidsklachten aan de woning’. Met uitzondering van ‘tochtproblemen’ geldt voor alle perceptievariabelen dat deze samenhangen met een of twee van de gevolgvariabelen. Van de gevolgvariabelen gaan ‘gezondheidsklachten’ vaker samen met klachten over ‘vochtproblemen’, ‘overige binnenmilieuproblemen’, ‘geurhinder van buiten’, ‘minder ventileren dan gewenst’, ‘te warm in de woning’ en ‘temperatuurverschillen tussen hoofd en voeten’. Het toeschrijven van gezondheidsklachten aan de woning hangt samen met het vaker ervaren van ‘vochtproblemen’, ‘overige binnenmilieuproblemen’ en ‘hinder van geluiden van ventilatie’. De diagnose van CARA hangt samen met het vaker rapporteren over ‘te warm in de woning’.
TNO-rapport | 2002.042
28 / 39
Een aantal van de achtergrondvariabelen heeft een zelfstandige invloed op perceptievariabelen. ‘Hinder van geuren van buiten’ komt meer voor bij ouderen en huurders. ‘Minder ventileren dan gewenst’ treedt vaker op bij ouderen, bij hoger opgeleiden en bij huurders. De perceptie ‘te warm in de woning’ wordt vaker gerapporteerd door ouderen. ‘Temperatuurverschillen tussen hoofd en voeten’ komen vaker voor bij vrouwen en huurders. Tot slot treedt ‘tocht door mechanische ventilatie’ meer op bij huurders. 4.6
Deelmodel 6 Onderzocht is in hoeverre gevolgvariabelen verklaard worden uit bronvariabelen, en blootstellingvariabelen (zie figuur 8). Er zijn 3 afhankelijke gevolgvariabelen waarvoor deze analyse is uitgevoerd. Figuur 8. Deelmodel 6
BRON (X)
BLOOTSTELLING (Z) MODERATOR VARIABELEN GEVOLG (Y)
PERCEPTIE
EFFECT
Beschrijving van stapsgewijze veranderingen Model 1 (gezondheidsklachten): Toevoegen van X-variabelen levert een significante bijdrage voor BADKAMER. Van de Z-variabelen heeft INFORMAT een significante bijdrage. De bijbehorende interactietermen leveren geen significante bijdrage aan het model. Ventilatiesysteem is in geen van de stappen significant. Model 2 (toeschrijven van gezondheidsklachten aan de woning): Toevoegen van Xvariabelen levert geen significante bijdragen op. Evenmin voegen de Z-variabelen een significante bijdrage toe. Het model als geheel is niet significant. Model 3: Van de toegevoegde X-variabele is ROKEN significant, na toevoegen van de Z-variabelen levert bovendien VERANDER een significante bijdrage. Ventilatiesysteem is in geen van de stappen significant. Het model als geheel is niet significant.
TNO-rapport | 2002.042
29 / 39
Tabel 8. Deelmodel 6: Resultaten van logistische regressieanalyses (*: significantieniveau <5%, **:significantieniveau < 1%). Van de X en de Z-variabelen zijn alleen statistisch significante bijdragen vermeld. De variabelen zijn hiervoor omschreven in tabel 1. Alle modellen zijn logistische regressiemodellen, de vermelde getallen zijn de kansverhoudingen, of odds ratio’s . Model 1
Model2
Model3
N=444
N=668
N=643
KLACHTEN
Woningkl
CARA
Geslacht
1.419
2.107
1.095
Leeftijd
1.015
1.010
0.996
Opleiding
1.308
** 2,175
1.147
DEELMODEL 6
Achtergrond variabelen
Huurkoop
1.703
1.243
1.099
Herkomst
1.666
2.115
1.071
Flat
1.018
1.132
0.764
1.052
0.904
1.134
Groepsvariabele Type ventilatie X-variabelen INTENS SYSTEMEN LUCHT BADKAMER
* 1,678
ROKEN
* 1,382
Z-variabelen APPARAAT OPENKEUK AFZUIG STAND ROOSTERS RAAM VERANDER
* 1,562
GEMAK INFORMAT
** 0,575
Interactie Verklaarde variantie
Chi2
Chi2
Chi2
Achtergrondvariabelen
** 18.131
12.248
3.165
0.773
0.065
0.002
Groepsvariabele X-variabelen
* 6.142
3.505
Z-variabelen
** 10.907
* 4.034
Interactie Totale model
** 35.953
12.313
10.706
Bespreking uitkomsten deelmodel 6 BRON → BLOOTSTELLING → GEVOLG Voor ‘gezondheidsklachten’ worden als verklarende factoren gevonden ‘onvoldoende informatie over het ventilatiesysteem’ en ‘open badkamerdeur’. Voor ‘gezondheidsklachten toegeschreven aan de woning’ worden geen verklarende factoren gevonden. De diagnose van CARA hangt samen met een groter ‘aantal rokers in de woning’ en met ‘verandering van ventilatie in bijzondere situaties’.
TNO-rapport | 2002.042
30 / 39
Het ventilatiesysteem heeft geen direct verband met gezondheidsklachten. Van de achtergrondvariabelen heeft opnieuw opleidingsniveau invloed op ‘toeschrijven van gezondheidsklachten aan de woning’. 4.7
Bouwperiode Op alle definitieve modellen is de invloed van de bouwperiode van de woningen getoetst, met name of de oplevering vóór 1996 of vanaf 1996 plaatsvond (code 1 versus 0). Bij vijf modellen is een significante relatie gevonden. Deelmodel 1, model 4 (overige binnenmilieuproblemen): de bouwperiode blijkt in dit model van invloed te zijn, in de zin dat in de woningen opgeleverd vóór 1996 meer ‘overige binnenmilieuproblemen’ worden ondervonden (β=0.152; p=0.001). Deelmodel 2, model 1 (tevredenheid met ventilatiesysteem): ook hier blijkt de bouwperiode van invloed te zijn: in de woningen opgeleverd vanaf 1996 is men minder tevredenheid met het ventilatiesysteem (β=-0.095; p=0.040). Deelmodel 2, model 3 (tevredenheid met ventilatie in huidige woning t.o.v. die in vorige woning): in woningen opgeleverd vóór 1996 is men meer tevreden over de ventilatie in de huidige woning vergeleken met die in de vorige woning (β=0,098; p=0.042). Deelmodel 5, model 1 (hinder van geuren van buiten): in woningen opgeleverd vóór 1996 ondervindt men meer hinder van geuren van buiten (β=0.080; p=0.048). Deelmodel 5, model 4 (overige binnenmilieuproblemen): evenals in deelmodel 1 is de bouwperiode van de woning van invloed op het ervaren van ‘overige binnenmilieuproblemen’ in de zin dat in woningen opgeleverd vóór 1996 meer problemen worden ondervonden (β=0.125; p=0.008). De modellen zijn verder niet veranderd onder invloed van bouwperiode als verklarende variabele, dus ook de in deelmodel 1 en deelmodel 5 gevonden samenhang met het type ventilatiesysteem blijft ongewijzigd.
TNO-rapport | 2002.042
5
31 / 39
Conclusie en discussie Bij het samenvatten van bevindingen zijn hieronder alleen de statistisch significante uitkomsten vermeld.
5.1
Tevredenheid, gezondheid en binnenmilieuproblemen Welke factoren hebben de grootste invloed op de tevredenheid, zelfgerapporteerde gezondheid en binnenmilieuproblemen in energiedichte (EPC1,2 ) woningen? Tevredenheid: bevindingen In de vragenlijst zijn algemene vragen gesteld over tevredenheid met de woning en tevredenheid met het ventilatiesysteem en daarnaast vragen naar allerlei specifieke problemen. De tevredenheid met de woning hangt bij de respondenten samen met het antwoord op de vraag of ze de geluidsproductie van het ventilatiesysteem hinderlijk vinden. Zonder hinderlijk ventilatiegeluid is de tevredenheid groter. De tevredenheid met de woning is ook groter bij degenen die geen last hebben van diverse binnenmilieuklachten zoals (subjectieve) vochtproblemen, (subjectief) droge lucht, stoffigheid, verkleuringen rond ventilatieopeningen, en tocht uit ramen of roosters. Ook het ontbreken van hinderlijke verschillen in temperatuur tussen voet- en hoofdhoogte hangt samen met tevredenheid over de woning. De tevredenheid met de woning is groter bij voldoende informatie over het ventilatiesysteem in de woning. De tevredenheid met het ventilatiesysteem is even groot in woningen met balansventilatie als in woningen met standaard mechanische ventilatie. De tevredenheid met het ventilatiesysteem loopt grotendeels parallel aan tevredenheid met de woning: mensen zonder geluidhinder, zonder diverse binnenmilieuproblemen, zonder vochtproblemen en met voldoende informatie over het systeem zijn meer tevreden. Als men bij balansventilatie minder ventileert dan gewenst, is men minder tevreden met het ventilatiesysteem. Tevredenheid: discussie Uit de gevonden relaties komt naar voren dat de tevredenheid met de woning samenhangt met de kwaliteit van het binnenmilieu. Dit geldt eveneens voor de tevredenheid met het ventilatiesysteem, waarbij tevens een negatief verband bestaat met gebalanceerde ventilatie bij personen die minder ventileren dan gewenst. Kennelijk ondervindt men in balansgeventileerde woningen barrières om naar tevredenheid te kunnen ventileren. Het ligt voor de hand om aan te nemen dat een ongunstig binnenmilieu een negatieve invloed heeft op de tevredenheid. Maar het valt niet uit te sluiten dat door andere factoren ontevredenheid ontstaan is en dat die ontevredenheid geleid heeft tot een negatief oordeel over het binnenmilieu. Het verband tussen minder ventileren dan gewenst en ontevredenheid over het ventilatiesysteem bij personen met balansventilatie geeft een aanwijzing over een oorzaak van ontevredenheid bij balansventilatie.
TNO-rapport | 2002.042
32 / 39
Gezondheid: bevindingen Er zijn drie variabelen gehanteerd om gezondheid te meten: • gezondheidsklachten (matig tot slecht ervaren gezondheid en/of aspecifieke gezondheidsklachten bij verblijf in de woning); • gezondheidsklachten door respondenten zelf toegeschreven aan hun woning; • een door een dokter gestelde diagnose van astma of CARA bij respondent of een huisgenoot. De directe invloed van bronvariabelen op gezondheid is beperkt (naarmate het ‘aantal rokers in de woning’ groter is, is vaker sprake van ‘CARA’; in woningen met een ‘open badkamerdeur’ is vaker sprake van gezondheidsklachten). Datzelfde geldt voor de blootstellingvariabelen (veranderen van ventilatie in specifieke situaties gebeurt vaker indien sprake is van CARA). Een belangrijk indirect effect van blootstellingvariabelen is er ten aanzien van ‘veranderen van ventilatie in diverse situaties’. Perceptievariabelen ter verklaring van gezondheid hebben vaker een directe relatie. Het meest in het oog springt dat alle drie genoemde maten voor de gezondheid meer blijken voor te komen bij respondenten die ‘overige binnenmilieuproblemen’ aangeven, zoals droge lucht, stoffigheid, verkleuringen rond ventilatieopeningen en tocht uit ramen of roosters. Omgekeerd blijkt dat gezondheidsvariabelen samengaan met alle gepercipieerde binnenmilieuproblemen behalve ‘tocht uit mechanische luchttoevoer’. Een directe invloed blijkt er te zijn ten aanzien van ‘vochtproblemen’, ‘te warm’ en ‘temperatuurverschillen tussen hoofd en voeten’, een indirect effect voor ‘geurhinder van buiten’, ‘geluidhinder van het ventilatiesysteem’, ‘overige binnenmilieuproblemen’ en ‘minder ventileren dan gewenst’. Wat betreft effectvariabelen gaat ontevredenheid met het ventilatiesysteem en met de woning vaker samen met ‘gezondheidsklachten’. Gezondheid: discussie Uit de gevonden relaties komt naar voren dat gezondheidsproblemen samenhangen met diverse variabelen voor de kwaliteit van het binnenmilieu. Er is op één punt in de multivariate analyses een verband gevonden tussen de onderzochte gezondheidsvariabelen en het type ventilatiesysteem; in standaard mechanisch geventileerde woningen brengt men vaker gezondheidsklachten in verband met de woning. De gezondheidsproblemen kunnen het gevolg zijn van de binnenmilieuproblemen, maar er zijn ook andere verklaringen mogelijk. Het kan zijn dat gezondheidsproblemen gepaard gaan met gedrag dat ongunstig is voor het binnenmilieu. Het kan ook zijn dat mensen met gezondheidsproblemen vaker binnen verblijven en daardoor binnenmilieuproblemen eerder opmerken. Verder kan het zo zijn dat gezondheidsproblemen mensen gevoeliger maken voor de kwaliteit van het binnenmilieu. Binnenmilieuproblemen: bevindingen In de analyses is een serie variabelen betrokken die een maat zijn voor de subjectieve kwaliteit van het binnenmilieu. Gebalanceerde ventilatie gaat gepaard met allerlei binnenmilieuproblemen, met name: hinder door tocht uit mechanische luchttoevoerkanalen, hinder door geuren van buiten, een te hoge temperatuur binnen, en diverse binnenmilieuklachten zoals (subjectief) te droge lucht, stoffigheid, en verkleuring rond ventilatieopeningen. Balansventilatie heeft een gunstige invloed op temperatuurverschillen tussen hoofd en voeten. Op andere binnenmilieuvariabelen heeft balansventilatie geen invloed.
TNO-rapport | 2002.042
33 / 39
Van de mogelijke bronnen van binnenmilieuproblemen blijken het aantal rokers in huis en het open houden van de badkamerdeur een rol te spelen. De negatieve invloed van deze bronnen op de gepercipieerde binnenmilieuproblemen hangt echter af van de mogelijkheden om de binnenluchtkwaliteit te reguleren. Het oordeel over een aantal van die voorzieningen en het gebruik ervan (gebruik van ramen, verandering van ventilatie in bijzondere situaties, bedieningsgemak van en voldoende informatie over het ventilatiesysteem in relatie tot roken, en afzuigkap, gebruik van ramen, verandering van ventilatie in bijzondere situaties en voldoende informatie over het ventilatiesysteem in relatie tot het open houden van de badkamerdeur) is uiteindelijk meer bepalend voor de perceptie van het probleem dan de bronnen zelf. Een aantal blootstellingsaspecten heeft ook invloed op de gepercipieerde problemen. Van belang zijn, afhankelijk van de aard van het probleem, of de ventilatie aangepast wordt aan bijzondere omstandigheden, of klimaatapparatuur gebruikt wordt en of het ventilatiesysteem gemakkelijk te bedienen is en er voldoende informatie over is. Gezondheidsklachten hangen samen met gepercipieerde binnenmilieuproblemen zoals vochtproblemen, de woning te warm vinden en hinder door temperatuurverschillen. Binnenmilieuproblemen: discussie Balansventilatie blijkt van negatieve invloed te zijn op een groot aantal binnenmilieuproblemen. Alleen wat betreft het ervaren van temperatuurverschillen tussen hoofd en voeten is een positieve invloed van balansventilatie gevonden. De samenhang tussen gezondheidsklachten en gepercipieerde binnenmilieuproblemen kan er op berusten dat de binnenmilieuproblemen de oorzaak zijn van de gezondheidsklachten. Het verband kan echter ook omgekeerd zijn. Gezondheidsklachten kunnen van invloed zijn op de perceptie van een aantal binnenmilieuproblemen. Personen met gezondheidsklachten verblijven waarschijnlijk meer tijd binnenshuis en hebben daardoor een grotere kans om problemen in het binnenmilieu op te merken. Bovendien kan een slechtere gezondheid verantwoordelijk zijn voor een grotere gevoeligheid voor binnenmilieuproblemen, waardoor eerder dan bij gezonde mensen klachten over het binnenmilieu optreden. 5.2
Verschil tussen woningen met en zonder balansventilatie Bestaat er een duidelijk verschil in binnenmilieuproblemen, tevredenheid of gezondheid tussen EPC1,2-woningen met en zonder gebalanceerde ventilatie? Binnenmilieuproblemen Het type ventilatiesysteem heeft invloed op het percentage respondenten dat aangeeft binnenmilieuproblemen te hebben. Bewoners nemen meer binnenmilieuproblemen waar in woningen met gebalanceerde ventilatie dan in woningen met standaard mechanische ventilatie. Met uitzondering van temperatuurverschillen tussen hoofd en voeten zijn er in huizen met balansventilatie geen subjectieve binnenmilieuparameters die beter scoren dan in huizen zonder balansventilatie. Een aantal van de binnenmilieuproblemen betreft klassieke comfortfactoren, te weten tocht, droge lucht, en te hoge temperatuur. Verder gaat het om hinder door geuren van buiten, stoffigheid, geluid uit andere vertrekken via de ventilatiekanalen en verkleuringen rond ventilatieopeningen.
TNO-rapport | 2002.042
34 / 39
Tevredenheid Er is op een punt verschil in tevredenheid met het ventilatiesysteem tussen respondenten in woningen met gebalanceerde ventilatie en die in woningen met standaard mechanische ventilatie: in balansgeventileerde woningen wordt vaker minder dan gewenst geventileerd en ondervindt men kennelijk barrières om optimaal te kunnen ventileren. Gezondheid Er is in deze multivariate analyses op een punt een directe relatie gevonden tussen gebalanceerde ventilatie en de onderzochte gezondheidsparameters, namelijk in woningen met balansventilatie schrijft men minder vaak gezondheidsklachten toe aan de woning dan in woningen met standaard mechanische ventilatie. Een directe oorzakelijke relatie tussen balansventilatie en ervaren gezondheid kan niet worden aangetoond, maar lijkt er op terug te voeren dat balansventilatie gepaard gaat met subjectieve binnenmilieuproblemen, terwijl deze subjectieve binnenmilieuproblemen samenhangen met gezondheid. 5.3
Algemene discussie De uitkomsten van deze analyses moeten met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden. Het aantal van 700 respondenten was aanzienlijk. De adressen van de woningen met gebalanceerde ventilatie zijn aangeleverd door de producenten van dergelijke systemen. Selectiebias is hierdoor niet uit sluiten. Anderzijds zijn er geen aanwijzingen dat de steekproef niet representatief is voor woningen gebouwd tussen 1996 en 1999. De respons bedroeg slechts 42%. Dit betekent dat vertekening van de data mogelijk is door selectieve deelname aan de enquête. In welke richting eventuele selectie opgetreden kan zijn is onbekend. Uit non-respons onderzoek is niet gebleken dat op hoofdpunten een groot verschil bestaat tussen non-responders en respondenten (MartkTracé, 2001). De uitkomsten van het onderhavige onderzoek sluiten op hoofdlijnen aan bij de resultaten van eerder verricht onderzoek naar gepercipieerde binnenmilieuproblemen en daardoor ervaren hinder in woningen met balansventilatie, vergeleken met de situatie in (deels identieke) woningen met een standaard mechanisch ventilatiesysteem (Van Dongen, 1984; Van Dongen, 1985; Van der Wal, 1989; Van Dongen, 1991; Steenbekkers, 1997). In totaal hebben deze onderzoeken betrekking op 231 woningen met een balansventilatiesysteem (met luchtverwarming) en 1026 woningen met radiatorverwarming en standaard mechanische ventilatie. Als de resultaten van deze onderzoeken worden samengevat dan blijkt dat de woningen met balansventilatie over het algemeen slechter scoren dan woningen met standaard mechanische ventilatie voor wat betreft de hinder door geur van buiten, geluidhinder door de ventilator(en) van het balansventilatiesysteem, onregelmatigheid van de temperatuur, te droge lucht en vervuiling. Alleen op de aspecten ‘te koud’ en ‘vocht op muren’ werden de woningen met balansventilatie beter beoordeeld. Een probleem dat in woningen met balansventilatie (en luchtverwarming) telkens een rol speelde is de geconcentreerde koude luchtstroom uit de inblaasopeningen. Overigens, in relatief goed geïsoleerde woningen met standaard mechanische ventilatie trad dit probleem ook op bij de ventilatieroosters, zodat klachten over koude luchtstroming per saldo niet verschilden tussen de woningen met de verschillende ventilatiesystemen. Ook in onderhavig onderzoek ondervindt men bij balansventilatie hinder van tocht uit de mechanische
TNO-rapport | 2002.042
35 / 39
luchttoevoer. Er is echter minder hinder van temperatuurverschillen ter hoogte van hoofd en voeten, waarschijnlijk doordat vaker vloerverwarming wordt toegepast. In bovengenoemde onderzoeken bleek telkens ook dat de inregeling van de balansventilatie en het onderhoud (schoonmaken, oplossen van storingen) knelpunten waren. Dit geldt ook voor de voorlichting over het systeem, niet alleen aan de bewoners, maar ook aan de installateurs en beheerders. De gedragsaanpassing die aan de bewoners is gevraagd (zo weinig mogelijk ramen open zetten omdat dit leidt tot extra energieverbruik) werd in de praktijk meestal niet opgevolgd vanwege problemen die men ondervond met de luchtkwaliteit. In één van bovengenoemde onderzoeken is gevraagd naar ervaren gezondheidsklachten voor en na de installatie van een balansventilatiesysteem. De respondenten gaven aan na de installatie van het balansventilatiesysteem meer last te ondervinden van een meer dan normale vermoeidheid, een prikkelend gevoeld in de neus (niezen) en een pijnlijke keel. Rokers hadden meer last van een droge huid en hoofdpijn gekregen. De prevalentie van CARA klachten als kortademigheid, chronische bronchitis, eczeem en allergie verschilde niet (Van Dongen, 1990). Uit een onderzoek onder ontwerpers (architecten), opdrachtgevers (woningbouwcorporaties) en uitvoerders (aannemers/installateurs) naar belemmeringen die optreden bij de introductie van balansventilatie bleek dat er naast kostenoverwegingen en architectonische beperkingen (situering van luchtkokers) grote twijfels bestonden over de ‘uit-ontwikkeling’ van het systeem, de storingsgevoeligheid, de afhankelijkheid van de acceptatie en het gedrag van bewoners (uitzetten vanwege lawaai, ongewenste luchtstromen, laten vervuilen, etc.) en over eventuele gezondheidseffecten (ISSO, 1995). Deze resultaten die uit het huidige onderzoek versterken de indruk uit eerdere onderzoeken naar voren is gekomen, namelijk dat het voor de (subjectieve) kwaliteit van het binnenmilieu en de tevredenheid van de bewoners gunstig is geen balansventilatie aan te brengen in woningen, tenzij aanvullende maatregelen worden getroffen. 5.4
Verbeterfactoren Welke factoren die invloed hebben op de binnenmilieuproblemen, tevredenheid en gezondheid van bewoners van EPC1,2 woningen, komen in aanmerking voor verbetering? Uit de voorafgaande analyses van de enquêtegegevens komen factoren naar voren die zich lenen voor verbetering. De suggesties voor verbetering zijn tentatief en meer zekerheid over de te behalen winst zou nader onderzoek vergen. Geluid van het ventilatiesysteem is een belangrijke factor voor ontevredenheid. Geluidhinder is voor 1 op de 7 bewoners een reden om minder te ventileren dan ze eigenlijk nodig vinden. Reductie van geluidsproductie door het systeem, ook in hogere standen, kan daarom waarschijnlijk bijdragen aan verbetering van de kwaliteit van het binnenmilieu. Tevredenheid met het ventilatiesysteem ten opzichte van de vorige woning heeft ook een relatie met voldoende informatie over dit systeem. Deze relatie kan in twee richtingen lopen: meer tevredenheid over de ventilatie veroorzaakt meer tevredenheid over de informatie, of: meer tevredenheid over de informatie veroorzaakt meer
TNO-rapport | 2002.042
36 / 39
tevredenheid over het systeem. In het laatste geval kan meer, andere of betere informatie leiden tot meer tevredenheid. Bij balansventilatie bestaat een aantal specifieke problemen. Men ondervindt kennelijk barrières bij het ventileren, gezien het feit dat men zegt minder te ventileren dan gewenst. Nader onderzoek kan wellicht uitwijzen welke barrières men ondervindt en welke verbeteringen kunnen worden aangebracht. Tocht uit toevoerkanalen is een belangrijk punt. Mogelijk ervaren bewoners in hun woningen geringe luchtsnelheden met geringe temperatuurverschillen al als tocht, zodat de klassieke criteria van Fanger voor comfort in kantoorgebouwen hierop niet van toepassing zijn. De positie en de inregeling van de toevoerventielen is dan voor verbetering vatbaar. Dit geldt ook voor verkleuringen rond ventilatieopeningen. Die zijn waarschijnlijk ten dele een gevolg van inductiestromingen in de lucht rond toevoer ventielen. Positie en inregeling van ventielen zijn van belang. Indien comfortabele en onderhoudsarme plaatsing niet voldoende mogelijk is, kan verbetering mogelijk bereikt worden door het ontwikkelen van betere ventielen. De (subjectief) droge lucht en stoffigheid kan een gevolg zijn van een laag vochtgehalte van de lucht. Luchtbevochtiging is in woningen een optie, alhoewel deze gevoelig is voor foutief onderhoud. Als luchtbevochtiging leidt tot een stijging van het energieverbruik, is dit strijdig met de doelstelling van energiebesparing. Voor de Nederlandse woningen is er geen informatie beschikbaar over de relatie tussen ‘droge lucht’ klachten en de fysische luchtvochtigheid. Voor de Nederlandse kantoren is bekend dat deze relatie doorgaans zwak is (Boerstra, 2001). De klachten worden in de meeste gevallen veroorzaakt door een te hoge luchttemperatuur of door irriterende bestanddelen in de lucht (bijvoorbeeld vluchtige organische stoffen) of een combinatie van beide. Meer toevoer van verse lucht, naast bronbestrijding, moet hier uitkomst bieden. Het is denkbaar dat de luchtsnelheid ook een rol speelt bij de ervaren ‘stoffigheid’, alsmede verschijnselen van ionisatie in de toevoerkanalen. Nader onderzoek kan wellicht uitsluitsel geven. Te hoge binnentemperaturen kunnen het gevolg zijn van de accumulatie van warmte in een woning met warmteterugwinning gedurende een periode met veel zonnestraling. In bestaande woningen is dit te verminderen door de bewoners te informeren over het gebruik van het systeem en de ramen in dergelijke situaties. In nieuwe woningen is het raadzaam geen balansventilatie te plaatsen zonder een omleiding buiten de warmterugwinning om.
TNO-rapport | 2002.042
6
37 / 39
Referenties BARON R, KENNY D. The moderator-mediator variable distinction in social psychological research: conceptual, strategic and statistical considerations. J. of Personality and Social Psychology 51(1986)6: 1173-82. BOERSTRA AC (red). Binnenmilieu. Arbo themacahier 8. Den Haag: SDK, 2001. DONGEN JEF van. Bewonersonderzoek in woningen voorzien van een luchtverwarmings- en ventilatiesysteem. IMG-TNO rapport D79 + supplement, Delft 1984. DONGEN JEF van. Ervaringen en gedrag van bewoners in woningen met verschillende verwarmingssystemen; onderzoek in het demonstratieproject Westenholte te Zwolle. Leiden, NIPG-TNO, 1985. DONGEN JEF van, WAL JF van der. Perceived indoor air quality, comfort and health in renovated dwellings with a balanced machanical ventilation system. In: Proceeding on Indoor Air ’90, the 5th Intern. Conf. On Indoor Air Quality and Climate, Vol. 4, Toronto, Can., 1990. DONGEN JEF van. Woonervaringen in Haringkavel: de evaluatie door de bewoners van een bouwkundig- en installatietechnisch praktijkexperiment in Boskoop. Leiden: NIPG-TNO, 1991. Publ. Nr. 91.066 ISSO. Rapport inzake een onderzoek naar de acceptatie van en besluitvorming over gebalanceerde ventilatiesystemen in de woningbouw. Intern rapport 36.01. Rotterdam: ISSO, 1995 KORNAAT W. Recirculatie in woningen; invloed van luchtverwarming op stofconcentraties in de binnenlucht. MT-TNO rapportnr. R89/298. Delft: MT-TNO, 1989 MARKTTRACÉ. Tussenrapportage Markttracé, juli 2000.
onderzoek
balansventilatie.
Groningen:
MARKTTRACÉ. Conceptrapport onderzoek balansventilatie. Groningen: Markttracé, maart 2001. STEENBEKKERS JHM, DONGEN JEF van. Evaluatie van de effectiviteit van voorlichting over een gezond binnenmilieu. Effect-evaluatie van het voorlichtingproject Gezond Binnenmilieu Noord-Holland Noord. Leiden: TNO-PG, 1997. WAL JF van der, et al. Onderzoek naar de binnenluchtkwaliteit van gerenoveerde woningen te Den Bosch. MT-TNO rapportnr. R 88/253c. Delft: MT-TNO, 1989.
TNO-rapport | 2002.042
38 / 39
TNO-rapport | 2002.042
Bijlage A. Vragenlijst met rechte tellingen
39 / 39