Demografische Ontwikkelingen
Algemene Omgevingsanalyse 25.05.1999
Omgevingsfactor: demografische ontwikkelingen
5
omgevingsfactor: demografische ontwikkelingen
Inhoud
1. Deelfactoren 2. Samenvatting hypothesen 3. Buitenlandse en binnenlandse evoluties 4. Mogelijke exogene factoren 5. Scenario’s
p. 5 p. 6 p. 7 p. 17 p. 18
1. Deelfactoren
- geboorten - sterften - migraties - huishoudensvorming
Algemene Omgevingsanalyse 25.05.1999
Omgevingsfactor: demografische ontwikkelingen
6
2. Samenvatting hypothesen “De leeftijdsopbouw van de bevolking verandert. Er is een toename van de oudere bevolking en een interne vergrijzing na 2000.” De bevolking in Vlaanderen zal ook in de toekomst blijven toenemen, zij het aan een steeds trager tempo. Belangrijk daarbij is dat de bevolking veroudert. Na 2000 is de groei van het aantal hoogbejaarden opvallend. “Het uitstel van geboorten draagt bij tot een relatief laag geboortecijfer.” Er zijn heden relatief weinig geboorten. De afname van de vruchtbaarheid op jongere leeftijd wordt niet geheel gecompenseerd door een toename ervan op oudere leeftijd. “Het inwijkingsaldo van Vlaanderen neemt af.” Vlaanderen vertoont een inwijkingoverschot t.o.v. andere landen buiten België en t.o.v. het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Deze saldi zijn de laatste jaren gekrompen. “Ondanks een relatief stabiele bevolking neemt het aantal huishoudens nog toe.” Naast een toename van de bevolking neemt ook het aantal huishoudens toe in Vlaanderen. De groei ervan zal bovendien sterker zijn dan de bevolkingsaanwas. De grootte van de huishoudens wordt steeds kleiner. Leeftijdseffecten spelen een rol. Door de veroudering van de bevolking stromen meer mensen door naar oudere leeftijdscategorieën. In deze categorieën is er sprake van een grotere huishoudensverdunning. De kinderen hebben het huishouden immers verlaten en vormen een apart huishouden. Deze bewegingen verklaren mede de relatief sterkere groei van het aantal huishoudens. Andere bepalende factoren zijn het meer voorkomen van alleenwonen en gesplitste gezinnen onder invloed van een toenemend aantal echtscheidingen.
Algemene Omgevingsanalyse 25.05.1999
Omgevingsfactor: demografische ontwikkelingen
7
3. Buitenlandse en binnenlandse evoluties Hypothese 1: geboorten, sterften, migraties
“De leeftijdsopbouw van de bevolking verandert. Er is een toename van de oudere bevolking en een groeiende interne vergrijzing na 2000.” Vlaanderen maakt deel uit van een werelddeel met een lage bevolkingsgroei. Het Vlaamse Gewest telde op 1 januari 1998 5.912.382 inwoners. Op 1.000 Vlamingen zijn er 507 vrouwen en 493 mannen. De structuur naar leeftijd ziet er als volgt uit: minder dan één op vier Vlamingen is jonger dan 20 jaar. De bevolking op beroepsactieve leeftijd (20 à 59 jaar) is goed voor 55% van de bevolking. De bevolking van 60 jaar of meer wordt aangeduid als de groep van de bejaarden of senioren. Daarin is er een onderscheid tussen jongbejaarden (60 à 79 jaar) en hoogbejaarden (80 jaar of meer). De senioren vertegenwoordigen iets meer dan één vijfde van het aantal Vlamingen. De bevolking en de samenstelling ervan zijn uiteraard onderhevig aan evoluties doorheen de tijd. Het is dan ook interessant na te gaan hoe de situatie was in het recente verleden. Grafiek 1 geeft een overzicht hiervan. Grafiek 1: Evolutie van de groeivoet van de bevolking in het Vlaamse Gewest over de jaren 1971 – 1997
0,70%
0,60%
0,50%
0,40%
0,30%
0,20%
0,10%
0,00%
Bron: NIS
De bevolking in het Vlaamse Gewest kende in de jaren zeventig een steeds kleiner wordende groei. Omstreeks het midden van de jaren tachtig bedroeg de jaartoename nauwelijks één promille. In de tweede helft van de jaren tachtig hernam de bevolkingsgroei enigszins. Vanaf het jaar 1993 zette zich een nieuwe fase van minder sterke groei in. De bevolking in het Vlaamse Gewest groeit, doch op wereldvlak is deze groei erg matig. Volgens gegevens van de Verenigde Naties1 bedroeg de jaarlijkse procentuele groei van de bevolking tijdens de jaren 1985-1990 in West-Europa 4,9 promille tegenover 9,8 in Noord-Amerika, 19,7 in Latijns-Amerika, 18,6 in Azië en 28,4 in Afrika.
1
United Nations, 1995, blz. 213.
Algemene Omgevingsanalyse 25.05.1999
Omgevingsfactor: demografische ontwikkelingen
8 De evolutie van het absolute aantal inwoners zegt lang niet alles. Minstens zo belangrijk is welke dynamiek de diverse leeftijdsklassen vertonen. Tabel 1 geeft een beknopt overzicht van de bevolkingsgroei naar leeftijdsklasse. Volgende afbakening in leeftijdsklassen werd onderscheiden: de peuters (0-2 jaar), de kleuterbevolking (3-5), de potentiële bevolking lager onderwijs (6-12), de potentiële bevolking secundair onderwijs (13-18), de potentiële bevolking die hoger onderwijs volgt of het eerste werk aanvangt (19-24), de bevolking op jongactieve leeftijd (25-34), de oudere potentieel actieve bevolking (35-59), de jongbejaarden (60-79) en de hoogbejaarden (80 jaar of ouder).
0-2 3-5 6-12 13-18 19-24 25-34 35-59 60-79 80+ SOM
Tabel 1: Evolutie van de totale bevolking in Vlaanderen naar leeftijdsklasse, periode 1/3/1991 – 1/1/1998 1/3/1991 – 1/1/1998 Jaarlijkse evolutie (in promille) -10.406 -7.6 7.894 5.7 -11.522 -3.4 2.869 1.0 -74.577 -23.1 -54.725 -8.8 158.275 12.1 115.189 16.7 10.460 7.7 143.457 3.6 Bron: volkstellingen, Rijksregister
We kunnen vaststellen dat er per leeftijdsklasse grote verschillen kunnen bestaan: - er zijn 10.000 peuters minder; - daartegenover was er een groei van het aantal kleuters; - er was een lichte daling van het aantal jongeren tussen 6 en 12 jaar; - de bevolking op de leeftijd van het secundair onderwijs nam heel miniem toe; - opvallend was de vrij sterke daling van het aantal Vlamingen tussen 19 en 24 jaar; - aansluitend daarbij daalde ook de jongactieve bevolking (zij het minder sterk); - aan de andere kant viel een merkbare aangroei te noteren van de oudere potentieel actieve bevolking; - bij de senioren was de toename het sterkst bij de hoogbejaarden. De groei van de bevolking in het Vlaamse Gewest kwam vooral op naam van de oudere leeftijdsklassen. Verder blijkt het aandeel van de hoogbejaarden (80 jaar of ouder) in de groep van de senioren (60 jaar of ouder) toe te nemen van 14% in 1981 tot bijna 17% in de jaren negentig. De structuur van de bevolking is aldus dat de relatief goed vertegenwoordigde leeftijdsklassen van middelbare leeftijd geleidelijk ouder worden. In combinatie met lage geboorteaantallen en stijgende overlevingskansen leidt dit alles tot een veroudering van de bevolking. Bijlage 1 illustreert de toename in overlevingskansen.
Er zijn slechts geringe verschillen in leeftijdsopbouw tussen Vlaanderen en de omliggende landen. De leeftijdsopbouw in het Vlaamse Gewest verschilt niet erg sterk van de gemiddelde opbouw in Europa. In vergelijking met de omliggende landen is het aandeel van de bevolking tussen 0 en 14 jaar iets zwakker in Duitsland. Vlaanderen heeft een iets hoger aandeel inwoners van 65 jaar of ouder. De Raad van Europa2 merkt op dat de diverse landen in Europa een demografisch transitiepatroon ondergaan hebben, gekenmerkt door afnemende sterfte en vruchtbaarheid. Een verdere daling van de vruchtbaarheid lijkt
2
Raad van Europa, 1998, blz. 7.
Algemene Omgevingsanalyse 25.05.1999
Omgevingsfactor: demografische ontwikkelingen
9 weinig waarschijnlijk. De sterftecijfers in de oudere leeftijdsgroepen dalen nog. Beide factoren dragen bij tot een verouderende bevolking.
Algemene Omgevingsanalyse 25.05.1999
Omgevingsfactor: demografische ontwikkelingen
10 Hypothese 2: geboorten
“Het uitstel van de geboorten draagt bij tot een relatief laag geboortecijfer.” De vruchtbaarheid in Vlaanderen, zeker bij de autochtone bevolking, situeert zich op een laag niveau. Het aantal geboorten in Vlaanderen kende de laatste jaren een dalende tendens. In 1997 waren er in Vlaanderen circa 64.600 geboorten tegenover nog circa 70.000 in 1992. Het totale vruchtbaarheidscijfer (TVC) voor het Vlaamse Gewest bedroeg 1,49 in de periode 1986-19903, tegenover gemiddeld 1,55 in heel België. Het TVC voor de Belgen is lager en bedroeg 1,45 in het Vlaamse Gewest en 1,50 in heel België. D.w.z. dat er relatief meer geboorten zijn bij de vreemde bevolking in Vlaanderen (en België). Het gaat bij het TVC om een synthetische maat die ‘conjunctuur’van de geboorten op een welbepaald moment weergeeft4. Zo kan een laag TVC te wijten zijn aan uitstel van geboorten. De eventuele latere realisatie van geboorten op oudere leeftijd wordt dan niet in het TVC vervat. De vruchtbaarheid in Vlaanderen ligt duidelijk onder het vervangingsniveau van 2,1 kinderen per vrouw. Volgens onderzoek van het Centrum voor Bevolkings – en Gezinsstudie (CBGS)5 zijn er vele redenen voor het vruchtbaarheidsdeficit die bovendien ook met elkaar in verband staan: - biologische redenen: genetische risico’s, leeftijd van de vrouw, medische problemen; - partnerrelatie: geen partner, verstoorde relatie, ontbreken van de kinderwens bij de partner; - socio-economische redenen: onaangepaste werksituatie; werkloosheid, laag inkomen, slechte behuizing.
De toename van de vruchtbaarheid op oudere leeftijd compenseert de afname ervan op jongere leeftijd niet. Een globale maat voor de vruchtbaarheid maakt echter abstractie van verschuivingen van leeftijdscohorten in de tijd. Een analyse van het vruchtbaarheidsgedrag van de belangrijkste leeftijdsklassen (20 t.e.m. 34 jaar) geeft een nader inzicht in de divergerende evolutie. Grafiek 2a: Evolutie van de vruchtbaarheidscijfers in de leeftijdsklasse van 20-24 jaar in het Vlaamse Gewest over de periode 1984-1993 0,1600
0,1400
aantal kinderen per vrouw
0,1200
0,1000
20 jaar 21 jaar 22 jaar 23 jaar 24 jaar
0,0800
0,0600
0,0400
0,0200
0,0000 1984
1985
1986
1987
1988
1989
1990
1991
1992
1993
Bron: NIS, bewerking: APS
3 4 5
Gegevens van het Centrum voor Bevolkings- en Gezinsstudie. Cliquet R. en Callens M., 1993/1, blz. 128 en 136. Cliquet R., 1996 (b).
Algemene Omgevingsanalyse 25.05.1999
Omgevingsfactor: demografische ontwikkelingen
11 Grafiek 2b: Evolutie van de vruchtbaarheidscijfers in de leeftijdsklasse van 25-29 jaar in het Vlaamse Gewest over de periode 1984-1993 0,1600
0,1400
aantal kinderen per vrouw
0,1200
0,1000
25 jaar 26 jaar 27 jaar 28 jaar 29 jaar
0,0800
0,0600
0,0400
0,0200
0,0000 1984
1985
1986
1987
1988
1989
1990
1991
1992
1993
Bron: NIS, bewerking: APS
Grafiek 2c: Evolutie van de vruchtbaarheidscijfers in de leeftijdsklasse van 30-34jaar in het Vlaamse Gewest over de periode 1984-1993 0,1600
0,1400
aantal kinderen per vrouw
0,1200
0,1000
30 jaar 31 jaar 32 jaar 33 jaar 34 jaar
0,0800
0,0600
0,0400
0,0200
0,0000 1984
1985
1986
1987
1988
1989
1990
1991
1992
1993
Bron: NIS, bewerking: APS
Over de periode 1984–1993 is de vruchtbaarheid voor vrouwen van 20 t.e.m. 25 jaar dalend. De dalende tendens lijkt recent gestopt voor vrouwen van 20 en 21 jaar. De leeftijdsjaren 26 en 27 vormen een keerpunt. Bij vrouwen vanaf 28 jaar is er een toename van de vruchtbaarheid waarneembaar over de beschouwde periode.
Algemene Omgevingsanalyse 25.05.1999
Omgevingsfactor: demografische ontwikkelingen
12 De gemiddelde leeftijd van de vrouw bij de geboorte van het eerste kind neemt toe en bedraagt 27 jaar (gegevens van 1993). Er zijn aanwijzingen dat het uitstellen van de geboorte van het eerste kind uiteindelijk resulteert in een laag totaal kinderaantal. Dat wil zeggen dat de vrouw uiteindelijk niet meer het totaal aantal kinderen zal wensen op oudere leeftijd dan ze zou gewenst hebben op jongere leeftijd. De toename van de vruchtbaarheid op oudere leeftijd gaat gepaard met een afname van de vruchtbaarheid op jongere leeftijd. Men spreekt in dit verband ook van ‘veroudering van de vruchtbaarheid’(zie ook bijlage 2). Naast de leeftijdsspecifieke vruchtbaarheid is ook het absolute aantal vrouwen in vruchtbare leeftijd van belang. Tussen 1991 en 1998 is het aantal vrouwen van 20 à 29 jaar met 13,6% verminderd. Dit staat tegenover een minieme aangroei van 1,7% bij de vrouwen van 30 à 34 jaar. Bijlage 3 illustreert de verandering in de leeftijdsopbouw bij vrouwen tussen 1980 en 1998. Samen hebben deze effecten (de evolutie van de leeftijdsspecifieke geboortecijfers en de evolutie van het aantal vrouwen op vruchtbare leeftijd) een geringer geboorteaantal tot gevolg. Het totale vruchtbaarheidscijfer voor België was 1,55 in 1995. Ook in onze buurlanden is er sprake van een laag TVC. In Duitsland bedroeg het TVC 1,32 in 1996. Het Verenigd Koninkrijk noteerde 1,71 in 1997. Volgens EUROSTAT6 zijn er evenwel tekenen dat er stilaan een einde komt aan de daling van de vruchtbaarheid. Het gemiddeld aantal kinderen per vrouw zou in de EU in 1996 voor het eerst stabiel gebleven zijn (1,44 voor het Europa van de 15). Daar tegenover staat echter dat het aantal vrouwen op vruchtbare leeftijd afneemt7 met een geringer totaal aantal geboorten tot gevolg.
6 7
EUROSTAT, Statistiques en bref. Population et conditions sociales, 1997 nr. 10. EUROSTAT, Press releases, 1999, nr. 1399.
Algemene Omgevingsanalyse 25.05.1999
Omgevingsfactor: demografische ontwikkelingen
13 Hypothese 3: migraties
“Het inwijkingsaldo van Vlaanderen neemt af.” Deze hypothese handelt over migraties. Naast het natuurlijk accres (het verschil tussen geboorten en sterften) is er immers nog een derde factor werkzaam die de omvang van de bevolking bepaalt: migratie. Vlaanderen kent een overschot van de inwijkingen op de uitwijkingen. Dit positieve migratiesaldo is zelfs belangrijker dan het (positieve) natuurlijke accres: over de laatste vijf jaar was het inwijkingoverschot immers goed voor meer dan de helft van de totale aangroei van de bevolking. Hierna komen de externe migraties aan bod, gedefinieerd als de migratiebewegingen tussen Vlaanderen en Wallonië, Brussel of derde landen.
Vlaanderen heeft een positief migratiesaldo met het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Tabel 2: In- en uitwijkingen van Vlaanderen t.o.v. de overige Belgische gewesten, periode 1989-1997 Migratiestromen tussen het Vlaamse Migratiestromen tussen het Vlaamse Gewest (VLG) en het Brusselse Gewest (VLG) en het Waalse Gewest Hoofdstedelijke Gewest (BHG) (WG) Jaar Van BHG Van VLG Saldo Van WG Van VLG Saldo naar VLG naar BHG naar VLG naar WG 1989 14.200 9.534 4.666 4.995 6.186 -1.191 1990 15.524 8.838 6.686 4.987 6.323 -1.336 1991 15.767 9.214 6.553 5.071 6.248 -1.177 1992 16.450 10.146 6.304 5.761 6.656 -895 1993 16.578 10.511 6.067 5.741 6.901 -1.160 1994 16.359 11.173 5.186 5.952 6.909 -957 1995 15.633 10.983 4.650 5.869 6.995 -1.126 1996 15.538 11.266 4.272 5.999 7.122 -1.123 1997 15.363 11.198 4.165 5.803 6.950 -1.147 Gemiddeld 15.712 10.318 5.394 5.575 6.699 -1.124 Bron: NIS
Vooreerst dit: - de data handelen over migratiebewegingen van personen woonachtig in één van de drie Belgische gewesten, zij het Belgen of vreemdelingen; - in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zijn Vlamingen woonachtig (ruw geschat op 20% van de bevolking van Brussel) die niet behoren tot het Vlaamse Gewest, maar wel tot de Vlaamse Gemeenschap. Sedert het einde van de jaren tachtig trekken jaarlijks circa 15.700 personen uit Brussel naar het Vlaamse Gewest. Omgekeerd is er een migratiestroom van gemiddeld 10.300 Vlamingen richting Brussel. Per saldo heeft het Vlaamse Gewest een inwijkingoverschot van 5.400 personen uit Brussel. Wel wordt dat sinds 1990 continu kleiner. Vlaanderen ontvangt jaarlijks bijna 5.600 inwijkelingen uit Wallonië. Er zijn meer Vlamingen die naar Wallonië trekken (jaarlijks 6.700). Dit betekent dat Vlaanderen een uitwijkingsoverschot heeft met Wallonië dat schommelt rond een jaargemiddelde van 1.100 personen. Er zij nog vermeld dat ook Wallonië een inwijkingoverschot kent t.o.v. Brussel. Het blijkt dat het saldo van de migratiebewegingen tussen Brussel en de twee overige gewesten belangrijker is dan tussen Vlaanderen en Wallonië. Het inwijkingoverschot van Vlaanderen t.o.v. Brussel heeft betrekking op alle leeftijdsgroepen met uitzondering van de jongvolwassenen (20 à 24 jaar). De netto toestroom van deze leeftijdsgroep naar Brussel heeft wellicht te maken met de jobmogelijkheden in de hoofdstad.
Algemene Omgevingsanalyse 25.05.1999
Omgevingsfactor: demografische ontwikkelingen
14 Op latere leeftijden zijn er meer personen die wegtrekken richting Vlaanderen dan omgekeerd: hier zullen effecten van eigendomsverwerving buiten de hoofdstad een rol spelen. Het uitwijkingsoverschot van Vlaanderen naar Wallonië is minder omvangrijk. Er is meer uit- dan inwijking in alle leeftijdsklassen met uitzondering van de 20 à 24-jarigen. Wallonië oefent iets meer aantrekking uit op Vlaanderen bij jonge huishoudens met kinderen dan omgekeerd. Meer specifiek blijken de migratiebewegingen tussen Vlaanderen en Brussel hoofdzakelijk betrekking te hebben op het arrondissement Halle-Vilvoorde. Twee derde van de Brusselse uitwijking naar Vlaanderen gaat naar dit arrondissement. Eveneens bijna twee derden van de Vlamingen die naar Brussel migreren komt uit het arrondissement Halle-Vilvoorde.
Het saldo van Vlaanderen met derde landen (buiten België) neemt af. Na de migraties tussen Vlaanderen en Brussel en Wallonië komen nu de migraties tussen Vlaanderen en landen buiten België aan bod. Tabel 3 toont de jaarlijkse saldi van de buitenlandse migraties voor de Belgische gewesten. Tabel 3: Saldi van de migraties met het buitenland voor de Belgische gewesten Jaar Het Rijk Brusselse Vlaamse Gewest Waalse Gewest Hoofdstedelijke Gewest 1989 10.628 3.891 5.175 1.562 1990 19.683 7.306 8.833 3.544 1991 14.146 1.896 7.133 5.117 1992 25.389 8.948 10.389 6.052 1993 18.938 7.516 7.524 3.898 1994 17.634 9.168 6.192 2.274 1995 13.379 4.393 6.685 2.301 1996 12.714 4.985 6.920 809 1997 6.041 4.307 1.822 -88 Gemiddeld 15.395 5.823 6.741 2.830 Bron: NIS
Het betrokken migratiesaldo voor het Vlaamse Gewest bedroeg over de periode 1989–1997 gemiddeld 6.741 personen. Het is in 1997 teruggevallen tot ongeveer 1.800 personen door een sterker wordende uitwijking. In 1992 werd een piek genoteerd van circa 10.400 personen. Opvallend is dat het saldo in de andere gewesten en ook in België teruggelopen is t.o.v. een aantal jaren eerder. De realisatie van jaarlijkse inwijkingoverschotten samen met een relatief sterker aantal geboorten van vreemdelingen leiden ertoe dat het aandeel van de vreemde bevolking in het Vlaamse Gewest groeiende is. Op 1 januari 1998 was 4,9% van de bevolking in het Vlaamse Gewest van vreemde nationaliteit tegenover nog 4,1% in 1981. Het aandeel van de vreemdelingen is hoger in heel België (8,9%), Duitsland (8,9% in 1997) en Frankrijk (6,4% in 1990). Nederland (4,4% in 1990) en het Verenigd Koninkrijk (3,4% in 1996) scoren lager. Ook in de omringde landen is het aandeel van de vreemde bevolking toegenomen sinds de jaren zeventig (m.u.v. Frankrijk waar het ongeveer stabiel bleef). De belangrijkste vreemde nationaliteiten in het Vlaamse Gewest, toestand 1 januari 1998, zijn: Nederlanders (70.800), Marokkanen (45.200), Turken (36.900), Italianen (24.600), Fransen (16.500), Britten (12.700), Duitsers (11.100) en Spanjaarden (10.200).
Algemene Omgevingsanalyse 25.05.1999
Omgevingsfactor: demografische ontwikkelingen
15 Hypothese 4: huishoudensvorming
“Ondanks een relatief stabiele bevolking neemt het aantal huishoudens nog toe.” In hetgeen volgt staan huishoudens centraal. Dit zijn sociaal-economische eenheden van personen die samen een woning betrekken. Gezinnen daarentegen kenmerken zich door sociaal-biologische relaties8.
Meer dan de helft van de Vlaamse huishoudens telt maximaal twee personen. Vlaanderen telt op 1 januari 1998 2.353.864 private huishoudens (wonend in afzonderlijke wooneenheden) en 3.261 collectieve huishoudens (zoals bejaardentehuizen, gevangenissen, kloostergemeenschappen,… ). In hetgeen volgt zullen enkel de private huishoudens besproken worden. Bijna de helft van de Vlaamse huishoudens telt een gezinshoofd dat tussen 35 en 59 jaar oud is op 1 januari 1998. Eén derde is bejaard. 32,6% van de huishoudens in Vlaanderen bestaat uit twee personen. Opvallend is het belangrijke aandeel éénpersoonshuishoudens (26,5%). Hieruit blijkt dat reeds meer dan de helft van de Vlaamse huishoudens maximaal twee personen telt. In tweede instantie komen de huishoudens bestaande uit drie (18,0%) of vier (15,5%) personen. De grotere huishoudens komen weinig voor. Hiermee is nog niets gezegd over de concrete samenstelling van de huishoudens.
De groei van de huishoudens is sterker dan die van de bevolking. Naast de samenstelling is ook de toename van de huishoudens van belang. Het aantal huishoudens groeide van 1/3/1991 tot 1/1/1998 met 6,8%. Dit is meer dan de aanwas van de bevolking over dezelfde periode (+2,5%). Er zijn verschillen in de evolutie naar grootte van het huishouden. In tabel 4 bevindt zich het verloop in het recente verleden. Tabel 4: Evolutie van het aantal huishoudens in Vlaanderen naar grootte van het huishouden, periode 1/3/1991 – 1/1/1998 Grootte 1/3/1991 1/1/1998 Evolutie (in procent) Een persoon 528.195 623.753 +18,1% Twee personen 683.170 766.846 +12,2% Drie personen 436.364 423.901 -2,9% Vier personen 370.320 365.452 -1,3% Vijf personen of meer 184.989 173.912 -6,0% Totaal 2.203.038 2.353.864 +6,8% Bron: Volkstellingen, Rijksregister
Analoog aan de ontwikkeling van de bevolking is de evolutie ook hier de resultante van onderling uiteenlopende bewegingen: - er is enkel groei bij de éénpersoonshuishoudens en de huishoudens van 2 personen; - het aantal huishoudens bestaande uit drie of vier personen neemt lichtjes in omvang af; - de huishoudens van vijf of meer personen nemen naar verhouding het sterkst af.
8
CBGS, 1996/2, blz. 6.
Algemene Omgevingsanalyse 25.05.1999
Omgevingsfactor: demografische ontwikkelingen
16 Er zijn meerdere factoren die de groei van de kleinere huishoudenstypes kunnen verklaren: - het aantal senioren neemt relatief sterk toe in aantal. Deze evolutie weerspiegelt zich ook in het aantal huishoudens. Zo bedroeg de groei van de huishoudens met een hoofd van 60 jaar of ouder jaarlijks 16,12 promille in de periode 1991-1998, terwijl de totale groei van de huishoudens jaarlijks 9,74 promille bedroeg. Senioren leven doorgaans in kleinere huishoudens; - het aantal huwelijken in Vlaanderen neemt af (circa 28.300 in 1997), hoewel dit nog steeds een populaire samenlevingsvorm blijft. Duidelijk is ook dat het eerste huwelijk op steeds latere leeftijd wordt aangegaan (bijlage 4). Er is eerder sprake van uitstel van huwelijk9. Er is een toename van de andere samenlevingsvormen, waaronder LAT (met aparte domiciliëring); - er is een stijging van het aantal echtscheidingen, en dit op alle leeftijden (bijlage 5). Een versoepeling in de echtscheidingsprocedure, van kracht op 1 oktober 1994, zorgde voor een piek in 1995 van circa 19.500 echtscheidingen; in 1997 waren er ongeveer 14.000 echtscheidingen. De veranderingen in huwelijksvorming en –ontbinding maken deel uit van een ruimer maatschappelijk gegeven. Huishoudensvorming is meer en meer een dynamisch proces waarin verschillende fasen kunnen onderscheiden worden. Het klassieke gezinstype, bestaande uit ouders en kinderen, wordt vaak voorafgegaan en gevolgd door andere gezins- of huishoudenssituaties die met de totstandkoming of de ontbinding van gezinnen te maken hebben. De toenemende variatie in samenlevingsvormen leidt ertoe om een huishouden sociologisch te beschouwen als een samenlevingsvorm die een herkenbare sociale eenheid op microniveau vormt, bestaande uit netwerken van al of niet verwante personen die duurzame en affectieve banden hebben en elkaar onderling steun en verzorging verlenen10. Het steunpunt Demografie van de VUB heeft in dit verband voor Vlaanderen de huishoudenspositie van de bevolking in kaart gebracht. Naast de toestand zoals geregistreerd in de volkstelling van 1991 komen ook een aantal toekomstige scenario’s aan bod. Meer informatie kan men terugvinden in de betrokken publicatie11 en in bijlage 6. Vooreerst dient opgemerkt dat de berekeningen gebaseerd zijn op de volkstellinggegevens van 1981 en 1991. Dit heeft als gevolg dat veelal de ‘de jure’samenstelling van het huishouden wordt geregistreerd. Een aantal samenlevingsvormen zijn daardoor op systematische wijze over- of onderschat. I.h.b. is er: - een overschatting van de late thuisverlaters; - een onderschatting van het ongehuwd samenwonen; - een overschatting van het alleenwonen van oudere personen. Het Steunpunt Demografie onderkent drie belangrijkste evoluties: de toename van de alleenwonenden, de alleenstaande ouders en de kinderen van alleenstaande ouders12. Deze evoluties zijn alle in meer of mindere mate gebonden aan echtscheidingen en separaties. In vergelijking met de ons omringende landen heeft Vlaanderen het laagste aandeel van de éénpersoonshuishoudens. Daar tegenover staat dat de huishoudens van drie en vier personen relatief het sterkst aanwezig zijn in Vlaanderen. Hiervoor zijn verschillende verklaringen mogelijk: - er is geen nationale hoofdstad in het Vlaamse Gewest. In grootsteden zijn er naar verhouding meer éénpersoonshuishoudens; - er zijn in Vlaanderen nog steeds relatief veel mogelijkheden om naar een collectieve voorziening te gaan, waardoor een alleenstaande terechtkomt in een collectief huishouden. Deze tendens kan echter verminderen onder invloed van meer extramurale voorzieningen; - bij jongvolwassenen is de drang om het ouderlijk huis te verlaten niet zo groot als een generatie geleden. Een belangrijke bemerking is dat de definitie van huishouden van land tot land kan verschillen en wellicht de vergelijkbaarheid bemoeilijkt.
9 10 11 12
Cliquet R. e.a., 1996/2, blz. 236. CBGS 1996/2, blz. 6. R. Lesthaeghe en J. Surkyn, 1998, 67 blz. R. Lesthaeghe en J. Surkyn, 1998, blz. 25.
Algemene Omgevingsanalyse 25.05.1999
Omgevingsfactor: demografische ontwikkelingen
17
4. Mogelijke exogene factoren 1. De groei van de Europese instellingen brengt een instroom van vreemde werknemers met zich mee De verdere versterking van de Europese instellingen en structuren in België heeft een inwijking van personen die daar tewerkgesteld zijn tot gevolg. Een eventuele uitbreiding van de EU in oostwaartse richting zou een inwijking uit dergelijke landen met zich meebrengen.
2. Een groeiende uitwijking naar Zuid-Europese landen komt op gang De verdere Europese eenmaking kan de mobiliteit naar het zuiden verhogen daar de lidstaten zich t.a.v. hun socio-economische structuren concurrentieel zullen opstellen. De inwoners zullen elementen zoals de fiscaliteit en de leefkwaliteit meer en meer als discriminerende parameters hanteren.
3. Er is een toestroom van mensen uit armere landen De sterkere toename van de bevolking in armere landen, een achterblijvende welvaart en de vorming van netwerken om mensen van arme landen al dan niet legaal naar ons land en Vlaanderen te loodsen kunnen zorgen voor een toestroom uit de armere landen.
4. Er komt een herwaardering van de gezinswaarden Brede lagen van de maatschappij gaan een groeiend belang hechten aan gezinswaarden, met verhoogde aandacht voor relaties binnen het huishouden, kinderen en ouders en de private leefsituatie in het algemeen.
5. Er ontstaat een groeiende maatschappelijke bewustwording bij de oudere bevolkingsgroepen Meer en meer senioren zijn beter opgeleid, jongbejaarden verkeren in een betere gezondheidstoestand. De groep senioren groeit zowel in absolute als relatieve aantallen. Bijgevolg worden senioren mondiger, kritischer en alerter. Dit impliceert dat zij zich wensen of kunnen inzetten voor het vervullen van arbeidstaken of socioculturele activiteiten.
6. De vooruitgang in de medische wereld zorgt voor toegenomen mogelijkheden inzake behandeling van subfertiliteit en grotere overlevingskansen bij ouderen Verdere ontwikkelingen op het vlak van medische engineering zorgen voor een betere begeleiding van de vruchtbaarheid op oudere leeftijd en voor het verder terugdringen van de sterfte.
7. De maatschappelijke houding omtrent abortus en euthanasie evolueert Een groeiende permissiviteit op het vlak van abortus en euthanasie zorgt voor een neerwaartse druk op het aantal geboorten en een opwaartse druk op het aantal sterften.
Algemene Omgevingsanalyse 25.05.1999
Omgevingsfactor: demografische ontwikkelingen
18
5. Scenario’s Hypothese 1: geboorten, sterften, migraties
“De leeftijdsopbouw van de bevolking verandert. Er is een toename van de oudere bevolking en een groeiende interne vergrijzing na 2000.” • Toekomstverwachtingen bij constant beleid en constante tendensen
Vijf jaar later zijn er meer dan zes miljoen Vlamingen. Voor de projectie van de bevolking in de toekomst is gebruik gemaakt van de bevolkingsprojecties opgemaakt in 1995 in het kader van het ‘Milieu- en natuurrapport Vlaanderen 1996’13. Deze bevolkingsprojecties werden opgemaakt op basis van de toenmalige meest recente gegevens. Sedertdien zijn geobserveerde waarden beschikbaar die reiken tot 1/1/1998. Dit maakt dat er lichte afwijkingen zijn tussen de toenmalige projecties en de reeds gerealiseerde waarden. Grafiek 3 illustreert het verloop van de bevolking in de nabije toekomst. Grafiek 3: Bevolkingsvooruitzichten voor het Vlaamse Gewest, periode 1995-2010 6.150.000
6.100.000
6.050.000
6.000.000
5.950.000
5.900.000
5.850.000
5.800.000
5.750.000
5.700.000 1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Bron: MIRA-rapport
De prognose toont een stijgende trend van de bevolking in Vlaanderen. De verticale as van de grafiek is niet uitgelijnd vanaf het nulpunt om een beter zicht te krijgen op de diverse aantallen. Een nadeel is dat de evolutie spectaculairder oogt. Tegen 1 januari 2010 zouden er ongeveer 6.125.000 Vlamingen zijn. Dit betekent dat er 210.000 Vlamingen meer zullen zijn in 2010. Wat echter ook blijkt uit de berekeningen is dat de groei van de bevolking degressief verloopt. In 2000 bedraagt de groeivoet van de bevolking 3,1 promille; tien jaar later valt dat terug tot 2,1 promille. Dit leidt tot de vaststelling dat er op langere termijn sprake zal zijn van een stagnatie van de Vlaamse bevolking.
13
Willems, P., 1996 (a), blz. 6-18.
Algemene Omgevingsanalyse 25.05.1999
Omgevingsfactor: demografische ontwikkelingen
19
De beroepsactieven nemen in aantal af, de ouderen nemen toe. Tabel 5 geeft meer inzicht in de groei van de diverse leeftijdsklassen.
Tabel 5: Evolutie van de totale bevolking in Vlaanderen naar leeftijdsklasse,
0-2 3-5 6-12 13-18 19-24 25-34 35-59 60-79 80+ SOM
periode 1/1/1998 – 1/1/2008 1/1/1998 – 1/1/2003 1/1/2003 - 1/1/2008 6.216 1.376 -16.716 5.990 373 -27.605 -13.278 14.870 1.649 -18.875 -95.627 -46.646 142.373 46.078 38.763 53.109 29.017 53.751 92.770 82.048 Bron: MIRA-rapport
De volgende vaststellingen blijken: - er zullen meer peuters zijn. De groei is het sterkst in de eerstkomende vijf jaar; - bij de kleuters is er aanvankelijk een daling; na 2003 is er opnieuw enige groei; - de bevolking op de leeftijd van het lager onderwijs stagneert vrijwel tot 2003. Nadien is er een merkbare vermindering; - het aantal 13-18 jarigen neemt aanvankelijk af met meer dan 13.000. In de periode daarop is er een groei die het aanvankelijke verlies meer dan compenseert; - de bevolking die hoger onderwijs volgt of het eerste werk aanvangt kent een lichte toename tot 2003; vervolgens is er een duidelijke afname; - de bevolking op jongactieve leeftijd daalt continu, zij het dat de daling minder groot wordt na 2003; - daar tegenover is er een doorlopende groei van de bevolking tussen 35 en 59 jaar. Er een afzwakking van de groei in de latere periode; - de senioren nemen in aantal toe. Opvallend is de relatief sterke groeiprestatie van de hoogbejaarden: tussen 1998 en 2003 groeit deze categorie met 13,8%. Tussen 2003 en 2008 loopt deze groei zelfs op tot 22,5%. Belangrijk bij dit alles is dat de bevolkingsklasse op middelbare leeftijd (35 à 59 jaar) de motor zal zijn van de bevolkingsgroei tot 2003. Nadien komt de aangroei van de bevolking meer en meer op naam van de senioren (jong- en hoogbejaarden). Er is m.a.w. wel degelijk sprake van een vergrijzing van Vlaanderen. I.h.b. stelt zich ook het fenomeen van de interne vergrijzing. Dat wil zeggen dat de hoogbejaarden een groeiend aandeel zullen vormen van de bevolking van 60 jaar of meer (van 16,1% in 1998 tot 20,0% in 2010). Belangrijke verklaringen voor het toenemend aantal senioren zijn: - het doorstromen van personen van middelbare leeftijd (relatief omvangrijk in aantal) naar oudere leeftijdsgroepen; - het terugdringen van de sterfte, voornamelijk in de oudere leeftijdsklassen. Hiermee is niets gezegd over de te verwachten gezondheidsstatus in de oudste leeftijdsgroepen. De huidige beschikbare gegevens kunnen hierover geen uitsluitsel geven.
Algemene Omgevingsanalyse 25.05.1999
Omgevingsfactor: demografische ontwikkelingen
20
• Alternatieve scenario’s in functie van de exogene factoren Een verdere groei van de Europese instellingen kan een instroom van vreemde werknemers met zich meebrengen. Indien de onderhandelingen met Cyprus, Slovenië, Tsjechië, Polen, Hongarije en Estland voor toetreding tot de EU succesvol verlopen betekent dit dat personen uit nieuwe landen naar België en ook naar Vlaanderen zullen komen. Ingeval voornoemde landen toetreden tot de EU en in de verwachting dat dit een analoge instroom van personen uit die landen zou teweegbrengen zoals bij de toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden zou dit resulteren in een inwijking van circa 4.400 personen in België waarvan 500 in het Vlaamse Gewest. De impact van de uitbreiding zou voor Vlaanderen dus vrij gering zijn. De vooruitgang in de medische wereld zorgt voor grotere overlevingskansen voor ouderen. Deze vooruitgang op het vlak van medische engineering zorgt finaal voor grotere bevolkingsgroepen bij de ouderen. Dat heeft tot gevolg dat de bevolking in Vlaanderen sterker kan toenemen dan aangegeven bij constant beleid en tendensen. De effecten van de toegenomen medische technologie op het aantal geboorten zijn beperkter. De verdere Europese integratie kan een ander effect hebben op de bevolking. Lidstaten zullen zich immers concurrentiëler opstellen t.a.v. hun socio-economische structuren. Fiscaliteit en leefmilieu worden meer en meer discriminerende parameters. Het wisselrisico in vreemde munt vervalt zodat beleggingen in onroerend goed in het buitenland vlotter zullen gebeuren. In de VS zien we dat er sinds een tijd uitwijking aan de gang is van noordelijke staten naar zuidelijk gelegen staten. In eerste instantie ging het om pensioenmigranten die de zon opzochten. In een later stadium gaan ook bedrijven zich in het zuiden vestigen en bieden aan hun personeel een aangenaam woonklimaat. Indien een analoog proces in Europa en meer bepaald in Vlaanderen op gang komt zou dit kunnen zorgen voor uitwijking naar zuidelijke Europese landen. Indien dit gebeuren op kruissnelheid komt in Europa kan dit zorgen voor een uitwijkingsoverschot van jaarlijks circa 22.000 Vlamingen naar het zuiden. Dit betekent dat als we de trek naar het zuiden in de VS toepassen op Vlaanderen de bevolking zou dalen in de toekomst. Tenslotte zou een groeiende permissiviteit op het vlak van abortus en euthanasie kunnen gezien worden als een factor die een neerwaartse druk op het aantal geboorten en een opwaartse druk op het aantal sterften uitoefent. De invloed hiervan moet gerelativeerd worden. Andere kenmerken eigen aan de moderne cultuur oefenen een veel sterkere neerwaartse druk uit op het aantal geboorten (zie supra). Voorts heeft euthanasie veeleer een effect op de wijze van sterven dan op de hoogte van het sterftecijfer zelf.
Algemene Omgevingsanalyse 25.05.1999
Omgevingsfactor: demografische ontwikkelingen
21 Hypothese 2: geboorten
“Het uitstel van geboorten draagt bij tot een relatief laag geboortecijfer.” • Toekomstverwachtingen bij constant beleid en constante tendensen Indien de medische vooruitgang zich ook in de toekomst zou voortzetten zou dit kunnen resulteren in een relatief groter geboortecijfer bij oudere vrouwen. Recente berichten van EUROSTAT14 laten overigens een einde vermoeden aan de dalende vruchtbaarheidstendens in België. Het is echter waarschijnlijk dat het TVC in de toekomst aan meer schommelingen zal onderhevig zijn, veroorzaakt door patroonverschuivingen. Ouders zullen de timing van kinderen blijven aanpassen aan maatschappelijke gedwongenheden, vrouwen kunnen reageren op medische argumenten (gevaren van laattijdig moederschap) en door een vrijwel volledige controle van de vruchtbaarheid kunnen zich meer conjuncturele aanpassingen voordoen15. Wanneer het finaal kindertal in rekening wordt gebracht zal dit zich in Vlaanderen naar verwachting stabiliseren tussen 1,75 en 1,90 kinderen per vrouw16. Daarmee zal de vruchtbaarheid in Vlaanderen in de nabije toekomst onder het vervangingsniveau van 2,1 kinderen per vrouw blijven. • Alternatieve scenario’s in functie van de exogene factoren De ontwikkeling in de medische wereld kan ervoor zorgen dat verdere vooruitgang geboekt wordt inzake de behandeling van subfertiliteit. Een mogelijke herwaardering van gezinswaarden met aandacht voor de opvoeding van kinderen zou er eveneens kunnen toe bijdragen dat er meer geboorten zullen zijn in de toekomst. Abortus kan beschouwd worden als een remmende factor op het aantal geboorten. De gevolgen hiervan op het geboortecijfer zullen waarschijnlijk beperkt blijven. Bovendien zijn er aanwijzingen dat de abortusintentie ten opzichte van het begin van de jaren tachtig iets afgenomen is17.
14 15 16 17
EUROSTAT, Statistiques en bref. Population et conditions sociales, 1998 nr. 9. Cliquet R. en Callens M., 1993/1, blz. 145. Ibidem, blz. 145. Ibidem, blz. 75.
Algemene Omgevingsanalyse 25.05.1999
Omgevingsfactor: demografische ontwikkelingen
22 Hypothese 3: migraties
“Het inwijkingsaldo van Vlaanderen neemt af.” • Toekomstverwachtingen bij constant beleid en constante tendensen Vlaanderen kende tussen 1989 en 1997 een gemiddeld jaarlijks inwijkingoverschot van 5.400 personen t.o.v. Brussel. Naar de toekomst toe kan dit als een minimum beschouwd worden. Het geregistreerde inwijkingsaldo wordt m.a.w. constant verondersteld. Ook het geringe uitwijkingsoverschot t.o.v. Wallonië houdt aan in de nabije toekomst. Het Vlaamse Gewest registreerde over de periode 1989-1997 jaarlijks een gemiddeld inwijkingoverschot met het buitenland ten belope van 6.700 personen. Naar de toekomst toe kan een lichte afname van dit saldo worden verondersteld, o.i.v. grotere uitwijkingen van inwoners van het Vlaamse Gewest naar het buitenland. • Alternatieve scenario’s in functie van de exogene factoren Heden is er een groeiende maatschappelijke bewustwording bij oudere bevolkingsgroepen. Bejaarde personen worden globaal mondiger, kritischer en alerter. Dit betekent dat zij meer eisen zullen stellen aan hun wooncomfort en woonomgeving dan vroeger. Een en ander zou emigratie uit Brussel naar Vlaanderen kunnen bespoedigen. I.h.b. kan de uitwijking van Brussel en Wallonië naar de kustzone zich doorzetten. Er is een toenemende immigratiedruk vanuit armere landen, onder de vorm van vluchtelingen, asielzoekers en illegalen: - het aantal vluchtelingen in het Vlaamse Gewest bedroeg op 1 januari 5.563. Dit is een lichte daling t.o.v. vorig jaar. Toch ligt dit cijfer hoger dan in het begin van de jaren negentig (circa 4.200). N.a.v. het recente conflict in Kosovo biedt ons land tijdelijk opvang aan Kosovaarse vluchtelingen totdat deze personen een veilig verblijf in hun thuisregio kan gegarandeerd worden; - illegalen kunnen niet opgenomen worden bij de bepaling van het bevolkingscijfer; - België kende in 1998 ongeveer 22.000 asielaanvragen18 (2,2 per duizend inwoners). Dit is bijna een verdubbeling op één jaar tijd. Het aantal asielaanvragen per 1.000 inwoners is groter in Luxemburg (3,9 per duizend) en Nederland (2,9). Frankrijk (0,4), het Verenigd Koninkrijk (1,0) en Duitsland (1,2) scoren lager. De verdere Europese integratie zal additionele inwijking met zich meebrengen. Zoals hiervoor vermeld zou het maximaal gaan om circa 500 personen. De invloed van de toetreding van nieuwe landen tot de EU heeft dus beperkte gevolgen voor Vlaanderen. Zoals eerder vermeld zou de groeiende Europese eenmaking een grotere mobiliteit tussen de lidstaten kunnen teweegbrengen. Naar het voorbeeld van de VS zou dit eerder resulteren in een grotere uitwijking van Vlamingen naar zuiderse landen dan andersom. Dit zou de migratiebalans t.o.v. het buitenland in negatieve zin beïnvloeden.
18
The Economist, 20 februari 1999, blz. 29 en Verenigde Naties, www.unhcr.ch/statist/9901asy/text.htm.
Algemene Omgevingsanalyse 25.05.1999
Omgevingsfactor: demografische ontwikkelingen
23 Hypothese 4: huishoudensvorming
“Ondanks een relatief stabiele bevolking neemt het aantal huishoudens nog toe.” • Toekomstverwachtingen bij constant beleid en constante tendensen Het is belangrijk om een beeld te hebben van de toekomstige evolutie van het aantal huishoudens. De bevolkingsevolutie is een slechte maat voor die activiteiten in te schatten die op huishoudens betrekking hebben (woningbehoefte, grote consumptieve aankopen… ). Hiervoor werd een beroep gedaan op de prognoses die uitgevoerd werden in het kader van het Milieu- en natuurrapport 199619. De projecties werden gemaakt in 1995, toen nog geen tijdreeks van het NIS omtrent het geregistreerde aantal huishoudens over de periode 1990-1997 beschikbaar was. Op basis van de volkstellingsgegevens voor 1981 en 1991 werd de situatie op de begindatum van 1 januari 1995 geschat. D.w.z. dat een kloof van vijf jaar moest worden overbrugd. Grafiek 4 illustreert het verloop van het aantal huishoudens. Grafiek 4: Evolutie van het aantal huishoudens in Vlaanderen over de periode 1995 – 2010 2.800.000
2.700.000
2.600.000
2.500.000
2.400.000
2.300.000
2.200.000
2.100.000 1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
Scenario sterke verdunning
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Scenario zwakke verdunning
Bron: MIRA
Het aantal huishoudens in Vlaanderen neemt uitbreiding. Naargelang het scenario zouden er in 2010 2.460.000 tot 2.680.000 huishoudens zijn in het Vlaamse Gewest, of een groei met 106.000 à 325.000 eenheden. Na 2003 is er een lichte afname van het groeitempo. Verder blijken er verschillen te zijn in de evolutie naar leeftijd van het huishoudenshoofd. In tabel 6 bevindt zich een prognose.
19
Willems P., 1996 (b), blz. 19-34.
Algemene Omgevingsanalyse 25.05.1999
Omgevingsfactor: demografische ontwikkelingen
24 Tabel 6: Evolutie van het aantal huishoudens in Vlaanderen naar grootte, periode 1/1/1998 – 1/1/2010 1/1/1998 – 1/1/2003 1/1/2003 – 1/1/2008 Scenario huishoudensverdunning Scenario huishoudensverdunning Sterk Zwak Sterk Zwak Een persoon 101.261 24.519 102.033 25.992 Twee personen 42.489 25.460 48.701 31.078 Drie personen 1.271 4.889 940 4.175 Vier personen 5.545 -634 785 -4.808 Vijf personen of meer -23.425 -364 -24.817 -1.926 Totaal 127.141 53.870 127.642 54.511 Bron: MIRA
Analoog aan de bevolkingsontwikkeling is de evolutie ook hier de resultante van onderling zeer uiteenlopende bewegingen: - in beide scenario’s is er een sterke groei van de éénpersoons- en tweepersoonshuishoudens, zij het dat ingeval het scenario van een sterke verdunning de groei uiteraard nog markanter is. De groei is in de tweede vijfjarenperiode iets groter; - de huishoudens bestaande uit drie personen kennen een veel geringere (en licht degressieve groei) over 10 jaar. De groei is groter ingeval een zwakke huishoudensverdunning aangenomen wordt; - in het scenario van sterke verdunning is er een aangroei van de vierpersoonshuishoudens, zij het meer in de eerste periode. Daar tegenover staat een afname in het scenario van zwakke verdunning. Dit is wellicht te wijten aan de grotere kans dat huishoudens van vijf of meer personen terugvallen tot vier personen in het scenario van sterke verdunning; - de grootste huishoudens nemen in beide scenario’s in aantal af. Deze afname is veel meer uitgesproken in het scenario van sterke verdunning. Bij de evolutie van het aantal Vlaamse huishoudens zijn grotendeels dezelfde tendensen terug te vinden als bij de bevolkingsontwikkeling, zij het meer uitgesproken. Tabel 7 maakt een vergelijking tussen de groei van de Vlaamse bevolking en van de Vlaamse huishoudens. Tabel 7: Vergelijking van de groei van de bevolking en van het aantal huishoudens in Vlaanderen, periode 1998 – 2008 Periode Gemiddelde jaarlijkse groei (in promille) Bevolking Huishoudens Huishoudens (sterke verdunning) (zwakke verdunning) 1/1/1998 – 1/1/2003 3,11 10,5 4,6 1/1/2003 – 1/1/2008 2,71 10,0 4,5 Bron: MIRA, bewerkingen APS
In elke deelperiode is de groei van de huishoudens sterker dan van de bevolking in Vlaanderen. De vergrijzing van de bevolking heeft tot gevolg dat er meer oudere huishoudenshoofden zullen zijn. Doch bij de oudere huishoudens is er sprake van een grotere huishoudensverdunning. Dat wil zeggen dat er minder leden zullen zijn per hoofd van het huishouden. De kinderen hebben immers het huishouden veelal verlaten en vormen een apart huishouden. Dit is een van de belangrijke redenen voor de sterkere huishoudensgroei.
Algemene Omgevingsanalyse 25.05.1999
Omgevingsfactor: demografische ontwikkelingen
25
• Alternatieve scenario’s in functie van de exogene factoren De medische vooruitgang heeft een toename van de overlevingskansen met zich mee gebracht. Deze tendens kan zich in de toekomst versterkt verderzetten. Een gevolg is dat er relatief meer ouderen zullen zijn dan in het verleden. Nu zijn er hogere huishoudenspercentages waarneembaar in de oudere leeftijdsgroepen (ouderen wonen in kleinere huishoudens) zodat dit globaal bijdraagt aan een sterkere groei van het aantal huishoudens dan van de bevolking. Indien de groeiende uitwijking naar zuidelijke Europese landen meer op oudere personen zou betrekking hebben dan op de andere leeftijdsgroepen kan dit de relatief sterkere groei van het aantal huishoudens afremmen. Zoals eerder vermeld zijn er immers relatief meer huishoudens bij de ouderen.
Algemene Omgevingsanalyse 25.05.1999
Omgevingsfactor: demografische ontwikkelingen
26
Algemene Omgevingsanalyse 25.05.1999
Omgevingsfactor: demografische ontwikkelingen