DEELGEMEENTE PRINS ALEXANDER
DAT KOMT AL WAT DICHTER IN DE BUURT Buurten en bewoners in balans
Pagina
1
INLEIDING _______________________________________________________________ 4 GEEN CIJFERS VOOR BUURTEN___________________________________________________ 4 WOONOMGEVING ZELDEN OP WIJKSCHAAL__________________________________________ 4 BUURTSIGNALERINGSMODEL ___________________________________________________ 2 KWETSBAARHEID EN HET RISICO OP VERVAL ___________________________________ 4 BUURTVERVAL _____________________________________________________________ 4 VERTROUWEN IN DE BUURT ____________________________________________________ 6 DE TOEPASSING VAN BUURTSIGNALERING ___________________________________ 10 PPC-SCORES VAN DE WIJKEN IN PRINS ALEXANDER ___________________________________ 10 PPC-SCORES (STAND 2011-1) _________________________________________________ 12 EENGEZINSWONINGEN _______________________________________________________ 13 WOZ-WAARDE PER KAMER ___________________________________________________ 13 LANGE WOONDUUR ________________________________________________________ 14 MOBILITEIT ______________________________________________________________ 16 MELDINGEN GEWELD________________________________________________________ 16 MELDINGEN BURENGERUCHT __________________________________________________ 17 OVERBEWONING __________________________________________________________ 18 GOEDKOPE PARTICULIERE HUURWONINGEN ________________________________________ 19 UITKERINGSONTVANGERS ____________________________________________________ 19 NIET-WERKENDE WERKZOEKENDEN ______________________________________________ 21 ONTWIKKELING VAN PPC-WAARDEN _____________________________________________ 23 CONCLUSIES BUURTSIGNALERING _______________________________________________ 26 SOCIALE INDEX EN BUURTSIGNALERING______________________________________ 28 SOCIALE BINDING EN CAPACITEITEN ______________________________________________ 28 SOCIALE BINDING __________________________________________________________ 30 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN ___________________________________________ 33
Pagina
2
VOORKOMEN IS BETER DAN GENEZEN ____________________________________________ 34 WAT WILLEN WE BEREIKEN? ___________________________________________________ 35
Pagina
3
INLEIDING De Deelraad heeft in haar vergadering van 27 en 29 juni 2011 de motie Buurten in balans van de fractie Leefbaar Rotterdam aangenomen. In deze motie krijgt het Dagelijks Bestuur de opdracht om: -
kwetsbare buurten in de deelgemeente Prins Alexander in kaart te brengen;
-
de mate van kwetsbaarheid (op de terreinen fysiek, sociaal en veilig) inzichtelijk te maken;
-
per kwetsbare buurt de integrale aanpak en vitale coalities te beschrijven;
-
hiervoor zo nodig extra middelen vrij te maken en de deelraad voor 1 januari 2012 te informeren.
De in de motie geformuleerde opdracht is gebaseerd op de overweging dat het onwenselijk is dat in onze deelgemeente buurten op de Sociale Index onvoldoende scoren of dreigen te gaan scoren.
Geen cijfers voor buurten In de motie wordt gesteld dat er in een wijk buurten hoger of lager dan het wijkgemiddelde scoren en dat er buurten zijn die “onvoldoende scoren of binnen afzienbare tijd onvoldoende dreigen te scoren”. De Sociale Index geeft echter geen ondersteuning voor het in de motie gestelde. De Sociale Index bevat namelijk geen cijfers voor buurten. De scores zijn berekend voor heel Rotterdam, de deelgemeenten en de wijken. De SI laat zien dat er achter stedelijke gemiddelden grote verschillen tussen deelgemeenten schuilgaan en achter deelgemeentelijke gemiddelden tussen wijken. Uiteraard kunnen er binnen een wijk al dan niet grote verschillen tussen buurten bestaan, maar de SI laat deze niet zien. We kunnen dus niet nagaan of er in onze wijken buurten zijn die lager dan een zes scoren (waarbij als ‘kwetsbaar’ worden aangemerkt woongebieden met een cijfer tussen 5.0 en 5.9).
Woonomgeving zelden op wijkschaal
Pagina
4
De waarde van de motie is vooral gelegen in de aandacht die zij vraagt voor een lagere ruimtelijk schaalniveau dan de wijk. Het is gebruikelijk om in (vraaglijst)onderzoeken naar bijvoorbeeld leefbaarheid, veiligheid, binding en daarmee samenhangende kwesties te vragen naar de beleving daarvan in de eigen buurt. In bijvoorbeeld de enquête voor de Sociale Index krijgen deelnemers vragen of stellingen voorgelegd als “Kunt u aangeven of u zich (helemaal) niet verbonden, een beetje verbonden of (zeer) verbonden voelt met uw buurt” en “Ik voel me thuis bij de mensen die in deze buurt” wonen. Welk woongebied mensen in gedachten hebben bij het beantwoorden van de gestelde vragen is doorgaans onbekend. Gegevens uit dergelijk onderzoek worden echter samengenomen in veel grotere woongebieden dan een buurt, zoals viercijferige postcodegebieden of de wijkindeling van het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek). Beide indelingen, CBS en postcode, hebben een administratieve achtergrond. Deze indelingen sluiten slechts gedeeltelijk aan op de buurtafbakeningen van bewoners. Uit onderzoek blijkt dat de omvang van de buurt zoals geënquêteerden die in gedachten hebben,
doorgaans veel kleiner is dan een viercijferige postcodegebied of een wijk.1 Buurt is een subjectief begrip, waarbij het dus gaat om de belevingswereld van de bewoners. Die belevingswereld wordt door vele factoren bepaald. De buurt is verschillend voor elke bewoner. Hoe bewoners hun buurt afbakenen hangt samen met hun (vooral dagelijkse) bezigheden en in hoeverre zij bekend zijn met bepaalde plekken in hun omgeving. Onder andere leeftijd, sekse, fase in de levensloop en woonduur spelen een rol. Ook verschilt de buurtgrootte per onderwerp. In hun onderlinge sociale omgang kijken bewoners meestal niet verder dan de directe woonomgeving: (een deel van) de straat of het woonblok. Op dat lagere schaalniveau dan de wijk of buurt komt men sociale controle tegen, kunnen afspraken over leefregels gemaakt worden of worden praktische zaken onderling geregeld. Bij onderwerpen als (fysieke en sociale) veiligheid of voorzieningen als winkels en basisscholen loopt de buurtschaal flink op. De WRR (Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid) adviseert beleidsmakers die met ‘de buurt’ willen werken om de definitie over te laten aan de bewoners en zich daaraan, in de mate dat het praktisch mogelijk is, aan te passen.2
Buurtsignaleringsmodel Een instrument waarmee we de verschillen tussen en ontwikkeling van buurten (en in een aantal gevallen zelfs delen van buurten of woonblokken) kunnen (laten) zien, is het door het COS (Centrum voor Onderzoek en Statistiek) ontwikkelde Buurtsignaleringsmodel (BSM). Het doel van het BSM is het vroegtijdig Tekstblok 1. Kenmerken Buurtsignalering signaleren van (potentiële) negatieve ontwikkeEén signaal per buurtje: PPC-score (Potentiële probleemcumulatie) lingen op een laag ruimtelijk schaalniveau. Het buurtjes (gemiddeld 250 woningen en BSM sluit aan op de wijk- en buurtindeling van 500 inwoners) het CBS. Elke wijk heeft van het CBS een tweeObjectief cijferig nummer gekregen. Zevenkamp bijvoorProactief beeld heeft nummer 66. Ook de buurten hebSamengesteld uit bewonerskenmerken (sociaaleconomisch), woningkenmerken ben een nummer gekregen. Dit nummer be(fysieke) en veiligheid. staat uit vier cijfers: het wijknummer plus het buurtnummer: bijvoorbeeld 6640, 6641, 6642, enz. Grotere buurten worden onderverdeeld in woonblokken: bijvoorbeeld 664100, 664191, enz. Het BSM meet ontwikkelingen op het laagste schaalniveau, dat van de woonblokken of subbuurten. Het grote pluspunt van het BSM is dus de fijnmazigheid. Het aantal mensen in een CBSwijk kan oplopen tot meer dan 27.000 (Groot IJsselmonde). Veel wijken in Rotterdam hebben tussen de 10.000 en 20.000 inwoners. Voor het signaleren van situaties en ontwikkelingen die bewoners (dagelijks) ervaren is dit dus een te grof schaalniveau. Het BSM doet uitspraken over ontwikkelingen in het woongebied waar deze ook door bewoners worden ervaren. De buurten die daarvoor te groot zijn, zijn zoals al is opgemerkt in het BSM uiteengelegd in twee, drie of meer woonblokken of subbuurten. De woonblokken in het BSM komen al wat dichter in de buurt van wat bewoners als hun directe woonomgeving beschouwen.
Pagina
2
Het COS heeft een aantal jaren geleden de uitkomsten van de eerste meting van het BSM geanalyseerd en grote overeenkomsten gevonden met de toenmalige hotspots in Rotter1
Hendrien Kaal e.a., Een postcodegebied is de buurt niet. Het gebruik van buurtvragen in (criminologisch) survey-onderzoek (Sociologie, jaargang 4 – 2008 / 4). 2
Vertrouwen in de buurt (WRR, Den Haag, 2005).
dam. Verder waren de al bekende buurten met een opeenhoping van fysieke, sociale en economische problemen door het BSM herkent. Volgens het COS blijkt het BSM nogal eens de aandacht te vestigen op buurten of woonblokken of straten die deze aandacht daarvoor.
Pagina
3
Op het niveau van een buurt of woonblok zijn er helaas geen betrouwbare cijfers voorhanden over bijvoorbeeld opleidingsniveau, beheersing van het Nederlands, thuisgevoel, vrijwillige inzet enz. Informatie die het BSM nog beter zou maken.4
4
Marco Bik en Cuneyt Ergun, COS Buurtsignaleringsmodel (COS, Rotterdam, 2006).
KWETSBAARHEID EN HET RISICO OP VERVAL De deelraad heeft het dagelijks bestuur opgedragen kwetsbare buurten in kaart te brengen. Dat roept de vraag op wanneer we een buurt kwetsbaar kunnen noemen. Kwetsbaarheid roept associaties op met woorden als breekbaar, precair – met een wankel evenwicht. De Sociale Index onderscheidt vier soorten woongebieden: sociaal sterk, sociaal voldoende, kwetsbaar, probleem en sociaal zeer zwak. Woongebieden met een cijfer tussen 5,0 en 5,9 worden aangemerkt als kwetsbaar. Het woord kwetsbaar duidt in de Sociale Index niet alleen op een bepaalde toestand (ergens tussen ‘sociaal voldoende en probleem’), maar ook op een risico om in een bepaalde toestand (‘probleem’) te geraken. In het bridgespel betekent kwetsbaar: ‘in een zodanige positie verkerend dat winst en (vooral) verlies dubbel telt’. Vervang ‘verliezen’ door ‘achteruitgang’, ‘afglijden’ of ‘verval’ en deze betekenis van kwetsbaar komt in de buurt van de intuïtieve aanduiding van kwetsbare buurten.6 Buurten dus die achteruit kunnen gaan en kunnen of afglijden als er niet wordt ingegrepen. De Veiligheidsindex onderscheidt woongebieden in: veilig, aandacht, bedreigd, probleem en onveilig. Woongebieden met een cijfer tussen 5,0 en 5,9 worden aangemerkt als bedreigd. Kwetsbaar en bedreigd zijn dus begrippen met een vergelijkbare lading. Op woongebieden toegepast staan de woorden ‘bedreigd’ en ‘kwetsbaar’ voor (verhoogde) risico’s op verval, achteruitgang of afglijden. Bedreigde of kwetsbare buurten kunnen verworden tot ‘probleembuurten’. Voor de volledigheid: de categorie-indeling bij de Veiligheidsindex (VI) en de Sociale Index (SI) ziet er als volgt uit: Tabel 1. Categorie-indeling Veiligheidsindex en Sociale Index
Score < 3,9 3,9 tot 4,9 5,0 tot 5,9 6,0 tot 6,9 7,0 >
Categorie-indeling VI Onveilige wijk Probleemwijk Bedreigde wijk Aandachtswijk (Redelijk) Veilige wijk
Categorie-indeling SI Sociaal zeer zwakke wijk Probleemwijk Kwetsbare wijk Sociaal voldoende wijk Sociaal sterke wijk
Buurtverval
Pagina
4
De vraag waarom buurten in verval raken heeft wetenschappers en beleidsmakers al decennia lang beziggehouden. Er bestaan verschillende verklaringsmodellen voor en definities van buurtverval. In een onder sociologen en criminologen populair verklaringsmodel staat ordeloosheid of wanorde centraal. Daarmee wordt gedoeld op een combinatie van fysieke en sociale problemen, zoals fysieke aftakeling van woningen en openbare ruimte, zwerfvuil, bekladding, criminaliteit, geluidsoverlast, drugsoverlast, dronkenschap, burenruzies, enz. Het zijn vaak buurtbewoners zelf die het woongenot van andere buurtbewoners verpesten door onaangepast, asociaal en soms crimineel gedrag. Waar dit structureel voorkomt en waar dit onvoldoende gecorrigeerd wordt door bewoners zelf mogen we spreken van een probleembuurt.
6
Zie over de uitwerking van de woorden kwetsbaar en kwetsbaarheid (maar dan toegepast op mensen): Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO), Kwetsbaar in kwadraat. Krachtige steun aan kwetsbare mensen
Buurten zijn ordelijk (leefbaar) als ze schoon, heel en veilig zijn en als buurtbewoners rekening met elkaar houden.7 Een begrip dat in dit verband vaak wordt gebruikt is ‘woon- en leefklimaat’. Normaal gesproken wordt het woon- en leefklimaat in een woongebied min of meer vanzelfsprekend gehandhaafd door bewoners zelf. In goed functionerende buurten is er sprake van gedeelde normen. Overtreders van deze (vaak ongeschreven) normen worden te verstaan gegeven dat hun gedrag in deze buurt niet kan. Een probleembuurt kan vanuit het perspectief van ordeloosheid als volgt worden omschreven: Een probleembuurt is een woonbuurt waar een groot deel van de bevolking zich in het dagelijks leven zodanig geconfronteerd ziet met uitingen van ergerlijk en onacceptabel gedrag dat ze zich er onveilig door voelen, en waar manieren voor sociale of informele controle tekortschieten om deze ordeloosheid binnen de perken te houden.8 Uit tal van bevolkingsonderzoek blijkt dat bewoners zich erg druk maken om frequent ervaren ‘kleine’ ergernissen in de directe woonomgeving. Dit soort wanordelijkheden komt veel meer voor dan echte criminaliteit. In dit verband kan worden verwezen naar de vooral in de Verenigde Staten van Amerika aangehangen ‘broken windows’ theorie. Als niemand iets tegen de kleine wanordelijkheden doet, wordt asociaal gedrag op een gegeven moment ‘normaal’ gevonden en escaleren volgens de broken windows theorie de kleine, incidentele ergernissen tot structurele ordeloosheid. Sociale desorganisatie Verwant aan de term ordeloosheid is ‘sociale desorganisatie’. Sociale desorganisatie staat voor een situatie waarin een woongebied niet in staat is normen te handhaven, als gevolg van een lage sociaaleconomische status (en daardoor een gebrek aan hulpbronnen), veel verhuizingen, gebrek aan sociale samenhang en heterogeniteit van de bevolking. Naast de zichtbare fysieke en sociale problemen gaat het bij de sociale desorganisatie om het onvermogen van buurtbewoners om bepaalde normen te handhaven en effectieve sociale controle uit te oefenen. De buurt komt in de problemen: bewoners die er al een tijdje wonen vertrekken, woningzoekenden zullen zich er niet snel vestigen. Dat kan leiden tot leegstand of tot concentratie van huishoudens met een zeer kwetsbare woningmarktpositie en tot verval in de vorm van vervuiling, vandalisme en verloedering. De fysieke kenmerken van de buurt en de woningen spelen een belangrijke rol op de woningmarkt, maar evengoed zijn het imago en de reputatie van de buurt van belang. Deze worden mede bepaald door de sociale samenstelling van het woongebied. Buurtsignaleringsmodel en sociale desorganisatietheorie
Pagina
5
De indicatoren in het BSM zijn volgens het COS goed onder te brengen in de sociale desorganisatietheorie. Door dat te doen wordt het duidelijker waarom deze indicatoren in het BSM zijn opgenomen (zie figuur 1 op de volgende bladzijde). Door zoveel mogelijk aan de linkerkant te meten, kunnen situaties aan de rechterkant worden voorkomen.
7
Reinout Kleinhans en Gideon Bolt, Vertrouwen houden in de buurt. Verval, opleving en collectieve zelfredzaamheid in stadsbuurten (TU Delft, Universiteit Utrecht, Nicis Institute, 2010).
8
André Buys, Tekenen van vertrouwen. Op zoek naar risico’s en kansen vanuit het perspectief van orde en veiligheid in woonwijken (RIGO Research en Advies BV < In opdacht van Politieacademie >, Amsterdam, 2008).
Figuur 1. De buurtsignaleringsindicatoren en het causale schema van de sociale desorganisatietheorie (COS, 2006) Sociaaleconomische status Percentage uitkeringsontvangers Percentage overbewoning WOZ-waarde van de woningen Percentage leegstand Percentage eengezinswoningen Percentage goedkope particuliere huurwoningen Sociale samenhang
Sociale desorganisatie Meldingen van burengerucht
Criminaliteit Meldingen van geweld
Etnische heterogeniteit Percentage nieuwe Nederlanders
Verhuismobiliteit Mobiliteitscijfer Percentage lange woonduur
Vertrouwen in de buurt Een belangrijk onderdeel van het proces van buurtverval is het verlies van vertrouwen in de buurt en in medebewoners. Dit is een kwestie van beleving of gevoel. Zelfs al zijn de tekens van verval voor een buitenstaander niet direct zichtbaar of objectief waarneembaar, als bewoners het gevoel hebben dat de buurt achteruitgaat, kan dit leiden tot een zichzelf waarmakende voorspelling. Waar de openbare ruimte ten prooi valt aan ordeloosheid of sociale desorganisatie en niemand er tegen optreedt, verliezen mensen hun vertrouwen in de buurt. Ze vluchten weg of mijden de buurt als ze de kans krijgen. Het is bekend dat in gebieden met een slecht woonklimaat, huishoudens die het zich kunnen veroorloven de benen nemen of er om te beginnen al niet komen wonen. Als gevolg daarvan is er sprake van een steeds sterker wordende instroom van huishoudens die juist weinig keuze hebben op de woningmarkt. Mensen die de kans krijgen trekken weg. De buurt wordt gemeden. Er wordt niet meer geïnvesteerd en het onderhoud loopt zichtbaar terug. Dit leidt tot een verdere daling in status en verval in de buurt. De onderzoeksliteratuur over buurtverval is een paar jaar geleden op een rij gezet door de wetenschappers Ronald van Kempen en Gideon Bolt.9 Signaal In het onderzoek naar en de aanpak van buurtverval krijgt het herstel van vertrouwen in de buurt de laatste jaren veel aandacht. Gebeurt dat niet, dan krijgen bewoners en bezoekers het signaal dat de ordeloosheid en verloedering niemand iets kan schelen en ligt de weg open naar een verdere neerwaartse spiraal. De WRR voor het regeringsbeleid) wijst hierop in het advies Vertrouwen in de buurt (2005).10 Het Nicis Institute sluit daarop aan met Vertrouwen houden in de buurt (2010).11 De adviseur en onderzoeker André Buys
Pagina
6
9
R. van Kempen en G. Bolt, Tussen fysiek en sociaal; een literatuuronderzoek naar de relatie tussen fysieke en sociale verschijnselen in steden. (In opdracht van NWO en het Kenniscentrum Grote Steden, Den Haag, 2005). 10
Zie ook: Reinout Kleinhans en Gideon Bolt, Verval, opleving en collectieve zelfredzaamheid in stadsbuurten (Nicis-onderzoek, TU Delft, Universiteit Utrecht en Nicis Instituut).
11
Reinout Kleinhans en Gideon Bolt, Vertrouwen houden in de buurt. Verval, opleving en collectieve zelfredzaamheid in stadsbuurten (TU Delft, Universiteit Utrecht, Nicis Institute, 2010).
omschrijft een probleembuurt als een woonbuurt waarin mensen (bewoners en buitenstaanders) geen vertrouwen (meer) hebben.12 Daarop aansluitend omschrijven wij een kwetsbare buurt als een buurt die het vertrouwen van bewoners en buitenstaanders dreigt te verliezen. Identiteit en reputatie Het gaat er om dat niet alleen bewoners vertrouwen hebben en houden in de buurt, maar ook buitenstaanders. Het vertrouwen van bewoners in hun buurt hangt namelijk ook samen met de reputatie of aanzien van het woongebied. Een slechte buurtreputatie, bijvoorbeeld die van achterstandsbuurt, probleembuurt, onveilige buurt, buurt in verval of kwetsbare buurt, beïnvloedt hun beoordeling van de andere bewoners. Zelf is iedereen natuurlijk in orde, dus moeten het de anderen zijn die de buurt een slechte naam bezorgen. Deze beoordeling van de sociale omgeving werkt door in de mate waarin bewoners zich thuisvoelen in hun buurt en hun vertrouwen in medebewoners. Identiteit (“past bij me”) en reputatie (“ik moet aan mijn kennissen, vrienden en familie kunnen uitleggen waarom ik er woon”) vervullen een cruciale rol in de waardering van de woon- en leefomgeving en in de bereidheid om zich voor de buurt in te zetten.13 Buurten in balans Het begrip buurten in balans slaat op goed functionerende woongebieden: woon- en leefomgevingen waarin sprake is van gedeelde normen en van vertrouwen in elkaar en in de buurt. Uit recent onderzoek binnen het Nicis-onderzoeksprogramma Kennis voor krachtige steden blijkt dat de sociale samenhang in vervalbuurten en evenwichtige buurten verschilt, wat tot uitdrukking komt in de manier waarop bewoners met elkaar omgaan en elkaar durven aan te spreken. Het blijkt echter vooral uit de zogenoemde collectieve zelfredzaamheid of weerbaarheid: het vertrouwen in elkaar en de gezamenlijke bereidheid en mogelijkheden van bewoners in te grijpen als er iets niet goed gaat in de publieke ruimte. Collectieve zelfredzaamheid of weerbaarheid vormt een belangrijke tegenkracht tegen negatieve ontwikkelingen in de buurt. Ze bevordert een gevoel van ‘beheersbaarheid’ van de woonomgeving en een gevoel van veiligheid.14 Publieke vertrouwdheid Sociale samenhang hoeft niet te betekenen dat bewoners bevriend zijn of vaak contact hebben. De meeste mensen onderhouden met hun directe buren en een deel van de bewoners in hun straat ‘groet- en kortepraatjesrelaties’. Meer hebben zij niet nodig om zich thuis en veilig te voelen in hun straat. Het kernbegrip is ‘publieke familiariteit’ of ‘publieke vertrouwdheid’. Er is enige discussie over de duiding van deze begrippen15, maar het gaat er in ieder geval om dat bewoners elkaar oppervlakkig kennen en sociaal kunnen plaatsen, zodat ze elkaars gedrag beter kunnen begrijpen en voorspellen.
12
André Buys, Indicaties van vertrouwen in de buurt. Een bijdrage aan de signalering van buurtontwikkeling (RIGO Research en Advies BV, in opdracht van Politie en Wetenschap, Amsterdam, 2010).
Pagina
7
13
Stad en stijging (VROM-raad, 2006).
14
Reinout Kleinhans en Gideon Bolt, Verval, opleving en collectieve zelfredzaamheid in stadsbuurten (Nicis-onderzoek, TU Delft, Universiteit Utrecht en Nicis Instituut). 15
Joke van der Zwaard, Scènes in de Copy Corner. Van vluchtige ontmoetingen naar publieke vertrouwdheid (SUN Trancity, 2010) en Talja Blokland, Oog voor elkaar. Veiligheidsbeleving en sociale controle in de grote stad (Amsterdam University Press, 2008).
In goed functionerende buurten stellen bewoners zich vriendelijk (niet te verwarren met vriendschappelijk) en behulpzaam op tegenover elkaar. Uit onderzoek blijkt dat dit tegelijkertijd de persoonlijke relaties ook wat op een afstand houdt: het is balanceren tussen vriendelijkheid en behulpzaamheid enerzijds en privacy anderzijds. Behulpzaamheid en vriendelijkheid zijn belangrijk in een goede burenrelatie. Maar op veel meer dan dat zitten de meeste mensen, niet te wachten. Als eenmaal duidelijk dat bewoners onderling een reserve inbouwen, dan kan dat de informele sociale controle wat makkelijker maken.16 Een voor een landelijk onderzoek geïnterviewde bewoonster zegt hierover het volgende: “Nou, omdat je toch wel een zekere verbondenheid voelt met elkaar om je straat en je omgeving een beetje leefbaar te houden. En omdat je elkaar toch wel kent, als is het niet altijd van op de koffie gaan, maar wel van gezicht. Dat je weet wie er achter elke voordeur thuishoort. En daardoor spreek je elkaar makkelijker aan, denk ik, als dat je helemaal geen zicht op hebt wie er achter de voordeur bivakkeren.”17 Bewoners in balans Collectieve zelfredzaamheid is meer dan de som van zelfredzame bewoners. Maar het helpt wel als een buurt veel zelfredzame bewoners telt. Wie problemen heeft met gezondheid, psychische stabiliteit, rondkomen en / of vooruitkomen heeft andere zaken aan zijn of haar hoofd dan de woonomgeving. Soms leiden genoemde problemen ook tot uitgaven boven het budget (bijvoorbeeld extra gezondheidskosten, administratieve boetes, kosten verslaving, kopen op afbetaling). Dezelfde problemen openbaren zich ook op andere terreinen: opvoedingsproblemen, schooluitval, overlast). De draaglast van deze huishoudens is groter dan hun draagkracht. Zorgen bepalen de draaglast voor huishoudens: welke problemen hebben ze op hun schouders? Of ze de last aankunnen, wordt mede bepaald door de draagkracht: hoe sterk zijn ze, fysiek, emotioneel, sociaal en cognitief? Wie gesteund wordt door zijn sociale omgeving kan meer aan dan wie er alleen voor staat. Eén op één Het gaat ons er niet alleen om dat buurten in balans zijn, maar ook dat bewoners dat zijn. Het versterken van kwetsbare buurten door sociale samenhang en collectieve zelfredzaamheid te vergroten, helpt kwetsbare huishoudens niet. Sociale samenhang en collectieve zelfredzaamheid binnen een buurt heeft nauwelijks meerwaarde voor informele zorg. Ten eerste wordt informele zorg door binnen sterke één-op-één relaties die ‘losstaan’ van de buurt. Ten tweede blijken projecten om buurtbinding te versterken nauwelijks tot een toename van informele zorg te leiden. Deze activiteiten bereiken voornamelijk bewoners die iets met de buurt willen hebben en niet de meest kwetsbaren en sociaal geïsoleerden. Buurtontwikkeling of de ontwikkeling van het individu
Pagina
8
Het is bij bedenken en uitvoeren van aanpakken belangrijk om ‘buurten in balans’ en ‘bewoners in balans’ goed van elkaar te onderscheiden. Om buurten te verbeteren is de bijdrage van buurtbewoners natuurlijk noodzakelijk. Hun betrokkenheid en inzet dragen voor een groot deel bij aan de oplossing van buurtgebonden vraagstukken. Bij de aanpak van problemen achter de voordeur of activiteiten om de zelfredzaamheid van sommige 16
Gwen van Eijk, Van gemengde buurt naar geïntegreerde routines (Tijdschrift voor de Volkshuisvesting, 2011, nr.1).
17
Reinout Kleinhans en Gideon Bolt, Vertrouwen houden in de buurt. Verval, opleving en collectieve zelfredzaamheid in stadsbuurten (TU Delft, Universiteit Utrecht, Nicis Institute, 2010).
bewoners te vergroten, is het niet de ontwikkeling van de buurt waar het om gaat, maar de ontwikkeling van het individu. Kwetsbare huishoudens
Pagina
9
Problemen achter de voordeur en ‘zelfredzaamheidsproblemen’ zijn niet buurtgebonden. De oorzaken liggen niet in de buurt. Ze zijn persoonsgebonden en vragen daarom een aanpak op individueel niveau. Problemen achter de voordeur kunnen wel een kenmerk van de buurt zijn als het aandeel van kwetsbare huishoudens er groot is. Een buurt kan daardoor uit balans raken. Deze huishoudens hebben moeite het hoofd boven water te houden en zijn veel tijd en energie kwijt aan overleven. Zij hebben daardoor minder tijd voor en binding met de buurt en de buren. Het is moeilijk om afspraken met ze te maken. Verder zorgen de kwetsbare huishoudens relatief vaak voor overlast, waarop ze niet altijd eenvoudig aanspreekbaar zijn. De aanwezigheid van ‘multiprobleemhuishoudens’ kan zorgen voor spanningen in de buurt.18
18
J. Broekhuizen en R. van Wonderen, Samenleven met verschillen. Signaleren van spanningen en versterken van vertrouwen in Amsterdamse buurten (Gemeente Amsterdam Bureau Onderzoek en Statistiek en Verwey-Jonker Instituut, 2012). Zie ook: Buurtbewoners in Balans (VROM, 2009).
DE TOEPASSING VAN BUURTSIGNALERING Het buurtsignaleringsmodel geeft elke buurt een potentiële probleemcumulatiescore (PCC-score) die tussen -3 en +3 ligt. De PPC-score is een samengestelde maat van 12 indicatoren (zie Tekstblok 2). Er werd tot voor kort twee keer per jaar gemeten (aan het begin en halverwege het jaar). Het verschil tussen opeenvolgende PPC-scores laat zien of er sprake is van achteruitgang of Tekstblok 2. De indicatoren in het buurtsignaleringsmodel vooruitgang Door de financiële 1. Percentage eengezinswoningen (hoger percentage: minder PPC) situatie waarin Rotterdam ver2. Percentage lange verblijfsduur (hoger percentage: keert, is er in 2011 slechts één meminder PPC) ting gedaan. 3. WOZ-waarde per kamer (hoger percentage: minder PPC) Percentage leegstand (hoger percentage: meer PPC) Percentage goedkope particuliere woningen (hoger percentage: meer PPC) 6. Percentage overbewoning (hoger percentage: meer PPC) 7. Percentage uitkeringsontvangers (hoger percentage: meer PPC) 8. Percentage niet-werkende werkzoekenden (hoger percentage: meer PPC) 9. Percentage nieuwe Nederlanders (hoger percentage: meer PPC) 10. Percentage mobiliteit (hoger percentage: meer PPC 11. Aantal meldingen burengerucht (hoger aantal: meer PPC) 12. Aantal meldingen geweld (hoger aantal: meer PPC)
De PPC-score wint aan betekenis wanneer hij in het verband wordt geplaatst van de achterliggende indicatoren. Het cijfer is immers een samengestelde maat van uiteenlopende indicatoren (zie tekstblok 2). Om achter te komen wat er in een buurt gedaan moet worden om de PPC-score te verbeteren, zal er naar de indicatoren gekeken moeten worden. Een streefwaarde formuleren is echter lastig zo niet onmogelijk. Niet te beïnvloeden ontwikkelingen van buitenaf, zoals de gevolgen van de financiële en economische crisis, beïnvloeden een deel van de indicatoren (de hoogte van de WOZ-waarde, het aandeel uitkeringsontvangers en nietwerkende werkzoekenden). 4. 5.
Voorts is aanvullende informatie nodig om de stand van zaken en de ontwikkelingen in een buurt te beoordelen. Als bijvoorbeeld de bevolkingskenmerken van een buurt sterk aan het veranderen door sloop, nieuwbouw en herstructurering kan de ontwikkeling van de PPC-score een vertekend beeld geven. Het COS heeft het immers niet voor niets over een potentiële probleemcumulatiescore.
Pagina
10
PPC-scores van de wijken in Prins Alexander In de volgende tabel (pagina 11) zien we dat er achter het wijkgemiddelde (kolom Gem.) relatief grote verschillen schuilgaan. Het gemiddelde cijfer voor bijvoorbeeld Prinsenland is begin 2011 min 0,897. De maximale score binnen deze wijk is 0,465 en de minimale score min 2,001. Prinsenland bestaat uit twee delen: een deel dat in de jaren zestig van de vorige eeuw is gebouwd en een dat in de jaren negentig van de grond kwam. De buurten met een hogere PPC-score vinden we in het oudere deel van de wijk. Het percentage eengezinswoningen en de WOZ-waarde (per kamer) van de woningen in het jongere deel van Prinsenland zijn een flink stuk hoger dan in het oudere deel, een woongebied met voornamelijk portiek- en galerijwoningen. Het percentage uitkeringsontvangers is in het oudere deel hoger dan in het nieuwere. Dit maakt duidelijk dat het onderling vergelijken van buurten binnen een wijk niet altijd zinvol is. Een hogere of lagere score dan het wijkgemiddelde zegt op zichzelf nog niet zo-
veel over de situatie in de betreffende buurt of de functie van die buurt op de woningmarkt. De PPC-score van een buurt voor starters op de woningmarkt zal doorgaans hoger zijn dan die van een buurt voor gezinnen met opgroeiende kinderen. Een buurt met portiek- en galerijwoningen in de categorie sociale huurwoningen zal bijvoorbeeld nooit even hoog scoren als een buurt met koop- en huurwoningen in de hogere prijsklassen. Het wijkgemiddelde wordt immers ook bepaald door de scores van buurten met een groot aandeel duurdere (eengezins)woningen. De WOZ-waarde telt immers mee in de berekening van de PPC-score. Tabel 2. PPC-scores op wijkniveau
Buurtsignalering: PPC-scores Eerste meting 2010 Gem. Max. Min. Het Lage Land -0,556 0,511 -1,381 Kralingseveer -1,367 -1,28 -1,553 Nesselande -1,363 -0,461 -1,726 Ommoord -0,934 -0,010 -2,379 Oosterflank -0,589 0,372 1,974 Prinsenland -0,907 0,371 -1,964 ‘s-Gravenland -1,663 -1,125 -2,249 Zevenkamp -0,728 0,329 -1,702
Tweede meting 2010 Gem. Max. Min. -0,593 0,372 -1,510 -1,263 -1,121 -1,411 -1,348 -0,279 -1,684 -0,935 -0,038 -2,421 -0,597 0,219 -1,994 -0,893 0,334 -1,884 -1,648 -1,101 -2,161 -0,760 0,252 -1,718
Meting 2011 Gem. Max. -0,556 0,511 -1,265 -1,010 -1,439 -0,317 -0,890 0,438 -0,516 0,173 -0,897 0,465 -1,602 -0,987 -0,658 0,653
Min. -1,381 -1,638 -1,755 -2,170 -1,683 -2,001 -2,117 -1,634
Bron: COS (Gebruikerstool Buurtsignaleringsmodel)
De tabel laat ook zien dat sinds de laatste meting er in onze wijken geen buurten zijn die hoger scoren dan +1.19 De hoogste score in onze deelgemeente is 0,653 (een buurt in Zevenkamp) en de laagste -2,117 (een buurt in ’s-Gravenland). Kijken naar indicatoren Een hoge PPC-score betekent nog niet dat het niet goed gaat met de betreffende buurt. Er moet allereerst goed naar de indicatoren worden gekeken. De vraag die steeds moet worden gesteld is: waardoor wordt de score in negatieve of positieve zin beïnvloed? Bijvoorbeeld: De Rotterdamse buurt met de hoogste PPC-score in 2011 is een woongebied in Zuidwijk. Het hoge cijfer (3,972) komt voor een belangrijk deel door hoge percentages leegstand en mobiliteit en lage percentages lange woonduur. Het gaat hier om een herstructureringsgebied. Er wonen in de buurt relatief veel uitkeringsontvangers, maar verwacht mag worden dat hun aandeel in de buurtbevolking op termijn door de instroom van huishoudens met een hogere sociaaleconomische status kleiner zal worden. Ook de gemiddelde WOZ-waarde zal, door sloop van goedkope woningen en bouw van woningen in de hogere prijsklassen, in de toekomst stijgen. De buurt met de op één na hoogste PPC-score is ook een woongebied in het zuidelijk deel van onze stad, in Tarwewijk. In dit buurtje is sprake van een laag percentage lange woonduur en een hoog percentage verhuismobiliteit. Het percentage werkzoekenden en uitkeringsontvangers is laag. Het percentage ‘nieuwe Nederlanders’ is bovengemiddeld. Dit soort gegevens doet vermoeden dat het hier gaat om een doorgangsbuurt.
Pagina
11
Signaal Het oordeel over een buurt mag dus niet alleen gebaseerd zijn op de PPC-score. Het cijfer is niet meer of minder dan een signaal: een teken dat er preciezer gekeken moet worden 19
Rotterdam telt 122 buurten die tussen +1 en +2 scoren. Eenentwintig buurten scoren tussen +2 en +3 en acht buurten scoren +3 of hoger. De buurt met de laagste score is een woongebied in de wijk Molenlaankwartier in de deelgemeente Hillegersberg-Schiebroek (-2,895) en die met de hoogste score een buurt in de wijk Zuidwijk in de deelgemeente Charlois (+3,972).
naar de achterliggende gegevens. Ook de functie of ‘doelgroep’ van de buurt dient me te worden genomen in de oordeelsvorming. Sommige buurten zijn niet bijzonder in trek bij gezinnen met opgroeiende kinderen, maar oefenen wel een grote aantrekkingskracht op twintigers. In dat geval spreekt men van startersbuurten. In dit soort buurten is de verhuisdynamiek een stuk hoger dan gezinsbuurten. Ook zijn er minder mensen die er 10 jaar of langer op hetzelfde adres wonen. Een buurt kan heel goed functioneren als permanente, zichzelf telkens ‘verversende’ startersbuurt (met bijbehorend laag inkomensniveau en relatief goedkope woningvoorraad). Indicatoren We laten in de volgende hoofdstukken eerst aan de hand van een kaart zien wat de huidige stand is (meting in 2011). Daarna lopen we, eveneens aan de hand van kaartbeelden, alle indicatoren na. De indicatoren eengezinswoningen, goedkope particuliere huurwoningen, leegstand, WOZ-waarde, woonduur, mobiliteit, uitkeringsontvangers en niet-werkende werkzoekenden kunnen we (gemeente- en deelgemeentebestuur) niet beïnvloeden. Overbewoning, meldingen burengerucht en meldingen geweld zijn wel (in)direct door ons te beïnvloeden indicatoren. We sluiten dit hoofdstuk af met en kaart waarop de ontwikkeling te zien is van de PPC-scores (na drie metingen). De kaartbeelden komen van GisWeb 2.1., het geografisch informatiesysteem (GIS) van Gemeentewerken.
PPC-scores (Stand 2011-1)
Figuur 2. PPC-scores (Stand 2011-1)
Pagina
12
<= -1.50
Op de kaart (figuur 2) is goed te zien dat er in Prins Alexander geen locaties zijn die hoger scoren dan 1,0. In ‘s-Gravenland, Nesselande en Kralingseveer zijn er geen (sub)buurten die lager scoren dan -0,99.
Ommoord heeft één locatie een score tussen 0.01 en 1.00: een woongebied in het hoogbouw-1.49 t/m -1.00 gedeelte van de wijk (0,44). De kleurcode hier-0,99 t/m 0,00 voor is geel. In Zevenkamp zien we twee ‘gele’ 0.01 – 1.00 locaties, PPC-scores: 0,65 en 0,35. Oosterflank heeft twee ‘gele’ locaties. De PPC-scores zijn 1.01 t/m 1.50 0,17 en 0,06. Prinsenland heeft vier ‘gele’ loca> 1.50 ties. De PPC-scores liggen tussen 0,10 en 0,47. De vier blokken liggen in het deel van dat in de jaren ’60 van de vorige eeuw is gebouwd. Het Lage Land telt drie ‘gele’ woonblokken en één ‘gele’ buurt. De PPC-scores liggen tussen 0,01 en 0,58.
Eengezinswoningen Een groot aandeel van eengezinswoningen in de woningvoorraad geldt als een positieve indicator. In het BSM gaat een hoog percentage eengezinswoningen dan ook samen met minder PPC. In figuur 3 is goed te zien dat in de vroegnaoorlogse woongebieden (Ommoord, Het Lage Land en het oudere deel van Prinsenland) het percentage eengezinswoningen een stuk lager is dan in de wijken die in de jaren ’80 en ’90 zijn gebouwd.
Figuur 3. Eengezinswoningen <= -1.50 -1.49 t/m -1.00 1.01 t/m 1.50 > 1.50
In de in de jaren ’60 en eerder gebouwde buurten in ons land staan voornamelijk portiek- en galerijwoningen. De in de jaren ’80 gebouwde woningen zijn nadrukkelijk ontworpen als tegenreactie op de (volgens velen in die tijd) monotone hoogbouw uit de vroeg-naoorlogse wijken. De wijken uit de jaren ’80, ook wel woonerfwijken genaamd, moesten meer aansluiten op de menselijke maat. Een sterk accent binnen de wijken ligt dan ook op eengezinswoningen met tuin. De wijken uit de jaren ’90 zijn ontworpen om gezinnen uit de middenen hogere inkomens aan Rotterdam te binden. Dat komt ook tot uitdrukking in de WOZ-waarde van de woningen.
WOZ-waarde per kamer
Pagina
13
In de WOZ-waarde van woningen komen verschillende zaken tot uitdrukking. Ten eerste de kwaliteit van de woningen (in wijken met een hoge sociaaleconomische status ligt de gemiddelde WOZ-waarde hoger dan in wijken met een lagere sociaaleconomische status. Ten tweede de gewildheid (in populaire plaatsen is de WOZ-waarde van de woningen hoger dan in minder populaire). En ten derde de krapte op de woningmarkt (waar de markt ruim is, is de waarde van een de woningen lager dan in een krappe markt). Een gestegen gemiddelde WOZ-waarde kan er dus op duiden dat een woongebied beter in de markt is komen te liggen, dat de woningvoorraad verbeterd is, maar ook dat de markt krapper is geworden. Gekozen is voor WOZ-waarde per kamers omdat grotere woningen (meer kamers) over het algemeen een hogere WOZ-waarde hebben. Door te kijken naar de WOZ-waarde per kamer is dit aspect uitgeschakeld.
De oranjegekleurde locaties in figuur 4 zijn woongebieden met een gemiddelde WOZ-waarde per kamer die onder het stedelijk gemiddelde ligt. De WOZ-waarde ligt in de meeste oranje gekleurde locaties gemiddeld hoger dan 40.000 euro. In achttien woonblokken of buurten ligt de gemiddelde WOZ-waarde per kamer tussen € 32.000 en € 40.000. De meeste van deze buurten of woonblokken staan in Ommoord (in het hoogbouwgedeelte: ‘Ommoord binnen de ruit’). De meeste locaties met gemiddeld lagere WOZ-waarden per kamer (de ‘oranje’ woongebieden) liggen in de oudere wijken van Prins Alexander. De oudste wijk echter, Kralingseveer, heeft geen buurten met lagere WOZ-waarden.
Lange woonduur Een groot aandeel bewoners dat al langere tijd op hetzelfde adres woont, wordt vaak gezien als een positieve Figuur 4. WOZ-waarde per kamer indicator voor sociale binding. In het BSM – en overigens ook de Sociale Index – wordt een percentage gegeven van >= € 57.426 het aantal woningen dat al lange tijd wordt bewoond door < € 57.426 en >= € 42.825 dezelfde hoofdbewoner. Het COS spreekt van een lange woonduur wanneer de hoofdbewoner minimaal 10 jaar op <= 42.825 en >= € 28.224 zijn of haar huidige adres woonachtig is. Op de volgende < 28.224 kaart (figuur 5, op de volgende bladzijde) zien we dat alle buurten in Nesselande het percentage lange woonduur lager is dan 19%. De kaart geeft echter een vertekend beeld. Nesselande is immers een nieuwbouwwijk. Bij de Sociale Index spreken we ook van een lange woonduur voor woningen die minimaal drie jaar oud zijn en waar de bewoner een minimale woonduur heeft van 90% van de leeftijd van de woning. Het percentage lange woonduur in Nesselande is in de Sociale Index 2012 45% (meting in 2011). Het deelgemeentelijk gemiddelde voor lange woonduur is 39% (ongecorrigeerd voor Nesselande). Het Rotterdams gemiddelde is 13,8%. De wijkgemiddelden zijn als volgt:
Pagina
14
• • • • • • • •
Zevenkamp: 44 % Ommoord: 46% Oosterflank: 40% Kralingseveer: 52% ’s-Gravenland: Prinsenland: 46% Het Lage Land: 35% Nesselande: 3% (SI: 45%)
In Zevenkamp liggen op de kaart drie locaties met een percentage lange woonduur dat lager is dan 19%. Het zijn woongebieden met grotendeels gestapelde woningen en een relatief groot aandeel Het derde roodgekleurde woongebied op de kaart bestaat uit drie buurten. In de gebruikerstool zijn het buurten met lagere percentages lange woonduur dan wat er op de kaart is te zien. In Ommoord liggen drie ‘rode’ woonblokken / buurten. In deze woonblokken of buurten zijn woningverbeteringprojecten uitgevoerd. Het Lage land heeft één rood woonblok. In dit woongebied is er sloop en nieuwbouw geweest. Lange woonduur is geen ondubbelzinnige indicator Lange woonduur kan een positieve indicator zijn voor sociale binding en vertrouwen in de buurt. Een bekende reactie op een gebrek aan vertrouwen is ‘stemmen met de voeten’. Mensen die het niet meer zien zitten in een buurt vertrekken als de kans krijgen naar betere oorden. Lange woonduur is echter geen op zich zelf staande indicaFiguur 5. Lange woonduur >= 50% >= 35% en < 50% >= 19% en < 35%
tor. Het percentage lange woonduur is in buurten met een groot aandeel jonge alleenstaanden en stellen zonder kinderen en in studentenbuurten lager dan in buurten met relatief veel gezinnen met opgroeiende kinderen. ‘Startersbuurten’ moeten we dan ook anders beoordelen dan ‘nestelaarsbuurten’.
Uit recent onderzoek komt naar voren dat bewoners die al langer in de buurt wonen over het algemeen meer spanningen ervaren tussen bevolkingsgroepen in de buurt. De invloed van woonduur op het ervaren van spanningen wordt mogelijk veroorzaakt doordat er al langer wonende (in veel gevallen oudere) bewoners vaker moeite hebben met veranderingen in de bevolkingssamenstelling van de buurt en, in het verlengde daarvan, de instroom van bewoners met een andere leefstijl. Opleidingsniveau blijkt ook een rol te spelen. Uit hetzelfde onderzoek komt naar voren dat individuele bewoners met een lager opleidingsniveau meer spanningen tussen buurtgenoten ervaren dan hoger opgeleiden. Een mogelijke verklaring is dat ze over het algemeen wat meer op de buurt zijn gericht, waardoor ze wellicht eerder problemen ondervinden van de aanwezigheid en gedrag van andere bevolkingsgroepen. 20 < 19%
Pagina
15
Lange woonduur kan ook te maken hebben met een gebrek aan keuzevrijheid: wel weg willen uit de buurt, maar er de middelen niet voor hebben. Lange woonduur is dus geen ondubbelzinnige indicator.
20
J. Broekhuizen en R. van Wonderen, Samenleven met verschillen. Signaleren van spanningen en versterken van vertrouwen in Amsterdamse buurten (Gemeente Amsterdam/Bureau Onderzoek en Statistiek en Verwey-Jonker Instituut, Amsterdam, 2012).
Mobiliteit Het woord mobiliteit slaat op het totaal aantal verhuizingen in, van en naar de buurt, gedeeld door het (gemiddeld) aantal bewoners in het betreffende jaar. Een hoog aantal verhuizingen staat voor een lage binding met de buurt. Lange woonduur en mobiliteit zijn in de Sociale Index de twee objectieve indicatoren voor sociale binding (de subjectieve indicatoren zijn publieke familiariteit, verantwoordelijkheid en inzet voor de buurt en vertrouwen in het bestuur). Als in een woongebied een kritische massa van de bevolking lang in de buurt woont, is de kans groter dat er gedeelde normen zijn, en daarmee een gevoel van zekerheid en gemak. Snelle veranderingen in de bevolkingssamenstelling kan de sociale orde in een buurt ondergraven. Als de bevolkingssamenstelling van een buurt snel verandert, geeft dit de al langer in de buurt wonende bewoners vaak een gevoel van onzekerheid en onbehagen omdat zij dan vaak niet meer weet wie er wel en niet in de buurt woont en wat voor soort buurt het is.
Figuur 6. Mobiliteit <= 8% > 8% en <= 15% > 15% en <= 22% > 22%
Lage mobiliteit is echter net als lange woonduur een enigszins ambivalente indicator. Lage mobiliteit kan ook wijzen op een gebrek aan keuzevrijheid op de woningmarkt. De Sociale Index laat voor een aantal wijken zien dat er sprake is van een hoog cijfer voor woonduur en mobiliteit (objectief) indicatoren), maar een laag cijfer voor ervaren binding (subjectief). De wijkgemiddelden zijn: Zevenkamp: 10%;
Ommoord: 9%; Oosterflank: 9%; Kralingseveer: 6%; ’s-Gravenland: 7%; Prinsenland: 8%; Het Lage Land: 12%. Op de kaart (figuur 6) is te zien dat een locatie in Ommoord een relatief hoog percentage verhuizingen heeft. In dit woongebied is een woningverbeteringproject uitgevoerd.
Pagina
16
Zevenkamp telt één locatie met een relatief hoog percentage verhuizingen.
Meldingen geweld De indicator aantal meldingen geweld slaat op meldingen bij de politie per 1.000 inwoners. Het gaat om verschillende vormen van bedreiging en mishandeling: agressief groepsgedrag, alarm ernstige bedreiging, bedreiging, bedreiging met vuurwapens, onenigheid in horeca, onenigheid buiten, onenigheid openbaar vervoer, onenigheid taxi,
steekpartij, vechtpartij openbaar vervoer, ontvoering, onenigheid aan boord van een schip en vliegtuigkaping. Huiselijk geweld maakt geen deel uit van deze indicator. Het deelgemeentelijk gemiddelde ligt op 14 meldingen. Twee meer dan het stedelijk gemiddelde. De wijk met gemiddeld de meeste meldingen is Oosterflank (21 meldingen) en Zevenkamp (23 meldingen). De cijfers voor de andere wijken zijn: ’s-Gravenland: 4 meldingen, Kralingseveer: 7 meldingen, Prinsenland: 4 meldingen, Het Lage Land: 5 meldingen, Ommoord: 4 meldingen en Nesselande: 3 meldingen. Op de kaart (figuur 7) is te zien dat er in Prins Alexander één roodgekleurd gebied is. Dit blok bestaat voor een deel uit winkelstraten. In Oosterflank zijn er drie locaties met tussen > 15 en <=31 meldingen. Andere ‘oranje’ locaties liggen in Ommoord, Zevenkamp en Prinsenland. Figuur 7. Meldingen geweld <= 2 > 2 en <= 15
Meldingen burengerucht
Net als meldingen geweld slaat meldingen burenge> 31 rucht op het aantal meldingen bij de politie 1.000 inwoners. Het gaat om meldingen geluidshinder, burengerucht en ‘onenigheid binnen’ (exclusief horeca). > 15 en <=31
Het Rotterdams gemiddelde ligt op 25 meldingen, 11 meer dan het deelgemeentelijk gemiddelde. De wijken met gemiddeld de meeste meldingen zijn Zevenkamp (23 meldingen), Oosterflank (21 meldingen), Het Lage Land (17 meldingen) en Prinsenland (17 meldingen). De cijfers voor de andere wijken zijn: Ommoord (10), ’s-Gravenland (9), Kralingseveer (8) en Nesselande (8). Op de kaart (figuur 8) is te zien dat er in Zevenkamp drie buurten of woonblokken zijn met meer dan 48 meldingen. Prinsenland heeft twee woonblokken met meer dan 48 meldingen.
Figuur 8. Meldingen burengerucht <= 9 > 9 en <= 25
Pagina
17
> 25 en <=48
De buurten of woonblokken met hogere aantallen meldin> 48 gen burengerucht (rood en oranje gekleurd) zijn woongebieden met uitsluitend gestapelde woningen of met een relatief groot aandeel van dit type woningen. De gehorigheid is in flatgebouwen doorgaans groter dan in eengezinswoningen. Ook kennen specifieke woongebieden een relatief hoge dichtheid en in de appartementen leven veel gezinnen, waardoor de kans op geluidsoverlast toeneemt.
In Zevenkamp zijn er woongebieden met een ongelukkige samenstelling van woningtype, bewoners en leefstijlen. Er is bij het ontwerpen van de wijk doelbewust gestreefd naar een gemengd programma met zowel HAT-woningen, eengezinswoningen en gestapelde woningen. De menging is het sterkst te herkennen in de eerste (westelijke) plandelen. De door ontwerpers opgelegde confrontatie, die ontstaat als verschillende groepen dezelfde leefruimte moeten delen zonder daarvoor te kiezen, werkt in de praktijk niet zoals gedacht.23 Veel bewoners veroorzaken overlast zonder dat zij zich daarvan bewust zijn. In de praktijk blijkt dat heel vaak – in 95% van de gevallen – als ze aangesproken worden, ze redelijk zijn en zeggen: “Ja, ik zal er voortaan op letten.” Het aantal meldingen van burengerucht kan opgevat worden als een teken dat er in de buurt te weinig sprake is publieke vertrouwdheid of familiariteit. Mensen maken onbewust een inschatting van het risico op een vervelende reactie. In die risicoinschatting spelen uiteenlopende factoren mee, zoals de mate van publieke vertrouwdheid, het gedrag van de overlastgever(s) en eventuele eerdere ervaringen.24 Ook kan het zijn dat de overlastgever al eerder op zijn gedrag is aangesproken, maar daar niets van heeft aangetrokken. In dat geval wordt hulp van buiten ingeschakeld, zoals die van de politie.
Overbewoning Het COS definieert overbewoning als volgt: het aandeel woningen in de woningvoorraad waarvan het <= 2% aantal kamers kleiner is dan het aantal bewoners (in> 2% en <= 9% clusief de woningen met eenoudergezinnen waarvan het aantal kamers gelijk is aan of kleiner dan het aan> 9% en <=15% tal bewoners). Te veel mensen in een huis kan onvei> 15% lig zijn. Het kan ook leiden tot gezondheidsproblemen. Bovendien zorgt het vaak voor geluidsoverlast en een te groot aanbod aan huisvuil. Overbewoning kan ook een aanwijzing zijn voor woonfraude (alle vormen van onrechtmatige bewoning, onrechtmatige doorverhuur en onrechtmatig gebruik). Figuur 9. Overbewoning
Het Rotterdams gemiddelde voor overbewoning ligt in 2011 op 8,8% en het deelgemeentelijk gemiddelde op 5,6%. Overbewoning ligt in vier wijken onder het deelgemeentelijk gemiddelde: ’s-Gravenland (3%), Prinsenland (4%), Het Lage Land (4%) en Ommoord (3%).
Pagina
18
23
M. Ubbink, M. Kooistra en M. Nederend, Wijkanalyse Zevenkamp-Rotterdam (Bureau Middelkoop, in opdracht van SEV, DS+V-Rotterdam, Deelgemeente Prins Alexander, Woonbron, PWS en Vestia, 2009). Zie ook: M. Ubbink en Th. Van der Steeg, Bloemkoolwijken: analyse en perspectief (SUN, Amsterdam, 2011) en A. Engelbertink, Rapportage. Wijkverkenning als onderdeel van Eco10 in het kader van Milieutraject Alexander (Den Haag, 2003). 24
Reinout Kleinhans en Gideon Bolt, Snoeiende overheid heeft wat uit te leggen. Buurten kunnen niet zonder professionals, in: Tijdschrift voor sociale vraagstukken, nr. 1-2 / januari - februari 2011).
De wijken met hogere gemiddelden zijn Kralingseveer (11%), Zevenkamp (7%), Oosterflank (6%) en Zevenkamp (7%). Het aantal locaties met hogere percentages (> 9%) overbewoning is per wijk: Het Lage Land (3 locaties), Zevenkamp (6 locaties), Oosterflank (4 locaties), Prinsenland (1 locatie), Kralingseveer (2 locaties) en Nesselande (3 locaties).
Goedkope particuliere huurwoningen Goedkope particuliere huurwoningen zijn woningen waarvan de WOZ-waarde minder is dan € 110.000. Een groot aandeel van dit soort woningen gaat vaak samen met een hoge verhuismobiliteit en een concentratie van huishoudens uit de lagere inkomensgroepen.
Figuur 10. Goedkope particuliere huurwoningen
Uitkeringsontvangers De indicator percentage uitkeringsontvangers staat voor het aandeel inwoners met een WWB-uitkering in de potentiële beroepsbevolking tussen 15 en 64 jaar. In heel Prins Alexander heeft gemiddeld 4% van deze groep inw oners een WWB-uitkering. Het Rotterdams gemiddelde is 6%. De gemiddelden van de wijken in onze deelgemeente zijn als volgt: ’s-Gravenland: 1% Kralingseveer: 1% Prinsenland: 6% Het Lage Land: 5% Ommoord: 6% Zevenkamp: 8%
Pagina
19
Oosterflank: 7,9% Hieronder volgt een overzicht per wijk van buurten of woonblokken per wijk met een aandeel uitkeringsontvangers dat groter is dan 10%. Zevenkamp
1. Een woonblok in buurt 01 (19,6%). De straten in dit blok zijn F. Bordewijkstraat, Carry van Bruggensingel en Zevenkampsering. 2. Buurt 11 (13,2%). De straten in deze buurt zijn Blokfluit, Gong, Klarinet, Rietdekkerweg, Spinet en Ambachtsplein. 3. Een woonblok in buurt 32 (20,8%). De straten in dit blok zijn o.a. Ambachtsplein, Zevenkampsering, Aar en Imkerstraat. 4. Een woonblok in buurt 62 (11,6%). De straten in dit blok zijn Kil, Liede, Lutter, Reuzel, Zevenkampsering en Aar. 5. Een woonblok in buurt 51 (15,1%). De straten in dit blok zijn: Charlie Shaverlaan, Duke Ellingtonstraat, Erroll Garnerstraat, Louis Armstrongweg, Nat King Colesingel en Billie Holidaylaan.
Ommoord 1. Een woonblok in buurt 32 (12,2%): Zernikeplaats. 2. Een woonblok in buurt 32 (19,3%): Binnenhof, Debijeweg, John Mottweg, Lorentzweg, Rutherfordweg en Arrheniusweg. 3. Een woonblok in buurt 32 (12,7%): Einsteinplaats. 4. Een woonblok in buurt 33 (22,0%): Von Ossietzkypad en Dawesweg. 5. Een woonblok in buurt 33 (22,2%): Kelloggplaats 6. Een woonblok in buurt 34 (13,0%): Bertrand Russellplaats, Boris Pasternakstraat en Albert Camusplaats. 7. Een woonblok in buurt 34 (14,1%): Tagoreplaats en André Gideplaats. 8. Een woonblok in buurt 34 (15,8%): Eliotplaats. 9. Een woonblok in buurt 34 (16,6%): Hemingwayplaats. 10. Een woonblok in buurt 34 (19%): Sinclair Lewisplaats en Björnsonweg. Oosterflank Figuur 9. Percentage uitkeringsontvangers <= 2% > 2% en <=10% >10% en <=19% > 19%
1. Een woonblok in buurt 10 (20,0%): Grote Beer. 2. Een woonblok in buurt 20 (18,9%): Kreeftstraat, Weegschaalhof en Grote Beer. 3. Buurt 30 (18,3%): Duisburghof, Keulenhof, Leningradweg, Sjanghailaan en Burgaslaan. 4. Een woonblok in buurt 51 (14,0%): Evenaar, Port-saidstraat, Suezpad, Tripolihof, Varnasingel,
Alexandriëstraat. 5. Een woonblok in buurt 60 (16,5%): Evenaar, Grote Beer, Odessastraat, Tangererf, Varnasingel en Beiroetstraat.
Pagina
20
Prinsenland 1. Een woonblok in buurt 00 (13,6%): Prinsenlaan en Huslystraat. 2. Een woonblok in buurt 00 (21,1%): Viervantstraat, Vinckenbrinckstraat en Lucie Vuylstekeweg.
3. Een woonblok in buurt 00 (11,4%): Favrestraat, Mary Zeldenrust-Noordanuslaan, Nancy Zeelenbergsingel en Corrie Hartonglaan. 4. Een woonblok in buurt 20 (24,0%): Madernastraat, Palladiostraat, Bramantestraat. 5. Een woonblok in buurt 20 (13,3%): Bramantestraat en Berninistraat. 6. Een woonblok in buurt 30 (12,0%): Rodaristraat, Vasaristraat, Vignolastraat en Michelangelostraat. 7. Een woonblok in buurt 31 (9,9%): Romanohof, Vasaristraat, Vignolastraat en Michelangelostraat. 8. Een woonblok in buurt 31 (15,7%): Dosiostraat, Michelangelostraat, Tattistraat en Albertistraat. Het Lage Land 1. Een woonblok in buurt 94 (17,2%): Everaertstraat, Hendrick Staetsweg, Van der Helmstraat en Blondeelstraat. 2. Een woonblok in buurt 52 (13,3%): Kramerstraat, Mertensstraat, Springerstraat en Berlagestraat. 3. Buurt 70 (14,8%): De Klerkstraat, Henri Eversstraat, Viergeverstraat en Berlagestraat. 4. Buurt 71 (10,9%): Blaauwstraat, Kromhoutstraat, Van Heukelomstraat en Berla Cijfers van het COS (Rotterdam Data) laten zien dat het aantal inwoners met een WWBuitkering in Prins Alexander tussen 2005 en 2009 is gedaald (van 2502 naar 2113). Het aantal uitkeringsontvangers in 2010 was 2576 en het jaar daarop 2560.
Niet-werkende werkzoekenden De indicator niet-werkende werkzoekenden slaat op het aandeel bij het CWI (Centrum voor Werk en Inkomen) geregistreerde niet-werkende werkzoekenden waarvan de inschrijvingsduur korter is dan één jaar, in de potentiële beroepsbevolking. In heel Rotterdam is 6,0% van de potentiële beroepsbevolking een niet-werkende werkzoekende. Het deelgemeentelijk gemiddelde is ongeveer 3%. De wijkgemiddelden zijn: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
‘s-Gravenland: 2% Kralingseveer: 2% Prinsenland: 3% Het Lage Land: 4% Ommoord: 3% Zevenkamp: 5% Oosterflank: 5% Nesselande: 2%
Pagina
21
Het percentage niet-werkende werkzoekenden ligt in een aantal buurten of woonblokken op of boven het stedelijk gemiddelde. In Ommoor d zijn het de woonblokken met de volgende straten:
Figuur 10. Percentage nietwerkende werkzoekenden
< 1% > 1% en <= 2% > 2% en <= 3% > 3%
Binnenhof, Debijeweg, John Mottweg, Lorentzweg, Rutherfordweg, Arrheniusweg (een woonblok in buurt 32): 6,4%. Von Ossietzkypad en Dawesweg (een woonblok in buurt 34): 7,3%.
Tagoreplaats en André Gideplaats (in buurt 34): 6,9% Eliotplaats (in buurt 34): 6,1% Hemingwayplaats (in buurt 34): 8% Sinclair Lewisplaats en Björnsonweg (in buurt 60): 6,2% In Zevenkam p zijn het de volgende buurten of woonblokken: Igor Stravinskysingel, Jean Sibeliusstraat, Kurt Weillstraat, Maurice Ravelhof en Zevenkampsering (een woonblok in buurt 01): 6,2% Franz Leharstraat, Jean Sibeliusstraat, Manuel de Fallapad, Robert Stolzhof en Zevenkampsering (in buurt 01) Blokfluit, Gong, Klarinet, Rietdekkerweg, Spinet en Ambachtsplein (buurt 11): 7,8% Kil, Liede, Lutter, Reuzel, Zevenkampsering en Aar (buurt 20): 7,1% Kooikerweg en Adriaan Roland Holststraat (in buurt 32): 9,5% Charlie Shaverlaan, Duke Ellingtonstraat, Erroll Garnerstraat, Louis Armstrongweg, Nat King Colepad en Billie Holidaylaan (buurt 50): 6,1% Grote Wielen, Heegermeer, Lauwersmeer, Sneekermeer, Zevenkampsering en Aar (in buurt 40): 6,1% In Ooster flank zijn het de volgende woonblokken of buurten met de volgende straten: Grote Beer (een woonblok in buurt 10): 7,0% Kreeftstraat, Weegschaalhof en Grote Beer (buurt 12): 9,3% Evenaar, Kobelaan, Mombassaplaats, Evenaar (in buurt 20): 7,8% Duisburghof, Keulenhof, Leningradweg, Sjanghailaan en Burgaslaan (in buurt 30): 8,3% Evenaar, Grote Beer, Odessastraat, Tangererf, Varnasingel en Beiroetstraat (in buurt 60): 6,8%. In Prinsenl and Prinsenlaan en Huslystraat (een woonblok in buurt 00): 9,0% Viervantstraat, Vinckenbrinckstraat en Lucie Vuylstekeweg (een woonblok in buurt 00): 9,0%
Pagina
22
Madernastraat, Palladiostraat en Bramantestraat (een woonblok in buurt 20): 6,2% Dosiostraat, Michelangelostraat, Tattistraat en Albertistraat (buurt 50): 7,4%. In Het Lage Land: Everaertstraat, Hendrick Staetsweg, Van der Helmstraat en Blondeelstraat (een woonblok in buurt 94): 7,0%
Kramerstraat, Mertensstraat, Springersstraat en Berlagestraat (een woonblok in buurt 95). Cijfers van het COS (Rotterdam DATA) laten hetzelfde beeld zien als bij de WWB-uitkering. Het aantal niet-werkende werkzoekenden is tussen 2005 (3956) en 2009 (2568) gedaald. In 2010 telde onze deelgemeente 3519 werkzoekenden en in het daarop volgende jaar 3320. Het percentage uitkeringsontvangers en niet-werkende werklozen kunnen worden gezien als indicatoren voor de sociaaleconomische status (SES) van bewoners, uitgedrukt als samengestelde maat van opleiding, inkomen en arbeidssituatie. In buurten met inwoners met een lagere SES is het percentage uitkeringsontvangers en niet-werkende werkzoekenden. Er is een verband tussen SES en gezondheid. Inwoners met een lage SES hebben vaker gezondheidsproblemen dan die met een hogere SES. Zogeheten kwetsbare huishoudens hebben doorgaans een lage SES (maar lang niet alle huishoudens met een lagere SES zijn kwetsbare huishoudens).
Ontwikkeling van PPC-waarden In de vorige paragrafen hebben we naar de stand van de PPC-scores of –waarden en de indicatoren gekeken (meting in januari 2011). In deze paragraaf staan we stil bij de ontwikkeling in de buurtsignalering. Het verschil tussen opeenvolgende PPC-scores laat zien of er sprake is van achteruitgang of vooruitgang in een buurt. Ook hiervoor worden kleurcodes gebruikt. In donkerrood worden de buurten of woonblokken aangegeven waar het al drie metingen slechter gaat. Hier spreken we echt van een trend en is snel ingrijpen geboden. In rood en oranje staan de woongebieden weergegeven die in de laatste meting twee keer PPC zijn achteruitgegaan. Hier is zeer waarschijnlijk een trend aan het ontstaan. In geel staan de buurtjes waar er sinds de vorige meting meer potentiële problemen zijn. Dit kan het begin van een trend zijn, maar dat hoef niet in alle gevallen het geval te zijn. De verschillende tinten groen staan voor vooruitgang. In de nietgearceerde gebieden is vooruitgang noch achteruitgang gesignaleerd.
Pagina
23
Donkerrode locaties Op de kaart (figuur 10) is te zien dat er in Prins Alexander vijf donkerrode, acht rode, twaalf oranje en 18 gele buurten en / of woonblokken zijn. De donkerrode woongebieden liggen in Zevenkamp (twee (sub)buurten), Ommoord (twee (sub)buurten) en Oosterflank (één (sub)buurt). Bij deze woongebieden kunnen we dus van een trend spreken. In onderstaande tabel laten we de ontwikkeling zien van de PPC-scores in de donkerrode buurten of woonblokken. De cijfers in de eerste kolom betekenen het volgende: de eerste twee cijfers is het wijknummer, de middelste twee het buurtnummer en de laatste twee het nummer van de woonblok. Tabel 3. Ontwikkeling PPC-scores in de donkerrood gekleurde buurten / woonblokken (Bron: COS, Gebruikerstool BSM)
66-20-03
2009
2009_2
2010
2010_2
2011
-0,86
-0,82
-0,66
-0,59
-0,44
66-21-06
-1,27
-1,24
-1,15
-1,09
-0,97
63-22-01
-0,74
-0,77
-0,53
-0,39
-0,23
63-31-03
-0,86
-0,90
-0,79
-0,70
-0,45
67-50-08
-0,58
-0,79
-0,65
-0,56
-0,34
66-20-03. Zevenkamp. Locatie: Lutter, Scharster, Tjonger, Zevenkampsering en Boorn. 66-21-06. Zevenkamp. Locatie: Hunze, Kil, Korne, Liede en Amer. 63-22-01. Ommoord. Zernikeplaats. 63-31-03. Ommoord. Nansenplaats en Albert Schweitzerplaats. 67-50-08. Oosterflank. Djeddalaan, Hoofdweg en Capelseweg
Alle in de tabel opgenomen woonblokken hebben te maken met een daling van de WOZwaarde per kamer. Uit de Gebruikerstool BSM blijkt dat vrijwel alle buurten hiermee te maken hebben, ook buurten in ’s-Gravenland en Nesselande. Deze daling hangt wellicht meer samen met de financiële en economische crisis dan met verlies van kwaliteit en aantrekkingskracht. Ook de toename van inwoners met een WWB-uitkering en werkzoekenden zonder baan komt in meer of mindere mate in bijna alle buurten / woonblokken voor. Net als bij de daling van de WOZ-waarde hangt dit sterk samen met de financiële en economische crisis. Het deelgemeentelijk beeld van daling tussen 2005 en 2009, stijging in 2010 en daling in 2011 gaat niet in alle locaties op. Het percentage uitkeringsontvangers en werkzoekenden zonder baan ligt in één donkerrode locatie (Zernikeplaats in Ommoord) boven het deelgemeentelijk gemiddelde. Twee van de vijf donkerrode buurten hebben te maken met een (lichte) toename van leegstand en vier met een (lichte) toename van verhuismobiliteit. In drie locaties is een toename van meldingen burengerucht gesignaleerd: twee woonblokken in Zevenkamp en een in Oosterflank (zie tabel 4).
Tabel 4. Ontwikkeling meldingen burengerucht bij de politie in de donkerrode buurten (Bron: COS, Gebruikerstool BSM)
2009
2009_2
2010
2010_2
2011
66-20-03
19
18
24
24
31
66-21-06
13
16
21
23
33
67-50-08
27
11
20
30
37
66-20-03. Zevenkamp. Locatie: Lutter, Scharster, Tjonger, Zevenkampsering en Boorn. 66-21-06. Zevenkamp. Locatie: Hunze, Kil, Korne, Liede en Amer. 67-50-08. Oosterflank. Djeddalaan, Hoofdweg en Capelseweg
Meldingen burengerucht in de oranje en rode buurten In de volgende tabel laten we de rode en oranje locaties zien waar een toename van meldingen van burengerucht is gesignaleerd.
Pagina
24
Tabel 5. Ontwikkeling meldingen burengerucht bij de politie in oranje en rode buurten (Bron: COS, Gebruikerstool BSM)
2009
2009_2
2010
2010_2
2011
49-40-09
8
9
10
23
39
63-41-01
4
7
4
4
11
67-51-06
18
22
19
15
18
66-41-00
12
15
13
16
22
66-01-01
19
26
43
49
57
66-51-01
42
45
42
44
52
66-11-01
47
52
48
54
55
66-20-01
11
9
7
8
14
63-43-02
10
19
13
24
28
63-41-03
16
14
7
15
25
48-00-02
19
19
30
46
58
49-52-11
46
36
31
36
46
49-40-09. Het Lage Land. Hendrick Staetsweg, Van der Helmstraat en Blondeelstraat (Oranje / PPC-score in 2011: -0,45) 63-41-01. Ommoord. Anatole Franceplaats (Oranje / PPC-score in 2011: -0,43) 67-51-06. Oosterflank. Evenaar, Port-Saidstraat, Suezpad, Tripolihof, Varnasingel en Alexandriëstraat (Oranje / PPC-score in 2011: -0,27) 66-41-00. Zevenkamp. Grote Wielen, Heegermeer, Lauwersmeer, Sneekermeer, Zevenkampsering en Bergumermeer (Oranje, PPC-score in 2011: -0,58) 66-01-01. Igor Stravinskisingel, Jean Sibeliusstraat, Kurt Weillstraat, Maurice Ravelhof, Zevenkampsering en Albert Rousselsingel (Oranje, PPC-score in 2011: -0,26) 66-51-01. Zevenkamp. Charlie Shaverslaan, Duke Ellingtonstraat, Erroll Garnerstraat, Louis Armstrongweg, Nat King Colesingel en Billie Holidaylaan (Oranje / PPC-score in 2011: -0,11) 66-11-01. Zevenkamp. Blokfluit, Gong, Klarinet, Rietdekkerweg, Spinet en Ambachtsplein (Oranje / PPC-score in 2011: 0,65) 66-20-01. Zevenkamp. Roer, Scharster, Tjonger, Vecht, Wijmerts en Boorn (Rood / PPC-score in 2011: -0,60) 63-43-02. Ommoord. Eliotplaats (Rood / PPC-score in 2011: -0,16) 63-41-03. Ommoord. Tagoreplaats en André Gideplaats (Rood / PPC-score in 2011: -0,14) 48-00-02. Prinsenland. Viervantstraat, Vinckenbrinckstraat en Lucie Vuylstekeweg (Rood / PPC-score in 2011: 0,10) 49-52-11. Het Lage Land: Kramerstraat, Mertenstraat, Springerstraat en Berlagestraat (Rood / PPC-score in 2011: 0,19)
In Prinsenland en Het Lage Land zijn twee gebieden waar in 2011 relatief veel meldingen zijn gesignaleerd (> 28 meldingen), respectievelijk Prinsenlaan en Huslystraat (62 meldingen in 2011) en De Klerkstraat, Henri Eversstraat, Viergeversstraat en Berlagestraat. In deze gebieden is daling nog stijging van de PPC-scores gesignaleerd. In Ommoord en Oosterflank zijn er ook (sub)buurten met in 2011 relatief veel meldingen. Ook in deze woongebieden is daling noch stijging van de PPC-scores gesignaleerd. In een paar in de tabellen 4 en 5 opgenomen buurten is er sprake van relatief veel meldingen burengerucht en hogere percentages uitkeringsontvangers en niet-werkende werkzoekenden. Dat kan opgepakt worden als een teken dat in de woongebieden mogelijk sprake is van zowel samenlevings- en leefbaarheidskwesties en sociaaleconomisch gerelateerde kwesties. Het gaat om de volgende (sub)buurten: Zevenkamp • •
Charlie Shaverslaan, Duke Ellingtonstraat, Erroll Garnerstraat, Louis Armstrongweg, Nat King Colesingel en Billie Holidaylaan ( Blokfluit, Gong, Klarinet, Rietdekkerweg, Spinet en Ambachtsplein.
Ommoord
Pagina
25
•
Zernikeplaats
De volgende subbuurten zijn niet in de tabellen 4 en 5 opgenomen, maar hier zijn zowel relatief veel meldingen burengerucht als hogere percentages uitkeringsontvangers gesignaleerd: Zevenkamp •
Kil, Liede, Lutter, Reuzel, Zevenkampsering en Aar.
•
F. Bordewijkstraat, Zevenkampsering en Carry van Bruggensingel.
Ommoord •
Binnenhof, Debijeweg, John Mottweg, Lorentzweg, Rutherfordweg en Arrheniusweg.
Het Lage Land •
De Klerkstraat, Henri Eversstraat, Viergeversstraat en Berlagestraat.
Oosterflank • • •
Poolsterplein, Poolsterstraat, Tweelingenstraat, Voermanweg, Zuiderkruisstraat en Grote Beer. Evenaar, Grote Beer, Odessastraat, Tangererf, Varnasingel en Beiroetstraat. Duisburghof, Keulenhof, Leningradweg, Sjanghailaan en Burgaslaan.
Conclusies buurtsignalering Het buurtsignaleringssysteem volgt ontwikkeling van buurten en delen van buurten of delen van buurten. Buurtverval kunnen we definiëren als een negatieve vorm van buurtontwikkeling. Kwetsbare buurten (Sociale Index) of bedreigde buurten (Veiligheidsindex) zijn woongebieden met een verhoogd risico op verval: ze kunnen een probleembuurt worden als er niet wordt ingegrepen. In zowel de Sociale Index als de Veiligheidsindex is een toestand die als ‘kwetsbaar’ of ‘bedreigd’ geldt, met een cijfer aangeduid: een cijfer tussen 5,0 en 5,9. De PPC-score is op zichzelf nog geen cijfer dat de staat van een buurt ondubbelzinnig tot uitdrukking brengt. De uitkomst van de buurtsignalering is goed bruikbaar als signaal, maar vervolgens moet worden vastgesteld welke combinatie van alle mogelijke invloeden in een concrete situatie tot een negatieve of positieve score hebben geleid. Toch kunnen we vaststellen dat alle locaties die in Rotterdam bekend staan als woongebieden met een opeenstapeling van fysieke, economische en sociale problemen of achterstanden een relatief hogere PPCscore hebben (hoger dan 1,50). De buurten die in meer of mindere mate in balans zijn hebben lagere PPC-scores. Er is ook een sterke samenhang met de Veiligheidsindex en de Sociale Index. De wijken die in de Veiligheidsindex en Sociale Index het laagst scoren bestaan voor een groot deel uit (sub)buurten met de hoogste PPC-scores. Geen woongebieden met een hogere score dan tussen 0,01 en 1,00
Pagina
26
We hebben laten zien dat er in onze wijken geen locaties zijn met een PPC-score die hoger is dan 1,00. Dertien locaties hebben een PPC-score tussen 0,01 en 1,00. Eén in Ommoord, twee in Zevenkamp, twee in Oosterflank, vier in Prinsenland en vier in Het Lage Land. De locatie met de hoogste score (0,65) ligt in Zevenkamp. Het buurtsignaleringsmodel laat zien dat een groot deel van de (sub)buurten met hogere PPC-scores, dat wil zeggen tussen 1,01 en 1,49 en 1,51 en hoger, in de wijken in het zuidelijk deel van Rotterdam liggen en in de oudere stadswijken ten noorden van de Maas. De kaart op het voorblad laat zien dat er in 2011 in de meeste van deze wijken nauwelijks of geen buurten met een PPC-score tussen 0,01 en 1,00 of lager. Het gaat om zeer verschillende wijken: voormalige stadsvernieuwingswijken en vroeg-naoorlogse wijken. Maar er zijn wel een aantal factoren te noemen die deze woongebieden gemeenschappelijk hebben: sociaaleconomische achterstanden, veel overlast en onveiligheid, slecht onderhouden woningen, concentratie van kwetsbare huishoudens en een negatieve reputatie. In de buurten met PPC-scores van 1.51 en hoger zien we in de meeste gevallen relatief ongun-
stige cijfers zien op vrijwel alle indicatoren, maar vooral op WOZ-waarde per kamer, percentage uitkeringsontvangers, percentage niet-werkende werkzoekenden, percentage ‘nieuwe’ Nederlanders, aantal meldingen burengerucht en aantal meldingen geweld. De belangrijkste factor die de PPC-score omhoog duwt is de WOZ-waarde per kamer. Ze liggen gemiddeld een stuk lager dan in onze (sub)buurten met hogere PPC-scores. Geen probleembuurten in de nabije toekomst Er zijn in onze wijken geen (sub)buurten die in de nabije toekomst probleembuurten worden. Buurten dus die, als er niet snel wordt ingegrepen, in hun geheel te maken zullen krijgen met fysieke aftakeling van woningen en woonomgeving, vervuiling, overlast / onveiligheid en een concentratie van kwetsbare huishoudens. Het woord kwetsbaarheid reserveren we, met de nodige terughoudendheid, voor die (sub)buurten met in 2011 een PPC-score tussen 1,01 en 1,50 én waar het na drie metingen slechter gaat. Als we de mate van kwetsbaarheid daaraan afmeten, dan zijn er in Prins Alexander geen kwetsbare locaties. De (sub)buurten met een score tussen 0,01 en 1,00 hebben bij wijze van spreken nog een buffer. Delen van (sub)buurten die niet in balans zijn Er zijn in Prins Alexander wel (sub)buurten die op onderdelen of onderwerpen wellicht kwetsbaar zijn of dat kunnen worden. Dan hebben we vooral die (sub)buurten voor ogen, waar relatief hoge aantallen meldingen van burengerucht en meldingen van geweld zijn gesignaleerd. Delen van deze (sub)buurten en straten kunnen daardoor niet in balans zijn. We moeten daarbij denken aan specifieke portieken, galerijen en stukjes straat. Hoewel er geen algemene definitie is voor ‘buurtbalans’, is zonneklaar dat een woongebied best last kan dragen, maar dat deze niet te groot mag zijn. Aandacht vragen daarom de kwetsbare groepen. Deze groepen vinden grotendeels een plek in de (sub)buurten met de hogere PPC-scores. Het zijn stuk voor stuk buurten met woningen in de sociale huursector. Een samengaan van kwetsbare groepen in specifieke woningtypen kan een grote druk op de portiek, de galerij of een deel van de straat leggen. In onze deelgemeente geldt dit vooral voor de gestapelde complexen. De combinatie van woningtype en huurprijs kan er geleidelijk voor zorgen dat een deel van een straat of woonblok eenzijdig bewoond worden. Ook kennen een aantal woonbuurten een relatief hoge dichtheid. In compacte buurten wonen mensen dicht op elkaar, waardoor ze eerder overlast van elkaar kunnen ervaren.
Pagina
27
Het aantal meldingen van burengerucht en geweld pakken wij op als indicatoren voor samenlevings- en leefbaarheidskwesties en de percentages uitkeringsontvangers en nietwerkende werkzoekenden voor sociaaleconomisch gerelateerde kwesties. Twee aspecten in de Sociale Index sluiten daarop aan: sociale binding en capaciteiten. In het volgende hoofdstuk verbinden wij de gegevens uit de buurtsignalering met die uit de Sociale Index.
SOCIALE INDEX EN BUURTSIGNALERING Zoals al eerder is opgemerkt, is er een sterk verband tussen de Veiligheidsindex en buurtsignalering. Het cijfer voor veiligheid is in de wijken met een groot aandeel (sub)buurten met hogere PPC-scores lager dan in de andere wijken. Het verband tussen buurtsignalering en de Sociale Index is minder sterk. Het begrip veiligheid is veel eenduidiger en daardoor gemakkelijker uit een te leggen in met elkaar samenhangende onderwerpen dan het begrip sociaal. Het centrale cijfer van de Sociale Index een samengestelde maat is van gegevens over uiteenlopende aspecten: capaciteiten, leefomgeving, meedoen en sociale binding. Elk aspect bestaat uit meerdere thema’s en elk thema is uiteengelegd in verschillende indicatoren. De verschillende aspecten zijn niet altijd één op één met elkaar te verbinden. Het aspect leefomgeving bijvoorbeeld is opgebouwd uit de niet direct met elkaar samenhangende thema’s als ontbreken van discriminatie, passende huisvesting, tevredenheid over eigen woning, adequate voorzieningen, vervuiling en overlast en veiligheid. Voorts is de Sociale Index, anders dan de Veiligheidsindex, niet op alle onderdelen direct met de buurtsignalering te verbinden.
Sociale binding en capaciteiten Twee aspecten in de Sociale Index zijn wel direct met de buurtsignalering te verbinden. Het gaat om capaciteiten (opleiding, gezondheid, inkomen en taalbeheersing) en sociale binding (mutaties en ervaren binding). Het aspect capaciteiten slaat op sociaaleconomisch gerelateerde kwesties in een woongebied. De indicatoren uitkeringsontvangers en nietwerkende werkzoekenden in de buurtsignalering kunnen daardoor in een breder verband worden belicht. Het is aannemelijk dat er in (sub)buurten met hogere percentages uitkeringsontvangers en niet-werkende werkzoekenden, ook meer inwoners zijn met een lage opleiding, gezondheidsproblemen, rondkomproblemen en laaggeletterdheid. Het aspect sociale binding slaat op sociaal-ruimtelijke onderwerpen: samenleving- en leefbaarheidskwesties. Dit aspect is goed te verbinden met de indicatoren lange woonduur, mobiliteit, meldingen burengerucht en meldingen geweld in de buurtsignalering. Lange woonduur en mobiliteit zijn in de Sociale Index objectieve indicatoren voor sociale binding. Capaciteiten Het aspect capaciteiten slaat op voorwaarden om in de samenleving mee te kunnen doen. Je kunt ze ook hulpbronnen noemen. Onder capaciteiten vallen de thema’s voldoende beheersing van de Nederlandse taal, voldoende inkomen, een goede gezondheid en voldoende opleiding. In de volgende tabel staan de cijfers voor de wijken waarin (sub)buurten voorkomen met een PPC-score tussen 0,01 en 0,00: Zevenkamp, Ommoord, Oosterflank, Prinsenland en Het Lage Land.
Pagina
28
Tabel 6. Rapportcijfer in de Sociale Index 2012 voor capaciteiten (situatie in 2011) Zevenkamp
Ommoord
Oosterflank
Prinsenland
Het Lage Land
5,5
6,6
5,6
6,3
6,8
Als het gaat om capaciteiten zijn Ommoord, Prinsenland en Het Lage Land volgens de Sociale Index wijken die ‘sociaal voldoende sterk’ zijn en Zevenkamp en Oosterflank ‘kwetsbaar’. De cijfers voor alle hierboven genoemde wijken voor goede gezondheid liggen tussen 5,0 en 5,9 (kwetsbaar). In Ommoord, Prinsenland en Het Lage Land wonen
relatief veel ouderen. Oosterflank en Zevenkamp verkeren (net als andere Nederlandse wijken die in de jaren ’70 en ’80 zijn gebouwd) in een prevergrijzingsfase. Deze wijken tellen relatief veel empty nesters: de kinderen zijn het huis uit. Oosterflank en Zevenkamp hebben ook lagere cijfers voor gezondheid dan de andere drie wijken. Er is een sterk verband tussen sociaaleconomische status, in het bijzonder het opleidingsniveau, en gezondheid. Hoogopgeleiden (hoger beroeps- of universitair onderwijs) hebben gemiddeld genomen minder vaak gezondheidsproblemen dan lager opgeleiden. Ze leven gemiddeld genomen ook langer in gezondheid. Lokale zorgnetwerken en huiselijk geweld Het thema gezondheid is in de Sociale Index opgebouwd uit één subjectieve indicator (ervaren gezondheid en beperkingen) en twee objectieve indicatoren: meldingen lokale zorgnetwerken en meldingen huiselijk geweld. Wij gaan hier kort in op de objectieve indicatoren (registratiegegevens). Het aantal meldingen van zowel lokale zorgnetwerken en huiselijk geweld is gedeeld door het gemiddeld aantal inwoners in het desbetreffende jaar en vermenigvuldigd met 1000, resulterend in aantal meldingen per 1000 inwoners. Een hoger aantal meldingen duidt op meer fysieke en / of psychische gezondheidsproblemen in het desbetreffende woongebied. Tabel 6. Meldingen lokale zorgnetwerken en huiselijk geweld in de Sociale Index 2012 (situatie in 2011) Zevenkamp
Ommoord
Oosterflank
Prinsenland
Het Lage Land
Meldingen zorgnetwerken
0,54%
0,36%
0,65%
0,28%
0,41%
Meldingen huiselijk geweld
0,45%
0,28%
0,42%
0,34%
0,36%
Het deelgemeentelijk gemiddelde voor meldingen lokale zorgnetwerken is 0,37% en voor meldingen huiselijk geweld 0,32%. De percentages in ’s-Gravenland en Nesselande, wijken met een hoge sociaaleconomische status, zijn voor meldingen lokale zorgnetwerken respectievelijk 0,13% en 0,09% en voor meldingen huiselijk geweld respectievelijk 0,09% en 0,25%. Sociaaleconomische status
Pagina
29
Een lage sociaaleconomische status geldt als één van de risicofactoren voor sociale problemen in termen van vooruitkomen en rondkomen en problemen ‘achter de voordeur’ (twee sociale vraagstukken die elkaar soms overlappen). De cijfers in de Sociale Index ondersteunen die gedachte. Zevenkamp en Oosterflank tellen meer (sub)buurten met hogere percentages uitkeringsontvangers en niet-werkende werklozen - indicatoren voor een lage sociaaleconomische status – dan de andere wijken in Prins Alexander. Oosterflank en Zevenkamp hebben in de Sociale Index ook een laag cijfer voor de aspecten voldoende inkomen (respectievelijk 4,7 – ‘probleem’ - en 5,5 – ‘kwetsbaar’). Aan de hand van de landelijke verdeling van huishoudensinkomens kunnen lage-, middenen hoge-inkomensgroepen worden gedefinieerd. Gangbaar is, dat de onderste 40% als ‘laag’, de bovenste 20% als ‘hoog’ en de rest als ‘midden’ wordt beschouwd. De Feitenkaart Inkomensgegevens op deelgemeente- en buurtniveau 2009 (verschenen eind 2011) laat zien dat het aandeel lage-inkomensgroepen in Oosterflank en Zevenkamp met achtereenvolgens 48% en 47% hoger ligt dan het deelgemeentelijk gemiddelde (41%).
In 2009 hebben in Oosterflank 1310 huishoudens (24% van het totaal aantal huishoudens een gestandaardiseerd inkomen in de laagste 10% van de landelijke inkomensverdeling (tot € 15.200 per jaar) en in Zevenkamp en 1850 huishoudens (25%). Achter de voordeur Het is aannemelijk dat gezondheidsproblemen, problemen met rondkomen en vooruitkomen en problemen ‘achter de voordeur’ vaker voorkomen in de (sub)buurten met hogere percentages uitkeringsontvangers en niet-werkende werkzoekenden. Uit gegevens van de DOSA-regisseur (DOSA: deelgemeentelijk overleg sociale aanpak) blijkt dat opgroei- en opvoedproblemen vaker voorkomen in een aantal straten in deze (sub)buurten Op een bijeenkomst met vertegenwoordigers van het Armoedeplatform is gevraagd om op de kaart aan te geven waar gebruikers van de voedselbank, cliënten van de vraagwijzer en de schuldhulpverlening en meldingen van lokale zorgnetwerken en huiselijk geweld vandaan komen. Een groot deel is te vinden in de woongebieden met een lagere sociaaleconomische status en vooral die met de hogere PPC-scores. In het bijzonder de woongebieden waar zowel relatief veel meldingen burengerucht als hogere percentages uitkeringsontvangers en niet-werkende werklozen zijn gesignaleerd.
Sociale binding Bij sociale binding gaat het om het gevoel van de bewoners bij hun buurt. Hieronder vallen de volgende thema’s: bewoners die zich thuisvoelen in hun buurt (ervaren binding) en woonduur (mutaties). Het thema mutaties (of verhuizingen) is opgebouwd uit drie indicatoren – mutatiegraad (of mobiliteit), nieuwkomers en lange woonduur. Indicatoren die we ook tegenkomen in de buurtsignalering. Het thema ervaren binding telt ook drie indicatoren: (publieke) familiariteit, verantwoordelijkheid en inzet voor de buurt en vertrouwen in het bestuur. Twee wijken springen er in positieve zin uit bij sociale binding: Kralingseveer, Nesselande en Ommoord. Deze wijken hebben een hoog cijfer voor sociale binding in de Sociale Index 2012, achtereenvolgens 8,2 en 7,5. De cijfers voor de andere wijken variëren van 5,6 (Oosterflank) tot 6,7 (Ommoord en ’s-Gravenland). Zowel Het Lage Land als Zevenkamp heeft een 6,0 voor sociale binding (net ‘sociaal voldoende sterk’). Oosterflank is met het cijfer 5,6 op het aspect sociale binding ‘kwetsbaar’. Ervaren binding Dat lange woonduur en mobiliteit enigszins ambivalente indicatoren zijn blijkt uit de uitkomsten van de sociale index. Alle wijken in Prins Alexander hebben in meer of mindere mate goede cijfers voor mobiliteit en lange woonduur. De cijfers voor ervaren binding zijn echter een stuk lager. Alleen Kralingseveer en Nesselande hebben een goed cijfer, achtereenvolgens 7,8 en 7,1. Het Lage Land, Ommoord, Prinsenland en ‘s-Gravenland vallen met een cijfer tussen 5,3 en 5,6 in de categorie ‘kwetsbaar’. Het cijfer voor Zevenkamp is 4,4 (‘probleem’) en voor Oosterflank 3,9 (‘probleem’).
Pagina
30
Vertrouwen in het bestuur Kralingseveer heeft een redelijk cijfer voor vertrouwen in het bestuur (deelgemeente en gemeente samen): 6,6. Met het cijfer 5,1 valt Nesselande in de categorie ‘kwetsbaar’. De andere wijken vallen in de categorie ‘probleem’ (Het Lage Land, Ommoord en Prinsenland) of ‘sociaal zeer zwak’ (Oosterflank en Zevenkamp).
Familiariteit De cijfers voor familiariteit zijn voor de meeste wijken gunstiger. Ook hier springen Nesselande en Kralingseveer er met achtereenvolgens 8,7 en 7,7 er in positieve zin uit. Daarnaast heeft ook ’s-Gravenland een goed cijfer: 7,2. Het Lage Land, Ommoord en Prinsenland scoren een lage voldoende, tussen 6,2 en 6,5. Ook hier onvoldoendes voor Oosterflank (3,6) en (4,9). Verantwoordelijkheid en inzet voor de buurt Kralingseveer en Nesselande hebben ook voor verantwoordelijkheid en inzet voor de buurt een mooi cijfer, achtereenvolgens 8,2 en 8,5. En ook hier: onvoldoendes voor Oosterflank (4,3) en Zevenkamp (4,6). De cijfers voor de andere wijken liggen tussen 5,5 en 5,8. Daling De Sociale Index 2011 laat vergeleken met voorgaande indexen een daling zien van het cijfer voor ervaren binding en de achterliggende indicatoren. Op dit punt past wel de opmerking dat de cijfers gebaseerd zijn op enquêtegegevens. Op wijkniveau zijn de cijfers door het relatief kleine aantal deelnemers aan de enquête onvoldoende betrouwbaar, de foutmarges zijn ruim. Het COS zegt daarover het volgende: “Waar de uitkomsten zijn gebaseerd op een klein aantal ondervraagden kunnen de verschillen vanwege steekproefafwijkingen tussen de vier metingen groot zijn, dan wel groter dan men zou mogen of kunnen verwachten. Dit geldt (dus) vooral uitspraken over wijken.” Enige terughoudendheid bij de cijfers voor de wijken is dus op zijn plaats. De voorgaande indexen laten echter wel zien dat Oosterflank en Zevenkamp steeds lagere cijfers kregen dan de andere wijken. Ze zijn voor ons een aanwijzing dat ervaren binding in Zevenkamp en Oosterflank een vraagstuk is dat aandacht verdient. De uitkomsten van de buurtsignalering wijzen daar ook op. Zevenkamp en Oosterflank De buurtsignaleringsgegevens zijn besproken in de wijkplatforms van Zevenkamp en Oosterflank. De deelnemers hiervan zijn de wijkteams van de betreffende wijken en vertegenwoordigers van o.a. politie, woningcorporaties, bewonersorganisaties en welzijnsinstellingen. De gegevens werden door de deelnemers herkend. De samenlevings- en leefbaarheidskwesties komen ook volgens hen het vaakst voor in de (sub)buurten met hogere PPC-scores en vooral die woongebieden met zowel hogere percentages uitkeringsontvangers en niet-werkende werkzoekenden als hogere aantallen meldingen burengerucht. De uitkomsten van de Sociale Index op het aspect ervaren binding worden dus ondersteund door de buurtsignalering en door ervaringsdeskundigen. De deelnemers aan de wijkplatforms bevestigen de buurtsignalering dat samenlevings- en leefbaarheidskwesties zich voordoen in specifieke delen van een buurt of straat: in bepaalde portieken, galerijen of complexen.
Pagina
31
Problemen achter de voordeur In de betreffende buurten komen volgens hulpverleners ook problemen achter de voordeur voor. We hebben laten zien dat Oosterflank en Zevenkamp hogere aantallen meldingen huiselijk geweld en lokale zorgnetwerken telt. Ook in de voorgaande Sociale Indexen laten deze twee wijken hogere cijfers zien dan de andere wijken. Al eerder is opgemerkt dat problemen achter de voordeur kunnen leiden tot spanningen in een portiek, galerij, complex of straat.
Bijzondere doelgroepen De door vooral woningcorporaties en politie gesignaleerde samenlevings- en leefbaarheidskwesties zijn woningvervuiling, drugsoverlast, geluidsoverlast en asociaal gedrag. In relatief veel gevallen hebben samenlevings- en leefbaarheidskwesties te maken met de aanwezigheid van bewoners uit de bijzondere doelgroepen. Het gaat om mensen voor wie het zelfstandig functioneren in de samenleving moeilijk is. Denk aan (ex-)verslaafden aan drugs en alcohol, onzelfstandige jongeren, (ex-)psychiatrische patiënten, vrouwen uit opvanghuizen, statushouders en ex-gedetineerden. Tussen sommige groepen bestaat er een grote overlap, tussen andere een wereld van verschil. Wat hen in elk geval verbindt, is dat de huisvesting van deze groepen om specifieke aandacht van de woningcorporaties vraagt. Daarom worden zij ook wel de bijzondere groepen genoemd. De gesignaleerde samenlevings- en leefbaarheidskwesties zijn vooral verbonden met de aanwezigheid van mensen met psychiatrische problemen en exgedetineerden. Twee kanten aan burengerucht Woningcorporaties en politie wijzen er op dat meldingen burengerucht twee kanten heeft. De ene kant is dat bewoners ervoor terugdeinzen om overlast te melden, uit angst voor de negatieve van de overlastgever(s). Ook eerdere ervaringen met negatieve reacties kunnen iemand er van weerhouden om overlast te melden. Er kunnen in een locatie dus meer problemen tussen buren voorkomen dan uit het aantal meldingen bij de politie blijkt. We hebben al eerder opgemerkt dat mensen (on)bewust een risico-inschatting maken van het gevaar op een vervelende reactie.
Pagina
32
De andere kant is het gebrek van zelfredzaamheid of de opvatting dat burengerucht altijd een kwestie is die door de verhuurder of de politie moet worden opgelost. Vooral woonen leefgeluiden lijken voor spanningen te zorgen (luidruchtige gezinnen, ouderen die de televisie op straat zetten, huisdieren, muziek). Het gaat in veel gevallen om overlast waarvan de veroorzakers zich zelf niet of nauwelijks zijn. Praten met degene die overlast veroorzaakt lost veel op, maar sommige bewoners kiezen ervoor om de verhuurder of de politie in te schakelen.
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN De buurtsignalering laat zien dat er in Prins Alexander geen kwetsbare buurten zijn. Er zijn geen buurten met een verhoogd risico op verval; buurten dus die, als er niet snel wordt ingegrepen, in hun geheel te maken zullen krijgen met fysieke aftakeling van woningen en woonomgeving, vervuiling, overlast / onveiligheid en een concentratie van kwetsbare en / of lastige huishoudens. PPC-scores Tien (sub)buurten hebben in 2011 een PPC-score tussen 0,01 en 1,00. Dat is relatief laag (en dus gunstig) op een schaal van -3 en -3. De hoogste PPC-score in Prins Alexander is 0,65. We hebben al opgemerkt dat we, met de nodige terughoudendheid, het woord ‘kwetsbaarheid’ reserveren voor die (sub)buurten met in 2011 een PPC-score tussen 1,01 en 1,50 én waar het na drie metingen slechter gaat. De (sub)buurten met een score tussen 0,01 en 1,00 hebben bij wijze van spreken nog een buffer. Twee soorten problemen Dat er in Prins Alexander geen kwetsbare buurten zijn, betekent niet dat er geen problemen zijn. Er doen zich in sommige locaties twee soorten problemen voor: 1. samenlevings- en leefbaarheidsproblemen; 2. ‘Achter de voordeur’-problemen. Ad.1. Samenlevings- en leefbaarheidsproblemen Er zijn in Prins Alexander (delen van) buurten of woonblokken met plekken die kwetsbaar zijn of dat kunnen worden. Deze plekken zijn kwetsbaar, omdat er zich samenlevings- en leefbaarheidsproblemen voordoen die niet door de bewoners zelf opgelost kunnen worden. Dan hebben we vooral die (sub)buurten voor ogen, waar relatief hoge aantallen meldingen van burengerucht en meldingen van geweld zijn gesignaleerd. Met ‘plek’ bedoelen we hier het laagste schaalniveau: een portiek, een galerij of een deel van een straat. Ad.2. Achter de voordeur problemen Het begrip ‘achter de voordeur’-problemen slaat op huishoudens met een wirwar van problemen op meerdere leefgebieden. De personen in dit soort huishoudens rekenen wij tot de groep ‘kwetsbare personen’. Het zijn langdurig zorgafhankelijke personen. Het percentage uitkeringsontvangers en het percentage zijn indicatoren voor de aanwezigheid van ‘achter de voordeur’-problemen in een (sub)buurt of woonblok. Lang niet alle uitkeringsontvangers en niet-werkende werkzoekenden zijn kwetsbare personen. Wel is het zo dat problemen op het gebied van vooruitkomen en rondkomen onderdeel vormen van de ‘achter de voordeur’-problematiek. Het ligt voor de hand dat ‘achter de voordeur’problemen zich vooral voordoen in woongebieden met hogere percentages uitkeringsontvangers en niet-werkende werkzoekenden.
Pagina
33
Overlap Samenlevings- en leefbaarheidsproblemen en ‘achter de voordeur’-problemen kunnen elkaar overlappen. Kwetsbare personen kunnen ook lastige personen zijn. De aanwezigheid van langdurig zorgafhankelijke personen met complexe problemen (en vaak zonder een uitdrukkelijke hulpvraag) kan tot samenlevings- en leefbaarheidsproblemen leiden. De overlast die zij veroorzaken bestaat bijvoorbeeld uit geluidsoverlast en vervuiling van
de woning. De overlast heeft relatief grote impact op naast wonende buren en kan leiden tot spanningen omdat de overlast vaak langdurig is en de overlastveroorzakers niet of slecht aanspreekbaar zijn. Kwetsbare groepen en woningtypen Hoewel er geen algemene definitie is voor ‘buurtbalans’, is zonneklaar dat een woongebied best last kan dragen, maar dat deze niet te groot mag zijn. Aandacht vragen daarom de kwetsbare groepen. Deze groepen vinden grotendeels een plek in de (sub)buurten met de hogere PPC-scores. Het zijn stuk voor stuk (sub)buurten of woonblokken met woningen in de sociale huursector. Een samengaan van kwetsbare groepen in specifieke woningtypen kan een grote druk op de portiek, de galerij of een deel van de straat leggen. In onze deelgemeente geldt dit vooral voor de gestapelde complexen. De combinatie van woningtype en huurprijs kan er geleidelijk voor zorgen dat een deel van een straat of woonblok eenzijdig bewoond worden. Ook kennen een aantal woonbuurten een relatief hoge dichtheid. In compacte buurten wonen mensen dicht op elkaar, waardoor ze eerder overlast van elkaar kunnen ervaren. De kwetsbare plekken liggen in woongebieden met relatief veel huishoudens uit de lagere inkomensgroepen. Vooropgesteld: de meeste huishoudens in deze buurten redden zich prima. Zij moeten vooral ongestoord kunnen wonen. Ook zullen er huishoudens zijn die minder weerbaar zijn, maar met enige ondersteuning toch (weer) mee kunnen doen in de samenleving. De groep die het zich niet redt bestaat uit een aantal vereenzaamde ouderen, mensen met psychische problemen, gezinnen met een opeenstapeling van problemen, gezinnen waarvan de kinderen hun talenten niet kunnen ontwikkelen, en tenslotte een groep die geen weet heeft van inkomensondersteunende voorzieningen en daarom financieel in de problemen raken. Iedere (sub)buurt waar het hier om gaat heeft bovendien enkele bewoners die zich aan niets en niemand gelegen laten. Het zijn vaak zwervende huurders die er een zooitje van maken en vervolgens weer door trekken. Op de kwetsbare plekken is vooral sprake van de volgende problemen: -
Vervuiling; Geluidsoverlast en onaangepast gedrag; Drugsoverlast; Overlast door psychiatrische patiënt.
Voorkomen is beter dan genezen
Pagina
34
Prins Alexander biedt sociale stijgers uit andere delen van Rotterdam nog steeds de mogelijkheid om zich op de woonladder te verbeteren. Wanneer we niet ingrijpen op de plekken die onder druk staan, bestaat de kans dat de problematiek verergert en zich verspreidt. Dat heeft weer negatieve gevolgen voor de vestiging van sociale stijgers in Prins Alexander. Het (weer) sterk maken en het voorkomen van het verslechteren van die plekken, heeft dus niet alleen een positief effect op de bewoners en de woonomgeving maar zorgt ook dat het imago van Prins Alexander als aantrekkelijk woongebied blijft. De interventies voeren we op het laagste schaalniveau uit: (deel van) de straat, portiek, galerij en ‘achter de voordeur’. De problemen doen zich op dat niveau voor. We beperken ons ook tot ernstige samenlevings- en leefbaarheidskwesties en ‘achter-de-voordeur’problematiek. Er is vaak sprake van een verstrengeling van problemen. Deze hebben te maken met werk(loosheid), (te weinig) opleiding, er alleen voor staan in de opvoeding van
de kinderen, (laag) inkomen, schulden, verslaving, schulden, enzovoorts. Deze verstrengeling van problemen vragen om een multidisciplinaire aanpak. Snel, effectief, precies en duurzaam De noemer voor de aanpak van de problemen is snel, effectief, precies en duurzaam. We gaan direct en zichtbaar aan de slag, gebruiken maatregelen die werken, zetten in op die plekken waar het nodig is en zorgen dat de maatregelen een langdurig effect hebben. Voor de korte termijn zoeken we het in maatregelen die snel effect sorteren: lik op stuk waar dat nodig is om de grootste overlast direct te beperken. Voor de langere termijn gebruiken we maatregelen die de overlastgevers perspectief bieden. Een deel van de aanpak komt uit bestaande programma’s en een deel komt uit nieuwe vormen van samenwerking tussen de professionals die met chirurgische precisie de problemen ter plekke aanpakken. De teams hebben een wissellende samenstelling. He is matter. De aanpak van de problemen van huishoudens vent ook achter de voordeur plats. De aanpak is onder te verdelen in: Basis op orde: schoon, heel en veilig We zorgen ervoor dat de plekken schoon, heel en veilig zijn. Met Gemeentewerken, Stadstoezicht en ROTEB maken we afspraken om de buitenruimte op niveau te houden en overlast te beperken. De aanpak van (drugs)overlast bestrijden we samen met woningbouwcorporaties en politie. Meldingen van (drugs)overlast van burgers nemen we serieus en we zorgen voor opvolging. Lopende programma’s: intensivering van de vitale coalities In de wijken en buurten waar de plekken liggen, werken we al met partners samen om problemen te voorkomen. We treden in overleg met deze partners om de inzet eventueel te verplaatsen naar de plekken waar de problemen zich voordoen. Chirurgische teams De teams die het maatwerk verzorgen. In wisselende samenstelling kijken deze teams voor en achter de voordeur. Deze teams zetten we in op de ernstigste gevallen. De teams bestaan uit vertegenwoordigers van gemeente (SoZaWe, JOS, ROTEB, Gemeentewerken, GGD en Stadstoezicht), het onderwijs, huisartsen, woningbouwcorporaties, politie, maatschappelijk werk en opbouwwerk. Naast deze voordehandliggende partijen is de inzet van actieve bewoners en andere partijen nodig.
Wat willen we bereiken? Het vertrouwen van de bewoners in de overheid stijgt. Het aantal meldingen van overlast daalt.
Pagina
35
Het aantal vervuilde panden vermindert. Het percentage overbewoning vermindert. Het aantal meldingen van geweld daalt.
Pagina
36