Spaarloonregeling
HOOFDSTUK 11 Spaarloonregeling Doel Artikel 1 Deze spaarregeling heeft ten doel het verwerven van duurzaam bezit door de medewerkers door het sparen van loon in geblokkeerde vorm te bevorderen. Deelneming Artikel 2 1. Iedere medewerker die op 1 januari van enig jaar in dienst is van de werkgever en voor wie de werkgever de heffingskorting toepast, kan bij de werkgever aan deze spaarregeling deelnemen. Als tot deelneming in enig jaar wordt besloten, kan er gedurende dat jaar geen gebruik gemaakt worden van de levensloopregeling. 2. Toetreding tot deze spaarregeling geschiedt doordat de medewerker de werkgever machtigt om een bedrag van het loon of salaris in te houden en, overeenkomstig het bepaalde in artikel 5, op een bijzondere ten name van de deelnemer gestelde rekening bij de spaarinstelling te storten. 3. De deelneming aan de spaarregeling eindigt: a. met ingang van 1 januari of 1 juli van enig jaar door herroeping van de machtiging, bedoeld in het voorgaande lid, mits deze herroeping ten minste 1 maand voordien schriftelijk ter kennis van de werkgever is gebracht; b. op de datum waarop de arbeidsovereenkomst tussen werkgever en deelnemer eindigt. Artikel 3 1. Deelgenomen kan worden met door de werkgever in te houden bedragen van het maandinkomen en van bijzondere uitkeringen. 2. Het door de werkgever in te houden spaarbedrag per kalenderjaar bedraagt maximaal het jaarlijks wettelijk vastgestelde bedrag. 3. Jaarlijks worden bij deelnemers, die maximaal sparen, de in te houden bedragen aangepast aan het dan geldende maximum. Artikel 4 Bij arbeidsongeschiktheid worden de spaarbedragen ingehouden zolang de salarisbetaling van betrokkene geschiedt via de werkgever en deze toereikend is. Artikel 5 1. De ingehouden bedragen zullen maandelijks door de werkgever op een bijzondere, ten name van de deelnemer gestelde, rekening bij de spaarinstelling worden gestort. 2. Het spaarvermogen mag door de deelnemer niet worden vervreemd of bezwaard.
Spaarloonregeling
Beschikking over het spaarloon Artikel 6 Het spaarloon komt telkens ter beschikking van de deelnemer: 1. Wanneer het op het salaris ingehouden spaarbedrag 48 maanden op de bijzondere spaarrekening heeft uitgestaan. 2. Wanneer het spaarbedrag binnen 48 maanden door de deelnemer van zijn bijzondere spaarrekening wordt opgenomen en besteed voor een of meer van de doeleinden, genoemd in artikel 9. 3. In afwijking van het onder lid 1 vermelde, kan de deelnemer zelf schriftelijk verzoeken om het vrijkomende spaarloon, pas na afloop van het betrokken kalenderjaar in één jaarbedrag ter beschikking te stellen. Effecten Artikel 7 1. Indien en voor zover een spaarbedrag binnen 4 volle kalenderjaren wordt besteed voor belegging in effecten, wordt het gelijkgesteld met een spaarbedrag, dat niet binnen die termijn is opgenomen, als bedoeld in artikel 6, lid 1. 2. Indien de effecten binnen die termijn weer worden verkocht en uit de opbrengst onverwijld het voor de aankoop bestede bedrag geheel of gedeeltelijk wordt teruggestort op de bijzondere spaarrekening, wordt het teruggestorte bedrag geacht niet te zijn opgenomen binnen de termijn als bedoeld in artikel 6, lid 1. Artikel 8 1. Om in aanmerking te komen voor de gelijkstelling, als bedoeld in artikel 7, moeten de effecten onbezwaard deel uitmaken van het vermogen van de deelnemer. 2. De aan- en verkoop moet geschieden door bemiddeling van de spaarinstelling. 3. De bewaring moet eveneens geschieden door de spaarinstelling. Bestedingsdoeleinden Artikel 9 De doeleinden, bedoeld in artikel 6, lid 2 zijn: a. betalingen ter verwerving van een tot hoofdverblijf dienende eigen woning door de deelnemer; als zodanig worden tevens aangemerkt: betalingen ter verwerving van het lidmaatschap van een coöperatieve vereniging, waarvan de leden enkel op grond van hun lidmaatschap het recht van uitsluitend gebruik hebben van een aan de coöperatieve vereniging in eigendom toebehorend gebouw dan wel van een afzonderlijk gedeelte van een zodanig gebouw; b. voldoening van premies, verschuldigd ingevolge een overeenkomst van levensverzekering, waarbij een kapitaaluitkering bij in leven zijn is verzekerd, mits is voldaan aan het bepaalde in artikel 10;
Spaarloonregeling
c.
regelmatige inleggingen waartoe de deelnemer of zijn echtgenoot dan wel, ingeval de medewerker ongehuwd is, de partner met wie hij duurzaam een gezamenlijke huishouding voert, zich heeft verplicht ingevolge een overeenkomst met een spaarinstelling tot sparen met levensverzekering, mits voldaan is aan het bepaalde in artikel 11;
d. voldoening van premies, verschuldigd ingevolge een overeenkomst van levensverzekering waarbij een lijfrente is verzekerd, mits voldaan is aan het bepaalde in artikel 12; e. voldoening van de kosten voor kinderopvang verschuldigd ingevolge de Wet kinderopvang (eigen bijdrage). Artikel 10 1. In geval van besteding van een spaarbedrag voor voldoening van premie als bedoeld in artikel 9, sub b, moet de overeenkomst van levensverzekering: a. voldoen aan artikel 1, lid 1, sub b van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf en zijn aangegaan met een levensverzekeraar als bedoeld in sub g van dat lid; b. door de medewerker of zijn echtgenote dan wel, ingeval de medewerker ongehuwd is, door de partner met wie hij duurzaam een gezamenlijke huishouding voert, uiterlijk op 1 januari volgend op het jaar waarin de eerste premie voor de overeenkomst is voldaan, zijn gesloten op zijn eigen leven dan wel op dat van zijn echtgenoot, partner of kinderen waarvoor de medewerker, zijn echtgenoot of partner recht heeft op kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet of waarvan de kinderen recht hebben op studiefinanciering ingevolge hoofdstuk II van de Wet op de Studiefinanciering; c.
voor zover het tijdstip van de uitkering niet wordt bepaald door het overlijden van de verzekerde, voorzien in een looptijd van ten minste 4 jaren.
2. De polis moet onbezwaard deel uitmaken van het vermogen van de deelnemer of zijn echtgenoot dan wel, ingeval de medewerker ongehuwd is, van de partner met wie hij duurzaam een gezamenlijke huishouding voert. Artikel 11 In geval van besteding van een spaarbedrag voor regelmatige inleggingen als bedoeld in artikel 9, sub c is, met betrekking tot de door de spaarinstelling gesloten overeenkomst van levensverzekering, het bepaalde in het voorgaande artikel, lid 1, sub a en, met betrekking tot de door de deelnemer of zijn echtgenoot dan wel, ingeval de medewerker ongehuwd is, door de partner met wie hij duurzaam een gezamenlijke huishouding voert, met de spaarinstelling gesloten overeenkomst, het in het voorgaande artikel, lid 1, sub c en lid 2 van overeenkomstige toepassing. Artikel 12 1. In geval van besteding van een spaarbedrag voor voldoening van premie als bedoeld in artikel 9, sub d, ingevolge een overeenkomst van levensverzekering waarbij een lijfrente als bedoeld in artikel 45, lid 1, sub g, en lid 4 van de Wet op Inkomstenbelasting 1964 is verzekerd bij een verzekeraar als bedoeld in lid 5 van dat artikel, geldt dat die lijfrente niet eerder tot uitkering kan komen dan in het vijfde jaar na het moment waarop de premie is voldaan. 2. De polis moet onbezwaard deel uitmaken van het vermogen van de deelnemer of zijn echtgenoot dan wel, ingeval de medewerker ongehuwd is, van de partner met wie hij duurzaam een gezamenlijke huishouding voert.
Spaarloonregeling
Artikel 13 Indien een bedrag van de bijzondere spaarrekening wordt opgenomen, geschiedt dit ten laste van het spaarbedrag dat het eerste is bijgeschreven; is dit niet toereikend dan van het eerst daarop volgende en zo vervolgens. Artikel 14 1. Ingeval het spaarloon door de medewerker of zijn erfgenamen is opgenomen bij beëindiging van de dienstbetrekking van de medewerker, daaronder begrepen het overlijden van de medewerker, wordt voor de toepassing van de Wet op de Loonbelasting 1964 en de Coördinatiewet Sociale Verzekeringen voor elke volle maand gedurende welke het spaarloon binnen een termijn van 4 jaren is opgenomen, een evenredig deel van het spaarloon aangemerkt als loon, niet zijnde spaarloon. 2. Opname bij einde dienstbetrekking is niet verplicht. De spaargelden mogen geblokkeerd blijven tot de benodigde blokkeringsperioden zijn vervallen, waarna artikel 6, lid 1 van toepassing wordt. Administratieve bepalingen Artikel 15 1. De hoogte van het spaarloon wordt bij de toetreding vastgesteld. 2. Het van een bijzondere uitkering in te houden spaarloon dient zo spoedig mogelijk te worden vastgesteld, nadat het bedrag van deze uitkering is bekendgemaakt, en in ieder geval tijdig voordat de uitbetaling plaatsvindt. Artikel 16 Wijziging van de hoogte van het spaarloon kan slechts geschieden met ingang van 1 januari en 1 juli van enig jaar. Artikel 17 De inhouding geschiedt conform de door de deelnemer op het deelnameformulier opgegeven wijze. Artikel 18 Voor het opnemen van spaarbedragen die korter dan 48 maanden op de bijzondere spaarrekening hebben uitgestaan en geschieden uit hoofde van een erkend bestedingsdoel, zoals bedoeld in artikel 9, is steeds goedkeuring van de spaarinstelling vereist. Deze goedkeuring wordt op verzoek van de deelnemer of, in geval van overlijden, van zijn rechtverkrijgende(n) steeds verleend, mits de opname geschiedt onder overlegging van de nodige bewijsstukken en overeenkomstig de bepalingen en bedoelingen van dit reglement. Artikel 19 1. Het is de deelnemer niet toegestaan rechtstreeks gelden op zijn bijzondere spaarrekening te storten, behoudens in het geval bedoeld in artikel 7, lid 2.
Spaarloonregeling
2. Indien recht op deblokkering van spaarbedragen ontstaat, zullen deze bedragen alsmede de daarover gekweekte renten van de bijzondere spaarrekening worden overgemaakt naar een niet geblokkeerde rekening van de deelnemer bij de spaarinstelling of een andere door de deelnemer aan te wijzen instelling, dan wel in geval van overlijden van de deelnemer naar een rekening van de erfgenaam van de deelnemer. Artikel 20 1. Door toetreding tot deze spaarregeling wordt de deelnemer geacht de spaarinstelling toestemming te hebben verleend tot het vertrouwelijk verstrekken van gegevens aan de werkgever over zijn bijzondere spaarrekening. 2. De werkgever is met betrekking tot de hem ingevolge lid 1 verstrekte gegevens tot geheimhouding verplicht. 3. De spaarinstelling is verplicht geheimhouding te bewaren omtrent alle zaken die haar in het kader van de uitoefening van de onderhavige regeling ter kennis komen.
Wijziging en beëindiging van de spaarloonregeling Artikel 21 Deze regeling geldt slechts voor zover de fiscale regelgeving een en ander toelaat. Dit houdt in, dat op het moment dat de fiscale regelgeving dit vereist, deze regeling conform wordt aangepast. In alle overige gevallen kan deze regeling door de werkgever alleen worden gewijzigd of opgeheven na verkregen instemming van de Ondernemingsraad. Spaarraad Artikel 22 1. De Spaarraad bestaat uit 3 leden. De directie benoemt 2 leden en de Ondernemingsraad benoemt 1 lid. Zij vormen gezamenlijk de Spaarraad. 2. In overleg met de Ondernemingsraad worden door de directie richtlijnen vastgesteld met betrekking tot de taak, de werkwijze en de bevoegdheden van de Spaarraad. 3. De spaarinstelling zal op aanvraag van de Spaarraad alle door deze voor de uitvoering van zijn taak noodzakelijk geachte inlichtingen omtrent de bijzondere rekening van de deelnemer verschaffen; daartoe verleent de deelnemer door zijn toetreding tot de spaarregeling onherroepelijk volmacht aan de spaarinstelling. 4. De leden van de Spaarraad zijn verplicht geheimhouding te bewaren omtrent alle zaken die in de Spaarraad worden behandeld en omtrent alle gegevens die hen in hun functie als lid van de Spaarraad ter kennis komen met betrekking tot de deelnemers en de spaarrekeningen van de deelnemers bij de spaarinstelling. Slotbepaling Artikel 23 In alle gevallen waarin dit reglement niet voorziet, beslist de directie na overleg met de Ondernemingsraad.