Gerechtelijke dwalingen in het strafrecht
Kavish Ramdhan december 2010
Gerechtelijke dwalingen in het strafrecht
Kavish Ramdhan
Studentnummer 5601983
Afstudeerscriptie Strafrecht Begeleider: Mr. A. van den Herik 2de Begeleider: prof. dr. T. Blom december 2010
1
Inhoudsopgave 1. Inleiding
4
2. Hoe is het Nederlands strafprocesrecht geregeld? 2.1 Voorbereidend onderzoek
5
2.1.1 Het opsporingsonderzoek
5
2.1.2 Het gerechtelijk vooronderzoek
7
2.2 Het eindonderzoek
8
2.3 Rechtsmiddelen
10
3. Wat zijn de factoren die kunnen leiden tot een gerechtelijke dwaling? 3.1 Onbehoorlijk optreden van opsporingsambtenaren
12
3.2 Valse bekentenissen
15
3.3 Getuigenverklaringen
17
3.4 Deskundigenverklaringen
18
3.5 De advocaat
20
3.6 De rechter
21
4. Welke factoren hebben in de praktijk geleid tot gerechtelijke dwalingen? 4.1 De Puttense moordzaak
23
4.2 De Schiedammer parkmoord
25
4.3 De zaak Lucia de B.
27
4.4 De zaak Ina Post
29
5. Welke maatregelen zijn in het Nederlandse rechtssysteem genomen om gerechtelijke dwalingen te voorkomen of te herstellen? 5.1 Beginselen en rechten
31
5.2 Maatregelen na onderzoek en zelfreflectie
32
5.3 Deskundigen
34
5.4 Raadsman en politieverhoor
35
5.5 Herziening
36 2
5.6 De CEAS
39
6. Conclusie
42
7. Literatuurlijst
45
8. Jurisprudentielijst
50
9. Bijlage I Oorzaken rechterlijke dwaling
51
3
1. Inleiding Het strafrecht heeft onder meer tot doel om personen te bestraffen, die de in het strafrecht beschreven normen overtreden. Nu alle zaken in het strafproces door mensen worden geregeld, kan aangenomen worden dat er ook menselijke fouten worden gemaakt. Daarnaast draait het in het strafrecht niet om iets met zekerheid vast te stellen, maar met een aan zekerheid grenzende mate van waarschijnlijkheid. Mogelijk kan het daardoor voorkomen dat een persoon veroordeeld en bestraft wordt voor een misdrijf dat hij niet heeft gepleegd. Hoewel dit moeilijk te verteren valt, zullen dergelijke onterechte veroordeling niet te voorkomen zijn. In het strafrecht is wel de mogelijkheid gegeven aan de verdachte en het OM om een zaak opnieuw te laten beoordelen door andere gerechtelijke instanties. Ondanks de gewone rechtsmiddelen komt het toch voor dat personen ten onrechte onherroepelijk veroordeeld worden. Men spreekt dan van een gerechtelijke dwaling. Wegens de grote gevolgen die een gerechtelijke dwaling kan hebben, lijkt het vanzelfsprekend dat maatregelen worden genomen om die te voorkomen. In deze scriptie zal dan ook onderzocht worden of in het Nederlandse rechtssysteem voldoende maatregelen zijn genomen die gerechtelijke dwalingen effectief voorkomen of herstellen. Ter afbakening zal, zoals hierboven al bleek, het onderzoek gericht zijn op gerechtelijke dwalingen in strafzaken. Het gaat dan om een onterechte veroordeling, waartegen geen gewone rechtsmiddelen meer open staan. Het gaat hier ook niet om onterechte uitspraken die in het voordeel zijn van de verdachte. Als laatste wat de afbakening betreft, zal de probleemstelling vanuit het perspectief van de veroordeelde onderzocht worden. Om tot mijn conclusie te kunnen komen zal ik allereerst onderzoeken hoe het strafprocesrecht in grote lijnen is geregeld. Hierdoor zal het tweede hoofdstuk in een beter context geplaatst kunnen worden. In dit hoofdstuk worden namelijk de factoren die leiden tot een gerechtelijke dwaling onderzocht. Vervolgens zal gekeken worden hoe die factoren in de praktijk hebben geleid tot vier grote gerechtelijke dwalingen. Daarna zal beschreven worden welke maatregelen genomen zijn om gerechtelijke dwalingen te voorkomen of te herstellen. Ten slotte zal mijn conclusie worden gevormd. 4
2. Hoe is het Nederlands strafprocesrecht in geregeld? In de Nederlandse wetgeving zijn het materieel en het formeel strafrecht afzonderlijk geregeld. Het formeel strafrecht, ook wel aangeduid als het strafprocesrecht, wordt geregeld in het Wetboek van Strafvordering. Hierin zijn de regels omtrent de opsporing, vervolging en berechting van verdachten opgenomen. Tevens wordt de tenuitvoerlegging van vonnissen en arresten erin geregeld. In dit hoofdstuk zal in grote lijnen het verloop van het Nederlandse strafproces worden beschreven. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen het voorbereidend onderzoek, het eindonderzoek en de gewone rechtsmiddelen. Het buitengewone rechtsmiddel herziening zal in het vierde hoofdstuk besproken worden.
2.1 Voorbereidend vooronderzoek 2.1.1 Het opsporingsonderzoek
Het opsporingsonderzoek vormt het eerste deel van het voorbereidend onderzoek. Artikel 132a Sv beschrijft de opsporing als het onderzoek dat in verband met strafbare feiten onder gezag van de officier van justitie wordt verricht, met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen. Het opsporingsonderzoek is gericht op het opsporen van mogelijke strafbare feiten en verdachten. 1 Uit voornoemde wetsartikel blijkt verder dat het onderzoek wordt geleid door de officier van justitie. Het opsporingsonderzoek begint meestal naar aanleiding van een aangifte of een ander redelijk vermoeden van een strafbaar feit. 2 In andere gevallen begint het onderzoek met een proactief optreden van de politie. Dit houdt in dat de politie zelf erop uitgaat om strafbare feiten te ontdekken of om informatie te verzamelen over nog te begane strafbare daden. 3 Het komt ook voor dat het opsporingsonderzoek wordt voorafgegaan door een verkennend onderzoek. Hierbij wordt een onderzoek ingesteld,
1 Crombag e.a. 2006, p. 231. 2 Corstens 2008, p. 269. 3 Corstens 2008, p. 259.
5
ter voorbereiding van de opsporing, naar aanleiding van aanwijzingen dat binnen verzamelingen van personen, misdrijven worden beraamd of gepleegd.4 Vanaf het moment dat het opsporingsonderzoek begint (soms al eerder), raken meerdere actoren erbij betrokken. In de eerste plaats een mogelijk slachtoffer, die hoogstwaarschijnlijk de aangifte heeft gedaan. Daarnaast de officier van justitie, die het opsporingsonderzoek zal leiden. 5 In veel gevallen zal de officier echter zijn werk uit laten voeren door opsporingsambtenaren onder leiding van hem. Indien ten aanzien van een persoon uit feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit voortvloeit, zal diegene als verdachte worden aangemerkt. 6 Naast deze personen zullen in de onderzoeksfase ook onder meer de raadsman en mogelijke getuigen betrokken raken. Is het onderzoek begonnen, dan geeft het Wetboek van Strafvordering de officier van justitie en andere opsporingsambtenaren bevoegdheden om de opsporing te verrichten. Is een opsporingsambtenaar een verdachte op het spoor, dan mag hij hem staande houden, op grond van artikel 52 Sv. Indien het nodig wordt geacht kan door of op bevel van de officier van justitie, de verdachte worden aangehouden voor verhoor. 7 Hiervoor is wel vereist dat er een verdenking bestaat van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Wanneer de officier van justitie de verdachte in het belang van het onderzoek langer tot zijn beschikking wil hebben, dan zal de verdachte in verzekering worden gesteld. Naast deze bevoegdheden, heeft de officier van justitie nog talrijk andere tot zijn beschikking, zoals de bevoegdheden tot onderzoek aan lichaam of kleding, technisch onderzoek, inbeslagname en observatie. De bevindingen worden in de vorm van processen-verbaal opgenomen in een dossier. Gedurende het opsporingsonderzoek komt er doorgaans een moment dat de officier van justitie kan beslissen om een rechter-commissaris bij de zaak te betrekken. Men spreekt dan van vervolging. Het gerechtelijke vooronderzoek is dan gestart. De officier van justitie is echter niet verplicht een gerechtelijk vooronderzoek te starten. Hij kan ook van vervolging afzien, of direct een dagvaarding versturen naar de verdachte.
4 Artikel 126gg Sv. 5 Artikel 148 lid Sv. 6 Artikel 27 Sv. 7 Bij ontdekking op heterdaad is iedereen bevoegd tot aanhouding o.g.v. Artikel 53 Sv; Aanhouding buiten heterdaad geschiedt op grond van art 54 Sv.
6
2.1.2 Het gerechtelijke vooronderzoek
Het gerechtelijk vooronderzoek vangt aan op het moment waarop de rechtercommissaris wordt ingeschakeld door middel van een schriftelijke vordering door de officier van justitie. 8 Meestal gebeurt dit wanneer de officier van justitie de rechtercommissaris verzoekt om de verdachte na de inverzekeringstelling, in voorlopig hechtenis te plaatsen. Tevens is de officier verplicht de verdachte binnen drie dagen en vijftien uur na zijn aanhouding bij de rechter-commissaris voor te geleiden, in geval van verdere vervolging. De rechter-commissaris is een onafhankelijke en onpartijdige actor in het gerechtelijk vooronderzoek.“ Zijn taak in het onderzoek, is het leiden van de verhoren, het hanteren van de dwangmiddelen en het uitvoeren van andere onderzoekshandelingen”. 9 De centrale rol van de rechter- commissaris blijkt uit het vereiste van zijn machtiging bij diverse onderzoekshandelingen, zoals bij het opnemen van vertrouwelijke communicatie, het onderzoeken van communicatie via communicatiediensten en het doorzoeken van woningen. De officier van justitie schakelt de rechter-commissaris vaak in om gebruik te maken van de verregaande bevoegdheden, waarmee wettige bewijsmiddelen vergaard kunnen worden. De rechter-commissaris heeft de bevoegdheden toebedeeld gekregen voor een objectieve gerechtelijk vooronderzoek. 10 Hij zal na de instelling van het gerechtelijk onderzoek, zo spoedig mogelijk beginnen met het verhoren van verdachten, getuigen en deskundigen, aldus art 185 Sv. De officier van justitie en de raadsman van de verdachte zijn in beginsel bevoegd de verhoren bij te wonen. 11 De informatie die uit de verhoren en andere onderzoeksmethoden wordt verkregen, zal worden opgenomen in het dossier en gebruikt worden voor een eventuele strafrechtelijk eindonderzoek. Het gerechtelijk vooronderzoek sluit, op grond van art. 237 Sv, wanneer de rechter-commissaris van mening is dat het onderzoek is voltooid of dat er geen grond meer is voor de voortzetting daarvan. Het openbaar ministerie dient vervolgens te bepalen of een verdere vervolging dient plaats te vinden naar aanleiding van het
8 9 10 11
Artikel 181 Sv. Corstens 2008, p. 317. Corstens 2008, p. 318. Artikel 186-186a Sv.
7
voorbereidend onderzoek. 12 Op basis van het opportuniteitsbeginsel kan hiervan worden afgezien.
2.2 Het eindonderzoek
De officier van justitie heeft bij het besluit tot verdere vervolging vaak twee mogelijkheden. Hij kan de zaak afdoen met een strafbeschikking of hij kan de verdachte dagvaarden. In het geval van de dagvaarding, wordt daarmee de zaak ter terechtzitting aanhangig maakt, op grond van artikel 258 Sv. De dagvaarding vermeldt aan de verdachte op welk tijdstip en plaats hij voor het genoemde gerecht moet verschijnen. Tevens wordt vermeldt waarvan de verdachte wordt beschuldigd en welke rechten hem toekomen. 13 Het rechtsgeding neemt met de betekening van de dagvaarding een aanvang, aldus artikel 258 lid Sv. De behandeling van de zaak ter terechtzitting geschiedt in principe door de meervoudige kamer. De rechters die de zaak behandelen, dienen onafhankelijk en onpartijdig te zijn. Het onderzoek ter terechtzitting wordt onder leiding van de voorzitter in het openbaar gevoerd, behoudens enkele uitzonderingen. “Het onderzoek heeft tot doel materiaal te verzamelen om tot een rechterlijke beslissing te komen over de vragen van art. 348 en 350 Sv”. 14 In de praktijk wordt het al samengestelde dossier van het OM, dat de bevindingen bevat van het vooronderzoek, meestal hiervoor gebruikt. 15 Het onderzoek ter terechtzitting begint wanneer de zaak wordt uitgeroepen tegen de verdachte. De rechter zal, indien de verdachte in persoon is verschenen, de verdachte identificeren aan de hand van bepaalde vragen. De voorzitter zal de verdachte vermanen oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt hem mee dat hij niet tot antwoorden is verplicht, op grond van artikel 273 Sv. Daarna zullen de eventuele preliminaire verweren worden behandeld. 16 Vervolgens zal de officier van justitie de zaak voordragen.
12 13 14 15 16
Artikel 242 Sv. Van Bemmelen & Van Veen 1993, p. 228. Cleiren & Nijboer 2007, p. 933. Garé 1994, p. 107. Artikel 283 Sv ; Artikel 348.
8
Na de voordracht zal de verdachte ondervraagd worden door de voorzitter. Corstens beschrijft dat het verhoor is gericht op bewijsgaring. 17 Tevens stelt hij dat het bedoeld is om informatie te verkrijgen voor beslissingen over strafuitsluitingsgronden en eventuele op te leggen straffen. Op grond van artikel 286 lid 6 Sv, zal zo veel mogelijk onderzocht worden of de verklaring van de verdachte op eigen wetenschap berust. Naast de verdachte zullen in deze fase van het onderzoek zo nodig ook getuigen en deskundigen worden gehoord. Daarnaast bestaat er voor het slachtoffer ook een mogelijkheid om te spreken. Nadat iedereen is gehoord kunnen op verzoek van de rechters, de officier van justitie en in principe de verdachte stukken worden voorgelezen of worden samengevat. Het betreft hier processen- verbaal, verslagen van deskundigen of andere stukken, aldus artikel 301 Sv. Hierna zullen het requisitoir en het pleidooi worden gehouden. In het requisitoir betoogt de officier van justitie of er een strafbaar feit is begaan en of de verdachte daarvoor strafbaar is. Vervolgens zal de officier van justitie overgaan tot het formuleren van zijn eis. De verdachte of zijn raadsman krijgt de mogelijkheid in de vorm van een pleidooi tegen het requisitoir verweer te voeren. Deze besprekingen worden gevolgd door een repliek en dupliek van de officier van justitie en de raadsman. De verdachte heeft op grond van artikel 311 lid 4 Sv het recht op het laatste woord. Over het algemeen zal hierna het onderzoek ter terechtzitting worden gesloten en zal worden overgegaan tot beraadslaging en vervolgens een uitspraak. De beraadslaging dient te gaan over de voorvragen van artikel 348 Sv en de hoofdvragen van artikel 350 Sv. De rechter onderzoekt dus eerst de geldigheid van de dagvaarding, of hij als rechter in de zaak bevoegd is, de ontvankelijkheid van de officier van justitie en of er redenen zijn voor schorsing van de vervolging. Indien de rechtbank niet op onregelmatigheden stuit bij de beantwoording van de voorvragen, zal zij vervolgens de hoofdvragen na gaan. De eerste hoofdvraag die wordt behandeld, is de vraag of bewezen is dat het tenlastegelegde feit door de verdachte is begaan. Op grond van artikel 338 Sv, kan de rechter dit alleen bewezen achten, indien hij daarvan uit het onderzoek op de terechtzitting tot de overtuiging is gekomen op basis van wettige bewijsmiddelen. De wettige bewijsmiddelen zijn de eigen waarneming van de rechter, verklaringen van de verdachte, getuigen en 17 Corstens 2008, p. 598.
9
deskundigen en schriftelijke bescheiden. 18 Hierbij dient gezegd te worden dat enkel een verklaring van een verdachte, getuige of een anonieme getuige niet voldoende is om tot bewezenverklaring over te mogen gaan. De tweede hoofdvraag die beantwoordt dient te worden, is of de bewezenverklaring van de tenlastelegging een strafbaar feit volgens de wet oplevert. De rechter zal dan kijken of het tenlastegelegde feit valt te kwalificeren onder een delictsomschrijving van een strafrechtelijke bepaling. Als wordt aangenomen dat de verdachte en strafbaar feit heeft begaan, zal de rechter in de derde hoofdvraag nagaan of en in hoeverre de verdachte daarvoor strafbaar is. Er wordt dan gekeken naar de strafuitsluitingsgronden, te weten de schulduitsluitingsgronden en de rechtvaardigingsgronden. Voor de laatste hoofdvraag zal de rechter de op te leggen straf of maatregel moeten bepalen. Ten slotte zal na de beraadslaging van de voor- en hoofdvragen de rechtbank een gemotiveerd uitspraak doen.
2.3 Rechtsmiddelen
In het strafrecht zijn aan de partijen rechtsmiddelen gegeven om te procederen tegen rechterlijke uitspraken bij een hogere rechter. Deze mogelijkheden zijn gegeven, omdat partijen het oneens kunnen zijn met de uitspraak. Zo kan een veroordeelde vinden dat hij ten onrechte is veroordeeld of vind hij zijn straf te hoog. Het dient ook de rechtseenheid, doordat een andere rechter een uitspraak kan doen in overeenstemming met andere uitspraken van soortgelijke zaken. Een belangrijk rechtsmiddel is het hoger beroep. Op grond van artikel 404 Sv, wordt in principe de officier van justitie en de verdachte die mogelijkheid geboden. Indien de verdachte is vrijgesproken, geldt voor hem die mogelijkheid niet. In het hoger beroep bij het gerechtshof wordt de zaak in zijn geheel opnieuw beoordeeld. Het staat de advocaat-generaal en de verdachte vrij om nieuwe bewijsmiddelen te presenteren. Het proces in hoger beroep komt overeen met de behandeling in eerste aanleg. 19 Het onderzoek ter terechtzitting zal zich wel vooral toespitsen op de bezwaren die zijn ingebracht tegen de uitspraak in eerste aanleg. Het gerechtshof
18 Artikel 339 Sv. 19 Artikel 415 Sv.
10
bepaalt na beraadslaging of hij het eerdere vonnis in zijn geheel bevestigt, gedeeltelijk bevestigt en gedeeltelijk vernietig of dat hij het vonnis in zijn geheel vernietigt. Het kan voorkomen dat partijen het ook oneens zijn met de uitspraak in hoger beroep. De wet geeft het openbaar ministerie en de verdachte de mogelijkheid te casseren tegen het arrest van het gerechtshof. De Hoge Raad beoordeelt de zaak niet in zijn geheel opnieuw. Er wordt slechts gekeken of de uitspraak van het gerechtshof in strijd is met de wet en of in de zaak sprake is geweest van vormverzuimen. Het beroep in cassatie heeft dus als functie, de rechtsvorming in rechtseenheid en controle op lagere rechters. 20 Op basis van artikel 440 Sv, verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie niet ontvankelijk, verwerpt het beroep of vernietig het vonnis geheel of gedeeltelijk.
20 Corstens 2008, p. 772.
11
3. Wat zijn de factoren die kunnen leiden tot een gerechtelijke dwaling? Ondanks dat een zaak meerdere keren behandeld wordt door verschillende rechters, komen gerechtelijke dwalingen voor. In dit hoofdstuk zal onderzocht worden welke en hoe de factoren kunnen leiden tot die gerechtelijke dwalingen. 21 Als eerst zal gekeken worden welke fouten in het voorbereidend onderzoek worden gemaakt. Daarna zal gekeken worden welke rol de verdachten, getuigen en deskundigen hebben. Als laatste zal gekeken worden hoe het mogelijk is dat de rechter de verdachte ten onrechte veroordeelt.
3.1 Onbehoorlijk optreden van opsporingsambtenaren
Zoals uit het vorige hoofdstuk blijkt, draait het opsporingsonderzoek om het opsporen van strafbare feiten en verdachten. Bij de mens komen bepaalde cognitieve instincten voor, die kunnen zorgen voor fouten in het opsporingsonderzoek door opsporingsambtenaren. Enkele van die instincten zijn het magische oog, het eersteindruk- effect en de geloofsvolharding. 22 Het instinct van het magische oog houdt in, dat de mens zijn vermogen om de waarheid vast te stellen overschat. Het eerste- indruk- effect leidt er toe dat de eerste indruk bepalend is voor hoe men tegen iemand aankijkt. Een persoon dat bij een opsporingsambtenaar tijdens de eerste ontmoeting verdacht overkomt, zal waarschijnlijk ook altijd verdacht worden gevonden. Van die visie zal moeilijk afgeweken worden, doordat men van nature volhard in zijn geloof. Deze instincten werken dus behoorlijk in het nadeel van een verdachte, zodra hij in verband wordt gebracht met een strafbaar feit. Er zijn verder nog verschillende omstandigheden die er voor zorgen dat bij de politie onzorgvuldig wordt gewerkt. Overijverigheid blijkt daar veel voor te komen in grote zaken. Die overijverigheid kan gevoed zijn door publieke druk op de politie om
21 Bijlage I. 22 Derksen 2009, p. 139-159.
12
een zaak opgelost te krijgen. 23 Daarnaast komt het voor dat veel moeite in een opsporingsonderzoek is gestoken, waardoor het noodzakelijk wordt gevoeld om spoedig een verdachte te vinden en te vervolgen. In dergelijke situaties staan opsporingsambtenaren vaak ook niet open voor kritiek. Zodra een opsporingsambtenaar bekend wordt met een strafbaar feit, probeert hij te achterhalen wat de toedracht van het strafbare feit is. Crombag, Van Koppen en Wagenaar stellen dat de opsporingsambtenaren, aan de hand van de voor hen bekende informatie, hypothesen hanteren over hoe het strafbare feit heeft plaatsgevonden. Hierdoor kunnen zij beslissingen nemen over hoe het opsporingsonderzoek moet verlopen. 24 De hypothesen zijn, volgens Crombag, Van Koppen en Wagenaar, niet alleen gebaseerd op de bekende informatie, maar ook op algemene regels. Een nadere uitleg hierover zal verderop behandeld worden. Hier wel alvast een fictief voorbeeld:
Op klaarlichte dag wordt door een onbekende man een gewapende overval gepleegd op een tankstation. De overvaller is niet herkenbaar op de videobeelden. Na enkele dagen worden toch twee verdachten aangehouden. Zowel verdachte A als verdachte B ontkennen de overal gepleegd te hebben. Verdachte A komt uit een welvarend gezin en is nooit in aanraking geweest met politie en justitie. Verdachte B is echter al meerdere keren veroordeeld voor gewapende overvallen, mishandelingen en vernielingen. De politie gaat ervan uit dat verdachte B de overval gepleegd heeft, op basis van de algemene regel dat een recidivist eerder een misdrijf pleegt dan een welgestelde persoon. Later blijkt dat niet B, maar A het misdrijf heeft gepleegd.
Uit het voorbeeld kan worden afgeleid dat de opsporingsambtenaar op basis van algemene regels de bekende feiten interpreteert en zo de verkeerde als verdachte kan aanzien. Dit heeft te maken met de opsporingsambtenaar die geen of niet voldoende rekening heeft gehouden met uitzonderingen op de algemene regel. Door overijverigheid en urgentie kan het voorkomen dat de politie verkeerde hypothesen najaagt en volhoudt. 25 Een overijverig opsporingsapparaat kan met zich mee brengen, dat bewijsmateriaal over het hoofd wordt gezien, het onbruikbaar wordt 23 Van Koppen e.a. 2002, p. 881. 24 Crombag e.a. 2006, p. 123, 25 Crombag e.a. 2006, p. 124.
13
gemaakt of verkeerd wordt geïnterpreteerd of gewaardeerd. Voorbeelden hiervan zijn een onvolledig sporenonderzoek, het verkeerd toepassen van Oslo- confrontaties en het niet voldoende relativeren van verklaringen. Overijverigheid leidt ook tot een grotere uitoefening van druk tijdens de verhoren om bij de verdachte een bekentenis los te krijgen. Een ander gevaar ligt in het feit dat na het verifiëren van de hypothesen, de opsporingsambtenaren vaak nalaten om te proberen die hypothesen te falsificeren. Door het proberen te falsificeren van de bedachte hypothese aan de hand van de beschikbare informatie, kan achterhaald worden of een ander hypothese mogelijk is. Zo zal ook getoetst kunnen worden of de uitzonderingen op de algemene regels, die de basis vormen van de hypothesen, van toepassing zijn. Hierdoor kan een hypothese met een andere verdachte waarschijnlijker blijken dan het eerder bedachte hypothese. Steunt een hypothese van een opsporingsambtenaar op minder betrouwbaar bewijsmateriaal, dan verdient het proberen te falsificeren van de hypothesen des te meer aanbeveling. Dat opsporingsambtenaren vaak niet hun eigen hypothese proberen te falsificeren, heeft volgens Van Koppen, te maken met dat zij geneigd zijn alleen bewijzen te zoeken die hun hypothesen bevestigen. Dit wordt de confirmation bias genoemd. Hierbij negeren zij vaak bewijsmateriaal die de hypothese kan ontkrachten. Zo gebeurt het dat een opsporingsteam onderzoeken, waarvan de uitslag in tegenstrijd is met de verwachtingen, niet opneemt in het dossier. De confirmation bias kan dus ook leiden tot willekeur. De confirmation bias heeft ook tot gevolg dat het opsporingsonderzoek geregeld wordt afgesloten zodra het bewijs rond is, zonder dat voldoende naar tegenbewijs is gezocht. Ernstigere fouten in het opsporingsonderzoek zijn, opsporingsambtenaren die opzettelijk onwaarheden opnemen in processen- verbaal of opzettelijk ontlastende bewijsmateriaal achterhouden. Het is namelijk voorgekomen dat het bewijs tegen een verdachte niet rond werd gekregen en er daarom valse bewijsmateriaal werd toegevoegd aan het dossier. 26 Ook komt het voor dat vals bewijsmateriaal wordt toegevoegd, om gemaakte fouten door opsporingsambtenaren te verbergen. Het is vanzelfsprekend dat dergelijke fouten in het opsporingsonderzoek verregaande gevolgen kunnen hebben. 26 Crombag e.a. 2006, p. 150.
14
Ook het optreden van de officier van justitie tijdens de behandeling van de strafzaak, kan verregaande gevolgen met zich mee brengen. Derksen is wetenschapsfilosoof en heeft diverse onderzoeken gedaan naar gerechtelijke dwalingen. Hij stelt dat, “misleidende formuleringen de rechter misleidt tot een misvatting aangaande de ware toedracht”. 27 In ieder geval kan aangenomen worden dat bepaalde bewoordingen of omschrijvingen van de officier van justitie, enige feiten en omstandigheden voor de rechters en de verdediging onduidelijk kunnen maken. Een fictief voorbeeld hiervan is:
A staat terecht voor drie brandstichtingen. De officier van justitie beschrijft in zijn requisitoir dat de drie branden in de zeer nabije omgeving van de woning van de verdachte hebben plaatsgevonden. De officier van justitie laat echter achterwege dat rond dezelfde periode andere minder bekende brandstichtingen zijn gepleegd in andere wijken en zelfs in andere steden.
Voor de rechter en de verdediging worden in het fictieve voorbeeld de feiten en omstandigheden onduidelijk gemaakt. De hiervoor beschreven gedragingen van opsporingsambtenaren kunnen een gerechtelijke dwaling in de hand werken.
3.2 Valse bekentenissen
Als een persoon als verdachte in een zaak wordt aangemerkt, zal vrijwel meteen overgegaan worden tot het verhoren van de verdachte. Bekennende verklaringen die de verdachte aflegt, worden namelijk gezien als sterk bewijsmateriaal. Hoewel alleen een bekennende verklaring van een verdachte niet voldoende is, zal een veroordeling in de praktijk wel grotendeels daarop gebaseerd zijn. Het is dan belangrijk om te weten hoe geloofwaardig een bekennende verklaring is. Aangenomen kan worden dat een gemiddeld persoon geen valse verklaring aflegt omtrent een misdrijf dat hij niet gepleegd heeft. 28 Onder bepaalde omstandigheden kan het echter voorkomen dat een dergelijk persoon een valse 27 Derksen 2009, p. 13. 28 Rassin 2005, p. 94.
15
bekennende verklaring aflegt. Een verdachte kan in de pas willen lopen met de denkwijze van een groep (opsporingsambtenaren). Dit verschijnsel wordt aangeduid met de term conformiteit. Daarnaast bestaan de verschijnselen 'obdience' en 'acquiescence'. 29 Als de verdachte de neiging heeft om te verklaren wat de verhoorder wilt horen, is er sprake van 'obdience'. Van acquiescence is sprake als de verdachte de neiging heeft vragen bevestigend te beantwoorden. De valse bekentenissen kunnen opgedeeld worden in vrijwillige valse bekentenissen en gedwongen valse bekentenissen. Bij de vrijwillige bekentenissen moet men denken aan valse verklaringen die zijn gelegd om een ander persoon te beschermen, het vervolg van het opsporingsonderzoek te vermijden of om aandacht te trekken. 30 Bij gedwongen valse bekentenissen gaat het erom dat zij onder druk zijn afgelegd. De gedwongen valse verklaringen kunnen afgelegd zijn in verschillende situaties. Een verdachte kan zich tijdens een verhoor zo onder druk gezet voelen dat hij een valse bekentenis aflegt, om bijvoorbeeld van het verhoor af te zijn. Het komt ook voor dat de verdachte door suggesties van de verhoorders beïnvloed wordt, waardoor hij is gaan geloven dat hij het strafbare feit heeft begaan. Dit heeft te maken met dat bij de verdachte pseudo- herinneringen worden gecreëerd. Ook kunnen de suggestieve vragen ervoor zorgen dat de verdachte daderkennis verkrijgt, wat bij de rechter zeer verdacht kan overkomen. Een belangrijke oorzaak van vals afgelegde verklaringen zijn de verhoortechnieken die worden gebruikt door opsporingsambtenaren. Die verhoortechnieken kunnen voor de verdachte misleidend zijn en bedreigend overkomen. Het is belangrijk te onderkennen wat het gevaar is van dergelijke valse bekentenissen. Er zijn namelijk gevallen bekend waarin een verdachte ten onrechte is veroordeeld, mede op basis van een valse bekentenis. Enkele voorbeelden, als de zaken Ina Post en de Schiedammer parkmoorden, zullen in het volgende hoofdstuk besproken worden.
29 Rassin 2005, p. 96. 30 Crombag e.a. 2006, p. 168.
16
3.3 Getuigenverklaringen
Evenals dat de verdachte niet veroordeeld mag worden enkel op basis van zijn bekennende verklaring, mag hij ook niet veroordeeld worden uitsluitend op basis van een verklaring van één getuige. 31 De verklaring van een getuige is namelijk niet altijd geloofwaardig. Immers, getuigen kunnen ook liegen of zich iets onjuist herinneren. Deze verklaringen kunnen derhalve de waarheidsvinding in de weg staan. Getuigen kunnen om diverse redenen liegen, zelfs onder ede. Vaak zullen zij dat doen uit eigen belang. Zo kan het zijn dat zij een valse verklaring afleggen om een verdenking tegen zichzelf te voorkomen. Ook is het mogelijk dat de getuige een medeverdachte is en zijn schuld probeert te verschuiven naar de andere verdachten door te liegen. Het komt echter ook voor dat een getuige liegt in het belang van een andere verdachte. Men kan hier bijvoorbeeld denken aan het geven van een vals alibi. 32 Het gevolg hiervan kan zijn dat een andere onschuldige persoon als verdachte wordt gezien. Het liegen door een getuige gebeurt vrijwel altijd met opzet. Een getuige kan echter ook een onjuiste verklaring afleggen, waarbij van opzet geen sprake is. Het kan voorkomen dat getuigen een verkeerd persoon herkennen als de dader of een gebeurtenis niet goed meer herinneren. Het gaat hier om getuigen die verklaren op basis van onjuiste of pseudo- herinneringen. Die ondeugdelijke herinneringen kunnen in drie fases tot stand komen. Deze fases zijn 'waarneming', 'retentie' en 'reproductie'. 33 Bij de eerste fase gaat het om waarnemingen van een gebeurtenis die de basis vormen van een herinnering. Het probleem bij de waarneming is dat een gebeurtenis verkeerd of onvolledig kan worden waargenomen. Zo zullen optische illusies zorgen voor een onjuiste waarneming. Daarnaast maken onze hersenen automatisch een selectie van wat wordt opgenomen, waardoor de waarnemingen onvolledig zijn. Wordt een waarneming opgeslagen in het geheugen, dan kunnen er in de herinneringen ook fouten optreden in de loop van de tijd. Het kan voorkomen dat een persoon die herinnering volledig of gedeeltelijk vergeet. “Tevens kunnen herhaalde
31 Artikel 342 lid 2 Sv. 32 Crombag e.a. 2006, p. 255. 33 Rassin 2005, p. 42.
17
imaginaties leiden tot pseudo- herinneringen”. 34 Die herhaalde imaginaties kunnen opgewekt zijn door het gebruik van verhoortechnieken, waarbij door opsporingsambtenaren suggestieve uitlatingen worden gedaan. Deze fouten kunnen ook optreden tijdens het ophalen van herinneringen in de reproductie- fase. Uit het voorgaande blijkt dus dat het geheugen van een getuige in meerdere fases gebrekkig kan worden. Dit heeft te maken met het feit dat het geheugen 'reconstructief' is en niet 'reproductief'. 35 Daarnaast is gebleken dat getuigen opzettelijk valse verklaringen afleggen. Daarom is het raadzaam dat de geloofwaardigheid van getuigenverklaringen kritisch worden beoordeeld. Er moet dus ook rekening mee worden gehouden dat getuigen het risico nemen om meineed te plegen.
3.4 Deskundigenverklaringen
Het strafrecht kent de mogelijkheid om verklaringen van deskundigen te gebruiken als wettige bewijsmiddelen. 36 Vooral in complexe strafzaken, waarin het moeilijk wordt geacht bepaalde feiten vast te stellen, wordt van de forensische expertise gebruik gemaakt. Er zijn zaken geweest waarin een onschuldige is veroordeeld mede op basis van verklaringen van deskundige. 37 We zullen hier dan ook kijken hoe betrouwbaar de verklaring van een deskundige is. In de wet wordt er geen duidelijke criteria gegeven voor wat wordt verstaan onder een deskundige. In artikel 343 Sv is alleen opgenomen dat de deskundige een verklaring aflegt over hetgeen zijn wetenschap en kennis hem leert omtrent datgene wat aan zijn oordeel is onderworpen. In de wet is echter ook niet bepaald wat die wetenschap moet inhouden. Nijboer stelt dat een deskundige op basis van zijn expertise en ervaring een eigen subjectieve opvatting vormt over de aan hen voorgelegde kwestie. 38 De deskundige uit zijn gevoelens dan ook niet in mate van zekerheid, maar in mate van waarschijnlijkheid. 34 35 36 37 38
Rassin 2005, p. 51. Rassin 2005, p. 93. Artikel 339 Sv. Bijvoorbeeld de zaak Lucia de B. Nijboer 2006, p. 28.
18
Het Bayesiaanse model kan in het strafrecht gebruikt worden om die mate van waarschijnlijkheid uit te drukken, door bewijs te combineren met de expertise van deskundigen. 39 Het model van Bayes ziet er als volgt uit:
prior odds x Likelihood Ratio (LR)= posterior odds
De LR staat hier voor een vergelijking van twee onverenigbare hypothesen. Bijvoorbeeld de kans dat een kogel uit pistool A komt, wordt vergeleken met de kans dat de kogel uit een ander pistool dan A komt. De taak van de deskundige is om die vergelijking in de vorm van een kansverhouding uit te drukken, op basis van zijn kennis en ervaring. De rechter zal de prior odds aan de hand van alle overige bewijsmiddelen moeten afwegen tegen de LR, om te kunnen bepalen hoe waarschijnlijk het is dat de kogel uit pistool a komt (posterior odss). Het gevolg is dat ook al stelt de deskundige dat de LR heel groot is, de posterior waarschijnlijkheid klein kan zijn, wanneer de overige bewijsmiddelen leiden tot een a prior groot onwaarschijnlijkheid. Het voordeel van het Bayesiaanse model is dat de mate van waarschijnlijkheid wordt bepaald aan de hand van deskundigenverklaringen in samenhang met alle andere bewijsmiddelen. Daardoor kan het Bayesiaanse model geschikter zijn voor strafzaken dan modellen van de klassieke leer. In de klassieke leer is het product van de modellen de kans dat iets voorkomt, indien het experiment oneindig voortduurt. 40 In een strafzaak is dat echter minder relevant. In strafzaken draait het namelijk slechts om enkele gebeurtenissen. Het Bayesiaanse model kent ook enkele nadelen, maar hier zal het slechts worden gebruikt om aan te geven welke fouten worden gemaakt met betrekking tot deskundigenverklaringen. Het Bayesiaanse model is zo geformuleerd dat rekening gehouden kan worden met alle feiten en omstandigheden. In strafzaken is dat hetgeen wat wellicht wordt vergeten door de advocaten, officieren van justitie en rechters. Hierdoor kan het zijn dat zij de statistische bewijzen uit de context halen en verkeerd interpreteren. Wanneer deskundigen meer dan noodzakelijk, feiten en omstandigheden gebruiken voor hun verklaringen, zullen zij daardoor teveel andere 39 Sjerps 2008, p. 468. 40 Sjerps 2008, p. 469.
19
bewijsmiddelen kunnen waarderen. Hierdoor zal de deskundige mogelijk een onjuiste of een te subjectieve verklaring afleggen. Ook de wetenschap is dus niet in staat om alles met zekerheid vast te stellen. Het fenomeen van wetenschappelijke fouten is geen uitzondering in de praktijk. 41 Knoops geeft aan dat ook fouten in de forensische expertise kunnen ontstaan, doordat verwachtingen van de politie aan de deskundigen worden overgedragen. Dit kan er toe leiden dat een deskundige (ten onrechte) gaat redeneren in overeenstemming met die verwachting. De oorzaak van de overdracht kan een te grote betrokkenheid van de deskundige in een zaak zijn. Andere oorzaken zijn beïnvloedingen door de confirmation bias bij de politie en de praktijkgewoontes van deskundigen en opsporingsambtenaren. Het komt voor dat deskundigen te beperkt rapporteren. Aangenomen kan dus worden dat deskundigenverklaringen subjectief, foutief en onvolledig kunnen zijn.
3.5 De advocaat
In het strafrecht heeft de verdachte het recht, om zich te laten verdedigen door een advocaat. Dit recht is zeer belangrijk, omdat een behoorlijke verdediging in strafzaken zeer specialistische kennis vereist. De advocaat zorgt ervoor dat alle rechten van de verdachte gerespecteerd worden en geeft de rechter zijn eigen visie op de strafzaak. De advocaat dient er ook voor te vechten om te voorkomen dat een onschuldige verdachte ten onrechte wordt veroordeeld. Uit de tabel in Bijlage I blijkt dat de rol van advocaten bij een gerechtelijke dwaling klein is. Toch dient rekening mee te worden gehouden dat de niveauverschillen tussen advocaten groot zijn. Het is algemeen bekend dat de zeer specialistische advocaten vaak duur zijn. Om toch een goede verdediging te krijgen, is het belangrijk dat advocaten hun werk naar behoren moeten voldoen. Derksen stelt dat ook advocaten fouten maken, waardoor de verdachte benadeeld wordt.42 Advocaten kunnen net als opsporingsambtenaren leiden aan tunnelvisie, zo stelt hij. De advocaten moeten dus er voor waken dat zij niet te snel hun cliënt schuldig achten, op basis van het dossier. 41 Knoops 2002, p. 1404. 42 Derksen 2008. p.1.
20
3.6 De rechter
Hiervoor zijn al enkele factoren besproken die kunnen leiden tot een gerechtelijke dwaling. De rechters zijn diegene die uiteindelijke in een strafzaak oordelen. De rechter moet dus in gedachte hebben dat er mogelijk fouten in het voorbereidend onderzoek zijn gemaakt. Door onbehoorlijk optreden kan de rechter zelf ook fouten maken. In het vorige hoofdstuk is al besproken dat de rechter een verdachte slechts kan veroordelen, indien wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het strafbare feit heeft begaan. Crombag e.a. stellen in hun onderzoek naar dubieuze zaken, dat rechters bewijsmiddelen in samenhang met elkaar toetsen aan het 'verhaal' van de tenlastelegging als geheel. 43 Zij stellen dat tot bewezenverklaring wordt overgegaan, wanneer het verhaal van de tenlastelegging juist wordt gepresenteerd en wordt verankerd met wettige bewijsmiddelen. “Die verankering geschiedt door het verhaal via een of meerdere tussenstappen te verankeren in feiten en omstandigheden van algemene bekendheid”. 44 Een voorbeeld van een regel van algemene bekendheid is een fiets, dat voor €15 in Amsterdam op straat te koop wordt aangeboden, als gestolen kan worden aangemerkt. Zoals eerder vermeld zijn er uitzonderingen op die algemene regels, waarmee niet altijd rekening wordt gehouden. De rechters moeten in het vonnis de genomen beslissingen wel met redenen omkleden. Lid 3 van artikel 359 Sv vermeldt dat de beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van de in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Dit betekent echter enkel dat de gebruikte bewijsmiddelen geen feiten dienen te bevatten, die geenszins in relatie staan tot de bewezenverklaring of die zich verzetten tegen de bewezenverklaring. Het probleem bij de beslissingen van rechters is, dat rechters net als opsporingsambtenaren, geneigd zijn een voorkeur te hebben voor bewijzen die hun stelling bevestigen. Het gevaar ligt daarin, dat de rechter overtuigt raakt van het verhaal en dan daarvoor wettige bewijsmiddelen gaat zoeken. Het kan zelfs gebeuren dat een rechter het verhaal van de tenlastelegging zonder voldoende verankeringen als 43 Crombag e.a. 2006, p. 58. 44 Crombag e.a. 2006, p. 74.
21
waar gaat aannemen. Dit is mogelijk, doordat maar weinig bewijsregels in het strafrecht zijn opgenomen. Zoals eerder is vermeld, moet de rechter zijn overtuiging baseren op wettige bewijsmiddelen en kan hij niet tot veroordeling overgaan op basis van slechts een bekentenis van de verdachte, een getuigenverklaring of een verklaring van een anonieme persoon. Echter, in de meeste zaken zal het dossier meerdere wettige bewijsmiddelen bevatten, omdat de officier van justitie anders niet overgegaan zou zijn tot vervolging. Daarnaast wordt hetgeen dat onder getuigenverklaring wordt verstaan ruim geïnterpreteerd, waardoor de- auditu verklaringen kunnen dienen als bewijs. De rechter heeft dus veel vrijheid bij het gebruik van bewijsmiddelen om te bepalen of wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan. Wat precies de gedachten van de rechters zijn bij een veroordeling is ook niet bekend, doordat de beraadslaging achter gesloten deuren plaatsvindt. Hoewel de beslissing van de rechter in hoger beroep gecorrigeerd kan worden, blijft de mogelijkheid bestaan dat om dezelfde redenen, ook in hoger beroep een verdachte ten onrechte wordt veroordeeld. De Hoge Raad heeft niet de bevoegdheid om een zaak volledig opnieuw te behandelen. Eerder is vermeld dat hij alleen controleert of de wet correct is toegepast en of zich geen vormverzuimen hebben voorgedaan in de zaak. Dit heeft als gevolg dat de Hoge Raad niet altijd in staat is om gerechtelijke dwalingen te voorkomen.
22
4. Welke factoren hebben in de praktijk geleid tot gerechtelijke dwalingen? In dit hoofdstuk zullen enkele strafzaken behandeld worden, waarin is vast komen te staan dat er sprake is geweest van een gerechtelijke dwaling. Hierdoor zal het mogelijk zijn om te bepalen hoe in de praktijk gerechtelijke dwalingen tot stand komen. Hier zullen de Puttense moordzaak, de Schiedammer parkmoord, de zaak Lucia de B. en de zaak van Ina Post besproken worden.
4.1 De Puttense moordzaak Christel Ambrosius verblijft in de periode van begin januari 1994 bij haar moeder in Putten. Op zondag 9 januari maakt ze met de fiets een rit naar het huis van haar oma, dat ongeveer 5 minuten duurt. Ten tijde van Christel’s aankomt bij het huis, is haar oma niet aanwezig. Wanneer de oma van Christel thuis komt, doet zij een verschrikkelijke ontdekking. Christel ligt onder het bloed levenloos op de grond in de woonkamer. Na onderzoek blijkt dat zij verkracht is en met geweld om het leven is gebracht. In het onderzoek ter plaatse worden op het lichaam van Christel steek -en snijwonden aan getroffen, waarvan enkele aan de hals. 45 Verder worden er (schaam)haren en een druppel sperma gevonden op haar lichaam. Tijdens het opsporingsonderzoek verklaren meerdere getuigen dat zij, ten tijde van het misdrijf, een groene Mercedes hebben zien rijden in de omgeving. Na nader onderzoek worden G. Schuchard (eigenaar van een groene Mercedes), W. Bettink, W. Viets en H. Dubois aangemerkt als verdachten in de zaak. In eerste instantie draait het in de verhoren om de vraag of het viertal met de Mercedes in de omgeving van de plaats van misdrijf is geweest. Hier worden valse verklaringen over afgelegd, om de eerder veroordeelde W. Bettink te beschermen. In latere verhoren leggen Wilco Viets en Herman Dubois verschillende zowel bekennende als ontkennende verklaringen af. G. Schuchard en W. Bettink leggen
45 Blaauw 2009, p. 17.
23
eveneens verschillende verklaringen af. Zij verklaren onder andere dat zij toeschouwers zijn geweest van het misdrijf, waarbij zij Wilco en Herman als daders aanwijzen. Uit forensisch onderzoek is gebleken dat het DNA-profiel van de spermadruppel niet overeenkomt met die van het tweetal. De officier van justitie stelt echter dat de spermadruppel afkomstig is van een eerder seksueel contact, dat door de verkrachting uit de vagina van het slachtoffer moet zijn gekomen. 46 Op een broek van Herman wordt een vezel aangetroffen, waarvan slechts wordt gezegd dat het mogelijk afkomstig is van de plaats delict. Ook zouden de verschillende afgelegde verklaringen twijfels bij de officier van justitie moeten opwekken. Desalniettemin wordt toch overgegaan tot de vervolging van Wilco Viets en Herman Dubois. Na de behandeling in eerste aanleg acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat Wilco en Herman zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van doodslag en het medeplegen van poging tot verkrachting. De rechtbank baseert zijn overtuiging grotendeels op de bekennende verklaringen van Wilco en Herman en op de belastende verklaringen van G. Schuchard en W. Bettink. In hoger beroep worden beide eveneens schuldig bevonden, waarbij ze een gevangenisstraf opgelegd krijgen van 10 jaar. 47 Zowel tijdens de behandeling in eerste aanleg, als tijdens de behandeling in hoger beroep, hebben Wilco en Herman volgehouden onschuldig te zijn. In respectievelijk 1996, 1997 en 2000 worden de cassatieberoepen en herzieningsverzoeken door de Hoge Raad verworpen en afgewezen. Oud- hoofdcommissaris J.A. Blauw deed onderzoek naar de Puttense moordzaak en concludeerde dat sprake was van Nederlands grootste gerechtelijke dwaling. Hij stelt dat de bekennende en belastende verklaringen gebaseerd waren op fantasie en niet op werkelijke feiten. 48 De oorzaak hiervan zijn de suggestieve verhoorvragen en imaginaties, die door de verhoorders opgedrongen werden. Uit zijn onderzoek blijkt dat de verklaringen op veel punten tegenstrijdig waren en dat exclusieve daderwetenschap ontbrak. Blauw verklaart, “dat de bekennende verklaringen van de vier verdachten onder ontoelaatbare druk zijn afgelegd”. 49 Hij verwijt de politie niet professioneel gehandeld te hebben, waarbij de politiële en 46 47 48 49
Ook wel de sleeptheorie genoemd. Hof Arnhem 3 oktober 1995, LJN AE1892. Blaauw 2009, p.290. Blaauw 2009, p.311.
24
justitiële scoringsdrift heeft geleid tot justitiële dwalingen. Verder neemt Blauw de opsporingsambtenaren kwalijk, dat zij op de plaats delict geen reconstructie hebben gemaakt van het misdrijf. De opsporingsambtenaren hebben het ontlastende bewijs van het DNA-profiel van de spermadruppel genegeerd en zijn met oogkleppen op gaan doorrechercheren, aldus raadsman G.G.J Knoops. 50 In 2001 wordt een nieuw herzieningsverzoek van raadsman Knoops gegrond verklaart. Daarin is belangrijk geweest dat prof. Eskes terug is gekomen op zijn verklaring omtrent de sleeptheorie. In 2002 worden Wilco Viets en Herman Dubois vrijgesproken. Het hof overweegt dat niet aangenomen kan worden dat de veroordeelden met het slachtoffer in aanraking zijn geweest en dat het onwaarschijnlijk is dat zij haar hebben verkracht en gedood. 51 In 2008 wordt een nieuwe verdachte aangehouden, nadat zijn DNA-profiel overeenkomend bleek te zijn met die van het sporenmateriaal.
4.2 De Schiedammer parkmoord Op 22 juni 2000 worden een 10-jarige meisje en haar 11-jarige vriendje in het Beatrixpark in Schiedam slachtoffers van een misdrijf. Beiden worden door een man onder bedreiging van een mes, meegenomen in de bosjes. Daar wordt het 10-jarige meisje verkracht en om het leven gebracht. Haar 11-jarige vriendje overleeft het misdrijf met ernstige verwondingen. Al snel wordt Kees B. als verdachte aangewezen. Kees B. fietste ten tijde van het misdrijf in het park en belde ook het alarmnummer, nadat het slachtoffer werd gevonden door omstanders. Hij bekent, maar trekt zijn verklaringen later in. Kees B. wordt door de rechtelijke instanties schuldig bevonden aan het Schiedamse parkmoord. Tijdens de zittingen heeft Kees B. verklaard onschuldig te zijn. Hij stelt dat hij onder druk van de verhoorders vals is gaan bekennen. Kees B. zou tijdens de verhoren zijn gevraagd om zich voor te stellen hoe het misdrijf is verlopen. Door deze manier van verhoren en door de vele gestelde suggestieve vragen zou hij de realiteit uit het oog zijn verloren. Daarnaast blijken zijn verklaringen op belangrijke punten niet
50 Blaauw 2009, p353. 51 Hof Leeuwarden 24 april 2002, LJN AE1877.
25
overeen te komen met die van het overlevende slachtoffer. 52 Het slachtoffer blijkt Kees B. bovendien niet te herkennen als de dader. Ook de getuigen leggen verschillende verklaringen af over het herkennen van Kees B. en zijn fiets. Verder waren er ook geen sporen van Kees B. gevonden op het plaats delict. In het evaluatieonderzoek naar de Schiedammer parkmoord wordt geconcludeerd dat het opsporingsteam te weinig kritisch heeft gekeken naar de bekentenissen en dat tegenspraak in het team ontbrak. . “Vanaf de bekentenis van Kees B. werd het onderzoek geheel verdachtegeleid”. 53 De onwaarheden in de bekentenissen en mogelijke andere scenario’s werden niet verder onderzocht. Het blijkt ook dat het onderzoek niet gestructureerd was opgebouwd. Tijdens het voorbereidend onderzoek hebben de opsporingsambtenaren nog meer grote fouten gemaakt. Zo worden bepaalde verklaringen, waarin de verdachte het misdrijf ontkend gepleegd te hebben, niet opgenomen in processen- verbaal. 54 Daarnaast was het technisch onderzoek onbehoorlijk uitgevoerd, waardoor niet alle sporen waren veiliggesteld. In het sporenonderzoek worden wel sporen gevonden op de schoenveter (waarmee het meisje is gewurgd), op het lichaam van het meisje, in haar nagelvuil en op haar laarzen. In een uitzending van Netwerk wordt onthuld dat uit die sporen, na een DNA-onderzoek, een daderprofiel is gevonden. 55 Dit bleek niet overeen te komen met het DNA-profiel van Kees B. Deze informatie is echter door justitie 'doelbewust' achtergehouden voor de rechters en de verdediging. 56 Ook de twijfels die door het NFI werden uitgesproken, werden voor de rechter verzwegen. De officier van justitie is dus overgegaan tot vervolging, terwijl hij wist of had kunnen weten dat Kees B. niet de dader kon zijn. In 2004 wordt dan Wik H. aangehouden in een andere strafzaak. Hij bekent tijdens de verhoren de Schiedamse parkmoord gepleegd te hebben. Uit DNAonderzoek blijkt dat zijn profiel overeenkomt met het dader- profiel. Na gegrond verklaring van het herzieningsverzoek, wordt de zaak van Kees B. terug verwezen naar het hof. Het hof acht dat in rechte vast is komen te staan dat Kees B. onschuldig
52 53 54 55 56
Van Koppen 2003, p. 77. Posthumus 2005, p. 168. Van Koppen 2003, p. 80. 'Netwerk' 2010. 'Netwerk' 2010.
26
is in deze zaak. 57 Na onderzoek wordt geconcludeerd dat tunnelvisie een belangrijke rol heeft gespeeld bij de dwaling van het OM.
4.3 De zaak Lucia de B. Lucia de B. was een verpleegster in het Juliana Kinderziekenhuis. In september 2001 overlijdt Amber, een ernstig ziek geboren baby, tijdens haar dienst. Er blijken meer sterfgevallen en reanimaties tijdens haar diensten te zijn, dan tijdens diensten van andere verplegers. De directeur van het ziekenhuis doet aangifte tegen Lucia de B, omdat hij die verhouding te verdacht vind. Dit ondanks dat in eerste instantie gerapporteerd was dat het natuurlijke doden waren. Lucia de B. wordt uiteindelijk door het hof veroordeeld voor zeven moorden en drie pogingen tot moord. Het hof bouwt de veroordeling voornamelijk op de dood van Amber en de intoxicatie van Ahman, eveneens een zeer ziek kind. Het hof stelt dat het hier om een plotseling en onverwacht overlijden en een levensbedreigend incident gaat met onnatuurlijke oorzaken. 58 De rechtbank heeft de berekening van deskundige Effers van 1 op 342.000.000 gebruikt, om aan te geven dat de kans zeer klein is dat een verpleegkundige per toeval zoveel veel incidenten meemaakt. 59 Het hof gebruikt dat getal niet direct, maar neemt wel aan dat de incidenten tijdens de diensten van Lucia de B. geen toeval kunnen zijn. Daarnaast beschrijft Lucia in haar dagboek, op de dag van een overlijden, dat zij zich heeft toegegeven aan een compulsie. Door het hof wordt geconcludeerd dat het gaat om een compulsie tot het begaan van moorden. Vervolgens beschouwt het hof dat de andere gevallen van overlijden en reanimatie in andere ziekenhuizen tijdens de diensten van Lucia, ook niet- natuurlijke oorzaken hebben. Om dit bewezen te achten, koppelt het hof de bewijzen van de incidenten van Amber en Ahman aan de overige gevallen. Verder gebruikt het hof voor de veroordeling de tegenstrijdige verklaringen van Lucia. T. Derksen stelt dat 'fatale denkinstincten' er mede toe hebben geleid dat Lucia de B. ten onrechte als verdachte is aangemerkt. Tijdens het ontstaan van de verdenkingen tegen Lucia viel het verpleegkundigen op dat in korte tijd veel
57 Hof Amsterdam 4 mei 2006, LJN AW8270. 58 Knigge 2008, p. 7. 59 Rb. 's-Gravenhage 24 maart 2003, LJN AF6172.
27
sterfgevallen en reanimaties voorkwamen tijdens diensten van Lucia. 60 De gedachten waren dat zo'n coïncidentie geen toeval kon zijn en dat er dus een misdrijf gepleegd moest zijn. De verdenking werd gevoed door de berekening van Effers, die later onjuist bleek te zijn. Daarbij werd geen rekening gehouden met de andere feiten en omstandigheden en werden andere waarschijnlijkheden (vergelijkbaar met de prior odds) verwaarloosbaar geacht. Zo komt het in de praktijk vaker voor dat bij de ene verpleegkundige meer incidenten plaatsvinden dan bij de anderen. Het bovenstaande zorgde voor een te snelle verdenking van Lucia de B., een onvoldoende oog voor andere hypotheses en het gebruik van onvolledige en onjuiste strafinformatie bij de statistieke berekening. 61 Het hof heeft daarna, volgens Derksen, met vooringenomenheid geoordeeld in de zaak van Lucia. 62 Het gerechtshof heeft de verklaringen en medische rapportages van Lucia ten onrechte misleidend geacht. In de verpleegkundige praktijk worden tijden namelijk niet in minuten nauwkeurig bepaald, maar slechts in halve uren. Lucia heeft daarbij de verslaglegging vaak in uitgebreide vorm gedaan. Voorts kan van Lucia niet verwacht worden dat ze na 7 maanden een feilloos geheugen heeft over die periode. Het hof is tevens ten onrechte ervan uitgegaan dat Amber door een misdrijf om het leven is gekomen, door een toediening van digoxine. Ten eerste blijkt dat Lucia geen digoxine kan hebben toegediend in de tijd dat het hof dit stelt. In die tijd waren namelijk twee artsen bij Amber. Daarnaast blijkt dat de hoeveelheid digoxine in het bloed van Amber door onnauwkeurige methodes is vastgesteld. Uit een nauwkeuriger onderzoek blijkt dat de voorgestelde waardes onjuist zijn. Amber blijkt dus niet een onnatuurlijk hoeveelheid digoxine in het bloed te hebben gehad. Eveneens bij Ahmad is het hof er ten onrechte van uitgegaan dat er sprake was van intoxicatie. Bij hem was veel waarschijnlijker sprake van overmedicatie. 63 Een andere fout die het hof heeft gemaakt, is dat het zelf een medisch oordeel is gaan vormen en verklaringen van deskundigen die dat tegenspraken niet heeft meegewogen. 64 Daarnaast heeft het hof Lucia veroordeeld voor andere moorden en
60 61 62 63 64
Derksen 2006, p. 28. Onderzoeksrapport CEAS 2007, p.40 -41. Derksen 2006, p. 203. Derksen 2006, p. 106. Derksen 2006, p. 194.
28
pogingen tot moorden, terwijl er zeer weinig bewijs daarvoor was. Het hof heeft ook te weinig rekening gehouden met het feit dat compulsie veel andere betekenissen kan hebben. Lucia de B. wordt uiteindelijk onherroepelijk veroordeeld. In 2007 onderzoekt de CEAS de zaak van Lucia de B. Door procureur- generaal Knigge wordt achterhaald dat Amber niet is overleden aan een overdosis digoxine, maar door een natuurlijke oorzaak. Het verzoek tot herziening wordt ingewilligd. 65 In 2010 wordt de zaak van Lucia door het hof opnieuw in behandeling genomen, waarna zij is vrijgesproken. 66
4.4 De zaak Ina Post In het jaar 1986 op 22 augustus wordt een 89- jarige vrouw dood aangetroffen in een bejaardencomplex. Ze blijkt door wurging om het leven te zijn gekomen. Een dag na het misdrijf worden enkele cheques van het slachtoffer verzilverd. Ina Post is in die periode de verzorgster van het slachtoffer. Na onderzoek blijken kenmerken van haar handschrift overeen te komen met die van de cheques. Ina Post wordt als enige verdachte in de zaak aangewezen. Ina Post wordt onherroepelijk veroordeeld voor onder andere doodslag, nadat de Hoge Raad het cassatieberoep heeft verworpen. Het bewijs voor de veroordeling rust voornamelijk op de bekentenissen van Post. Ina Post heeft echter ook ontkennende verklaringen afgelegd. Zij verklaart dat zij een zo grote druk heeft ervaren van de verhoorders, dat zij daardoor een valse bekentenis heeft afgelegd. 67 Voorts bevatten die verklaringen aantoonbare onwaarheden over onder meer het tijdstip en de plaats van het verzilveren van de cheques, het gestolen geldbedrag en het moordwapen. Emma Naus stelt in haar afstudeerscriptie dat niet uitgesloten kan worden dat Ina Post de overige daderkennis heeft verkregen door suggestieve vragen en insinuatie van de verhoorders. Ina Post is pas na deelname aan de schrijfproef aangemerkt als verdachte. Deze schrijfproef blijkt echter niet volledig juist uit te zijn gevoerd. De deskundige die de handschriften heeft gecontroleerd op overeenkomsten met die van de cheque,
65 HR 26 juni 2001, NJ 2001, 564. 66 Hof Amsterdam 14 april 2010, LJN BM0876. 67 Dossier Ina Post.
29
heeft de proef zelf bij Ina afgelegd. De verdachte was tijdens het afleggen van de proef zichtbaar zenuwachtig. Naus stelt dat “de kans bestaat dat de schiftexpert haar oordeel niet louter heeft gegeven op basis van het geproduceerde schrift, maar beïnvloed is door het gedrag van Ina Post tijdens de schrijfproef”. 68 Daarnaast heeft de deskundige geoordeeld dat er slechts overeenkomsten zijn tussen de algemene kenmerken van het handschrift van Ina en de cheque. Dit betekent dat het handschrift niet enkel van Ina Post kan zijn, maar van veel meer anderen met een vergelijkbaar handschrift. Voor individualisatie zouden er overeenkomsten moeten zijn van de bijzondere kenmerken. Aan de veroordeling van Ina Post kan dus getwijfeld worden. Des te meer omdat er verder geen ander direct bewijs is dat Ina de bejaarde heeft gedood. De Hoge Raad heeft echter vier herzieningsverzoeken van Ina afgewezen. Op advies van de CEAS werd in 2006 opnieuw onderzoek gedaan in de zaak. Een belangrijk bevinding uit het onderzoek is, dat het eerder voorgenomen tijdstip van het overlijden van het slachtoffer onjuist blijkt te zijn. 69 Daarnaast is gebleken dat de politie veel ontlastend bewijsmateriaal niet aan het dossier heeft toegevoegd. Uiteindelijk wordt na toewijzing van een vijfde herzieningsverzoek, de zaak door het hof over gedaan. Ina Post wordt vrijgesproken, nadat aangenomen wordt dat zij de valse bekentenissen mogelijk door een bijzondere psychische toestand heeft afgelegd.
68 Naus 2003, p. 10. 69 Dossier Ina Post 2010.
30
5. Welke maatregelen zijn in het Nederlandse rechtssysteem genomen om gerechtelijke dwalingen te voorkomen of te herstellen? Uit het voorgaande is gebleken dat in een korte periode grote gerechtelijke dwalingen hebben plaatsgevonden. Het is vanzelfsprekend dat zoveel mogelijk getracht moet worden die te voorkomen en te herstellen. In dit hoofdstuk wordt als eerst gekeken in hoeverre bepaalde beginselen en rechten in het strafrecht die functies vervullen. Daarna zullen de getroffen maatregelen besproken worden.
5.1 Beginselen en rechten
Eerder is al besproken dat de rechter onafhankelijk en onpartijdig dient te zijn. 70 “Onpartijdigheid houdt in dat de rechter geen speciale bindingen mag hebben met een van de procespartijen en overigens ook niet vooringenomen is of de schijn daarvan oproept”. 71 Het betreft hier bijvoorbeeld negatieve relaties tussen rechters enerzijds en advocaten en verdachten anderzijds. Indien de onpartijdigheid van een rechter in het geding komt, kan hij op verzoek van de procespartijen gewraakt worden. In artikel 271 lid 2 Sv is bepaald dat de voorzitter en de rechters op de terechtzitting geen blijk geven van enig overtuiging omtrent schuld of onschuld van de verdachte. De rechter dient de verdachte voor onschuldig te houden, totdat hij het tegendeel bewezen acht. Dit wordt het beginsel van de onschuldpresumptie genoemd. Het vormt een belangrijk onderdeel van het recht op een eerlijk proces. 72 Artikel 6 EVRM biedt een waarborg voor dat recht op een eerlijk proces. Hoe belangrijk de onschuldpresumptie is, blijkt uit de zaak van Lucia de B. Daarin was de gerechtelijke dwaling mede te wijten aan vooringenomenheid van het hof, aldus Derksen. 73
70 71 72 73
Artikel 6 lid 1 EVRM. Corstens 2008, p 129. Artikel 6 lid 1 EVRM. Derksen 2006, p. 203.
31
Andere beginselen in het strafprocesrecht zijn het beginsel van hoor en wederhoor en het beginsel van in dubio pro reo. Het beginsel van hoor en wederhoor verplicht de rechter beide partijen de mogelijkheid te bieden om hun standpunten naar voren te brengen. Hierdoor kan de verdediging wijzen op de fouten die in het voorbereidend onderzoek zijn gemaakt en de rechter een ander perspectief bieden op de zaak. Bestaat ondanks de behandeling ter terechtzitting twijfel bij de rechter of de verdachte het tenlastegelegde misdrijf heeft begaan, dan zal de verdachte vrijgesproken moeten worden. Zo had de rechter in de zaak van Ina Post twijfels kunnen hebben bij haar verklaringen en het overige bewijs, waardoor zei eigenlijk vrijgesproken moest worden. Een belangrijk onderdeel in het voorbereidend onderzoek vormen de verhoren. Een bekentenis wordt gezien als een krachtig bewijsmiddel. Daarom gelden het zwijgrecht en het pressieverbod. De verdachte heeft het recht om te zwijgen tijdens de verhoren. Om de geloofwaardigheid van een verklaring te waarborgen, moeten de verhoorders zich onthouden van alles wat de strekking heeft een verklaring te verkrijgen, waarvan niet gezegd kan worden dat zij in vrijheid is afgelegd. 74 Bedreigingen, misleidingen en valse beloftes over een strafeis kunnen in strijd zijn met het pressieverbod. In het vorige hoofdstuk is duidelijk geworden dat het pressieverbod niet altijd wordt nageleefd.
5.2 Maatregelen na onderzoek en zelfreflectie
Gebleken is dat de beginselen en rechten in het strafprocesrecht gerechtelijke dwalingen niet hebben kunnen voorkomen. Na de herziening in de zaak van de Schiedammer parkmoord hebben onderzoeken bij justitie (door commissie Posthumus I) en zelfreflecties bij de betrokken gerechtelijke instanties plaatsgevonden. Tot de conclusie werd gekomen dat er meer maatregelen genomen moeten worden om gerechtelijke dwalingen te voorkomen. In het versterkingsprogramma van het OM worden enkele maatregelen besproken. Een van de belangrijkste maatregelen is de audiovisuele en auditieve registratie van verhoren. Per 1 oktober van dit jaar worden verhoren verplicht auditief
74 Artikel 29 lid Sv.
32
geregistreerd wanneer een slachtoffer overleden is, de strafbedreiging twaalf jaar of meer bedraagt, de strafbedreiging minder dan 12 jaar bedraagt en er sprake is van evident zwaar lichamelijk letsel of als het gaat om een zedendelict of seksueel misbruik in een afhankelijkheidsrelatie met een strafbedreiging van 8 jaar of meer. 75 Voor de verplichte audiovisuele registratie gelden nog andere voorwaarden. Daarnaast heeft de officier van justitie of advocaat- generaal altijd de mogelijkheid om in de overige zaken te beslissen om de verhoren auditief of audiovisueel te registeren. Deze nieuwe regeling moet er voor zorgen dat de rechter beter kan beoordelen in welke staat de verdachten en getuigen hun verklaringen hebben afgelegd. Andere maatregelen van justitie zijn de invoering van tegenspraak, de term forensische opsporing en een verbeterde politieopleiding. De invoering van tegenspraak is bedoeld om het onderzoek van de politie en het OM, te laten beoordelen door medewerkers die niet betrokken zijn bij het onderzoek. 76 De tegensprekers moeten de opsporingsambtenaren en officieren wijzen op mogelijke fouten in het onderzoek. De controle door middel van tegenspraak wordt gedurende het hele onderzoek tot aan de vervolging uitgevoerd. Doordat de tegenspreker niet betrokken is bij het onderzoek, wordt verwacht dat hij niet beïnvloed wordt door een mogelijke tunnelvisie van het onderzoeksteam. Tegenwoordig is het voor opsporingsambtenaren mogelijk een training tegenspraak te volgen bij de SSR. Het College van procureurs- generaal komt echter tot de conclusie dat, “ ondanks de ingevoerde training, men zich onvoldoende veilig voelt om open te zijn en vrijuit te spreken over zijn twijfels”. 77 Knoops meent ook dat in de praktijk is gebleken dat rechercheurs, die gegronde tegenspraak leveren, vaak buiten gesloten worden van het team. Hij stelt dat om de tegenspraak te effectueren, een mentaliteitsverandering moet plaatsvinden. 78 De belemmeringen die de tegenspreker ervaart, zijn zeer waarschijnlijk het gevolg van de niet- onafhankelijk positie van de tegenspreker. Hoewel de tegenspreker niet betrokken is bij het onderzoek, blijft hij wel een collega van het onderzoeksteam.
75 76 77 78
Het OM 2010. Rapport Versterking van opsporing en vervolging 2005, p.18. Eindrapportage OM- programma Versterking opsporing en vervolging 2010, p. 7. Knoops 2010, p. 5.
33
Een mentaliteitsverandering, waarbij de opsporingsambtenaren leren omgaan met kritiek en tegenspraak, kan ervoor zorgen dat middels tegenspraak de fouten door tunnelvisie beter kunnen worden voorkomen. Ook zijn er problemen met de forensische opsporing. De forensische opsporing bestaat uit het forensisch technisch onderzoek en het forensisch informatie onderzoek. Een van de verbeteringspunten moest zijn, dat het NFI duidelijker zou gaan rapporteren en dat ook ontlastende onderzoeksuitslagen gerapporteerd zouden worden. In een uitzending van Netwerk, stellen Eikelenboom en Van Koppen echter dat DNA- profielen in het algemeen nog steeds niet worden gerapporteerd. Hierdoor wordt er nog steeds informatie achtergehouden voor rechters en de verdediging. Een positief punt is wel dat er een verbeterde procedure komt voor het ontwikkelen en valideren van uniforme forensisch- technische normen, waardoor wetenschappelijke fouten beter voorkomen kunnen worden. Uit de zelfreflecties van de rechtbank Rotterdam zijn twee aanbevelingen naar voren gekomen. “Als eerst dienen bekentenissen met grote behoedzaamheid gebruikt te worden bij het bewijs”. 79 Vooral bij ingetrokken bekentenissen is voorzichtigheid geboden. Ten slotte dient de rechter in acht te nemen dat hijzelf verantwoordelijk is voor het achterhalen van de waarheid, ondanks de druk die hij ervaart van de andere procespartijen.
5.3 Deskundigen
Per 1 januari 2010 is de 'Wet deskundige in strafzaken' in werking getreden. Hiermee worden duidelijkere regels gesteld voor het gebruik van deskundigen in strafzaken. Deze wet bepaalt verder dat er een landelijk openbaar register komt van gerechtelijke deskundigen. De officier van justitie kan ambtshalve of op verzoek van de verdachte geregistreerde deskundige in de zaak brengen. 80 Indien de uitslag van het door de deskundige uitgevoerde onderzoek bekend is, kan de verdachte binnen de gestelde termijn om een tegenonderzoek verzoeken. Hierbij kan hij aangeven welke deskundige hij voor dat onderzoek prevaleert, aldus lid 3 van artikel 150a Sv. De nieuwe deskundige zal voorts de beschikking krijgen 79 Zelfreflecties rechtbank en hof 2006. 80 Artikel 150 lid 1 Sv.
34
over gegevens en onderzoeksmateriaal uit het eerste onderzoek. Met de invoering van de genoemde wet krijgt de verdachte dus de kans zich beter te verweren tegen verklaringen van deskundigen, door de mogelijkheid van een tegenonderzoek. In het Wetboek van Strafvordering was al geregeld dat de verdachte bevoegd is om getuigen en deskundigen ter terechtzitting op te roepen. 81 De officier van justitie mag in beginsel een dergelijke oproeping van een deskundige niet weigeren. De verdediging kan hierdoor de deskundigen ook onder ede ondervragen. Dit vormt voor de verdediging nog een mogelijkheid om de rechter te wijzen op ondeugdelijke deskundigenverklaringen. De opgeroepen deskundige kan ook de standpunten van de verdediging onderbouwen. De huidige regeling lijkt echter niet te voorkomen dat een onjuiste deskundigenverklaring in de eerste plaats wordt gebruikt als bewijs. Wetenschappelijke fouten kunnen namelijk nog steeds gemaakt worden door deskundigen. Knoops pleit voor een van het OM onafhankelijke onderzoekslaboratoria, waarin herbeoordelingen van de onderzoeksresultaten plaatsvinden, zodat een wetenschappelijke reproductie en validatie van de resultaten gegarandeerd wordt. 82 Doordat een dergelijk onderzoekslaboratorium onafhankelijk is, zal de invloed van het OM op de deskundigen verminderd worden. Het zal dan ook leiden tot objectievere forensische onderzoeken en betrouwbaarder deskundigenbewijs.
5.4 Raadsman en politieverhoor In 2008 heeft het EHRM een uitspraak gedaan in de zaak Salduz- Turkije. 83 In het Salduz- arrest is onder meer bepaald dat een verdachte voor het eerste politieverhoor het recht heeft om een raadsman te raadplegen. Met de ‘Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor’ van het College van procureurs- generaal, worden regels ingevoerd die dat recht verwezenlijken. In beginsel krijgt de verdachte nu de gelegenheid om zijn advocaat te spreken voor het politieverhoor. Hierdoor kan de advocaat de verdachte aanwijzingen geven, waardoor de verdachte beter is voorbereid 81 Artikel 263 Sv. 82 Knoops 2002, p. 1404. 83 EHRM 17 november 2008, zaak 36391/02.
35
op het verhoor. Gebleken is dat na een dergelijke consultatie, meer beroep wordt gedaan op het zwijgrecht. 84 Tot juli 2010 werd geëxperimenteerd met de mogelijkheid voor de verdachte om ook tijdens verhoren te worden bijgestaan door een raadsman. Het blijkt dat een verdachte tijdens verhoren minder geïntimideerd werd, wanneer zijn raadsman daarbij aanwezig was. 85 Geconcludeerd kan worden dat de twee nieuwe regelingen valse bekentenissen beter kunnen voorkomen, doordat er minder druk wordt uitgeoefend op de verdachte en hij beter geadviseerd kan worden over zijn rechten.
5.5 Herziening
Indien een persoon onherroepelijk is veroordeeld, zijn de mogelijkheden van gewone rechtsmiddelen uitgeput. In bepaalde gevallen kan een veroordeelde dan wel een herziening aanvragen bij de Hoge Raad, wat kan leiden tot een heropening van de strafzaak. De gronden voor herziening zijn de omstandigheid van tegenstrijdige vonnissen en arresten, dat er sprake is van een novum en dat het EHRM een klacht gegrond acht. 86 Voor een veroordeelde is de tweede grond van novum het belangrijkst. Novum in de zin van artikel 457 Sv, houdt in dat er sprake is van een omstandigheid waar de rechters destijds niet bekend mee waren en die op zichzelf of in verband met de vroeger geleverde bewijzen met de uitspraak niet bestaanbaar schijnt. Voorts is vereist dat er objectief een ernstig vermoeden moet zijn, dat indien de omstandigheid destijds bekend was, het geleid had tot een gunstiger vonnis voor de veroordeelde. Dit vonnis zou een vrijspraak van de veroordeelde, op grond van nietstrafbaarheid een ontslag van rechtsvervolging, niet- ontvankelijkheidsverklaring van het OM of toepassing van een minder zware strafbepaling moeten inhouden. Uit jurisprudentie is gebleken dat novum slechts een omstandigheid van feitelijke aard kan betreffen. “ Een mening, overtuiging of gevolgtrekking kan in het algemeen niet als een zodanige feitelijke omstandigheid worden aangemerkt”. 87 Dit betekent dat in beginsel bij een nieuwe verklaring van een deskundige, slechts een 84 85 86 87
Stevens e.a. 2010, p. 141. Stevens e.a. 2010, p. 141 Artikel 457 SV; MvT Wet hervorming herziening ten voordele. HR 7 september 2004, LJN AQ9834.
36
novum wordt aangenomen, wanneer die verklaring is gebaseerd op nieuwe feiten en omstandigheden die destijds niet bekend waren bij de rechter. Alleen in bijzondere omstandigheden wordt hiervan afgeweken. Van zo’n bijzondere omstandigheid is sprake, wanneer een deskundige een verklaring herroept, omdat hij bij de eerdere verklaring niet beschikte over alle relevante informatie. 88 Mede hierom wordt de herzieningsdrempel hoog geacht. Daarnaast wordt een vooronderzoek naar mogelijke nieuwe feiten niet vergoed voor de veroordeelde, waardoor de toegang tot herziening nog meer bemoeilijkt wordt. De Hoge Raad interpreteert het begrip novum ook steeds minder ruim. Zo werd een nieuwe herziende deskundigenverklaring in de Puttense moordzaak wel als een novum aangemerkt. In de zaak van Ina Post is echter bepaald dat zo’n herziende verklaring op basis van de destijds al bekende informatie, niet kan leiden tot aanname van een novum. Verder is in die zaak door de Hoge Raad bepaald dat het novum een direct verband met de bewijsmiddelen moet hebben. 89 Een hoge herzieningsdrempel past bij de gedachte achter de invoering van de herziening als een bijzonder rechtsmiddel. Ten tijde van de invoering werd gedacht dat de erkenning van fouten van rechters, het gezag van de rechterlijke macht zou schaden. Daarom werd gekozen om slechts omstandigheden die bij de rechter niet bekend waren, onderdeel te maken van het novum. Tevens wordt getracht te voorkomen dat de herziening een verkapt hoger beroep wordt en de rechtsprocedures oneindig voortduren. 90 Er is de laatste tijd veel kritiek geleverd op de hoge herzieningsdrempel. Gesteld kan worden dat de regeling van de herzieningsgrond novum niet meer past in deze tijd. Knoops meent dat door de voortschrijdende ontwikkelingen van en in forensische onderzoektechnieken het herzieningssysteem aangepast moet worden. 91 Ook advocaat- generaal bij de Hoge Raad, mr. Knigge, pleit in zijn herzieningsverzoek in de zaak Lucia de B. voor een verruiming van de herzieningsgrond novum. 92 Hij stelt dat de ontdekking van fouten die gemaakt zijn bij
88 89 90 91 92
Knigge 2008, p. 54. Crombag & Israëls 2004, p. 1301. Knigge 2008, p. 15. Knoops 2002, p. 1404. Knigge 2008 , p. 55.
37
het selecteren en waarderen van bewijsmiddelen door de rechter, ook tot een novum moeten leiden. In 2009 is een wetsvoorstel aanhangig gemaakt die de rechtsbescherming van ten onrechte veroordeelden moet verbeteren. De 'wet hervorming herziening ten voordele' zal onder meer met zich meebrengen dat voor novum een nieuwe feitelijke omstandigheid niet meer noodzakelijk is. Het wetsvoorstel spreekt in plaats daarvan over een ‘gegeven’. Dat gegeven dient, net als de nieuwe feitelijke omstandigheid, niet bekend te zijn geweest bij de rechter bij het onderzoek op de terechtzitting en er moet door het gegeven een ernstig vermoeden ontstaan dat er sprake is van een gerechtelijke dwaling. 93 De wijziging leidt er toe dat een nieuwe deskundigenverklaring eerder als novum aangenomen kan worden. De wetswijziging zal er ook voor zorgen dat een veroordeelde, voor een herzieningsverzoek bij de procureur- generaal, in bepaalde gevallen om een nader feitelijk onderzoek kan vragen. De drempel voor een herziening op grond van een novum zal dus verlaagd worden. Crombag en anderen stellen dat de mogelijke wetswijziging niet genoeg en voldoende veranderingen met zich mee zal brengen. Zij menen dat een revisieraad, dat onafhankelijk is van het OM en de rechtelijke macht, opgericht moet worden dat over de heropening van strafzaken zal adviseren. Ze bekritiseren ook het feit dat de ontdekking van fouten van rechters nog steeds niet tot een herziening kunnen leiden. 94 Hierdoor zullen de fouten in de selectie en waardering van het bewijs niet onder het vernieuwde begrip novum vallen, waar Knigge ook afkeurend over is. Een ander noodzakelijke verruiming van het novumbegrip, volgens Knoops, is de aanname van een novum, wanneer een redelijke verwachting is dat de veroordeling niet in stand zal blijven. 95 Nu leidt een nieuwe omstandigheid alleen tot een novum, wanneer er een redelijk vermoeden is dat als de omstandigheid destijds bekend was, de behandeling van de zaak geleid had tot een gunstiger vonnis voor de veroordeelde. Door de aanpassing van het novumbegrip, zoals bedoeld door Knoops, zal de herzieningsdrempel nog lager worden, omdat geen rekening hoeft te worden gehouden met de denkwijze van de rechter destijds. Uit het voorgaande blijkt dus dat nog meer veranderingen mogelijk zijn om de herziening toegankelijker te maken. 93 MvT Wet hervorming herziening ten voordele, p. 9. 94 Crombag e.a. 2009, p. 7. 95 Knoops 2002, p. 1406.
38
5.6 De CEAS
Na het onderzoek van de commissie Posthumus I is de Commissie evaluatie afgesloten strafzaken, ook wel de Commissie Posthumus II genoemd, opgericht. In artikel 2 van het instellingsbesluit is bepaald dat de commissie het doel heeft om door middel van onderzoek na te gaan of zich in een specifieke strafzaak ernstige manco's hebben voorgedaan die een evenwichtige beoordeling van de feiten door de rechter in de weg hebben gestaan. Het gaat hier om manco's in de opsporing, vervolging en/of de presentatie van het bewijs ter terechtzitting. De beoordeling van de rechter zal geen onderdeel van het onderzoek kunnen zijn. De commissie zal een onderzoek verrichten, indien daartoe een schriftelijk en deugdelijk gemotiveerd voorstel wordt gedaan door het OM, het NFI of een professioneel bij de zaak betrokken (oud)- functionaris van een opsporingsinstantie. 96 Tevens kan een wetenschapper die de strafzaak heeft bestudeerd en zijn conclusies heeft gepubliceerd, ook een dergelijk voorstel indienen. De CEAS zal slechts een onderzoek beginnen, indien het gaat om een onherroepelijke veroordeling van een strafbaar feit waarop een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer op staat en/ of de rechtsorde ernstig heeft geschokt, aldus artikel 4 van het instellingsbesluit. Wat opvalt is dat de veroordeelde, wiens belangen het meest op het spel staan, niet de mogelijkheid heeft een voorstel aan de CEAS te doen. Of een ingediend voorstel voldoet aan de hierboven genoemde eisen, zal beoordeeld worden door de Toegangscommissie. De Toegangscommissie is door het College van procureurs- generaal opgericht, met als doel om het College te adviseren. De Toegangscommissie bestaat uit twee onafhankelijke leden, namelijk Buruma en Wladimiroff. De derde lid, Posthumus is niet onafhankelijk van het OM. Oordeelt de Toegangscommissie, dat een onderzoek noodzakelijk is, dan zal door het College uit de groep leden van de CEAS, een drietal worden gekozen dat het onderzoek zal gaan verrichten. 97 De groep leden bestaat uit strafrechtwetenschappers, advocatengeneraal, voormalig politiefunctionarissen en (oud) advocaten. 98 Na het nieuwe
96 Artikel 4 Instellingsbesluit Commissie evaluatie afgesloten strafzaken. 97 Artikel 9 Instellingsbesluit Commissie evaluatie afgesloten strafzaken. 98 Jaarverslag CEAS 2006, p. 2.
39
feitenonderzoek in een strafzaak zal het drietal van de CEAS verslag moeten doen aan het College. De CEAS vormt een onderdeel van het Openbare Ministerie en is dus geen onafhankelijke orgaan. Daarom zal de CEAS de rol van de rechters in de strafzaken niet mogen toetsen. Daarnaast is de commissie slechts bedoeld om onderzoek te verrichten en moet het niet gezien worden als een nieuw rechtsmiddel. Het onderzoeksrapport van de commissie zal ook niet op zichzelf kunnen leiden tot een novum. 99 Worden in het rapport nieuwe feiten vermeld, die voldoen aan de criteria van artikel 457 lid 2 sub 2 SV, dan zal wel een novum aangenomen kunnen worden. Een kritisch rapport kan er toe leiden dat het College een herzieningsverzoek uitlokt bij de procureur- generaal van de Hoge Raad. 100 Tevens zal de veroordeelde een herzieningsverzoek kunnen onderbouwen met de nieuwe feiten en kritische oordelen uit het rapport. De huidige CEAS heeft voor en nadelen. In het jaarverslag van 2007 stelt de Toegangscommissie, dat de drempel voor een nieuw onderzoek bij de CEAS niet hoog ligt, zodat eerder een nieuw feitenonderzoek plaatsvindt dan in een herzieningsprocedure. Tevens heeft de CEAS als voordeel dat het gebruik kan maken van het gezag en bevoegdheden van het OM bij het onderzoek. 101 Een onderzoek door de CEAS kan hierdoor leiden tot een geheel nieuw feitenonderzoek gelijkend aan een opsporingsonderzoek. De CEAS kan bijvoorbeeld over forensische experts en politieagenten beschikken, politiejournaals inzien en getuigen horen. 102 Zonder de bevindingen uit de onderzoeken van de CEAS zou in de zaak van Ina Post de vijfde herzieningsaanvraag waarschijnlijk ook worden afgewezen. In de afgelopen jaren zijn in vier afgedane strafzaken onderzoeken geopend door de CEAS, waarvan een nog loopt. De nadelen van de CEAS worden gezien in de afwezigheid van een mogelijkheid voor een verzoek van de veroordeelde en vooral in de afwezigheid van een onderzoeksmogelijkheid naar de rol van de rechter. Buruma stelt in NOVA dat hij bekend is met enkele dubieuze zaken die de CEAS, vanwege de beperkte
99 100 101 102
HR 17 maart 2009, LJN BF1321. Jaarverslag CEAS 2006, p. 4. Jaarverslag CEAS 2007, p. 4. Knoops 2008, p. 21- 22.
40
bevoegdheden, niet in behandeling kan nemen. 103 In minstens vier zaken heeft de Toegangscommissie geen advies tot nader onderzoek kunnen uitbrengen, omdat bij eventuele onderzoeken de rol van de rechter niet buiten beschouwing kon worden gelaten. 104 Geconcludeerd kan worden dat de niet- onafhankelijke CEAS een stap in de goede richt is geweest, maar geen ideale oplossing. Bij de oprichting was bepaald dat de CEAS een tijdelijk karakter heeft. Met de mogelijke wetswijziging inzake herziening ten voordele, zal de CEAS waarschijnlijk ook overbodig worden. Er zal namelijk een commissie komen die vergelijkbaar is met de CEAS. Het zal de procureurs- generaal gaan adviseren of een nader onderzoek ingesteld moet worden in een strafzaak. 105 Met de nieuwe wetswijziging zal het ook voor de veroordeelde mogelijk worden om een verzoek in te dienen voor een dergelijk onderzoek. Daarnaast zal de procureur- generaal meer onderzoeksmogelijkheden krijgen dan de CEAS nu heeft. De nieuwe wetswijziging lijkt een kleine verbetering. Wellicht dat een onderzoekscommissie in een andere vorm geschikter zal zijn. Knoops stelt een commissie voor die overeenkomt met de Criminal Case Review Commission (CCRC) in Engeland. De CCRC is een onafhankelijk onderzoekscommissie dat eigen opsporingsmiddelen en een opsporingsapparaat tot zijn beschikking heeft. 106 Een dergelijke commissie zal tevens de rol van de rechter kunnen onderzoeken, vanwege zijn onafhankelijke positie ten opzichte van het OM. Voorts is het voor iedere burger mogelijk om een verzoek in te dienen bij de CCRC. Een onafhankelijke commissie gelijkend aan de CCRC lijkt dus een goede oplossing voor het Nederlands rechtssysteem.
103 104 105 106
NOVA/ Den Haag vandaag 2008. WODC 2008, p. 138. Antwoord Kamervragen 25-10-2010/168810, p 3. Knoops 2008, p. 1037.
41
6. Conclusie In deze scriptie is onderzocht of in het Nederlandse rechtssysteem voldoende maatregelen zijn genomen die gerechtelijke dwalingen effectief voorkomen of herstellen. In het eerste hoofdstuk is beschreven hoe het strafprocesrecht verloopt. In het voorbereidend onderzoek, bestaande uit het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk vooronderzoek, wordt gezocht naar strafbare feiten, verdachten en bewijzen. Na de behandeling ter terechtzitting beraadslaagt de rechter en doet hij uitspraak in de zaak. Tegen dit vonnis kan door de officier van justitie en de verdachte hoger beroep worden ingesteld. Het laatste gewone rechtsmiddel is beroep in cassatie. In het gehele proces van opsporing tot veroordeling zijn er factoren die kunnen leiden tot een gerechtelijke dwaling. Gebleken is dat bij de politie cognitieve instincten, publieke druk, scoringsdrift, tunnelvisie en/of het verschijnsel van confirmation bias er toe leiden dat het onderzoek op één (onschuldige) verdachte wordt gericht, waarbij de andere feiten en omstandigheden worden genegeerd en soms zelfs worden achtergehouden. Valse bekentenissen en onjuiste getuigen- en deskundigenverklaringen vormen andere factoren. De overige factoren die tot gerechtelijke dwalingen leiden zijn de handelingen van rechters en advocaten. Bij rechters komen vooringenomenheid en de confirmation bias ook voor. Van advocaten kan gezegd worden, dat zij aan tunnelvisie kunnen leiden en niet altijd goede prestaties leveren. Uit het derde hoofdstuk is gebleken hoe in de praktijk de hierboven besproken factoren hebben geleid tot gerechtelijke dwalingen. Vooral in de Puttense moordzaak, de Schiedammer parkmoordzaak en in de zaak van Ina Post zijn de belangrijkste fouten in het voorbereidend onderzoek gemaakt. In de drie zaken hebben verhoortechnieken geleid tot de valse bekennende verklaringen. Vervolgens zijn die verklaringen niet kritisch genoeg beoordeeld. Het OM raakte te snel overtuigd van de schuld van de verdachten, waarbij het alleen oog had voor belastend bewijs. Er werd onvoldoende gekeken naar de overige feiten, omstandigheden en a priori waarschijnlijkheden. Bovendien werd in de Puttense moordzaak belangrijk ontlastend bewijs achtergehouden voor de rechter.
42
In de vier zaken kan gesteld worden dat ook de rechters fouten hebben gemaakt. In de strafzaken hebben de rechters de betrouwbaarheid van bekentenissen en deskundigenverklaringen te hoog ingeschat. Daarnaast blijkt uit de zaak van Lucia de B. hoe rechters kunnen leiden aan de confirmation bias. In die zaak is op bepaalde punten duidelijk te zien dat de rechter met vooringenomenheid heeft geoordeeld. Geconcludeerd kan worden dat het onbehoorlijk optreden van het OM, valse bekentenissen, onjuiste en onvolledige verklaringen van getuigen en deskundigen, de confirmation bias en vooringenomenheid belangrijke oorzaken zijn geweest van de gerechtelijke dwalingen. In het Nederlandse rechtssysteem zijn maatregelen genomen om gerechtelijke dwalingen in het vervolg te voorkomen. De auditieve en audiovisuele registratie van verhoren, lijken een goede oplossing te zijn om de betrouwbaarheid van bekentenissen en getuigenverklaringen beter in te schatten. Daarnaast is er voor de verdachte sinds dit jaar de mogelijkheid om een raadsman te raadplegen voor het eerste politieverhoor. Een aanbeveling is om het afgeronde experiment, waarin advocaten ook tijdens de politieverhoren aanwezig mochten zijn, wettelijk in te voeren. Hierdoor zullen valse bekentenissen nog beter voorkomen kunnen worden. Ook de invoering van tegenspraak is een positieve verandering geweest. Eerder is echter wel gebleken dat een mentaliteitsverandering nodig is om de tegenspreker beter tot zijn recht te laten komen. Ook de wijziging in de manier van rapporteren bij het NFI is niet voldoende. Het NFI dat DNA- onderzoek doet, blijft het namelijk nalaten om DNA- profielen te rapporteren. Hierdoor kan ontlastend bewijs worden achtergehouden voor de rechter. Om wetenschappelijke fouten te voorkomen en onafhankelijke onderzoeken te garanderen, is daarom een onafhankelijk onderzoekslaboratorium nodig. Op het gebied van deskundigen zijn wel veel nieuwe regels ingevoerd. Positief is dat de verdachte in beginsel recht heeft op contra- expertise. Hierdoor kan de verdediging de verklaringen van andere deskundigen beter weerleggen. Voorts is er een register van gerechtelijke deskundigen gekomen die het OM kan raadplegen. Is een persoon eenmaal ten onrechte veroordeeld dan zal de mogelijkheid van herziening een uitweg moeten bieden. De herzieningsdrempel wordt echter in de praktijk als hoog ervaren, doordat het vereiste novum niet ruim wordt geïnterpreteerd. Met een wetswijziging wordt het vereiste van een nieuw feitelijke omstandigheid 43
vervangen door de term ‘gegeven’. Jurisprudentie zal moeten uitwijzen hoe strikt deze term wordt uitgelegd. Uit de MvT blijkt wel dat nieuwe inzichten van deskundigen eerder een novum opleveren. De rol van de rechter bij het selecteren en waarderen van het bewijsmateriaal zal echter nog steeds niet onder de reikwijdte van het novum vallen. De CEAS is bedoeld om gebreken in de opsporing, vervolging en/ of de presentatie van het bewijs te onderzoeken. De veroordeelde kan echter niet om een dergelijk onderzoek verzoeken. Daarbij kunnen slechts de nieuwe feiten uit het onderzoeksrapport leiden tot een novum. Dus het rapport op zichzelf niet. Met een aanhangig wetswijziging zal de CEAS worden vervangen door een soortgelijk onderzoekscommissie. Er moet wel bij gezegd worden dat ook de nieuwe onderzoekscommissie geen onafhankelijk orgaan zal zijn. De procureurs- generaal zullen wel meer onderzoeksbevoegdheden krijgen dan de CEAS. Tevens zal de veroordeelde na de wetswijziging kunnen verzoeken om een onderzoek, waardoor herzieningsaanvragen beter voorbereid kunnen worden. Een negatief punt is het ontbreken van een mogelijkheid voor een onderzoek naar de fouten van rechters. Verbeteringen in het Nederlands rechtssysteem die dus ontbreken zijn, een mentaliteitsverandering bij het OM, een vollediger rapportage door het NFI, een onafhankelijk onderzoekslaboratorium en een nog ruimere interpretatie van het novum. Voorts zou een onafhankelijke onderzoekscommissie, dat direct adviseert aan de herzieningsrechter, herzieningsprocedures voor de veroordeelde vergemakkelijken. Ook zou een tuchtcommissie bij het OM opgericht moeten worden, zodat opsporingsambtenaren die ernstig de fout ingaan, bestraft kunnen worden. Doordat deze maatregelen niet genomen zijn, kunnen tunnelvisie en de confirmation bias nog steeds voorkomen bij het OM. Het is ook nog steeds mogelijk dat ontlastend bewijs wordt achtergehouden door het NFI en dat wetenschappelijke fouten voorkomen in deskundigenverklaringen. Daarnaast ontbreken de mogelijkheden voor onafhankelijk onderzoek. De herzieningsdrempel zal ook niet genoeg worden verlaagd met de nieuwe wetswijziging. Mijn conclusie is dan ook dat de maatregelen die in het Nederlands rechtssysteem zijn genomen om gerechtelijke dwalingen te voorkomen of te herstellen, niet voldoende en effectief genoeg zijn.
44
7. Literatuurlijst Blaauw 2009 J.A. Blaauw, De Puttense moordzaak. De volledige geschiedenis van Nederlands grootste gerechtelijke dwaling, Baarn: Uitgeverij De Fontein 2009.
Cleiren & Nijboer 2007 C.P.M. Cleiren & J.F. Nijboer, Strafvordering, Deventer: Kluwer 2007.
Corstens 2008 G. J. M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, Arnhem: Kluwer 2008.
Crombag & Israëls H.F.M. Crombag & H. Israëls, ‘Een novum van de Hoge Raad’, NJB 2004, aflevering 26.
Crombag e.a. 2006 H.F.M. Crombag e.a., Dubieuze zaken. De psychologie van strafrechtelijk bewijs, Amsterdam: Olympus 2006.
Crombag 2007 H.F.M Crombag, ‘Wie geven wij het allerlaatste woord’, NJB 2007, aflevering 38.
Crombag e.a. 2009 H.F.M. Crombag e.a., ‘Herziening in strafzaken, kanttekening bij het wetsontwerp’, NJB 2009, aflevering 10.
Derksen 2006 T. Derksen, Lucia de B. Reconstructie van een gerechtelijke dwaling, Diemen: Veen Magazines 2006.
45
Derksen 2008 Derksen: ook advocaat lijdt soms aan tunnelvisie, 2008, <www.crimesite.nl>.
Derksen 2009 T. Derksen, Het O.M. in de fout, 94 structurele missers, Diemen: Veen Magazines 2009.
Dossier Ina Post 2010 Dossier Ina Post, 2010, <www.rechtspraak.nl>.
Eindrapportage OM- programma Versterking Opsporing en Vervolging 2010 Eindrapportage OM- programma Versterking Opsporing en Vervolging, het College van procureurs- generaal, mei 2010.
Garé 1994 D.M.H.R Garé, Het onmiddellijkheidsbeginsel in het Nederlands strafproces, Arnhem: Gouda Quint 1994.
De Groot 2010 A. de Groot, Heropening van afgesloten strafzaken, Een nieuwe herzieningsgrond en een onafhankelijke herzieningscommissie, Amersfoort: Celus juridische uitgeverij, 2010.
Het OM 2010 Het OM, Bepaalde verhoren en/of aangiften voortaan opgenomen, 2010, <www.om.nl>.
Hutsebaut & Reijntjes 2007 F, Hutsebaut & J.M. Reijntjes, Deskundigen en tegenspraak in het Belgische en Nederlandse strafrecht (pre- adviezen Nederlands- Vlaams vereniging voor strafrecht), Nijmegen: Wolf Legal Publishers, 2007.
46
Jaarverslag CEAS 2006 Jaarverslag 2006, Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken, 1 maart 2007.
Jaarverslag CEAS 2007 Jaarverslag 2007, Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken, 17 maart 2008.
Knigge 2008 G. Knigge, Rapport naar aanleiding van het verzoek van het College van procureursgeneraal gedaan op grond van het rapport van de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken van 25 oktober 2007 betreffende de zaak Lucia de B, 21 maart 2008.
Knigge 2008 G. Knigge, Vordering tot herziening inzake Lucia de B., nr. 08/01492H, 17 juni 2008.
Knoops 2002 G.G.J. Knoops, ‘De Puttense Moordzaak: herzieningsrechtelijke implicaties van de voortschrijdende forensische expertise in strafzaken’, NJB 2002, aflevering 29.
Knoops 2008 G.G.J. Knoops, ‘De betekenis van de CEAS voor de toekomstige herziening’, NJB 2008, aflevering 17.
Knoops 2010 G.G.J. Knoops, 'Herziening in de rechtspraktijk', Verdiepingscursus strafrecht. Dag 1, Academie voor de rechtspraktijk 2010.
Naus 2003 E. Naus, De zaak Ina Post, (afstudeerscriptie), 2003,< www.human.nl>.
Netwerk 2010 Netwerk, NCRV, 27 augustus 2010, <www.netwerk.tv>.
47
Nijboer 2006 J.F. Nijboer, Forensische expertise. Forensisch expertise steeds opnieuw een uitdaging in de (straf)rechtspleging, Deventer: Kluwer 2006.
NOVA/ Den Haag vandaag 2008 NOVA/ Den Haag vandaag, 22 september 2008.
Onderzoeksrapport CEAS 2007 Onderzoeksrapport inzake Lucia de B, Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken, 29 oktober 2007.
Posthumus 2005 F. Posthumus, Evaluatie onderzoek Schiedammer Parkmoord, 13 september 2005.
Rapport versterking opsporing en vervolging 2005 Rapport versterking opsporing en vervolging, Den Haag 2005, <www.om.nl>.
Rassin 2005 E. Rassin, Tussen sofa en toga. Een inleiding in de rechtspsychologie, Den Haag: Boom Juridisch uitgevers 2005.
Sjerps 2008 M.J. Sjerps, 'Forensisch statistiek en kansrekening: interpretatie van bewijs’, in: A.P.A. Broeders & E.R. Muller (red), Forensisch wetenschap. Studies over forensische kennis en organisatie, Deventer: Kluwer 2008.
Steven e.a. 2010 L. Stevens e.a., Raadsman bij politieverhoor, invloed van voorafgaande consultatie en aanwezigheid van raadslieden op de organisatie en wijze van verhoren en de proceshouding van verdachten, Rotterdam 2010.
48
Van Bemmelen & Van Veen 1993 J.M. van Bemmelen & W. van Veen, Strafprocesrecht, Alphen aan de Rijn: Gouda Quint 1993.
Van Koppen e.a. 2002 P.J. van Koppen e.a., Het recht van binnen. Psychologie van het recht, Deventer: Kluwer 2002.
Van Koppen 2003 P.J. van Koppen, De Schiedammer parkmoord. Een rechtspsychologisch reconstructie, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2003.
WODC 2008 WODC, ‘onderzoek en beleid, De CEAS aan het werk’, 26 september 2008.
Zelfreflectie rechtbank en hof 2006 Zelfreflectie rechtbank en hof, 2006, <www.om.nl>.
49
8. Jurisprudentielijst EHRM
EHRM 17 november 2008, zaak 36391/02.
EHRM 27 november 2008, EHRC 2009, 7.
Hoge Raad
HR 26 juni 2001, NJ 2001, 564.
HR 17 februari 2004, NJ 2004, 333.
HR 7 september 2004, LJN AQ9834.
HR 17 maart 2009, LJN BF1321.
Gerechtshoven
Hof Arnhem 3 oktober 1995, LJN AE1892.
Hof Leeuwarden 24 april 2002, LJN AE1877.
Hof Amsterdam 4 mei 2006, LJN AW8270.
Hof Amsterdam 14 april 2010, LJN BM0876.
Rechtbank
Rb. 's-Gravenhage 24 maart 2003, LJN AF6172.
50
9. Bijlage I Oorzaken rechterlijke dwalingen
In: P.J. van Koppen e.a., Het recht van binnen. Psychologie van het recht, Deventer: Kluwer 2002.
51